1
2
3
Uitgave:
Inhoud Zeevissen kan iedereen .......... 6
Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties (NVVS) Nu: Koninklijke Sportvisserij Nederland, Postbus 162, 3720 AD Bilthoven
Wij gaan vissen! ...................... 41
Het hengelmateraal .................. 9 De zeewerphengel ..................... 9 De molen ................................... 13 Het werplood ............................. 16 Haken ......................................... 18 De lijn ......................................... 19 Knopen ...................................... 21 Met bijzondere dank aan het Wartels ...................................... 23 ministerie van Landbouw, De onderlijn ............................... 23
Natuurbeheer en Visserij, dat de uitgave van dit boek me- Aassoorten ............................... 28 de heeft mogelijk gemaakt. Natuurlijk aas ............................. 28 Bewaren van zeeaas ................. 30 Kunstaas ................................... 32
Redactie en productie: Annie Schoen
Tekst: Ed Stoop Vormgeving: Studio Bert Gort, Leek Illustraties: Jaap van der heide Druk: Scholma druk, Bedum ISBN: 90-70200-26-0 © Copyright 1997 NVVS- Amersfoort Zonder voorafgaande toestemming mag niets van deze uitave worden overgenomen, verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welk andere wijze ook.
4
Hulpmiddelen bij het vissen ... 34 Hengelsteunen .......................... 34 Tassen, zitkisten, foedraals ...... 35 Kleding ....................................... 36 Werpen .................................... 38
Vissoorten ................................ 45 Aal ............................................. 45 Bot ............................................. 45 Schol ......................................... 46 Schar ......................................... 46 Tong .......................................... 47 Andere platvissen ..................... 47 Kabeljouw .................................. 47 Wijting ........................................ 48 Steenbolk .................................. 48 Makreel ..................................... 49 Geep .......................................... 49 Fint ............................................ 50 Harders ..................................... 50 Zeebaars ................................... 50 Zeeforel ..................................... 51 Vijfdradige meun ....................... 51 Zeedonderpad ........................... 51 Puitaal ....................................... 52 Pitvis .......................................... 52
Onderhoud materiaal .............. 53 Bootvissen ............................... 54 Zeevissen en de wet ................ 56 Geen domme dingen doen ...... 58 Veiligheid .................................. 58 Denk om het milieu! ................ 60
5
Zeevissen kan iedereen
D
e eerste keer aan zee zal menigeen zich nog herinneren als de dag van gisteren. De geur van wier en zout water, krijsende meeuwen, de pier of het strand, de branding, lange zware zeewerphengels, kanjers van molens, bonken lood, platvissen in plaats van brasems. Alles heel anders, maar niet minder spannend dan zoetwaterhengelen. En dan die wandelaars, die niets van zeevissen snappen en telkens weer vragen waar je dobber staat, of hoe je nu eigenlijk ziet dat je beet hebt of die elke platvis een ‘scholletje’ noemen... Lange tijd heette zeevissen een sport voor minder fijngevoeligen onder het hengelaarsvolk. De haken waren groot, dus met kolenschoppen van handen was het geen probleem om die aan de lijn te knopen en van echte sport kon met die zware lijnen, werploden van meer dan een ons, grote werpmolens en poken van hengels onmogelijk sprake zijn. Zoiets als jagen op muizen met een olifantengeweer. Niets anders dan een bonk lood met een stel haken in zee kwakken en dan maar afwachten wat er toevallig bijten wil. Daar was volgens binnen- vissers toch niets aan? Die jaren liggen gelukkig achter ons, al wil dat niet zeggen dat er niet met zwaar materiaal op dikwijls erg kleine vis wordt gehengeld. Dat is op veel stekken en
6
onder bepaalde omstandigheden nu eenmaal noodzakelijk. Met een licht hengeltje en een loodje van twintig gram kan je onmogelijk in sterke stroming of een hoge branding vissen. Dat is vragen om moeilijkheden. Stevige hengels horen nu eenmaal bij het zeevissen.
ROMANTIEK Juist de romantiek van het zeevissen doet velen van ons naar de kust trekken, plus het feit dat de meeste zeevissen als prettige bijkomstigheid erg goed smaken. Verser dan zelfgevangen bestaat immers niet. Tegenwoordig is er prachtig modern hengelmateriaal, waardoor vissen extra aangenaam wordt. Je kunt gerust zeggen dat de zeehengelsport tegenwoordig om een doelgerichte aanpak vraagt en dat wel of niet vangen vaak door details wordt bepaald. Wie net over die zandbank op tachtig meter afstand kan werpen en in dieper water komt, vangt eerder zijn of haar visje dan degene die dat niet haalt. Hengelmateriaal speelt hierbij een belangrijke rol. Neem alleen maar het verschil in werpafstand van de moderne grafiethengel en de oude zeehengel van volglas of bamboe. Deze laatste kraakte soms al in je handen wanneer je hem alleen maar beetpakte. Bovendien had je in de vijftiger en begin zestiger jaren nog molens die waren gemaakt van een omgebouwde handboor, al waren er natuurlijk ook echte zeewerpmolens zoals de Ru,
Bretton, Benora en Mitchell, om de bekendste uit die tijd te noemen. Uit het Verre Oosten zoals Japan, Korea en
1980 ving je die gedurende de wintermaanden overal volop vanaf de kust en het leek wel of de scholen kabeljauw haast onuitputtelijk waren en de zeebodem geplaveid was met scharren. Vooral gedurende de koude maanden trokken veel binnenwatervissers naar zee en keek je in het weekend na zonsondergang vanaf een duintop langs het strand of naar de pier, dan was het aantal lampen van sportvissers haast niet meer te tellen.
OVERBEVISSING China, was er toen nog niet veel. Behalve lichte en strakke hengels kwamen er al snel molens die door allerlei kogel- en naaldlagers soepeler liepen en sneller waren dan hun voorgangers, terwijl vislijnen hij gelijke trekkracht steeds dunner werden. Kortom, het zeevissen onttrok zich aan het imago van ruw takelwerk en werd meer en meer een technisch hoogstandje met speciale vangmethoden, nieuwe manieren van werpen, chemisch geslepen haken, aerodynamische werploden en onderlijnen met speciale aasclipjes. Bovendien gingen steeds meer zeevissers zich specialiseren in het vangen van bepaalde vissoorten, die tot dan als zogenaamde toevalstreffers werden beschouwd.
Anders dan zoetwaterhengelen
E
n ondanks dat is en blijft zeevissen een heerlijk relaxte bezigheid, waarbij constant op de hengel letten geen absolute noodzaak is om vis te vangen en stil zijn evenmin hoeft. Het is betrekkelijk eenvoudig. Iedereen kan het leren, al zal niet iedereen het in zich hebben om Nederlands Kampioen te worden. Jammer genoeg zwemt er tegenwoordig minder vis in onze Noordzee dan vroeger het geval was. Neem bijvoorbeeld de vangsten van bekende soorten als gul (= kabeljauw) en schar. Tot begin
Ook voor de beroepsvissers waren dit gouden tijden. De visstand leek onuitputtelijk en de vissersvloot groeide tegen de klippen op. Inmiddels weet iedereen dat onze Noordzee weliswaar nog niet is leeggevist, maar dat bepaalde vissoorten, die ook voor de sportvissers van belang zijn, behoorlijk in de verdrukking zijn gekomen. En als dergelijke vissen zich steeds minder in netten laten vangen, spreekt het voor zich dat zoiets met een hengel nog moeilijker lukt! Toch valt er langs onze kust heel aardig een visje te vangen. En al ligt de hele Nederlandse vissersvloot vijf jaar lang aan de ketting, dan nog zal het niet meer zo worden als vroeger. Veranderingen in het milieu en het wijzigen van bepaalde stromingen door allerlei waterbouwkundige werken, zijn daar deels de oorzaak van. De waterkwaliteit is duidelijk aan het verbeteren en de zee wordt langzaamaan weer helder, omdat het lozen van fosfaten, nitraten en andere stoffen sterk aan banden is gelegd. Door de vermindering van de toevoer van dergelijke (voedings) stoffen is er waarschijnlijk ook minder voeding voor allerlei kleine diertjes waar bepaalde vissoorten op hun beurt weer van leven en minder 7
voedsel leidt weer tot minder vis. Helder water geeft daarentegen wel vaak een grote variatie aan vissoorten te zien. Al zit je als hengelaar nu niet echt op ansjovisjes en dergelijke te wachten. Bovendien kunnen de vangsten van bepaalde vissoorten van jaar tot jaar verschillen; 1994 en 1995 waren na een aantal ‘magere jaren’ bijvoorbeeld super wijting en tong jaren, terwijl 1995 ook goed voor geep- en palingvissers was. Vissen die jarenlang sporadisch, of zelfs helemaal niet meer in het kust- water van de Noordzee voorkwamen en voor het troebele water waren gevlucht, zijn weer terug. Hoe vaak ving je vroeger bijvoorbeeld een zee- baars of een zeeforel vanaf de kust? Tegenwoordig kijkt niemand meer vreemd op van zo’n vangst.
dan de ouderen onder ons. Die vonden een dag van honderd of meer scharren vroeger heel gewoon. Kennis van het materiaal, verschillende werptechnieken, de vissoorten, de stek en het getijde, noem maar op, het draagt er allemaal toe bij dat de zeevisser een specialist onder de specialisten is geworden. Om de aspirant zeevisser een beetje op weg te helpen heeft SN dit cursusboek zeevissen uitgegeven. Behalve een stukje zeehengel geschiedenis komen daarin de hengeltechnieken, het materiaal, de vissoorten en andere be-
MEER MOEITE DOEN Ondanks die soms minder enthousiaste berichten leeft de zeehengelsport volop. Zomer en winter wordt er druk gevist. Alleen doet lang niet iedereen dat uitsluitend vanaf de kant. Meer en meer ging men ook met boten de zee op en zelfs naar het buitenland om meer en andere zeevis te kunnen vangen. De zeevisser is duidelijk bereid meer moeite te doen voor een maaltje vis dan vroeger. Op zich prima, want daardoor krijgt de hobby ook veel meer inhoud. De jonge, moderne zeehengelaar is wat betreft de vangst ook eerder tevreden
8
langrijke zaken ruimschoots aan bod. We geven eerst een beschrijving van het materiaal.
Het hengelmateriaal DE ZEEWERPHENGEL
I
s de vaste hengel sinds mensenheugenis nog steeds de nummer één langs de Nederlandse binnenwateren, om in zee te kunnen vissen heb je beslist een werphengel nodig. Alleen hoeft dat niet meteen een speciale zeewerphengel te zijn. Ook met binnenwatermateriaal kan heel goed in zee worden gevist, al kan dat niet op elke vissoort en onder alle (weers) omstandigheden. Wanneer het ruig weer is met flinke golven, sterke stroming en het noodzakelijk is om met zwaar werplood te vissen, heb je niets aan dat lichte materiaal. Dan vis je met een echte zeewerphengel van minstens 3,5 meter en 100 tot 200 gram werplood. Het zelfde geldt voor het vissen vanaf golfbrekers, pieren en havenhoofd e n . Zeewerphengels worden gemaakt van
glasvezel, carbon, Kevlar en nog wat van die namen. Van deze vezels wordt een soort doek (mat) geweven, die samen met allerlei harsen om een mal en in speciale ovens tot een zogenaamde blank wordt gebakken. Een blank betekent dus een kale onafgebouwde werphengel zonder ogen, reelhouder enz. Carbon is over het algemeen duurder dan glasvezel, maar er worden ook combinaties van grafiet en glasvezel gebruikt. Composiet heet dat en veelal zijn dergelijke hengels goedkoper dan hengels die uitsluitend van carbon zijn ge-
maakt. Je kunt gerust zeggen dat composiet de holle glasvezelhengel heeft verdrongen, al zie je deze laatste nog overal. Simpelweg omdat zeehengels vele jaren mee gaan en niet iedereen telkens iets nieuws koopt als dat in de winkels verschijnt.
HOE LANG? Een zeewerphengel waarmee vanaf de kust wordt gevist dient ruwweg tussen de 3,5 en 4,5 meter lang te zijn en geschikt voor werpgewichten van 100 tot 200 gram. Het ideale werpgewicht is dan het gemiddelde en komt neer op ongeveer 150 gram. Een jongen of meisje van een jaar of dertien, veertien kan met een hengel- lengte van 3,5 meter meestal goed uit de voeten. Langer kan echter te veel van het goede zijn, terwijl korter met het oog op stenen en andere obstakels evenmin wenselijk is.
Desondanks zal een beginnend zeevisser en dan kijken wij even niet naar de leeftijd, meestal het advies krijgen om een hengel van ongeveer 4 meter te kiezen. Dat is de ideale lengte waarmee je onder haast alle omstandigheden prima kunt werpen en vissen. Doordat het materiaal steeds sterker en lichter wordt zijn er nu al hengels van carbon die meer dan vijf meter lang zijn. Alleen moet je om die te kunnen ‘mannen wel stevig in je schoenen staan. Met andere woorden, ze zijn lang niet voor iedereen geschikt. Veel zeevissers kopen zo’n 9
hengel, om hem binnen de kortste keren (en met rugpijn) weer van de hand te doen, of na een paar keer vissen snel een stukje in te korten. Dat is zonde van het geld. Extra lange hengels zijn dus voor grote en/of sterke kerels. Ben jij dat (nog) niet, dan zou ik me nog maar eens bedenken.
SIGNALEMENT Uitgaande van die lengte tussen 3,5 en 4,5 meter, ziet een zeehengel er als volgt uit. Meestal bestaat hij uit twee of drie delen. Nu er geen gebruik meer wordt gemaakt van zware koperen bussen om de delen met elkaar te verbinden, is een driedelige hengel geen enkel bezwaar. Vroeger waren dat soort stokken dikwijls slap en slecht in balans. Zeg maar gerust topzwaar. Met de glas-
in-glas- (of carbon-in-carbon)verbinding met daarover een klein busje of een wikkeling van bindgaren, is dat probleem er niet meer, al zullen er altijd wel slechte en slappe hengels blijven bestaan. Een goede hengelsportwinkelier zal je altijd helpen en adviseren bij de aanschaf en twijfel je, dan moet je gewoon eens in het weekend op een drukbezochte visstek naar de daar gebruikte hengels gaan kijken
10
REELHOUDER
Voor een zeehengel wordt in het algemeen een vaste reelhouder gekozen, dus geen losse reelringen. Alleen zo’n schroefreelhouder houdt de grote zware zeemolen namelijk op zijn plaats. Reelhouders zijn gemaakt van metaal of kunststof. Een kunststof reelhouder is minder onderhoudsgevoelig en hoeft niet met vet ingesmeerd te worden. Regelmatig schoonmaken met kraanwater kan echter geen kwaad. De reelhouder zit meestal op zo’n 80 tot 100 centimeter van het ondereind van de hengel. Dat kan voor een kerel van twee meter lengte wellicht iets te kort zijn en voor een klein manneke juist te lang. In de fabriek kan daarmee natuurlijk geen rekening worden gehouden. Er worden door sommige hengelbouwers echter ook hengels op bestelling gebouwd. Daarvoor betaal je meestal iets meer, maar je hebt dan wel alles naar wens. Voor een hengel van 4 meter geldt voor iemand met een gemiddeld postuur één armlengte plus één tot twee vuisten tussen de reelhouder en het hengeleind als ideaal. Door die lengte van de ondergreep kan de hengel tijdens de worp maximaal worden aan-
gespannen. Maar zoals gezegd is zoiets onmogelijk voor de grote massa fabriekshengels. Bovendien gaat die vlieger niet meer op voor hengels die langer zijn dan vier meter. Om daar een goede balans in te krijgen moet de ondergreep iets langer zijn, soms zelfs wel anderhalve keerde armlengte.
kleiner oog de vislijn tijdens de worp eerder doet strekken en vandaar dat je die grote ogen nog maar zelden ziet, al
GELEIDEOGEN Het aantal geleidingen voor een hengel die in combinatie met een molen wordt gebruikt is vijf tot zes. Deze ogen dienen slijtvast en zeker ook roestvrij te zijn. Bovendien mogen ze niet te klein zijn, want een pluk wier of ander vuil dat in zee drijft en aan de lijn blijft hangen, moet er wel doorheen kunnen. Het topoog dient daarom een doorsnee van
zijn er nog genoeg van vier of vijf centimeter. Afschroefbaar zijn zij nog maar zelden, omklapbaar daarentegen wel. De afstand tussen de molen en het startoog behoort minstens een meter te bedragen. Een paar decimeter meer kan ook, minder echter niet. Staat het startoog te dicht bij de reelhouder, dan zal de lijn bij het aflopen tijdens de worp worden geremd en dat kost meters werpafstand. Geleideogen zitten met behulp van speciaal wikkelgaren op de hengel en dit garen wordt dan weer door een aantal laagjes vernis afgedekt.
AFWERKING
de binnenring (= binnendiameter) te hebben van minimaal één centimeter. Groter mag, kleiner bij voorkeur niet. Het eerste geleideoog dat na het topoog volgt heeft dikwijls dezelfde diameter, de daaropvolgende ogen dienen steeds een maatje groter te zijn dan hun voorganger. Net als het ogenverloop van een binnenwaterwerphengel. Wat dat betreft is er niets nieuws onder de zon. Het laatste oog, of vanaf de molen gerekend het eerste, is het grootst en heet het startoog. Dit moet een binnendiameter van minstens drie centimeter hebben. Vroeger zag je vaak enorme startogen die afschroefbaar waren. Die waren in doorsnee wel tien centimeter of groter. Tegenwoordig weet men dat een
Om te voorkomen dat het ondereind van de hengel beschadigt door bijvoorbeeld hengelsteunen, wordt deze vaak voorzien van een plastic beschermlaag. Vaak is dat het zogenaamde krimpkous. Dit wordt door het te verwarmen strak om de hengel aangebracht. Als geen krimpkous wordt gebruikt zie je speciale handgrepen van rubber, pvc, of foam of hyppalon. Over het uiteinde van de hen-
11
gel zit een beschermdop van plastic of rubber. Een luxe afwerking krijg je met kurk, maar zo’n kurken handgreep kost wel het nodige. Met kleuren van wikke-
hengels donkergrijs. Al snel waren rood, groen en blauw even bekend, terwijl ze vandaag de dag in haast elke kleur te koop zijn, zelfs spierwit, zilvergrijs, fluorgeel en gifgroen.
