Zeg het voort Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
Niveau 1
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
1
2
Zeg het voort
Zeg het voort
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers Niveau 1
Zeg het voort
Cursus voor Ambassadeurs Geletterdheid
Colofon Zeg het voort – Handleiding mentortraining voor docenten en trainers. Cursus voor cursisten Basiseducatie die andere cursisten willen helpen Niveau 1 © CINOP, ’s-Hertogenbosch 2011 1e druk 2011 Auteurs: Illustraties: Redactie: Vormgeving: Foto ambassadeurs:
Jet Wijdeveld, Marijke van den Bos en Jose Keetelaar Pieter Hogenbirk (ComicHouse, Oosterbeek) CINOP, ’s-Hertogenbosch Evert van de Biezen (CINOP, ’s-Hertogenbosch) Stichting Lezen & Schrijven
zhv_mt-n1_20111222
De ontwikkeling van deze mentortraining is tot stand gekomen met steun van de Europese Commissie. Door de Grundtvig subsidie is ROC Nijmegen in staat gesteld deel te nemen aan het internationale project ‘Attract and Retain’. ROC Nijmegen coördineerde Attract and Retain, een Grundtvigproject waarin ambassadeurs en mentoren werden ingezet om nieuwe cursisten te werven en te behouden. Ontwikkeling en testen van trainingen in Nederland, Zweden, Litouwen en Ierland. Voor meer informatie: www.attractandretain.eu Met dank aan de internationale samenwerkingspartners.
4
Zeg het voort
Inhoudsopgave
Inleiding 7 Werving en intake
9
De cursus
11
Tips voor de trainer
13
1 Kennismaken 1.1 Voorbereiding 1.2 Uitvoering Bijlage 1: Voorbeeld woordweb mentor Bijlage 2: Mentor-/Cursistkaartjes Bijlage 3: Mentorvaardigheden
15 15 15 18 19 20
2 Actief luisteren 2.1 Voorbereiding 2.2 Uitvoering Bijlage 1: Tips voor goed luisteren Bijlage 2: Theorie voor actief luisteren Bijlage 3: Voorbeeld van goed luisteren
21 21 21 24 25 26
3 Open vragen stellen, doorvragen en samenvatten 3.1 Voorbereiding 3.2 Uitvoering Bijlage 1: Theorie open-, gesloten- en suggestieve vragen stellen Bijlage 2: Observatiekaartjes
27 27 27 30 31
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
5
4 Complimenten geven en ontvangen 4.1 Voorbereiding 4.2 De uitvoering Bijlage 1: Kwaliteiten Bijlage 2: Theorie complimenten geven en ontvangen Bijlage 3: Huiswerkopdracht
33 33 33 36 37 39
5 Grenzen aangeven 5.1 Voorbereiding 5.2 Uitvoering Bijlage 1: Reageren vanuit een ik-boodschap Bijlage 2: Theorie grenzen aangeven
41 41 41 44 45
6 Aantekeningen maken 6.1 Voorbereiding 6.2 Uitvoering Bijlage 1: Fietsen door weer en wind Bijlage 2: Hoofdzaken invulvel Bijlage 3: Hoofdzaken antwoordvel Bijlage 4: Aantekeningen maken Bijlage 5: Interview “Lees en schrijf op je werk”
47 47 47 49 50 51 52 53
7 Instructie geven 7.1 Voorbereiding 7.2 Uitvoering Bijlage 1: Voorbeeld recept Bijlage 2: Tips voor het geven van instructie Bijlage 3: Voorbeeld lucifer-opdracht Bijlage 4: Antwoord lucifer-opdracht Bijlage 5: Tips bij het stellen van activerende vragen
55 55 55 58 59 60 61 62
8 Telefoongesprek voorbereiden en voeren 8.1 Voorbereiding 8.2 Uitvoering Bijlage 1: Telefoongesprekken Bijlage 2: Telefoonscript situatie 1 Bijlage 3: Telefoonscript situatie 2 Bijlage 4: Regels voor feedback Bijlage 5: Logboek mentor
63 63 63 66 67 68 69 70
6
Zeg het voort
Inleiding De bestrijding van laaggeletterdheid vraagt om een langdurige en structurele aanpak. Nog steeds beschikt een grote groep autochtone burgers over onvoldoende taalvaardigheid en/of rekenvaardigheid om zich zelfstandig in de maatschappij staande te houden. Bovendien blijkt het een structureel probleem gezien het feit dat er nog steeds 25% van de basisschool kinderen met een taalachterstand van twee jaar van school komen en er ook binnen het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs taalachterstanden voorkomen. Het blijft een moeizaam proces om individuele laaggeletterden te bereiken en te verleiden tot het volgen van onderwijs. De schaamte is vaak zo groot dat de drempel om weer naar school te gaan te hoog is. Inmiddels is er landelijk een grote groep ambassadeurs opgeleid. Dit zijn ervaringsdeskundigen op het gebied van laaggeletterdheid. Deze ambassadeurs worden enerzijds ingezet bij allerlei activiteiten om laaggeletterdheid onder de aandacht te brengen. Anderzijds zijn ambassadeurs als geen ander in staat om individuele laaggeletterden te benaderen, te stimuleren, te motiveren en te overtuigen om de stap naar school te nemen. Zij kunnen als ervaringsdeskundigen aansluiten bij de beleving van de laaggeletterden. Ambassadeurs kunnen over hun eigen ervaring vertellen, hoe het is om weer naar school te gaan en wat het volgen van onderwijs hen heeft opgeleverd. De drempel naar onderwijs is groot. Het opnieuw in de klas zitten is voor sommigen ook een enorme stap. De meeste van de cursisten kijken niet terug op een prettige schooltijd. Sommigen van hen hebben zeer negatieve schoolervaringen. Om de kans op uitval te verkleinen is het idee ontstaan om deze cursisten een mentor toe te wijzen. Een mentor die hen helpt wegwijs te raken in de groep, het materiaal en de werkwijze. Die hen stimuleert en motiveert als het moeilijk is en hen een luisterend oor biedt. Kortom iemand die, naast de docent, de nieuwe cursist in de groep op zijn gemak stelt en vertrouwen geeft om door te gaan. ROC Nijmegen heeft samen met de samenwerkingspartners uit Ierland, Litouwen en Zweden een ambassadeursmodel ontwikkeld. De mentortraining zoals die voor u ligt, is hier een onderdeel van. Dit product is gefinancierd met ondersteuning van de Europese Commissie. Mentortraining ook inzetbaar binnen het NT2-onderwijs ROC Nijmegen werkt volop met deze mentortraining. De training is gegeven aan een groep cursisten die nu in hun eigen lesgroep werken als mentor. Daarnaast is de training ingezet om mentoren als gesprekspartner in te kunnen zetten. De mentoren gaan, indien wenselijk, een gesprek aan met een potentiële cursist op verzoek van de sociale dienst van een gemeente. Het voordeel van deze training is dat hij zich niet alleen leent voor uitvoering onder NT1cursisten maar ook binnen het NT2 toepasbaar is. Deze training is in ROC Nijmegen binnen het NT2-onderwijs uitgevoerd. Hieronder worden de specifieke meerwaarde van de cursus voor deelnemende allochtonen genoemd: Uitbreiden woordkennis In de mentorcursus komen heel specifieke woorden aan bod, die de cursisten anders niet tegen komen. Voorbeelden zijn: aanmoedigen, stimuleren, grenzen respecteren, complimenten ontvangen.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
7
De cursisten krijgen een schrift waar ze de moeilijke woorden in kunnen noteren. Bij de terugblik aan het begin van de les wordt gekeken “Wat was voor jou het belangrijkste de vorige keer?”, maar er wordt ook in het woordenschrift gekeken, “welke nieuwe woorden heb je geleerd, leg ze uit”. Oefenen van gesprekken en reflectie op gespreksvaardigheden In de mentorcursus worden bepaalde vaardigheden geoefend, zoals een compliment geven en ontvangen of een afspraak maken. Bij veel van deze oefeningen is de taal een belangrijk onderdeel. De cursisten leren bepaalde standaardzinnen en gebruiken deze in de oefengesprekken. Door het oefenen van vaardigheden wordt zo dus ook de taal geoefend. Door het herhalen van situaties en het gericht observeren van anderen wordt de taal ook verbeterd. In deze cursus wordt niet alleen gekeken of de communicatie voldoende is, maar ook hoe de communicatie is, wat effectief is en hoe het beter kan. Dit tilt de taalvaardigheid naar een hoger niveau. Begrip cultuur verschillen De cultuur verschillen komen op diverse momenten aan bod. Bijvoorbeeld het maken van een afspraak is een typisch Nederlands verschijnsel. Dit biedt aanknopingspunten om een gesprek hierover aan te gaan: hoe was dat in jouw land? Heb je daar erg aan moeten wennen in Nederland? Wat vind je hier goed of vervelend aan? Reeds ingeburgerde cursisten kunnen hier door hun eigen ervaringen een brug slaan tussen nieuwkomers en Nederlanders. Door de mentorcursus worden ze zich bewust van hun positie en hun eigen proces van verandering en aanpassing. Door dit te verwoorden, krijgen de cursisten meer inzicht in de cultuurverschillen waar ze mee te maken krijgen, hoe ze hier zelf in staan, en de (on)mogelijkheden van anderen. Door verkregen inzichten ontstaat er zelfinzicht en zelfbewust zijn, waardoor de training ook voorziet in een stuk empowerment. Mentortraining inzetbaar op andere vlakken ROC Nijmegen voert onderdelen van de training uit bij teams van instellingen/organisaties die behoefte hebben aan een aantal specifieke bijeenkomsten met betrekking communicatie en/of feedback geven. Afhankelijk van de behoeften kunnen de bijeenkomsten worden samengesteld zodat er een verkorte training ontstaat. Bovenstaande toont aan dat de mentortraining weliswaar ontwikkeld is voor het NT1-onderwijs maar op een veel breder vlak kan worden ingezet. De persoonlijke vaardigheden die mentoren zich eigen maken zijn in allerlei alledaagse- en werksituaties toepasbaar. Hier kunnen ook andere groepen mensen hun voordeel mee doen.
