Wetswijziging WCO werpt eerste vruchten af Een analyse voor- en na de wetswijziging van 1 augustus 2013
28/03/2014
Overname en gebruik van dit onderzoek wordt aangemoedigd bronvermelding “Graydon Belgium”. Deze brochure is louter ter informatie opgesteld. De gegevens zijn ontwikkeld en verwerkt op basis van de Graydon-databanken. Uitgever, informatieverstrekker noch auteurs kunnen aansprakelijk gesteld worden voor mogelijke onnauwkeurigheden. De uiteindelijke interpretatie van de gegevens is voor rekening van de lezer.
Gelieve als bron ‘Graydon Belgium’ te vermelden
Graydon Belgium nv Uitbreidingstraat 84-b1 2600 Berchem
2
Contact: Eric Van den Broele Tel.: 0495 / 71 02 36 www.graydon.be
Inhoud 1.
Samenvatting en bemerkingen ....................................................................................... 4
2.
Voorbeschouwing ........................................................................................................... 5
3.
Analyse van de veranderingen na de wetswijziging ........................................................ 7 Minder WCO’s ? ................................................................................................................ 7 Grotere bedrijven? ............................................................................................................. 8 Looptijd van de initiële opschorting? .................................................................................10 Publicatie doel? ................................................................................................................11 Verschuiving van activiteit? ...............................................................................................13 Verschuiving in financiële kwaliteit? ..................................................................................15 Schuldgraad ..................................................................................................................16 Liquiditeit .......................................................................................................................17 Acid Test .......................................................................................................................18 Dagen Klanten Krediet (DSO) .......................................................................................19 Dagen Leveranciers Krediet (DPO) ...............................................................................20 Brutoverkoopmarge .......................................................................................................21 Nettoverkoopmarge .......................................................................................................22 Eigen Vermogen............................................................................................................23
Bijlagen ................................................................................................................................24 Over Graydon .......................................................................................................................30
1. Samenvatting en bemerkingen De Wet Continuïteit Ondernemingen (WCO) viert op 1 april 2014 de vijfde verjaardag. Sedert 1 augustus 2013 werd een grondige wetswijziging van kracht. Vraag is in welke mate de wetswijziging de beoogde vruchten afwerpt. Sedert augustus 2013 is het aantal bedrijven dat opschorting van betaling verkrijgt met 32,1% gezakt. Er zijn dus minder bedrijven in WCO, maar ze zijn groter: we zien een verschuiving van zeer kleine kmo’s naar meer middelgrote KMO’s (die tussen 5 en 19 werknemers tewerk stellen). Bovendien blijkt van die bedrijven waarvan de omzet werd gepubliceerd, die omzet bijna verdubbeld. Daarnaast blijkt dat het aandeel van bouwbedrijven die van de WCO gebruik maakt duidelijk daalt terwijl dat van de dienstverlenende bedrijven even duidelijk stijgt. Het feit dat de looptijd van de eerste opschorting van betaling die door de rechtbank wordt toegekend terug in stijgende lijn is doet een terug aangezwengeld vertrouwen vermoeden vanwege de rechtbanken in de kwaliteit van de dossiers in opschorting. De wetswijziging beoogde onder meer een betere informatieverschaffing van de schuldeiser. Deze verwachting is nog niet ingelost: nog steeds wordt een ruim aantal doelstellingen niet gepubliceerd. Bovendien: de ontwikkeling van een elektronisch beschikbaar dossier staat nog in haar kinderschoenen. Daarnaast is er nog steeds een belangrijk aantal bedrijven dat in WCO gaat of de boeken neerlegt omdat (een van hun) klanten in WCO gaan. Hier is ook na de wetswijziging niet aan verholpen. Een van de belangrijkste betrachtingen van de wetswijziging: naar verhouding meer bedrijven toelaten die werkelijk overlevingskansen hebben lijkt wel degelijk in goede zin te evolueren. Beschouwen we verschillende financiële parameters, dan zijn er minder bedrijven die in opschorting gaan die al vele jaren voordien zware structurele moeilijkheden hadden (en nu dus meer met acute problemen worden geconfronteerd). Bovendien zijn er minder extreem slechte waarden. We mogen dus veronderstellen dat er naar verhouding van die bedrijven die na de wetswijziging in opschorting zijn gegaan er uiteindelijk (niet spectaculair veel) meer zullen overleven. Toch blijft het percentage dat reeds lang met structurele moeilijkheden worstelt al te hoog. WCO blijft een (al te late) reddingsboei. Beter ware het de drenkeling te voorkomen. Daarom zijn initiatieven op regionaal niveau (denken we hier aan ‘ondernemingshorizon’ een samenwerking tussen Graydon, Unizo en de Vlaamse Overheid waarbij bedrijven in een vroegtijdig stadium van opduikende moeilijkheden worden gedetecteerd zodat ze tijdig worden geadviseerd en bijgestuurd) des te belangrijker in het kader van een preventief bedrijfsbeleid. De WCO begeleidt de zwaar zieke patiënt, ondernemingshorizon mikt erop te vermijden dat een stevige verkoudheid evolueert naar iets terminaals.