DE ZEEPICKER
lingen kan natuurlijk ook veel worden gedaan. Over het algemeen zijn de wikkelingen van zeehengels feller gekleurd dan die van binnenwater- hengels en dikwijls worden er meerdere kleuren gebruikt. Op de zeehengeltop zit dikwijls lichtreflecterende tape of verf. Dat is onmisbaar wanneer ‘s nachts bij het licht van een lamp wordt gevist. Kleuren van hengels zijn dikwijls onderhevig aan mode. Glasvezelhengels waren meestal licht- of donkerbruin, de eerste carbon-
Hoewel ze bij lange na niet zo’n revolutie hebben ontketend als de winkle pickers en feederhengels voor het binnenwater, bestaan er ook zeepickers. Stevige hengels voor 50 tot 100 gram lood met een dunne volglastop die van een felle kleur is voorzien. Alleen is de lengte van de zeepickers die zo van de fabriek komen over het algemeen aan de korte kant. Maximaal drie meter en dat is voor een zeehengel vaak niet voldoende, wanneer een verre worp noodzakelijk is. Daarom bouwen veel hengelsportwinkelier en ook vissers zelf hun zeepickers. Zaag je van een gewone (oude) zeehengel ongeveer 50 centimeter van de top af en je monteert daarvoor in de plaats zo’n soepel volglas topje, dan heb je nog steeds een hengel van vier meter. En daarmee kun je wél een geweldig eind werpen, terwijl op het dunne soepele topje elke aanbeet is te zien. Ook met een zware feederhengel voor het zoete water kan je in zee vissen. Zeker als je dichtbij in de branding op bot peutert. Toch worden zeepickers niet algemeen door zeevissers gebruikt. Het zijn voornamelijk wedstrijdvissers die wel eens zo’n zeepicker in de strijd werpen.
VOOR SPECIALE WORPEN Naast de (gewone) zeewerphengel voor overheadworpen zie je ook hengels die speciaal zijn gebouwd voor andere manieren van werpen. Op dergelijke hengels komt door die aparte manier van werpen zo geweldig veel kracht te staan, dat zij extra sterk moeten zijn. Over het algemeen hebben deze hengels een lengte van 3,60 tot maximaal 4.00 meter. Zij zijn gemaakt van composiet of hoogwaardig carbon en zijn versterkt met allerlei dure vezels en hebben een top waarvan het uiteinde soepel en buigzaam is. Het topdeel is dik12
wijls tweemaal zo lang als het ondereind, al hoeft dat niet per se. Het ondereind is dik en zo stijf dat het amper valt te buigen. Bovendien is deze hengel sterk taps van vorm en loopt dus heel snel van dik naar dun. Dat maakt de hengel geschikt voor superworpen als de pendulum-worp en daarom heten dergelijke hengels ook wel pendulumhengels. Zij worden zowel in combinatie met een werpmolen als een werpreel (volgende hoofdstuk) gebruikt. Hengels die speciaal voor zo’n werpreel zijn afgebouwd bezitten zeven tot negen geleidingen en in plaats van een vaste reelhouder hebben zij dikwijls speciale (slangen)klemmen. Dit zijn ronde klemmen die om de hengel sluiten en waartussen je de voet van de werpreel schuift. Door aan een speciale schroef te draaien zet je de reel vast op zijn plaats.
spoel, waardoor verder werpen met zo’n handlijn’ nog beter lukte. Toen via een eenvoudige reel de eerste molen het daglicht aanschouwde bleek de horizon ineens nog minder ver te zijn. Bovendien kreeg de arm waarmee werd gegooid een verlengstuk, de hengel. Die antieke molens waren kleiner dan
De molen
A
l heel lang geleden, nog voordat er werpmolens waren, had men al geleerd dat je door de lijn een eindje in zee te werpen meer kon vangen. Slimmeriken wikkelden een stuk lijn om een conservenblik of een andersoortige
de moderne zeewerpmolens en draaiden lang niet zo gesmeerd en snel. Tegenwoordig zijn er molens met vier, vijf of zelfs zes kogellagers en een versnelling, die zo soepel lopen als een duur uurwerk. De slinger, ofwel de handel waarmee je draait, is bij een zeemolen groot met een stevige knop (handvat) van hout of plastic voor een goede grip bij het indraaien. De inhaalsnelheid is 80 tot ruim 100 centimeter per slingerdraai. Dus één keer de slinger ronddraaien en er is 80 of 100 centimeter lijn om de molenspoel gewonden. Zo’n snelheid is nodig als in de buurt van steenstort of ander13
soortige obstakels wordt gevist en de vis vlug naar de oppervlakte moet komen.
DE VINGER-PICKUP Hebben de meeste binnenwaterwerpmolens een beugel met daaraan een lijnrolletje, die je alvorens te kunnen werpen om moet klappen, verreweg het merendeel van de zeemolens mist die beugel. Daarvoor in de plaats hebben zij de zogenaamde vingerpickup, een opstaand stangetje met daaraan een lijnrol. Die rol draait soepel over een (kogel)lager en de gehele pick-up kan omlaag worden geklapt, zodat de lijn er tijdens de worp niet per ongeluk achter blijft haken. Van zeemolens die toevallig wel een beugel hebben, wordt deze meestal na korte tijd afgezaagd, zodat er uiteindelijk een pick-up overblijft. Een beugel kan tijdens de worp onverwachts dichtklappen en door een val op de keien beschadigen. Vandaar die zaag! Nu is het slechts een kwestie van de lijn onder de vingerpickup vandaan halen, de pick-up naar beneden klappen en werpen. Even de pick-up weer omhoog zetten, de lijn onder het rolletje en klaar is Kees. Belangrijk is dat de lijnrol steeds goed draait. Regelmatig schoonmaken en een druppeltje olie helpt daarbij.
DE SPOEL Op een zeemolen hoort een grote spoel. Ten eerste omdat er veel lijn op moet en ten tweede omdat je soms ver moet werpen. Het spreekt voor zich dat 200 meter lijn met een dikte van 35/00 millimeter moeilijk op het spoeltje van een
14
binnenwatermolen past. Zo’n kleine spoel vliegt bij een krachtige worp snel leeg, waardoor de lijn veel weerstand door de spoelrand ondervindt en je minder ver werpt dan wanneer de lijn op een grote brede spoel zit die slechts een beetje uitdunt. Op de spoel van sommige zeewerpmolens kan wel 400 meter lijn, maar zoveel heb je voor onze manier van vissen natuurlijk niet nodig. Veel zeehengelaars vullen die spoel daarom eerst voor een gedeelte op met touw of katoen (de opvulling) en winden daaroverheen een paar honderd meter vislijn. Gaat er per ongeluk een stuk lijn verloren, dan zit er nog genoeg op de spoel om ver te kunnen werpen en vissen. Voor enkele type molens bestaan spoelen van kunststof, die ondiep zijn en niet opgevuld behoeven te worden. Verwerpof wed-
strijdspoelen worden die genoemd. Sommige molens hebben een lage en zeer brede spoel, waarmee je volgens zeggen eveneens extra ver kunt werpen. Minstens zo populair is echter de molen met een hoge taps toelopende spoel, ook wel bekend als de ‘long-nose-spoel’. Ook daar vliegt de lijn gemakkelijk van af. De keuze is wat dat betreft strikt persoonlijk. Belangrijk voor een goede en verre worp is in ieder geval een molen die de lijn in keurige windingen op de spoel legt. Tijdens het vissen zijn het loodgewicht en eventueel een tegenspartelende vis voldoende om de lijn strak om de molenspoel te winden. Is die weerstand er niet, dan moet de lijn met één hand een beetje strak worden gehouden, terwijl de andere hand aan
de molen draait. Een te los opgewonden lijn geeft beslist problemen.
ANTI - RETOUR Elke werpmolen heeft een antiretour die er voor zorgt dat een molen niet onverwachts terug kan draaien, waardoor de lijn in de war raakt. Door een knopje in te drukken of een palletje over te halen, kan je die antiretour in- of uitschakelen. Wanneer de vislijn in zee ligt en de hengel op de steun rust wordt de antiretour ingeschakeld. De lijn kan dan niet vanzelf aflopen. Ga je indraaien, dan schakel je de anti- retour weer uit. Dat is beter voor de molen en voorkomt dat het anti- retour palletje in de molen snel slijt. Bij veel werpmolens hoor je een ratel als je indraait met de antiretour ingeschakeld, maar er zijn er ook die geruisloos zijn.
DE SLIP Op de spoel van een zeemolen zit net als op een binnenwatermolen een rem, beter bekend als de slip. Voor erg grote en sterke vissen heb je die slip nodig, maar omdat die vanaf onze kust niet zo vaak worden gevangen draaien de meeste zeevissers de slip altijd vast. Dat is ook nodig om krachtig en ver te kunnen werpen. Slipt de lijn tijdens de
worp namelijk een paar centimeter onder de vinger top, dan heeft dat meestal een diepe pijnlijke snee tot gevolg. Vandaar dat zeevissers voor hun platvis, paling, wijting of gul, de molenslip gewoon vastdraaien en bovendien vaak iets van rubber, leer of tape om de vinger doen ter bescherming. Kies bij de aanschaf van een zeemolen altijd voor
een model waarbij de slipmoer bovenop de spoel zit. Draaiknoppen onderaan de molen, zoals je bij binnenwatermolens vaak ziet, zijn op de zeemolen minder wenselijk. Met al die stenen en dat zand en zout kunnen deze snel beschadigen en onklaar raken. Op de spoel van veel moderne zeemolens zit een clipje, waarachter de lijn wordt geklemd wanneer de molen wordt opgeborgen. De lijn kan dan niet ongewild van de spoel rollen. Is er geen clip, dan heeft een elastiekje hetzelfde effect.
DE WERPREEL Naast werpmolens zijn er ook werpreels. Daarmee kan in principe verder worden geworpen dan met een molen, maar dat vraagt wel een speciale manier van werpen, de nodige werplessen en veel oefening, om maar te zwijgen over geduld. Bovendien is een goede werpreel duurder dan de gemiddelde zeemolen. Een reel is dus niet meteen iets voor de beginnende zeevisser. Hij werkt anders dan een molen. De spoel van een molen staat tijdens de worp stil, terwijl die van een reel zelf enorm snel draait. Dat betekent ook dat de reelspoel onmiddellijk moet worden gestopt zodra het lood het water raakt en daar gaat het nog 15
wel eens mis. Men drukt de duim niet snel genoeg op de spoel, deze draait nog even door, met het gevolg dat er een kluwen lijn (het beroemde vogelnestje of een pruik) op de spoel ontstaat en slechts een schaar uitkomst biedt. Desondanks zijn werpreels mooie instrumenten met een aantal grote voordelen ten opzichte van de molen, maar zoals gezegd...niet meteen geschikt voor beginners
Het werplood
W
erplood is een gewichtig onderwerp, dat staat vast. Zonder een zwaar gewicht om te werpen zouden veel vormen van zeevissen niet moge lijk zijn. Werplood is te koop in elke hengelsportwinkel, maar het wordt ook dikwijls door doe-hetzelvers met behulp van loodmallen thuis gegoten. Dat is uiteraard goedkoper, maar met het oog op allerlei kwalijke dampen niet zo erg gezond. Een goede
beeld door geen al te dunne lijnen te gebruiken. Op plaatsen met veel obstakels waar de lijn aan vast kan raken worden soms betonijzer, stukken fietsketting, of oude moeren en bouten gebruikt. Alleen kan je daar minder ver mee werpen. Lood hoeft dus in werkelijkheid niet altijd echt lood te zijn. Mooi gestroomlijnd lood is echter relatief klein in verhouding tot het gewicht en werpt daardoor het verst.
ANKERLOOD
afzuiginstallatie is dus onmisbaar. Bij haast elke vorm van zeevissen heb je dus loden of andersoortige werpgewichten nodig. Werplood heeft de taak het aas op een bepaalde afstand te brengen en indien gewenst daar te houden. Er zijn allerlei modellen, van een torpedo of raket, soms zelfs met vleugels, tot een bal. Lood hoort niet thuis in het milieu. Zeevissers worden dan ook geadviseerd om waar mogelijk alternatieven voor lood te gebruiken, of het verspelen van lood zoveel mogelijk tegen te gaan. Bijvoor16
Voor het gebruikelijke zeevissen op platvis, paling, wijting en gul is een werplood onmisbaar. Stroomt het water, dan gebruikt men vaak een lood met daaraan stukken ijzer- of staaldraad, die als anker dienst doen. Dit heet een ankerlood. Zonder ankers blijft het lood in de stroming en door de druk op de lijn namelijk niet op zijn plaats. Zo’n naar links of rechts weg- lopende lijn wordt dan wel erg lastig voor vissende buren, aangezien er voortdurend een kluwen lijn ontwaard moet worden. Ben je alleen, dan kan je op een stek zo vissen, al loop je wel het risico dat de lijn door dat gewandel over de zeebodem regelmatig vastloopt aan obstakels. Alleen als zee rustig is en het niet of slechts licht stroomt, kan je lood zonder ankers gebruiken. Op pieren en havenhoofden,
waar het lood regelmatig tegen de stenen slaat, heb je meer aan een kort en dik ankerlood (beachbomb) met stevige ankers dan aan een lang en slank loodje met dunne ankerdraden. Dit laatste zal al snel op een banaan met verfrommelde ankers lijken.
mig ankerlood over, maar ook liet men de pijp er gewoon omheen zitten. Daar-
KLAPANKERS Bij het vissen met ankerlood zal je merken dat de ankers telkens zo stevig in het zand grijpen dat je bij het binnendraaien eerst behoorlijk aan de lijn moet trekken om het ankerlood uit het zand te trekken. Vis je vanaf een strand met voor je ondiep water, dan zullen die ankers tijdens het indraaien telkens opnieuw in het zand grijpen. Allemaal erg vermoeiend en bovendien kan je door al dat geruk en getrek vis verspelen. Een prima uitvinding om dat te voorkomen is het lood met wegklapbare ankers. Die ankers plaats je alvorens in te werpen in
de juiste stand, zodat zij goed in het zand kunnen grijpen. Trek je even stevig aan de lijn, dan klappen de ankers naar voren en komt het lood uit het zand. Die ankers kunnen dan tijdens het binnendraaien niet meer in de zeebodem grijpen. Dergelijke werploden zijn ongeschikt voor het vissen vanaf pieren en havenhoofden, aangezien ze door de stenen snel beschadigen en dan niet meer goed functioneren.
na kreeg je speciale loodmallen waarmee alle mogelijke modellen gemaakt konden worden. Van al die modellen werpen de torpedo- en bom- of granaatvormige nog steeds het verst. Wie denkt dat je met een balvormig lood verder komt vergist zich. Dat ondervindt ondanks zijn ronde vorm meer luchtweerstand dan de torpedo. Niet voor niets kregen de ronde geweer- en kanonskogels uit het verleden in de twintigste eeuw langgerekte en puntige opvolgers. Die vlogen namelijk veel verder. Uitgaande van de gemiddelde zeewerphengel ligt het ideale werpgewicht rond de 150 gram. Daarmee worden de grootste werpafstanden gehaald. Op zich zegt dat niets, want als je een hengel hebt voor 100 gram lood, dan is 150 gram al een lichte overbelasting, waarmee je minder ver komt. Meestal staat dat ideale werpgewicht op de hengel aangegeven en staat er bijvoorbeeld 100 - 200 gram, dan gelden gewichten van 140 tot ca. 160 als ideaal. Met 200 gram kan je dan ook nog wel werpen, maar niet optimaal, terwijl 100 gram evenmin ideaal is. Bij tegenwind kan je het beste een iets zwaarder werplood gebruiken dan bij rugwind. Vissers die
WAT WERPT HET VERST? Veel zeevissers en voornamelijk beginners letten niet zo erg op het model van hun werplood; als het maar genoeg weegt en in zee terecht komt! Jaren geleden zag je nog volop werplood dat in een stukje koperen pijp was gegoten. Soms werd de pijp weggezaagd en bleef er een staafvor17
normaal gesproken met 150 gram vissen zullen bij een straffe tegenwind bijvoorbeeld 175 gram nemen. Lood waarbij de ankers uit de zijkant komen werpt beter en verder dan lood met ankers die uit de punt steken. Vooral wanneer deze laatste iets verbogen zijn is het werplood uit balans en zal het tijdens de worp in de lucht gaan tonen. Hetzelfde gebeurt met lood waarvan het oog is verbogen, of wanneer het gehele lood krom is.
een speldwartel, waaraan de haaklijn komt. Ook platte schuifloden worden bij het zeevissen gebruikt, omdat die bij een beetje stroming prima op hun plaats blijven. Voor het vissen op platvis, wijting en gul is het schuif lood voor het vissen vanaf de kant minder geschikt, al kan ook een ankerlood schuivend wor-
ENGELSE AANDUIDINGEN Veel werplood en in het bijzonder de mallen waarin het lood kan worden gegoten komen uit Engeland. Soms staan de gewichten daarop in grammen, maar heel vaak staat er alleen een cijfer op. Het gaat dan om de Engelse gewichtsmaat ounce en 1 ounce = 1 oz weegt 28,3 gram. Staat er op een werplood alleen een 5, dan is dat 5 oz, ofwel 5 x 28,3 gram = 141,5 gram. Ook voor loodjes van 2, 3 tot zelfs 10 oz geldt dezelfde re-
den gemaakt, wanneer dit aan een wartel hangt die vrij over de lijn schuift.
ANDERE VORMEN Naast het ankerlood zijn er nog een aantal werploden, die eigenlijk min of meer ouderwets zijn, maar nog steeds in de winkel te koop. Het bekendst zijn het ringlood, het horlogelood en het noklood. Vroeger maakten doe-het-zelvers met behulp van een soeplepel ook het zogenaamde lepellood, maar dat zie je vrijwel nergens meer.
HAKEN kensom. Hoor je ervaren zeevissers over een ‘vijfje’ of een ‘zesje’, dan weet je voortaan wat daarmee wordt bedoeld.
SCHUIFLOOD Bij het zeevissen wordt ook gebruikt gemaakt van schuiflood. Dat geeft de vis namelijk de kans een eindje met het aas weg te zwemmen, alvorens het goed in de bek te nemen. En voor sommige vissoorten kan dat nodig zijn. Vooral palingvissers kiezen dikwijls voor een werplood dat over de lijn glijdt (schuift). Heel populair is het wartellood of Arlesey Bomb. Een dergelijk werp/ schuiflood wordt meestal gestuit door 18
D
e moderne zeevisser kan vandaag de dag kennis maken met een enorm assortiment haken. Zo veel zelfs, dat je door de bomen het bos niet meer ziet. Dat was enkele tientallen jaren geleden heel anders. Toen had je vertinde palinghaken, die ook prima voor platvis waren en octopushaken. Wilde je een maatje groter, dan heette dat een bothaak. Voor gul had je behalve die dikke octopushaken niet veel anders. Nu is er dus te veel om op te noemen en wordt alles aan de hand van maten of nummers uitgedrukt. Net als bij het binnenvissen is het hoogste nummer het kleinst. Alleen wanneer er een
nummer met daarachter een schuine streep en een nul, bijvoorbeeld 1/0, 2/0 of 3/0, wordt aangegeven is de laatste (de 3/0) twee maten groter dan de eerste (de 1/0). Haken voor de zeevisserij hebben meestal een lange steel en een halfronde bocht, het roundbend of Aberdeen model. Maar er zijn ook beakhooks, die een schuin naar binnengebogen punt hebben. Voor platvis en paling worden meestal de maten 8, 6 en 4 gebruikt, voor wijting een 4 of 2, voor kleine gul en flinke wijting maat 1 of 1/0, terwijl flinke gul om een forse haak 2/0, 3/0 of zelfs 4/0 vraagt. Groter is niet nodig. Toch zal je merken dat zelfs kleine wijtingen of platvissen soms een 3/0 of 4/0 haak in zijn geheel in hun bek nemen. Zo gretig is zeevis.
