Zelfmanagement voor studenten met ASS Handleiding Trainers
1
Colofon © 2013 HAN. HAN SENECA heeft bij het samenstellen van deze handleiding de uiterste zorg nagestreefd. Desondanks kan niet volledig worden uitgesloten dat er eventueel onjuistheden of (zet)fouten in de handleidingvoorkomen. HAN-SENECA stelt zich, evenals auteurs en drukker, niet aansprakelijk voor eventuele schade die het gevolg is van acties die zijn genomen op basis van deze uitgave of gedeelten van deze uitgave. Het auteursrecht © voor de gehele inhoud van deze handleiding berust bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Op de hieronder vermelde uitzondering na, kunnen gebruikers vrijelijk gebruik maken van de verkregen informatie, onder de volgende voorwaarden: Wanneer deze informatie wordt verspreid of gereproduceerd, dient dit accuraat te geschieden en de HAN dient daarbij als bron te worden vermeld. Het volgen van een train de trainer cursus is niet verplicht maar wordt sterk aangeraden voor het juiste gebruik van de handleiding Auteurs Dr. Sarah Detaille Drs. Angela Custers Inhoudelijke bijdrage van: Stan Vluggen Kevin Smet Joey Rutten Pim Wiggers Drs. Jolanda Antes Gefinancierd door: Startfoundation en het Fonds voor Psychische Gezondheid ISBN: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Expertisecentrum Seneca Postbus 6960 6503 GL Nijmegen Telefoon: (024) 353 12 62 Email:
[email protected] Website: www.han-seneca.nl
2
Inhoud
Inhoud ................................................................................................................................................3 Leeswijzer ...........................................................................................................................................5 Hoofdstuk 1- Achtergrond van de training ..........................................................................................6 1.1. Historie.....................................................................................................................................6 1.2. Opzet en inhoud van de training ...............................................................................................7 1.3. Organisatie van de training ..................................................................................................... 10 Hoofdstuk 2. Uitvoering van de training ............................................................................................ 13 2.1. Concepten .............................................................................................................................. 13 2.2 . Lastige situaties ..................................................................................................................... 15 Hoofdstuk 3. Inhoud van de zelfmanagementtraining ...................................................................... 16 Bijeenkomst 1:
Kennismaking .................................................................................................... 21
Bijeenkomst 2:
Kernkwaliteiten en valkuilen ............................................................................... 23
Bijeenkomst 3:
Plannen en organiseren ...................................................................................... 25
Bijeenkomst 4:
Samenwerken en communiceren ....................................................................... 26
Bijeenkomst 5:
Solliciteren en jezelf presenteren ........................................................................ 27
Bijeenkomst 6:
Omgaan met vermoeidheid en spanning............................................................ 28
Bijeenkomst 7:
Omgaan met veranderingen tijdens school en stage ........................................... 30
Bijeenkomst 8:
Terugblik en Vooruitblik...................................................................................... 32
Bijlage 1: Autisme volgens de DSM-5 ................................................................................................ 35 Bijlage 2: Vragenlijst intakegesprek ................................................................................................... 36 Bijlage 3: Handout voor de maatjes ................................................................................................... 40 Bijlage 4: Powerpoint training voor de maatjes ................................................................................. 41 Bijlage 5: Handleiding begeleiden intervisie bijeenkomsten Maatjes ................................................. 42 Bijlage 6: Evaluatie formulier ‘Zelfmanagement voor studenten met ASS’ ......................................... 46
3
4
Leeswijzer Deze handleiding is bedoeld voor docenten op het MBO, HBO of WO die de training zelfmanagement gaan geven voor studenten van de eigen opleiding met een autismespectrumstoornis (ASS). Als u de taak heeft om deze training te geven dan bent u waarschijnlijk een ervaren docent. Echter, ook de meest ervaren trainers komen voor onverwachte wendingen te staan en uw gebruikelijke reacties kunnen weleens heel andere effecten veroorzaken dan u gewend bent. Lees daarom, hoe ervaren u ook bent, van tevoren de handleiding goed door om te zien wat u kunt verwachten. Vanwege de grote behoefte aan structuur bij de doelgroep is het aan te raden de inhoud van de training in hoofdstuk 3 zo letterlijk mogelijk te volgen. Neem van tevoren de hele trainingsmap alvast door, u krijgt er vast vragen over tijdens de eerste bijeenkomst. Daarnaast is het aan te raden om via HAN-SENECA de bijbehorende train de trainer-workshop te volgen. Daar leert u de kneepjes van het vak en kunt u vragen stellen.
Veel plezier met het geven van de training!
HAN-SENECA
5
Hoofdstuk 1- Achtergrond van de training 1.1. Historie Project Autisme en Werk De zelfmanagementtraining voor MBO en HBO studenten met een autismespectrumstoornis (ASS) is ontwikkeld binnen het programma Autisme en Werk. Dit is een landelijk programma van Start Foundation in samenwerking met het Fonds Psychische Gezondheid. Het doel ervan is om de arbeidsmarktparticipatie van mensen met autisme te vergroten. Mensen met ASS lopen in de samenleving vaak tegen problemen aan. Studenten met autisme hebben een hogere kans op schooluitval. De eigen effectiviteit van studenten met autisme is een cruciale factor bij het voorkomen van problemen. Voor Wajongers met autisme bijvoorbeeld is zelfstandigheid een van de belangrijkste voorspellende factoren om toekomstig werk te kunnen volhouden(Universitair Medisch Centrum Groningen, 2010). Zelfmanagementtrainingen De training is ontwikkeld door het Expertisecentrum Seneca. Eerdere zelfmanagementtrainingen, die al sinds 2006 door dit expertisecentrum zijn ontwikkeld voor mensen met een chronische aandoening of functiestoornis, hebben hun nut al ruimschoots in de praktijk bewezen(Detaille S.I., 2010). De trainingen zijn hier namelijk niet alleen ontwikkeld maar ook uitgevoerd. De technieken die worden gebruikt in deze trainingen berusten op bestaande technieken voor gedragsverandering(Detaille S.I., 2010). Het idee achter deze trainingen is dat, wanneer jongeren al tijdens hun opleiding leren om de regie te nemen en daarbij niet voorbij te gaan aan hun beperking, ze niet alleen een grotere kans hebben om hun studie succesvol af te ronden, maar ze zichzelf ook op de arbeidsmarkt beter staande kunnen houden. Daarnaast maken jongeren met een startkwalificatie op de arbeidsmarkt veel meer kans op het vinden van een baan. Dat geldt voor alle jongeren, maar nog eens extra voor jongeren met een beperking. Gebaseerd op praktijkervaring In de praktijk van de zelfmanagementtraining bleek dat studenten met autisme tijdens de training andere behoeften hadden dan de anderen(Detaille, 2011). Zij hadden met name veel meer behoefte aan structuur. Daarnaast was er voor hen ook extra ondersteuning nodig bij de interpretatie van het geleerde en de uitvoering ervan. Hierop is de training aangepast. Brainstorms zijn vervangen door overzichtelijke checklists, waarmee de student kan kiezen tussen oplossingen. De thema’s zijn aangepast aan de knelpunten voor de doelgroep die uit onderzoek naar voren kwamen. Maatjes worden ingezet om de student te helpen om de lesstof te koppelen aan hun eigen praktijksituatie. De behoeften van de doelgroep hebben ook gevolgen voor de houding van de trainer. Daarover later meer. Op basis van praktijkonderzoek naar de informatieverwerking, knelpunten en behoeften van studenten met ASS is de training aangepast. Er is een pilot geweest met drie trainingen. Alle trainers, maatjes en deelnemers die daaraan deelnamen zijn geïnterviewd en ook dat leverde een schat aan informatie op waarmee de training verder is bijgeschaafd tot wat u nu voor u heeft liggen.
6
1.2. Opzet en inhoud van de training Doel Het doel van de zelfmanagementtraining is om de studenten met autisme beter in staat te stellen om inzicht te hebben in hun kwaliteiten en valkuilen en te leren inschatten wat ze nodig hebben om goed te kunnen studeren of werken ondanks ASS. Tijdens de training leren studenten ook om keuzes te maken. Welke keuzes de student uiteindelijk maakt is daarbij minder belangrijk. Belangrijker is dat de keuze weloverwogen is gemaakt en dat het lukt om hem uit te voeren. Het is dus uitdrukkelijk niet de bedoeling om voor de student te bepalen welke keuzes die zou moeten maken. Kwalificaties trainer Van u als trainer wordt verwacht dat u als docent werkt op het MBO of HBO, gewend bent om groepen studenten te trainen en bekend bent met de algemene gang van zaken op de opleiding zodat u ook op detail kunt adviseren. Verder wordt affiniteit met de doelgroep, mensen met een ASS en een normale tot hoge begaafdheid, aanbevolen. Het zou helpen als u uit eigen ervaring kunt meepraten over de psychosociale gevolgen van een chronische aandoening. Doelgroep training De training is gericht op jongeren met een autismespectrumstoornis (ASS) die op het moment van de training een MBO of HBO studie volgen; dit vanuit het idee dat men de geleerde vaardigheden meteen binnen de studiecontext kan toepassen. De training is bedoeld voor studenten die merken dat ze door hun ASS tegen problemen aanlopen en het lastig vinden om de omgeving te betrekken bij het zoeken naar oplossingen. Onder de autismespectrumstoornissen vallen Klassiek autisme, Asperger en PDD-NOS. In de DSM-5 vervalt het onderscheid tussen deze vormen van autisme. Alles heet dan “autismespectrumstoornis”. De concept tekst voor autisme in de DSM-5, waarmee psychiaters de diagnose stellen, kunt u vinden in bijlage 1. Een autismespectrumstoornis (ASS) is een aangeboren stoornis in de informatieverwerking in de hersenen. Dat uit zich op verschillende manieren:
Vanwege de afwijkende informatieverwerking zijn er problemen in de communicatie. Het vergt nogal wat om bijvoorbeeld te luisteren naar wat de ander zegt, dat in het juiste perspectief te plaatsen en daarna een eigen verhaal te vormen en om te zetten in taal. Gebruik van nonverbale signalen is vaak anders of minder dan anderen. Dat zorgt al snel voor miscommunicatie. Sommigen kunnen ook de nonverbale signalen van anderen niet begrijpen. Er is vaak een focus op details, waarbij het lastig is om het geheel te overzien. Dit speelt op allerlei gebieden, zoals het opletten in de les (bijvoorbeeld wel weten wat de docent net heeft gezegd maar niet meer weten waar de les vandaag over ging) maar ook bij het organiseren van het eigen leven. Voor mensen met autisme is het combineren van verschillende levensgebieden vaak een probleem. Zo zijn ze bijvoorbeeld gefocust op de inhoud van de les en houden ze zich niet tegelijkertijd bezit met het contact met klasgenoten waardoor ze geen sociaal netwerk opbouwen. Of ze leren voor een tentamen en bouwen daarbij slaapgebrek op omdat slapen in die periode voor hen niet het belangrijkste is. Er is vaak moeite met veranderingen. Hoe klein een verandering misschien ook is, het betekent verlies van overzicht en de persoon met een ASS moet alles opnieuw overdenken omdat er door de verandering een andere situatie is ontstaan. Het komt erop neer dat alle veranderingen goed moeten worden uitgedacht. 7
Vaak zijn mensen met autisme overgevoelig voor zintuiglijke prikkels. Zij kunnen vaak geen onderscheid maken tussen de zintuiglijke prikkels en hebben daarom meer last van bijvoorbeeld omgevingsgeluiden, een wiebelende stoel of (teveel of te weinig) licht. De meeste bezigheden, ook de meest eenvoudige, kosten meer moeite, zodat er vermoeidheid of stress kan ontstaan. Doordat lichaamssensaties niet altijd even goed worden gevoeld en geïnterpreteerd, heeft de persoon met autisme dat niet altijd in de gaten. (Jong)volwassenen met ASS en een normale tot hoge begaafdheid hebben vaak allerlei overlevingstactieken ontwikkeld om zich staande te kunnen houden. Daar horen tactieken bij (zoals bijvoorbeeld vermijding, focus op een bepaald doel of vasthouden aan rituelen om het overzicht te bewaren) die misschien voor buitenstaanders niet functioneel lijken maar dat voor de persoon zelf soms wel zijn. Structuur en duidelijkheid zijn voor deze doelgroep belangrijke factoren. Dat heeft te maken met de prikkelgevoeligheid, detailgerichtheid en contextblindheid die een rol spelen bij autisme(Handicap + studie, 2009)(Kan, 2008)(Vermeulen P. , 1999). Mensen met autisme verwerken informatie anders, vaak langzamer en grondiger, en hebben meer moeite om informatie in een context te plaatsen. Bij deze groep is veel winst te behalen bij het helpen overzicht te krijgen, keuzes te maken en daar (middels tips en trucs) op het juiste moment aan te denken.