2. Voorbeschouwing De Wet Continuïteit Ondernemingen viert op 1 april 2014 de vijfde verjaardag. Sedert 1 augustus 2013 werd een grondige wetswijziging van kracht1. Algemeen verwachten de actoren die de wetswijziging tot stand brachten dat er minder maar grotere bedrijven beroep doen op de wet: zowel de toegangskost als de toegangsvoorwaarden2 zijn verstrengd. Anderzijds: de financiële kwaliteit van de bedrijven die tot de opschorting worden toegelaten zou minder desastreus moeten zijn. Sterker zelfs: daar waar bedrijven voordien vooral op opschorting mikten na reeds meerdere jaren tegen –veelal structurele- moeilijkheden te vechten zou de wetswijziging naar verhouding meer bedrijven moeten aantrekken die met plotse acute problemen kampen. Uiteindelijk moeten naar verhouding meer WCO’s een goede afloop kennen. Vraag is in welke mate de wetswijziging het verhoopte doel bereikt. Tijd dus voor een eerste, zij het gedeeltelijke, evaluatie. Uit eerdere Graydon-studies, die uiteindelijk in belangrijke mate leidden tot de wetsaanpassing, bleek dat heel wat bedrijven veel te laat –het kalf was al verdronken- in hun evolutie naar het debacle beroep deden op de wet. Bovendien waren er nogal wat misbruiken, deels omdat de rechter slechts over een beperkt palet aan controlemogelijkheden beschikte. De wetswijziging mikt op een betere preventie en opsporing3 van bedrijven in moeilijkheden, een versterking ook van de rol van de beoefenaars van cijferberoepen4. Bedoeling is dat bedrijven kunnen bijgestaan worden van zodra er 1
Voor een algemeen overzicht met betrekking tot de wijzigingen verwijzen we naar het blogartikel van Sigrid Geldhof op : https://public.graydon.be/blog/article/2013/08/08/de-nieuwe-wet-op-de-continuteit-vanondernemingen www.graydon.be 2
Zie hiervoor onder meer de aanpassingen aan WCO artikel 17 waarbij in tegenstelling tot voorheen verschillende documenten door de schuldenaar onmiddellijk aan en van bij het verzoek tot gerechtelijke reorganisatie moeten worden toegevoegd. Dit op straffe van niet-ontvankelijkheid. 3
Zie hiervoor onder meer de aanpassingen van WCO artikel 10 derde en vierde lid waarbij zowel de RSZ administratie als de administratie van financiën ten laatste een maand na het verstrijken van elk kwartaal aan de griffie van de rechtbank een lijst moeten bezorgen van alle schuldenaars die reeds een kwartaal (i.p.v. twee kwartalen voor de wetswijziging) de verschuldigde bedragen aan de desbetreffende administraties schuldig zijn. Zie daarnaast ook WCO artikel 12 toevoeging van een nieuw vijfde lid met betrekking tot de activiteiten van de kamers voor handelsonderzoek: “De rechter mag bij de externe accountant, de externe belastingconsulent, de externe erkend boekhouder, de externe erkend boekhouder-fiscalist en de bedrijfsrevisor van de schuldenaar, inlichtingen inwinnen nopens de aanbevelingen die zij gedaan hebben aan de schuldenaar en, in voorkomend geval, nopens de maatregelen die genomen zijn om de continuïteit van de onderneming te waarborgen. In dat geval is artikel 458 van het Strafwetboek niet van toepassing.” WCO artikel 10: toevoeging van een nieuw vijfde lid: “De externe accountant, de externe belastingconsulent, de externe erkend boekhouder, de externe erkend boekhouder-fiscalist en de bedrijfsrevisor die in de uitoefening van hun opdracht gewichtige en overeenstemmende feiten vaststellen die de continuïteit van de onderneming van de schuldenaar in het gedrang kunnen brengen, lichten deze laatste hiervan op een omstandige wijze in, in voorkomend geval via zijn bestuursorgaan. Indien de schuldenaar binnen een termijn van een maand vanaf die kennisgeving niet de nodige maatregelen treft om de continuïteit van de onderneming voor een minimumduur van twaalf maanden te waarborgen, kan de externe accountant, de externe belastingconsulent of de bedrijfsrevisor de voorzitter van de rechtbank van koophandel daarvan schriftelijk inlichten. In dat geval is artikel 458 van het Strafwetboek niet toepasselijk.” 4
