UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Ex-LRA: Het verleden in het heden. over de psychosociale belasting van ex-kindsoldaten in Noord- Oeganda
Wetenschappelijke verhandeling
aantal woorden: 22.495
ANN VANYSACKER
MASTERPROEF MANAMA CONFLICT AND DEVELOPMENT
PROMOTOR: PROF. DR. A. WALRAET
COMMISSARIS: PROF. DR. R. DOOM
COMMISSARIS: DR. B. SUYKENS
ACADEMIEJAAR 2010 - 2011
ABSTRACT Doel van het onderzoek: Re-integratie na oorlog brengt enorme uitdagingen met zich mee. Exkindsoldaten staan voor de taak een nieuwe verhouding en identiteit te ontwikkelen tegenover de omgeving. Hoewel vaak aangenomen dat het verleden de psychosociale toekomst ernstig hypothekeert stellen bepaalde studies dat verre van alle adolescenten met een traumatisch verleden emotionele problemen ontwikkelen. Integendeel, zij functioneren in lijn met de gemeenschap. Is dit uitgangspunt eveneens van toepassing op de situatie in Acholiland, Noord-Oeganda ? Methode: Om een degelijke evaluatie van het re-integratie- en herstelproces van Oegandese kindsoldaten en hun gemeenschappen te bewerkstellingen wordt het aanbod van de psychosociale hulpverlening in Gusco en World Vision in kaart gebracht. Verder worden er semigestructureerde interviews - die de criteria van re-integratie bevragen - afgenomen bij 30 voormalige LRA-rebellen en 30 leden uit de ontvangende gemeenschap. Resultaten: Returnees rapporteren geen opvallend hoog cijfer wat betreft psychische problemen. Wel wordt er een matige tot aanzienlijke discrepantie op cruciale domeinen als werkgelegenheid, educatie en sociale activiteiten geregistreerd. Conclusie: We adviseren een enigszins andere, meer grondige aanpak van het huidige postconflict beleid. Niet alleen individuele steun en aandacht, alsook het betrekken van de ganse gemeenschap is elementair om een succesvolle psychosociale re-integratie te bekomen.
Woord vooraf Met deze verhandeling rond ik mijn studie „conflict and development‟ af. Het tot stand komen van deze eindverhandeling was niet mogelijk geweest zonder de belangstelling en steun van diverse personen. Ik wil hen daar dan ook voor bedanken. Mede dankzij hen kwam deze scriptie tot stand.
In de eerste plaats wil ik mijn collega-student Koen Schelfaut bedanken. Voor het aanreiken van een boeiend thema voor deze masterproef; voor ons Afrikaanse avontuur: voor het boeken van de tickets, voor het opeten van mijn bonen, voor de gratis overnachting in het ziekenhuis. En uiteraard voor de vele leuke uitstappen.
Een speciaal woord van dank richt ik tot Olyech – de man met de onuitspreekbare achternaam - voor de fantastische begeleiding. Niet alleen voor de hulp bij de thesis, maar ook voor de vele instructies die hij ons - dummies in Oeganda – gaf om de 2 maand op Afrikaanse bodem zonder kleerscheuren te doorstaan. Voor het steeds bereid zijn ons met raad en daad bij te staan. Voor de opbouwende en stimulerende kritiek die ons hielp bij het uitbouwen van deze scriptie. Dankjewel voor de bruikbare tips, de tijd die je voor ons vrijmaakte en alle verdere hulp die nodig was voor het tot stand komen van deze verhandeling.
Ook alle mensen die deelgenomen hebben aan de interviews worden hartelijk bedankt. Bedankt voor jullie tijd en bereidwilligheid, zonder jullie waren er geen resultaten.
Tot slot wil ik graag professor Anne Walraet bedanken. Om zich samen met ons aan dit avontuur te wagen; voor het verschaffen van de nodige stempels en voor het nalezen van deze masterproef.
