Aan de Minister van Justitie Postbus 20301 2500 EH Den Haag
datum kenmerk betreft
: 13 februari 2006 : CR35/1035453/06/AvdH/TvV : advies over het onderwijs in de p.i.-en Mijnheer de minister, Bij de toezichtbezoeken van het afgelopen jaar heeft de Raad geconstateerd dat het aanbod van het onderwijs in de penitentiaire inrichtingen sterk afneemt. In verschillende inrichtingen is sprake van een situatie die op gespannen voet staat met het resocialisatiebeginsel en meer specifiek met de bepalingen over het onderwijs in de Penitentiaire beginselenwet en de European Prison Rules. Hier en daar is sprake van het geheel schrappen van onderwijs hetgeen vanuit het maatschappelijk belang om recidive terug te dringen uitermate ongewenst is. Wet- en regelgeving staan dit bovendien niet toe. Het voorgaande vormt aanleiding voor de Raad om u hierover thans ambtshalve van advies te dienen. De Raad zal ook op dit onderdeel de ontwikkelingen in het kader van De Nieuwe Inrichting actief blijven volgen. Achtereenvolgens komen aan de orde een korte schets van de actualiteit, de wettelijke uitgangspunten, de bevoegdheid van de inrichtingsdirecteur en de noodzaak om onderwijs en arbeid op elkaar af te stemmen.
Hoogachtend, namens de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming,
Y.A.J.M. van Kuijck, waarnemend algemeen voorzitter
Advies over het onderwijs in de penitentiaire inrichtingen
13 februari 2006
2
De actualiteit In de periode oktober 2004 – november 2005 bezocht de Raad 31 penitentiaire inrichtingen. In twaalf daarvan liet het onderwijsaanbod sterk te wensen over: in negen inrichtingen (te weten huizen van bewaring) werd in het geheel geen onderwijs meer aangeboden en in de overige drie inrichtingen was het onderwijs voor bepaalde afdelingen afgeschaft. In de loop van dit jaar kwam de beroepsrechter in drie gevallen tot het oordeel dat het voor bepaalde afdelingen achterwege laten van onderwijs onrechtmatig was. In een ander geval bleek een directeur nalatig te zijn door niet tijdig te beslissen op een verzoek van een gedetineerde om tegemoetkoming in de studiekosten1. Tenslotte stuitte de Raad op het probleem dat na overplaatsing van gedetineerden de door hen in een vorige inrichting begonnen opleidingen vaak niet konden worden vervolgd. De wettelijke uitgangspunten: Pbw, EVRM en EPR De Pbw bepaalt in artikel 2 dat de tenuitvoerlegging waar mogelijk mede dienstbaar gemaakt moet worden aan de voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerde in de samenleving (het resocialisatiebeginsel). Artikel 48, eerste lid, Pbw bepaalt dat een gedetineerde recht heeft op het volgen van onderwijs en het deelnemen aan andere educatieve activiteiten voorzover deze zich verdragen met de aard en de duur van de detentie en de persoon van de gedetineerde. De Memorie van Toelichting vermeldt dat de wijze waarop het onderwijs wordt aangeboden en het aanbod zelf afhangen van de aard van de inrichting, de afdeling en de populatie. Dat betekent echter niet dat afdelingen of zelfs gehele inrichtingen van onderwijs verstoken mogen blijven. Het EVRM-protocol bepaalt dat het recht op onderwijs aan niemand mag worden ontzegd2. De nieuwste editie van de Europese gevangenisregels (EPR)3 legt een zwaarder accent op het belang van het onderwijs en is concreter dan de Pbw. Er dient tegemoet gekomen te worden aan de onderwijsbehoeften van de gedetineerde, vooral waar het gaat om te leren lezen, schrijven en rekenen. Het beheersen van deze basiskennis is een elementaire voorwaarde voor een maatschappelijk menswaardig bestaan en daarmee voor het terugdringen van recidive. Het onderwijs behoort aan te sluiten op het onderwijs in de samenleving en zoveel mogelijk gegeven te worden onder verantwoordelijkheid van een erkende onderwijsinstelling. De EPR gaan uit van stelselmatig, in het regime geïntegreerd onderwijs ter voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerde in de samenleving. De gedetineerde behoort 1
Het betreft hier de RSJ-uitspraken 05/15/GA 7 april 2005, 05/1643/GA 4 oktober 2005, 05/250/GA, 6 juni 2005 en 05/2042/GA 15 december 2005; 2 art. 2 van het Protocol van 20 maart 1952, gewijzigd 11 mei 1994, behorend bij het EVRM. 3 Council of Europe, Committee of ministers: Recommendation Rec(2006)2 on The European Prison Rules (artt. 28 en 106) 11 January 2006.