aanwijzingen zijn dat moeilijkheden zich kunnen voordoen zodat een opeenstapeling van problemen vermeden wordt. Bovendien beoogt de wetsaanpassing de toegang tot de procedure5 beter af te stemmen op bedrijven die effectief een mogelijkheid hebben tot herstel. Doordat bijvoorbeeld de wet voortaan oplegt dat alle nodige stukken bij het inleidend verzoekschrift moeten gevoegd worden, hoopt men dat de rechter zich een duidelijker beeld kan vormen van de financiële situatie en de visie op mogelijk herstel. Bovendien kan de rechter de procedure stopzetten6 indien blijkt dat de schuldenaar er niet in slaagt de onderneming leefbaar te maken. De rechter krijgt dus meer controlemogelijkheden waardoor mogelijke misbruiken vermeden kunnen worden. De wetswijziging voorziet ook een vaste kostprijs voor de volledige procedure die van bij aanvang dient betaald te worden. Moet hierbij worden genoteerd dat de voorziene 1.000 euro rolkosten nog niet door een KB zijn bevestigd waardoor sommige rechtbanken ze wel en andere dan weer niet toepassen. Ook de schuldeisers worden beter geïnformeerd7 en beschermd8: er wordt binnen het reorganisatieplan een minimumbetaling van 15% gegarandeerd . Bovendien dienen ze duidelijk geïnformeerd te worden over het doel van de reorganisatie, de duur en de positie van de andere schuldeisers.
5
Zie hiervoor ook naar onze voetnoot (2) waar we verwijzen naar WCO artikel 17.
6
Zie hiervoor onder meer WCO artikel 41 dat bij de wetswijziging volledig werd vervangen. Zo onder meer paragraaf 1: “Wanneer de schuldenaar kennelijk niet meer in staat is de continuïteit van het geheel of een gedeelte van zijn onderneming of van haar activiteiten te verzekeren overeenkomstig het doel van de procedure of wanneer de informatie die aan de gedelegeerd rechter, aan de rechtbank of aan de schuldeisers is verstrekt bij de neerlegging van het verzoekschrift of later kennelijk onvolledig of onjuist is, kan de rechtbank de voortijdige beëindiging van de procedure van gerechtelijke reorganisatie bevelen bij een vonnis dat de procedure afsluit.” Zie onder meer WCO artikel 20 §4: “Iedere partij in de procedure en elke schuldeiser die voorkomt op de in artikel 17, § 2, 7°, vermelde lijst krijgt inzage van het dossier.” Ook WCO artikel 26 §1 4° (zie hiervoor voetnoot 9) 7
Zo bijvoorbeeld WCO artikel 23, §5 tweede lid: “Wanneer het verzoek uitgaat van een schuldenaar die meer dan drie maar minder dan vijf jaar tevoren reeds het openen van een procedure van gerechtelijke reorganisatie heeft aangevraagd en verkregen, mag de nieuwe procedure van gerechtelijke reorganisatie niet terugkomen op de verworvenheden van de schuldeisers die zijn verkregen tijdens de vorige procedure.” Zo bijvoorbeeld het bij de wetswijziging toegevoegde WCO artikel 49/1 waarvan de eerste zin luidt: “De voorstellen bevatten voor alle schuldeisers een betalingsvoorstel dat niet minder dan 15 procent van het bedrag van de schuldvordering mag bedragen.” 8
3. Analyse van de veranderingen na de wetswijziging Minder WCO’s ? Grafiek 1 toont aan dat er sedert augustus 2013 beduidend minder opschortingen worden toegelaten. Zo bijvoorbeeld noteerden we in september 2013 slechts 59 opschortingen tegen 112 in september 2012. Gezien de oorspronkelijke wet in voege trad per 1 april 2009 beschouwen we die eerste periode best als aanlooptijd: de toen gemeten waarden zijn niet representatief voor de jaren erna. Van 1 augustus 2013 tot en met einde februari 2014 tellen we 619 opschortingen tegen 911 tussen 1 augustus 2012 en einde februari 2013: een daling van het aantal cases met -32,1%. Van 1 augustus 2011 tot en met einde februari 2012 noteerden we 757 opschortingen, gedurende dezelfde periode het jaar voordien waren dat er 761.