Verder gaat mijn dankbaarheid uit naar alle studievrienden en kennissen voor de hilarische, boeiende en soms minder boeiende momenten tijdens deze opleiding. Tot slot wil ik mijn ouders bedanken voor de studiekansen die ze me gaven.
Dankjewel ! Gent, 2011
INHOUDSTAFEL 1
2
Inleiding........................................................................................................................................... 7 1.1
Probleemstelling ...................................................................................................................... 7
1.2
Onderzoeksvragen.................................................................................................................... 8
De erfenis van het LRA ................................................................................................................... 9 2.1
3
4
2.1.1
Historisch kader .................................................................................................................. 9
2.1.2
Religieus-spiritueel discours ............................................................................................. 13
2.1.3
Oorlogsverschrikkingen .................................................................................................... 15
Psychosociale hulpverlening ......................................................................................................... 17 3.1
Evolutie psychosociale hulpverlening ................................................................................... 17
3.2
Definitie psychosociale hulpverlening ................................................................................... 17
3.3
De psychosociale hulpverlening voor kindsoldaten in Acholiland ........................................ 18
3.3.1
Gusco: Gulu Support the Children Organization .............................................................. 18
3.3.2
World Vision..................................................................................................................... 22
3.3.3
Lokale gebruiken: saneringsrituelen ................................................................................. 24
De materiële hulpverlening in Acholiland..................................................................................... 25 4.1
5
Oeganda: doorlichting van twee decennia ............................................................................... 9
Materiële hulp voor de returnees ........................................................................................... 25
4.1.1
Materiële hulp aangeboden door Gusco ........................................................................... 25
4.1.2
Materiële hulp aangeboden door World Vision ................................................................ 25
4.1.3
Andere materiële hulp ....................................................................................................... 25
4.2
Materiële hulp voor de resterende gemeenschapsleden ......................................................... 26
4.3
Hoe wordt de hulp ervaren ? .................................................................................................. 26
4.3.1
Ervaring van de returnees ................................................................................................. 26
4.3.2
Ervaring van de resterende gemeenschap ......................................................................... 26
Methodologie................................................................................................................................. 27 5.1
Onderzoeksvragen.................................................................................................................. 27
5.2
Onderzoeksstrategie ............................................................................................................... 28
5.2.1
Algemeen: kwalitatief onderzoek ..................................................................................... 28
5.2.2
Concreet: de gevalsstudie ................................................................................................. 28
5.3
6
Respondenten ......................................................................................................................... 29
5.3.1
Returnees .......................................................................................................................... 29
5.3.2
De ontvangende gemeenschap .......................................................................................... 29
5.3.3
Reception centers .............................................................................................................. 30
5.4
Onderzoeksinstrument: het semi-gestructureerde interview .................................................. 31
5.5
Data-analyse ........................................................................................................................... 31
5.6
Betrouwbaarheid en validiteit ................................................................................................ 32
5.6.1
Betrouwbaarheid ............................................................................................................... 32
5.6.2
Validiteit ........................................................................................................................... 32
Resultaten ...................................................................................................................................... 33 6.1
Onderzoekscomponent 1: „Positioning‟ ................................................................................. 33
6.2
Onderzoekscomponent 2: „Interaction‟ .................................................................................. 37
6.3
Onderzoekscomponent 3: „Identification‟.............................................................................. 41
6.4
Extra indicatoren .................................................................................................................... 46
7
Bevindingen & conclusies ............................................................................................................. 50
8
Aanbevelingen ............................................................................................................................... 54
Referentielijst ........................................................................................................................................ 57 Bijlagen ................................................................................................................................................. 63
1
Inleiding Zelfs een weg van duizend mijl begint met één enkele stap
–
oosterse wijsheid
Ook al keken ze er vaak lang naar uit, de wapens neerleggen opent voor vele ex-(kind)soldaten een nieuw register aan problemen. Oorlogsherinneringen dienen verwerkt te worden en velen worden geconfronteerd met zowel veranderingen aan eigen lichaam als in hun vertrouwde fysieke, economische, sociale, culturele of politieke omgeving. Ontelbare ex-soldaten trachten hun leven opnieuw op te bouwen. Soms in een verwoeste streek, met weinig tot geen middelen. Met een fysieke handicap, in afwezigheid van gestorven of gevluchte familieleden, vrienden en kennissen. Soms met externe hulp – als een niet of moeilijk bereikbare bron van verlichting. Dit laatste geldt des te meer in landen waar de regering amper bij machte en/of bij wille is om haar burgers bij te staan. In dergelijke gevallen is het cruciaal dat men kan rekenen op de bijstand van de sociale omgeving. Maar ook dit is geen evidentie. Niet alleen zijn ook hun middelen schaars, vaak is er ook sprake van een stigma ten opzichte van ex-(kind)soldaten (Annan, Brier, & Aryemo, 2009). Ex-(kind)soldaten staan dus voor de taak een gepaste verhouding en identiteit te ontwikkelen tegenover de omgeving teneinde zich aanvaard en gerespecteerd te weten.