AAS VASTHOUDEN Een dunne haak maak je gemakkelijker scherp dan een dikke. Daarom gebruiken veel zeevissers graag dunne haken. Alleen zijn dunne haken meestal minder sterk dan dikke en bovendien buigen ze gemakkelijk uit. Zijn ze dun en van gehard staal, dan zal je merken dat zij niet buigen, maar meteen breken, wanneer
de onthaaktang verkeerd wordt gebruikt. Bovendien blijft aas op een dikke haak tijdens de worp beter vastzitten dan op een dunne. Om te voorkomen dat onze zeepieren of zagers van de haak vliegen zitten er op de steel van sommige haken vaak een paar extra weer- haakjes die het aas vasthouden. Gekartelde staafjes van plastic, die het aas vasthouden en die je over de lijn schuift, zijn eveneens in de (zee) hengelsportwinkel te koop.
GAFF Hoor je over een gaff of pikhaak praten dan heeft dat niets te maken met een haak waar je aas op rijgt en waaraan je een vis vangt. Een gaff wordt in hoofdzaak gebruikt bij het bootvissen, wanneer een vis te zwaar is om aan de hengel aan boord te tillen. Het is een grote dikke stalen haak aan een lange steel, waarmee je de vis omhoog haalt. Het gaat dan wel om vis die je meteen na het landen doodt voor consumptie. Wie vis terug wil zetten gebruikt nooit een gaff, maar een schep- of landingsnet. Die netten vervangen bij het bootvissen trouwens steeds meer de gaff. Kustvissers hebben alleen een net of een gaff nodig wanneer vanaf hoge betonblokken en/of pieren en havenhoofden wordt gevist.
19
De lijn
B
ij het vissen in zee hoort een sterke lijn, daar vragen de omstandigheden nu eenmaal om. De kwaliteit van vislijnen is door de jaren heen steeds beter geworden en lijnen zijn ten opzichte van hun dikte (= diameter) al maar sterker geworden. Had een lijn met een dikte van 35/00 millimeter twintig jaar geleden een trekkracht van laten we zeggen vijf of zes kilo, nu zijn er al nylon vislijnen die bij gelijke dikte wel acht of negen kilo kunnen hebben. In principe zou je vandaag de dag dus een veel dunnere vislijn kunnen gebruiken dan vroeger, maar daar moet je toch erg mee oppassen. Dunne lijnen zijn nu eenmaal kwetsbaar en verliezen eerder hun rek dan dikke(re). Daarom is het beter om voor 30- of 35/00 millimeter te kiezen. Dat is een prima dikte voor elke vissoort onder alle omstandigheden en dat deze lijn sterker is dan vroeger is alleen maar meegenomen. De lijndikte wordt bij het zeevissen echter niet zozeer afgestemd op het formaat vissen dat wordt gevangen, maar meer op de manier van vissen. Al eerder werd verteld dat je vanaf een havenhoofd, waar het stevig stroomt en eventueel ook de nodige wind staat en waar je snel moet indraaien om niet aan de stenen vast te raken, niet kan vissen met een lichte hengel, een dunne lijn en daaraan een licht loodje. Op zo’n stek heb je een stevige zeehengel met een grote snelle molen nodig met daarop een lijn van 30/00 tot 35/00 millimeter. Wedstrijdvissers hebben op hun werpmolen soms extra dunne lijnen van 20/00 tot 25/00 millimeter, maar die vissen meestal van20
af stranden, waar je amper met obstakels te maken hebt. Bovendien gebruiken zij dikwijls lood zonder ankers of met kleine klapankertjes. Het voordeel van die dunne lijn is dat hij minder stroomdruk ondervindt dan een dikke kabel, waardoor het lood, ondanks het ontbreken van ankers, beter op zijn plaats blijft. Heb je geluk, dan krijg je bij de aanschaf van een nieuwe molen van de winkelier gratis lijn. Bij een goed opgespoelde molen komt de lijn slechts één of twee millimeter onder de spoelrand. Zit hij dieper, dan is dat niet goed en kost het meters werpafstand!
RESERVELIJN Sommige (wedstrijd)vissers kopen vaak een extra spoel bij de molen, die ook met lijn wordt gevuld. Raak je dan een keer een groot stuk lijn kwijt, dan wissel je snel de spoel en kan je meteen weer verder vissen. Goedkoper is de aanschaf van een flinke klos lijn, bij voorbeeld 500 of 1000 meter. Eer die op is ben je een hele poos verder. Natuurlijk zal een vislijn na vele keren vissen slijten en veel van zijn trekkracht verliezen. Hij voelt dan ruw aan en is aan vervanging toe. Je haalt dat slechte versleten stuk er dan af (meestal zo’n honderd meter), stopt dat thuis in de chemobak
en knoopt aan het resterende stuk een nieuwe lijn. De knoop voor dit soort werk komt later uitgebreid aan bod. Zo’n kilometerklos bevat dus evenveel lijn als 10 klosjes van 100 meter, maar is wel de helft goedkoper.
GEVLOCHTEN LIJN Behalve lijnen van nylon bestaan er ook gevlochten vislijnen die zijn gemaakt van Dyneema en Kevlar vezels. Deze lijnen hebben geen rek, zijn erg soepel en meer dan tweemaal zo sterk als gewoon nylon. Doordat ze rekloos zijn zie je zelfs de aanbeten van de allerkleinste visjes op de hengeltop en is het contact met de vis heel direct. Het nadeel is dat deze gevlochten lijnen sneller in de war raken dan nylon en dan vrijwel niet meer te ontwarren zijn. Bovendien zijn ze duurder dan nylon en zijn niet ongevoelig voor beschadigingen.
VOORSLAG Zeevissers maken heel vaak gebruik van een voorslag. Dat is een aantal meters dikke lijn die je aan de hoofd- lijn knoopt en die dienst doet als schokbreker voor het zware werplood tijdens de worp. De kans is namelijk groot dat een 35/00 lijn breekt als je daarmee een gewicht van 150 gram wilt werpen. Bovendien kan de 35/00 hoofdlijn gemakkelijk in de vingertop snijden, terwijl dat met de dikke voorslag zelden het geval is. Vandaar die dikke lijn, waarvoor 50/00 tot zelfs 70/00 wordt gebruikt. Ook komt de voorslag van pas als een flinke vis, bijvoorbeeld een gul, over een obstakel
moet worden getrokken, of een flink eind o m h o o g wordt getild. Zodra de eerste windingen dikke lijn om de molenspoel zitten kan je meer kracht uitoefenen en dat geeft een veilig gevoel. De lengte van de voorslag hangt af van de plaats waar je vist. Tweemaal de lengte van de hengel is echter het minimum en bij een hengel van 4 meter betekent dat 8 meter voorslag. Sta je op een havenhoofd en 10 meter boven het water, dan moet de voorslag uiteraard stukken langer zijn dan die 8 meter. Er bestaan diverse knopen om de hoofdlijn aan de voorslag vast te maken, maar wil je 35/00 direct aan een kabel van bijvoorbeeld 70/00 knopen, dan zijn er maar een paar knopen waarmee dat kan. De knopen komen echter in een apart hoofdstuk.
Knopen
O
m twee lijnen aan elkaar te krijgen, of een haak of een wartel aan de lijn te monteren, of om afhouders e.d. te bevestigen, heb je een knoop nodig. En als het even kan graag een goede knoop, die niet losschiet en ijzersterk is. 21
HALVE BLOEDKNOOP Voor het aan de lijn knopen van haken en wartels kiezen zeevissers dikwijls voor een zogenaamde halve bloedknoop. Die maak je als volgt: Je steekt de lijn door het oogje van de haak of wartel en draait het uiteinde een keer of vijf om het andere lijndeel. Boven het oogje ontstaat nu een kleine opening en daar steekt men het uit- einde weer door, waarna de lijn wordt aangetrokken. Het is een eenvoudige knoop, maar bij lange na niet de beste en sterkste!
UNI-KNOOP Beter en sterker is de Uni-knoop. Deze knoop is betrekkelijk eenvoudig te maken, maar je moet waarschijnlijk wel iets langer oefenen dan met de halve bloedknoop. Wat je maakt is een knoop die over de lijn kan schuiven en die je tegen het oogje van de haak, wartel enz. trekt. Bekijk de tekening heel goed en binnen de kortste keren kan ook jij de Uniknoop maken. Men beweert dat de Uniknoop de lijn niet verzwakt, dus honderd procent sterk is!
VOORSLAGKNOOP Ook de voorslag moet met behulp van een sterke knoop aan de hoofdlijn worden geknoopt en ook daar zijn verschil-
22
lende methodes voor. Bekend is de bloedknoop, maar eigenlijk is die helemaal niet zo sterk. Bovendien kan een bloedknoop alleen maar goed worden gemaakt, wanneer de hoofdlijn en de voorslag niet al te veel in dikte verschillen. Met bijvoorbeeld 35/00 en 50/00 lukt het wel. Maar wil je 30/00 aan 60/00 knopen, dan zal dat met de bloedknoop niet lukken. Men kiest dan vaak voor een verloop- stukje. Bijvoorbeeld 30/00 aan een stukje 45/00 en dat weer aan de 60/00 voorslag. Een knoop die wel geschikt is en waarmee je zelfs probleemloos 25/00 aan 70/00 kan knopen zie je op de tekening. En je ziet dan meteen dat je ook voor deze voorslagknoop een Uniknoop nodig hebt. Deze voorslagknoop is heel eenvoudig te maken en dat doe je als volgt: Je legt in de dikke voorslaglijn een (enkelvoudige) knoop, maar trekt die nog niet aan. Eerst steek je er in tegenovergestelde richting de dunnere hoofdlijn doorheen. En wel door die opening waar het dikke uiteinde doorheen steekt. Is dit gedaan, dan trek je de knoop in de dikke lijn met behulp van een tangetje stevig aan. De dunne lijn trek je vervolgens een eind door de knoop, waarbij je moet oppassen dat de dunne(re) lijn niet beschadigd wordt door het aantrekken van die dikke knoop. Zo ja, dan knip je het stukje lijn vanaf die beschadiging af. Is er geen beschadiging, dan trek je voldoende lijn door die enkelvoudige knoop om daar vervolgens een Uniknoop van te kunnen maken. Je legt dus een Uniknoop om de dikke voor slaglij en trekt deze vervolgens aan tegen de dikke knoop, die als een soort stuitje dienst
doet. Niet meer en niet minder! Knip het uiteinde van de Uni-knoop zelf kort af, maar laat het uiteinde van de dikke knoop voor alle zekerheid ongeveer één tot anderhalve millimeter lang.
Wartels (SPELD)WARTELS
E
en speldwartel, het woord zegt het al, is een metalen speld met daaraan een draaigedeelte (de wartel) dat aan de voorslag wordt geknoopt. Door deze wartel of connector kan de onderlijn, waarover zo dadelijk meer, met de voorslag worden verbonden. Wartels dienen steeds degelijk en sterk te zijn, zodat ze bij enige spanning niet meteen open springen. Tijdens een krachtige worp is het zelfs gevaarlijk als de onderlijn met het zware werplood dankzij een slechte speldwartel losschiet. Je zult dat lood maar tegen je hoofd krijgen! Daarom zijn wartels voor de zeevisserij beduidend groter en sterker dan die voor de binnenwatervis-serij. Er zijn meerdere soorten spelden, maar welke je ook kiest, zorg er altijd voor dat de speld niet onverwacht open kan springen. Spelden met een omgebogen uiteinde zijn wat dat betreft betrouwbaarder dan die met een recht uiteinde. Bij het aftuigen van de hengel blijft de speldwartel meestal aan de lijn (voor- slag) en komt op de molenspoel. Alleen al daarom moeten
de geleide- ogen van de hengel een flinke diameter hebben, anders kan de wartel er niet doorheen en moet je hem na een visdag steeds weer van de lijn knippen. Behalve speldwartels worden ook wartels zonder speld, meestal tonwartel genaamd, voor allerlei doeleinden gebruikt. Bijvoorbeeld om er een haaklijn aan vast te knopen, of om het uiteinde van de paternoster aan vast te knopen. Wartels moeten voorkomen dat de lijn draait en/of kinkt, maar in de praktijk zijn er maar weinig wartels die dat onder spanning werkelijk doen. Slechts enkele dure wartels draaien onder alle omstandigheden, maar die worden voornamelijk gebruikt bij het vissen op tonijnen en andere buitenlandse reuzen vissen. De taak van de wartel als verbindingsstuk tussen twee lijnen of tussen de lijn en het werplood is dus de voornaamste.
SPLITRING In plaats van een wartel wordt ook wel eens een splitring gebruikt, maar die kan natuurlijk niet voorkomen dat een lijn draait. Wel zijn splitringen en dan voornamelijk de ovale, ideaal als verbinding tussen het lood en de lijn. Wordt de nylonlijn rechtstreeks aan het ijzeren oog van het werplood geknoopt, dan slijt die lijn snel door. Knoop je hem eerst aan een splitring en monteer je die vervolgens aan het lood, dan is dat stukken beter en bovendien kan je zo gemakkelijk van werpgewicht wisselen. Een extra sterke wartel is er één waarvan de speld is vervangen door een sterke splitring.
De onderlijn
B
ij het zeevissen wordt meestal gebruikt gemaakt van onderlijnen. Zitten daar twee of drie zijlijnen met haken aan, dan noemen wij het een paternoster. Paternosters kan je in de hengelsportwinkel kopen, maar ze 23
zijn ook heel goed zelf te knopen. Evenals de voorslag is de paternoster van dikker nylon dan de hoofdlijn en altijd minstens zo dik als de voorslag. Op die onderlijn komt tijdens het inwerpen veel kracht te staan en is hij te dun, dan breekt hij. Voor het hoofd- gedeelte van de paternoster kan gerust 60/00 of 70/00 worden gebruikt. De haaklijntjes zijn echter stukken dunner, want anders valt er geen haakje aan te knopen en zal je er evenmin vis aan vangen. Op de haak- lijnen komt tijdens het werpen geen kracht te staan, zij moeten alleen dik genoeg zijn om een vis te kunnen landen. Er zijn vele soorten paternosters en wij zullen de meest bekende in dit hoofdstuk behandelen.
LUSJES De eenvoudigste paternoster is er eentje uit opa’s tijd. Die nam een stuk lijn en legde daarin op gelijke afstand drie flinke lussen. Zo’n lus werd vervolgens door het oogje van de haak gestoken, over de haak gehaald en weer aangetrokken. Eenvoudiger kan niet. Alleen viste men toen meestal zonder voorslag, wierp men lang niet zo ver en gebruikte men haken met een flink oog, waar de lijn zelfs dubbel doorheen kon. De moderne haken hebben over het algemeen een veel kleiner oogje dan toen. Bovendien gebruiken we voor onze tegenwoordige verre werptechnieken veel dikkere onderlijnen. Er zijn daarom andere paternosters nodig.
NOGMAALS LUSJES, MAAR... Wat wel kan is een dik stuk lijn nemen en daarin drie kleine lusjes van ongeveer drie centimeter leggen. Aan die lusjes knoop je dan een stukje lijn van bijvoorbeeld 35/00 en daaraan de haak. Door losse haaklijntjes te gebruiken waar ook een lusje aan zit, kan de haak24
lijn gemakkelijk worden verwisseld. Door over de lusjes van de dikke lijn een stukje rubber of plastic slang te schuiven krijg je een soort afhouder.
AFHOUDERS Heel vaak wordt door zeevissers en vooral als het om platvis gaat, gebruik gemaakt van onderlijnen met zogenaamde afhouders. Dat zijn staafjes of buisjes van plastic of metaal, die de haaklijn van het dikke hoofdgedeelte van de paternoster weghouden. Ze houden de lijn dus af en heten daarom afhouder. Simpel nietwaar? De meeste afhouders moeten met behulp van speciale knopen aan de lijn worden vastgemaakt, maar er zijn er ook die zonder knopen kunnen worden bevestigd. Allemaal hebben zij hun voor- en nadelen.
KRAALTJES EN EEN WARTELTJE Een veel gebruikte onderlijn krijg je met behulp van wat kraaltjes en kleine warteltjes zonder speld. In de dikke lijn wordt een knoop gelegd, en daar tegenaan een kraaltje geschoven. Vervolgens
gaat het warteltje over de lijn en daarna nogmaals een kraaltje. Wanneer achter dit laatste kraaltje ook een knoop komt zit het geheel tussen de twee knopen opgesloten en kan aan het oogje van het warteltje de haaklijn worden geknoopt Zo’n knoopje verzwakt de lijn en daarom is het beter de knoop eerst een keer of drie door te halen alvorens deze aan te trekken. Nog mooier is een stukje van datzelfde spiraaltje te gebruiken dat bij de metalen afhouder werd genoemd. Kleuren van kraaltjes is iets persoonlijks, maar rood en zeker ook geel doen het altijd goed. Althans, vissen lijken daar steeds weer goed op te reageren.
BEZEMDRAAD Een echte afhouder wordt gemaakt van de dikke nylondraad uit een bezem. Het heet dan ook een ‘bezemdraadafhouder’. Ze zijn er in allerlei kleuren, maar het meest gebruikt wordt toch de rode. In elke hengel- sportwinkel zijn deze afhouders te koop. Althans de stugge staafjes om de afhouders van te maken, want er moet eerst aan weerszijden een verdikking aan komen. Dat lukt het beste door het uiteinde van de afhouder even boven een vlammetje te houden. Er ontstaat dan een bolletje en dat is nodig om de afhouder na het knopen van de onderlijn op zijn plaats te houden. Het bolletje waarachter de knoop van de haaklijn wordt gelegd mag iets kleiner zijn dan de verdikking die in de knoop in de onderlijn komt te zitten. De tekeningen maken alles duidelijk. Haaklijnen aan de bezemafhouder moeten niet te lang zijn, anders slaan ze voortdurend om het hoofdgedeelte van de paternoster. Veel hengelaars maken ze even lang als de afhouder zelf. Naar eigen voorkeur kunnen afhouders van 15 tot soms wel 25 centimeter worden gebruikt. Het enige nadeel van een afhouder is de luchtweerstand die hij tijdens de worp ondervindt en die afremt. Zonder afhouders werp je verder dan met.