Grotere bedrijven? Maken we onderscheid op basis van de juridische vorm, meer bepaald tussen eenmanszaken en bedrijven in de vorm van een vennootschap dan valt op dat het aandeel van de eenmanszaken die opschorting verkrijgen in de loop der jaren steeg. Ook na de wetswijziging versterkte deze tendens. In de periode van 1 augustus 2013 tot en met einde februari 2014 was 20% van de opschortingen een eenmanszaak, tegen 19% het jaar voordien en 17% twee jaar daarvoor. Het aandeel NV’s nam opnieuw toe van 19% naar 22%. Bij bvba’s noteren we een daling van 49% naar 45% wat een gelijkaardig aandeel aan de voorgaande jaren is. Veelal nemen de grote bedrijven de NV-structuur aan terwijl KMO’s eerder opteren voor de bvba. Verhoudingsgewijs nemen we voor de periode na de wetswijziging en dit in vergelijking met dezelfde periodes de jaren voordien nauwelijks wijzigingen – hoogstens lichte schommelingen waar.
Benaderen we echter het personeelsbestand dan worden duidelijke verschuivingen zichtbaar. In vergelijking met de twee periodes voor de wetswijziging daalt naar verhouding het aantal bedrijven dat minder dan 5 personeelsleden tewerkstelt van 68% naar 61%. De verschuiving gebeurt volledig naar de middelgrote KMO: het bedrijf dat tussen 5 en 19 werknemers tewerkstelt waar we verhoudingsgewijs een stijging zien van 22% naar 27%.
Voor die bedrijven die hun omzet publiceren nemen we ook een duidelijke stijging waar. Voor de periode van 1 augustus 2013 tot en met einde februari 2014 geldt dat 50% in het laatste boekjaar voor de WCO een omzet haalde van meer dan 836.000 euro. Dit terwijl voor wat betreft dezelfde periode het jaar voordien 50% een omzet haalde van minder dan 416.000 euro.
Looptijd van de initiële opschorting? In de loop der jaren werd steeds duidelijker dat de WCO vaak niet op de wijze werd aangewend bedoeld door de wetgever. Steeds vaker probeerden de rechtbanken van bij de aanvang grip te krijgen op de procedure door de looptijden van de initiële opschorting in te korten. Over de periode van 1 augustus 2012 tot en met einde februari 2013 maten we met betrekking tot die initiële opschorting een mediaanwaarde van 105 dagen tegen 121 over dezelfde periode het jaar voordien. Voor de periode na de wetswijziging meten we opnieuw een stijging van die mediaan naar 120 dagen. Dit wijst duidelijk op een opnieuw verstevigd vertrouwen vanwege de rechtbanken met betrekking tot de gegrondheid van de tot de opschorting toegelaten dossiers.
Publicatie doel? Bij de wetswijziging van 1 augustus 2013 wordt duidelijk bepaald dat het doel of de doelstellingen van de procedure moeten worden gepubliceerd 9. Reeds voor de wetswijziging was ter zake een positieve evolutie merkbaar. Zo bijvoorbeeld werd in de periode van 1 augustus 2012 tot en met einde februari 2013 bij 79% van de opschortingen ook het doel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad tegen slechts 61% gedurende dezelfde periode het jaar voordien. Het mag verwonderen dat na de wetswijziging nauwelijks sprake is van verdere evolutie ter zake. Met betrekking tot de periode van 1 augustus 2013 tot en met einde februari 2014 worden nog steeds 23% van de doelstellingen bij het toekennen van de opschorting niet gepubliceerd.
Wel blijkt bijzonder duidelijk dat er naar verhouding steeds minder gebruik wordt gemaakt van de verschillende mogelijkheden die de portaalbenadering binnen de WCO biedt. Voor de periode van 1 augustus 2013 tot en met einde februari 2014 hebben 74% van de opschortingen een collectieve reorganisatie tot doel. Voor dezelfde periode het jaar voordien was dat slechts voor 67% het geval. Daarnaast is er een duidelijke toename van het aantal opschortingen met gerechtelijke overdracht tot doel (van 7% naar 11%) terwijl naar verhouding het aantal opschortingen die mikken op een minnelijk akkoord daalt.