1.1
Probleemstelling
De „R‟ van DDR-hulpprogramma‟s (ontwapening, demobilisatie en re-integratie) mag dus niet vergeten of als „het kleine broertje van‟ worden beschouwd wil men de maatschappij op langere termijn als een geheel zien functioneren. Re-integratie na oorlog (of andere traumata) brengt enorme uitdagingen met zich mee. Het is een breed begrip en valt niet makkelijk te definiëren; in essentie is het „het hervatten van het levensonderhoud en de sociale relaties voorafgaand aan het trauma‟. Reintegratie kan ruwweg opgedeeld worden in een sociale en een psychische component. Hoewel het onmogelijk zal blijken om beide componenten volledig gescheiden te houden: geen psyche zonder socio en andersom. Het accent van deze verhandeling komt op de psychische component te liggen. Verschillende studies tonen aan dat trauma als gevolg van conflict en geweld serieuze consequenties heeft voor de toekomst en de ontwikkeling van adolescenten (Amone-P‟Olak, 2004; Amone-P‟Olak, 2006; Garnefski, Legerstee, Kraaij, van der Kommer, & Teerds, 2002). Er worden extreem hoge cijfers geregistreerd wat het posttraumatisch stresssyndroom en het aantal depressies betreft. Bovendien zouden mensen die meer stresssymptomen vertonen makkelijker in woede ontsteken wat zich manifesteert in interpersoonlijk, huiselijk en fysiek geweld (Annan, Blattman, Mazurana & Carlson, 2010; Catani & Jacob, 2008; Gupta & Acevedo-Garcia, 2009; Olatunji, Ciesielski, & Tolin, 2010). Doch andere studies stellen dat niet alle adolescenten met een traumatisch verleden moeilijke volwassenen worden of emotionele problemen ontwikkelen. Integendeel, zij concluderen dat er vaak een herstel van
7
emotionele en gedragsproblemen kan worden waargenomen nog voor het volwassen stadium bereikt wordt (Amone-P‟Olak; Garnefski et al., 2002; Kraaij et al., 2003). Dit verschil in resultaat kan deels verklaard worden door culturele verschillen in het registreren van trauma, door de toepassing van andere rehabilitatiemethoden etc.
