Dossier actueel
| Jos Kersten
Toen TvZ in juli 2003 (nr. 7, p. 16-21) een dossier wijdde aan de – toen – twaalf net gestarte lectoraten Verpleging & Verzorging, ging het vooral over plannen. Drie jaar later valt er meer te zeggen over het functioneren van de lectoraten en wat zij opleveren. We doen dit aan de hand van een profiel van twee lectoraten: Best Practice in de GGZ-Verpleegkunde van Hogeschool Inholland te
Illustratie: Taeke Castelein
Alkmaar en Autonomie en Participatie van chronisch zieken van Hogeschool Zuyd te Heerlen.
Volop actief in onderzoek en innovatie
Lectoraten werpen vruchten af In Alkmaar richten ze zich op het ontwikkelen van best practice voor verpleegkundigen in de geestelijke gezondheidszorg. In Heerlen staat de autonomie en participatie van chronisch zieken centraal. Maar hoe werkt een lectoraat? Kan het de beoogde brug slaan tussen theorie en praktijk? Hoe dan? En wordt het onderwijs op de hogescholen er beter van? In twee portretten geven we antwoord op deze vragen.
In het hoger beroepsonderwijs (hbo) zijn circa 200 lectoraten, die simpel gezegd tot doel hebben kennis te ontwikkelen, te verspreiden en deze toe te passen in de beroepspraktijk.1 Het gaat niet om het ontwikkelen van fundamentele kennis - dat gebeurt in het wetenschappelijk onderwijs - maar om het ontwikkelen van kennis in interactie met de praktijk. Dat moet direct toepasbare kennisproducten opleveren, zoals fysieke producten, productieprocessen, adviesdiensten, methodieken, handleidingen en dergelijke. En het onderwijs moet er beter van worden, bijvoorbeeld doordat de kennis opgenomen kan worden in opleidingscurricula en op die manier in de praktijk komt. Lectoraten moeten kenniskringen vormen. Dit houdt in dat een lector een groep om zich heen verzamelt van docenten die al op een bepaald vakgebied binnen de hogeschool werkzaam zijn. De docenten in zo’n kenniskring zullen hun deskundigheid extra kunnen vergroten door studie, (promotie)onderzoek en kennisuitwisseling met bedrijven en instellingen. Zij kunnen zich verder professionaliseren onder leiding van de lector en zich zo ontwikkelen van ‘routineprofessionals’ tot ‘innovatieprofessionals’.
Zestien lectoraten V&V Anno 2006 concentreren zestien lectoraten zich op de uitwisseling van kennis binnen het
12 |
domein van de verpleging en verzorging. De opdrachten die zij vervullen zijn divers van aard. Zo richt het lectoraat van de Fontys Hogeschool (Eindhoven) zich op de implementatie van evidence based practice, terwijl het lectoraat van de Christelijke Hogeschool Ede de morele beroepsontwikkeling van toekomstige beroepsbeoefenaren centraal stelt (zie kader op p. 14). Op de website van het LEVV (www.levv.nl zoekterm lectoraten) is een overzicht van de lectoraten V&V te vinden met daarbij de projecten die ze uitvoeren. Het LEVV organiseert twee keer per jaar een netwerkbijeenkomst voor lectoren om de kennis van de lectoraten te bundelen en te verspreiden. Aan dit netwerk zijn ook de hoogleraren Verplegingswetenschap en Zorgwetenschap verbonden. De najaarsbijeenkomst zal gewijd zijn aan het thema ‘case studies’.
Lectoraat GGZ-verpleegkunde Goede onderzoeken doen, die goede producten opleveren en die vertalen naar onderwijs en praktijk. Dat is de voornaamste zorg van Berno van Meijel, die twee dagen per week als lector verbonden is aan het lectoraat Best Practice in de GGZ-Verpleegkunde van de Hogeschool Inholland te Alkmaar. De rest van zijn tijd is hij in dienst van de Universiteit Utrecht, vakgroep Verplegingswetenschap. In zijn functie als lector is hij nauw betrokken bij het opzetten van nieuwe projecten, het
TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2006 nr. 9
V&V-LECTORATEN Acute Intensieve Zorg
Leefstijl en Gezondheid
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Hogeschool Utrecht
mw. dr. A.J. (Joke) Mintjes-de Groot
dhr. prof. dr. L. (Luc) Vanhees
www.han.nl
www.hu.nl
Autonomie en Participatie van chronisch
Mensen met Chronische Ziekten
zieken
Hogeschool Leiden
Hogeschool Zuyd
dhr. dr. H. (Henk) Rosendal
dhr. dr. L.P. (Luc) de Witte
www.hsleiden.nl
www.aenp.hszuyd.nl Transities in Zorg Best Practice in de GGZ-Verpleegkunde
Hogeschool Rotterdam
Hogeschool Inholland
mw. drs. A.L. (AnneLoes) van Staa
dhr. dr. B.K.G. (Berno) van Meijel
mw. dr. J. (Jacomine) de Lange
www.inholland.nl