8
Zeg het voort
Werving en intake Voordat er kan worden begonnen met de werving en de selectie van geschikte kandidaten, moet het roc aan een aantal voorwaarden voldoen: • Het roc stelt een trainer (docent) aan die tijd krijgt om de werving en selectie te realiseren en de mentortraining te geven. • Het roc draagt zorg voor begeleiding/ondersteuning in de vorm van terugkomdagen. • De trainer koppelt terug naar de docent van de mentor wanneer deze kan worden ingezet bij de begeleiding van nieuwe cursisten. De docent en de mentor maken hier afspraken over. De dagelijkse begeleiding valt dan onder de verantwoordelijkheid van de docent. De potentiële mentor: • Is integer • Heeft een stabiele persoonlijkheid • Is betrouwbaar • Heeft een bepaalde mate van zelfvertrouwen • Kan anderen stimuleren en motiveren • Heeft zijn eigen situatie verwerkt • Heeft geschikte mondelinge taalvaardigheid • Is bereid tot leren • Kan zich inleven in een ander • Kan zijn eigen grenzen aangeven, respecteert die van een ander • Is bereid om 1 jaar mentor te zijn
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
9
10
Zeg het voort
De cursus Ook om te kunnen starten met de training moet het roc aan een aantal voorwaarden voldoen: Er wordt een groep gevormd van maximaal 8 mensen. Er worden 8 bijeenkomsten georganiseerd op een vast dagdeel en op een vaste plaats. Het roc regelt een ruimte en indien nodig apparatuur. De cursus wordt gratis door het roc aangeboden. De cursus omvat 8 bijeenkomsten van 2,5 uur. Na de cursus worden naar behoefte terugkomdagen georganiseerd. Na het volgen van de training kan de cursist: • Open vragen stellen • Actief luisteren • Een compliment geven en ontvangen • Zijn eigen grenzen aangeven en die van een ander respecteren • Een telefoongesprek voeren • Instructie geven • Zijn eigen persoonlijke kwaliteiten inzetten als mentor
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
11
12
Zeg het voort
Tips voor de trainer • In de training wordt veel samengewerkt. Zorg er voor dat er aandacht is voor deze samenwerking. Benoem het samenwerken, heb aandacht voor goede samenwerkings voorbeelden uit de groep en maak de link naar het mentorschap. In de rol van mentor zal samenwerking een belangrijke plek innemen. • Bekijk per bijeenkomst welke oefeningen belangrijk voor deze groep zijn. Soms is het goed om wat langer bij één oefening stil te staan of juist wat sneller. Elke groep is anders. • Pak onderdelen als ‘luisteren’ en ‘feedback’ regelmatig op als rode draad door de training. • Maak regelmatig de koppeling van het thema van de bijeenkomst naar de praktijk van het mentorschap. Bronvermelding: • Samenwerken en communiceren op de werkvloer. Uitgeverij Angerensteijn. • Arks; sleutels tot leren project uitgevoerd binnen Socrates programma in Europa. • Methodiek voor empowerment van allochtone vrouwen; ‘Naar een grotere wereld’. • ‘Zeg het voort’ cursus voor ambassadeurs Geletterdheid CINOP. • Carrièretijger Tekst van Ysolde Bentvelsen.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
13
14
Zeg het voort
1 Kennismaken 1.1 Voorbereiding 1. Beginsituatie • De cursist is na de werving en intake geschikt bevonden om tot mentor te worden opgeleid. 2. Doel: De cursist: • Kan vertellen wie hij1 is en waarom hij mentor wil worden. • Kan zich inleven waarom zijn medecursisten mentor willen worden. • Kan enkele mentortaken opnoemen. • Kan aangeven wat hij van de cursus verwacht. • Kan vertellen wat hem gemakkelijk en wat hem moeilijk lijkt in het mentorschap.
1.2 Uitvoering 1. Leeractiviteiten • De cursisten vertellen wie ze zijn en waarom ze mentor willen worden. • Ze maken door de opdrachten kennis met elkaar en met de verwachting die de medecursisten van de training hebben. 2. Onderwijs- en leermiddelen • Bijlage 1: Voorbeeld webwoord mentor • Bijlage 2: Mentorkaartjes • Bijlage 3: Mentorvaardigheden Zelf verzorgen: • Papier en stiften om naambordjes te maken. Ook nodig bij de opdracht kennismaken. • Dobbelsteen voor het vraag en antwoordspel. 3. Didactische werkvormen Kennismaken met elkaar • Namenrondje. • Laat de cursisten een naambordje maken en laat deze zo plaatsen dat de namen voor iedereen zichtbaar zijn. Doe-opdracht: nader kennismaken Laat de cursisten hun hand op een vel papier tekenen en laat ze • bij de pink: hun naam schrijven • bij de ringvinger: burgerlijke stand • bij de middelvinger: kinderen ja of nee • bij de wijsvinger: hun adres • bij de duim: hun hobby’s Als iedereen klaar is, lopen de cursisten door de ruimte en zoeken iemand waarmee ze de gegevens uitwisselen. Aandachtspunt voor de docent: zorg dat de cursisten iemand uitzoeken die ze nog niet kennen. 1 In deze handleiding kiezen wij niet voor het gebruik van de dubbele vorm hij/zij, zijn/haar, cursist/cursiste enzovoort. Voor de leesbaarheid hanteren wij de algemene formuleringen de mannelijke vorm.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
15
De oefening wordt plenair afgesloten. De cursisten noemen de naam van hun samenwerkings partner en één antwoord van de gegevens die zij hebben uitgewisseld. Doe-opdracht: vraag en antwoordspel Elke cursist krijgt een cijfer (van 0 tot 6). De docent gooit met een dobbelsteen en stelt een vraag. Degene die hetzelfde getal heeft als het aantal ogen dat gegooid is, geeft antwoord op de vraag en geeft daarna de beurt aan een ander. Wanneer alle cursisten een antwoord gegeven hebben, gooit de docent weer met de dobbelsteen en stelt dan de volgende vraag. Vragen: 1 Hoe lang woon je al in… 2 Wat doe je in het dagelijkse leven? 3 Welke cursus volg je? Hoe lang? 4 Waar denk je aan als je het woord mentor hoort? 5 Waarom wil je mentor worden? 6 Waar ben je goed in? Zorg dat iedereen antwoord geeft op vraag 4. (Waar denk je aan als je het woord mentor hoort?) Schrijf deze antwoorden op het bord. Zo ontstaat er een beeld gezien door de ogen van de cursisten op het mentorschap. Bespreek dit plenair en vul waar nodig aan (zie ook bijlage 1: Voorbeeld woordweb mentor). Neem de verzamelde antwoorden over. Deze worden de volgende bijeenkomst uitgereikt. Uitleg over de taken van de mentor: Elke cursist krijgt een mentorkaartje (bijlage 2). Deze wordt gezamenlijk (voor)gelezen. Waar nodig legt docent woorden en/of begrippen uit. Denk-opdracht: gemakkelijk – moeilijk Laat iedereen voor zichzelf opschrijven: • Welke taken lijken me gemakkelijk en waarom? • Welke taken lijken me moeilijk en waarom? • Plenair uitwisselen en elkaar aanmoedigen om er achter te komen waar de individuele leerpunten liggen. Taken van een mentor: • Cursisten die net zijn begonnen helpen. • Uitleg geven hoe er gewerkt wordt in de groep. • Anderen helpen om het goede materiaal of programma op de computer te vinden. • Het motiveren en stimuleren van anderen. • Hulp geven of informatie over: de cursus, het lesmateriaal, de computer, het huiswerk, de gang van zaken binnen de groep. • Bespreekbaar maken hoe het vroeger was op school, hoe het voelt om nu weer te leren, hoe het is om nieuw te zijn in de groep, hoe ze het thuis vinden dat je weer naar school gaat. Uitleg over de inhoud van de cursus en het maken van afspraken: • Aantal bijeenkomsten en de data. • Alles kan gezegd en gevraagd worden; wat er in de training wordt besproken blijft binnen de groep. • Er kunnen altijd vragen tussendoor worden gesteld als er iets niet duidelijk is. • Benoem de thema’s van de bijeenkomsten. • Benoem het interactieve karakter; er wordt een actieve bijdrage van de cursist gevraagd. • Spreek uit welke verwachtingen je van de cursisten hebt. 16
Zeg het voort
• Benoem de afwisseling tussen theorie en praktische opdrachten. • Benoem dat er met huiswerkopdrachten gewerkt wordt. Reflectie-opdracht Deel de mentorvaardigheden uit (bijlage 3). Hierop staat vermeld over welke vaardigheden en kwaliteiten een mentor zou moeten beschikken. Neem de checklist plenair door en geef uitleg waar nodig. Laat ieder voor zich zelf invullen wat hij al kan en wat hij wil leren. Benadruk dat iedereen wat kan en dat de training is bedoeld om nieuwe dingen te leren. Vraag of iedereen de checklist volgende week weer mee brengt. Afsluiting Omschrijf met welk gevoel je naar huis gaat.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
17
Bijlage 1: Voorbeeld woordweb mentor
Begeleider Rustig zijn Maatje Zeker zijn Open Vriendelijk Mentor Kan goed luisteren Kan ondersteunen Kan iets uitleggen Kan vertrouwenspersoon zijn Kan iemand helpen Kan leiding geven Kan iemand op zijn gemak stellen
18
Kan iemand uit laten praten
Zeg het voort
Bijlage 2: Mentor-/Cursistkaartjes Mentorkaartje
Mentor
Mijn naam is ................................................................................. Dat betekent dat ik hulp of informatie geef over • de cursus • het lesmateriaal • de computer • het huiswerk • de gang van zaken binnen de groep • hoe het vroeger was op school • hoe het voelt om nu weer te leren • hoe het is om nieuw te zijn in de groep • hoe ze het thuis vinden dat ik weer naar school ga
Cursistkaartje Mijn naam is .................................................................................
(Nieuwe) curs
ist
Mijn mentor is ................................................................................. Dat betekent dat ik hulp of informatie vraag over • de cursus • het lesmateriaal • de computer • het huiswerk • de gang van zaken binnen de groep • hoe het vroeger was op school • hoe het voelt om nu weer te leren • hoe het is om nieuw te zijn in de groep • hoe ze het thuis vinden dat ik weer naar school ga
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
19
Bijlage 3: Mentorvaardigheden Dit kan ik al
Dit wil ik leren
Iemand op zijn gemak stellen en aanmoedigen om zijn verhaal te vertellen. Iemand aanmoedigen zijn verhaal te vertellen. Iemand uit laten praten. Goed luisteren. Open en gesloten vragen kunnen stellen. Kunnen letten en gebruik maken van non verbaal gedrag. Door kunnen vragen en kunnen samenvatten. Eigen grenzen kunnen aangeven. Grenzen van een ander respecteren. Complimenten kunnen geven en ontvangen. Feedback kunnen geven en ontvangen. Iemand kunnen stimuleren en motiveren. Telefoongesprek kunnen voorbereiden en voeren. Aantekeningen kunnen maken. Kort verslag kunnen maken. Hoofd- en bijzaken onderscheiden. Iets duidelijk kunnen uitleggen. Niet teveel tegelijk. Controleren of de ander het begrijpt. Iets uit kunnen leggen zonder het over te nemen. Informatie kunnen geven over het materiaal, de computer en de lessen. Kunnen samenwerken, door steun en advies te geven.
20
Zeg het voort
2 Actief luisteren 2.1 Voorbereiding 1. Beginsituatie De cursist: • Kan vertellen wie hij is en waarom hij mentor wil worden. • Kan zich inleven waarom zijn medecursisten mentor willen worden. • Kan enkele mentortaken opnoemen. • Kan aangeven wat hij van de cursus verwacht. • Kan vertellen wat hem makkelijk en wat hem moeilijk lijkt in het mentorschap. 2. Doel De cursist: • Kan actief luisteren. • Kan het verschil tussen verbaal en non-verbaal omschrijven. • Kan dit zelf in inzetten in een gesprek.