9
WCO artikel 26 bepaalt dat het vonnis dat de procedure opent binnen een termijn van vijf dagen na dagtekening bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad dient bekend gemaakt. Dat uittreksel dient onder meer te bevatten (art 26, §1,4°): “het doel of de doelstellingen van de procedure, de einddatum van de opschorting en, in voorkomend geval, de plaats, dag en uur bepaald om uitspraak te doen over een verlenging ervan;”
Verschuiving van activiteit? Voor de wetswijziging kwamen naar verhouding in eerste instantie bouwbedrijven in de opschortingsprocedure terecht. Beschouwen we telkens de periode van begin augustus tot en met einde februari dan betrof het ongeveer 20% van alle opschortingen terwijl de sector van de dienstverlening aan bedrijven goed was voor ongeveer 15 %. De periode van 1 augustus 2013 tot einde februari 2014 toont een duidelijke verschuiving waarbij het aandeel van de bouwnijverheid zakt naar 17,8% terwijl dat van de dienstverlening aan bedrijven stijgt naar 19,1%. Verdere analyse van de sector dienstverlening aan bedrijven op niveau van grootte van ondernemingen naar personeel toont aan dat de bovengenoemde verschuiving zich vooral situeert binnen de allerkleinste ondernemingen zonder personeel waarbinnen het aandeel van de sector stijgt van ongeveer 16% gedurende de voorgaande referentieperiodes naar 21% van alle opschortingen van bedrijven zonder personeel zich nu binnen de sector situeren. Binnen de groep van ondernemingen die tussen 1 en 4 personeelsleden tewerk stellen stijgt het aandeel van de sector van ongeveer 13% naar 16%. Binnen de bouwnijverheid meten we met betrekking tot de kleinere bedrijven een omgekeerde evolutie. 10 De horecasector nam in absolute aantallen steevast een derde plaats. Ook hier zakt in vergelijking met de voorgaande periodes het aandeel (van 13,8% naar 13,4%), echter weinig significant. Andere grotere sectoren zoals groothandel, verhoudingsgewijs minder significante verschillen.
kleinhandel
en
transport
tonen
Binnen de dunner bevolkte sectoren stellen we significante verschillen vast binnen de sector van de immobiliën (van een aandeel dat de jaren voor de wetswijziging steeg naar 3,1% tot 1,1% voor de meest recente referentieperiode). De sector van de voedingsnijverheid toont een stijgend aandeel van 1,2% in de laatste referentieperiode voor de wetswijziging naar 2,8% voor de periode tussen 1 augustus 2013 tot einde februari 2014.
10
Zie hiervoor de verschillende tabellen opgenomen in bijlage 1
Verschuiving in financiële kwaliteit? Voorgaand aan de wetswijziging toonden de gegevens die Graydon ter beschikking stelde duidelijk aan dat vele bedrijven al te laat in hun evolutie naar debacle gebruik maakten van de mogelijkheden die de WCO bood. Veelal ging het om bedrijven die reeds geruimere tijd gebukt gingen onder structurele moeilijkheden. Nochtans lag en ligt het in de bedoeling van de initiatiefnemers van de wet in eerste instantie een reddingsboei te creëren voor bedrijven die met plots opduikende moeilijkheden te kampen hebben. De WCO was nooit bedoeld als reanimatiekamer. De gevolgen voor de succesrate van de WCO-cases zijn navenant: onder toepassing van de WCO-wet in voege sedert april 2009 gaat uiteindelijk ruim 75% tot 80% van die bedrijven die opschortingen verkrijgen binnen enkele jaren toch over de kop. De eerder genoemde strengere toegangsvereisten waaronder een recente jaarrekening én een eerste visie op een reddingsplan, de uitdrukkelijke accentuering van de rol van de externe adviseur, de grotere bevoegdheid van de rechtbanken om dossiers die niet levensvatbaar blijken af te keuren… mikken er zonder twijfel op de succesrate voor die bedrijven die in WCO gaan te verhogen. Hierdoor zou onder meer de negatieve perceptie die de meerderheid van de schuldeisers in de loop der jaren ontwikkelde kunnen worden doorbroken. Eerste vereiste voor een verhoogde succesrate is ongetwijfeld een minder extreem deplorabel structureel-financiële kwaliteit van de WCO-adherenten. In dit onderdeel van de studie benaderen we twee vraagstukken: 11
11
Is er een wijziging vast te stellen in de financiële kwaliteit van de ondernemingen op het ogenblik dat ze vonnis van opschorting verkrijgen? Zijn de bedrijven die de opschorting verkrijgen meer of minder dan voor de wetswijziging onderhevig aan een langdurige problematiek?
Om dit na te gaan vertrekken we van twee referentiegroepen.