www.transitiesinzorg.nl
Ethiek van de Zorg
Transparante Zorgverlening
Christelijke Hogeschool Ede
Hanzehogeschool Groningen
dhr. prof. dr. ir. H. (Henk) Jochemsen
dhr. dr. C.P (Cees) van der Schans
dhr. dr. J.H. (Jan) Hegeman, associate lector
www.hanze.nl
topshare.che.nl Vermaatschappelijking Evidence Based Nursing
Avans Hogeschool
Hogeschool van Amsterdam
mw. dr. ir. M.H. (Rick) Kwekkeboom
dhr. dr. R. (Rien) de Vos
www.avans.nl
www.verpleeg.hva.nl Verpleegkundige en paramedische Evidence Based Practice
zorg voor mensen met chronische
Fontys Hogescholen
aandoeningen
mw. dr. A. (Angie) Titchen
Hogeschool Utrecht
mw. C.M.M. (Karen) Cox
mw. dr. M.J. (Marieke) Schuurmans
www.fontys.nl
mw. prof. dr. M.S.H. (Mia) Duijnstee www.hu.nl
Gezondheid en Welzijn Saxion Hogescholen
Vraaggestuurde Zorg
mw. prof. dr. J. (Joy) Notter
Hogeschool Utrecht
mw. dr. G.A. (Geralien) Holsbrink
mw. dr. H.S.M. (Helianthe) Kort
www.saxion.nl
www.hu.nl
Innovatie en competentieontwikkeling
Zorgmanagement
in de zorg
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden
dhr. prof. dr. A.C. (Ton) van den Hout
mw. dr. M.L.M. (Margo) Brouns
www.han.nl
www.nhl.nl
schrijven van onderzoeksvoorstellen, het verwerven van subsidies, het begeleiden van onderzoekers en het onderhouden van contacten met directies van instellingen en onderwijs. ‘In de praktijk kom ik met die twee dagen niet uit. Ik zie dat maar als een teken dat het lectoraat succesvol is. Overigens lopen mijn banen bij de universiteit en de hogeschool in hoge mate in elkaar over. Ik streef er naar één onderzoeksprogramma te realiseren. Dat kan, omdat beide instellingen in hun
14 |
200-17271-6_TvZ 06-09.indd 14
onderzoeksprogramma prioriteit geven aan ‘preventie’. Het kan ook, omdat er mijns inziens maar één norm is, namelijk dat onderzoek van goede kwaliteit moet zijn, of het nu binnen de hogeschool wordt uitgevoerd of binnen de universiteit.’ Het ‘GGZ’ uit de titel van het lectoraat moet breed worden opgevat: geestelijke gezondheidszorg, verstandelijk gehandicaptenzorg en psychogeriatrische zorg. En ‘best practice’ verwijst niet naar bewezen best practices in de
praktijk, maar wordt door Van Meijel en zijn leden van de kenniskring zelf ontwikkeld. Daarbij wordt gebruik gemaakt van wetenschappelijke kennis, maar ook van best available knowledge: expertkennis, kennis verkregen op basis van consensus, patiëntenvoorkeuren, informatie uit benchmarking en kennis over organisatorische principes die van belang zijn bij zorgvernieuwing. De leden van de kenniskring zijn vooral verpleegkundigen met een wetenschappelijke achtergrond, naast een enkele orthopedagoog en bewegingswetenschapper. Van Meijel: ‘De meesten zijn geen docent op de hogeschool, zoals je vaak bij lectoraten ziet. Die keuze hebben we bij de start, najaar 2003, bewust gemaakt. We zochten mensen die én over specifieke kennis van het werkveld én over onderzoeksvaardigheden beschikten. Dat heeft geleid tot het besluit kennis van buiten, uit de praktijk en van andere kennisinstituten, de school binnen te halen.’ ‘In het begin had je als lector veel vrijheid om je lectoraat zelf vorm te geven. De één legde meer de nadruk op onderwijs, de ander op onderzoek, een derde op innovaties. Dat is verschillend ingevuld. Wij hebben gekozen voor gedegen onderzoek, dat pas op langere termijn resultaten oplevert. Onze doelstelling is bijdragen aan professionalisering van psychiatrisch verpleegkundigen door het ontwikkelen van richtlijnen en interventies, waarvan je weet dat er in de praktijk een grote behoefte aan is. Ze vinden rechtstreeks hun weg naar de praktijk, via publicaties en bijscholing, of indirect via de curricula van hogescholen.’ Binnen het lectoraat Best Practice in de GGZ-Verpleegkunde lopen 14 projecten, op basis van een begroting van slechts 350.000 euro per jaar. Hiervan wordt iets meer dan de helft (182.000) verkregen van de Stichting Kennisontwikkeling HBO (SKO), de overige inkomsten bestaan in 2005/2006 uit bijdragen van derden (80.000) en contractactiviteiten (90.000). Beide bronnen van inkomsten hebben sinds de start van het lectoraat een gestage groei doorgemaakt, waardoor de eigen bijdrage van Hogeschool InHolland kon worden teruggebracht van 55.000 euro in 2003 naar helemaal niets in 2005/2006. Van de 14 projecten lichten we er hier twee nader uit.