1.2
Onderzoeksvragen
In deze studie wordt er op zoek gegaan hoe de psychosociale re-integratie van ex-kindsoldaten in Noord-Oeganda verloopt. Vele ex-soldaten kwamen na hun ontsnapping uit het LRA - alvorens ze opnieuw met familie herenigd werden - in een rehabilitatiecentrum terecht. In deze centra wordt ondermeer psychologische bijstand geboden. Returnees - dit zijn rebellen die levend teruggekeerd zijn uit de bush - worden er opgevangen tot de mentale gezondheid het toelaat om opnieuw „losgelaten‟ te worden in de maatschappij. Welke impact hadden en hebben de oorlogservaringen op het psychosociaal welzijn van de kindsoldaten? Hoe gaan deze centra te werk? Wat voor hulp wordt er geboden en hoe wordt bepaald of een ex-kindsoldaat mentaal gezond is? Op welke theorieën baseren deze centra zich? Hoe denken ex-kindsoldaten zelf over hun re-integratie? Hanteren deze centra de juiste behandelingsstrategieën of moet hun werkwijze bijgesteld worden? Op deze en andere vragen proberen we aan de hand van deze verhandeling een genuanceerd antwoord te bieden. De studie werd opgesteld met het oog op
het bieden van een overzicht van de voornaamste interventies die in Acholiland gebruikt worden en die tot doel hebben de emotionele en sociale schade bij jongeren te herstellen
een beter begrip van de psychosociale impact van oorlog op jongeren die verplicht werden aan te sluiten bij het LRA
het opstellen van aanbevelingen die een efficiënter en gerichter beleid moeten garanderen
het beschikbaar stellen van bevindingen en conclusies voor NGO‟s gevestigd in NoordOeganda en andere internationale organisaties
In een eerste deel bieden we een chronologische samenvatting van het Noord-Oegandese conflict, trachten we duidelijk te maken hoe het LRA kon blijven groeien en wagen we ons aan een beknopte schets van de doorgemaakte gruwel. Vervolgens trachten we de aanpak en de voornaamste activiteiten van de twee meest toonaangevende rehabilitatiecentra in Acholigebied te schetsen. Zowel de psychosociale als de materiële hulp wordt besproken en tevens pogen we weer te geven hoe de geboden hulp ervaren wordt door de Oegandezen zelf. Aansluitend wordt het psychosociaal welzijn en de mate van integratie van ex-kindsoldaten geëvalueerd. Dit doen we door een indicatorenlijst op te stellen en vervolgens de re-integratie en het welzijn aan de hand van deze indicatoren in beeld te brengen. Hierbij wordt ook de mening van de resterende gemeenschap weergegeven. Tot slot worden bevindingen geformuleerd en aanbevelingen opgesteld.
8
2
De erfenis van het LRA Als je vandaag wilt begrijpen, moet je op zoek gaan naar gisteren
-
Pearl Buck
Het is binnen de psychosociale hulpverlening rond traumaverwerking ruim bekend dat de objectieve waarheid van het traumatiserende feit - voor zover die al objectief kan zijn - op zich van weinig belang is voor de behandeling. Een trauma kan slechts ten gronde begrepen (en behandeld) worden binnen de subjectieve betekenisverlening van de getraumatiseerde. Toch ziet men dat de ruimere politieke, sociale en culturele context (en de evoluties hiervan doorheen de tijd) een grote impact heeft op die subjectieve betekenisverlening (Derluyn, Broeckaert, Schuyten, & De Temmerman, 2004; Kirmayer, 2007; Laplantine, 1988). Daarom proberen we aan de hand van dit hoofdstuk de lezer een kader te bieden waarin het collectieve trauma uit de casus begrepen kan worden.
2.1
Oeganda: doorlichting van twee decennia
Twee decennia lang werd het noorden van Oeganda geteisterd door conflict en geweld. Het conflict kon bijzonder weinig internationale aandacht genieten en werd door de westerse media vaak afgeschilderd en herleid tot een voorbeeld van het barbarisme dat Afrika typeert. De betrokken partijen zijn de centrale regering, de lokale populatie en het Lord‟s Resistance Army, een gewapende groepering onder leiding van Joseph Kony (Dunn, 2007). Deze laatste voeren brutale aanvallen uit op de burgerbevolking, waarbij zowel kinderen als volwassenen werden gekidnapt en ingelijfd in de beweging. Het conflict werd niet zelden afgeschilderd als „irrationeel‟ en „primitief‟ en in de schaarse berichtgeving over het LRA werd het spirituele en religieuze karakter van de beweging steevast in de verf gezet. Dergelijke voorstellingen en beoordelingen duiden echter op een te eng beeld dat iedere grondige politieke analyse per definitie uitsluit. Wat volgt is een beknopt, maar volledig historisch overzicht. Vervolgens worden de rationele en functionele doeleinden van het religieuze-spirituele discours gekaderd. De spirituele orde speelt immers een belangrijke rol in het controleren en motiveren van de rebellen, evenals het intimideren van de buitenwereld (Titeca, 2008).