Tips voor het begeleiden van mensen met autisme:
Maak het visueel overzichtelijk, zet het in een schema, denk samen het hele plan uit of laat het uitdenken en geef dus niet alleen een tip. Wees duidelijk over wat u verwacht. Als iemand moet kiezen, op basis van welke criteria moet dat dan gebeuren en wat is het doel ervan? Deze informatie halen mensen met autisme niet vanzelf uit de context. Zij doen alleen hun best om de opdracht zo letterlijk mogelijk uit te voeren. Ze leggen niet vanzelf de link tussen de grote lijnen (die ze vaak best kennen) en de details. Die link zult u dus bij iedere oefening moeten herhalen. Mensen met autisme hebben baat bij ‘prompting’, dit is een signaal uit de omgeving die de persoon met autisme helpt om in beweging te komen en een taak uit te voeren. Het signaal kan van iemand anders komen maar ook van de computer of een mobieltje. Denk niet te snel dat u te maken heeft met een gedragsprobleem. Vraag u bij problemen in eerste instantie af welke informatie de ander misschien nodig heeft. Dat kan (ook bij studenten op HBO niveau) ook informatie zijn die u zelf als algemeen bekend veronderstelt. (“Als je te laat komt is het netjes om even uitleg te geven”). Neem wat er gezegd wordt letterlijk. Als de groep moppert over een detail dat niet klopt, neem dan aan dat dat ook is wat de groep stoort. Het is niet nodig om onzeker te worden over andere zaken. Mensen met ASS hebben zelden bijbedoelingen. Zeg zelf ook letterlijk wat u bedoelt. Taal wordt namelijk letterlijk opgevat.
Gedragsverklaringsmodellen De zelfmanagementtrainingen zijn gebaseerd op bestaande gedragsverklaringsmodellen (Detaille et al. 2012). Het gebied van autisme en gedragsverandering is –zoals eerder aangegeven- gebaseerd op de ervaringen van en met de cursisten van de pilot. Daarnaast zijn er elementen gebruikt uit een psychoeducatiemodule voor volwassenen met autisme (Kan, 2008, Schuurman, 2010). Daar is bijvoorbeeld, net als in de zelfmanagementtraining, sprake van een “maatje”, psychoeducatiepartner genoemd, die de persoon helpt om de lesstof te herkennen en er iets mee te doen in het dagelijks leven. 8
Verder kan ook het boek “Brein bedriegt” van Peter Vermeulen hier niet onbesproken blijven. Als geen ander geeft Vermeulen weer wat er gebeurt in het hoofd van jongeren en volwassenen met een normale begaafdheid en autisme en wat dat betekent voor de begeleiders. Vermeulen kwam bijvoorbeeld met het woord “contextblindheid” om de gefragmenteerde waarneming van mensen met autisme te verduidelijken(Vermeulen P. , 2009). Ambulant autismebegeleiders raden hun cliënten vaak aan om niet alleen hun eigen gedrag maar ook hun omgeving aan te passen aan hun autisme. Dat is lastig want de persoon met autisme moet dan met de omgeving communiceren over problemen en daarbij kunnen de nodige misverstanden ontstaan. Vaak is het voor de omgeving niet duidelijk hoe noodzakelijk de aanpassing voor degene met autisme is. De persoon met autisme herhaalt het verzoek bijvoorbeeld niet vaak genoeg, kiest er een verkeerd moment of verkeerde persoon voor of de non-verbale communicatie ondersteunt de boodschap niet voldoende. Er zijn dus veel redenen waarom verzoeken van studenten met autisme niet altijd begrepen worden. Toch is het heel belangrijk want de uitval van studenten met autisme is hoog en zonder diploma is het nog lastiger op de arbeidsmarkt. Bovendien zijn opleidingen verplicht om rekening te houden met de beperkingen van mensen met een beperking en dat geldt zeker ook voor autisme. Last but not least hebben we ook veel gehad aan de reader Autisme en studeren in het hoger onderwijs. Deze geeft veel handvatten voor het begeleiden van deze doelgroep en is te downloaden van de site van Handicap en studie(Handicap + studie, 2009). Werkvormen Tijdens de training wordt vooral veel gepraat, nagedacht en ingevuld. Het is dus geen doe- training maar een training waar vooral gereflecteerd wordt en plannen worden gemaakt. De uitvoering ervan gebeurt tijdens het gewone leven in de rest van de week. Om de studenten structuur te geven, wordt expliciet de PDCA-cyclus gevolgd, plan-do-check-act. Alles wat er tijdens de training gebeurt is onderdeel van deze cyclus. De cyclus geeft ook de samenhang tussen de verschillende onderdelen aan. Iedere week worden twee thema’s behandeld waarvan er een nieuw is en het andere oud. Voor het oude thema wordt vooral check-act geregeld, voor het nieuwe plan-do. Ieder thema wordt dus tweemaal behandeld. Het plan-do-check-act format en de checklists, komen elke week aan de orde maar dan afgestemd op het thema van de week. Zie voor de inhoud van de training hoofdstuk 3.
9
1.3. Organisatie van de training Werving Studieloopbaanbegeleiders en decanen zijn vaak goed op de hoogte van de persoonlijke situatie van studenten en kunnen als doorverwijzers een rol vervullen in de werving. Ook autismebegeleiders en –behandelaars in de regio zijn goede doorverwijzers, net als zelforganisaties als de NVA (Nederlandse Vereniging voor Autisme) en PAS (Personen in het Autistisch Spectrum). Daarnaast zijn (vooral digitale) nieuwsbrieven en folders een middel om studenten op de hoogte te stellen van de inhoud van de training en de mogelijkheid om deze te volgen. De inclusiecriteria voor de training zijn:
een autismespectrumstoornis hebben; hieronder valt klassiek autisme, PDD-NOS en Asperger studeren aan MBO, HBO of universiteit of stage lopen intrinsieke motivatie: bereid zijn om stil te staan bij de eigen beperkingen; boos zijn dat anderen er te weinig rekening mee houden valt daar ook onder bereid zijn om zich te verdiepen in alle thema’s van de cursus; de studenten leren van elkaar dus als iemand ergens geen problemen mee heeft dan is het voor de anderen interessant hoe hij dat voor elkaar krijgt voldoende tijd en ruimte hebben om: o naar de training te komen, o een uur per week met het maatje samen het huiswerk te maken en o zelf bedachte actieplannen in praktijk te brengen het moet eventuele behandeling niet in de weg staan, bij twijfel kan de student overleggen met de behandelaar
Intakegesprek Het intakegesprek is een belangrijk moment. Hier kunt u de verwachtingen op elkaar afstemmen. Dit verdient voor deze doelgroep extra aandacht: eenmaal gewekte verwachtingen zijn later tijdens de training zeer moeilijk bij te stellen. Het is dus zaak om duidelijk te communiceren wat de bedoeling is en wat niet. Daarnaast kunt u in het intakegesprek een beeld krijgen van de belangrijkste items waar de student mee zit. U zult zien dat iedere deelnemer zo zijn eigen focus heeft op een of twee problemen die voor hem op dit moment spelen. Dit is inherent aan autisme. Het is zaak om niet te beloven dat het probleem aan bod komt als dat niet zo is. Het onderzoeken van een eventueel verband tussen de topics van de student en de thema’s van de training, met andere woorden wat kan de student met betrekking tot zijn probleem hebben aan de thema’s van de training, kan later helpen om hem beter te betrekken bij de thema’s. In bijlage 2 vindt u een format voor het intakegesprek met daarbij de tekst die u kunt gebruiken. Groepsgrootte en –samenstelling De ideale groepsgrootte is zes tot acht deelnemers. Bij deze groepsgrootte is enerzijds de tijdsbewaking goed te doen en anderzijds zijn er voldoende mogelijkheden voor de groep om ervaringen uit te wisselen. Het is goed mogelijk om studenten van verschillende studies bij elkaar te zetten. Echter, zet geen studenten HBO en MBO bij elkaar. Er is nogal wat verschil tussen deze groepen en dat heeft invloed op de groepsdynamiek. Studenten HBO zijn meer gewend om te reflecteren en de studenten MBO hebben relatief meer behoef10
te aan praktische tips. Als deze groepen samen worden gezet, is de kans groot dat beide groepen niet goed uit de verf komen. Tijd De training beslaat acht wekelijkse bijeenkomsten van tweeënhalf uur. Dit biedt de studenten structuur. In de week die ertussen ligt spreekt de student af met het maatje en voert hij het actieplan uit. Het is aan te raden om de training te geven in een periode waarin de deelnemers het relatief rustig hebben omdat ze dan meer ruimte hebben om zich de trainingsinhoud eigen te maken. De ervaring leert wel dat het voor de studenten snel gaat. Een variant zou kunnen zijn dat de studenten wel iedere week komen maar de ene week met het maatje spreken en de andere week een groepsbijeenkomst hebben. Dan duurt het in totaal 16 weken. Het komt voor dat studenten vergeten om naar de training te komen. Wellicht valt hier in de planning rekening mee te houden door de training op een duidelijk herkenbare tijd en plaats te geven. Ook is het aan te bevelen om de studenten steeds twee dagen voor de training een herinneringsmail te sturen. Als een student zonder afmelding niet komt, is het zinvol om deze op te bellen. Vaak is er sprake van een samenloop van omstandigheden waardoor de student niet is geweest en is dat telefoontje genoeg om de student er weer bij te betrekken. Eindgesprek Een duidelijk einde is misschien nog wel belangrijker dan een goed begin. Dat geldt ook voor mensen met autisme. Zorg voor een duidelijke einddatum. Tot die tijd kan de student nog een beroep doen op u of op het maatje, daarna niet meer. Zorg ook voor een goede overdracht naar de studieloopbaanbegeleider/mentor. In het eindgesprek met de student en de studieloopbaanbegeleider bespreekt u samen de volgende onderwerpen:
wat de student heeft geleerd, wat hij zich heeft voorgenomen, wat de aandachtspunten zijn, welke behoeften de student heeft ten aanzien van begeleiding, hoe de opleiding aan die behoeften gehoor kan geven.
Omdat het voor studenten met autisme lastig is om hun behoeften zodanig kenbaar te maken dat er ook iets mee gebeurt en omdat het voor hen lastig is om de continuïteit in hun zelfmanagement te bewaren, kan een dergelijk gesprek aan het eind van de training veel opleveren. Daarnaast maakt u het zo voor de student duidelijk dat hij in het vervolg bij zijn studieloopbaanbegeleider/mentor terecht kan voor vragen over zijn zelfmanagement. Maatjes Aan de training is een maatjesproject verbonden. Aan iedere student is een maatje gekoppeld. Met dit maatje spreekt de student wekelijks af om de inhoud van de zelfmanagementtraining te bespreken, het huiswerk te bespreken en eventuele andere vragen die de student heeft. De rol van het maatje is met name om de student te helpen om het geleerde ook daadwerkelijk toe te kunnen passen in de eigen praktijk. Het maatje helpt, op verzoek van de student, ook vaak bij de studieplanning. Deze maatjes zijn studenten die een sociale studie op 11
HBO niveau volgen. Zij zijn alleen de eerste bijeenkomst van de zelfmanagementtraining aanwezig om kennis te maken met de student en samen het huiswerk te leren kennen zodat ze de student goed kunnen begeleiden. Mensen met autisme hebben vaak moeite om datgene wat ze in een bepaalde situatie hebben geleerd, ook toe te passen in een andere situatie. Daarnaast is ook niet iedere student met autisme even vaardig om zijn eigen vorderingen te vertellen. Het is daarom belangrijk om als trainer goede contacten te onderhouden met het maatje. Dat geeft extra informatie over de vorderingen of eventuele problemen van de student en helpt om deze gezamenlijk op te lossen. De kans van slagen is het grootst als de trainer en het maatje samenwerken, dus als de lijn tussen trainer en maatjes het kortst is. Moedig de maatjes aan om u te mailen met vragen of problemen en mail binnen twee dagen terug. Laat af en toe uw gezicht zien bij de intervisie. Over het maatjesproject is aparte informatie beschikbaar.
12
Hoofdstuk 2. Uitvoering van de training 2.1. Concepten Aan de basis van een succesvolle training staan vaak concepten die de training dragen. De drie belangrijkste concepten van deze training worden hieronder besproken. De kracht van de student Zelfstandigheid, het zelf kunnen kiezen en bereiken van doelen, wordt steeds belangrijker op de werkvloer. Studenten moeten hierop worden voorbereid. Voor jongvolwassenen met autisme is zelfstandigheid zelfs een van de belangrijkste voorspellende factoren om werk te kunnen volhouden. Bij een zelfmanagementtraining vertelt u de student niet wat hij moet doen. U gaat uit van de kracht en de behoeften van de student zelf, zodat u de student ondersteunt om beter in staat te zijn om uitdagingen het hoofd te bieden en dat straks ook zonder de ondersteuning te kunnen. Soms zijn hulpmiddelen, begeleiding of gesprekken nodig om erachter te komen welke keuzes u wilt maken en hoe u ze het beste kunt uitvoeren. Dat doet niets af aan de kracht van de student zelf. Deze maakt uiteindelijk zelf de keuze en past zelf de hulpmiddelen al dan niet toe. Hoeveel u de student misschien ook probeert te stimuleren, de student heeft zelf het laatste woord. Als trainer bent u vooral procesbegeleider. U bent niet degene die alles weet, maar iemand die ook weleens iets lastig vindt en daar dan oplossingen voor verzint. Er hangt een sfeer van gelijkwaardigheid. Als dat zo uit komt vertelt u ook over uw eigen moeite die u met het thema heeft. Leren van elkaar Een belangrijk onderdeel van een zelfmanagementtraining is het leren van elkaar. Dit blijkt bij studenten met autisme minstens net zo goed te werken als bij andere groepen. Het is voor studenten met autisme soms de eerste keer dat zij lotgenoten tegenkomen. Er is veel onderlinge herkenning. Soms herkennen de studenten de problemen met een thema alleen door de problemen van anderen te horen: “Verhip, dat heb ik ook!”. Er is daarom in de training veel ruimte om in de groep dingen te bespreken. Het kan voorkomen dat u een student niet goed begrijpt, bijvoorbeeld omdat u de (detailgerichte en associatieve) manier van denken waarmee iemand tot inzichten of oplossingen is gekomen niet helemaal kunt vatten. Geen nood, er is een kans dat de groep het wel begrijpt. Als trainer bewaakt u de sfeer. Maak het voor iedereen duidelijk dat wat in de training gebeurt ook binnen de training blijft. Zorg voor een veilige sfeer in de groep, waarin mensen elkaars inbreng respecteren. Stimuleer ikboodschappen. En geef zelf ook het goede voorbeeld.