Project Agitatie Na het voltooien van de HBO-V in Eindhoven trok Rieneke Peijnenburg naar Maastricht
TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2006 nr. 9
28-08-2006 14:30:30
TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2006 nr. 9
Foto: Stijn Rademaker
om er de studie Gezondheidswetenschappen te volgen, afstudeerrichting Zorgwetenschappen. Sinds oktober 2005 werkt zij bij het lectoraat Best Practice in de GGZ-Verpleegkunde 24 uur per week aan de ontwikkeling van een evidence based richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden, die tot doel heeft agitatie bij dementerende ouderen en probleemgedrag dat hiermee samenhangt, te verminderen. Het is een voorbeeld van onderzoek waarvan bekend is dat er behoefte aan is in de praktijk. Ook bekend is dat sommige interventies al met succes in de praktijk worden toegepast. Waar het aan ontbreekt, is een richtlijn die structuur biedt aan het handelen, onderbouwd met evidentie. Peijnenburg: ‘Bij agitatie moet je denken aan fysiek en verbaal gedrag, wel en niet agressief. Bijvoorbeeld constant heen en weer lopen, dingen verzamelen of verstoppen, steeds dezelfde dingen zeggen of overdreven om aandacht vragen, maar ook slaan, schoppen of schelden. Het verminderen van die agitatie zou zeer waardevol zijn. Het draagt bij aan een betere kwaliteit van leven van de patiënt en zijn mantelzorgers, een betere en meer effectieve zorg en minder belasting voor de zorgverleners en mantelzorgers.’ ‘Ik doe het project samen met twee collega’s, die beiden vier uur aan het project verbonden zijn. We zijn begonnen met een literatuuronderzoek. Dat heeft 114 artikelen opgeleverd, die ik nu per interventie heb gerangschikt en heb bekeken op effectiviteit. Bij interventies moet je bijvoorbeeld denken aan ontspanning door het aanbieden van muziek, zoals tijdens het eten of bij het in bad gaan, gestructureerd aanbieden van activiteiten, zoals iedere ochtend een wandeling maken of lichaamsoefeningen doen, en sociale interactie, bijvoorbeeld in de vorm van gesimuleerde aanwezigheid: een familielid die de dementerende toespreekt via een videoband of cassette. Het gaat steeds om het maken van een inschatting of een specifieke interventie effectief zou kunnen zijn bij deze ene cliënt en hoe deze dan uitgevoerd zou moeten worden om een optimaal effect te bereiken. Heel belangrijk is het aansluiten bij de persoonlijke voorkeuren van de cliënt. Als het bijvoorbeeld gaat om muziek: houdt hij van klassiek of van schlagers?’ ‘Het resultaat van het literatuuronderzoek zal een conceptrichtlijn zijn in een gebruikersvriendelijke, handzame vorm. Over de precieze vorm zijn we nu nog aan het nadenken.
Dr. Berno van Meijel, lector bij het lectoraat Best Practice in de GGZ-Verpleegkunde van de Hogeschool Inholland te Alkmaar
Daarna zal een expertpanel van verpleegkundigen, verzorgenden, mantelzorgers, een psychiater en een medicus de richtlijn gaan beoordelen op inhoud en bruikbaarheid, wat tot bijstellingen leidt. Vervolgens ontwikkelen en geven we een scholing. Die zal enerzijds gericht zijn op de overdracht van theoretische kennis over geagiteerd gedrag en anderzijds op het trainen van de voor de uitvoering van de richtlijn vereiste praktische vaardigheden. Daarna zal de richtlijn in vier instellingen en door twee ambulante teams op bruikbaarheid en toepasbaarheid worden getoetst. Dit hele traject moet in november 2007 zijn afgerond.’ ‘Daarna zou er eigenlijk nog een groot landelijk onderzoek naar de effectiviteit moeten plaatsvinden’, vult Berno van Meijel aan. ‘Daar moeten we nog financiering voor zien te verwerven. Belangrijk voor een onderzoek als dat van Rieneke is dat je een kennisnetwerk ontwikkelt. Zo werken we samen met Anneke Francke van het Nivel, die deskundig is op het terrein van richtlijnontwikkeling dementie. Jacomine de Lange heeft zelfs twee lijntjes naar expertise op het gebied van dementie: via het lectoraat Transities in Zorg te Rotterdam en het Trimbos-instituut, waar ze
ook werkt. Verder hebben we contact met de Stichting Geriant, gespecialiseerd in hulpverlening bij dementie, en de universiteit van Nijmegen, waar wordt gewerkt aan een overkoepelende richtlijn voor probleemgedrag bij dementie. Het is erg leuk en nuttig om dit soort kennisnetwerken te ontwikkelen. Je kunt het ook anders stellen: dit soort onderzoek kun je niet in je eentje doen. Dat is een onomkeerbare ontwikkeling.’