2.2 Uitvoering 1. Leer activiteiten • De cursisten oefenen met actief luisteren. • De cursisten ervaren het verschil tussen verschillende luisterhoudingen. • De cursisten leren het verschil tussen verbale en non-verbale communicatie. 2. Onderwijs- en leermiddelen • Bijlage 1: Tips voor goed luisteren (uit ‘Zeg het voort’) • Bijlage 2: Theorie voor actief luisteren • Bijlage 3: Voorbeeld van goed luisteren 3. Didactische werkvormen Terugblik op de vorige keer Haal het onderwerp van de vorige keer terug en vraag aan de cursisten wat het belangrijkste voor hen was van deze bijeenkomst? Vraag de groep of ze de mentorvaardigheden erbij willen pakken. Tijdens de vorige bijeenkomst hebben de cursisten aangekruist wat ze willen leren. Vraag de cursisten een top 3 te maken van hun leerpunten. De docent noteert deze top 3 van de individuele cursisten. Hier kan de docent gedurende de training op een positieve manier op teruggekomen. Deel het woordweb ‘Wat is een mentor’ uit. Deze is vorige bijeenkomst gezamenlijk gemaakt. Introductie op het thema luisteren. • Laat de cursisten namen op schrijven van mensen die hen voor de geest komen bij de volgende vragen. • Ken je mensen die zó luisteren dat het je gemakkelijk valt om te praten, te vertellen wat je hoog zit of onder woorden te brengen waar je zelf nog niet over uitgedacht bent. • Ken je voorbeelden van gesprekken waarin mensen goed de toon weten te treffen.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
21
Denk-opdracht: Een goede luisteraar Bespreek deze opdracht in groepjes van drie. Om de beurt vertellen cursisten elkaar over één persoon uit het lijstje. Laat hen aan elkaar uitleggen waardoor de cursist merkt dat de ander goed luistert. Verzamel met de hele groep tips, over een goede luisteraar. De docent stelt indien nodig bij en vult aan. De docent deelt de Tips voor goed luisteren uit (bijlage 1). Cursisten kunnen hier op aanvullen wat zij hebben bedacht. Deel de theorie uit (bijlage 2). Neem de theorie gezamenlijk door en leg uit waar nodig. Bespreek het voorbeeld uit bijlage 3. Luister-opdracht: Zender en ontvanger Maak koppels die nog niet eerder hebben samengewerkt. A is de zender en B is de ontvanger. De zender vertelt aan de ontvanger wat hij gisteren heeft gedaan. De ontvanger probeert in eigen woorden terug te vertellen wat hij gehoord heeft. Na 5 minuten wisselen van rol. Nabespreken: Spreek deze oefening gezamenlijk door. Hoe ging het? Wat ging gemakkelijk? Wat ging er moeilijk? Denk-opdracht: Verbaal en non verbaal Deze oefening is plenair. Vraag aan de cursisten wat het verschil is tussen verbale en non-verbale communicatie? Maak twee rijen op het bord; één rij voor verbale communicatie en één rij voor non-verbale communicatie. Verzamel samen met de groep zoveel mogelijk omschrijvingen voor beide rijen. Hierbij kan terugworden gegrepen naar de theorie (zie bijlage 2). Doe-opdracht: Luisterhoudingen Laat de cursisten in tweetallen tegenover elkaar zitten, zo dicht tegenover elkaar dat de knieën elkaar net niet raken. Laat ze kiezen wie A is en wie B. B begint (verrassingseffect). Opdracht: B vertelt aan A wat belangrijk is in zijn leven, welke doelen hij heeft, wat wil hij bereiken, waar hij van droomt? De cursisten die luisteren (A) krijgen de volgende opdracht: A luistert heel geïnteresseerd, alles wat B zegt is geweldig. Na een paar minuten wordt het gesprek stilgezet en krijgt A de volgende opdracht: A heeft helemaal geen zin om te luisteren en vindt dat B onzin vertelt2: Het gesprek wordt nogmaals stilgelegd en dan krijgt A de volgende opdracht: A negeert B nadrukkelijk, kijkt weg en gaat iets anders doen. Daarna draaien de rollen om. A vertelt en B voert de luisteropdracht uit. B negeert A. B heeft geen zin om te luisteren naar de onzin van A. B toont veel interesse, wat A zegt is geweldig.
2 B gaat verder met zijn verhaal of begint over een ander onderwerp te vertellen.
22
Zeg het voort
Nabespreken Bespreek deze oefening plenair aan de hand van de verschillende opdrachten. • Hoe was het om de verschillen in luisterstijl te ervaren? • Welke situatie vond je niet prettig? • Hoe kwam dat? • Hoe voelde dat? • Wat voelde wel goed? • Waardoor kwam dat? Sta stil bij de gevoelens die deze opdracht hebben opgeroepen. Reflectie-opdracht Vraag de cursisten te kijken naar de mentorvaardigheden lijst. Welke vaardigheden op deze lijst hebben te maken met actief luisteren? De cursisten kunnen ieder voor zich bekijken of ze de vaardigheden (kunnen letten op verbaal en non verbaal gedrag en goed luisteren) hebben aangekruist als vaardigheid of als leerpunt. Afsluiting: Neem een houding aan die weergeeft hoe je deze bijeenkomst hebt ervaren. Huiswerkopdracht Hoe ziet voor jou een geïnteresseerde luisteraar eruit? Kijk eens op gezette tijden om je heen. Wie geeft jou het gevoel goed te luisteren? Let op zijn lichaamshouding en probeer dit uit als je zelf luistert. Ervaar je verandering in de manier waarop de prater praat. Kijk eens naar een praatprogramma op tv en let op het gebruik van stem en lichaamstaal van de sprekers. Wat spreekt je aan? Waardoor spreekt het je aan? Schrijf er kort iets over op voor jezelf.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
23
Bijlage 1: Tips voor goed luisteren
Kijk de ander aan.
Laat de ander zien dat je luistert.
Moedig de ander aan om door te gaan.
Neem de tijd.
Vraag door als je iets niet begrijpt.
Vat af en toe samen.
Laat je eigen mening achterwege.
Hou je emoties onder controle.
Jaag de ander niet op.
Wees niet bang voor stiltes.
..........................................................................................................................................................
..........................................................................................................................................................
Uit ‘Zeg het voort’, Handleiding Ambassadeurs Geletterdheid. 24
Zeg het voort
Bijlage 2: Theorie voor actief luisteren Luisteren is iets anders dan horen! Goed luisteren is moeilijk. Minstens een kwart van je leven luister je naar anderen. Meestal luister je slecht. Zoals ze zeggen: Het ene oor in, het andere oor uit. Bij luisteren hoor je woorden en zinnen. Je hoort belangrijke en onbelangrijke zaken. Je denkt na over wat je al weet en je vormt een eigen mening. Vaak is het moeilijk om goed en precies te herhalen wat je hebt gehoord. Daarom moet je actief luisteren. • Als je actief luistert, laat je de ander weten wat je hebt gehoord. Je zegt in eigen woorden wat je hebt gehoord. Zo kan de ander controleren of je het goed hebt gehoord en begrepen. Als het nodig is kan hij het verbeteren. • Als je actief luistert, hoor je niet alleen de woorden, maar ook het gevoel erbij. Dit herhaal je voor de ander. • Als je actief luistert, leef je jezelf in, in de positie van de ander. Zo krijg je een idee van de gedachten en gevoelens van de ander. Het gaat om feiten en om hoe de feiten voelen. • Als je actief luistert, heeft de ander het gevoel dat er echt geluisterd wordt. • Als je actief luistert, krijg je geen misverstanden en begrijp je elkaar beter. Er zijn twee problemen bij luisteren: • Je denkt sneller dan de ander praat. Zo ga je op in je eigen gedachten, en je hoort niet meer wat de ander vertelt. • Je onthoudt alleen wat jou interesseert. Daarom hoor je niet alles wat de ander vertelt. Wat moet je doen om actief te luisteren? • Open vragen stellen • Concreet maken (zodat je het kunt zien) • Samenvatten • Letten op non-verbaal gedrag Non-verbaal gedrag is alles wat geen woorden zijn: • Het lichaam, de lichaamshouding • Het gezicht, de gezichtsuitdrukking • De handen, gebaren • De stem Als je iemand voor het eerst ziet, neem je mee uit het gesprek • 7% wat hij zegt • 38% hoe hij het zegt • 55% van de lichaamstaal Dus lichaamstaal is erg belangrijk!
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
25
Bijlage 3: Voorbeeld van goed luisteren Voorbeeld van actief luisteren De ontvanger laat de zender weten wat hij ontvangt. Hij zegt in eigen woorden wat hij gehoord heeft. Zo kan de zender controleren of de boodschap juist is overgekomen en deze eventueel verbeteren.
26
De ontvanger
De zender
Zeg het voort
3 Open vragen stellen, doorvragen en samenvatten 3.1 Voorbereiding 1. Beginsituatie De cursist: • Kan actief luisteren. • Kan het verschil tussen verbaal en non -verbaal omschrijven. • Kan dit zelf in inzetten in een gesprek. 2. Doel De cursist: • Kan open en gesloten vragen stellen. • Kan doorvragen. • Kan het gesprek samenvatten.
3.2 Uitvoering 1. Leeractiviteiten • De cursisten oefenen met het stellen van open en gesloten vragen. • De cursisten oefenen in het doorvragen in een gesprek. • De cursisten oefenen met het samenvatten van een gesprek. 2. Onderwijs- en leermiddelen • Bijlage 1: Theorie open-, gesloten- en suggestieve vragen stellen • Bijlage 2: Observatiekaartjes 3. Didactische werkvormen Terugblik vorige keer Haal het onderwerp van vorige keer terug en vraag aan de cursisten wat hen van deze bijeenkomst is bijgebleven? Huiswerkopdracht: Wat is de cursisten opgevallen bij de praatprogramma’s en in hun omgeving? Introductie op het thema open vragen stellen. Open en gesloten vragen stellen. Vraag aan de groep of iemand het verschil weet tussen open- en gesloten vragen. Vraag of iemand een voorbeeld van een open- of een gesloten vraag weet. De docent, stuurt bij, vult aan en herhaalt of geeft de definitie van open- en gesloten vragen: • Gesloten vragen: Hier kan de ander met ja of nee op antwoorden. Voorbeelden: Ben je met de auto gekomen? Was het druk op de weg? Opdracht: Kun je zelf een voorbeeld geven? • Opdracht open vragen: Bij open vragen nodig je de ander uit tot een uitgebreider antwoord. De vragen beginnen met: met wie, waar, wanneer, hoe, welke en wat. Voorbeeld: Hoe ben je hier gekomen? Waar kom jij vandaan? Deel de theorie uit (bijlage 1) en neem deze theorie samen door. Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
27
Opdracht: Mijn geheim De docent bedenkt iets (een fictief geheim). De cursisten in de groep moeten het geheim raden door open vragen te stellen. Ze mogen 20 vragen stellen. Ze hebben 10 minuten tijd Ze mogen niet meer dan 3 gesloten vragen stellen. Daarna wordt de groep in groepjes van 4 verdeeld en bedenkt een persoon uit de groep een geheim (bedacht of werkelijk, wel realistisch en niet te zwaar) en wordt het spel nog een keer gespeeld. Nabespreken: Hoe was het om open vragen te bedenken? Opdracht: Open vragen stellen Laat de cursisten een aantal open vragen bedenken die zij aan elkaar willen stellen om elkaar beter te leren kennen. De vragen worden opgeschreven. Zorg dat iedereen voldoende vragen heeft om een gesprek mee te kunnen voeren. Vorm groepjes van 3 en laat de cursisten een gesprek van 5 minuten voeren; A is vraagsteller, B antwoordt en C observeert. A voert het gesprek en laat zien dat hij luistert. Als iemand heel korte antwoorden geeft, probeert hij een vraag te stellen die de ander uitlokt om meer te vertellen. C observeert. Luistert A goed? Waar aan kan hij dat zien? Welke tips kan hij nog geven? Ter ondersteuning kan C gebruik maken van de observatiekaartjes met onderstaande vragen (bijlage 2): • Stelt A vragen als hij het niet begrijpt? • Laat A zien dat hij goed luistert? • Stelt A open vragen? Wie, wat, waar, wanneer en waarom. • Controleert A of hij het goed heeft begrepen? • Stelt A gesloten vragen? Met ja of nee te beantwoorden. • Wat doet A non verbaal? Wissel zodat ieder aan de beurt komt. Nabespreken: Hoe was dit om te doen? Opdracht: Gesprek samenvatten In nieuwe tweetallen gaan de cursisten met elkaar een gesprek aan. Zorg dat iedereen iemand uitzoekt die ze nog niet zo goed kennen. Ieder krijgt 3 minuten om vragen stellen om elkaar nog beter te leren kennen en probeert aan het eind kort samen te vatten wat de ander heeft verteld. Dus in eigen woorden vertellen wat de ander vertelt heeft. Vertel de belangrijkste dingen (hoofdzaken). Hierna van rol wisselen. Nabespreking: Hoe lukte het om het gesprek samen te vatten? Kon de cursist alleen de hoofdzaken vertellen? Kon de cursist het in chronologische volgorde vertellen?