2.1.1 Historisch kader Geschiedenis is een ambigu gegeven. Het is geen evidentie om langdurige conflicten correct te analyseren. De oorzaken en gevolgen, de redenen en de feiten, ze verschillen telkens afhankelijk van de partij naar wie je luistert; er bestaat geen enkele versie waar alle partijen akkoord mee gaan. Dit is niet anders voor het conflict in Noord-Oeganda. Het is belangrijk dit te benadrukken. In vele analyses worden bepaalde oorzaken immers te sterk benadrukt en zijn dus in zekere zin reductionistisch (Allen & Schomerus, 1999; Finnström, 2008; Richards, 1996). Zo ook de conclusie van de Women’s Commission for Refugee Women and Children (WCRWC, 2001), die stellen: ‘The current conflict in northern Uganda has it roots in ethnic mistrust between the Acholi people and the ethnic groups of
9
central and southern Uganda as well as in the religious and spiritual beliefs of the Acholi people and the manipulation of these beliefs’. Deze zaken mogen dan wel een rol spelen, ze zijn niet zonder meer de „roots‟ of de centrale oorzaken. De grondslag van het conflict in Noord-Oeganda dateert ten tijde van het Britse koloniale bestuur. Er werd een grens gecreëerd tussen het noorden en het zuiden van het land: noorderlingen werden gerekruteerd voor het koloniale leger; zuiderlingen werden tewerkgesteld in de ambtenarij. Volgens Titeca (2008) zouden de noordelijke Acholi, tevoren een groep zonder duidelijke etnische grenzen, zich steeds meer identificeren als een etnische groep wiens natuurlijke roeping het was om een militaire taak te vervullen. In het zuiden daarentegen kende de industrie een groei en werden marktgewassen ingevoerd; er vond een economische ontwikkeling plaats en goedkope arbeidskrachten werden aangeworven vanuit het noorden. Dit werkte een structurele discrepantie tussen beide contreien in de hand. Weinig onderzoekers hebben zich echter de moeite getroost om de „Acholi als oorlogszuchtigen‟ of „de militaire taak als natuurlijke roeping‟ in vraag te stellen. Finnström (2008) stelt dat academische analyses het stereotype blijven bekrachtigen. In het postkoloniale schrijven werden de Acholi achtereenvolgens omschreven als „een militaire etniciteit‟ (Mazrui, 1976), „een militaire etnocratie‟ (Doom & Vlassenroot, 1999; Mazrui, 1975) of „de militaire elite van het land‟ (Doom & Vlassenroot, Mazrui). Of zoals Finnström (p64) stelt: In Uganda it became a colonial truism that a soldier is a northerner, a civil servant a southerner, and a merchant an Asian. Op deze manier loopt men het gevaar de sociale realiteit gedeeltelijk te maskeren en worden verschillende groepen als homogeen, eerder dan heterogeen en contextueel beschouwd. De feitelijke aanleiding voor het ontstaan van het LRA vond plaats in juli 1985. Onder bevel van luitenant-generaal Okello wierp een groep Acholisoldaten het Obote II-regime omver en installeerden hun eigen nieuwe president: Tito Okello. De Acholi, voordien zowel politiek als socio-economisch gemarginaliseerd, hadden voor het eerst de totale macht in handen. Dit was echter van korte duur, gezien huidig president Yoweri Museveni en zijn National Resistance Army (NRA) in januari 1986 reeds de macht overnamen (Behrend, 1998b; Finnström, 2008; Titeca, 2008). Eensklaps waren de Acholi zowel de politieke als de militaire macht kwijt. Duizenden Acholisoldaten, die voorheen het NRA belegerd hadden, vluchtten terug naar het noorden - Acholiland - gedreven door angst voor wraakacties. Deze angst sproot voort uit een jarenlange militarisering van de Oegandese politiek op basis van etnische gronden: de etnische groep die de macht greep, misbruikte deze macht om wraak te nemen voor de gruweldaden begaan door eerdere regimes (Doom & Vlassenroot, 1999; Mazrui, 1975; Titeca, 2008; Van Acker, 2004). Tot de machtsovername van Museveni domineerden de Acholi het leger, zij werden dan ook verantwoordelijk geacht voor de vele slachtpartijen door het leger onder de eerdere regimes. De angst voor vergelding was gegrond, gezien in het verleden - onder het regime van Idi Amin - reeds een slachtpartij plaatsgevonden had tegen de Acholi in het leger (Finnström, 2005, 2008; Hansen, 1977; Titeca, 2008).