De bedrijven die voor de wetswijziging van kracht sedert 1 augustus 2013 een opschortingsvonnis verkregen. Teneinde de variaties uit de opstartperiode te temperen bestuderen we hier alle ondernemingen die de opschorting verkregen tussen 1 januari 2010 tot en met 31 juli 2013. De bedrijven die tussen 1 augustus 2013, zijnde na de wetswijziging tot einde februari 2014 een opschortingsvonnis verkregen
Voor beide populaties berekenden we individueel per onderneming enkele sleutelratios, en dit telkens op basis van de laatste jaarrekening beschikbaar voor toekenning van de opschorting alsook telkens voor de twee jaarrekeningen (J-1 en J-2) voordien. Vervolgens berekenden we voor elk de referentiegroepen de mediaan, kwartiel – en percentielwaarden (P10, P25, P50 of Mediaan, P75 en P90) en dit voor de drie jaarrekeningen voorafgaand aan het vonnis van opschorting. Per referentiegroep. De grafieken in dit studieonderdeel geven per referentie groep de evolutie weer van die posities.
Schuldgraad
De schuldgraad is een verhoudingsgetal tussen het vreemde vermogen en het balanstotaal. Het wijst aan in welke mate een bedrijf afhankelijk is van externe financiers en wordt daarom vooral als een structurele graadmeter beschouwd. Hoe hoger de schuldraad hoe afhankelijker. Analisten hanteren een vuistregel waarbij een schuldgraad tot 75% wordt aanvaard. Eens hoger, zeker eens meer van 85% blijft zo weinig eigen vermogen over (een schuldgraad van meer dan 100% staat gelijk met een negatief eigen vermogen) dat bijvoorbeeld banken niet verder geneigd zijn nieuwe kredieten te verstrekken. Zowel binnen de groep bedrijven die de opschorting verkregen voor de wetswijziging als binnen die bedrijven die de opschorting erna verkregen zien we ruim 50% (mediaan) die op de jaarrekening net voor het vonnis een schuldgraad vertonen van meer dan 95%. Bovendien blijkt drie jaar voor vonnis diezelfde schuldgraad voor 50% van de verkrijgers rond de 90% of meer te liggen. Voor 25% van de opschortingen blijken in beide referentiegroepen reeds drie jaar voor aanvraag meer dan 100%. Zowel voor als na de wetswijziging nemen we dus een belangrijke groep adherenten waar dat reeds drie jaar voor vonnis met duidelijke financieel-structurele moeilijkheden kampen. Hierbij valt op dat vooral de extremen worden afgevlakt (voor de wetswijziging had 25% van de adherenten een schuldgraad van bijna 140%, na de wetswijziging daalt dit naar bijna 130%). Omgekeerd vertoont 10% van de adherenten zowel voor als na de wetswijziging schuldgraden van minder dan 70%. Met betrekking tot de groep bedrijven die na de wetswijziging adhereren daalt dit zelfs naar waarden onder de 64%.
Nog steeds doet een belangrijke groep ondernemingen pas beroep op de WCO na meerdere jaren zware structurele problemen. Echter: er zijn naar verhouding minder extreem zware cases die een opschortingsvonnis bekomen. Bovendien lijkt de groep bedrijven te groeien die geen diepgaande financieel structurele problemen vertoont en dus wellicht WCO aanvragen omwille van een acute problematiek.
Liquiditeit
De liquiditeit berekent de mate waarin een onderneming haar schulden op korte termijn voldoende kan dekken door de bezittingen en inkomsten die op korte termijn te gelde gemaakt kunnen worden. De maatstafwaarde voor de liquiditeit bevindt zich ideaal net boven het getal 1, dat wil zeggen dat de korte termijn schulden zeker voor 100% gedekt zijn door kortlopende inkomsten. Indien het getal zakt tot onder de waarde 1 dan betekent dit dat de onderneming een tekort aan werkkapitaal heeft wat mogelijks haar exploitatiecyclus en groei kan verstoren. Dat tekort zal ze dan moeten opvangen via bijvoorbeeld bijkomende kredieten van de bank. De mediaanwaarde van de bedrijven die in WCO gingen voor de wetswijziging van augustus 2013 bedraagt 0,73. Minstens de helft van ondernemingen kampte dus reeds met een gebrek aan werkkapitaal op het ogenblik van de start van de WCO procedure. De evolutie van de liquiditeit in de jaren voorafgaand aan de procedure is duidelijk neergaand voor alle beschouwde bedrijven. Een kwart van de ondernemingen had al 2 jaar voor WCO een liquiditeit van amper 0,6 en kampten dus met een structureel probleem. Sinds de wetswijziging is de mediaanwaarde voorzichtig gestegen tot 0,76. Ook de zwakkere groep bedrijven (P10 en Q1) vertoont een ietwat verbeterde liquiditeit. Toch blijft 25% van de bedrijven onder de grens van 0,5 (een liquiditeitstekort van 50%). Op zich is er geen significant verschil voor en na de wetswijziging, maar er kan alleszins gesproken worden van een lichte verbetering van de liquiditeitspositie van de ondernemingen.