Project Zelfverwonding Maartje Bosman, verpleegkundige en bewegingswetenschapper, doet binnen het lectoraat Best Practice in de GGZ-Verpleegkunde een promotieonderzoek. Zij ontwikkelt en toetst daarbij evidence based interventies voor verpleegkundigen, met als doel psychiatrische patiënten die zichzelf verwonden effectief te begeleiden. Ze is in december 2004 gestart met het ontwerpen van haar onderzoek – samen met Berno van Meijel – op basis van een literatuurstudie. Bosman: ‘Feitelijk is er nog heel weinig onderzoek op dit terrein verricht en is er nog nauwelijks wetenschappelijk bewijs voor de enkele interventies die wel worden beschre| 15
Balanceren tussen perspectief cliënt en zorg v enten niet over één kam kunt scheren. Er is een
Vier strategieën
groep cliënten die nauw bij de zorg betrokken
‘Op grond van dit soort conflicten heb ik vier
wil zijn als actieve consument. Zij zijn assertief
strategieën van zorgverleners onderscheiden in
en willen eigen verantwoordelijkheid dragen.
het omgaan hiermee. Zorgverleners passen vaak
Het gaat hen om erkenning van hun ervarings-
vooral één bepaalde strategie toe, maar kunnen
deskundigheid en van een aantal waarden. Eén
ook variëren. Eén strategie is vooral de cliënt
zo’n waarde is dat de continuïteit van hun leven
willen behagen: de zorgverlener gaat het con-
centraal staat. De verpleegkundige of verzor-
flict niet aan en doet alles wat de cliënt vraagt.
gende verleent in hun optiek zorg of ondersteu-
Dat leidt er bijvoorbeeld toe dat zij ook in haar
ning als het in hun programma past; niet an-
vrije tijd door cliënten wordt gebeld en ook
dersom. Er is ook een groep cliënten die de zorg
daadwerkelijk bij hen komt opdraven. Een ande-
graag overlaat aan iemand die zij vertrouwen.
re strategie is precies tegenovergesteld: de
Dat kan ook tijdelijk zijn, bijvoorbeeld tijdens
zorgverlener stuurt en domineert vanuit haar
een crisisfase in het ziekteproces. Daarna zou
eigen opvattingen over wat goed is, zonder zich
de cliënt zich eventueel weer anders kunnen op-
werkelijk te verdiepen in wat de cliënt wil: “Ik
stellen. Een derde groep gaat vooral de dialoog
ben gekomen om u uit bed te halen. U heeft
aan met de zorgverlener, vanuit de gedachte dat
daar geen zin in, maar ik ga dat toch doen,
zowel cliënt als zorgverlener deskundig zijn,
want dat is het beste voor u.” Dat forceert ze als
ieder op hun eigen manier, en dat zij door te
het ware. Dan heb je nog een strategie waarbij
onderhandelen wel overeenstemming zullen be-
je je verschuilt achter de regels: “U wilt het an-
reiken. Het is dus niet zo dat cliënten altijd
ders, maar volgens de regels moet ik het zo
maar optimaal willen participeren. Sommige cli-
doen.” Ook bij deze strategie lijkt de zorgverle-
enten willen dat helemaal niet en andere kunnen
ner zich niet bewust van de wens van de cliënt.
dat niet. De mate waarin cliënten wensen te
Bovendien neemt zij op deze wijze geen verant-
participeren wordt beïnvloed door factoren als
woordelijkheid voor het conflict. De vierde stra-
de persoonlijkheid van de cliënt, zijn kennis
tegie, waarbij de dialoog wordt aangegaan, is
en vaardigheden, zijn beschikbare energie,
effectief doordat in die dialoog het probleem
copingprocessen, leeftijd, voorkeuren en
naar tevredenheid van beide partijen wordt op-
opvattingen over zorg, ervaringen met zorg
gelost. Soms wordt daarbij sturen als tweede
in het verleden...’
keus gebruikt. Dat wil zeggen dat de zorgverle-
‘De andere kant van het verhaal is: welke gele-
ner daar normaal niet voor kiest, maar in dit
Tineke Schoot promoveert op 20 oktober
genheid geeft de zorgverlener de cliënt om te
geval bewust wel. Een persoon met cva en ver-
a.s. aan de Universiteit Maastricht op het
kunnen participeren? Dat heb ik onderzocht in
minderde cognitieve vermogens wil bijvoor-
proefschrift ‘Cliëntgecentreerde zorg: ba-
de praktijk via participerende observatie en
beeld ’s ochtends niet uit bed komen. De zorg-
lanceren tussen het perspectief van de cli-
semi-gestructureerde interviews. Wat dan duide-
verlener schat in dat de cliënt zichzelf hiermee
enten en zorgverleners in de thuiszorg’.
lijk wordt is dat zorgverleners naast het verle-
tekort doet, want hij gaat graag naar de dagop-
Zij is verpleegkundige, senior docent aan
nen van vraaggerichte zorg ook andere rollen en
vang. Zij stuurt erop aan, ondanks de wens van
de faculteit Gezondheid en Zorg en coördi-
verantwoordelijkheden te vervullen hebben. Zij
de cliënt om te blijven liggen, dat hij toch uit
nator van de subgroep vraaggerichte zorg
moeten bijvoorbeeld ook kritische professional
bed komt.’
van de kenniskring Autonomie & Participa-
zijn, die voldoet aan kwaliteitseisen: protocol-
tie, Hogeschool Zuyd. Zij vertelt over de
len, standaarden, evidence based werken. Die
Dialoog
bevindingen van haar onderzoek.