28
Zeg het voort
Reflectie-opdracht Kijk naar de lijst met mentorvaardigheden. Welke vaardigheden horen bij de bijeenkomst van vandaag? De cursisten kunnen ieder voor zich bekijken of ze de vaardigheden (Open en gesloten vragen kunnen stellen, door kunnen vragen en kunnen samenvatten) hebben aangekruist als vaardigheid of als leerpunt. Afsluiting: Geef in één woord aan wat voor jou deze bijeenkomst heeft betekend. Huiswerk Let op gesprekken in jouw omgeving. Welke vragen worden er gesteld en hoe wordt er geluisterd? Schrijf op wat je opvalt. Oefen in een voor jouw veilige situatie met nieuw luistergedrag. Toon aandacht voor de ander door de tips en het geleerde toe te passen in je luisterhouding. Probeer het eens uit tijdens een informeel moment. Hoe voelt dit voor jou?
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
29
Bijlage 1: Theorie open-, gesloten- en suggestieve vragen stellen Wat is het antwoord op de volgende vragen? Vind je het leuk in Nederland? Welke dingen in Nederland vind jij leuk? Open vragen stellen Open vragen beginnen vaak met woorden als: hoe, wie, wanneer, wat, waar, welke, enz. Bij open vragen zijn veel verschillende antwoorden mogelijk. Je kunt alles zeggen wat je belangrijk vindt en je kunt bepalen waarover je wil praten. Het stellen van open vragen geeft diepgang aan het gesprek. Stel je teveel open vragen dan is er kans dat er nooit een einde aan het gesprek komt. Voorbeelden van open vragen zijn: • Hoe bedoel je dat? • Wat vind je van deze ring? Op een gesloten vraag wordt meestal alleen met ja of nee geantwoord. Je krijgt dan weinig informatie. Ook kan de ander het gevoel krijgen dat je hem wilt uithoren. Of hij denkt misschien dat je niet in zijn mening geïnteresseerd bent. Voorbeelden van gesloten vragen: • Heb je het naar je zin in de cursus? • Vind je dit een gezellig lokaal? Iemand kan ook suggestieve vragen stellen. Dit is eigenlijk een mening, maar het lijkt op een vraag. Voorbeelden van suggestieve vragen: • Vind jij dat schilderij ook zo lelijk? • Veel vrouwen laten hun kinderen alleen en gaan werken. Wat is jouw mening hierover? Open vragen stimuleren tot het geven van veel informatie. Daarom moet je soms verder vragen. Dan wordt het duidelijk wat de ander bedoelt. Dit doe je door korte open of gesloten vragen te stellen. Voorbeelden: • Kun je daar een voorbeeld van geven? • Hoe bedoel je dat precies? Samenvatten Dit doe je om het gesprek te ordenen. Samenvatten laat zien dat je naar de ander luistert. Een samenvatting moet kort en helder zijn. Je moet het vaak doen. Zo krijg je geen je misverstanden, als je iets zegt dat de ander verkeerd begrijpt. Ook geef je duidelijkheid. Voorbeelden: • Jij denkt dus dat… • Als ik het goed hoor, dan zeg jij… • Klopt het dat jij vindt dat…
30
Zeg het voort
Bijlage 2: Observatiekaartjes
Stelt A vragen als hij het niet begrijpt?
Laat A zien dat hij actief luistert?
Stelt A open vragen? Wie, wat, waar, wanneer en waarom.
Controleert A of hij het goed heeft begrepen?
Stelt A gesloten vragen? Met ja of nee te beantwoorden.
Wat doet A non-verbaal?
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
31
32
Zeg het voort
4 Complimenten geven en ontvangen 4.1 Voorbereiding 1. Beginsituatie De cursist: • Kan open en gesloten vragen stellen. • Kan doorvragen. • Kan het gesprek samenvatten. 2. Doel De cursist: • Kan complimenten geven en ontvangen. • Kan vertellen op welke wijze je feedback aan een ander kunt geven.
4.2 De uitvoering 1. Leeractiviteiten • De cursisten oefenen in het geven en ontvangen van complimenten. • De cursisten oefenen op welke manier je feedback kunt geven. 2. Onderwijs- en leermiddelen • Bijlage 1: Kwaliteiten • Bijlage 2: Theorie geven en ontvangen van complimenten • Bijlage 3: Huiswerkopdracht 3. Didactische werkvormen Terugblik Haal het onderwerp van vorige keer terug en vraag aan de cursisten wat hen van deze bijeenkomst is bijgebleven? Huiswerkopdracht bespreken Wat is de cursisten opgevallen naar aanleiding van de afgelopen bijeenkomst en bij de bekeken praatprogramma’s? Is er iemand in de groep die heeft geoefend met nieuw luistergedrag? Introductie op het thema geven en ontvangen van complimenten Start plenair een gesprek over het geven en ontvangen van complimenten aan de hand van de volgende vragen: • Wat is een compliment? • Krijgen de cursisten wel eens complimenten? • Waarvoor krijgen ze complimenten? • Van wie krijgen ze complimenten? • Hoe voelt het om een compliment te krijgen? • Geven ze zelf wel eens een compliment? • Waar zijn ze goed in? Vertel er eens iets over?
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
33
Doe-opdracht: Een compliment voor de eerste persoon die je tegenkomt De groep loopt willekeurig door het hele lokaal. Als cursisten elkaar tegenkomen stoppen zij en geven ze elkaar een compliment. Dit is een korte oefening, laat de oefening niet te lang duren. Nabespreking: Hoe voelde het om een compliment aan een medecursist te geven? Hoe reageerde de ander? Hoe voelde het voor jezelf? Opdracht: Complimenten geven en ontvangen Er liggen kaartjes met kwaliteiten (zie bijlage 1) op tafel3. Neem de kaartjes gezamenlijk door, zodat iedereen begrijpt wat er op de kaartjes staat. Laat elke cursist één kaartje voor elke medecursist pakken4. Bij het geven van het compliment aan de ander vertelt de cursist waarom hij het kaartje voor die persoon heeft gekozen. De cursisten moeten nadenken over wat ze echt waarderen of leuk vinden aan deze persoon. Door spanning of door de onwennigheid om complimenten te ontvangen, kunnen niet alle cursisten onthouden welke complimenten zij van de groep ontvangen. De docent (of misschien een cursist die gemakkelijk schrijft) kan de genoemde complimenten op een memobriefje schrijven. Op een zelfgekozen moment kan de cursist dan eens rustig terugkijken. Nabespreking: • Hoe vind je het om complimenten te geven? • Hoe vind je het om complimenten te ontvangen? • Wat maakt complimenten ontvangen moeilijk? Theorie: Complimenten geven en ontvangen samen doornemen (zie bijlage 2). Opdracht: Leren ontvangen van complimenten Verdeel de groep in drietallen. De ene cursist geeft een compliment en de ander ontvangt het compliment. De derde cursist is een observator, die kijkt hoe degene die het compliment ontvangt reageert. Wijs de observator er op dat hij op de verbale en non-verbale communicatie moet letten. De cursist die observeert geeft terug wat hij gezien heeft door een top (wat er goed ging bij het ontvangen van het compliment) en een tip (waar kan degene opletten voor een volgende keer). Denkopdracht: Feedback geven en krijgen Start een groepsgesprek over feedback. • Wat is feedback? • Waarom is feedback belangrijk? • Geven de cursisten wel eens feedback? • Krijgen ze wel eens feedback op in een werk/vrijwilligerswerk situatie? • Waar moet je opletten als je feedback geeft? • Waar moet je opletten als je feedback ontvangt? Reflectie-opdracht: Kijk naar de lijst met mentorvaardigheden. Welke vaardigheden horen bij de bijeenkomst van vandaag? De cursisten kunnen ieder voor zich bekijken of ze de vaardigheden (complimenten kunnen geven en ontvangen) hebben aangekruist als vaardigheid of als leerpunt. 3 Het kwaliteitenspel leent zich ook prima voor deze oefening. 4 De docent kan er voor kiezen de kaartjes met kwaliteiten op tafel te leggen en daarnaast ieder een kwaliteiten-vel te geven. Hierop kunnen de cursisten de naam van hun medecursist bij het juiste compliment schrijven. Zo voorkom je dat kwaliteiten ‘op zijn’.