13
Overzicht en structuur Overzicht en structuur zijn voor studenten met autisme zeer belangrijk. Dit speelt op het gebied van tijdsbewaking, van het zelfmanagement, van het gebruik van de werkvormen en van de organisatie rond de training. Op vrijwel alle gebieden dus! Hieronder beschrijven we waar u dan aan kunt denken. 1- Tijdsbewaking tijdens de bijeenkomst
vaste routines, duidelijke afspraken en consequent gedrag zijn geen last maar geven houvast wijk niet zomaar van de tekst van de trainingsmap af, de studenten lezen mee komt iedereen aan de beurt tijdens het groepsgesprek? Sommigen zijn lang van stof, anderen hebben tactieken ontwikkeld om zo weinig mogelijk aan de beurt te komen zit iedereen op dezelfde bladzijde, weet iedereen waar we mee bezig zijn? heeft iedereen ook mentaal de overstap gemaakt naar het nieuwe onderwerp? stilte tijdens een invuloefening zijn er niet teveel zintuiglijke prikkels in de ruimte aanwezig?
2- Zelfmanagement
overzicht over het eigen leven, gevoelens, eigen persoonskenmerken, kwaliteiten en valkuilen, ambities, wensen en problemen is niet makkelijk voor de doelgroep. de studenten kunnen vaak zelf veel tips bedenken; het gaat er juist om de juiste tip op het juiste moment bij de juiste situatie te krijgen. iedere student heeft een aanleiding om de training te gaan doen, iets wat hij of zij specifiek lastig vindt; geef daar aandacht aan maar probeer ook te verleiden richting andere thema’s zoveel mogelijk “zaken doen” in de les zelf, bijvoorbeeld tijdens het maken van het actieplan een alarm in de i-phone zetten voor de uitvoering ervan op een later tijdstip; voor de oefeningen die in de les gedaan worden geldt: liever snel tijdens de training dan je voornemen om het thuis af te maken (en het vervolgens vergeten of in de knel raken met je huiswerk of actieplan) help de studenten om kleine actieplannen te maken die succeservaringen opleveren, maak het niet te groot
3- Inhoud van de bijeenkomst
duidelijkheid over het hoe en waarom van alle opdrachten en trainingsonderdelen vaak meer uitleg en visuele ondersteuning nodig om de verbanden te zien (bijvoorbeeld tussen de onderdelen van de training) als de studenten keuzes moet maken: wees duidelijk over welke criteria zij hiervoor worden geacht te gebruiken en met welk doel, geef duidelijk de inhoudelijke kaders aan blijf concreet en geef steeds de context aan volg de structuur van de training bijna letterlijk als een thema te breed is voor een student, vraag hem om zich een concreet voorbeeld te herinneren rond het thema
4- De organisatie rondom de training
geef ruim van tevoren een overzicht van cursustijden en -data geef tijdens de eerste les de trainingsmap zodat de studenten kunnen zien wat er wanneer gaat gebeuren geef duidelijk aan wanneer de trainingsperiode is afgelopen 14
2.2 . Lastige situaties Wie voor een groep staat kan soms lastige situaties meemaken, dat weet u als geen ander. Hieronder staan enkele situaties die u met deze doelgroep kunt tegenkomen. Confronterende communicatie Het omgaan met mensen met autisme confronteert u met uw eigen manier van communiceren. U gaat nadenken over zaken die meestal vanzelf gaan. U komt in situaties terecht waarin u de ander niet goed kan lezen omdat diegene anders in elkaar zit dan u gewend bent. Wees bedacht op onverwachte misverstanden. Een onderzoekende houding is daarbij belangrijk: vraag door en leg uit. Zaken die normaal gesproken vanzelf gaan moeten nu soms uitgelegd worden. Daarom vergt het best wat concentratie om deze training te geven. Misschien bent u heel geïnteresseerd zijn in de denkwijze van de doelgroep. Er is altijd wel een autist in de groep te vinden die uitgebreid wil uitwijden over zaken die nou niet precies onderwerp van gesprek zijn in de cursus, maar wel een interessante inkijk geven in de psyche van de autist. Laat u niet verleiden tot al te uitgebreide gesprekken of discussies en denk aan de structuur. De andere groepsleden zijn immers al bekend met deze autistische denkwijze. U kunt er in de pauze of na de cursus over verder praten. Kritiek De studenten vertonen in deze groep vaak meer autismespecifiek gedrag dan ze individueel of in andere groepen zouden doen. Symptomen van autisme, zoals het je ergeren aan details die anderen niet eens opvallen, kunnen dan sterker naar boven komen. In plaats van zich innerlijk te storen aan zaken, kunnen ze dat hier hardop doen: ze kunnen hier uiten wat ze elders zouden inslikken. Dat helpt bij de zelfacceptatie, de onderlinge band en de herkenning in de groep. Neem de kritiek serieus. U wilt immers rekening houden met de doelgroep zodat ook deze groep zich bij de opleiding thuis kan voelen. Het gedrag komt zeer waarschijnlijk niet voort uit een antipathie jegens de training of u als trainer. Verbind er daarom niet teveel conclusies aan die uw zelfvertrouwen als trainer zouden kunnen ondermijnen. Het hoort er allemaal bij. “Ik heb hier niks mee” De studenten zijn soms moeilijk te motiveren om iets met een thema te doen dat voor hun op dat moment niet speelt. Teveel pushen werkt averechts, de studenten komen dan meer in de weerstand. Mensen met autisme hebben een beperkt aantal interessegebieden en sommige thema’s spelen op het moment niet. De training is er wel op gericht om hen te verleiden om zich met alle thema’s bezig te houden aangezien die in andere periodes wel kunnen gaan spelen. Hoe kunt u daarmee omgaan? Laat eerst de anderen aan het woord. Soms is er een ingang via herkenning bij andere deelnemers die er wel iets mee hebben. U kunt de student die zegt ergens geen problemen mee te hebben ook vragen om aan de anderen uit te leggen hoe hij het voor elkaar krijgt. De anderen kunnen daar immers van leren. Soms blijkt een week later dat de studenten er toch over hebben nagedacht waardoor er meer bewustwording tot stand was gekomen. Als trainer bereikt u soms meer dan u denkt! Onderschat ook de rol van het maatje niet. Die heeft wat meer tijd om stil te staan bij de specifieke situatie van de student. Verder is het natuurlijk niet de bedoeling om mensen problemen aan te praten. Belangrijker is dat de student handvatten krijgt om problemen te lijf te gaan die hij wel heeft en herkent. 15
Hoofdstuk 3. Inhoud van de zelfmanagementtraining In de hiernavolgende paragrafen staat per bijeenkomst informatie voor de trainer beschreven. Omdat het maken en bespreken van het activiteitenplan iedere week terugkomt wordt dit eerst behandeld. Deze informatie is toepasbaar tijdens iedere bijeenkomst. Opstellen van een actieplan Studenten maken aan het einde van iedere trainingsbijeenkomst een actieplan waarin ze acties zo specifiek mogelijk formuleren voor de week die daarop volgt door middel van Wat?, Hoe?, Wanneer?, Waar?, Wie? Ze bepalen zelf welke acties dit zijn. Dit doen ze middels een format, waardoor ze hun acties heel concreet moeten maken. Concrete acties zijn bijvoorbeeld: ik ga op dinsdag en donderdag tussen de middag een half uurtje wandelen, en: ik zorg ervoor dat ik op maandag, dinsdag en woensdag om 23.00 uur in bed lig. Maar ook: ik ga op dinsdagmiddag met mijn studieloopbaanbegeleider bespreken of ik op school een rustplaats kan regelen waar ik op maandag en donderdag van 13.00 uur tot 14.00 uur gebruik van kan maken. Of: ik ga op woensdag tijdens de les mijn klasgenoten vertellen over mijn aandoening en hoe ik graag wil dat ze daarmee omgaan. Deelnemers zijn vrij om een thema te kiezen voor hun persoonlijk actieplan. De concrete doelen worden in samenspraak met de trainer of lotgenoten nader SMART vormgeven, maar de deelnemer zelf heeft altijd de regie over zijn persoonlijk actieplan. Ze beschrijven deze acties in het format in hun handleiding, en daarbij geven ze ook aan hoeveel vertrouwen ze in zichzelf hebben dat ze deze acties tot een goed einde gaan brengen. Dit doen ze door aan te geven wat hun vertrouwensniveau is met betrekking tot de actie die ze hebben gepland. Dit vertrouwensniveau kan liggen tussen de 1 en 10, maar moet minimaal een 7 zijn. Als een student aangeeft dat zijn vertrouwensniveau lager dan een 7 ligt, wordt met de groep gekeken waar dat aan ligt: zijn de acties te moeilijk, is het te veel of te vaak, mist de student bepaalde vaardigheden, of schat hij in dat er dingen zullen gebeuren die hem dwarsbomen bij het uitvoeren van acties? Als deze kritische punten in beeld zijn gebracht kan worden gezocht naar een aanpassing van het actieplan: misschien moeten de acties minder vaak of lang uitgevoerd worden, misschien kan er iets gedaan worden aan mogelijke barrières, of moet de actie eenvoudiger, minder gecompliceerd worden. Waar het om gaat is dat de student vertrouwen heeft in het eigen vermogen om de actie op een goede manier uit te voeren. De kunst is dus om acties te formuleren waarin de student zelf vertrouwen heeft maar die wel uitdagen om net een stapje verder te gaan dan wat ze normaal gesproken zouden doen. Het actieplan is een belangrijk instrument in deze zelfmanagementtraining. Door middel van de actieplannen krijgen deelnemers de kans om de opgedane kennis uit de training toe te passen in de praktijk en hun eigeneffectiviteit te vergroten. Als trainer speel je dan ook vaak advocaat van de duivel, zodat studenten gedwongen worden om kritisch naar hun actieplan te kijken en te leren hoe ze concrete en haalbare acties voor zichzelf op kunnen stellen. Je kunt dit doen door vragen te stellen als:
Plan: actieplan
Wat: welke actie ga je komende week uitvoeren:
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………
16
Hoe: op welke manier voer je de actie uit:
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
Wanneer: wanneer start je met de actie en wanneer is deze klaar:
Tijdstip (van… tot…): Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
17
Waar: waar voer je de actie uit:
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
Wie: wie kan je helpen bij het uitvoeren van de taak (en waarmee) en wat doe je zelf:
Wie:
Waarmee:
DO: je voert de actie uit
Als iedereen een actieplan gemaakt heeft, wordt dit met de groep gedeeld door om beurten in de groep te vertellen wat de actie(s) voor de komende week is (zijn). De trainer geeft het goede voorbeeld: maak zelf ook een actieplan en deel dit als eerste met de groep. Tijdens deze eerste trainingsbijeenkomst wordt aan studenten gevraagd om een persoonlijk thema te kiezen voor de gehele training. De vraag hierbij is: wat wil je hier leren, wat wil je bereiken? Dit doel hoeft niet zo concreet te worden geformuleerd als de acties. Het belangrijkste is hierbij dat studenten helder hebben wat ze willen bereiken in de training, dat ze een richting hebben om naar toe te werken en aan het einde van de acht bijeenkomsten kunnen zeggen of ze een stuk verder zijn gekomen in datgene wat ze wilden leren. Reflecteren op de uitvoering van een actieplan (CHECK) Bij aanvang van elke les worden de actieplannen van de afgelopen week besproken. Om beurten vertellen de deelnemers of het hen gelukt is om de acties die ze in de week ervoor hebben opgenomen in hun actieplan ook daadwerkelijk uit te voeren. Positieve aandacht voor degenen die het actieplan hebben uitgevoerd werkt stimulerend. Niet iedereen is in staat om zichzelf positief te bekrachtigen, als trainer geeft u ook hierin het goede 18
voorbeeld. Start als eerste met het terugkoppelen aan de groep of u uw actieplan heeft uitgevoerd. Natuurlijk zorgt u ervoor dat u uw actieplan heeft uitgevoerd en laat u zien dat dit een positieve uitwerking heeft gehad. U hoeft er niet om te liegen, u mag best aangeven als het lastig was om uw doel te bereiken. Belangrijk is dat u laat zien dat het heft in eigen handen nemen en goed voor uzelf zorgen een positieve uitwerking heeft, en dat barrières er zijn om overwonnen te worden. Besteed extra aandacht aan degenen bij wie het niet gelukt is om het actieplan uit te voeren. Door middel van onderstaande vragen, die ook in de handleiding zijn opgenomen, kan nagegaan worden wat de oorzaak is van het niet uitvoeren van de actie(s). Dit op deze manier onderzoeken versterkt het probleemoplossend vermogen van de student, en levert de student inzicht op in zichzelf waardoor hij/ zij een volgend actieplan beter af kan stemmen op zijn behoeften. Het niet hebben uitgevoerd van het actieplan is dus een probleem dat u kunt proberen op te lossen. De belangrijkste boodschap naar studenten is dat ze kunnen leren om problemen op te lossen en dat ze steeds meer inzicht kunt krijgen in hun behoeften. Laat eerst de deelnemer in kwestie de vragen beantwoorden. Mocht het zo zijn dat de deelnemer moeite heeft om de vragen te beantwoorden dan mag de groep om input worden gevraagd. Uiteraard is het voor studenten ook zinvol om het format in te vullen als het wel gelukt is om de actie(s) naar tevredenheid uit te voeren. Deze reflectie helpt om zicht te krijgen op de succesfactoren die hierin een rol hebben gespeeld en kan het inzicht bieden dat nodig is om het een volgende keer weer zo te doen (of je weer verder te ontwikkelen). 1. Beschrijf de situatie: wat gebeurde er toen je op het punt stond om je voorgenomen actie wel / niet uit te voeren (wat dacht je, wat voelde je, waren er anderen bij, wat was hun rol en hoe reageerde jij daarop)? 2. Wat is uit de voorgaande beschrijving voor jou het belangrijkste aspect dat ervoor zorgde dat je je actie wel / niet uitvoerde? 3. Als het wel gelukt is om je acties uit te voeren: hoe kun je dit nog vaker toepassen? Als het niet gelukt is om je actie(s) uit te voeren: wat zou je kunnen doen om met het aspect dat er voor zorgde dat je je actie niet uitvoerde om te gaan? Brainstorm met de groep over de mogelijkheden die je hiervoor hebt en kies er dan één uit die je komende week uitprobeert.