Acid Test
De acid-test is een strengere vorm van liquiditeitsbepaling omdat ze de waarde van de voorraden niet meerekent. Deze test houdt slechts rekening met de meest liquide middelen zoals handelsvorderingen en kasmiddelen, en sluit de voorraden en bestellingen in uitvoering uit omwille van de sterke afhankelijkheid van de verkoop ervan. Indien een onderneming snel van haar voorraden af wil, zal ze hierop wellicht een korting moeten toestaan. Ook in geval van maatwerkproducten of verouderde voorraad is de snelle omzetting in voldoende cash niet altijd evident. Een te sterke afhankelijkheid van de voorraden kan een onderneming dus in de problemen brengen. Bij de acid-test meten we een mediaanwaarde van 0,51 voor de wetswijziging en 0,54 na de wetswijziging. Een zelfde beeld dan bij de normale liquiditeit: lichte signalen van beterschap voor zowel de zwakkere als de sterkere bedrijven maar al bij al blijft de gemeten verandering weinig significant. Door het maken van de vergelijking tussen de mediaan liquiditeit in ruime zin (0,76) en enge zin (0,54) kan worden gesteld dat de meeste bedrijven slechts in beperkte mate afhankelijk zijn van hun voorraden, en het al dan niet meetellen van de voorraden niet leidt tot een structureel minder gezonde liquiditeit.
Dagen Klanten Krediet (DSO)
Het aantal dagen klantenkrediet is een indicator voor de mate waarin een onderneming haar klanten betaaluitstel verleent. Door de verhouding tussen bedrijfsopbrengsten en handelsvorderingen uit te drukken in dagen bekomt men een beeld van de snelheid waarmee ze haar vorderingen op klanten kan innen. Hoe langer deze periode, hoe langer ze betaaluitstel toestaat en hoe minder winstgevend deze vorderingen worden. De mediaanbedrijven met een WCO procedure voorafgaand aan de wetwijziging verleenden ongeveer 62 dagen klantenkrediet. De kortste betaaltermijn lag op 8 dagen, de langste betaaltermijnen liepen op tot 194 dagen. Het betaaluitstel nam af in het jaar voorafgaand aan het vonnis, maar in het meest recent balansjaar is er een merkbare stijging van het klantenkrediet voor alle bedrijven. Er kan worden vermoed dat bedrijven in de problemen kwamen omdat hun klanten zelf moeite hadden met betaald te geraken. De bedrijven in WCO na de wetswijziging vertonen globaal een korter aantal klantendagen, behalve bij het topsegment waar er pas na 11 dagen betaling verkregen wordt in vergelijking met de 8 dagen voor de wetswijziging. De mediaan zelf is gezakt van 62 dagen naar 56 dagen. Het maximale betaaluitstel werd teruggedrongen van 194 naar 170 dagen. Bedrijven houden hun DKK dus beter onder controle. Het goed opvolgen van klanten en zelf tijdig betaald worden is een belangrijke voorwaarde om de continuïteit van de eigen onderneming te verzekeren.
Dagen Leveranciers Krediet (DPO)
Het aantal dagen leverancierskrediet is wellicht één van de meest typerende indicatoren voor betaalproblemen. Bedrijven die worden geconfronteerd met een tijdelijk gebrek aan liquide middelen kunnen hun leveranciers zelf niet meer op tijd betalen en moeten zelf op zoek gaan naar bijkomende middelen of kunnen in het beste geval een afbetalingsplan bij een leverancier verkrijgen. Heel vaak weigert deze nog verdere leveringen en komen ook de werkzaamheden van het bedrijf in gevaar. Indien deze situatie meer algemeen en permanent van aard wordt, is de WCO procedure vaak de enige manier om nog uit deze negatieve spiraal te geraken. Op de grafieken zowel voor als na de wetswijziging wordt een duidelijke stijging van het aantal dagen leverancierskrediet waargenomen naarmate het ogenblik nadert waarop het vonnis wordt toegekend. De mediaan van de waarnemingen voor wetswijziging ligt op 100 dagen. De 10% beste bedrijven nemen tot 27 dagen om hun leveranciers te vergoeden, de 10% laagste waarnemingen tonen een uitstel tot 302 dagen. Na wetswijziging zien we duidelijk betere waarden. De mediaan wordt teruggedrongen naar 87 dagen maar ook de meer extreme waarden worden teruggedrongen. Een noodzakelijke voorwaarde om een akkoord met de schuldeisers te bereiken, is uiteraard om hen uitzicht te geven op een betaling binnen redelijke termijnen. In die zin is het onder controle houden van het leverancierskrediet een essentieel element binnen deze procedure.