10
In Acholiland - het noorden - ontstond er een strijd tussen de oudere dorpsbewoners en de jonge soldaten. De ouderen probeerden tevergeefs hun politieke en morele autoriteit te herstellen en de (jongere) soldaten hadden moeilijkheden om zich opnieuw aan te passen aan het rurale leven, na jaren van oorlog in centraal Oeganda (Behrend, 1998b; Finnström, 2008). De soldaten waren niet alleen „onrein van hart‟ - gezien de plunderingen, martelingen en moordpartijen die ze begaan hadden alsook waren ze aangetast door cen, de haatdragende geesten van de door hen gedode mensen (Behrend, 1998a; Titeca, 2008). Ondanks deze moeilijkheden werden rituelen om te demilitariseren en te re-integreren vaak niet uitgevoerd. De machtsovername van Museveni stond echter niet gelijk aan het begin van een vredevol tijdperk. Integendeel, de overname in 1986 betekende een startpunt voor verschillende nieuwe conflicten in Oeganda. In die periode ontstonden er dan ook verschillende rebellengroeperingen in het noorden. Dit niet enkel uit vrees voor weerwraak op de Acholi; eveneens uit onvrede met de structurele ongelijkheid in het land en met het gemeenschappelijke doel de omverwerping van het NRM-regime. In feite verplaatste de oorlogszone zich simpelweg van centraal Oeganda naar het noorden en de periferie van het land (Finnström, 2008; Mergelsberg, 2005, Titeca, 2008). Zo was er ondermeer een jonge vrouw in Gulu, Alice Auma, die beweerde bezeten te zijn van de christelijke geest Lakwena. Voorheen werkzaam als een heler, richtte ze in 1986 de ‘Holy Spirits Mobile Forces (HSMF)’ op. Veel van de voormalige jonge soldaten uit zowel het ‘Uganda National Liberation Army’ als uit de rebellengroep ‘Ugandan People’s Democratic Army’ sloten zich bij haar groepering aan. De strijdmacht won (steeds meer) de steun van het volk; zeker na een eerste militaire overwinning op de centrale regering. Karakteristiek voor het HSMF was de morele orde: Lakwena creëerde een ritueel om haar strijdkrachten van hekserij en cen te zuiveren (Behrend, 1998b; Titeca, 2008). Bovendien werd er zowel tegen externe als tegen interne vijanden gestreden: zowel tegen de regeringstroepen als tegen onreine Acholi (ut infra). In 1987 werd het HSMF echter verslagen door de regering en Alice zocht haar toevlucht in Kenia. Haar vele soldaten en volgelingen sloten zich op hun beurt aan bij ofwel het Uganda People’s Army (UPA), het Uganda People’s Democratic Army (UPDA), bij Father Severino - de vader van Alice -, of - en vooral ! - bij het HSM, de Holy Spirit Movement onder leiding van Joseph Kony; ook Kony voorzag immers de mogelijkheid tot „spiritual cleansing‟, wat voor vele strijders een aantrekkelijke gedachte was (Dunn, 2007; Finnström, 2008). Er wordt vaak geopperd dat het LRA onder leiding van Kony een voortzetten is van Alice‟s HSMF. Dit klopt echter niet. Kony richtte in 1987 zijn actiegroep op. Hij vroeg Alice verschillende malen om een alliantie te vormen, maar dit werd door haar geweigerd. Toen het HSMF verslagen werd, sloten velen van haar soldaten aan bij de troepen van Kony en Kony nam het morele discours over die Alice hanteerde binnen het HSMF (Dunn).