andere rollen kunnen conflicteren met het tege-
‘Dit onderzoek onder cliënten en zorgverleners
moet komen aan de wensen van de cliënt. Zo
heeft geleid tot het ontwikkelen van het leertra-
‘In de literatuur bestaat veel verwarring over de
kan een cliënt aan een zorgverlener vragen om
ject “Vraaggerichte zorg in dialoog”. Het pro-
begrippen vraaggerichte en vraaggestuurde
het opvangsysteem van zijn urinekatheter af te
gramma bestaat uit een basis- en een vervolg-
zorg. Een manager verstaat daar vaak ook iets
sluiten zodat hij zich daardoor niet gehinderd
module met de varianten thuiszorg en klinische
heel anders onder dan een cliënt of een zorgver-
voelt in het contact met een kennis die op be-
zorg. In de basismodule ligt de nadruk op be-
lener. Dus het eerste wat ik heb gedaan is aan
zoek komt. Dat verzoek kan echter botsen met
wustwording van knelpunten in de huidige situ-
cliënten en zorgverleners zelf vragen wat zij er-
het risico op infectie dat hierdoor bij de cliënt
atie en oriëntatie op de wensen en behoeften
onder verstaan. Daarbij bleek al snel dat je cli-
ontstaat.’
van zorgvragers. Deze module kan door een
16 |
TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2006 nr. 9
verlener brede groep medewerkers in een instelling worden gevolgd, ook door managers en zorgcoördinatoren. De vervolgmodule is specifiek gericht op zorgverleners van kwalificatieniveau 3, 4 en 5 en beoogt competenties te ontwikkelen om vraaggericht zorg te kunnen verlenen en in te spelen op knelpunten en spanningsvelden die deelnemers zelf in de praktijk ervaren. Dit leertraject is bij drie thuiszorginstellingen doorlopen en geëvalueerd. Uit die evaluatie bleek dat zorgverleners zich echt bewust werden van vragen als: ben ik me er genoeg van bewust wat die cliënt wil? Geef ik genoeg gelegenheid om te participeren? Hoe ga ik om met spanningen die zich voordoen? Na het traject bleken de competenties van de deelnemers om vraaggericht zorg te kunnen verlenen significant te zijn toegenomen.’ Wat Tineke Schoot tot slot wil benadrukken is dat zorgverleners niet alléén invulling kunnen geven aan vraaggericht werken. ‘Een klassiek voorbeeld van een conflict is de wens van een cliënt om later naar bed te worden geholpen omdat hij een feestje heeft. Een reflex van de hulpverlener kan dan zijn: dat kan niet, dat valt buiten de dienstroosters. Je kunt als hulpverlener ook los van de regels en structuren reageren en kijken of er wel een oplossing mogelijk is. Dat kan wél tot fricties leiden, met de leidinggevende bijvoorbeeld. Daarom zul je als je werkelijk cliëntgericht wilt werken, je hele organisatie daarop moeten inrichten. Daarbij is vooral steun van het management op het niveau van het primaire proces nodig. Samen kritisch reflecteren op de geboden zorg en op de spanningsvelden die zich daarin voordoen. De manager moet niet op voorhand roepen: dat kan niet of dat is te duur, maar samen met de zorgverleners zoeken naar creatieve oplossingen.’ Vanaf 20 oktober is de op het proefschrift van Tineke Schoot gebaseerde brochure ‘Cliëntgecentreerde zorg: leren balanceren’ op te vragen bij Yolande Keulers, tel. (045) 400 63 61, e-mail:
[email protected].
TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2006 nr. 9
ven. Die zijn bovendien vooral cognitief van aard. Bij zelfverwondend gedrag wordt nog steeds vooral gedacht aan vrouwen met een persoonlijkheidsstoornis, die aandacht willen trekken. In de praktijk komt zelfverwondend gedrag echter veel breder voor. Bijvoorbeeld ook bij depressie, eetstoornissen, het posttraumatisch stresssyndroom. En ook relatief vaak bij jongens tussen de 12 en 18 jaar, zoals een onderzoek van GGD Rotterdam uitwees. Bij intakegesprekken wordt er meestal niet naar gevraagd en daardoor wordt het ook niet geregistreerd. Een ander misverstand is dat dit gedrag gericht zou zijn op zelfdestructie of suïcide, terwijl het vaak onderdeel blijkt te zijn van een overlevingsstrategie. Het is een manier om emoties te reguleren, een vorm van coping.’ ‘Je kunt dus stellen dat het een onderschat probleem is, omgeven door een verkeerde beeldvorming. Dat verklaart mede waarom verpleegkundigen vaak niet goed weten hoe ze met zelfverwondend gedrag moeten omgaan. Dat onvermogen is van invloed op de kwaliteit van de zorg die zij leveren en op de relatie met de patiënt. Zo kan onbegrip voor het gedrag van de patiënt ertoe leiden dat deze zich terugtrekt uit de zorg. Dit alles bij elkaar maakt de behoefte aan een interventiepakket groot. Een richtlijn moet veel wetenschappelijke evidentie bieden, op grond waarvan keuzes gemaakt kunnen worden, maar die evidentie is er op het gebied van zelfverwonding nog onvoldoende. Wat ik wel kan bieden is een soort gereedschapskist met weloverwogen en verantwoorde interventies, een soort minirichtlijn. Die zal berusten op drie pijlers: handvatten voor bejegening en communicatie, signaleren van dreigende zelfverwonding, en preventieve en beschermende interventies. Als mensen dreigen het contact met zichzelf en de omgeving te verliezen en de drang hebben zichzelf te verwonden, worden preventief wel eens interventies toegepast als een elastiek op een pols schieten, op een trommel laten slaan of ontspanningsoefeningen om mensen er weer “bij” te krijgen. Die interventies zijn niet onderzocht op effectiviteit, maar die wil ik wel een plaats geven.’ ‘Wat ik niet wil doen is met een vinger naar de praktijk wijzen. Ik pleit er juist voor dat verpleegkundigen meer ondersteuning krijgen, dat zij hun emoties moeten kunnen delen, bijvoorbeeld via intervisie. Zelfverwondend gedrag is immers confronterend. En verder wil
ik vooral uitnodigen om met z’n allen om de tafel te gaan zitten. Delen we op de afdeling dezelfde visie, dezelfde kennis en hoe verhoudt die zich tot het patiëntenbelang? Toen ik zelf in de praktijk werkzaam was, werd bij een patiënt met een persoonlijkheidsstoornis gezegd: je moet mensen hun eigen verantwoordelijkheid laten behouden. Dus ook als ze de aandrang hebben zichzelf te verwonden, laat ze zich dan melden en om hulp vragen. Nu blijkt uit recent onderzoek echter dat wanneer mensen al dranggevoelens hebben, zij daar helemaal niet meer over kunnen praten. Dus dat idee van “ze moeten het zelf melden” is achterhaald. Dergelijke kennis moet je met elkaar delen en daar kan mijn onderzoek aan bijdragen, net als aan een goede beeldvorming. Dan nog: ieder individu is anders. Kijk met elkaar: hoe gaan we het doen? Wat is voor deze persoon de best gedachte behandeling? Nuances zijn heel belangrijk. En doe dat met alle disciplines. Een Duitse onderzoekster heeft als interventie beschreven om iemands hand vast te houden of iemand een massage aan te bieden als je ziet dat hij of zij van zichzelf vervreemd raakt. Als verpleegkundigen dat een goede interventie vinden is het wel van belang dat de psychiater dan niet zegt: lichamelijk contact is taboe. Dus ook multidisciplinair moet je het met elkaar eens zijn.’ De komende veertien maanden werkt Maartje Bosman aan haar ‘gereedschapskist’, gefinancierd door ZonMw. Voor de tweede fase van het traject, een effectiviteitsonderzoek, is net als bij Rieneke Peijnenburg, de financiering nog niet rond. Ook Maartje heeft een kennisnetwerk ontwikkeld met ervaringsdeskundigen (patiënten van de Landelijke Stichting Zelfbeschadiging), mensen uit de praktijk (GGZ Noord Holland Noord en Altrecht Utrecht) en experts in de wetenschap: hoogleraar psychiatrie Walter Vandereycken van de Katholieke Universiteit Leuven en hoogleraar Margaret McAllister van de Griffith University in Brisbane, Australië en verbonden aan het College of Mental Health Nurses in Australië en Nieuw-Zeeland.
Samenwerking Berno van Meijel: ‘Het allerleukste aan het lectoraat vind ik de samenwerking tussen universiteit, hogeschool, kennisinstituten en praktijkinstellingen. Wij werken nauw samen met Stichting GGZ Noord Holland, Stichting
| 17
Esdégé Reigersdaal, Verpleeghuis Zuyder Waert en het Dementie- en Casemanagementteam Noord-Kennemerland. Ik zie een tendens dat praktijkinstellingen in toenemende mate bereid zijn om bij te dragen aan kennisontwikkeling, bijvoorbeeld door formatie beschikbaar te stellen voor onderzoek dat samen met of onder supervisie van het lectoraat wordt uitgevoerd, of door mee te werken aan het testen van een richtlijn in de praktijk. De relatie onderwijs-lectoraat moet nog wel meer vorm krijgen. Hiervoor hebben we een uitgebreid plan in uitvoering met als activiteiten: bijscholing van docenten, gastcolleges en workshops van leden van de kenniskring aan studenten van de hogeschool, begeleiding van afstudeerprojecten van studenten en bijdragen aan het vernieuwen van het onderwijscurriculum ggz.’ ‘Ten aanzien van het onderwijs zijn twee resultaten van het lectoraat voor mij van essentieel belang. Het eerste is, dat wij er toe bijdragen dat de aantrekkingskracht toeneemt van verpleegkundige opleidingen die voorbereiden op het werken in de geestelijke gezondheidszorg. Het werken in de ggz is niet bijzonder populair onder studenten verpleegkunde, zo blijkt uit internationaal onderzoek. Alleen de zorg voor geriatrische patiënten scoort nog lager in populariteit. Het tweede resultaat dat ik wil bereiken is, dat de competenties van studenten die de hogeschool verlaten, goed aansluiten bij de eisen die instellingen stellen.’ ‘Kijk, je kunt niet alles tegelijk. Maar als ik terugkijk op de afgelopen drie jaar durf ik rustig te stellen dat het lectoraat zijn vruchten afwerpt. Zeker als je dat nog eens afzet tegen de relatief lage begroting.’