Gastsprekers Voor bijeenkomst 6 is het wenselijk om een gastspreker uit te nodigen die verstand en ervaring heeft met het geven van lessen in mindfulness en/ of ontspanningsoefeningen bij mensen met autisme. De mindfulness oefeningen kunnen mensen met autisme helpen om onder anderen beter te focussen, minder te piekeren en meer contact te krijgen met je lichaam. Indien je meer zou willen weten over mindfulness bij autisme of een train de trainer cursus zou willen volgen op het gebied van mindfulness en ASS dan raden wij U aan om contact op te nemen met Annemiek Spek (http://www.mindfulnessbijautisme.nl/pagina3.html).
19
De volgende thema’s staan centraal per bijeenkomst:
Bijeenkomst 1:
Kennismaking
Bijeenkomst 2:
Kernkwaliteiten en valkuilen
Bijeenkomst 3:
Plannen en organiseren
Bijeenkomst 4:
Samenwerken en communiceren
Bijeenkomst 5:
Solliciteren en jezelf presenteren
Bijeenkomst 6:
Omgaan met vermoeidheid en spanning
Bijeenkomst 7:
Omgaan met veranderingen tijdens school en stage
Bijeenkomst 8:
Terugblik en vooruitblik
20
Bijeenkomst 1: Kennismaking Programma: 90 minuten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Programma bespreken (10 minuten) Kennismaken (15 minuten) Afspraken (5 minuten) Doelen van de training (5 minuten) Persoonlijke thema’s voor de training (20 minuten) Huiswerk: het maatje en het actieplan (30 minuten) Programma volgende bijeenkomst (5 minuten)
1. Introductie en afspraken Heet de studenten welkom bij de training en bespreek met hen het programma. De training bestaat uit 8 bijeenkomsten. Elke bijeenkomst duurt 1,5 uur. Aan het eind van iedere bijeenkomst bespreken we het huiswerk voor de volgende bijeenkomst en het programma voor de volgende keer. Ook heb je tussen de bijeenkomsten door een afspraak met je maatje om het huiswerk te bespreken. Geef daarna een toelichting op het doel en de opzet van de training. Hiervoor kun je de informatie uit hoofdstuk 1 en 2 gebruiken. Vervolgens maak je met de groep afspraken over gewenste omgangsvormen. Tijdens de training zullen studenten ervaringen met elkaar delen, elkaar tot steun zijn, en nieuw gedrag oefenen met elkaar. Het is aan de deelnemers zelf om te bepalen wat ze met elkaar uitwisselen, en hoeveel ze toevertrouwen aan de andere groepsleden. Belangrijk is om een groepsklimaat te creëren waarin studenten zich veilig voelen om hun persoonlijke situatie en de dingen waar ze tegen aan lopen met ASS met elkaar te bespreken. Inzicht in de eigen situatie en acceptatie daarvan is een voorwaarde voor het aanleren en effectief inzetten van zelfmanagementvaardigheden. Dit kan voor studenten pijnlijk en moeilijk zijn en dan is het belangrijk om je veilig je voelen in de groep. Alleen dan kan de student de groep optimaal gebruiken om ervaringen uit te wisselen en nieuwe vaardigheden aan te leren. 2. Kennismaken Aangezien studenten met ASS het vaak lastig vinden om kennis te maken met een nieuwe groep en zichzelf voor te stellen aan een nieuwe groep hebben de volgende opdracht geformuleerd; studenten gaan 1 vraag stellen aan de linkerbuurmaan of buurvrouw. Deze vraag kan gaan over iets wat ze van de ander willen weten zoals hobby’s, woonplaats, familie, studie, enz . Het is mogelijk om studenten van te voren enkele minuten de tijd te geven om de vraag te bedenken. De student die de vraag mag stellen begint door zijn naam te benoemen, vervolgens stelt hij een vraag. De ander student beantwoordt de vraag en stelt zich daarna voor. Zo komen alle deelnemers aan de beurt. 3. Afspraken Om een groepsklimaat te creëren waarin studenten zich veilig voelen om hun persoonlijke situatie en knelpunten met ASS met elkaar te bespreken is het belangrijk om een aantal afspraken met de groep te maken; 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Je bent tijdens alle bijeenkomsten aanwezig. Als je beslist niet kan komen meld je jezelf af bij de trainer. We verwachten dat iedereen iedere bijeenkomst op tijd komt, zodat we de bijeenkomst op tijd kunnen starten. Dat is goed voor de sfeer in de groep. Je bepaalt zelf wat je vertelt aan anderen en hoeveel je vertelt. Wat in de groep besproken wordt is vertrouwelijk, en wordt dus niet naar buiten gebracht. Er is tijd voor iedereen. Dat betekent dat soms mensen begrensd zullen worden in wat ze willen vertellen, en soms mensen uitgenodigd zullen worden omdat te doen. Je hebt respect voor het verhaal, de mening en ideeën van anderen. Wees zo eerlijk en oprecht mogelijk, daar heeft iedereen het meeste aan. Je stelt je open voor het aanleren van nieuw gedrag. Door het huiswerk serieus te maken en te oefenen help je jezelf om nieuw gedrag aan te leren. Als iets niet meteen lukt geef je het niet meteen op maar probeer je het tenminste 2 weken uit. 21
4. Doelen training Bespreek met studenten de doelen van de training. Aan het eind van de training hebben studenten (meer) inzicht in hun persoonlijke mogelijkheden en beperkingen door de chronische stoornis ASS, (meer) inzicht in hun behoeften en wensen ten aanzien van de toekomst en (meer) inzicht in hun kwaliteiten en valkuilen. Verder hebben studenten tijdens de training stappen ondernomen om de knelpunten bespreekbaar te maken bij relevante personen in school-, stage en in werksituaties. 5. Persoonlijke thema’s voor de training Bespreek vervolgens met de studenten welke thema’s op dit moment belangrijk zijn voor de student. Deel de checklist van thema’s uit. Studenten kunnen vervolgens aankruisen welke thema's belangrijk zijn maar ze mogen ook extra thema’s bedenken. Bespreek met de studenten dat de training uit meerdere thema’s bestaat en dat elke week een nieuw thema besproken wordt. Bespreek met de studenten dat het wel de bedoeling is dat de studenten aan de slag gaan met alle thema’s en ze misschien met bepaalde thema’s meer hebben dan met andere thema’s. Leg ook uit dat een belangrijk onderdeel van een zelfmanagementtraining is het leren van elkaar. Door het contact met lotgenoten en het bespreken van de problemen van en met anderen kan het zo zijn dat studenten de problemen van een thema herkennen door de problemen van anderen aan te horen: “Verhip, dat heb ik ook!”. 6. Kennismaking met maatje Tijdens de eerste bijeenkomst maken de deelnemers kennis met hun maatje. Bespreek met de deelnemers dat ze tussen de trainingsbijeenkomsten ook begeleiding krijgen van een medestudent. Deze student noemen we je maatje. Het maatje heeft als taak studenten te helpen bij het maken van de huiswerkopdrachten van de training. Maar studenten kunnen ook met het maatje de studieplanning bespreken, of andere dingen die te maken hebben met de thema’s die voor hen belangrijk zijn. Om de kennismaking met het maatje soepeler te laten verlopen vraag de deelnemers om; a) 3 dingen te bedenken die ze over zichzelf aan het maatje willen vertellen (bijvoorbeeld: hobby’s, woonplaats, familie, studie, enz): b)
3 dingen te bedenken die ze van het maatje zouden willen weten (bijvoorbeeld: hobby’s, woonplaats, familie, studie, enz):
Laat de maatjes vervolgens het lokaal in en laat de maatjes één voor één zichzelf voorstellen, als volgt b.v; ‘ik ben Peter en ik ben het maatje van Joris’. Laat de deelnemers en de maatjes vervolgens kennis met elkaar maken en neem ruim de tijd voor de kennismaking. 7.
Huiswerk: het actieplan
Bespreek ten slotte het huiswerk voor die week, namelijk het maken van een actieplan voor één van de thema’s die ze hierboven hebben benoemd. Bijvoorbeeld: als plannen uitvoeren een thema is waar ze aan willen werken, kan een actie zijn het maken van huiswerk, of het maken van een rapport. Leg ook uit dat het maatje de deelnemers de komende week kan ondersteunen bij het uitvoeren van het plan. Met ondersteunen bedoelen we niet dat het maatje de actie voor de student gaat uitvoeren maar wel dat het maatje bijvoorbeeld het plan met de student kan voorbespreken of alvast kan oefenen. Bespreek ook met de studenten en de maatjes dat het de bedoeling is dat ze het actieplan de komende week gaan uitvoeren en dat we de volgende trainingsbijeenkomst gaan bespreken of het is gelukt om het plan uit te voeren, en waarom wel of niet? 8. Afsluiting en vooruitblik op volgende bijeenkomst Sluit de bijeenkomst af met de vraag of iedereen “goed” naar huis gaat. Het kan zijn dat het praten over hun beperking of stoornis en het luisteren naar de verhalen van anderen het een en ander heeft losgemaakt. Wijs studenten erop dat, als dit het geval is, ze niet alleen met hun negatieve emoties moeten blijven zitten maar 22
dat ze contact op kunnen nemen met de trainer. Zorg ervoor dat studenten weten op welke manier ze via email contact op kunnen nemen, en wees zorgvuldig in de afhandeling daarvan. Een trainer is geen therapeut, het is dus niet de bedoeling dat je teveel met problemen van studenten aan de slag gaat. Wel kun je kijken waar de student terecht kan voor hulp en u kunt de student coachen in het op zoek gaan naar hulpbronnen. Attendeer de studenten erop dat het handig is als studenten de volgende bijeenkomst alvast voorbereiden door de tekst door te lezen.
Bijeenkomst 2: Kernkwaliteiten en valkuilen Programma: 90 minuten 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Agenda bijeenkomst 2 (5 minuten) Samenvatting bijeenkomst 1: kennismaken (10 minuten) actieplan nabespreken (25 minuten) Thema: kernkwadrant (25 minuten) Huiswerk: actieplan (20 minuten) Programma volgende bijeenkomst (5 minuten)
1. Agenda Bespreek kort het programma van vandaag en leg uit dat we elke training beginnen met een korte samenvatting van de week ervoor.
2. Samenvatting bijeenkomst 1 Bespreek met de studenten wat hun het meest is bijgebleven van bijeenkomst 1. Laat studenten hun reflecties op schrijven.