34
Zeg het voort
Afsluiting Wat neem je mee van deze les? Geef een top en een tip aan de docent over deze les. Deel het huiswerk uit (bijlage 3) en bespreek de huiswerkopdrachten.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
35
Bijlage 1: Kwaliteiten
36
Je helpt een ander graag
Je denkt altijd goed aan alles
Je kunt goed overleggen
Ik kan goed met je praten
Je bent meestal vrolijk
Je vindt altijd alles weer terug
Je kunt goed samenwerken
Je bent rustig
Je kunt goed wachten op je beurt
Je houdt je aan afspraken
Je kunt goed een geheim bewaren
Je houdt rekening met anderen
Je bent vriendelijk
Je neemt initiatief
Je hebt geduld
Je toont interesse
Je kan goed luisteren
Je hebt mensenkennis
Je bent netjes
Je kan iets overbrengen
Zeg het voort
Bijlage 2: Theorie Complimenten geven en ontvangen We willen allemaal erkenning en waardering voor dingen die we goed doen, voor onze kwaliteiten en ons harde werken. Als we erkenning krijgen, voelen we ons prettig en waarderen we ons zelf meer. Complimenten geven doe je zo: 1. Benoem wat de ander doet. Bijvoorbeeld: “Ik vind het heel fijn dat je die cd zachter zet, als ik aan het bellen ben.” 2. Geef een compliment meteen. Bijvoorbeeld: “Wat leuk dat je de stoep voor me veegt.” De ander voelt zich gezien en gehoord. Bovendien krijgt hij meteen duidelijkheid. 3. Beschrijf helder wat de ander goed doet en welk effect dat op jou heeft. Waarom geven mensen geen complimenten? Sommige mensen prijzen bijna nooit; ze voelen zich misschien verlegen, hebben het zelf niet geleerd en weten niet hoe ze het moeten doen. Hoe reageren mensen op complimenten? Veel mensen vinden het moeilijk om op een compliment te reageren. Ze voelen zich ongemakkelijk door het compliment. Hoe kunnen mensen reageren: a b c
op een agressieve manier – Probeer niet zo te slijmen – Doe niet zo raar – Daar meen je niets van – Wie probeer je voor de gek te houden – Wat wil je van me zichzelf kleinerend – Ik vind dat niet – Verlegen worden – Piet verdient alle eer, ik heb hem geholpen – Vorige keer ging het beter op een assertieve manier – Dank je wel, ik ben blij dat je het zegt – Bedankt, ik was er zelf ook tevreden over – Bedankt, ik had niet zo in de gaten, dat het goed ging
Tips voor het uitspreken van waardering • Zeg het als je vindt dat iemand iets goed gedaan heeft • Kies de juiste tijd en plaats • Maak oogcontact • Zeg duidelijk wat je goed vindt, overdrijf niet Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
37
Tips voor het goed reageren op complimenten Goed reageren op complimenten kan op de volgende manier: • Reageer niet te snel op complimenten. • Denk na over het compliment. • Reageer met lichaamstaal, zoals glimlachen en oogcontact houden. • Als je niets weet, is gewoon ‘dankjewel’ altijd goed. Een open en ontspannen houding bevordert het ontvangen van complimenten. Voorbeelden van goede reacties Een chef zegt: Je hebt de winkel goed opgeruimd. Goede reacties: Dank je wel, ik had er echt zin in om de winkel op te ruimen Bedankt, fijn dat je het gezien hebt.
38
Zeg het voort
Bijlage 3: Huiswerkopdracht Complimenten aan de kok Geef vanavond eens een compliment aan degene die het eten heeft klaargemaakt. Als je dat zelf bent, mag je een compliment aan jezelf geven. Voor zo’n compliment moet je goed kijken naar het eten, ruiken en proeven. Het moet namelijk wel een echt compliment zijn en geen compliment omdat het moet. Een compliment over iemands woorden Opdracht: Geef vandaag een compliment over wat iemand vertelt. Zolang de ander aan het woord is, is het belangrijk dat je goed luistert. Laat ook merken dat je aandachtig luistert door af en toe te knikken en te hummen. Stel tussendoor vragen zodat de ander weet dat je aandacht hebt voor wat hij vertelt. Hiermee laat je op zich al respect en waardering blijken. Als de ander uitgesproken is, kun je hem een compliment geven voor zijn mening of idee. Gebruik dan woorden als: • Dat heb je mooi gezegd… • Ik ben het helemaal met je eens… • Dat heb je goed samengevat… • enzovoort… Sluit je eigen verhaal aan op wat de ander heeft gezegd. Zelfs als je het niet helemaal met de ander eens bent, kun je hem waarderen voor zijn woorden en jouw verhaal daar zoveel mogelijk op laten aansluiten. Als je waardering laat blijken voor hoe iemand iets verwoordt, zorg je voor verbinding waardoor het contact prettig verloopt Jezelf complimenten geven Geef jezelf minimaal vier keer per dag een compliment. Je kunt er nu direct mee beginnen. Kijk eens in de spiegel, kijk jezelf recht in de ogen, glimlach naar jezelf en geef een compliment (terwijl je jezelf blijft aankijken) over iets dat je mooi vind aan jezelf, een goede eigenschap van jezelf, de manier waarop je met jezelf omgaat, een mooi gebaar dat je vaak naar anderen maakt of een vaardigheid die je goed onder de knie hebt of steeds beter onder de knie leert krijgen. Spreek je compliment hardop uit en geef jezelf een schouderklopje. Je kunt je compliment starten met ‘ik’ of met ‘je’, net wat je zelf het prettigst vindt. Als je het niet gewend bent jezelf te complimenteren, dan zal dat in het begin wat onwennig aanvoelen. Zet toch door! Het geeft je zelfvertrouwen en zelfwaardering. Complimenten ontvangen Vind je het moeilijk om een compliment te ontvangen? Misschien ben je te bescheiden, te verlegen of ben je te streng voor jezelf Doe de volgende oefening. Schrijf een week lang elke dag complimenten op die je krijgt en schrijf achter elke zin: dit verdien ik..
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
39
40
Zeg het voort
5 Grenzen aangeven 5.1 Voorbereiding 1. Beginsituatie De cursist: • Kan complimenten geven en ontvangen. • Kan vertellen op welke wijze je feedback aan een ander kunt geven. 2. Doel De cursist: • Kan eigen grenzen stellen. • Kan zijn grenzen aangeven door middel van een ik-boodschap. • Kan de grenzen van een ander respecteren.
5.2 Uitvoering 1. Leeractiviteiten • De cursisten oefenen met het aangeven van grenzen. • De cursisten oefenen met de ik-boodschap. 2. Onderwijs- en leermiddelen • Bijlage 1: Reageren vanuit een ik-boodschap • Bijlage 2: Theorie grenzen aangeven 3. Didactische werkvormen Terugblik op de vorige keer Heeft iedereen kunnen werken aan zijn huiswerkopdracht? Welke complimenten heb je gegeven en ontvangen? Wat is je opgevallen? Kijk terug aan de hand van de huiswerkopdrachten. Introductie grenzen aangeven Bespreek gezamenlijk wat grenzen aangeven voor iedereen betekent. Kunnen cursisten hun grenzen aan geven? Op welke manier doen ze dat? Hoe voelen ze zich daar bij? Beschrijf als docent het verschil aan tussen verbale en non-verbale grenzen. Oefening: Eigen grenzen stellen en de grenzen van een ander respecteren Hoe dichtbij mag je komen? Wat is prettig en wat is te dichtbij? Dat is voor iedereen verschillend. 1 Ga in tweetallen tegenover elkaar staan op ongeveer 5 meter afstand. Kijk elkaar aan; Wat zie je bij de ander? De een loopt rustig naar de ander toe, tot ze dicht bij elkaar staan. Kijk elkaar aan: kijk goed of er iets in het gedrag van de ander verandert. Wat voel je? Bespreek dit even met z’n tweeën en draai dan de rollen om. 2 Dezelfde opstelling: de cursist die stil blijft staan mag nu zelf aangeven hoe ver de ander mag lopen. Wat is een veilige vertrouwde afstand? Hoe zeg je dat als iemand te dicht bij komt, of wat doe je? Even nabespreken; het gaat om je eigen grens, er is geen goed of fout. Draai daarna de rollen weer om. 3 De ene cursist zit op de grond, de ander loopt er naar toe en blijft er vlak voor staan. Kijk elkaar aan. Wat ervaar je in deze situatie? Kort nabespreken en de rollen omdraaien. Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
41
Nabespreken: Heeft iedereen zijn grenzen goed kunnen aangeven? Hoe was het om dat te zeggen? Hoe was het om te ervaren waar je eigen grenzen liggen? Bovenstaande oefeningen is gericht op het aangeven van fysieke (non-verbale) grenzen. De volgende oefening is gericht op het aangeven van grenzen door middel van verbale communicatie. Oefening: Hoe reageer jij? Schets de onderstaande situatie en laat ieder voor zich antwoord geven op de onderstaande vragen: Situatieschets: Stel je voor: Je baas vraagt of je morgen over wilt werken, terwijl je net met je man/vrouw hebt afgesproken om een avondje uit te gaan. Bovendien heb je deze week al twee keer overgewerkt. Welk antwoord zou jij geven? A “Dat moet dan maar” (en je voelt meteen al een knoop in je maag, omdat je dit ook weer tegen je partner moet gaan zeggen) B “Bekijk het maar”, het is al de derde keer deze week. Je zoekt het maar uit! C “Nee, helaas, morgenavond lukt het me niet. Ik heb al een andere afspraak staan die ik niet af wil zeggen”. Schrijf de antwoorden A, B en C eventueel op het bord. Vragen: 1. Hoe zou jij reageren? 2. Hoe zou je eigenlijk willen reageren? 3. Wat vind je de beste manier van reageren en waarom? De cursisten noteren hun antwoorden. Maak vervolgens koppels van twee en laat hen de antwoorden met elkaar uitwisselen. Bespreek gezamenlijk wat de beste manier van reageren is. Waarom is dat de beste manier van reageren? Deel bijlage 1 (reageren vanuit de ik-boodschap) uit en neem deze gezamenlijk door. Deel de theorie grenzen aangeven (bijlage 2) uit en neem deze met de groep door. Oefenen van de ik-boodschap Maak nieuwe tweetallen en schets de volgende situatie: • Je bent mentor van een cursist, maar ze vraagt zoveel aandacht dat je niet meer aan je eigen werk/leerproces toe komt. Dit vind je lastig, je hebt besloten er wat van te zeggen. • Je bent mentor van een cursist. Er is afgesproken dat ze aan de computer moet gaan werken maar een andere cursist is jullie altijd net voor. Dit is niet de eerste keer, dit is al een aantal weken zo. Je besluit er nu wat van te zeggen. Alternatief: • De docent kan er ook voor kiezen om te starten met een alledaagse situatie, of om een alledaagse situatie plenair te oefenen waarna de cursisten twee aan twee de situaties gaan oefenen. De cursisten mogen de theorie (bijlage 2 over het samenstellen van een ik-boodschap) erbij houden. Nabespreken: Hoe ging deze opdracht? Is het gelukt om een goede ik-boodschap te maken? Hoe voelde het om het op deze manier te doen? 42
Zeg het voort
Reflectie-opdracht Kijk naar de lijst met mentorvaardigheden. Welke vaardigheden horen bij de bijeenkomst van vandaag? De cursisten kunnen ieder voor zich bekijken of ze de vaardigheden (Eigen grenzen kunnen aangeven en Grenzen van een ander respecteren) hebben aangekruist als vaardigheid of als leerpunt. Afsluiting Vertel in één woord wat je van deze bijeenkomst vond. Huiswerkopdracht Laat de cursisten in een voor hun veilige omgeving oefenen met een het formuleren van een ik‑boodschap. Laat de cursisten in hun omgeving luisteren of ze voorbeelden horen van ‘foute’ en goede ik‑boodschappen.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
43
Bijlage 1: Reageren vanuit een ik-boodschap Situatie: Stel je voor: Je baas vraagt of je morgen over wilt werken, terwijl je net met je man/vrouw hebt afgesproken voor een avond uit. Bovendien heb je deze week al twee keer overgewerkt. Welk antwoord zou jij geven? Wat zeg je? A “Dat moet dan maar” (en voelt meteen al een knoop in je maag, omdat je dit ook weer tegen je partner moet gaan zeggen) B “Bekijk het maar, het is al de derde keer deze week. Je zoekt het maar uit! C “Nee, helaas, morgenavond lukt het me niet. Ik heb al een andere afspraak staan die ik niet af wil zeggen”. Zeg jij A? Je durft niet te zeggen wat je wilt en laat je wat in de maag splitsen. Dit noemen we subassertief gedrag. Je denkt: “Misschien wordt mijn baas wel boos als ik nee zeg” of “zo erg is het ook weer niet” of “anderen doen het ook, dus kan ik niet achterblijven”. Je geeft daardoor geen grenzen aan, je had namelijk al een afspraak. Zeg jij B? De tweede reactie is ook niet effectief. Het is een voorbeeld van agressief gedrag. Je bereikt er misschien mee dat je niet hoeft over te werken, maar de relatie met je baas heeft wel wat deuken opgelopen. Een agressieve reactie is een te sterke reactie. Je verbreekt er alle contact mee en hebt grote kans op ruzie. Zeg jij C? Een voorbeeld van assertief gedrag. Je zegt wat je wilt, zonder onbeleefd of onderdanig te worden. Door vastberaden en vriendelijk een verzoek te weigeren, is de kans groot dat de ander zich jouw reactie zal aantrekken. De kern van assertief gedrag is dat je voor jezelf durft op te komen, je eigen grenzen durft aan te geven, je eigen mening en je gevoel durft te uiten zonder je schuldig of onzeker te voelen. Zonder daarbij de belangen van je gesprekspartner onnodig te schaden.