Lectoraat Autonomie en Participatie Luc de Witte is vanaf de start in 2002 lector van de Kenniskring Autonomie en Participatie van chronisch zieken van de Hogeschool Zuyd te Heerlen. De Witte is arts en houdt zich al twintig jaar bezig met toegepast onderzoek en zorginnovatie op het gebied van de zorg voor mensen met beperkingen, vooral chronisch zieken. ‘We hebben aan onze hogeschool bewust gekozen voor een beroepsoverstijgend thema. Tot de kenniskring behoren docenten verpleegkunde, fysiotherapie, ergotherapie en logopedie. Als lector waak ik over inhoudelijke
18 |
concentratie en samenhang in het onderzoek dat docenten en studenten uitvoeren. Verder zie ik toe op samenwerking met andere kennisinstellingen en het werkveld en stimuleer ik dat docenten meer betrokken raken bij ontwikkelingen in dat werkveld, via onderzoek en innovatieprojecten. Ten slotte heb je als lector een verantwoordelijkheid voor het inhoudelijke beleid van de hogeschool, vooral op het gebied van kennisontwikkeling, van onderzoek.’ De kenniskring werkte in 2005 met een budget van een kleine 270.000 euro. Dat kan doordat de De Witte, net als Van Meijel, slechts een parttime aanstelling heeft en de overige twaalf leden in principe ‘maar’ zes uur per week bij de kenniskring op de loonlijst staan. De Stichting Kennisontwikkeling HBO (SKO) droeg 160.000 euro bij, de hogeschool zelf 50.000 euro. Het overige geld werd extern verworven, bijvoorbeeld via een fonds.
Vraaggericht werken Het lectoraat heeft drie onderzoekslijnen: vraaggericht werken, bevorderende en belemmerende factoren voor participatie, en evidence based werken en meetinstrumenten. De Witte: ‘Je ziet de laatste jaren dat de positie van cliënten in de zorg aan het veranderen is. Er komen steeds meer mensen met langdurige of blijvende functiebeperkingen, vaak als gevolg van een chronische ziekte. Deze mensen stellen andere eisen aan de zorg die zij willen ontvangen. Meest centraal hierbij is dat cliënten duidelijker invloed willen hebben op wat er gebeurt en hoe en wanneer dat gebeurt. Met andere woorden: autonomie van de cliënt wordt in toenemende mate het uitgangspunt voor handelen in de zorg. Ook de rol die zorg en voorzieningen spelen verandert. Cliënten, en dan vooral mensen met langdurige functiebeperkingen, willen dat zorg en voorzieningen hen ondersteunen bij het uitvoeren van activiteiten en bij het deelnemen aan de samenleving; participatie wordt het centrale doel in de zorg. Dat vraagt om een ander type professional met andere rollen. Daarbij kun je denken aan: vraag verhelderen, informatie verstrekken, besluitvorming in dialoog, onderhandelen, empowerment, omgaan met ethische dilemma’s, evalueren, narratief redeneren, kritisch gesprekspartner zijn. Bij vraaggerichte zorg doet de professional nadrukkelijk moeite om zorg te verlenen in dialoog met de cliënt. Het perspectief van de cli-
ent staat centraal.’ Op 20 oktober a.s. zal verpleegkundige Tineke Schoot promoveren op het onderwerp vraaggestuurde en vraaggerichte zorg in de relatie hulpverlener-cliënt. Zij heeft onderzocht wat cliënten én professionals in de thuiszorg als vraaggerichte zorg- en hulpverlening ervaren. Op basis van dat onderzoek werden meetinstrumenten ontwikkeld en de cursus ‘Zorg in dialoog’. Volgens Luc de Witte is dit promotieonderzoek een schoolvoorbeeld van hoe een lectoraat zou moeten werken: het doen van onderzoek, het toepassen van de resultaten daarvan in concrete producten of diensten en het verspreiden daarvan. (Zie kader Balanceren tussen perspectief cliënt en zorgverlener) ‘Gerelateerd aan ‘vraaggericht werken’, vragen wij ons in de tweede onderzoekslijn af: wat zijn bevorderende en belemmerende factoren voor autonomie en participatie van chronisch zieken? Dit thema zijn we aan het verkennen in verschillende projecten. Zo wordt er in de ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health) met omgevingsfactoren gewerkt, die mede het niveau van participatie bepalen. Er is weinig literatuur bekend over die omgevingsfactoren – de fysieke omgeving, bejegening, houding van familie en vrienden, barrières bij instanties – en welk effect ze hebben op het ervaren niveau van participatie. Om daar meer zicht op te krijgen proberen we instrumenten uit het buitenland te vertalen, die systematisch in kaart te brengen en vervolgens toe te passen. De daarop volgende vraag zal zijn: wat kun je met de resultaten van die metingen in de professionele zorg doen?’