3. Actieplan nabespreken (Check) Afgelopen week hebben de studenten als het goed is een eerste gesprek gehad met hun maatje en hebben ze samen met het maatje een actieplan gemaakt. Vraag aan de studenten of iedereen een ontmoeting heeft gehad met zijn maatje. Vervolgens laat je de studenten in tweetallen bespreken (10 minuten) hoe het contact is verlopen aan de hand van de volgende vragen; -Wat waren prettige ervaringen in het contact met het maatje: -Welke dingen in het gesprek vond je misschien minder prettig: Vervolgens gaat u met de deelnemers bespreken hoe het actieplan van afgelopen week is verlopen. De trainer begint als eerste te vertellen over zijn eigen ervaringen. Probeer uw voorgenomen acties zo goed mogelijk uit te voeren, als trainer ben je tenslotte een rolmodel voor de studenten. Laat deelnemers een voor een de volgende vragen beantwoorden; -Heb je de actie die je had geformuleerd uitgevoerd? En ben je tevreden over het resultaat? Als je de actie hebt uitgevoerd: wat heeft jou geholpen om dit te doen? Als je de actie niet hebt uitgevoerd: wat heeft ervoor gezorgd dat het niet gelukt is? ACT: Wat heb jij nodig om een volgende keer een vergelijkbare actie goed en naar tevredenheid uit te voeren? Noteer dit ook op de verzamelkaart, die je van de trainer krijgt. 4. Kernkwadrant Ofman In de handleiding voor studenten staat een vrij uitgebreide beschrijving van het kernkwadrant model van Daniel Ofman. Doel van het maken van een kernkwadrant is voor de studenten dat ze inzicht krijgen in hun eigenschappen, en op welke manier deze van invloed zijn op het omgaan met ASS. Ook geeft het kernkwadrant aanknopingspunten voor gedragsverandering: wat vaker je kwaliteiten inzetten en je uitdagingen aangaan om zo niet te vaak in je valkuilen te stappen en beter om te kunnen gaan met de allergische reacties die bepaald gedrag oproepen. Als een deelnemer bijvoorbeeld weet dat zorgvuldigheid een kernkwaliteit is, kan hij dit gebruiken om zijn actieplan op te stellen. Als pietluttigheid de valkuil is die daarbij hoort moet hij oppassen dat hij niet te pietje precies daarin gaat worden, omdat dit er wel eens voor kan zorgen dat hij niet aan uitvoeren toekomt of nooit tevreden is met het resultaat. Dan is het belangrijk om de uitdaging losheid (bijvoorbeeld) aan te gaan, omdat je dan niet zo snel in je valkuil pietluttigheid terecht komt en je kwaliteit zorgvuldigheid ook het beste tot zijn recht komt. Je gaat dan namelijk zorgvuldig om met het bedenken, formuleren en uitvoeren van 23
je acties maar blijft niet vastzitten in details (pietluttigheid) omdat je jezelf op z’n tijd daar los van weet te maken. Ook zul je jezelf dan niet zo snel op de kast laten jagen door mensen die laks (allergie) zijn, daar hoef je dan geen onnodige energie in te steken. Als studenten zicht hebben op hun kwaliteiten kunnen ze deze bewust inzetten bij het aanleren van de nieuwe zelfmanagementvaardigheden. Het is goed om uit te gaan van dat wat je al goed kan, als je maar alert blijft op de valkuilen die daarbij horen, en de uitdagingen niet uit de weg gaat. Als het goed is hebben studenten de handleiding gelezen en zich voorbereid door na te gaan waar hun kwaliteiten, valkuilen, uitdagingen en allergieën liggen. Bespreek met studenten in hoeverre dit gelukt is en waar nog onduidelijkheden liggen en kijk of deze nog ingevuld kunnen worden. Je kunt als trainer de volgende vragen stellen: Bij kwaliteiten: Waarover krijg je vaak complimenten, maar vind je het zelf heel gewoon? Wat gaat je als vanzelf goed af? Bij valkuilen: Wat wordt je regelmatig verweten? Wat geven anderen je vaak als verbeterpunt mee? Bij uitdagingen: Waarvan zeggen mensen: “dat zou goed voor jou zijn, als je dat wat meer zou leren / doen”? Wat mis je bij jezelf en bewonder je bij anderen? Bij allergieën: Bij welk gedrag van anderen gaan je nekharen overeind staan? Welk gedrag vind je verschrikkelijk? De groepsleden kunnen elkaar helpen om er achter te komen waar kwaliteiten, valkuilen, uitdagingen en allergieën liggen. Dit kun je studenten in tweetallen laten doen in 2 x 10 minuten: iedere student heeft dan 10 minuten de tijd om een kernkwadrant op te stellen, waarbij de ander vragen stelt, suggesties doet en meedenkt. Waar het bij het maken van een kernkwadrant om gaat is dat de student zelf voelt dat het voor hem klopt. Het is geen invuloefening die goed of fout is. Bespreek plenair welke kwaliteiten en valkuilen de deelnemers hebben en geef studenten de tijd om hun reflecties op te schrijven.
5. Huiswerk: Actieplan bespreken Bespreek tenslotte het huiswerk voor die week, namelijk het maken van een actieplan voor de komende week. Deelnemers mogen zelf kiezen met welk thema zij aan de slag gaan. Leg ook uit dat het maatje de deelnemers de komende week kan ondersteunen bij het uitvoeren van het plan. Met ondersteunen bedoelen we niet dat het maatje de actie voor de student gaat uitvoeren, maar wel dat het maatje bijvoorbeeld het plan met de student kan voorbespreken of alvast kan oefenen. Bespreek ook met de studenten dat het de bedoeling is dat ze het actieplan de komende week gaan uitvoeren en dat we de volgende trainingsbijeenkomst gaan bespreken of het is gelukt om het plan uit te voeren, en waarom wel of niet? 6. Afsluiting Neem de agenda door van volgende week en attendeer de studenten erop dat het handig is als studenten de volgende bijeenkomst alvast voorbereiden door de tekst door te lezen.
24
Bijeenkomst 3: Plannen en organiseren Programma: 90 minuten 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Agenda bijeenkomst 3 (5 minuten) Samenvatting bijeenkomst 2: kernkwadranten en valkuilen (10 minuten) Actieplan nabespreken (25 minuten) Thema: plannen en organiseren (25 minuten) Huiswerk: actieplan (20 minuten) Programma volgende bijeenkomst (5 minuten)
1. Agenda Bespreek kort het programma van vandaag en leg uit dat we elke training beginnen met een korte samenvatting van de week ervoor omdat herhaling belangrijk is voor mensen met autisme. 2. Samenvatting bijeenkomst 2 Bespreek met de studenten wat hun het meest is bijgebleven van bijeenkomst 2. Laat studenten hun reflecties op schrijven. 3. Actieplan nabespreken (Check) Afgelopen week hebben de studenten als het goed is een eerste gesprek gehad met het maatje en hebben ze samen met het maatje een actieplan gemaakt. Vraag aan de studenten of iedereen een ontmoeting heeft gehad met zijn maatje. Vervolgens laat u de studenten in tweetallen bespreken (10 minuten) hoe het contact is verlopen aan de hand van de volgende vragen; -Wat waren prettige ervaringen in het contact met het maatje: -Welke dingen in het gesprek vond je misschien minder prettig: Vervolgens gaat u met de deelnemers bespreken hoe het actieplan van afgelopen week is verlopen. De trainer begint als eerste te vertellen over zijn eigen ervaringen. Probeer uw voorgenomen acties zo goed mogelijk uit te voeren, als trainer bent u tenslotte een rolmodel voor de studenten. Laat deelnemers een voor een de volgende vragen beantwoorden; -Heb je de actie die je had geformuleerd uitgevoerd? En ben je tevreden over het resultaat? Als je de actie hebt uitgevoerd: wat heeft jou geholpen om dit te doen? Als je de actie niet hebt uitgevoerd: wat heeft ervoor gezorgd dat het niet gelukt is? ACT: Wat heb jij nodig om een volgende keer een vergelijkbare actie goed en naar tevredenheid uit te voeren? Noteer dit ook op de verzamelkaart, die je van de trainer krijgt. 4.
Plannen en organiseren
Studenten met ASS hebben vaak moeite met het maken en uitvoeren van een planning. Hierdoor komen ze vaak in de knel voor het leren voor tentamen of het maken van opdrachten. Er zijn verschillende verklaringsmodellen om de problemen van mensen met ASS te verklaren en één daarvan is de executieve functies. Mensen met ASS hebben problemen met de regelfuncties van de hersenen, die de opname en verwerking van nieuwe en complexe informatie coördineren en organiseren. Deze functies zijn essentieel voor doelgericht en aangepast gedrag. Mensen met ASS kunnen hun gedrag hierdoor moeilijk plannen, organiseren en controleren. Het doel van het thema Plannen en organiseren is dat studenten inzicht hebben in hoe ze met hun tijd omgaan en wat ze kunnen doen om daar efficiënter mee om te gaan. Laat studenten beide checklisten invullen en bespreek de bevindingen met de groep. 5. Actieplan Tot slot maakt iedereen voor de komende week weer een actieplan. Het staat studenten vrij om hiervoor acties te bedenken, maar als ze daar iets voor voelen kunnen ze ervoor kiezen om iets te doen met hun kwaliteiten of uitdaging, of een onderwerp kiezen dat aan bod is gekomen bij het thema timemanagement. De trainer loopt rond terwijl iedereen daar mee bezig is, en speelt weer advocaat van de duivel, zodat studenten gedwongen 25
worden om kritisch naar hun actieplan te kijken en te leren hoe ze concrete en haalbare acties voor zichzelf op kunnen stellen. De trainer geeft wederom het goede voorbeeld: maakt zelf ook een actieplan en deelt dit als eerste met de groep. 6. Afsluiting en vooruitblik volgende bijeenkomst Kijk met de studenten alvast naar het volgende hoofdstuk in de studenthandleiding. Het is handig als studenten de volgende bijeenkomst alvast voorbereiden door de tekst door te lezen en wellicht de opdrachten maken. Beantwoord eventuele vragen met betrekking tot de opdrachten.
Bijeenkomst 4:
Samenwerken en communiceren
Programma: 90 minuten 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Agenda bijeenkomst 4 (5 minuten) Samenvatting bijeenkomst 3: plannen en organiseren(10 minuten) Actieplan nabespreken (25 minuten) Thema: samenwerken en communiceren (25 minuten) Huiswerk: actieplan (20 minuten) Programma volgende bijeenkomst (5 minuten)
Programma: 1. Agenda Bespreek kort het programma van vandaag en leg uit dat we elke training beginnen met een korte samenvatting van de week ervoor omdat herhaling belangrijk is voor mensen met autisme. 2. Samenvatting bijeenkomst 3 Bespreek met de studenten wat hun het meest is bijgebleven van bijeenkomst 1. Laat studenten hun reflecties op schrijven. 3. Actieplan nabespreken (Check) Afgelopen week hebben de studenten als het goed is een eerste gesprek gehad met het maatje en hebben ze samen met het maatje een actieplan gemaakt. Vraag aan de studenten of iedereen een ontmoeting heeft gehad met zijn maatje. Vervolgens laat u de studenten in tweetallen bespreken (10 minuten) hoe het contact is verlopen aan de hand van de volgende vragen; -Wat waren prettige ervaringen in het contact met het maatje: -Welke dingen in het gesprek vond je misschien minder prettig: Vervolgens gaat u met de deelnemers bespreken hoe het actieplan van afgelopen week is verlopen. De trainer begint als eerste te vertellen over zijn eigen ervaringen. Probeer uw voorgenomen acties zo goed mogelijk uit te voeren, als trainer bent u tenslotte een rolmodel voor de studenten. Laat deelnemers een voor een de volgende vragen beantwoorden; -Heb je de actie die je had geformuleerd uitgevoerd? En ben je tevreden over het resultaat? Als je de actie hebt uitgevoerd: wat heeft jou geholpen om dit te doen? Als je de actie niet hebt uitgevoerd: wat heeft ervoor gezorgd dat het niet gelukt is? ACT: Wat heb jij nodig om een volgende keer een vergelijkbare actie goed en naar tevredenheid uit te voeren? Noteer je dit ook op de verzamelkaart, die je van de trainer krijgt. 4. Samenwerken en communiceren Bespreek met de studenten dat samenwerking belangrijk is tijdens het volgen van een studie of stage maar ook later op het werk. Veel mensen met een autismespectrumstoornis hebben regelmatig moeite met sa26
menwerken en in het bijzonder het maken en nakomen van afspraken. Leg uit dat er een aantal basisregels zijn voor een goede samenwerking, namelijk: afspraken nakomen, elkaar vertrouwen, goede communicatie en onderling respect. Bij samenwerken komen er heel veel onbeschreven regels aan te pas maar juist door deze regels impliciet te benoemen kunnen deze ‘regels’ voor mensen met autisme een hulpmiddel zijn bij de samenwerking met anderen. Laat studenten beide checklisten invullen en bespreek de bevindingen met de groep. 5. Actieplan Tot slot maakt iedereen voor de komende week weer een actieplan. Het staat studenten vrij om hiervoor acties te bedenken, maar ze ervoor kiezen om iets te doen met hun kwaliteiten of uitdaging, of een onderwerp te kiezen dat aan bod is gekomen bij het thema timemanagement. De trainer loopt rond terwijl iedereen daar mee bezig is, en speelt weer advocaat van de duivel, zodat studenten gedwongen worden om kritisch naar hun actieplan te kijken en te leren hoe ze concrete en haalbare acties voor zichzelf op kunnen stellen. De trainer geeft wederom het goede voorbeeld: maakt zelf ook een actieplan en deelt dit als eerste met de groep. 6. Afsluiting en vooruitblik volgende bijeenkomst Kijk met de studenten alvast naar het volgende hoofdstuk in de studenthandleiding. Het is handig als studenten de volgende bijeenkomst alvast voorbereiden door de tekst door te lezen en wellicht de opdrachten maken. Beantwoord eventuele vragen met betrekking tot de opdrachten.
Bijeenkomst 5: Solliciteren en jezelf presenteren Programma: 90 minuten 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Agenda bijeenkomst 5 (5 minuten) Samenvatting vorige bijeenkomst: samenwerken en communiceren (10 minuten) Actieplan nabespreken (25 minuten) Thema: solliciteren en jezelf presenteren (25 minuten) Huiswerk: actieplan (20 minuten) Programma volgende bijeenkomst (5 minuten)
Programma: 1. Agenda Bespreek kort het programma van vandaag en leg uit dat we elke training beginnen met een korte samenvatting van de week ervoor omdat herhaling belangrijk is voor mensen met autisme. 2. Samenvatting bijeenkomst 4: samenwerken en communiceren Bespreek met de studenten wat hun het meest is bijgebleven van bijeenkomst 4. Laat studenten hun reflecties op schrijven. 3. Actieplan nabespreken (Check) Afgelopen week hebben de studenten als het goed is een vervolg gesprek gehad met het maatje en hebben ze samen met het maatje een actieplan gemaakt. Vraag aan de studenten of iedereen een ontmoeting heeft gehad met zijn maatje. Vervolgens gaat u met de deelnemers bespreken hoe het actieplan van afgelopen week is verlopen. De trainer begint als eerste te vertellen over zijn eigen ervaringen. Probeer uw voorgenomen acties zo goed mogelijk uit te voeren, als trainer ben u tenslotte een rolmodel voor de studenten. Laat deelnemers één voor één de volgende vragen beantwoorden; -Heb je de actie die je had geformuleerd uitgevoerd? En ben je tevreden over het resultaat? Als je de actie hebt uitgevoerd: wat heeft jou geholpen om dit te doen? Als je de actie niet hebt uitgevoerd: wat heeft ervoor gezorgd dat het niet gelukt is? 27
ACT: Wat heb jij nodig om een volgende keer een vergelijkbare actie goed en naar tevredenheid uit te voeren? Noteer je dit ook op de verzamelkaart, die je van de trainer krijgt.