METALEN AFHOUDERS In plaats van bezemdraad kan ook een metalen afhouder worden gebruikt. Die zijn er in verschillende soorten. Ze zijn wat zwaarder en drukken de lijn meer
tegen de bodem. In water met een sterke stroming of in een stevige branding gaat de voorkeur vaak uit naar deze metalen afhouders. De bevestiging is anders dan bij de bezemdraad-afhouder en kan bij sommige modellen (Quickly en Delta-afhouders) zonder knopen geschieden. Weer andere worden tussen twee kraaltjes, die op hun beurt weer tussen twee knopen zitten opgesloten, gezet en in plaats van die knopen kunnen tegenwoordig speciale spiraaltjes worden gebruikt. In een stukje spiraal van een centimeter wordt de lijn vlak achter de kraai gedraaid. De spiraal glijdt beslist niet en kan alleen worden verplaatst als de lijn er weer uit wordt gedraaid. Van de bovengenoemde afhouders bestaan allerlei varianten, maar hoe zij er ook uitzien en in welke kleuren, steeds hebben zij het doel de lijn zo te houden dat deze niet in de war kan raken en een ideale aanbieding garanderen.
AFSTAND TUSSEN DE HAKEN Bij onderlijnen zie je vaak dat haaklijnen op verschillende afstand van elkaar zitten. De één heeft haaklijnen of afhouders 40 centimeter van elkaar, terwijl de ander ze wel 60 centimeter van elkaar heeft, in het algemeen mag je stellen dat van onderlijnen die in ondiep water, bijvoorbeeld vanaf het strand, worden gebruikt de haaklijnen verder uit elkaar mogen liggen dan wanneer er in diep water of van een flinke hoogte wordt gevist. Een andere regel - waar natuurlijk uitzonderingen op zijn - is dat in stromend water lijnen zonder afhouders het goed doen en in stilstaand water lijnen met bezemdraad-afhouders. De stroming duwt de haaklijntjes immers automatisch weg, terwijl de afhouder dat in stilstaand water moet doen.
GUL-ONDERLIJNEN Aan een platvispaternoster hangt natuurlijk geen bordje met daarop ‘verboden voor gul’ en daarom zal het best wel eens gebeuren dat aan een dergelijke onderlijn een gul of zelfs een heuse kabeljauw wordt gevangen. De kans op verspelen is vanwege de kleine haken echter groot. Een echte gulonderlijn heeft in plaats van drie haken 25
maar één haak. Deze grote haak hangt aan een extra lange wapperlijn en er zijn vele manieren om zo’n onderlijn te fabriceren. Zo zijn er gul-onderlijnen voor het vissen bij obstakels en onderlijnen die het prima doen vanaf het strand of de dijk.
JO-JO-ONDERLIJN De meest bekende voor het vissen vanaf pieren en golfbrekers of bij steenstort is de jo-jo-onderlijn. Deze onderlijn is zo gemaakt dat het aas tijdens de worp boven het werplood hangt. Komt er een flinke vis (= gewicht) aan de haak, dan trekt deze de haak- lijn ver naar beneden en onder het lood en haal je de vis van de haak, dan komt het lood weer onder de haak. De lijn werkt dus als een jo-jo. Het voordeel is nu dat de vis gemakkelijk tussen stenen en andere obstakels kan worden geloodst zonder dat het werplood vast raakt.
MET VENTIELSLANG De meest eenvoudige jo-jo maak je als volgt: Je neemt een stuk lijn van 500f 60/00 met een lengte van na. 140 centimeter. Daarover wordt een stuk ventielslang van ongeveer 10 centimeter geschoven tot net even over de helft. Laten we zeggen 60 centimeter aan een kant en 70 centimeter aan de andere kant. Vervolgens wordt in dat stuk slang met daardoor die lijn een knoop gelegd. Dat gaat prima. Over het langste lijndeel (60 cm) gaat een tonwartel en het oog van die wartel moet precies over het stukje slang passen, maar door de knoop tegen worden gehouden. Als de tonwar26
tel over de lijn is geschoven knoop je aan datzelfde langste stuk nylon een stevige speldwartel of een splitring, waaraan het lood komt te hangen. Aan het korte(re) stuk lijn komt de haak. Voor het gulvissen bij obstakels wordt meestal een 4/0 of 5/0 kabeljauwhaak gebruikt. Kleiner brengt een risico met zich mee als het een zware vis is en groter is niet nodig. Hangt het lood aan de lijn, dan zakt dit niet verder dan de knoop die tegen de wartel rust en komt de haak enkele centimeters boven het lood te hangen.
DELTA-AFHOUDER De meest eenvoudige gul(kabeljauw) onderlijn voor het vissen vanaf pieren en in diep water is die met een Deltaafhouder en daaraan een 80 centimeter lange wapperlijn van 50/00 millimeter. Aan deze wapper- of slingerlijn een 3/0 of 4/0 gulhaak. Een maat kleiner mag, omdat vanaf het strand rustig kan worden ingedraaid. Een maat groter is niet nodig, al zijn er altijd hengelaars die op de allergrootste kabeljauwen gokken en een soort haaienhaak vol zeepieren rijgen. De kleintjes vang je dan alleen niet meer! De Delta-afhouder wordt vlak bo-
ven het lood op de dikke voorslag geplaatst. Een andere mogelijkheid is een centimeter of twintig dikke lijn (70/00 millimeter) met aan een uiteinde een splitring voor het lood en aan het andere eind een lusje voor aan de wartel van de voorslag. Op dit stukje lijn wordt nu de Delta -afhouder gezet. Die extra dikke lijn heeft het voordeel dat het metaal van de afhouder niet zo snel in het nylon zal snijden en het spaart daarom de voorslag.
SPIRAAL-AFHOUDER In plaats van een Delta-afhouder kan ook zo’n bekende Spiraalafhouder, of iets dat daar op lijkt, worden gebruikt. Alleen moeten daar dan aan weerszijden kralen worden geplaatst, die op hun beurt weer worden opgesloten tussen knopen of andersoortige stoppers. Voor de rest is alles hetzelfde met opnieuw die lange wapperlijn en de forse haak. Bezemdraadafhouders zijn voor dit soort onderlijnen minder geschikt.
DRIEWEGWARTEL Nog een gul-onderlijn is er één met een driewegwartel. Aan het bovenste oog van deze wartel komt een dik stuk lijn (50- tot 70/00) van ongeveer 70 centimeter met daarin een lusje voor aan de war- tel. Aan het onderste oogje van de wartel komt een stukje 70/00 van ongeveer 20 centimeter en daaraan een zware wartel of splitring voor aan het lood. Blijft het middelste oog van de driewegwartel over en daaraan komt natuurlijk de haaklijn. Neem hiervoor ongeveer 60 centimeter 50/00 nylon en wederom een 3/0 of 4/0 haak.
Op de voorslag wordt een flinke schuivende speldwartel geplaatst, waaraan het werplood komt. De lijn loopt door het oog van de wartel, zodat deze kan glijden. Aan het eind van de voorslag komt een tweede speldwartel, waaraan de haaklijn komt. Deze mag iets kleiner zijn dan die waaraan het lood wordt bevestigd. Maak niet de vergissing om de haaklijn aan de schuivende wartel te hangen, want dan glijdt die haaklijn tijdens de worp vele meters over de lijn en dat is niet de bedoeling. Alleen het lood moet namelijk kunnen schuiven. Bij dit systeem krijg je de mooiste aanbeten omdat de vis direct in verbinding staat met de hengeltop en niet eerst het werplood uit het zand moet trekken.
ALTIJD ANKERLOOD Voor het vissen op gul kan het beste ankerlood worden gebruikt. Deze vissoort is namelijk vooral actief wanneer het stroomt of de zee ruw is. Bovendien kan de vis zich door de weerstand van het geankerde lood gemakkelijk zelf haken. Aanslaan is dan niet nodig. Vanaf het strand wordt lood met wegklappende ankers gebruikt, terwijl voor stenen e.d. stevige vaste ankers het beste zijn. Een lijn die over de bodem rolt vangt meestal niet. Vooral omdat met een lange wapperlijn wordt gevist en deze bij een wegrollend lood beslist in de knoop raakt of om de andere lijn draait. Gulvissen vanaf de kant betekent dus altijd ankerlood.
SCHUIVENDE WARTEL Heel effectief is een schuiflijn voor het kabeljauwvissen en eigenlijk is hij overal te gebruiken. Deze schuiflijn is eenvoudig te maken. 27
Aassoorten Net als bij het vissen in zoet water beslist uiteindelijk het aas of de vis wel of niet bijt. De onderlijn kan nog zo mooi zijn en de haakjes vlijmscherp, als het verkeerde aas wordt gebruikt blijven vangsten uit. Zo eenvoudig ligt dat. Op zich zegt dat niets over de kwaliteit, want lang niet altijd hoeft het aas kersvers te zijn. Meer dan eens vangen stinkende zeepieren en nog meer zagers, beter dan vers aas. Veel zeevissers hebben daarom naast vers aas dikwijls ook een pakje stinkaas bij zich. Je weet immers maar nooit. Behalve met wormen lukt het ook vaak met visjes of stukjes vis, schaal(schelp)dieren zoals putschelpen en mossels, inktvis en natuurlijk kunstaas.
Natuurlijk aas ZEEPIER Zeepieren behoren tot de borstelwormen en van alle zeeaas wordt die zeepier of leegloper verreweg het meest gebruikt. Je kunt er elke vissoort aan vangen. Zeepieren leven in de slikbodem van onze Waddenzee en Zeeuwse delta en gedeelten van de Maasvlakte. Gemiddeld zijn ze zo’n 10 tot 12 centimeter lang en ze zitten meestal ongeveer 20 centimeter diep in de slikgrond. Zij verraden hun aanwezigheid door hun uitwerpselen, die als een soort zanddrolletjes op de slikplaat achterblijven. Zie je veel van die uitwerpselen bij elkaar dan zitten er zeker heel wat zeepieren. Behalve door vissen worden zij ook gegeten door allerlei vogels. Er zitten echter zoveel zeepieren in die slikgrond, dat er genoeg overblijven voor de hengelaars. Er bestaan speciale bedrijven die zich uitsluitend bezig houden 28
met het spitten van zeepieren. Vaak gaat dat nog met de hand en met een nek (hooivork met platte punten) wanneer de slikplaten bij eb zijn drooggevallen, maar het wordt ook machinaal gedaan met speciale machines die als een soort boot boven de ondergelopen platen liggen. Via de groothandel of rechtstreeks van de spitter worden de pieren aan hengelsportwinkels verkocht, die ze op hun beurt weer aan zeevissers verkopen. De prijs ligt hoog, want afhankelijk van het verkooppunt kan die variëren van een dubbeltje tot wel een kwartje voor één pier, terwijl zij ook vaak per kilo van de hand gaan. Dicht bij de spitgronden zijn zij uiteraard goedkoper dan in het binnenland.
HOE OP DE HAAK? Een zeepier dient altijd in zijn geheel over de haak te worden geschoven. Dus doorschuiven tot voorbij de weer- haak. De ene hengelaar doet dat van kop naar staart, terwijl de ander eerst met de staart begint. Qua vangst is het verschil nooit aangetoond! Door dat over de haak rijgen zal een gedeelte van de pier op de lijn boven de haak terechtkomen,
goed op en over de (weer)haak is geregen. Hij kan dan door die weerhaak niet meer terugglijden en voor een vis maakt het niet uit of de haakpunt wel of niet in het aas zit verstopt. Is een pier niet goed op de haak geregen, dan kunnen kleine platvissen hem er zonder probleem in zijn geheel vanaf trekken. Daar zijn het meesters in!
AASNAALD De beste en eenvoudigste manier om een zeepier op de haak te krijgen is met behulp van een aasnaald. Zo’n naald heeft aan één kant een punt en is aan het andere uiteinde hol. Je rijgt één of meerdere zeepieren eerst op de naald. Vervolgens steek je de haak- punt in de holle opening van de naald en terwijl je de haaklijn strak lang de aasnaald houdt schuif je de pier vanaf de naald op en over de haak. Hij is nu nog helemaal in tact en vol sappen en dat is echt beter. Na even oefenen heb je het zo onder de knie en prop je nooit meer een zeepier met je vingers op een haak. maar dat geeft niet. De zeepier kan met de vingers op de haak worden geschoven. De kans is dan alleen groot dat je de haakpunt meerdere malen door de huid van de pier prikt en de voor de vis smakelijke sappen weglopen. Bovendien druk je een pier met de vingers gemakkelijk stuk en komt hij niet goed op de haak. Voornamelijk voor een verre worp is het van belang dat de zeepier
TAPPEN De tap of Franse tap is een grote zeepier met een extra taaie huid. De geur is anders en sterker dan die van pieren. In het bijzonder de Belgen gebruiken vaak tappen als aas voor gul en schuiven dan een hele tap of een stuk daarvan op de haak. Ook voor paling is het een prima aas en dikwijls kun je ook een schar met een stukje tap verleiden. Tappen zijn dus het gehele jaar een goed aas. Ze kunnen wel 25 centimeter lang worden. Ze komen vooral in Frankrijk voor, maar ook op enkele plaatsen in Zeeland. Na een zware storm worden er op het strand tussen Hoek 29
van Holland en Scheveningen soms duizenden gevonden. Een teken dat deze wormen ook voor onze kust voorkomen. Tappen worden in Nederland soms vers verkocht, maar vaker strijkt men ze leeg en vriest ze daarna in. Vers zijn ze echter op hun best!
van de familie van de zeeduizendpoten. Het zijn aassoorten die erg geliefd zijn bij wedstrijd- vissers. Vooral botten zijn er verzot op. De witjes danken hun
ZAGERS Zagers zijn zeeduizendpoten. Zij worden veel groter dan zeepieren en zelfs groter dan tappen. Sommige zagersoorten kunnen gemakkelijk 50 centimeter lang worden. Zagers leven in een ‘vettere’ bodem dan zeepieren en moeten dus meer in klei en dikke slikgrond worden gezocht. Zij hebben echter een voorkeur voor mosselbedden en dat zijn nu juist de plaatsen die voor aasspitters verboden zijn. Gelukkig leent de zager zich veel beter voor het kweken dan de zeepier. In ons land wordt dan ook druk gekweekt, waardoor hengelsportwinkeliers steeds verse kweekzagers in huis hebben. In bakken met zout water en een zuurstofpomp kunnen ze lange tijd in leven blijven. Ook zagers zijn duur en worden meestal per ons, pond of kilo verkocht. Doordat zij groot zijn, worden zij vaak in stukjes geknipt of gesneden alvorens op de haak te gaan, maar kleine zagers kunnen natuurlijk in hun geheel op de haak. Wel oppassen voor de kop, want daarin zitten twee klauwvormige tanden waarmee de zager lelijk kan bijten. Van een grote zager wordt daarom eerst de kop afgesneden voordat men de rest in stukjes verdeelt. Het is prima aas voor haast elk soort zeevis en kan het gehele jaar worden gebruikt.
WITJES
EN SLIJKZAGERTJES
Ook dit zijn leden 30
naam aan de roze/witte kleur. Ze worden niet veel langer dan 12 centimeter en leven dikwijls in dezelfde gebieden waar ook zeepieren worden gevonden. Daar waar veel kokkels leven vind je ook altijd veel witjes. Zeer strenge winters kunnen echter grote delen van de witjes-populatie vernietigen. Slijk- of slikzagertjes worden niet veel groter dan witjes en zijn een erg zacht aas. Zij leven, zoals de naam al zegt, in slikgrond, maar worden tegenwoordig ook gekweekt. Ze zijn duur en worden daarom voornamelijk door wedstrijdvissers gebruikt. Net als gewone zagers zijn ze geschikt voor elke vissoort.
Bewaren van zeeaas
Z
eeaas is vrij snel aan bederf onderhevig en dient daarom steeds koel te worden bewaard. Zeepieren zijn wat dat betreft nog kwetsbaarder dan zagers. Doordat zeepieren veel vocht verliezen is het verkeerd om ze op een kluit in een plastic of metalen bakje te doen. Het vocht kan dan niet weg en de zeepieren worden snel slap en gaan dood. In de warme zon gebeurt hetzelfde en ook van regenwater gaan ze snel
dood. De zeepieren uitspreiden op enkele laagjes krantenpapier of keukenrol is het beste. Alleen kersverse pieren mogen bij elkaar in een krant worden gerold, maar nooit meer dan ongeveer 50 tegelijk. In de koelkast zijn zij hooguit een dag of vijf in leven te houden. Alleen in een bak zeewater met een zuurstofpomp leven ze langer. Het zeewater moet dan wel regelmatig ververst worden en helder zijn. Is het troebel, dan sterven de pieren snel. Aan zee is een kleine koelbox een handige hulp.
ZAAGSEL Sommige zeevissers stoppen hun verse pieren altijd in fijn droog zaagsel. De wormen worden dan stevig en het vocht dat zij verliezen trekt in het zaagsel. Na meerdere dagen zijn de pieren in dat zaagsel nog steeds goed te gebruiken. Nadeel is dat de geur van zaagsel soms een verkeerde uitwerking op de bijtlust van vissen kan hebben. Maar goed, dat is altijd weer een kwestie van uitproberen.
ZEETURF Weer andere hengelaars stoppen hun aas in gemalen zeeturf en voornamelijk zagers zijn in die turf goed en redelijk lang houdbaar. Gebruik echter geen gewone turf, want daarin bederft het aas snel! Zeeturf lijkt op pikzwarte aarde en wordt plaatselijk in de Zeeuwse delta gevonden. De geur van zeeturf beïnvloedt volgens zeggen en in tegenstelling tot zaagsel, wel positief de bijtlust.
INVRIEZEN Zeepieren en zagers kunnen worden ingevroren. Je moet ze dan in een flinke hoeveelheid zaagsel stoppen en vervolgens invriezen. De wormen gaan dan uiteraard dood en worden slap. Door het zaagsel blijven ze echter stevig genoeg om aan de haak te kunnen en na het ontdooien neemt het zaagsel al het vocht uit de wormen op. De kopjes van de pieren knippen en ze Ieegstrijken kan ook. De taaie lege pierenvellen kunnen dan in keukenrol worden gewikkeld en daarna ingevroren. Zo heb je altijd aas bij de hand als er in de
winkel niets te koop is!