11
Het LRA kon - althans in de beginperiode - rekenen op de steun van het volk: ‘Joining the rebels was in many cases a direct response to the military brutality of the NRA’ (Finnström, 2008, p.74). In mei 1988 werd het LRA verder versterkt door een groep overgelopen UPDA rebellen, die weigerden deel te nemen aan de vredesonderhandelingen tussen het UPDA en de regering. Bovendien ontving het LRA na 1990 hulp van de Soedanese regering en zodoende kreeg het conflict een bredere dynamiek. Soedan bevoorraadde het LRA met wapens en stelde toevluchtsoorden ter beschikking, dit omdat de Oegandese regering het SPLA (Sudan People’s Liberation Army) tegen Karthoum steunde (Dunn, 2007; Finnström, Titeca, 2008). Gedurende de jaren 90 werd Oeganda geteisterd door de vijandelijkheden tussen het LRA en de regering - of beter gesteld: tussen het LRA en de plaatselijke bevolking. Toen de overheid in 1991 onder de noemer „Operation North‟ - de militaire druk op het LRA sterk verhoogde en deze laatste de bevolking beschuldigde van coöperatie met de overheid, werden vele aanvallen gelanceerd op de (voornamelijk Acholi-)bevolking. De activiteiten van het LRA bestonden dan ook hoofdzakelijk uit enerzijds het bombarderen van handelsposten, scholen en dorpen en anderzijds het sturen van kleine konvooien naar het zuiden van Soedan om daar slag te leveren tegen het SPLA. Daarbij werden duizenden kinderen ontvoerd om te worden „heropgevoed‟ in de LRA-kampen; om „fighters in de bush’ te worden. De steun die het LRA voordien genoot bij de bevolking, verdween als sneeuw voor de zon (Dunn, 2007; Mergelsberg, 2005; Titeca, 2008). In 1999 werd er een vredesakkoord getekend tussen de regering van Oeganda en de regering van Soedan (Finnström, 2008). Dit werd beschouwd als een grote doorbraak in de strijd tegen het LRA, gezien het voortaan verboden was om elkanders rebellengroepen te steunen - in welke vorm dan ook (Titeca, 2008). Het wegvallen van de Soedanese steun werd verondersteld op langere termijn garant te staan voor het einde van het LRA. Bovendien werd door de regering amnestie gegarandeerd voor rebellen die zich vrijwillig aangeven. De wet komt hier op neer: Any rebel who ‘renounces and abandons involvement in the war or armed rebellion’ can surrender to the amnesty. Individuals who are ‘collaborating with the perpetrators of the war or armed rebellion’ or ‘assiting or aiding the conduct or prosecution of the war or armed rebellion’ can also take advantage of the amnesty (Republic of Uganda, 2000; Finnström, 2008, p.92). Dit verbond werd verschillende malen vernieuwd; de meest recente vernieuwing dateert van de Juba peace talks in 2006. Deze positivistische aanname bleek echter ongegrond te zijn. Het LRA ging onverbiddelijk door met de aanvallen op NoordOeganda en bovendien bleef het zijn basissen in Soedan behouden. In 2002 ondernam men een poging het LRA definitief uit te roeien. In maart werd door de Soedanese regering een protocol met Oeganda ondertekend: er werden Oegandese troepen toegestaan op Soedanees grondgebied. Deze troepen, duizenden soldaten uit het Ugandan People’s Defence Forces (UPDF), voerden „search-and-destroy‟ operaties in het zuiden van Soedan uit: Operation Iron Fist (Titeca, 2008). Deze had tot doel het vernietigen van de LRA-basissen. Het UPDF bleek tamelijk