4. Thema: Solliciteren en jezelf presenteren Als het goed is hebben studenten de tekst die over dit thema in de handleiding staat gelezen en wellicht de opdrachten gemaakt. Bespreek met studenten in een groepsgesprek de tekst, en besteed daarbij in ieder geval aandacht aan de volgende punten: Voor studenten met ASS is het belangrijk dat ze een duidelijk beeld hebben van hun kwaliteiten en valkuilen om een geschikte stageplaats te kunnen zoeken en vinden. Indien studenten geen duidelijk beeld hebben van welke banen goed bij hun kwaliteiten zouden passen dan is het goed om hierover eens van gedachten te wisselen met bijvoorbeeld een studieloopbaanbegeleider, groepsgenoten, vrienden of ouders (zien zij dat ook zo en waarom wel of niet). Voor studenten met ASS is het belangrijk dat zij kunnen anticiperen in hoeverre zij door ASS tegen beperkingen aan gaan lopen in werk of stagesituaties en ook dat ze alvast kunnen anticiperen hoe ze met zijn/haar beperkingen om kunnen gaan in werk- of stagesituaties (denk daarbij aan de mogelijkheid van hulpmiddelen, extra voorzieningen of aanpassingen). Geef studenten de volgende tips; oefen een sollicitatiegesprek van te voren met iemand die je kent, wees positief over wat je wel kunt, en/of zorg voor een oplossing voor de dingen die je niet kunt. Benadruk de positieve kanten van je handicap (bijvoorbeeld dat je je grenzen goed hebt leren kennen). Mensen met ASS vertonen een heleboel positieve eigenschappen; zijn vaak trouw; zijn vaak eerlijk; zijn vaak duidelijk; gebruiken een goede logica; hebben een sterk rechtvaardigheidsgevoel; hebben speciale humor; hebben oog voor detail. Geef studenten de tijd om hun reflecties op te schrijven. 5. Actieplan Tot slot maakt iedereen voor de komende week weer een actieplan. Het staat studenten vrij om hiervoor acties te bedenken, ze kunnen ervoor kiezen om iets te doen met het thema van vandaag. De trainer loopt rond terwijl iedereen daar mee bezig is, en speelt weer advocaat van de duivel, zodat studenten gedwongen worden om kritisch naar hun actieplan te kijken en te leren hoe ze concrete en haalbare acties voor zichzelf op kunnen stellen. De trainer geeft wederom het goede voorbeeld: maakt zelf ook een actieplan en deelt dit als eerste met de groep. 6. Afsluiting en vooruitblik volgende bijeenkomst Kijk met de studenten alvast naar het volgende hoofdstuk in de studenthandleiding. Het is handig als studenten de volgende bijeenkomst alvast voorbereiden door de tekst door te lezen en wellicht de opdrachten maken. Beantwoord eventuele vragen met betrekking tot de opdrachten.
Bijeenkomst 6:
Omgaan met vermoeidheid en spanning
Programma: 90 minuten 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Agenda bijeenkomst 6 (5 minuten) Samenvatting vorige bijeenkomst: solliciteren en jezelf presenteren (10 minuten) Actieplan nabespreken (25 minuten) Thema: omgaan met vermoeidheid en spanning (25 minuten) Huiswerk: actieplan (20 minuten) Programma volgende bijeenkomst (5 minuten)
1. Agenda Bespreek kort het programma van vandaag en leg uit dat we elke training beginnen met een korte samenvatting van de week ervoor omdat herhaling belangrijk is voor mensen met autisme. 28
2. Samenvatting 5: solliciteren en jezelf presenteren Bespreek met de studenten wat hun het meest is bijgebleven van bijeenkomst 1. Laat studenten hun reflecties op schrijven. 3. Actieplan nabespreken (Check) Afgelopen week hebben de studenten als het goed is een vervolg gesprek gehad met het maatje en hebben ze samen met het maatje een actieplan gemaakt. Vraag aan de studenten of iedereen een ontmoeting heeft gehad met zijn maatje. Vervolgens gaat u met de deelnemers bespreken hoe het actieplan van afgelopen week is verlopen. De trainer begint als eerste te vertellen over zijn eigen ervaringen. Probeer uw voorgenomen acties zo goed mogelijk uit te voeren, als trainer bent u tenslotte een rolmodel voor de studenten. Laat deelnemers één voor één de volgende vragen beantwoorden; -Heb je de actie die je had geformuleerd uitgevoerd? En ben je tevreden over het resultaat? Als je de actie hebt uitgevoerd: wat heeft jou geholpen om dit te doen? Als je de actie niet hebt uitgevoerd: wat heeft ervoor gezorgd dat het niet gelukt is? ACT: Wat heb jij nodig om een volgende keer een vergelijkbare actie goed en naar tevredenheid uit te voeren? Noteer dit ook op de verzamelkaart, die je van de trainer krijgt. 4.
Omgaan met vermoeidheid en spanning
Bespreek met studenten in hoeverre het gelukt is om zich met betrekking tot dit onderwerp voor te bereiden door de vragen te maken uit de handleiding. Het is niet de bedoeling om alle vragen helemaal te gaan bespreken. Het doel van de voorbereiding is dat studenten al bezig zijn geweest met het onderwerp en er over na hebben gedacht op welke manier vermoeidheid en spanning hun leven en studie beïnvloeden. Mensen met autisme ervaren over het algemeen veel spanning en als gevolg daarvan ook vermoeidheid. Dit heeft te maken met een andere manier van prikkelverwerking waardoor je last kunt hebben van te veel prikkels. Prikkels komen vaak ook veel heftiger binnen bij mensen met autisme. Voorbeelden van situaties die stress kunnen opleveren zijn; een opdracht niet op tijd af krijgen, een presentatie houden, de telefoon opnemen, met een collega kletsen tijdens de pauze, naar een bedrijfsfeestje gaan en koffiehalen voor je collega’s. Een ander kenmerk van mensen met autisme is dat ze moeilijk de fysieke signalen van stress of spanning bij zichzelf herkennen en deze signalen als een kenmerkt van autisme beschouwen i.p.v. een gevolg van spanning, vermoeidheid of stress. Hierdoor kunnen ze niet tijdig reageren op de signalen van spanning en vermoeidheid. Geef studenten de tijd om hun reflecties op te schrijven. Ontspanningsoefeningen (zelf begeleiden of door gastspreker) Na de brainstorm volgt een korte ontspanningsoefeningen. Tijdens deze oefeningen gaan studenten trainen om spanning in de spieren te herkennen en ook de spanning in de spieren los te laten. Tegelijkertijd worden de gedachten zodanig ‘geleid’, dat het ook geestelijk ontspant. Het voordeel van deze oefeningen is dat deelnemers het onderscheid leren maken tussen fysieke en mentale spanning en ontspanning. Mensen met autisme zijn zich vaak niet van bewust hoezeer de spieren gespannen zijn. Door deze ontspanningsoefeningen leren studenten om spanning bij zichzelf te herkennen. Vraag studenten om goed en zo ontspannen mogelijk te gaan zitten en hun ogen te sluiten. Lees de instructies in de handleiding op een rustige manier zodat studenten de stappen kunnen doorlopen. 5. Actieplan Tot slot maakt iedereen voor de komende week weer een actieplan. Het staat studenten vrij om hiervoor acties te bedenken, ze kunnen ervoor kiezen om iets te doen met het thema van vandaag zoals bijvoorbeeld omgaan met spanning en vermoeidheid of oefenen met de ontspanningsoefeningen. De trainer loopt rond terwijl iedereen daar mee bezig is, en speelt weer advocaat van de duivel, zodat studenten gedwongen worden om kritisch naar hun actieplan te kijken en te leren hoe ze concrete en haalbare acties voor zichzelf op kunnen stellen. De trainer geeft wederom het goede voorbeeld: maakt zelf ook een actieplan en deelt dit als eerste met de groep.
29
6. Afsluiting en vooruitblik volgende bijeenkomst Kijk met de studenten alvast naar het volgende hoofdstuk in de studenthandleiding. Het is handig als studenten de volgende bijeenkomst alvast voorbereiden door de tekst door te lezen en wellicht de opdrachten maken. Beantwoord eventuele vragen met betrekking tot de opdrachten.
Bijeenkomst 7: Omgaan met veranderingen tijdens school en stage Programma: 90 minuten 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Agenda bijeenkomst 7 (5 minuten) Samenvatting bijeenkomst 6: omgaan met vermoeidheid en spanning (10 minuten) Actieplan nabespreken (25 minuten) Thema: omgaan met veranderingen tijdens school en stage (25 minuten) Huiswerk: actieplan (20 minuten) Programma volgende bijeenkomst (5 minuten)
1. Agenda Bespreek kort het programma van vandaag en leg uit dat we elke training beginnen met een korte samenvatting van de week ervoor omdat herhaling belangrijk is voor mensen met autisme. 2. Samenvatting vorige keer Bespreek met de studenten wat hun het meest is bijgebleven van bijeenkomst 6. Laat studenten hun reflecties op schrijven. 3. Actieplan nabespreken (Check) Afgelopen week hebben de studenten als het goed is een vervolg gesprek gehad met het maatje en hebben ze samen met het maatje een actieplan gemaakt. Vraag aan de studenten of iedereen een ontmoeting heeft gehad met zijn maatje. Vervolgens gaat u met de deelnemers bespreken hoe het actieplan van afgelopen week is verlopen. De trainer begint als eerste te vertellen over zijn eigen ervaringen. Probeer uw voorgenomen acties zo goed mogelijk uit te voeren, als trainer bent u tenslotte een rolmodel voor de studenten. Laat deelnemers een voor een de volgende vragen beantwoorden; -Heb je de actie die je had geformuleerd uitgevoerd? En ben je tevreden over het resultaat? Als je de actie hebt uitgevoerd: wat heeft jou geholpen om dit te doen? Als je de actie niet hebt uitgevoerd: wat heeft ervoor gezorgd dat het niet gelukt is? ACT: Wat heb jij nodig om een volgende keer een vergelijkbare actie goed en naar tevredenheid uit te voeren? Noteer je dit ook op de verzamelkaart, die je van de trainer krijgt. 4. Omgaan met veranderingen tijdens studie en stage Mensen met autisme hebben moeite met cognitieve flexibiliteit; dit is het vermogen om gedachten en gedrag af te stemmen op een veranderbare omgeving. Wanneer er van een bepaalde gewoonte of routine afgeweken wordt en de situaties niet of minder voorspelbaar zijn kunnen zij in grote paniek raken of juist blokkeren. Tijdens studie en stage kan het zo zijn dat studenten geprikkeld worden om steeds met andere mensen om te gaan zoals klanten en collega’s maar ook om te gaan met nieuwe situaties. Dit maakt het aanpassen aan nieuwe of onverwachte situaties moeilijk. En ook het verzinnen van oplossingen voor dagelijkse, onvoorziene problemen is dan lastig. Neem de opdrachten met de studenten door en geef studenten de tijd om hun reflecties op te schrijven. 5. Huiswerk: Actieplan en voorbereiding bijeenkomst 8 Tot slot maakt iedereen voor de komende week weer een actieplan. Het staat studenten vrij om hiervoor acties te bedenken, ze kunnen ervoor kiezen om iets te doen met het thema van vandaag zoals bijvoorbeeld omgaan met veranderingen tijdens studie en stage. De trainer loopt rond terwijl iedereen daar mee bezig is, en speelt weer advocaat van de duivel, zodat studenten gedwongen worden om kritisch naar hun actieplan te kijken en te leren hoe ze concrete en haalbare acties voor zichzelf op kunnen stellen. De trainer geeft wederom het goede voorbeeld: maakt zelf ook een actieplan en deelt dit als eerste met de groep. 30
Bespreek vervolgens met de groep dat ze deze week een extra huiswerk opdracht moeten maken ter voorbereiding op de volgende bijeenkomst. De volgende bijeenkomst is de laatste bijeenkomst in de training. Het thema is dan: terugblik en vooruitblik. De volgende vragen staan centraal; terugblikken op wat ze de afgelopen maanden tijdens de training hebben geleerd , een samenvatting maken van de punten die voor jou belangrijk zijn om goed te blijven functioneren op school en op stage, en een plan maken om je zelfmanagementvaardigheden in de toekomst verder te blijven ontwikkelen. Als huiswerk dienen de studenten hun verzamelkaart en de trainingsmap samen met hun maatje door te nemen om helder te krijgen welke punten belangrijk voor ze zijn en wat zij nodig hebben om goed te kunnen functioneren met betrekking tot de thema’s die tijdens de training aan bod zijn gekomen. Studenten gaan ook een mini presentatie voorbereiden voor de laatste bijeenkomst middels het beantwoorden van de volgende vragen;
Kwaliteiten zijn kenmerkend voor mij: Van deze 2 thema’s heb ik het meeste geleerd tijdens de training (denk aan de thema’s die behandeld zijn: plannen, samenwerken, communiceren, e.d.); Dit heb ik geleerd over deze 2 thema’s; Deze mensen kunnen mij helpen om zo goed mogelijk te functioneren op school en stage (denk aan: docent, studieloopbaanbegeleider, stagebegeleider, e.d.).