3
te worden aangemoedigd en gemotiveerd om onderwijs te volgen. Het belang van onderwijs aan jongeren wordt in het bijzonder benadrukt. De bevoegdheid van de inrichtingsdirecteur De actualiteit (zie hierboven) toont aan dat het onderwijsaanbod sterk verschilt tussen inrichtingen. Zoals hierboven vermeld blijkt tevens dat de inrichtingsdirecteur niet altijd gebruik maakt van zijn bevoegdheid om middelen voor studie aan de gedetineerde toe te wijzen. Daaruit kan worden afgeleid dat veel afhangt van de beslissing van de inrichtingsdirecteur op dit terrein. Gelet evenwel op het wettelijk uitgangspunt (‘er dient onderwijs te worden geboden’) kan de bevoegdheid van de inrichtingsdirecteur niet zover reiken dat deze kan besluiten het onderwijs in de inrichting geheel of gedeeltelijk af te schaffen, dan wel om voor zelfstudie geen middelen beschikbaar te stellen. Voor de Raad vormt dit aanleiding om aan te dringen op een meer centrale regie en coördinatie van het onderwijsaanbod, waarbij voor elke afdeling van een bepaald minimumpakket aan onderwijs zou moeten worden uitgegaan. De noodzaak om onderwijs en arbeid op elkaar af te stemmen; in ‘De Nieuwe Inrichting’ wordt hier nog niet van uit gegaan. Zoals hierboven reeds opgemerkt zal, in navolging van het resocialisatiebeginsel uit de Pbw en de EPR-bepalingen, ook het onderwijs in het teken moeten staan van de voorbereiding op de terugkeer in de samenleving. Onderwijs dient gericht te zijn op en samen hangen met de arbeid die bij de gedetineerde past en waarmee hij geheel of gedeeltelijk in zijn levensonderhoud kan voorzien. Dit behoort tot de belangrijkste elementen van de voorbereiding van de gedetineerde op zijn terugkeer in de samenleving en daarmee voor het terugdringen van recidive. Het terugwinnen van zelfrespect door een gedetineerde hangt voor een heel belangrijk deel hiermee samen. Om die reden heeft de Raad in zijn advies over ‘De Nieuwe Inrichting’ gepleit voor handhaving van het onderwijs in alle domeinen4. Recentelijk is in het gevangeniswezen het initiatief genomen om van elke gedetineerde direct na binnenkomst een aantal basisbehoeften en/of –problemen te inventariseren. De medewerkers maatschappelijke dienstverlening zouden hiermee worden belast. In aansluiting daarop bepleit de Raad om bij die gelegenheid tevens van de gedetineerde zijn belemmeringen en kansen op de arbeidsmarkt in kaart te brengen en in samenhang daarmee zijn onderwijsbehoefte te bepalen. Het onderwijs zou afgestemd moeten worden op het werk waarmee de gedetineerde na detentie (weer) begint. Niet alleen is de actualiteit daarvan nog ver verwijderd, ook in de plannen in het kader van De Nieuwe Inrichting, zoals het project ‘Werk!’ ziet de Raad geen verbetering. In deze plannen is alleen ruimte voor arbeid waaraan iets verdiend kan worden. In de kostenoverwegingen die aan het project ‘Werk’! ten grondslag liggen mist de Raad de lange termijnvisie: de investeringen in de kansen voor de gedeti4
Advies RSJ van 30 september 2005
4
neerde op de arbeidsmarkt verdienen zich terug als wordt bereikt wat hiermee uiteindelijk wordt nagestreefd: de vermindering van recidive. Gerichte scholing zal alleen binnen een TR5-traject voor de langgestraften mogelijk zijn, welke binnen de totale gedetineerdenpopulatie slechts een kleine groep vormen. De Raad bestrijdt dat de detentieperiode voor kortgestraften (de grens is gelegd bij vier maanden) te kort zou zijn voor een aanbod van gerichte scholing en arbeid en acht het wenselijk ook voor de kortgestraften de mogelijkheden en behoeften aan werk en scholing in kaart te brengen. Aan analfabeten zou altijd onderwijs geboden moeten worden. De Raad brengt graag in herinnering dat nog niet zo lang geleden binnen het gevangeniswezen het belang van op arbeid gerichte scholing werd erkend. Wij wijzen in dezen op de nota Werkzame detentie uit 1994 en op de in 2000 uitgebrachte Adviezen voor het penitentiair onderwijs, uitgebracht in het kader van het Crossroadsproject6. De financiering en organisatie van het onderwijs voor de justitiële jeugdinrichtingen is een verantwoordelijkheid van het ministerie van OC&W. Mede om financiële ruimte te scheppen legt de Raad u de vraag voor (te onderzoeken) of het onderwijs aan gedetineerden niet eveneens daaronder zou kunnen vallen. Aanbevelingen De Raad beveelt aan het onderwijsaanbod in de penitentiaire inrichtingen, ook na de reorganisatie van het gevangeniswezen in het kader van De Nieuwe Inrichting, zodanig te optimaliseren dat elke gedetineerde voor wie dat is geïndiceerd gebruik kan maken van: 1. basisonderwijs met speciale aandacht voor de analfabeten; 2. een aantal vakopleidingen, af te sluiten met een erkend diploma, welke aansluiten op de grootste behoeften onder de gedetineerden; daarbij valt te denken aan vakopleidingen gericht op het werken met de computer en in de horeca, de cursus theorie verkeersexamen en dergelijke; 3. een regeling die voorziet in de bekostiging van zelfstudies. Tenslotte wordt aanbevolen maatregelen te nemen die het mogelijk moeten maken dat de gedetineerden na overplaatsing een in de inrichting van herkomst gestarte opleiding kunnen vervolgen.
5
Terugdringen Recidive Gedetineerden aan het werk. Adviezen voor het penitentiair onderwijs, Crossroads/Europees Partnerschap. Rapport nummer 2, uitgave Nacro, februari 2000. 6