STINKPIEREN Voor wie stinkpieren wil hebben het volgende recept. Stop een stel zeepieren onder een laag fijn zaagsel in een krant. Na enkele dagen gaan de zeepieren dood en raken hun vocht kwijt. Het vocht dat uit die pieren loopt, trekt in het zaagsel. Wacht nog enkele dagen en je zult merken dat de dode pieren onaangenaam beginnen te geuren. De krant met zaagsel en dode pieren wordt in een stevige plastic zak gedaan die goed wordt dichtgeknoopt. Nu ruik je niets meer en kan de zak in de diep- vries. Ga je vissen, dan ontdooi je het pakje en wat overblijft, kan eventueel opnieuw worden ingevroren. Zo kan je een flinke poos met dat aas doen, al zal het elke keer erger stinken. Met zagers is hetzelfde mogelijk, al zijn zagers die stinken, maar nog niet ingevroren het beste. Stinkaas is prima voor schar, maar je kunt er ook andere vis aan vangen.
INZOUTEN Zeepieren kunnen ook worden ingezouten. Overgebleven pieren dienen dan nog wel redelijk vers te zijn. Eerst worden ze uitgespreid op een laag krantenpapier. Volgens wordt er een laagje zout over uitgestrooid. Daarna laten we de pieren ongeveer zes tot acht uur liggen. Het vocht dat door het zout uit de pieren wordt getrokken komt in de krant. Na die tijd kunnen de pieren bij elkaar en met een paar handen zout in een droog krantje, dat we in een plastic zakje stoppen. In de koelkast heb je zo maandenlang prima aas, al is het vooral schar die graag zoute pieren eet.
31
Ander aas
natuurlijk
STUKJE VIS
I
n plaats van zeepieren of zagers kunnen ook stukjes vis als aas worden gebruikt. Een reepje uit de buik of rug van een verse haring of makreel is het beste, maar soms is ook inktvis goed. Vooral zomervissen als makreel, geep, zeebaars en fint worden nogal eens aan een stukje vis gevangen. Aan bedorven of stinkende vis wordt over het algemeen weinig gevangen. Kleine dode visjes als grondels, spierinkjes, zeebliekjes (jonge haring), sprotjes en zandspieringen worden ook gebruikt.
Kunstaas
B
ehalve met natuurlijk aas, kan er in en aan zee ook met kunstaas worden gevist. Alleen is er teveel om allemaal te worden genoemd. Gul, makreel, zeebaars, fint, geep, zeeforel zijn allemaal aan lepels, spinners, jigs en twisters te vangen. De bekendste zullen wij hier behandelen.
SCHELPAAS EN GARNALEN Mossels, putschelpen (dozen) en mesheften zijn de bekendste. Vers zijn ze vrij zacht en vliegen bij het werpen gemakkelijk van de haak. Licht gezouten of even gekookt zijn ze stevig. Ook met garnalen kun je vissen, zowel vers als gekookt. Het zijn echter allemaal aassoorten waar vroeger veel mee werd gevist, maar die je tegenwoordig nog maar weinig ziet.
KRABBEN Ook krabben worden door zeevissen gegeten. Kleine krabbetjes zijn bijvoorbeeld een goed aas voor grote paling en zeebaars. Op het moment dat krabben in het voorjaar van schaal wisselen zijn ze extra kwetsbaar, maar daardoor ook extra smakelijk voor vissen. Wie zachte krabben, of krabben die op het punt staan te verschalen (pelkrabben), wil hebben zal aan het werk moeten. Ze zitten onder stenen langs pieren en dijken. Voor wie krabben gaat zoeken geldt wel de uitdrukkelijke waarschuwing de stenen altijd weer precies zo terug te leggen zoals ze lagen. Wie dit niet doet en dus pieren of dijken vernielt riskeert een flinke boete. Om te voorkomen dat men massaal zachte krabben gaat zoeken is dit aas bij vrijwel elke viswedstrijd verboden. 32
BOTLEPEL De botlepel is een soort kleine koper- of goudkleurige schoenlepel. Achter deze lepel hangt een stukje lijn met een haak en op die haak wordt een zeepier of een stukje zager geschoven. De lepel wordt zo ver mogelijk uitgeworpen en vervolgens langzaam en met kleine rukjes weer binnengevist. Daarbij hobbelt hij over de zandbodem. Wanneer een bot dat ziet gaat hij er nieuwsgierig en hongerig op af. Hij ziet ook de zeepier en grijpt die als eerste. De botlepel is dus niet het eigenlijke aas, maar meer een lokmiddel om de vis naar de zeepier of zager te lokken. De lepel kan het beste in ondiep water worden gebruikt, zodat je hem van het begin tot het eind over de zeebodem kunt trekken. Een zware zeehengel heb je voor deze manier van vissen niet nodig. De botlepel weegt tussen de twintig en dertig gram en kan dus prima aan lichter (binnenwater) materiaal worden gebruikt.
PILKER De pilker is een slank kunstaas van metaal en/of lood met daaronder een flinke dreg (drietand), die vooral wordt gebruikt bij het vissen vanaf een boot. Door de pilker omlaag te laten zakken en met rukken op en neer te bewegen imiteert deze een zieke of gewonde vis. Vooral gul en echte kabeljauw wordt op deze manier bij scheepswrakken in onze Noordzee gevangen. Pilkers kunnen variëren van een eenvoudig stuk glimmend buis tot een prachtige imitatie van een haring. Gewichten lopen van 30
gram tot wel 500 gram.
VERENPATERNOSTER Heel bekend is de verenpaternoster. Aan deze onderlijn zitten drie, vier of vijf zijlijntjes met haken en op die haken zijn enkele gekleurde of witte kippenveertjes stevig vastgebonden. Onderaan de verenpaternoster komt het werplood. Door deze lijn met rukken binnen te vissen, of tijdens het bootvissen op en neer te halen wordt een schooltje visjes geïmiteerd. Vooral makrelen worden aan deze verenpaternoster gevangen, maar ook zeebaars, geep, fint en soms zelfs gul en wijting komen aan die veren.
33
Hulpmiddelen bij het vissen
Hengelsteunen
J
e zou natuurlijk aan zee je lood en onderlijn een eind weg kunnen werpen en dan de hengel een poos in je handen houden, maar dat wordt op den duur knap vermoeiend. Er zijn dan ook betere oplossingen in de vorm van hengelsteunen. Praktisch elke zeevisser heeft één of meerdere steunen tot zijn of haar beschikking. Jaren geleden werden er hengels verkocht met in het ondereind een stalen pen, die je om kon draaien. Die zie je nu niet meer. De meest eenvoudige hengelsteun is een stuk pvc-pijp dat aan de onderkant schuin is afgezaagd. Je hoeft die pijp alleen een eindje in het zand te duwen en de hengel er in te plaatsen. Op pieren en golfbrekers is hij echter niet te gebruiken. Handige doe-het-zelvers nemen dan een stuk ijzeren pijp en lassen daar een flinke stalen pen aan vast. Die kan je diep in het zand steken, maar ook tussen de stenen van een golfbreker plaatsen. De luxe versie van deze steun is een aluminium koker, waarin zo’n lange pen met een scherpe punt kan worden geschroefd. In een hengelsportwin34
kel met een goede sortering zeehengelmateriaal zal je verschillende soorten steunen aantreffen. De beste steunen zijn meestal vrij zwaar en gemaakt van ijzer of roestvrij staal en de pennen moeten dan van hoekijzer of T-ijzer zijn gemaakt. Die kan je goed tussen de keien steken en houden ook goed in nat zand. Behalve kokersteunen en alles wat daar op lijkt zijn er ook allerlei pennen, soms uitschuifbaar, die in het zand of een golfbreker worden geduwd en waar de hengel gewoon tegenaan wordt geplaatst.
DRIEPOOT Ook wordt veel gebruik gemaakt van
zogenaamde driepoot steunen. Die zijn er in allerlei soorten en prijzen. Meestal zijn ze geschikt om twee hengels op of tegen te plaatsen. Worden zij op het strand gebruikt, dan kunnen de uiteinden van de steun en pennen een eindje in het zand worden geduwd en staat de driepoot stevig. Op een pier of golfbreker en in sterk stromend water moet je echter oppassen. Om te voorkomen dat de steun wordt omgetrokken of weggespoeld moet er een flink gewicht aan komen te hangen. Het eenvoudigste is een zak of emmer vol zand of zeewater.
BESCHADIGEN Vooral op havenhoofden willen hengelaars hun hengels nog wel eens op de platte bovenkant van een betonblok leggen. De lak van de hengel beschadigt dan natuurlijk en daarom is het altijd beter om de hengel op een tas of toch op z’n minst op een doek te leggen. Op zand zal een hengel misschien niet zo snel beschadigen, maar dan heb je weer kans dat er zand in de werpmolen komt, wanneer je deze zo op het strand legt. En zoals bekend schuurt zand de maag, maar ook de werpmolen!
TASSEN,
ZITKISTEN EN FOEDRAALS
O
m te voorkomen dat de zeehengel tijdens het transport beschadigt, wordt deze altijd in een hengelhoes, met een mooi woord foedraal, gedaan. De meeste foedraals bestaan uit twee of drie vakken, zodat elk hengeldeel apart wordt verpakt. Een hoes waar meerdere hengels tegelijk in kunnen heet een verzamelfoedraal. Aan zo’n foedraal zit meestal een schouderriem, al kan je wanneer je op een fiets rijdt dat foedraal beter met twee riempjes of stukjes touw langs de stang van
de fiets binden. Verzamel-foedraals zijn meestal van waterafstotend materiaal gemaakt. Aan zee met al dat zout worden katoenen foedraals snel vochtig en aangezien zout vocht vasthoudt, moeten foedraals regelmatig worden gewassen.
DE VISTAS Als zeevisser kan je onmogelijk al je visspullen onder je armen nemen en daarom heb je een tas nodig. Dat kan een gewone sporttas zijn, of zelfs een boodschappentas, maar beter is natuurlijk een speciale vistas met verschillende vakken. Daarin kan alles apart worden opgeborgen en vindt ook het aas een plaatsje. Dergelijke tassen zijn slechts beperkt waterdicht. Een bui regenwater is geen probleem, maar komt er een golf zeewater overheen, dan is het gebeurd. Tassen moeten dan ook altijd hoog en droog staan en menig zeevisser zet hem dan ook op een klapstoel. OPBERGDOZEN Klein materiaal zoals haken, wartels, splitringen enz. kunnen het beste worden opgeborgen in een plastic opbergdoos. Deze bezitten allerlei vakjes, waarde spulletjes keurig in passen en bovendien zijn ze redelijk waterdicht. Toch zal je merken dat er zo nu en dan een druppel water in komt en heb je zo een stel verroeste haken. Het is dan ook verstandig om in de vakjes waar dingen in zitten die kunnen roesten, wat talkpoeder te doen. Het poeder neemt namelijk vocht 35
op. De opbergdoos gaat uiteraard in de tas of kist.
ZITKIST Zeer populair zijn zit- of viskisten. Grote plastic bakken met een draagriem en een deksel, waarin materiaal als aas, werpmolens, werplood, onderlijnen, en eten en drinken wordt opgeborgen en waarin alles droog blijft. Bovendien kan je op zo’n viskist zitten. Alleen wel oppassen dat zo’n kist niet door een golf omver wordt gespoeld, want zo goed waterdicht is hij nu ook weer niet!
die meestal niet bruikbaar en moet de bescherming dus van de kleding komen. Ten eerste draagt een zeevisser laarzen, die de voeten droog houden. Knielaarzen van rubber of pvc, of voor de winter warmtelaarzen. Een voering van neopreen is lekker warm. Een stapje verder is de lieslaars, die zoals de naam al zegt, tot aan de liezen komt en je in staat stelt iets verder de zee in te lopen dan met korte laarzen. Toch moet je ook met die lieslaarzen oppassen, want een golf die net even te hoog is kruipt zo in je laarzen en... er niets is erger dan een paar natte voeten in de winter. Bovendien zal regenwater zo vanaf de jas in de laarzen lopen en heb je alsnog natte voeten. Vandaar dat de meeste zeevissers over hun lieslaarzen vaak nog een regenbroek dragen.
WAADPAK Bij het vissen vanaf het strand of vanaf
BAGAGEWAGENTJE Heel gebruikelijk is een wagentje waarmee al het hengelmateriaal vervoerd kan worden. Een kist met een paar molens, een aantal werploden, klossen nylon, eten en drinken en op de terugweg mogelijk een maal vis, weegt natuurlijk de nodige kilo’s. Moet je dat allemaal de pier of het strand af sjouwen, dan ben je aardig gebroken. Vandaar die handige opvouwbare karretjes die in de hengelsportwinkel te koop zijn. Doe-hetzelvers maken zelf zo’n wagentje van een houten kist of plastic bak met daaronder een paar wieltjes. Dat loopt echt heel wat prettiger dan wanneer je alles op je rug moet torsen.
KLEDING
H
engelaars en zeker zeevissers hebben belang bij goede winden waterdichte kleding. Heb je aan het binnenwater vaak een visparaplu die bescherming biedt, aan zee is 36
golfbrekers gebruiken veel zee- vissers een waadpak. Dat is eigenlijk een hoge waterdichte broek met daaraan een paar laarzen. De bovenkant van de broek komt tot borsthoogte en met behulp van twee schouderbanden blijft alles op in plaats. Met een waadpak kan je in principe nog verder de zee in lopen, maar dat willen wij toch sterk ontraden. Ten eerste kan je als je tot het middel in zee staat niet goed werpen en ten tweede is een waadpak dat vol water staat levensgevaarlijk. Het is dus meer bedoeld als een stevige regenbroek met
laarzen. Vis je hoog en droog, dan heb je dat waadpak natuurlijk niet nodig. Beginnende zeevissers kopen meestal niet meteen een waadpak, maar wel goede laarzen.
REGENPAK Eerder werd de regenbroek al even genoemd. Bij een regenbroek hoort uiteraard een regenjack. In elke goed gesorteerde hengelsportwinkel is dergelijke kleding te koop, al moet je duidelijk informeren of wat jij op het oog hebt inderdaad waterdicht is. Er zijn ook jacks die een regenbuitje goed doorstaan, maar na een bui van een uur door gaan lekken. Daar koop je niets voor. Sommige regenkleding houdt de regen tegen, maar laat transpiratie- of condensvocht niet naar buiten. Je hebt dan de vreemde situatie dat het jack aan de binnenkant nat is. Bij ongevoerde kleding heb je dat meer dan bij gevoerde kleren. Een goed regenpak is bij het zeevissen onmisbaar.
altijd het complete pak uit moet trekken.
WAT NOG MEER? Voor hengelaars bestaat prima warmteondergoed voor de winterdag en daarover wordt vaak een warm trainingspak gedragen. Een lekkere bodywarmer is ook niet weg, want je lichaam blijft warm en je kunt de armen vrij bewegen. Verder heb je een paar warme (pool) sokken, goede handschoenen (nog beter zijn wanten) en een warme (bivak)muts of pet nodig. Kleed je altijd voldoende warm aan en bedenk dat je beter twee truien te veel aan kunt hebben, dan één te weinig. En is het zomer, dan zijn er helemaal geen problemen, al is het aan zee meestal wel enkele graden kouder dan landinwaarts. Wind van zee kan behoorlijk fris zijn en daar kun je maar beter op voorbereid zijn.
WARMTEOVERALL In plaats van een regenpak zie je ook veel overalls die wind en waterdicht zijn. Doordat zij ééndelig zijn en de rug altijd bedekt is, geven zij meer warmte dan tweedelige pakken. Het nadeel is alleen dat wanneer je het (te) warm krijgt je 37
Werpen
B
ij het zeevissen is het werpen heel belangrijk. Zonder werphengel is goed zeevissen immers onmogelijk, al gaan wij er in dit cursusboek vanuit dat de meeste aspirant zeevissers al hebben leren werpen. Meestal aan het binnenwater en met lichter materiaal, maar dat maakt verder niet uit. Goed werpen moet je gewoon kunnen en lukt het niet dan moet je het leren. Helaas wordt er aan zee door te veel hengelaars slecht en verkeerd geworpen. Waarschijnlijk doordat zij nooit een goede leermeester hebben gehad, of omdat zij het belang er niet van in zien. In plaats van de hengel op de juiste manier aan te spannen wordt er wat met de stok gezwaaid. Men is eigenlijk al blij als het lood en de onderlijn in zee liggen.
38
Dat kan natuurlijk beter, want met modern hengelmateriaal en een beetje kracht en techniek en de juiste hengel, moet een worp van zeventig meter binnen een dag te leren zijn. Pas daarna wordt het dan een zaak van ervaring opdoen en oefenen tot de 100 meter in zicht komt. Vervolgens bestaat de mogelijkheid je te bekwamen in allerlei andere werptechnieken waarmee zelfs 200 meter te halen valt. Als beginner moet je daar echter voorlopig nog helemaal niet aan denken. Wel is het natuurlijk zo dat iemand die goed en ver werpt meer mogelijkheden heeft dan de hengelaar die met pijn en moeite 50 meter ver komt. Aast de vis ver uit de kant, dan kan een slechte werper het wel vergeten, terwijl een goede werper pro-
bleemloos kan vissen op elke visplek binnen zijn werpbereik. Dus ver weg en ook dichtbij!
KRACHT Dikwijls wordt verteld dat werpen niets met kracht te maken heeft en alles met techniek, maar dat is niet helemaal waar. Natuurlijk kom je zonder goede werptechniek niet erg ver, laat dat duidelijk zijn. Kracht heb je echter ook nodig, anders kan je evenmin een eind werpen. Alleen door de zeehengel met de nodige kracht en op de juiste manier aan te spannen kom je ver. Het is dus eigenlijk een combinatie van werptechniek, goed materiaal en kracht. Van kinderen mag je niet verwachten dat zij met evenveel kracht als volwassenen een zeehengel kunnen hanteren. Dat komt pas met de jaren. Ben je bijvoorbeeld 12 of 13 jaar dan zal dat leren werpen veel beter gaan wanneer een lichte zeehengel of een karperhengel van hooguit 3,5 meter wordt gebruikt. Na verloop van tijd komt dan het zwaardere werk in zicht.
OVERHEAD De meeste zeevissers werpen gewoon vanuit stilstand recht over het hoofd en daarom heet deze manier van werpen de overheadworp. Deze worp stelt je in staat een flinke afstand te halen en bovendien recht in zee te werpen. Het gemakkelijkst werp je wanneer het ondereind van de hengel gelijk is aan de lengte van jouw arm + één tot maximaal twee vuisten. Het is de bedoeling om de hengel op de juiste manier aan te spannen en niet onnodig met de armen te zwaaien. Ook hoef je niet naar het lood te kijken en je hoeft evenmin dat werplood heen en weer te slingeren alvorens te werpen. Je werpt dan echt niet verder en door naar het lood te kijken kan je nooit de werprichting bepalen. Hengelaars die zo werpen zijn vaak een ergernis voor collega’s die links en rechts staan en steeds de loodjes over hun lijnen krijgen geworpen.