44
Zeg het voort
Bijlage 2: Theorie grenzen aangeven Onderstaande tekst komt uit Carrièretijger van Ysolde Bentvelsen. Theorie grenzen aangeven Assertiviteit is het uiten van je gedachten, gevoelens en meningen op een eerlijke en gepaste wijze. Je komt op voor jezelf op een respectvolle manier.
agressief
Belang van de ander
assertief
subassertief Belang van jezelf Als je te veel rekening houdt met het belang van de ander, heet dat subassertief. Als je vooral je eigen belang belangrijk vindt noemen we dat agressief. Bij het aangeven van je grenzen is het verstandig om dit vanuit de ik-boodschap te doen. Met een ik-boodschap houd je de mededeling dicht bij jezelf. De ik-boodschap brengt beter over wat je wilt bereiken. Luister maar naar het verschil: A: “Wat maak je weer een herrie! Houdt het nou nooit op, dat getelefoneer van je?” B: “Karel, ik wil graag dit afmaken voor de vergadering vanmiddag. Ik heb nogal last van je telefoongesprekken. Ik zou het fijn vinden als je even in de kamer hiernaast ging zitten bellen.” De samenstelling van een ik-boodschap: 1 Als je nog niet in gesprek bent met degene die je iets wilt zeggen, begin dan met het noemen van zijn of haar naam. Zo vraag je iemands aandacht. 2 Begin je boodschap met ‘ik’…. 3 Benoem je gevoel of je belemmering. (“Ik word nogal afgeleid…”) 4 Benoem het gedrag van de ander dat je niet zint. (“… door je telefoongesprekken.”) 5 Geef de reden waarom dat zo is, praat vanuit de ik of de wij vorm. 6 Geef een suggestie van het gedrag dat je graag van de ander wilt zien. 7 “ik wil dat jij…” of 8 “ik zou willen dat je…”.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
45
Voorbeeld: Jij-boodschap: Jij moet nú je mond houden. Ik-boodschap: Ik kan zo geen gesprek met je voeren. Ik wil graag dat je kalmeert en ook mij even laat uitpraten.
46
Zeg het voort
6 Aantekeningen maken 6.1 Voorbereiding 1. Beginsituatie De cursist: • Kan eigen grenzen stellen. • Kan zijn grenzen aangeven door middel van een ik-boodschap. • Kan de grenzen van een ander respecteren. 2. Doel De cursist: • Weet het verschil tussen hoofdzaken en bijzaken. • Kan gebruik maken van de 5 w’s wie, wat waar, wanneer en waarom. • Kan een kort verslag maken.
6.2 Uitvoering 1. Leeractiviteiten • De cursisten leren het verschil tussen hoofd- en bijzaken. • Ze oefenen met verschillende opdrachten om de hoofdzaken te leren herkennen. • De cursisten leren aantekeningen maken met behulp van de 5 w’s: wie, wat, waar, wanneer en waarom. 2. Onderwijs- en leermiddelen • Bijlage 1: Fietsen door weer en wind • Bijlage 2: Hoofdzaken invulvel • Bijlage 3: Hoofdzaken antwoordvel • Bijlage 4: Aantekeningen maken • Bijlage 5: Interview “Lees en schrijf op je werk” Zelf verzorgen: • Televisie of beamer om het interview “Lees en schrijf op je werk” te kijken. • Twee korte tekstjes (bijvoorbeeld uit de startkrant). 3. Didactische werkvormen Terugblik vorige keer Hebben de cursisten kunnen oefenen in het aangeven van hun grenzen door de ik-boodschap te gebruiken? Hoe was dat? Wat ging gemakkelijk en wat moeilijk? Wat hebben cursisten in hun omgeving beluisterd? Wat vinden ze daarvan? Introductie hoofd- en bijzaken De docent zorgt voor twee kleine korte verhaaltjes. De cursisten krijgen één van de verhaaltjes en lezen deze door. Daarna vraagt de docent de cursisten een zin die zij het beste bij het verhaaltje vinden passen te kiezen. Spreek dit plenair na. Vraag aan de cursisten of ze een ander woord voor hoofdzaak kunnen noemen, Bijvoorbeeld: belangrijkste, essentie, gewichtigste, kern, voornaamste. Leg het verschil tussen hoofd- en bijzaken uit. Maak hierin ook de koppeling naar het mentorschap. De informatie/uitleg van de mentor wordt duidelijker als deze zich op hoofdzaken richt.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
47
Hoofdzaken Deel bijlage 1 ‘Fietsen door weer en wind’ uit. Neem de tekst gezamenlijk door en leg uit waar nodig. Deel vervolgens bijlage 2 (Hoofdzaken invulvel) uit. Neem ook deze gezamenlijk door en leg uit waar nodig. Laat de cursisten een kruisje zetten bij de zinnen waarvan zij denken dat het om een hoofdzaak gaat. Leg uit waarom de ene zin wel en de andere zin geen hoofdzaak is, zie ook het antwoordenvel (bijlage 3). Deze kan de docent na het uitvoeren van de opdracht aan de cursisten uitdelen. Hoofdzaken De docent neemt een aantal artikelen mee (bijvoorbeeld uit de startkrant). Elke cursist zoekt een artikel uit. Geef de cursisten de tijd om het artikel door te lezen. Laat ze hierna de hoofdzaken uit de tekst noteren. Wijs de cursisten op het toepassen van de 5 w’s voor deze opdracht (wie, wat, waar, wanneer en waarom). Door deze vragen te beantwoorden komt de hoofdzaak naar voren. Deel de theorie Aantekeningen maken (bijlage 4) uit en lees deze gezamenlijk door. Aantekeningen maken naar aanleiding van een interview. Kijk gezamenlijk naar het interview van ETV “Lees en schrijf op je werk” aflevering vrijwilligerswerk. De docent deelt bijlage 5 uit, laat de cursisten de bijlage lezen. Geef indien nodig uitleg. Laat de cursisten naar het interview met deze ambassadrice luisteren en aantekeningen maken. Maak tweetallen en laat ze met elkaar vergelijken wat ze hebben opgeschreven. Weten de cursisten samen alle antwoorden? Verslag Laat de cursisten de aantekeningen uitwerken in een kort verslagje. Afsluiting Vertel wat voor jou de hoofdzaak van deze les was. Huiswerkopdracht Kijk naar het journaal. Schrijf in steekwoorden op welke onderwerpen er besproken worden en probeer van de hoofdzaken korte aantekeningen te maken. Voorbereiding voor volgende week De cursisten zoeken een recept uit dat ze goed kennen en nemen dit mee. Als ze het niet op papier hebben maar goed weten hoe ze het recept moeten klaar maken is dit ook goed.
48
Zeg het voort
Bijlage 1: Fietsen door weer en wind Rond de honderd kilometer per dag trapt fietskoerier Michel Smits (28) op zijn fiets rond om pakketjes op tijd bezorgd te krijgen in de stad. Dit doet hij door weer en wind. Sinds drie jaar werkt Michel als freelance fietskoerier en daarnaast verhuurt hij fietsen aan toeristen in Amsterdam. “Fietskoerier is een eenzaam beroep”, zegt hij. Je zit in je eigen wereld en hebt verder niets met andere mensen te maken. Mijn pakketjes afleveren is het enige dat belangrijk is op dat moment. Het is een echt vak om je fiets zo snel mogelijk door de stad te sturen.” De deur van het fietsverhuurbedrijf opent zich. Twee Japanse toeristen brengen hun huurfiets terug na een middagje fietsen in de hoofdstad. “Het verhuren van fietsen en mijn baan als fietskoerier zorgen voor een balans. Ik houd contact met mensen en ik geniet van de vrijheid als fietskoerier.”Die vrijheid is volgens Smits het grootste voordeel.” Als koerier stippel je je eigen route uit en dan rijd ik bijvoorbeeld lekker door het Vondelpark. Heerlijk vind ik het om daar te fietsen en mijn hoofd leeg te maken.” De afwisseling van het werk ziet hij ook als een voordeel. “Het kan voorkomen dat ik twee keer per dag een pakketje aflever in Amsterdam Oost, of ik kom er weken niet. Soms bezorg ik zelfs een pakketje in Hilversum.” Zijn hele leven staat eigenlijk in het teken van fietsen, zegt hij. Zelfs in het weekend stapt hij nog voor zijn plezier op zijn tweewieler. “Dan maak ik bijvoorbeeld een mooie rit naar de Utrechtse Heuvelrug. Daar kan ik echt van genieten.” Smits denkt er niet over om zijn baan als koerier in te ruilen. “Bij zo’n saai kantoor lever ik ook wel eens een pakketje af en dan zie ik hoe ze raar naar mijn kleding kijken. Maar ik lach dan bij mezelf, want ik zal mijn vrijheid nooit opgeven voor zo’n kantoorbaan.”
Uit: Digidact. Digitaal Handboek voor docenten Nederlands als vreemde taal Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
49
Bijlage 2: Hoofdzaken Welke van de onderstaande zinnen horen thuis in een samenvatting (hoofdzaken) van de tekst? Kruis aan.
Michel Smits is fietskoerier in Amsterdam.
Michel Smits is 28 jaar.
Een fietskoerier fietst vaak 100 km per dag.
Hij verhuurt ook fietsen aan toeristen.
Michel Smits fietst graag door het Vondelpark.
In het weekend fietst hij naar de Utrechtse Heuvelrug.
Hij vindt de vrijheid en de afwisseling van zijn werk belangrijk.
Hij vindt het niet leuk als mensen naar zijn kleding kijken
Michel Smits zou nooit een kantoorbaan willen hebben.
Uit: Digidact. Digitaal Handboek voor docenten Nederlands als vreemde taal 50
Zeg het voort
Bijlage 3: Antwoordvel Juiste antwoorden.
Michel Smits is fietskoerier in Amsterdam.
x
Michel Smits is 28 jaar.
Een fietskoerier fietst vaak 100 km per dag.
x
Hij verhuurt ook fietsen aan toeristen.
x
Michel Smits fietst graag door het Vondelpark.