Evidence based werken De derde onderzoekslijn in het lectoraat is ‘evidence based werken en meetinstrumenten’. De Witte: ‘In de loop van de eerste drie jaar van het lectoraat is gebleken dat professionals in de zorg niet alleen met een veranderende rol van cliënten te maken krijgen. Zij moeten ook aan allerlei professionele en andere normen voldoen, die soms op gespannen voet staan met het streven naar autonomie en participatie van cliënten. Een van deze ontwikkelingen is de roep om evidence based handelen.’ In 2005 is besloten evidence based werken meer accent te geven in het lectoraat. Er is in-
TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2006 nr. 9
middels een project in voorbereiding op het snijvlak van vraaggericht en evidence based werken met als centrale vraag: hoe kun je bij het toepassen van richtlijnen en protocollen het cliëntperspectief een plaats geven? Dit onderzoek zal in eerste instantie worden gericht op diagnosegroepen waarvoor goede en breed geïmplementeerde richtlijnen en protocollen bestaan. Een onderdeel van het thema ‘evidence based werken’ is het verder ontwikkelen van een databank met meetinstrumenten, in beheer van het Expertisecentrum Meetinstrumenten voor Revalidatie (ECMR), een gezamenlijk project van de kenniskring en het iRv, Kenniscentrum voor Revalidatie en Handicap. De Witte: ‘Om iets te kunnen zeggen over de mate waarin het handelen van professionals of de inzet van hulpmiddelen bijdraagt aan autonomie en participatie, moet je de mate van autonomie en participatie kunnen meten. Daarom hebben we een database2 opgezet en daarin zijn inmiddels meer dan 135 meetinstrumenten op dit terrein opgenomen. Daarbij gaat het zowel om instrumenten voor onderzoek als voor praktisch gebruik. Bestaande instrumenten uit het buitenland worden vertaald en voor gebruik in Nederland getest en nieuwe worden ontwikkeld. Opvallend is dat er relatief weinig verpleegkundige meetinstrumenten zijn. Verpleegkundigen hebben in het algemeen blijkbaar minder behoefte hun handelen te objectiveren en daarvan het effect te meten. Dat merken we ook als we cursussen en symposia over meetinstrumenten organiseren. Dan zijn er veel inschrijvingen van fysio-
TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2006 nr. 9
200-17271-6_TvZ 06-09.indd 19
therapeuten en nauwelijks van verpleegkundigen. Overigens werkt dat ook omgekeerd: ergotherapeuten en fysiotherapeuten hebben veel minder interesse in het thema vraaggerichte zorg dan verpleegkundigen.’
voor studenten verpleegkunde en tevens als innovatieafdeling. Onderzoeks- en innovatieprojecten moeten hier een impuls geven aan de kwaliteit van zorg. Dit project loopt tot september 2008.’
Onderwijs
De effectmeting die de Stichting Kennisontwikkeling HBO bij de lectoraten uitvoerde was positief3 De profielen van de twee beschreven lectoraten laten zien dat met relatief beperkte middelen resultaten geboekt worden. Zoals in de inleiding van het jaarverslag 2005 van het lectoraat Autonomie en Participatie van chronisch zieken wordt gesteld: ‘Lectoraten en kenniskringen zijn niet meer weg te denken uit hogescholen. (...) In een vergelijking met de levenscyclus van een boom is de kenniskring een jong boompje, dat zich nu stevig moet wortelen in de grond om de komende jaren langzaam maar gestaag uit te groeien.’ In het najaar van 2006 volgt een nieuwe effectmeting van lectoraten door de Stichting Kennisontwikkeling HBO. Als ook die positief uitvalt, lijkt weinig een verdere groei van het jonge boompje in de weg te staan. ■
Het lectoraat Autonomie en Participatie van chronisch zieken levert diverse bijdragen aan het onderwijs op de Hogeschool Zuyd. Zo wordt aan de HBO-V een project Autonomie en participatie uitgevoerd, wordt in de masteropleiding Advanced Nursing Practice aandacht besteed aan vraaggericht werken en worden docenten bijgeschoold in evidence based handelen. Verder zijn er refereerbijeenkomsten voor docenten, studenten en externe relaties over onderwerpen als actuele ontwikkelingen in de geriatrie en het meten van kwaliteit van zorg. Luc de Witte: ‘Op het thema vraaggerichte zorg doen per jaar zo’n twintig studenten onderzoek. Dat onderzoek is in de regel gegroepeerd rond een thema. Zo is er een instrument uit de ergotherapie vertaald om professionals, ook verpleegkundigen, naar zichzelf te laten kijken. Studenten van de hogeschool en de universiteit doen onderzoek naar de validiteit van dat instrument.’ Het ontwikkelen van structurele samenwerking met zorgaanbieders in de regio is nog niet helemaal van de grond gekomen. Concreet is wel de samenwerking in het Zorginnovatiecentrum van Sevagram, instelling voor ouderenzorg. ‘Hier wordt een speciale afdeling ingericht die gaat fungeren als leerbedrijf
Noten 1 Zie www.lectoren.nl voor informatie over alle lectoraten in het hbo. 2 De database is te raadplegen via www.ecmr.nl. Onderzoekers en professionals kunnen bij het expertisecentrum terecht voor informatie en advies. 3 zie www.skohbo.nl
| 19
28-08-2006 14:30:36