GOEDE WERPHOUDING Ten eerste is het belangrijk dat wanneer
je leert werpen je daarvoor een plek kiest waar geen andere mensen of dieren lopen. Dat is namelijk gevaarlijk, wanneer je als leerling een van die beruchte ‘mis-worpen’ maakt en het lood de verkeerde kant uit- vliegt! Kies voor een stil stuk strand, een verlaten dijk, of bijvoorbeeld een groot grasveld. Alvorens te werpen dien je er voor te zorgen dat je goed en stevig staat. Vanaf spekgladde keien of een schuine oever kan je onmogelijk goed werpen. Het vlakke strand, of een havenhoofd is daarentegen tijdens het vissen prima. Daar sta je lekker stevig, vooral als je van die brede laarzen aan hebt. Zoek dus altijd eerst een goede positie alvorens te werpen. Zet de voeten een stukje uit elkaar en ook iets achter elkaar, dan sta je het prettigst en in die stand kan je op de juiste manier kracht zetten.
DE WORP Ben je rechtshandig, dan wordt de hengel zo beetgepakt dat de rechterhand om de reelhouder komt en de molenvoet tussen de middel- en ring- vinger steekt. De lijn is van de vingerpickup gehaald en haakt achter de top van de rechter wijsvinger. De linkerhand omvat het ondereind v an de hengel. De rechterarm gaat nu gestrekt omhoog. Daarbij staat de molen bovenop de hengel en hangt dus niet naar beneden, zoals je nogal eens ziet. De linkerarm houdt het ondereind van de hengel vast en steekt schuin omhoog naar voren. De armen vormen dus een V die een beetje naar voren is gekanteld en daartussen zit het handvat van de hengel. Door nu het ondereind van de hengel met die linkerhand krachtig naar je toe te trekken en met de rechterhand de hengel van je af te duwen krijg je een hefboom en spant de hengel zich aan. Uiteraard is het nu zaak de lijn op het juiste moment achter de vingertop vandaan te laten springen. Hoe meer kracht er bij dat trekken en duwen plaatsvindt, hoe meer de hengel wordt gekromd en hoe verder je werpt. In het begin zal dat nog wel wat moeite geven en vliegt het lood soms te hoog (te vroeg losgelaten), of juist met een plof schuin omlaag (te laat) in het zand. ‘Aardappels poten’ 39
noemen we dat. Om ver te werpen mag je vooral niet te laag mikken. Laat het lood gerust een eind de lucht in gaan. Heb je tegenwind, dan mag je wat lager werpen, maar heb je wind achter dan is 40
hoog meestal ook ver.
Wij gaan vissen!
E
indelijk is het dan zo ver en gaan we naar zee. Niet meteen in ruig weer en op gul, maar gewoon op platvis in rustig water. De beste tijd om te beginnen met zeevissen is het voorjaar. In april is er bijvoorbeeld veel bot, die niet te ver uit de kant zwemt en bovendien is het in april en mei meestal aangenaam weer en zijn de dagen al weer langer dan de nachten. Maar wie anders wil kan natuurlijk ook voor de herfst kiezen, want ook dan valt er aan zee van alles te beleven. Dan zijn er wijtingen, de eerste gullen en scharren, maar ook nog late zomergasten als tongen en palingen. De vistas is de avond tevoren ingepakt. In een plastic bakje zitten een stuk of zes werploden, vier met ankers en twee zonder ankers, voor het geval er geen stroming staat. Dat aantal van zes wil nog niet zeggen dat je die elke visdag kwijt raakt, maar het
kan nu eenmaal geen kwaad om wat reserve te hebben. Een paar meer mag uiteraard ook, maar dat betekent wel weer extra gewicht in de tas. In een mapje of plastic zakje zitten een stuk of zes onderlijnen en verder zitten er in de tas het verzameldoosje met reserve wartels, extra haken, splitringen, de molen of eventueel molens, een klos reservelijn en een klosje met dikke lijn voor voorslagen, het aas, de aasnaalden, een visdoder (priest), een schaar en/of een vismes en de hengelsteun. De meeste zeevissers hebben ook altijd een klein flesje smeerolie bij zich. De slinger van de molen wil nog wel eens door uitdrogen gaan piepen, of de reelhouder heeft een druppel olie nodig. En vergeet vooral het eten en drinken niet. Tenslotte een oude lap om de handen aan af te vegen en een plastic zak om eventueel vis in mee te nemen. 41
GETIJDEN EN WIND Aan zee heb je te maken met eb en vloed. Het getijde, zoals dat heet, wordt beïnvloed door de zon en de maan en vooral de maan heeft grote invloed. Om de zes uur is het eb of vloed. De vloedstroming loopt altijd van zuid naar noord en de ebstroom vanzelfsprekend van noord naar zuid. De periode tussen de twee getijden heet stilstaand water. Twee keer per maand (om de 14 dagen) is het extra hoog en ook extra laag water met een sterke stroming. Dit heet de periode van ‘springtij’. Springtij valt altijd twee dagen na nieuwe maan en twee dagen na volle maan. In de tussenliggende weken (en ook om de 14 dagen) is het ‘doodtij’ en dat betekent een minder groot verschil tussen eb en vloed, al kan het ook dan best wel stromen. Doodtij valt steeds twee dagen na het ‘eerste kwartier’ en twee dagen na het ‘laatste kwartier’. Vis reageert op het getijde en wanneer het stroomt vang je 42
beter dan wanneer het water praktisch stilstaat. Over het algemeen zijn opkomend en zakkend water het beste voor de vangst. Uiteraard kunnen getijdenstromen door de windrichting worden beïnvloed. Wind en stroom uit dezelfde richting zorgen voor een stevige trek in het water, terwijl stroom en wind tegen elkaar in de stroming afzwakken, maar de zee ruw maken. Bij de keuze van de visstek dien je rekening te houden met het getijde. Wil je vanaf de kop van een golfbreker vissen, dan moet je zorgen dat je met zakkend water begint. Kom je er met opkomend water, dan ben je te laat. Je kunt dan niet op de golfbreker blijven en moet op het strand gaan staan. Voor de meeste stekken geldt een bepaald getijde als beste en voor de ene is dat de vloed, terwijl je ergens anders juist met eb moet zijn. Over het algemeen vang je vanaf stranden in de periode van vloed voornamelijk bot, terwijl je tijdens eb vaak dieper water bereikt en ook andere vissoorten vangt. De Zeeuwse Noordzeestranden zijn verreweg het beste tijdens eb, terwijl de stranden van Noorden Zuid-Holland ook gedurende de vloed goede stekken zijn. Vanaf pieren en havenhoofden die een flink eind in zee steken kun je bij elk getijde vissen.
meeuwen. Voor dag en dauw opstaan is voor het zeevissen en de vangst niet per se nodig, maar je hebt wel de garantie dat je een goede stek kunt uitkiezen. De vloed is net geweest en er staat een lekker stroompje. Als eerste wordt de hengelsteun in het zand gestoken. Daar komt zo dadelijk de hengel in en die komt dan niet meteen vol zand te zitten. Leg je hem na uit het foedraal te hebben gehaald zo op het strand, dan komt er zand in de bus en de reelhouder en daar koopje niets voor. De molen wordt op de hengel gezet en de wartel, die al aan de voorslag zit, haal je door de ogen van de hengel. De onderlijn komt nu aan de wartel. Let er op dat je de wartel goed sluit. Aan de platvisonderlijn met drie haken komt het lood en aangezien er vanaf het strand wordt gevist en het stroomt, voldoet een lood met klapankers het beste. Tot zover is alles een fluitje van een cent en begrijpelijk. Vervolgens worden er drie zeepieren op de aasnaald geregen en via de naald op de haken geschoven. Tijd om in te werpen.
OPTUIGEN Het belooft een mooie dag te worden. Zo vroeg in de morgen is het overal nog stil, de enige waarmee je het strand moet delen is een enkele trimmer, een koppeltje aalscholvers en een zwerm
WAAR HOUDT DE VIS ZICH OP? Zeevissen en in het bijzonder het inwerpen is telkens weer een kwestie van goed kijken. Natuurlijk is het zaak om recht te werpen als je met meerdere
43
hengelaars op een stek staat. Ben je alleen, dan mag je best schuin naar links of rechts werpen. Goed kijken betekent vooral dat je kijkt naar de branding. Daar waar de golven in wit schuim omkrullen is het ondiep en op zo’n zandbank moet je niet zijn. Op plekken waar de zee rustig is staat meer water en dat is meestal precies tussen twee brandinggolven in, of natuurlijk voorbij de branding. Deze diepe plekken noemen wij muien of zwinnen. Zwinnen liggen evenwijdig aan het strand en tussen twee zandbanken, muien liggen vaak haaks op het strand of de bank. Bij golfbrekers liggen de diepste plekken meestal schuin links en rechts van de kop en vis je vanaf het strand tussen de golfbrekers, dan liggen er haast altijd precies in het midden een paar muien. Daar moet je dus goed op letten en zoiets heet ‘het water lezen’.
SPANNEND Het is nog vloed en tussen dammen op zestig meter voor je ligt zo’n rustig stukje zee. Dat moet dus zo’n diepere plek zijn. Je werpt er middenin en draait de lijn een beetje aan. Niet zo strak dat de hengeltop helemaal gebogen staat,
44
want dat is nergens voor nodig. Je draait de lijn zo strak dat de lijn niet in een bocht ligt. Nu is het afwachten, want je weet nooit van te voren of de vis wil bijten. Zo heb je perioden waarin niets gebeurd en ineens is elke worp raak. Je vist niet zo ver uit de kant, en daarom hoeft de hengel ook niet recht omhoog in de steun te staan. Iets wat je wel doet als je ver werpt. De steun met hengel schuin naar voren is nu beter en de haken liggen alle drie op de bodem. Juist als je de eerste hap van je boterham wil nemen buigt de hengeltop een keer venijnig. Nog voor je het brood neer hebt kunnen leggen gebeurt het nog een keer, maar wanneer je bij de hengel staat is het over en uit. Is de onbekende gast er weer vandoor of houdt hij zich alleen maar stil? Vooral botten willen nog wel eens op deze manier bijten. Ze pakken het aas, zwemmen een stukje weg en gaan vervolgens weer stil op het zand liggen met de haak in de bek. Om zekerheid te krijgen wordt het lood voorzichtig een stukje uit het zand getrokken en... meteen volgt er weer een ruk. Die hangt, dat kan niet missen en aanslaan is niet meer nodig. Een bot van zo’n 25 centimeter komt even later het strand op glijden. Niet echt groot, maar wel mooi en licht van kleur, typisch een bot van de zandgrond. Je eerste zeevis en een vangst om nooit meer te vergeten. Wat nu, doden en meenemen voor de pan of terugzetten 7 De haak zit keurig voorin de lip en al zijn botten prima te eten, er zijn zeevissen die beter smaken. Deze eerste verdient het om terug te worden gezet. Vooruit, ga jij je grote broer maar eens halen... Snel zwemt de bot een stukje weg en graaft zich meteen in het zand. Over een uur jaagt hij weer achter garnalen en grondels aan en kan zich van dit avontuur niets meer herinneren. Wanneer even later nummer twee zich meldt en je aan het einde van de dag zes botten en twee palingen van je verlanglijstje kunt schrappen, blijkt zeevissen toch wel iets heel aparts en spannends te zijn. Ook al zijn de zeehengel en grote molen zwaar geschut ten opzichte van het formaat vis.
Vissoorten
Z
oals gezegd leven er in onze Noordzee en aangrenzende wateren vele tientallen vissoorten. Sommige daarvan zul je waarschijnlijk nooit vangen, andere komen echter wekelijks boven water. De bekendste die je als kantvisser/bootvisser tegen kunt komen, worden hieronder behandeld.
AAL OF PALING Anguilla anguilla De aal die in zee wordt gevangen is dezelfde die in het binnenwater voorkomt. De vis is slangachtig van vorm. De borstvinnen bevinden zich direct achter de kop. Op het achterste deel van het lichaam is boven en onder een lange vinzoom aanwezig die uitloopt in de staartpunt. De buikvinnen ontbreken. De rug is donkerbruin, de buik geelwit tot zilverwit. De vrouwtjes kunnen 120 cm lang worden; de mannetjes 50 cm. Zijn voedsel bestaat uit insectenlarven en kleine kreeftachtigen; grotere exemplaren eten ook wel visjes en weekdieren. De aal verschijnt meestal begin mei onder de kust en blijft daar tot eind oktober. De aal die in het voor- of naseizoen wordt gevangen is meestal fors aan de maat, terwijl je s zomers veel kleintjes (schoenveters) vangt. Bij helder weer kan je het beste ‘s nachts vissen, maar bij een bewolkte lucht en troebel water lukt het ook overdag. Zagers en zeepieren hebben de voorkeur en grote aal pakt ook vaak een stukje vis, een visje (zeebliek) of een kleine zachte krab. Je vangt hem aan de gewone platvispaternoster, maar ook aan een onderlijn met maar één haak die aan een lange wapperlijn hangt. De haakmaat is 6 of 4 en voor erg grote alen nummer 2. Aal, en vooral de kleintjes, heeft de akelige gewoonte de onderlijn negen van de tien keer in de war te draaien. De aal is zeer smakelijk, zowel gerookt, gestoofd als gebakken. De wettelijke maat is 28cm.
BOT Platichthys flesus De bot is een typische platvis. Hij heeft een scheve bek, waarmee hij overigens uitstekend kan eten. De ogen staan scheef op zijn kop. De huid is ruw door de knobbelige stekeltjes, die vooral voorkomen langs de zijlijn en aan de basis van de rugen anaalvin. Hij heeft een ovaal lichaam, een kleine kop en een smalle staart- wortel. De rug- en anaalvin zijn zeer lang. De kleur is bruingroen tot zwart en soms roestkleurig. Hij heeft onregelmatig verspreide vuilwitte of geelachtige vlekken die ook op de vinnen voorkomen. Soms zijn die zelfs oranje, waardoor men de bot soms met de schol verwart. De maximale lengte is ca. 50 cm bij een gewicht van vijf pond. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit kleine kreeftachtigen, wormpjes
BOT
AAL OF PALING
en kleine vis. De bot komt algemeen voor langs onze kust, maar heeft een voorkeur voor plaatsen waar zoet en zout water bij elkaar komen, zoals riviermondingen, uitwateringssluizen in o.a. de Waddenzee. Hij zwemt zelfs onze binnenwateren op en wordt soms diep landinwaarts gevangen. Je vangt de bot zowel overdag als ‘s nachts en het beste tijdens opkomend water. Gebruik een platvispaternoster (haaknummer 6 en 4) met zeepieren of zagers als aas. Slijkzagers en witte slijkzagertjes (witjes) hebben dikwijls hun voorkeur. Als consumptievis is de bot 45
minder gewild dan de andere bekende platvissen. De vis is wat glazig, al zijn kleine geelgrijze zandbotten dikwijls prima te eten. Tegenwoordig zie je veel bot op de visafslag, die bestemd is voor de export. Kennelijk lust men hem in het buitenland wel! De wettelijke minimummaat voor in zee gevangen bot bedraagt 25 cm. Botten in het binnenwater hebben echter 20 cm als minimummaat.
SCHOL
SCHAR
46
SCHOL Pl eu ro n ectes platessa De schol is een gladde platvis met kleine schubben. Een duidelijk verschil met de bot is de gladde rug. Tussen de ogen loopt een kam met vier tot zeven beendoorns. Hij heeft een ovaal lichaam met een kleine kop en een smalle staartwortel. De rug- en anaalvin zijn zeer lang. De onderkaak is iets langer dan de bovenkaak. De kleur is bruingrijs, maar past zich aan aan de standplaats. Verspreid over het lichaam en vinnen heeft de schol heldere rode of fel oranje stippen. Hij kan 80 cm lang worden in diep water ver uit de kust; onder de kust wordt hij niet langer dan 25 tot 40 cm bij een gewicht tot twee pond. Zijn voedsel bestaat uit wormpjes en kleine kreeftachtigen, grotere exemplaren eten ook borstelwormen, schelpdieren, strandkrabbetjes, zeepieren en zandspiering. Ook de schol is vanaf de kust te vangen, al zijn het meestal de kleinere en veelal ondermaatse exemplaren die je daar ziet. Vooral in de Waddenzee en de Zeeuwse wateren kan je ze nog vangen. Elders langs de kust zijn de vangsten dramatisch minder dan zo’n tien jaar geleden. Volwassen schol leeft in diep water ver uit de kust. Schol vang je aan een platvispaternoster (haken 6 en
4) met zeepieren en zagers als aas. Je vangt hem meestal overdag. Als consumptievis is de schol bij iedere Nederlander bekend. De wettelijke minimummaat is 27cm.
SCHAR Limanda limanda De schar is een platvis evenals de bot en de schol. Zijn lichaam is sterk afgeplat. De ogen bevinden zich aan één zijde van de vis. De ruwe, droge huid is kenmerkend. De oorzaak daarvan zijn de enigszins uitstekende schubben; door van de staart naar de kop te wrijven voel je ze. De ogen zijn vrij groot en uitpuilend. De zijlijn vertoont vlak achter de kop een opvallende bocht. De rugen anaalvin zijn zeer lang. De kleur is bruingeel tot grijs- bruin met kleine gele stipjes. De buik is vaalwit en licht doorschijnend. Hij kan zo’n 40 cm lang worden, maar is een langzame groeier. Na zo’n 10 jaar is de schar pas 25cm lang. De mannetjes blijven aanmerkelijk kleiner dan de vrouwtjes. Een schar groter dan 25 cm is bijna altijd een vrouwtje. Zijn voedsel bestaat uit wormpjes, garnalen, weekdieren, kreeftjes, strandkrabbetjes en zeegrondels. De schar is een veelvoorkomende vis in de Noordzee en een echte liefhebber van zandgrond. Alleen van de late herfst tot het vroege voorjaar verblijft hij dicht onder de kust, al zoekt hij het minder ondiep dan de bot. Pieren en havenhoofden zijn de beste stekken. Scharren vang je zowel ‘s nachts als overdag aan een platvispaternoster met haken 6 of 4. Het zijn alleseters die zich prima laten vangen aan zee- pieren en zagers. Schar is een lekkere bakvis, mits hij vers is, of in ieder geval vers werd ingevroren. De wettelijke minimummaat is 23 cm.