In het weekend fietst hij naar de Utrechtse Heuvelrug.
Hij vindt de vrijheid en de afwisseling van zijn werk belangrijk.
x
Hij vindt het niet leuk als mensen naar zijn kleding kijken
Michel Smits zou nooit een kantoorbaan willen hebben.
x
Uit: Digidact. Digitaal Handboek voor docenten Nederlands als vreemde taal Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
51
Bijlage 4: Aantekeningen maken Wat is wel nodig en wat is niet nodig? Niet nodig • Alles letterlijk opschrijven • Hele volzinnen achter elkaar • Netjes schrijven • Mooie zinnen • Foutloos+ het is voor jezelf. Later kun je verbeteren. Wel nodig • Datum erboven zetten • Schrijf alleen het belangrijkste op, de hoofdzaken • Maak gebruik van de 5 w’s, wie, wat, waar, wanneer en waarom • Kort in kernwoorden • Leesbaar voor jezelf • Ruimte openlaten zodat je er nog iets bij kunt schrijven • Pijltjes zetten als iets bij elkaar hoort • Voor jezelf overzichtelijk zijn • Bij een nieuw onderwerp een streep zetten of een regel overslaan • Goed aangeven wat je eigen mening is.
52
Zeg het voort
Bijlage 5: Interview “Lees en schrijf op je werk” Opdracht: Interview Lees en schijf op je werk aflevering; vrijwilligerswerk Kijk naar het interview van ETV “Lees en schrijf op je werk” aflevering ‘Vrijwilligerswerk’. Luister naar het interview met deze ambassadrice. De volgende vragen worden in het interview gesteld. Lees eerst de vragen door. Daarna als je naar het interview luistert, maak je aantekeningen. 1
Waar werkt deze vrouw?
2
Wat moet ze doen op haar werk?
3
Hoe lang werkt ze daar al?
4
Waarom is ze daar gaan werken?
5
Wat vindt ze leuk aan het werk en waarom?
6
Wat moet je kunnen voor dit werk?
7
Waar heeft ze vroeger gewerkt?
8
Waar had ze moeite mee?
9
Waar is ze naar toe gegaan?
10 Welke cursus heeft ze gevolgd? 11 Wat is er voor haar veranderd door de cursus Nederlands?
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
53
54
Zeg het voort
7 Instructie geven 7.1 Voorbereiding 1. Beginsituatie De cursist: • Weet het verschil tussen hoofdzaken en bijzaken. • Kan gebruik maken van de 5 w’s wie, wat waar, wanneer en waarom. • Kan een kort verslag maken. 2. Doel De cursist: • Weet dat hij langzaam en duidelijk moet spreken. • Weet dat hij niet teveel tegelijk moet vertellen. • Weet dat hij moet navragen of de ander het begrijpt. • Kan uitleggen hoe er in de groep gewerkt wordt (werkwijze portfolio, studiewijzer, materiaal). • Kan instructie geven hoe de computer werkt.
7.2 Uitvoering 1. Leeractiviteiten • De cursisten oefenen in het geven van instructies. • Ze leren hierbij waar ze rekening moeten houden: niet te veel vertellen, vragen of de ander het begrijp. 2. Onderwijs- en leermiddelen • Bijlage 1: Voorbeeld recept • Bijlage 2: Tips voor het geven van instructie • Bijlage 3: Voorbeeld luciferopdracht • Bijlage 4: Antwoord luciferopdracht • Bijlage 5: Tips bij het stellen van activerende vragen Zelf verzorgen: • Doosjes lucifers 3. Didactische werkvormen Terugblik Kijk terug op de vorige bijeenkomst. Hoe is het gegaan met de aantekeningen bij het journaal? Introductie instructie geven De docent geeft een opdracht in een heel snel tempo en veel tegelijk zonder na te gaan of de cursisten het begrepen hebben. Nabespreking: Hoe was dit? Is de opdracht begrepen? Waardoor kwam dat? Wat is belangrijk bij het geven van uitleg? Instructie geven recept 5 Deze oefening wordt in tweetallen gedaan. De cursisten hebben allemaal een recept meegebracht (indien vergeten zie bijlage 1). 5 Let wel, deze oefening is vooral gericht op het geven van de instructie. De oefening leent zich echter goed voor het herhalen van eerder geoefende vaardigheden, vandaar dat dit gecombineerd wordt.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
55
Spreek af wie begint, dit is degene die de kookinstructie geeft (A). De ander (B) luistert goed, stelt vragen als hij het niet begrijpt. Na de kookinstructie probeert B in zijn eigen woorden te vertellen hoe het recept klaargemaakt dient te worden. Nabespreken: Voor A: Hoe is het om instructie te geven? Wat ging er gemakkelijk en wat was moeilijk? Heeft de cursist er aan gedacht om duidelijk en niet te snel te spreken, niet te veel in eens te zeggen, stapje voor stapje uit te leggen? Voor B: Hoe ging het actief luisteren? Hoe ging het samenvatten? Deel de tips instructie (bijlage 2) uit. Neem deze gezamenlijk door. Iets aan elkaar uitleggen 6 uit: methode: “Angerenstein” Bij deze oefening voeren twee cursisten een gesprek en zal de rest van de groep observeren. Vraag een cursist die iets wil uitleggen over zijn werk of hobby naar voren te komen. Zijn tegenspeler (B) is een nieuwe collega. A vertelt aan B wat hij moet doen. De rest van de groep observeert. De ene helft van de groep observeert A: • Zit er logische opbouw in het verhaal? • Vertelt A met name de hoofdzaken? • Kijk naar de non-verbale communicatie. • Let op de verbale communicatie. De andere helft observeert B: • Stelt hij vragen? Welk soort vragen? • Luistert hij actief? • Controleert hij of hij A goed heeft begrepen? Na plus minus 5 á 10 minuten wordt het gesprek afgerond. Daarna wordt B gevraagd de werkzaamheden in één minuut samen te vatten. Nabespreking: Laat A en B eerst vertellen hoe zij vinden dat het gegaan is. Bespreek daarna plenair beide rollen. Voor A: • Heeft hij de werkzaamheden duidelijk uitgelegd? • Heeft hij met name de hoofdzaken verteld? • Zat er logische opbouw in zijn verhaal? • Wat is er te zeggen over zijn non-verbale communicatie? • Wat is er te zeggen over de verbale communicatie? Voor B: • Stelde B vragen als hij meer informatie wilde? • Welke gesloten en open vragen stelde B aan A? • Nodigde B A non verbaal uit om door te vertellen? Waaraan kon je dat zien? • Controleerde B of hij/zij A goed begrepen had? Waaraan kon je dat merken? • Klopte de samenvatting die B maakte van A’s verhaal? Wat heb je geleerd van deze oefening?
6 Let wel, deze oefening is vooral gericht op het geven van de instructie. De oefening leent zich echter ook goed voor het herhalen van eerder geoefende vaardigheden, vandaar dat dit gecombineerd wordt.
56
Zeg het voort
Opdracht: luciferspuzzel Verdeel de groep in groepjes van 3 á 4 cursisten. Geef elke groep een pakje lucifers en bijlage 3. De cursisten leggen de lucifers op dezelfde manier als op het voorbeeldblad (24 lucifers in een figuur van 9 vierkanten). De cursisten moeten 8 lucifers verwijderen en slechts 2 vierkanten overhouden. Het is niet de bedoeling dat de lucifers worden weggehaald. De cursist die als eerste ziet hoe het moet, probeert door middel van vragen of kleine aanwijzingen de ander te helpen zonder het voor te zeggen! De oplossing staat in bijlage 4. Nabespreking: Wat hebben de cursisten hiervan geleerd? Is het moeilijk om het niet gelijk voor te zeggen? Hoe was het om de ander op weg te helpen met een vraag of een hint? Maak de link naar het mentorschap. Het is goed om de ander gelegenheid te geven zelf tot een oplossing te komen (dus niet gelijk voorzeggen). Deel bijlage 5 uit en neem deze tips door. Instructie geven computergebruik Laat de cursisten in tweetallen nadenken over een duidelijke en korte instructie met betrekking met het opstarten van het programma Klik en Tik (of een ander computerprogramma). Laat de cursisten vervolgens aan elkaar uitleggen hoe je het programma op de computer kunt starten. Wijs de cursisten op de vaardigheden voor instructie geven: langzaam spreken, niet teveel ineens en controleren of de ander het begrepen heeft. Nabespreken: hoe ging het? Waar moet de cursist nog opletten? Maak nieuwe tweetallen en doe de opdracht nogmaals maar geef de cursisten nu de opdracht om instructie te geven over de werkwijze in de lesgroepen. Nabespreken: hoe ging dat? Waar moet de cursist nog op letten? Reflectie-opdracht Vraag de cursisten te kijken naar de mentorvaardigheden lijst. Welke vaardigheden op deze lijst hebben te maken met instructie geven? De cursisten kunnen ieder voor zich bekijken of ze de vaardigheden (iets uit kunnen leggen, niet te veel tegelijk, iets uit kunnen leggen zonder het over te nemen, informatie kunnen geven over het materiaal, de computer en de lessen) hebben aangekruist als vaardigheid of als leerpunt. Afsluiting Wat was belangrijk voor jou deze bijeenkomst?
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
57
Bijlage 1: Voorbeeld recept Benodigdheden: • macaroni • 1 eetlepel olie • 1 ui • 1 schaal rundergehakt • 1 theelepel gemalen kaneel • 1 blik gepelde tomaten • 1 zak spinazie • 1 zakje kaas Bereiding: • Verwarm de oven voor op 200 °C. • Kook de macaroni. • Verhit ondertussen de olie in een pan en bak de ui 1 minuut. • Voeg het gehakt toe en bak het 4 minuten. • Bestrooi het gehakt met de kaneel en bak nog 1 minuut. • Voeg de tomaten toe en maak ze klein. • Voeg een handvol spinazie toe, roeren en de rest erbij voegen. • Breng op smaak met peper en zout. • Giet de macaroni af en schep deze samen met de kaas door de saus. • Doe de macaroni in de ovenschaal en bak in circa 20 minuten gaar.
58
Zeg het voort
Bijlage 2: Tips voor het geven van instructie
Zorg dat je de aandacht van de ander hebt. Wees geduldig.
Stap voor stap.
Niet teveel tegelijk.
Niet te snel.
Duidelijk spreken. Controleren of de ander begrijpt wat jij bedoelt. Sluit aan bij wat iemand al weet. Laat de ander bijvoorbeeld vertellen wat de bedoeling is. Herhaal de instructie als dat nodig is.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
59
Bijlage 3: Voorbeeld luciferopdracht
60
Zeg het voort
Bijlage 4: Antwoord luciferopdracht
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
61
Bijlage 5: Tips bij het stellen van activerende vragen Los het probleem niet meteen op, maar help de ander om het probleem zelf op te lossen. Wacht Geef de ander minstens 10 minuten de tijd om na te denken over het antwoord op jouw vraag. Zwijg Soms is zwijgen de manier om de ander aan het denken te zetten. Grijp terug Vraag naar eerdere opdrachten of situaties waarin kennis en vaardigheden aan de orde was en die de ander nu nodig heeft. Verwijs Vertel over materiaal waar ze gebruik van kunnen maken. Vraag Stel vragen of stel de vraag op een andere manier als de ander het antwoord niet (meteen) weet. Hints Geef aanwijzingen of hints hoe de ander het probleem zou kunnen aanpakken.