6. Afsluiting en vooruitblik volgende bijeenkomst Kijk met de studenten alvast naar het volgende hoofdstuk in de studenthandleiding. Het is handig als studenten de volgende bijeenkomst alvast voorbereiden door de tekst door te lezen en wellicht de opdrachten maken. Beantwoord eventuele vragen met betrekking tot de opdrachten.
31
Bijeenkomst 8: Terugblik en Vooruitblik Programma: 90 minuten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Agenda bijeenkomst 8 Samenvatting vorige bijeenkomst: omgaan met veranderingen tijdens studie en stage Actieplan nabespreken Thema: terugblik en vooruitblik Afsluiting van het groepsproces Individueel eindgesprek met je trainer Afsluiten van contact met je maatje Terugkombijeenkomst
1. Agenda Bespreek kort het programma van vandaag en leg uit dat we elke training beginnen met een korte samenvatting van de week ervoor omdat herhaling belangrijk is voor mensen met autisme. 2. Samenvatting bijeenkomst 7: omgaan met veranderingen tijdens studie en stage Bespreek met de studenten wat hun het meest is bijgebleven van bijeenkomst 7. Laat studenten hun reflecties op schrijven. 3. Actieplan nabespreken (Check) Afgelopen week hebben de studenten als het goed is een vervolg gesprek gehad met het maatje en hebben ze samen met het maatje een actieplan gemaakt. Vraag aan de studenten of iedereen een ontmoeting heeft gehad met zijn maatje. Vervolgens gaat u met de deelnemers bespreken hoe het actieplan van afgelopen week is verlopen. De trainer begint als eerste te vertellen over zijn eigen ervaringen. Probeer uw voorgenomen acties zo goed mogelijk uit te voeren, als trainer bent u tenslotte een rolmodel voor de studenten. Laat deelnemers een voor een de volgende vragen beantwoorden; -Heb je de actie die je had geformuleerd uitgevoerd? En ben je tevreden over het resultaat? Als je de actie hebt uitgevoerd: wat heeft jou geholpen om dit te doen? Als je de actie niet hebt uitgevoerd: wat heeft ervoor gezorgd dat het niet gelukt is? ACT: Wat heb jij nodig om een volgende keer een vergelijkbare actie goed en naar tevredenheid uit te voeren? Noteer dit ook op de verzamelkaart, die je van de trainer krijgt.
4. Thema: terugblik en vooruitblik Begin met even terug te blikken op de afgelopen periode. Veel onderwerpen zijn de revue gepasseerd en studenten hebben gestructureerd gewerkt aan hun zelfmanagementvaardigheden. Vanaf deze bijeenkomst zullen ze deze vaardigheden zelfstandig toe moeten passen, en hulp of ondersteuning hierbij zelf moeten regelen. Tijdens het huiswerk van vorige week hebben studenten een mini presentatie voorbereid aan de hand van enkele vragen. Vraag aan de deelnemers of het is gelukt om de presentatie voor te bereiden. Geef vervolgens de deelnemers 5 minuten de tijd om de mini presentatie door te nemen. Vervolgens geeft elke deelnemer (loop het rijtje af) om de beurt een minipresentatie waarin ze onderstaande punten vertellen;
Welke 2 kwaliteiten zijn het meest kenmerkend voor mij; Van welke 2 thema's heb ik het meeste geleerd tijdens de training (denk aan de thema's uit de handleidingen: plannen, samenwerken, communiceren, e.d.); Wat heb ik geleerd van deze 2 thema's; Welke mensen kunnen mij helpen om zo goed mogelijk te functioneren op school en op stage (denk aan: docent, studieloopbaanbegeleider, stagebegeleider, e.d.).
Het is niet de bedoeling tijdens deze oefeningen dat deelnemers of de trainer inhoudelijk op elkaar gaan reageren of elkaar feedback gaan geven. Het is voor de meeste al spannend genoeg! U mag natuurlijk als trainer wel enthousiast reageren en deelnemers bedanken voor de mooie presentatie. 32
5. Afsluiting van het groepsproces Bespreek vervolgens de volgende onderwerpen met de groep;
Wat vonden ze prettig aan de groep?; Wat gaan ze missen? ; Wat hebben ze van elkaar geleerd.
6. Individueel eindgesprek met je trainer Bespreek met de studenten dat ze binnen twee weken een uitnodiging krijgen voor een individueel eindgesprek met de trainer. Tijdens dit eindgesprek worden de volgende thema’s besproken; individuele evaluatie van het programma, inventariseren van nieuwe hulpvraag en terugkoppeling richting studieloopbaanbegeleider / mentor. 7. Afsluiten van contact met je maatje Bespreek ook met de studenten dat de volgende afspraak met het maatje tevens de laatste afspraak is die valt binnen het maatjesprogramma en dat het belangrijk is om het contact met hun maatje goed af te sluiten. Het thema van de laatste ontmoeting is: terugblik en vooruitblik. Leg uit dat ze de volgende thema’s met hun maatje kunnen bespreken;
Hoe heb je het contact met je maatje ervaren en wat heb je van je maatje geleerd? Gaat het contact door na de training? en zo ja hoe en wanneer?
8. Terugkombijeenkomst Bespreek met de deelnemers of ze behoefte hebben aan terugkombijeenkomst. Dit kan met of zonder de trainer. Vanuit de organisatie kunnen we faciliteren dat de deelnemers elkaar blijven zien maar deelnemers mogen ook buiten de organisatie om met elkaar afspreken en contact met elkaar houden. Bespreek ook met de groep welke thema’s ze graag tijdens een terugkomdag zouden willen bespreken.
33
Bibliografie
Detaille SI, Gulden vd JWJ, Engels JA, Heerkens YF, Van Dijk FJH. (2010). Using intervention mapping (IM) to develop a self-management programme for employees with a chronic disease in the Netherlands. BMC Public Health , 10; 353. Detaille SI, Custers A. (2011). Zelfmanagement voor talent met een chronische aandoening. Handleiding training zelfmanagement. Nijmegen: HAN, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Handicap + studie. (2009). Autisme en studeren in het hoger onderwijs. Geraadpleegd op 18-2-2013 van http://www.handicap-studie.nl/binaries/content/assets/pdf/autismereader2009.pdf. Huber, M. e. (2011). How should we define health? BMJ Journals , 343:d4163. Kan, C. (2008). Psychoeducatiemodule autismespectrumstoornissen bij normaal begaafde volwassenen Werkboek. Maastricht: Shaker Publishing BV. Oosterhuis, M. (2013). Zelfmanagement is keuzes maken. Geraadpleegd op 18-2-2013 op http://www.autismeplein.nl/zelfmanagement-is-keuzes-maken/. Universitair Medisch Centrum Groningen. (2010). Voorspellende factoren voor arbeidsparticipatie van Wajong'ers met Autisme Spectrum Stoornis. Groningen. Vermeulen, P. (2009). Autisme als contextblindheid. Leuven: Acco. Vermeulen, P. (1999). Brein bedriegt als autisme niet op autisme lijkt. Berchem: EPO. Vlooswijk, R. (2010). Studeer wijzer met een goede studiewijzer! Ontwerp en beoordeling van een studiewijzer waarmee leerlingen met het syndroom van Asperger hun werk kunnen plannen. Utrecht; gedownload op 20-2-2013 van http://hbo-kennisbank.uvt.nl/cgi/fontys/show.cgi?fid=6533. VvdLproductions. (geraadpleegd op 30-1-2013). Autismevolwassenen.nl/DSM-V.html. VvdLproductions. (geraadpleegd op 18-2-2013). http://www.autismevolwassen.nl/DSM-V.html.
34
Bijlage 1: Autisme volgens de DSM-5
Hieronder volgt de uit het engels vertaalde conceptversie van februari 2011. De definitieve versie wordt verwacht van de American Psychiatric Association in mei 2013. Kenmerken van autismespectrumstoornissen: A- Persistente tekortkomingen in communicatie en sociale interactie in verschillende situaties, met de drie volgende kenmerken: 1-Tekortkomingen in sociaal-emotionele wederkerigheid; variërend van abnormale sociale benadering, problemen met wederzijdse conversatie, verminderde behoefte in het delen van interesses, emoties en affecties tot totale afwezigheid van het initiëren van sociale interactie. 2-Tekortkomingen in nonverbaal communicatief gedrag; variërend van slecht geïntegreerde verbale en non-verbale communicatie, abnormaliteiten in oogcontact en lichaamstaal, tekortkomingen in het begrijpen en gebruiken van non-verbale communicatie, tot totale afwezigheid van gezichtsuitdrukkingen of gebaren. 3- Tekortkomingen in het ontwikkelen en onderhouden van relaties met leeftijdsgenoten; variërend van aanpassingsproblemen bij verschillende sociale contexten, problemen met het delen van ideeën en het maken van vrienden tot de totale afwezigheid van interesse in mensen.
B- Beperkte herhaalde patronen in gedrag, interesses of activiteiten die zich manifesteren als minstens twee van de volgende kenmerken: 1- Stereotype of herhaalde spraak, bewegingen of gebruik van objecten 2- Sterke aandacht voor routines, geritualiseerde verbale of non-verbale gedragspatronen of sterke weerstand tegen verandering 3-Zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal zijn in intensiteit of focus (preoccupaties) 4-Over- of ondergevoeligheid voor zintuiglijke prikkels uit de omgeving C- Symptomen zijn al vanaf de vroege jeugd aanwezig (maar kunnen pas later manifest worden) D- De symptomen samen verslechteren en dereguleren het dagelijks leven. Er is geen onderscheid tussen verschillende stoornissen binnen het spectrum. Wel is er een onderverdeling in drie gradaties welke aangeven hoeveel begeleiding de persoon nodig heeft. Dit varieert van “requiring support” tot “requiring very substantial support”.
Bron: VvdLproductions, geraadpleegd op 30-1-2013 van http://www.autismevolwassen.nl/DSM-V.html.
35
Bijlage 2: Vragenlijst intakegesprek
Naam: ..................................................................................................... Opleiding:................................................................................................. Adres: ...................................................................................................... Telnr: ........................................................................................................ Emailadres:……………………………………………………………………..
Thuissituatie Hoe is je woonsituatie? (bij ouders/ op kamers/ anders?) …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………….. Hoe verloopt het contact met je huisgenoten? Ervaar je steun van hen? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Heb je een vorm van begeleiding thuis? Zo ja, hoe ziet dat eruit? Wat vindt je begeleiding ervan dat je deze training wilt gaat doen? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
Tijdsinvestering Kun je globaal beschrijven hoe je week eruit ziet? Hoeveel tijd besteed je aan je studie/stage? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Wat doe je in je vrije tijd? Wat vind je daarvan? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
36
Hoe vaak zie je vrienden? Heb je een partner? Heb je veel tijd voor jezelf nodig? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Deze training is eenmaal per week 2,5 uur. Daarbij is er ook een maatje met wie je iedere week afspreekt om het huiswerk van de training te doen. Lukt het jou om dat in je week in te passen? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
Informatie over autismespectrumstoornis Deze training is bedoeld voor mensen met een autismespectrumstoornis. Heb je die diagnose? Zo ja, sinds wanneer? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Wat vind je ervan dat je een autismespectrumstoornis hebt? ……………………………………………………………………………………………………………………….…………………………………………………… ………………………………………………………………….………………………………………………………………………………………………………… …………....................................................................................................................................................................... Ben je op dit moment in behandeling? Zo ja: heb je met je behandelaars overlegd over deze training? (Zo nee, even doen voordat de training begint). ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... Zijn er behalve je autismespectrumstoornis andere beperkingen waar je rekening mee moet houden (lichamelijk of psychisch)? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Knelpunten studie Welke knelpunten ervaar je, in het algemeen en tijdens je studie, als gevolg van je autismespectrumstoornis? ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... .................................................................................................................. …………………………………………………………….
37
Hoe ga je daar momenteel mee om? ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ......................................................................................................... …………………………………………………………………….. Zijn je / is je studieloopbaanbegeleider / tutor / medestudenten enz. op de hoogte van je autismespectrumstoornis? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
Ervaar je voldoende steun van medestudenten, leraren, studieloopbaanbegeleider, roosterbureau? Wat ervaar je, in het contact met hen, als tegenwerking bij het goed doorlopen van je studie? ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... .................................................................................................................. …………………………………………………………….
Binnen de onderwijsinstelling zijn er verschillende voorzieningen aanwezig: van welke voorzieningen maak je wel en van welke voorzieningen maak je geen gebruik? Waarom? ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................................................
Heb je wel eens contact gehad met het studentendecanaat? Heeft dit je geholpen om je studie goed te kunnen volgen? Waarom wel / niet? ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................................................
Zijn er nog dingen die niet genoemd zijn en die jij wel nodig hebt om je studie goed te kunnen volgen? ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... .................................................................................................................. …………………………………………………………….
38
De zelfmanagementtraining Wat is je motivatie om deel te nemen aan de training? ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... .................................................................................................................. Welke behoeften heb je tav de training? ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... .................................................................................................................. ……………………………………………………………. Wat verwacht je van de training? ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... .................................................................................................................. ……………………………………………………………. Wat wil je na de training hebben geleerd? (indien nodig verwachtingen bijstellen) ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................... …………………………………………………………… Dit is een groepstraining. Er worden verschillende onderwerpen behandeld. Die spelen misschien niet allemaal op het moment voor jou. Toch wordt er van je verwacht dat je aan alle onderwerpen actief meedoet omdat je ook van elkaar leert. Wat vind je daarvan? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Is er nog iets niet aan bod gekomen tijdens het gesprek; wil je nog iets toevoegen? ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... Geef aan het eind van het intakegesprek ook een lijst mee met plaats en datum van alle bijeenkomsten. De student kan zich dan alvast voorbereiden door het in de agenda te zetten.