TONG Solea vulgaris De tong is een platvis met een langgerekt, plat lichaam. De staart is klein en smal. Hij heeft een kleine kop en aan de blinde zijde ver van elkaar staande neusgaatjes. De schubben zijn klein en de vis voelt net als de schar ruw aan. De staartwortel is beduidend korter dan bij de bot en schol. De zijlijn is nage-
noeg recht en deelt de vis als het ware in tweeën. De vinnen zijn goed ontwikkeld en lopen tot aan de staart door. De kleur is geel- tot grijs- bruin, met hier en daar wat donkere vlekken. De buik is wit. De maximale lengte is 70 cm met een gewicht van ca. zeven pond, maar gemiddeld zijn ze onder de kust niet groter dan 35 cm bij een gewicht van anderhalf pond. Zijn voedsel bestaat uit weekdieren, wormen, kreeftachtigen en zandspiering. De tong bevolkt ons kustwater van april tot november en trekt in de winter verder uit de kust. Ze liggen dan met duizenden bij elkaar op de zeebodem, maar laten zich in het koude water niet meer aan de hengel vangen. Het zijn echte nachtazers die maar af en toe overdag vanaf de kust worden gevangen. Dat lukt met een gewone platvispaternoster, maar beter zijn onderlijnen met twee lange wapperlijnen. Door hun kleine vreemd gevormde bek vang je ze het beste aan niet te grote haken. Haakmaten 8, 6 tot hooguit 4 zijn goed. Het beste aas is de zager, maar je vangt ze ook aan zeepieren. Tong wordt tot de allerbeste consumptievissen gerekend. Je moet ze wel eerst van hun dikke taaie huid ontdoen (villen), alvorens ze te bakken of stoven. De wettelijke minimummaat bedraagt 24 cm en kleine tong tussen 20 en 25 cm noemt men sliptong.
Andere platvissen Twee platvissen die een enkele keer gevangen worden zijn de tarbot en de griet. Daarom een iets kortere beschrijving hiervan.
TARBOT Scopthalmus maximus De tarbot is een platvis die haast even breed als lang is, bijna ruitvormig. Hij heeft een grote kop. De enorme bek geeft aan dat we hier met een viseter te maken hebben. Hij heeft geen schubben. De rug is grijsbruin tot donkerbruin en over de hele rug heeft de tarbot harde knobbels. De buik is vaalwit. Hij kan 70 cm lang worden, maar als hengelvangst is hij beduidend kleiner.
Hij is een echte viseter, maar jonge tarbot voedt zich met ook garnaal en kreeftjes. Kleine tarbotjes laten zich nog wel een aan een zeepier of zager vangen. De wettelijke minimummaat is 30cm.
GRIET
TONG
Scopthalmus rhombus De griet heeft ongeveer dezelfde kleur en bek als de tarbot, maar het lichaam is veel meer ovaal van vorm. Bovendien ontbreken de knobbels op de rug. De volwassen griet is evenals de tarbot een viseter. Nog meer dan bij de tarbot berust de vangst van een griet op toeval. De wett e l i jk e mi n i mu mma a t is 3 0cm.
KABELJAUW Gadus morhua Het lichaam van de kabeljauw is rond, wigvormig aflopend naar de staart. Hij heeft een zeer grote kop en een grote bek. De bek is voorzien van vele kleine tandjes en heeft aan de onderzijde één baarddraad. De kleur van rug en flanken is variabel, maar meestal bruingeel van kleur met olijfbruine vlekken. De buik is wit. De zijlijn is wit van kleur en daardoor duidelijk zichtbaar. Hij heeft drie rugvinnen en twee anaalvinnen, alle afgerond en dicht bij elkaar staand. Volwassen kaKABELJAUW beljauw kan wel 140cm lang worden bij een gewicht van dertig kilo, maar ze worden zelden zo groot gevangen. Jonge kabeljauw tot 60cm wordt gul genoemd. Omdat zeehengelaars voornamelijk dit formaat vangen, wordt eigenlijk alleen over gul gesproken ook al zijn ze groter dan die 60cm. Het gewicht van die kleinere exemplaren ligt tussen de drie en tien pond. Naarmate de kabeljauw ouder wordt veranderd zijn voorkeur voor kreeftachtig voedsel in vis, schelpdieren en wormen. 47
De kabeljauw, de populairste sportvis in onze Noordzee, komt begin november naar het ondiepe kustwater, terwijl jonkies tot 40 cm dikwijls het hele jaar in de buurt van pieren en andere steenstort blijven hangen. Eind januari trekken volwassen vissen naar de paaiplaatsen ver uit de kust. Ze blijven daar tot begin maart en trekken direct na het paaien weer naar de kust. Tot begin mei zijn ze daar dan weer te vangen. Van mei tot oktober verblijven ze uitsluitend in diep water bij steenstort, wrakken en andere obstakels. De kabelSTEENBOLK jauw is een alleseter, maar hij is gek op zeep i e r e n . Vooral grote zwarte pieren en verse tappen hebben de voorkeur, pas daarna komt de zager. Je kunt hem vangen aan de gewone platvispaternoster, maar een WIJTING speciale gulonderlijn met één grote haak aan een lange wapperlij n, is beter. In het donker komt de gul dikwijls vlak onder de kust in ondiep water, om wanneer het licht wordt weer wat verder uit de kust te trekken. In diep water vang je hem ook overdag. De kabeljauw is een zeer smakelijke consumptievis, zowel gestoofd als gebakken. De wettelijke minimum- maat bedraagt 35 cm.
WIJTING Merlangius merlangus De wijting is het kleine neefje van de kabeljauw. Hij heeft een slank lichaam met een spitse snuit. Hij heeft drie rugvinnen (de eerste twee ongelijk van vorm) en twee anaalvinnen, die alle dicht tegen elkaar liggen. De bovenkaak is langer dan de onder- kaak. In die bek staan veel kleine scherpe tandjes. De baarddraad ontbreekt. Zijn rug is grijs of bruingrijs van kleur, de flanken tot onder de zijlijn zilvergrijs en de buik is wit. De 48
wijting wordt niet veel groter dan 60 cm. Zijn voedsel bestaat uit kreeftachtigen, visjes en wormen. Wijtingen komen in het najaar onder de kust, al hangt hun aanwezigheid nauw samen met de hoeveelheid garnalen in het kustwater. Van april tot oktober verblijft wijting in diep water en zie je ze vanaf de kust vrijwel niet. Eind oktober tot begin december azen zij dicht onder de kust en zijn dan zowel overdag als s nachts te vangen. In het donker vang je echter het beste. Dat kan met een gewone platvispaternoster en pieren of zagers. De haken mogen wel iets groter zijn, van nummer 4 tot maat 1/0. Ook met een stukje makreel of haring kan goed op wijting worden gevist. Wijting is kers- vers zeer smakelijk en wordt vaak voor het maken van lekkerbekjes gebruikt. Niet ingevroren en enkele dagen oud wordt hij zacht en is dan nog slechts geschikt als kattenvoer. De wettelijke minimummaat bedraagt 23 cm.
STEENBOLK Trisopterus luscus De steenbolk heeft een hogere lichaamsbouw dan de wijting. Hij heeft drie rugvinnen (de eerste drie- hoekig met lange vinstralen) en twee anaalvinnen, die alle dicht tegen elkaar liggen. Hij heeft een lange baarddraad en een zwarte vlek aan de basis van de borstvin. Grote steenbolken zijn soms grijsbruin tot zelfs goudbruin, met vier of vijf bruine dwarsstrepen. De flanken zijn gelig en de buik wit. De steenbolk kan wel 40 cm lang worden. Kleine exemplaren hebben ongeveer dezelfde kleur als de wijting. Behalve de steenbolk is er ook nog een dwergbolk (Trisopterus minutus), die sprekend op een kleine steenbolk lijkt maar niet groter wordt dan 26 cm. Het voedsel van de steenbolken bestaat uit garnalen, krabben en visjes. Vooral vanaf pieren en havenhoofden, daar waarde zee dieper is dan vijf meter, worden nog wel eens steenbolkjes gevangen. Je vangt ze op dezelfde manier als de wijting. Hij is wat graterig en als consumptievis doet hij het vooral goed als katvis. Er is voor steenbolk en de dwergbolk geen wettelijke minimummaat.
MAKREEL Scomber scombrus Het lichaam van de makreel is rond, langgerekt en slank. De kop is wat afgeplat en kogelvormig. De ogen zijn vrij groot. De staartvin is zeer diep ingevorkt en de staartwortel heeft aan beide zijden knobbelvormige uitsteeksels. In de eerste rugvin heeft hij elf tot dertien slanke stekels. Achter de tweede rugvin en achter de anaalvin zitten vijf bijvinnetjes. De rug is prachtig groen- blauw met donkere dwarsstrepen. De buik is zilverwit. De maximumlengte is ca. 60 cm bij een gewicht van drie pond. Een familielid van de blauwe makreel is de horsmakreel of maasbanker (Trachurus trachurus). Deze wordt zo’n 40 cm lang. In de winter eten makrelen het minst. In het voorjaar halen ze deze achterstand snel in. Zij voeden zich dan met dierlijk plankton, vleugelslakken en jonge vis. In die periode trekken zij op voor de paai en komen naar de ondiepere kustwateren. Na de paaitijd beginnen ze pas echt te eten. In groepsverband maken ze dan jacht op sprot, zandspiering en jonge haring. De makreel is een echte zomergast, die van juni tot half oktober in ons kustwater verblijft. Meestal worden jagende scholen makreel gevolgd door hordes krijsende meeuwen. Is zo’n school makreel eenmaal aan het azen, dan grijpt ze praktisch alles dat kleur heeft of blinkt. Zelfs blanke haken zonder aas! Voornamelijk aan de verenpaternoster en ander niet te groot kunstaas worden zij dan gevangen. De beste kans heb je vanaf pieren en havenhoofden, die een eind in zee steken en uitsluitend overdag. Het is een vette doch smakelijke vis, zowel gebakken als gerookt. De wettelijke minimummaat bedraagt 30cm. De horsmakreel of maasbanker (Trachurus trachurus) vang je aan de verenpaternoster, maar ook tussen de blauwe makrelen door aan zeepieren. Hij heeft een wettelijke minimummaat van slechts 15 cm.
GEEP
toe horen. Hij heeft een lang, slank lichaam en een bek die meer lijkt op een snavel dan op een vissenbek. De bek is lang, dun, hard en voorzien van kleine stompe tandjes. De onderkaak is wat langer dan de bovenkaak. De rug- en anaalvin zijn zeer ver naar achteren geplaatst en zijn beide ongeveer even lang. De graten van een geep zijn groen. De rug en de bovenkant van de flanken zijn prachtig groenblauw, de rest van het lichaam is zilverkleurig met vage gele vlekjes. De geep kan Ga. 100 cm lang worden bij een gewicht van één tot twee pond. De meeste exemplaren die worden gevangen zijn rond de 60 cm met een gewicht van een half pond. Gepen zwemmen in scholen aan het oppervlak en jagen dan op jonge haring, zandspiering en vrij zwemmende kreeftachtigen. De geep is een populaire sportvis, die in mei naar onze kust komt en daar tot eind oktober blijft. Met zijn lange zilveren lichaam, groene rug en lange snavel is de geep een opvallende vis. Zijn bijnaam is zilveren pijl. Meestal jaagt hij bij rustig weer aan het zeeoppervlak op
MAKREEL
GEEP
zandspieringen en jonge harinkjes. Dat doet hij alleen overdag. Hij heeft de grappige gewoonte over allerlei drijvende voorwerpen te springen en eenmaal gehaakt springt hij meerdere keren in zijn geheel boven water. Om een fijne sport te beleven moet je de geep licht bevissen met een lange spin- of karperhengel en een niet te dikke lijn, 22/00 is dik genoeg. Kortom, met binnenwatermateriaal. Ondanks de gifgroene graat is de geep een smakelijke vis. Hij heeft geen wettelijke minimummaat.
Belone belone De geep is een beenvis en behoort tot de orde waar ook de vliegende vissen 49
FINT
Fint
Zeebaars
Harders
Alose fallax De fint lijkt een beetje op een grote haring. Hij heeft een groengrijze rug met zilvergele flanken en een witte buik. Hoog boven de borsten buikvinnen bevindt zich meestal een rij van twee tot acht donker stippen of vlekken. De ogen zijn met een doorzichtig vlies bedekt. Het voortplantingssucces van de fint hangt nauw samen met de watertemperatuur. Hogere watertemperaturen in het late voorjaar en in de vroege zomer zijn gunstig. De maximale lengte ligt rond de 50 cm. Zijn voedsel bestaat uit plankton, grote insecten en visjes. De fint is net als de makreel een zomervis. Hij heeft een voorkeur voor riviermondingen en andere sterk stromende gebieden zoals zeesluizen. Azen doet hij voornamelijk bij daglicht. De fint is goed te vangen aan een lepel, spinner of jig, of aan een reepje vis. Ook grijpen zij dikwijls het aas dat onder een geepdobber hangt. Voor consumptie is de fint met zijn vele graten niet erg gewild en de soort heeft geen wettelijke minimummaat.
H
A R DERS
Mugilidac Harders zijn eenvoudig herkenbare vissen. Er komen bij ons twee soorten voor: de diklipharder (Chelon labrosus) en de dunlipharder (Liza ramada). Ze hebben een torpedovormig lichaam met een donkere rug (donkergroen of grijsblauw), zilverkleurige flanken met zes tot zeven zwartgrijze lengtestrepen. Zij hebben twee korte gescheiden rugvin50
nen, waarvan de voorste vier stekels heeft. Zij hebben een korte en brede, platte kop en een brede bek met zeer kleine borstelvormige tandjes. Ze kunnen 60 tot 70cm lang worden. Het zijn wier- en algeneters, maar ook allerlei kleine diertjes en zelfs visjes staan op hun menu. In ons kustwater en voornamelijk in riviermondingen en havens, komen van april tot november zowel de diklipharder als de dunlipharder voor. Eigenlijk kun je harders aan elk soort voedsel laten wennen. Zelfs aan maden. Hengelaars bevissen ze zowel overdag als ‘s nachts met een dobber en het aas boven de bodem. Dat aas is meestal een groen veertje, een broodvlok of een stukje haring en het beste kan je harders aan het azen krijgen door lokvoer te gebruiken. Het is een sterke vis die zich het beste leent voor een karperhengel of een lange tweehandige spinhengel. Hij is smakelijk, al zijn sommige harders, die lang in een haven met vuile bodem hebben geleefd, dikwijls niet te eten. De harder heeft geen wettelijke minimummaat.
ZEEBAARS Dicentrarchus labrax De zeebaars heeft een slank lichaam met twee gescheiden rugvinnen waarvan de eerste acht tot negen stevige, scherpe stekels heeft. Ook aan de andere vinnen zitten enkele harde vinstralen. Voorzichtig beetpakken dus! De rug is groengrijs; de zilverkleurige flanken gaan over in een witte buik. Hij heeft een donkere vlek op de kieuwdeksels. De zeebaars kan 100 cm lang worden. Zeebaarzen zwemmen in scholen. Zij eten vis, inktvis en kreeftachtigen. De zeebaars komt in mei in ons kustwater en blijft daar vaak tot in november. Vooral in de buurt van steenstort en andere obstakels met een sterke stroming kom je hem tegen. Het zijn felle rovers die uitstekend aan kunst- aas zijn te vangen, maar die ook graag een (zachte) krab of een zager pakken. Overdag lukt het vangen het beste met kunstaas, terwijl in het donker natuurlijk aas wordt gepakt. Zeebaarzen kunnen vlakbij de stenen met een dobber worden bevist, terwijl kunstaas het beste aan een stevige tweehandige spinhen-
gel kan worden gepresenteerd. Met de gewone zee- hengel en een onderlijn met twee lange wapperlijnen en zagers op de haken nummer 2 lukt het ook. Vooral in een ruwe heldere zee met een hoge branding is de zeebaars actief en dat betekent ankerlood. Het is een uitstekende consumptievis en de wettelijke minimummaat bedraagt 36 cm.
ZEEFOREL Salmo trutta De zeeforel is een prachtige vis, die als het om grote exemplaren gaat vaak met de zalm wordt verwisseld. De rug is bruin, de flanken hebben een lichtbruine zilverkleurige tint en de buik is wit. Hij heeft veel donkere kruisvormige vlekjes boven de zijlijn maar ook daaronder. Op de flanken bevinden zich vele bruinrode vlekjes. De rug- en staartvin zijn nauwelijks gepigmenteerd. De anaalvinrand en de vetvin zijn oranje getint. De staartwortel is hoog en zijdelings afgeplat. Zalmen hebben een meer ronde staartwortel. De bovenkaak reikt duidelijk voorbij de achterrand van de ogen. De zeeforel wordt ruim 100cm lang. Zeeforel voedt zich met vlokreeften, insecten, haringachtigen, zandspieringen en wormen. Vis eten ze voornamelijk in de zomer, kreeftachtigen in winter en voorjaar. De zeeforel verblijft tegelijkertijd met de zeebaars in ons kustwater (van mei tot in november), maar trekt ook de rivieren op. Hij wordt vooral overdag gevangen aan kunstaas of aan de dobber, met als aas een visje, wormen of garnalen. Het is een prachtige sportvis en wordt tot de sterkste vissen van ons kustwater gerekend. Uiteraard smaakt hij prima en de wettelijke minimummaat is 40cm.
VIJFDRADIGE MEUN Cihata mustela De vijfdradige meun wordt door zeevissers vaak puitaal genoemd. Dat is niet juist want de puitaal is een andere vissoort. De meun heeft een slank lichaam met twee rugvinnen, waarvan de eerste niet meer is dan een soort straal. De tweede rugvin en de anaalvin zijn zeer lang en lopen door tot vlak tegen de staart. Aan de bovenkaak zitten vier bekdraden en aan de onderkaak één.
De meun is goudbruin van kleur en hij heeft een gladde huid. De meun wordt niet groot, een exemplaar van 25 cm is al een kanjer. Het voornaamste voedsel is de garnaal, maar ook een grondeltje wordt wel eens gegeten. De vijfdradige meun is niet direct een sportvis, maar wel een visje dat met grote regelmaat en door iedereen wordt gevangen. Vooral in de buurt van golfbrekers, pieren en havenhoofden kan je hem gewoon aan de platvispaternoster vangen. Hij eet zowel zeepieren als zagers. Als consumptie- vis is hij minder bekend, al is hij gebakken prima te eten. Hij heeft g e e n w e t t e l i j k e m i n i mu m m a a t .
Zeeforel
Toevallige of onbedoelde vangsten
A
an een onderlijn hangt geen bordje met daarZeedonderpad op de naam van de vissoort die je wilt vangen. Je kunt dan wel eens soorten vangen waar je helemaal niet op vist, maar die wel een zeepiertje lusten. Daarom toch een korte beschrijving van deze vissen.