62
Zeg het voort
8 Telefoongesprek voorbereiden en voeren 8.1 Voorbereiding 1. Beginsituatie De cursist: • Weet dat hij langzaam en duidelijk moet spreken. • Weet dat hij niet teveel tegelijk moet vertellen. • Weet dat hij moet navragen of degene de opdracht begrijpt. • Kan uitleggen hoe er in de groep gewerkt wordt (werkwijze portfolio, studiewijzer, materiaal). • Kan instructie geven hoe de computer werkt. 2. Doel De cursist: • Weet wat het verschil is tussen een formeel en informeel gesprek. • Weet wat hij over zich zelf wil vertellen. • Kan een telefoongesprek voeren.
8.2 Uitvoering 1. Leeractiviteiten • De cursist leert zich voor te bereiden op een telefoongesprek. Hierdoor kan de cursist het gesprek sturen. • De cursist oefent het voeren van telefoongesprekken. • Tijdens dit gesprek kan de cursist aantekeningen maken. 2. Onderwijs- en leermiddelen • Bijlage 1: Telefoongesprekken • Bijlage 2: Telefoonscript situatie 1 • Bijlage 3: Telefoonscript situatie 2 • Bijlage 4: Regels voor feedback • Bijlage 5: Logboek Mentor 3. Didactische werkvormen Terugblik vorige bijeenkomst Hebben de cursisten in hun eigen omgeving gelet op het onderscheiden van hoofd- en bijzaken? Introductie op het thema: Formeel en informeel telefoongesprek Wat is een formeel gesprek? Wat zijn de regels? Wat is een informeel gesprek? Wat zijn de regels? Heeft iemand wel eens een formeel telefoongesprek gevoerd? Is een telefoongesprek moeilijker of gemakkelijker dan een gewoon gesprek? Hoe komt dat? Wat kun je doen om het gemakkelijker te maken? Bespreek de theorie: telefoongesprekken (zie bijlage 1) Maak een telefoonscript.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
63
Leid de opdracht in door aan te geven dat het goed is om een telefoongesprek voor te bereiden. De beller stelt zichzelf in de gelegenheid om te bedenken wat hij wel en niet wil zeggen/vertellen/ vragen. De beller bepaalt zo zijn eigen ‘agenda’ waardoor hij het gesprek beter sturing kan geven. Dit wordt geoefend in de oefening een telefoonscript maken. Schets de volgende situatie(1): de mentor heeft een naam doorgekregen van iemand die graag een gesprek met een mentor wil voordat hij wil starten met de les. De mentor is gevraagd contact met deze persoon op te nemen. De docent deelt bijlage 2 uit en neemt het telefoonscript door. Rechts in de witte kolommen kan de cursist zijn antwoorden op de vragen aan de linkerkant vermelden. Laat de cursisten vooraf bedenken of het een formeel of informeel gesprek is. Waar moeten de cursisten dan aan denken? Geef de cursisten de tijd om deze opdracht in te vullen. Vraag kort na of het een gemakkelijke of moeilijke opdracht was. In situatie 2 krijgt het gesprek nog meer vorm. De cursisten worden uitgedaagd om goed over de richting van het gesprek na te denken. Situatie 2: Het maatje van de mentor is net begonnen in de groep. De mentor heeft het maatje twee keer een beetje begeleid. Daarna is ze al twee keer niet aanwezig geweest. Er zijn afspraken gemaakt dat ze gebeld mag worden. De mentor belt haar om te vragen hoe het met haar is en wat de reden van haar afwezigheid is. De mentor bekijkt ook of hij iets voor haar kan betekenen. Deel bijlage 3 uit en neem het gezamenlijk door. De werkwijze is hetzelfde, de vragen zijn aangepast aan deze situatie. Laat de cursisten vooraf bedenken of het een formeel of informeel gesprek is. Waar moeten de cursisten dan aan denken? Geef de cursisten de tijd om deze opdracht in te vullen. Nabespreken: Hoe was deze opdracht om te doen? Was het een gemakkelijke of moeilijke opdracht. Hoe is het om van te voren al na te denken over de richting van het gesprek? Oefen het telefoonscript met een medecursist. Deel bijlage 4 ‘Regels voor feedback’ uit en neem deze gezamenlijk door. Vervolgens spelen de cursisten in tweetallen de bovenstaande telefoonsituaties na: De één speelt de mentor in situatie 1 en de ander in situatie 2. De cursisten voorzien elkaar van feedback op de wijze die is vermeld in bijlage 4. Wat deed degene goed? (tops) Waar moet hij nog aan werken? (tips) Nabespreken Hoe was het om te doen? Wat hebben de cursisten van deze oefening geleerd? Aan welke tips moet er nog gewerkt worden? Aantekeningen maken Bespreek met elkaar wanneer je aantekeningen maakt bij een telefoongesprek. Weten de cursisten nog wat belangrijk is bij maken van aantekeningen? Neem de theorie ‘Aantekeningen maken’ van bijeenkomst 6 erbij en neem deze nog eens gezamenlijk door.
64
Zeg het voort
Aantekeningen maken Maak nieuwe koppels van twee. De mentor voert een telefoongesprek met zijn maatje (laat cursisten zelf een keuze maken uit situatie 1 of 2) en laat de mentor aantekeningen maken tijdens het voeren van dit telefoongesprek. Afsluiting van de bijeenkomst: Wat hebben de cursisten van deze bijeenkomst geleerd? Afsluiting van de mentortraining Zorg dat hier voldoende tijd voor is. Sla bij tijdgebrek desnoods een oefening over, zodat er voor de afsluiting voldoende tijd is. Hoe nu verder? Bespreek de volgende stap met de groep. Dit is afhankelijk van de intern gemaakte afspraken van de instelling. Wees helder in wat je vanaf nu van de mentor verwacht en wat ze van de instelling mogen verwachten. Deel bijlage 5 (logboek mentor) uit en neem deze door. Deze lijst is voor in de klas als ze aan de slag gaan als mentor. Hierin kan de voortgang van het mentorschap worden bijgehouden. De docent is verantwoordelijk om dit logboek en het gebruik ervan door te spreken met de docent van de mentor. Deel opnieuw de mentorvaardigheden uit. Neem de lijst door en vraag de cursisten de lijst nogmaals in te vullen. Als de cursisten dat gedaan hebben laat ze dan deze lijst vergelijken met hun eerder ingevulde lijst. Zijn de gestelde leerpunten behaald? Hebben ze ook nog andere dingen geleerd, die ze niet verwacht hadden? Evaluatie • Wat hebben de cursisten zelf aan de training gehad? • Wat vonden ze van het materiaal? • Weten de cursisten nu hoe ze iemand kunnen begeleiden? • Welke tips hebben ze nog voor de docent? Zorg dat iedereen aan bod komt en de gelegenheid krijgt om hun mening over de training te geven. Kwaliteit De docent vertelt aan elke individuele cursist wat zijn sterkste kwaliteit is en waarom de docent dat vindt.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
65
Bijlage 1: Telefoongesprekken Regels formeel gesprek Als u telefoneert met officiële instanties, bedrijven, met de dokter of met een leerkracht De meeste formele gesprekken duren kort Spreek iemand aan met u Spreek iemand aan met mevrouw of meneer Spreek duidelijk Blijf geduldig en beleefd Regels informeel gesprek Wanneer je met familie of vrienden belt Deze gesprekken kunnen lang duren Iemand aanspreken met je Iemand aanspreken met de voornaam Op een grappige manier praten Over privé dingen spreken Over gevoelens spreken Populaire taal gebruiken Een goede spreekhouding Houd het gesprek kort Maak geen lange zinnen Spreek niet te snel Spreek duidelijk en articuleer goed Geef informatie nauwkeurig door Praat in de hoorn Eet, drink of rook niet tijdens het telefoneren Probeer rustig en beleefd te blijven Een goede luisterhouding: Laat merken dat je luistert. Dat kan met een klein woordje of zinnetje bijvoorbeeld: ja, oh ja, natuurlijk ik begrijp het Beantwoord zo goed mogelijk de vragen van de beller Zorg voor een rustige omgeving zonder harde geluiden Vraag om herhaling als je iets niet goed hebt gehoord Zeg het als je iets niet weet of begrijpt Doe geen andere dingen tijdens het bellen
66
Zeg het voort
Bijlage 2: Telefoonscript situatie 1 Start Mentor:
Cursist: Goedemorgen, met mevrouw Janssen.
Je groet en je zegt je naam.
Je vertelt waarom je belt en of het uitkomt.
Ja, ik heb wel even tijd.
Je vertelt kort je eigen verhaal.
Je vraagt of degene nog vragen heeft.
Ik wil graag weten hoe ik met de computer kan werken. Je maakt een afspraak op school en vraagt of degene kan.
Ja, dan kan ik wel.
Herhaal de afspraak en zeg gedag.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
67
Bijlage 3: Telefoonscript situatie 2 Start Mentor:
Cursist: Goedemorgen, met mevrouw Janssen
Je groet en je zegt je naam.
Je vertelt waarom je belt en of het uitkomt.
Ja, ik heb wel even tijd.
Je vraagt naar de reden van haar afwezigheid.
Welke vragen wil je haar nog stellen?
Wat kun jij voor haar betekenen?
Je maakt een afspraak op school en vraagt of degene kan.
Ja, dan kan ik wel.
Herhaal de afspraak en zeg gedag.
68
Zeg het voort
Bijlage 4: Regels voor feedback Feedback geven
Feedback ontvangen
Zeg wat je ziet en vertel wat het je doet.
Luister goed.
Wacht niet te lang.
Laat de ander uitpraten.
Geef tips.
Begrijp je het echt?
Zeg zowel leuke als minder leuke dingen.
Vraag door.
Zeg niet teveel ineens.
Ga er niet meteen tegen in.
Vraag om een reactie.
Ga na wat het je doet en zeg dit.
Kies een goed moment.
Beslis of je jouw gedrag wilt veranderen.
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
69
Bijlage 5: Logboek mentor Datum: ........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................ Met wie heb ik gewerkt? ............................................................................................................................................................................................................................................................. Wat heb ik gedaan? ........................................................................................................................................................................................................................................................................... Wat vond ik makkelijk? ................................................................................................................................................................................................................................................................. Wat vond ik moeilijk? ....................................................................................................................................................................................................................................................................... Wat ga ik daar aan doen? ....................................................................................................................................................................................................................................................... Wat heb ik geleerd? ........................................................................................................................................................................................................................................................................... Welke complimenten heb ik gegeven? ............................................................................................................................................................................................................ Welke complimenten heb ik gekregen? .........................................................................................................................................................................................................
70
Zeg het voort
Handleiding mentortraining voor docenten en trainers
71
Uitgevoerd door CINOP in opdracht van het ministerie van OCW Deze uitgave is tot stand gekomen in opdracht van het ministerie van OCW in het kader van het Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006-2010: Van A tot Z betrokken. De uitvoering van dit plan ligt voornamelijk in handen van Stichting Lezen & Schrijven (L&S), Centrum voor innovatie van opleidingen (CINOP) en Expertisecentrum ETV.nl.
72
Zeg het voort