39
Bijlage 3: Handout voor de maatjes Tips voor de begeleiding
Wees voorspelbaar
Zorg voor een duidelijke context (het is voor de opleiding dus je spreekt op de opleiding af)
Prompting: zorg voor signalen op het juiste moment die de persoon helpt om in beweging te komen
Maak samen een visueel overzicht (mindmap of schema)
Houd het gesprek concreet
De rol van het maatje is cruciaal! Je helpt bij de vertaling tussen de training en het leven:
Overzicht creëren en prioriteiten stellen
De juiste oplossingen bij de juiste problemen
De student kan bij jou oefenen met hulp vragen
Motivatie (prompting) om het actieplan uit te voeren
Student motiveren om het huiswerk samen te doen
Natuurlijk kun je het zelf, maar samen kom je tot nieuwe inzichten
Ik heb de opdracht om er met jou naar te kijken, dat is mijn taak
Door het te bespreken leer je over je beperking te communiceren
Ik heb ook moeite met dat thema, ben benieuwd hoe dat er bij jou uitziet
Coaching=
Volgen: de student bepaalt de hulpvraag
Stimuleren: huiswerk, uitvoering van het actieplan
Spiegelen: vertellen wat jij ziet bij de ander
Overzicht helpen creëren: omdat deze doelgroep daar behoefte aan heeft
40
Bijlage 4: Powerpoint training voor de maatjes
Informatie voor de maatjes
41
Bijlage 5: Handleiding begeleiden intervisie bijeenkomsten Maatjes Intervisie Zoals in de handleiding voor trainers wordt besproken is aan de zelfmanagementtraining voor studenten met een autismespectrumstoornis (ASS) een maatjesproject verbonden. Dat houdt in dat aan iedere student die deelneemt aan de training een maatje wordt gekoppeld. Met dit maatje spreekt de student wekelijks af om de inhoud van de zelfmanagementtraining te bespreken, het huiswerk te bespreken en eventuele andere vragen die de student heeft. Om de deelnemende maatjes te ondersteunen bij hun activiteiten worden begeleide intervisiebijeenkomsten georganiseerd. Het advies is om deze intervisiebijeenkomsten tweewekelijks plaats te laten vinden en te laten begeleiden door degene die de zelfmanagementtraining verzorgd. Op deze manier is het lijntje tussen maatje en trainer kort. Dat geeft extra informatie over de vorderingen of eventuele problemen van de student en kan helpen om deze gezamenlijk op te lossen. Dit maakt het leereffect voor de deelnemer aan de training het grootst. In de handleiding voor de trainers staat informatie over de (achtergrond van de) training, de rol van de maatjes, de specifieke aspecten die een rol spelen bij ‘leren en werken met een ASS’ en het begeleiden van mensen met een ASS. Deze bijlage bevat informatie waarmee de intervisiebijeenkomsten met de maatjes ingericht en uitgevoerd kunnen worden. Waarom begeleide intervisie bijeenkomsten Intervisie is leren door een werksituatie voor te leggen aan collega’s of medestudenten met de vraag het samen te analyseren en op basis daarvan een advies te formuleren. De maatjes, die een student met ASS begeleiden, zullen in de praktijk regelmatig geconfronteerd worden met situaties waar ze niet direct een oplossing voor hebben. Intervisie bijeenkomsten bieden de mogelijkheid om dergelijke knelpunten en problemen te bespreken in de groep, deze te analyseren en samen hiervoor een oplossing te bedenken. Ook nodigt intervisie uit tot het onderzoeken van de eigen attitude en normen en waarden in een bepaalde situatie, om vervolgens na te gaan in hoeverre deze een goede aanpak van de situatie bevorderen of in de weg staan. Voorwaarden Voorwaarden om te kunnen leren van elkaar, mbt knelpunten waar een maatje in de praktijk tegenaan loopt, zijn: veiligheid, eerlijkheid, respect en vertrouwen in de ander. Het is goed om tijdens de eerste intervisiebijeenkomst met elkaar af te spreken welke voorwaarden de deelnemers essentieel vinden om hun knelpunten te kunnen bespreken. Daarbij kan ook gedacht worden aan aanwezigheidsverplichting, geheimhouding, en voorbereiding van de bijeenkomst. Rol van de begeleider De rol van begeleider tijdens een intervisiebijeenkomst is het bieden van structuur en het stimuleren van het stellen van relevante vragen (op de juiste manier). Hij/zij legt de methode uit, zorgt voor een goede aftrap, zorgt ervoor dat de stappen uit de methode gevolgd worden en zorgt voor een goede evaluatie. Daarnaast heeft de begeleider ook een organisatorische rol, namelijk het zorgen voor de uitnodiging, een ruimte en eventueel andere materialen. Werkwijze 1. Start met een rondje waarin iedereen zijn/haar ervaringen kort vertelt, en daaraan de knelpunten die men zou willen bespreken tijdens de intervisiebijeenkomst. 2. Maak gezamenlijk een keuze voor een vraagstelling die besproken gaat worden. 3. Maak afspraken over de tijd die aan het bespreken van de casus kan worden besteed. 4. Maak een keuze voor een intervisiemethode en bespreek de casus volgens deze methode. 5. Evalueer de bespreking van de casus en maak afspraken voor de volgende intervisiebijeenkomst. Vragen stellen: aandachtspunten Stel zoveel mogelijk open vragen, in plaats van gesloten vragen die alleen met ja of nee beantwoord kunnen worden. Vraag om concretiseringen en voorbeelden bij wat de casusinbrenger zegt of vertelt. Schenk aandacht aan je waarnemingen en non-verbale signalen en stel hier vragen over als deze signalen afleiden van de inhoud van het gesprek (bv niemand aankijken als antwoord gegeven wordt op de vragen die gesteld worden). 42
Laat de casusinbrenger zijn eigen woorden kiezen en sluit zoveel mogelijk aan bij de woordkeuze van de casusinbrenger, vraag zo nodig om verduidelijking van de woordkeuze (wat bedoel je precies met…?). Houd contact met de casusinbrenger door goed te luisteren, je voorkomt hiermee dat je meer met je eigen gedachten bezig bent dan met het antwoord dat je krijgt. Vraag door op generalisaties als: altijd, nooit, niemand, de anderen, enz. Bijvoorbeeld door te vragen om specifiekere informatie: welke groep bedoel je precies met ‘de anderen’, geldt dit dan voor iedereen…?
Werkvormen Het volgen van een vaststaande structuur tijdens de intervisiebijeenkomsten geeft een kader om voldoende diepgang te bereiken in het bespreken van de casus. Het helpt voorkomen dat het gesprek zich te snel richt op oplossingen. Intervisiewerkvormen helpen om voldoende aandacht te hebben voor de analysefase en de bewustwording van de essentiële aspecten van het werkprobleem. Hierna volgen enkele werkvormen die gebruikt kunnen worden voor de intervisiebijeenkomsten Basismodel intervisiegesprek (Jeroen Hendriksen) Fase 1 Introductie op de bijeenkomst -
-
Hoe zit iedereen erbij na de vorige keer? Wat is er gebeurd met de adviezen voor het toen ingebrachte werkprobleem? Kunnen we starten? Nadenken over het werkprobleem dat een ieder wil inbrengen. Hierna worden de problemen geïnventariseerd (varianten: opschrijven, uittekenen, profielbeschrijving).
Fase 2 Uitkiezen van een werkprobleem Kies een werkprobleem uit op grond van de volgende criteria: -
Urgentie en/of emotie. Een algemeen aansprekend probleem dat voor iedereen speelt. Om de beurt een probleem inbrengen
Fase 3 Analyseren van het persoonlijke werkprobleem - De inbrenger vertelt uitgebreid over zijn/haar probleem. - De groep stelt informatieve vragen. - Doorvragen; niet interpreteren, oordelen of suggereren. Fase 4 Bewustwording - Herformuleer het persoonlijke werkprobleem. - Rond de analysefase af met: - een adviesronde. - bespreken van inzichten (reflectie).
43
Fase 5 Bespreken van het groepsthema - Bepaal welke persoonlijke betrokkenheid een ieder heeft op het ingebrachte probleem. - Formuleer op grond hiervan het groepsthema. - Bespreek inzichten die ontstaan zijn (bewustwording; reflectie). - Leg de relatie van hier en nu naar daar en dan. Fase 6 Evaluatie en vervolgafspraken - Hoe heb je de bijeenkomst ervaren? - Welke persoonlijke leeropbrengst is er? - Hoe beviel de werkwijze/de gebruikte methode? - Wat zit er nog dwars? - Afspraken voor de volgende keer.
De Vijf-stappen methode (Jeroen Hendriksen) Stap 1 Vraagintroducte De inbrenger introduceert zijn/haar vraag en geeft een beknopte toelichting Stap 2 Probleemverkenning Groepsleden verkennen de vraag door het stellen van vragen. Zij maken vooral gebruik van de volgende gespreksstijlen(open vragen, samenvattingen, luisterreacties, stiltes) en benutten alle 4 de gespreksniveaus (inhoud, procedure, relatie, gevoel) Stap 3 Probleemdefinitie Groepsleden formuleren een of meer probleemdefinities De inbrenger die dit heeft gehoord formuleert nogmaals zijn/haar vraag Stap 4 Advisering Ieder groepslid formuleert tenminste één advies voor de inbrenger De inbrenger reageert op de adviezen: wat spreekt aan, wat niet? Stap 5 Evaluatie De inbrenger evalueert het consultatieproces: ervaringen, effecten van inbreng van groepsleden, enz. Balintmethode Stap 1 De probleemstelling De inbrenger vertelt kort iets over de situatie waarin zijn/haar probleem is ontstaan en geeft aan welke vraag hij/zij daarbij heeft. De groepsleden leven zich zo goed mogelijk in de situatie van de inbrenger en schrijven een aantal informatieve vragen op. Stap 2 Informatieronde Iedereen stelt de informatieve vragen en de inbrenger antwoordt kort en duidelijk. Hierdoor ontstaat inzicht in belemmerende en bevorderende factoren. Stap 3 Schrijven van advies Iedereen schrijft individueel adviezen op.
44
Stap 4 Geven van advies De groep geeft adviezen. Hierover wordt niet gediscussieerd. De inbrenger kan deze adviezen opvatten als alternatieven. Stap 5 afsluiting Welke adviezen gaat de inbrenger toepassen, wat gaat hij/zij ermee doen? Wat hebben de groepsleden eraan gehad? Stap 6 Nabespreking Uitwisseling van leermomenten tijdens het werken met deze methode. Roddelmethode Stap 1 Vraag introductie De inbrenger introduceert zijn/haar vraag en geeft een beknopte toelichting. Stap 2 Probleemverkenning Overige groepsleden verkennen de vraag door het stellen van 3 creatieve vragen. Schrijf deze vragen op een flap-over. De inbrenger beantwoordt de vragen. Stap 3 “Roddelen” De inbrenger gaat buiten de kring zitten en bemoeit zich op geen enkele manier met het gesprek. Hij/zij luistert aandachtig en maakt notities over zaken die hem/haar raken of opvallen. De groepsleden “roddelen” met elkaar over de vraag van de inbrenger en over mogelijke achtergronden, oorzaken en oplossingen. De groepsleden komen uiteindelijk tot een gezamenlijk advies. Stap 4 Reactie van de inbrenger De inbrenger komt terug in de groep en vertelt zijn/haar ervaringen als waarnemer van de roddelfase. Wat heeft hem/haar geraakt? Wat is opgevallen? Accepteert hij/zij het gegeven advies? Stap 5 Evaluatie Inbrenger en groep kijken terug op het verloop van dit gesprek: wat heeft het de inbrenger opgeleverd? Hoe zijn de groepsleden met de vraag omgegaan?
45
Bijlage 6: Evaluatie formulier ‘Zelfmanagement voor studenten met ASS’
1) Ben je door de cursus bewuster geworden van de knelpunten die je ervaart tijdens je studie? Ja, omdat: …………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Nee, omdat: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………. 2) Ben je door de cursus bewuster geworden van mogelijke oplossingen om beter te kunnen studeren ondanks ASS? Ja, omdat: …………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Nee, omdat: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………. 3) Ben je door de cursus gestimuleerd om waar nodig de hulp in te schakelen van je studieloopbaanbegeleider / studieadviseur / docent of studiegenoten? Ja, omdat: …………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Nee, omdat: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………. 4) Ben je door de cursus gestimuleerd om anders te studeren (beter plannen, vaker pauzes nemen, werk anders indelen, enz.)? Ja, omdat: …………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Nee, omdat: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………. 5) Ben je door de cursus gestimuleerd om gezonder te gaan leven? (meer bewegen, gezonder te gaan eten, meer aandacht voor ontspanning) Ja, omdat: …………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Nee, omdat: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………. 46
6) Heeft de cursus aan je verwachtingen voldaan? Ja, omdat: …………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Nee, omdat: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………. 7) Over welke aspecten van de cursus ben je tevreden? -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------8) Over welke aspecten van de cursus ben je minder tevreden? -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------9) Hoe tevreden ben je over de cursus? Graag een cijfer omcirkelen van 1 tot 10: Heel erg ontevreden 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Heel erg tevreden
47