ZEEDONDERPAD Myoxocephalus scorpius Een hele bekende is de zeedonderpad. Andere namen zijn knorhaan en donderkop. De vis ziet Vijfdradige meun er met zijn grote vinnen en punten op de kop wat gevaarlijk uit, maar hij is beslist niet giftig. De kop vormt het grootste deel van de vis en de bek is groot. Hij wordt ruim 50cm lang, maar de donderpadden die voor onze kust worden gevangen zijn zelden groter dan 25 cm. Vang je een klein groen exem51
plaar, dan is dat een groene donderpad (Taurulus bubalis). Donderpadden zijn geen geschikte consumptievissen en hebben geen wettelijke minimummaat. Puitaal
PUITAAL Zoarces viviparus Een andere niet uitgenodigde gast is de puitaal. Het grote verschil met de meun is het ontbreken van bekdraden en het feit dat de rug- en de buikvin samen met de staart één geheel vormen. Bovendien is de puitaal in tegenstelling tot de meun levendbarend. Hij lijkt wat op een paling met dikke, ronde lippen, al is de huid van de puitaal minder glad. Ze kronkelen net zo als de paling. Hij kan 40 cm lang worden. Ze worden niet gegeten en ze hebben geen wettelijke minimummaat.
PITVIS
Pitvis
Callionymus lyra Eén van de mooiste visjes die toevallig kan worden gevangen is de pitvis. Mannetjes hebben een prachtige lange rugvin en felblauwe en gele vlekken op flanken en vinnen. De vrouwtjes zijn minder kleurig en hebben een korte rugvin. Op de kieuwdeksels heeft de pitvis een scherpe stekel, maar giftig is hij of zij beslist niet. Groter dan 25 cm zie je pitvissen zelden en er is geen minimummaat.
HAAIEN
Haaien
52
Orde van de Chondrichthyes Ook haaien komen in de Noordzee voor, maar worden hoogst zelden vanaf de kant gevangen. Bootvissers vangen echter bij toeval wel eens een haaitje. Groot zijn ze meestal niet; eentje van een meter is al een kanjer. Toch komen in de Noordzee een enkele keer
ook grote roofhaaien voor, al is dat bijna altijd aan de Engelse en Schotse kusten. Aan de hengel zijn deze bij ons nog niet gevangen. Het gaat hier om de neus- haai of haringhaai, een soort die meer dan drie meter lang kan worden, maar waarvan geen aanvallen op mensen bekend zijn. De haaien die bij ons worden gevangen zijn de ruwe haai, de gladde haai, de doornnhaai en de hondshaai. Onschuldige bodemhaaien, die zich voeden met krabben en vissen. Haaien hebben geen wettelijke minimummaat.
N
Onderhoud materiaal
a de visdag is het vanzelfsprekend dat het hengelmateriaal een onderhoudsbeurt krijgt. Zeewater tast metaalsoorten nu eenmaal veel eerder aan dan zoet water en zand zal draaiende delen evenmin goed doen. Ten eerste is het belangrijk dat je de onderlijn(en) en vooral de haken droog opbergt. Stop je de lijn vochtig in een plastic zakje, dan is de kans groot dat de haken binnen de kortste keren verroest zijn en onbruikbaar. Na het vissen moet de hengel worden schoongemaakt. Zijn alle onderdelen van die hengel roestvrij, dan kan het in ieder geval geen kwaad de delen met een lapje af te nemen, zodat zout, zand en stukjes wier verwijderd worden. Thuis de boel met schoon kraan- water afnemen is nog beter en dat zelfde geldt voor de molen. Maak deze goed schoon en doe
een drupje olie of zuurvrij vet op schroefdraden, draaiende delen en in het handvat van de slinger. Haal de molenspoel los en leg deze een aantal uren in een bakje heet kraanwater. Het zout tussen de lijn lost dan op en kan de spoel niet aantasten. Maak alles daarna goed droog alvorens op te bergen. Alles even met een smerende en vochtwerende spray afspuiten kan geen kwaad.
53
Bootvissen ZEEZIEKTE
V
issen vanaf een sportvisboot is meestal niet iets dat je doet wanneer je voor de eerste keer op zee gaat vissen. Het verschilt niet zo erg veel met kantvissen, alleen is het materiaal meestal iets zwaarder. Alles is iets zwaarder en groter. Ook de vissen zijn dat. Dikke wijtingen, grote scharren, meer kans op gul, noem maar op. Ver op zee zijn ook meer vissoorten te vangen dan vanaf de kant en bovendien zijn vissen die vanaf de kant als toevalstreffer gelden of helemaal niet worden gevangen, geen uitzondering. Wie de voorkeur geeft aan rustig water en met licht materiaal op platvis en aal wil vissen, kan het beste terecht op de Waddenzee. Daar kan onder vrijwel alle omstandigheden gevist worden. Altijd is er wel een ankerplaats te vinden die in de luwte ligt. Iets dat eigenlijk ook voor de Oosterschelde geldt. Behalve platvis, paling en makreel kan hier ‘s winters, zij het plaatselijk, ook een enkele gul en wijting worden gevangen. Anders ligt het met de Noordzee. Daar heeft de wind vrij spel en dat betekent dat de golven op gezette tijden hoog kunnen zijn. Toch prefereren velen de Noordzee omdat de vangsten er goed zijn. Bovendien kan je er in tegenstelling tot de Waddenzee en de Oosterschelde gul verwachten. 54
Misschien wel de grootste spelbreker bij het bootvissen is het verschijnsel zeeziekte. Er bestaat daarvoor geen geneesmiddel, maar je kan het wel voor zijn. Er bestaan verschillende soorten tabletten die je bij apotheker of drogist kunt aanschaffen. Er bestaan ook speciale stickers die je achter je oor moet plakken. De werkzame stof daarin (scopolamine) wordt via de huid opgenomen. De sticker moet de avond van tevoren worden aangebracht. Ga nooit met een lage maag de zee op. Een goed ontbijt is aan te bevelen. Vermijd koffie, alcohol en vet eten. Ook dat kan tot een bedorven visdag leiden.
MATERIAAL Voor de Waddenzee: In de ondiepe en vaak rustige Waddenzee kan je met een niet te lange kantvishengel terecht. Een lengte tussen de 3 en 4 meter is prima en een werplood van 50 tot maximaal 150 gram is uitstekend. De lijn hoeft niet dikker te zijn dan 35/00 millimeter. Voor de Noordzee: In de diepe Noordzee, met dikwijls sterke stroming, is zwaarder materiaal nodig. Men spreekt hier van een kotter- of up-tide-hengel. Deze hengel is 3 tot 3,5 meter lang. Met deze hengel moet, zonder risico van breuk, een werplood en dan in het bijzonder ankerlood van 250 tot 350 gram gebruikt kunnen worden. Ver werpen zal niet lukken, maar een afstand van 40 tot 50 meter moet haalbaar zijn. De lijndikte is 35/00 tot 45/00 millimeter, met daaraan een zogenaamde voorslag gemonteerd. Deze dikke lijn met een lengte van ca. 8 meter moet tijdens het werpen de klap van het zware lood opvangen en een zware vis veilig bij de boot brengen.
Voor de Oosterschelde: De Oosterschelde heeft zeer diepe geulen waar een sterke stroming staat, zodat ook hier het gebruik van een zwaar ankerlood nodig kan zijn. Als in die geulen gevist wordt is een ankerlood van 200 tot 300 gram aan te bevelen. Elders kan volstaan worden met hetzelfde materiaal dat voor de Waddenzee werd geadviseerd. Algemeen: De zeemolen is dezelfde die je bij het kantvissen gebruikt. Haken zijn meestal een maat groter. Omdat in diep water wordt gevist mag de onderlijn niet te lang zijn. Een afstand van 40 centimeter tussen de afhouders is voldoende. Bij het bootvissen hebben onderlijnen met lange af houders hun nut bewezen. Zowel metalen als nylon afhouders zijn kant-en-klaar te koop, maar je kunt ze natuurlijk ook eenvoudig zelf maken. Aas: Het meest gebruikte aas is de zeepier met als goede tweede de zager. Met deze aassoorten wordt overal langs de kust gevangen. Andere aassoorten zijn op gezette tijden ook bruikbaar, maar over het algemeen ben je met pieren en zagers goed uitgerust. Gul, wijting, platvis en aal vang je het beste aan zeepieren en zagers. Makreel, geep en fint aan kunstaas, met de name aan de verenpaternoster. Een onderlijn met drie tot vijf haken die met witte of gekleurde veertjes zijn bekleed.
het algemeen meer vis op, dan wanneer de paternoster recht omhoog staat. Werpen doe je haaks op de stroom of zelfs schuin tegen de stroom in. Uptide vissen wordt dat genoemd.
BESTE PLAATS OP DE BOOT De beste vangsten worden over het algemeen vanaf het voorschip of vanaf het achterschip gemaakt. Wie voorop staat kan zijn onderlijn ver stroomopwaarts werpen, terwijl de achterplecht zich uitstekend leent voor het vissen met lood zonder ankers. Dat deze plaatsen erg in trek zijn is logisch. Als je daar wilt vissen is vroeg aanwezig zijn vereist. Natuurlijk wordt ook aan stuur- of bakboordzijde goed gevist en gevan-
gen.
WERPEN Wanneer de ankerplaats is bereikt en de ankerlijn is gevierd moet je niet meteen inwerpen. Het schip ligt meestal nog te draaien en pas wanneer het recht op de stroom of de wind ligt kan er gevist worden. Haal de lijnen meteen in wanneer de schipper het sein tot vertrek geeft of als hij wil verkassen. Als de boot ver uit de kust voor anker ligt in diep water, is het belangrijk dat je werpt en niet het aas recht omlaag laat zakken. Dat kan alleen bij de visserij op makreel en wijting. Door een eind te werpen komt de onderlijn namelijk plat op de bodem te liggen en dat levert over 55
Zeevissen en de wet of havenhoofd zijn. Je vist dan in zeegebied en bent niet gebonden aan een beperkt aantal hengels en haken. Daar is het zeevissen dus geheel vrij. Vis je echter in kustwater en dat zijn de Waddenzee, gedeelten van de Ooster- en Westerschelde, wateren in het Europoortgebied en de Nieuwe Waterweg van de Semafoor bij Hoek van Holland tot aan het Noorderhoofd van Maassluis, dan mag je daar met maximaal 2 hengels en aan elke hengel maximaal 3 haken vissen. Het is dus best een beetje verwarrend wanneer er over zeevissen en kustvissen wordt gesproken, vooral omdat beide termen door elkaar worden gebruikt. Wordt er gesproken over het kustkampioenschap, dan kan dat heel goed in het zeegebied zijn.
LOOPRECHTEN
MINIMUMMATEN In tegenstelling tot de binnen(water) visserij hoef je voor het vissen in zee geen ZEEVISPAS en geen vergunning te hebben, al zijn er wel een aantal regels. Zoals je bij de vissoorten al hebt gelezen zijn er bijvoorbeeld wettelijke minimummaten. Vissen die deze maat hebben of groter zijn mag je behouden. Ondermaatse vissen moeten weer terug!
ZEE OF KUST Heb je het over zeevissen, dan kan dat vanaf een Noordzeestrand, of een pier 56
Behalve die visserijregels kan het ook zo zijn dat je niet overal zonder vergunning mag komen. Dijken langs de Ooster- en Westerschelde en langs de Waddenzee kunnen bijvoorbeeld eigendom van iemand zijn. Zonder toestemming mag je daar dan niet komen, tenzij je een vergunning hebt. Het gaat dan niet zozeer om een visvergunning, maar om een looprecht.
PIERENSPITTEN Met een pierenspitvergunning mag er op bepaalde plaatsen in Nederland naar zeepieren worden gespit. In die vergunning staat duidelijk waar dat mag. Ga dus niet op plaatsen spitten waar dat verboden is. De ZEEVISPAS van SN geeft recht op het spitten van pieren op een aantal plaatsen in Zeeland. Zonder vergunning mag er niet naar pieren worden gezocht.
DAG EN NACHT Op en aan zee gelden geen bepalingen met betrekking tot het nachtvissen. Je mag er dus het gehele jaar dag en nacht je hengel uitwerpen. Aangezien een aantal interessante zeevissen zich het beste in het donker laat vangen, is het aan zee ‘s nachts vaak behoorlijk druk met hengelaars.
sen, dan is zo’n speciale zeevisvereniging een goede keus. De leden van deze verenigingen doen veel mee aan zeeviswedstrijden, nationaal en internationaal. Adressen van deze verenigingen zijn te krijgen bij SN
ZEEVISVERENIGINGEN Er zijn in ons land hengelverenigingen die zich helemaal richten op de zeevisserij. Die tref je meestal aan in de kustprovincies. Zeeland is een verhaal op zich. De meeste hengelsportverenigingen daar houden zich bijna uitsluitend bezig met de zeevisserij. Zij stellen hun leden in staat om dijkvakken te betreden die normaal verboden zijn en beschikken vaak over pierenspitvergunningen voor hun leden. Er zijn echter ook gewone hengel- sportverenigingen, die een zeevisafdeling hebben. Er zijn zelfs speciale zeevisbootverenigingen. Die zijn opgericht om het varen en vissen met kleine boten op zee in goede, veilige banen te leiden of om een trailerhelling te exploiteren. De leden van die verenigingen hebben dus de mogelijkheid om hun eigen boten te water te laten. Ben je enthousiast geworden en wil je eigenlijk niets anders meer dan zee- vis57
Geen domme dingen doen!
P
er definitie is de zee niet gevaarlijker dan een kanaal of een polderwetering. Als je er in valt ben je namelijk drijfnat en maakt het niet veel verschil of dat water zoet is of zout. Toch heeft de zee een aantal eigenschappen waar je voor wat betreft de veiligheid op moet letten. Een strand kan door de opkomende vloed bijvoorbeeld binnen enkele minuten onderlopen. Zorg dat je daar op bent voorbereid en dat tassen, viskisten enz. en natuurlijk jijzelf tijdig op een droge en veilige plek staan. Echt gevaarlijk is een grote zandbank waarop je staat te vissen, terwijl de mui of het zwin achter je vol water loopt. Het zal niet de eerste keer zijn dat een zeevisser in zo’n situatie nog maar net het vege lijf weet te redden. Ook op golfbrekers, waarvan de kop hoger ligt dan het middendeel, moet je oppassen om niet door het opkomende water te worden verrast en ingesloten. De wind neemt tijdens de vloed dikwijls toe en kan ook ineens draaien of ruimen. Daardoor worden het getijde en de stroming vaak versterkt. Pas daar steeds voor op. Raadpleeg altijd de getijdentabel en beluister kort voor vertrek nog even het weerbericht. De verwachting kan namelijk heel anders zijn dan de avond tevoren en een lichte storing kan het weer binnen enkele uren doen omslaan. Vooral voor boot- vissers is dit laatste van vitaal belang. Die moeten immers als geen ander bijtijds en vooral veilig terug op het strand, bij de trailerhelling of in de haven zijn. Maar er is natuurlijk meer. Evenals sommige zoetwatervissers, en dan denken wij speciaal aan de vliegvissers, gebruiken ook veel strandvissers lieslaarzen of een waadpak. Daar kan je een eindje de zee mee inlopen, waardoor het aas na de worp nog verder komt te liggen. Een waadpak kan echter gevaarlijk zijn, want al wadend kan je in een mui of een kuil stappen en daardoor je evenwicht verliezen. En met een waadpak vol water begin je niet veel. 58
Het enige dat je kunt doen is zo snel mogelijk je knieën optrekken, zodat de lucht uit het pak wordt geperst. Doe je dit niet, dan kan je door alle lucht in het pak als het ware ondersteboven worden geduwd. Trek de knieën dus op en probeer met behulp van de armen snel weer in ondiep water te komen. Het advies: Ook al heb je een waadpak, ga nooit verder in zee dan tot kniehoogte! Zorg dat laarzen een goed en bij voorkeur een antislip profiel hebben, zodat je niet over wier (of aangespoelde stookolie) kunt uitglijden. Probeer niet vlak naast een golfbreker uit hoe diep het is, want... daar is het altijd dieper dan jij denkt! Vis je hoog en droog vanaf pieren en havenhoofden en in diep water, bedenk dan dat de golven daar onder invloed van de wind en de stroming sneller hoog worden dan aan het strand en tijdens vloed ineens over de pier kunnen rollen. Negeer nooit waarschuwings-, verbods- en gebodsborden! Word er een toenemende wind vanuit zee verwacht, neem dan geen enkele risico! Ga ook niet als een soort bergbeklimmer op en over betonblokken klauteren om een lijn los te maken, of om een vis te gaan halen. Naar beneden gaat het vaak gemakkelijker dan terug omhoog! Je leven is toch zeker meer waard dan een grote kabeljauw, zelfs al is het een recordvis. Het is verstandig om niet alleen te gaan zeevissen, maar altijd samen met een vismaat te gaan. En ben je toch alleen, zoek dan een plekje op in de buurt van andere vissers. Als er dan onverwacht iets gebeurt, is er in ieder geval hulp in de buurt. Pas ten slotte op voor scherpe haken en vooral wanneer je gaat werpen. Kijk of er niet toevallig een argeloze wandelaar in de ‘gevarenzone’ is aangekomen. Zo ja, wacht dan even met werpen en waarschuw eventueel even dat je gaat werpen. Niet-vissers hebben dikwijls geen flauw benul hoe zo’n worp in z’n werk gaat.
Denk om het milieu! Zeevissers behoren net als iedereen zorgvuldig met het milieu om te gaan en zich niet te opvallend te gedragen. Dat wil nog niet zeggen dat je altijd muisstil moet zijn om geen vissen of andere dieren te verjagen, want aan zee is het nu eenmaal wat rumoeriger dan aan de meeste binnenwateren. Het betekent in ieder geval dat je niet onnodig lood verspeelt en geen afval op de visplaats achter laat of in het water gooit. Lood, plastic, oude kranten, lege blikjes, vieze lappen en vooral oude vislijn horen beslist niet thuis in de natuur. Ook niet aan zee. Dergelijke zaken deponeer je in een vuilnisbak, die meestal wel op een parkeerplaats of langs het duinpad a an w e zi g is, maar nog beter is de rommel meenemen naar huis en eventueel in de chemobak deponeren, als je die thuis hebt. Knip een kluwen oude vislijn bovendien in kleine stukjes, zodat er nooit en te nimmer een vogel of ander dier in verstrikt kan raken, ook niet op de vuilnisbelt. Ruim als rechtgeaard sportvisser indien nodig ook de achtergebleven rommel van een ander op en toon je de verstandigste. Verniel geen dijken of andere bouwwerken door
stenen te verplaatsen of andersoortige schade te veroorzaken en sluit indien nodig hekken e.d. achter je. Alleen dan mag je jezelf sportvisser noemen, ook al neem je wel eens vis mee voor de pan.
59
60