Brutoverkoopmarge
Een bedrijf dat producten of diensten aanbiedt, moet een zekere marge tussen haar aankoop- en verkoopprijs realiseren indien het winstgevend wil zijn. De brutomarge vergelijkt de gerealiseerde bedrijfswinst met de omzet, zonder rekening te houden met niet-kaskosten zoals afschrijvingen en voorzieningen en zonder rekening te houden met financiële of uitzonderlijke elementen die het eindresultaat mogelijk beïnvloeden. Het mediaanbedrijf ziet haar marge afnemen van 5,42% over 4,21% tot nog amper 2,15% in aanloop naar het vonnis. De neerwaartse evolutie van de brutoverkoopmarge laat reeds zich over meerdere jaren voelen. Een kwart van de bedrijven werkt reeds met flinterdunne marges die onmogelijk voor de noodzakelijke rendabiliteit kunnen zorgen. Bij de 2e groep bedrijven (na wetswijziging WCO) zie je wel dat het probleem zich vooral stelt in het meest recente jaar voor het vonnis werd aangevraagd. De mediaan evolueert van 5,33% over 5,00% tot 2,52%.
Nettoverkoopmarge
Bij de berekening van nettoverkoopmarge wordt wel rekening gehouden met de nietkaskosten zoals afschrijvingen en voorzieningen, en eveneens met mogelijk kapitaalsubsidies waarop de onderneming kan rekenen. De nettoverkoopmarge ligt sowieso een stuk lager dan de brutoverkoopmarge door verrekening van meer kosten, maar dient op zijn minst positief te blijven. Hoe hoger de marge, hoe beter. De mediaanwaardes van de onderneming na wetswijziging zijn toch een stuk beter te noemen: 1,18% na de wijziging tegenover een negatieve marge van -2,87% voorafgaand aan de wetswijziging. Bedrijven die voor 1 augustus 2013 een WCO procedure hebben aangevraagd hadden structureel lagere marges. In die zin is het profiel van 2 e groep ondernemingen wel flink verbeterd. Ook de meer extreme waardes vertonen hetzij betere marges hetzij minder slechte marges.
Eigen Vermogen
Het eigen vermogen mag worden aanzien als de buffer van de onderneming om toekomstige problemen het hoofd te kunnen bieden. Een onderneming moet streven naar het ideale evenwicht tussen eigen middelen (eigen vermogen) en andere vormen van financiering (vreemd vermogen). Indien de eigen middelen van de onderneming negatief zijn of anders gesteld de schuldgraad meer dan 100% bedraagt, dan zullen banken en leveranciers minder snel of zelfs niet geneigd zijn om krediet toe te staan. Het bedrijf is dan ook gevoeliger voor plotse schokken en kan in de problemen komen. Voor beide onderzochte periodes nemen we een flink afname van het eigen vermogen waar. Op enkele jaren tijd hebben heel wat bedrijven hun reserves moeten aanspreken en daarmee hun vermogen zien afnemen. In de periode voor augustus 2013 noteren we zelfs een negatief eigen vermogen voor zeker 50% van de bedrijven. De mediaanwaarde lag op €7.585. Zelfs de best presterende bedrijven zagen op enkele jaren tijd hun vermogen pijlsnel afnemen. Sinds de wetswijziging is het profiel van de bedrijven aanzienlijk verbeterd, het mediaan eigen vermogen is gestegen tot € 12.000.
Bijlagen Bijlage 1: grafieken Sectoren versus personeelsvolume
Over Graydon Het handelsinformatiekantoor Graydon Belgium nv is in Berchem gevestigd en vormt een ploeg van 140 medewerkers. Dankzij een dagelijkse gedetailleerde opvolging houdt het bedrijf een reusachtige databank upto-date, gevoed met gegevens over alle in België gevestigde bedrijven, inclusief eenmanszaken en andere economische entiteiten. Hiermee ontwikkelt Graydon Belgium nv modellen die zowel risico's als groeikansen van ondernemingen tot uitdrukking brengen. Zo rapporteert de studiedienst van Graydon Belgium nv macro-economische tendensen en onderhoudt het bedrijf intensieve banden met diverse officiële instanties. Graydon Belgium nv richt zich vooral op het bedrijfsleven. Dankzij de databank kent elke geïnteresseerde de evoluties binnen elk individueel bedrijf. We bieden analyse-instrumenten aan die de rentabiliteit van zowel marketing- als verkoopstructuren actief ondersteunen. Graydon Belgium nv tekent voor de inbouw van beslissingssystemen op maat waarmee men de juiste zakenrelaties opspoort, accepteert en opvolgt. Contact algemeen: 03 280 88 00-
[email protected]