12
succesvol te zijn in zijn opdracht. Maar de operatie had ook ongewenste neveneffecten. Operation Iron Fist gaf aanleiding tot het dieper drijven van de LRA-rebellen in het noorden van Oeganda. Dit ondanks de tewerkstelling van meer dan 20 000 UPDF-soldaten in het noorden (Dunn, 2007). Daarbovenop werd aanzet gegeven tot het veranderen van de doelstellingen van het LRA: voortaan werden niet enkel de IDP-kampen geattaqueerd, ook de overlevenden in dorpen rondom de grotere steden moesten er aan geloven. In 2003 werd de situatie helemaal onhoudbaar. Het LRA won steeds meer terrein, de aanvallen werden steeds driester, steeds meer en steeds jongere kinderen werden gekidnapt; en het UPDF bleek ineffectief … In 2004 en 2005 keerde het tij. De regering kondigde enkele kleine overwinningen op het LRA aan. Waaronder het doden of het gevangen nemen van verschillende hoge – waaronder brigadier Samuel Kollo - en middelhoge bevelhebbers in het LRA (Allen & Schomerus, 2006; Dunn, 2007). De regering van de Verenigde Staten heeft het LRA eveneens opgenomen in de „post-9/11 list of global terrorist groups‟. Daarbovenop worden rebellenleider Joseph Kony en vier commandanten, waarvan één in tussentijd overleden is, gezocht door het ICC in Den Haag (Finnström, 2008). In de loop der jaren werden vele pogingen ondernomen om tot een duurzaam vredesakkoord tussen de strijdende partijen te komen. Maar het is pas in 2006, toen de semiautonome regering van ZuidSoedan beide partijen kon overtuigen nieuwe gesprekken aan te knopen, dat men in dit opzet sloeg. In augustus 2006 werd tijdens de Juba peace talks een (wankele) staakt-het-vurenovereenkomst gesloten tussen het LRA en het NRM (National Resistance Movement), bemiddeld door Zuid Soedan (Finnström, 2008). Vandaag de dag worden de meeste Oegandese vluchtelingenkampen opgedoekt en keert de bevolking terug naar huis (B. Mergelsberg, persoonlijke mededeling, 4 maart 2010). Het LRA is echter niet van de kaart verdwenen. Het rebellenleger is vandaag de dag actief in Oost-Congo en in de Centraal Afrikaanse Republiek.
2.1.2 Religieus-spiritueel discours De spirituele orde binnen het LRA kan niet als een afzonderlijke entiteit gezien worden, maar is onlosmakelijk verbonden met de militaire orde. Het discours draagt immers bij aan het efficiënt functioneren van de beweging en heeft dus een duidelijke rationele functie. Het biedt een vaste structuur en helpt zodoende de gekidnapte individuen „hun weg te vinden‟, het geeft hen een zeker gevoel van controle over hun nieuwe leven. Dit betekent evenwel niet dat spiritualiteit en religie als een instrument beschouwd dienen te worden alsof het enkel en alleen functionele doeleinden zou dienen. Religieuze gebruiken speelden altijd al een belangrijke rol in Noord-Oeganda, en dit is niet anders sinds het conflict. De geloofsovertuiging van de beweging wordt dus niet ter discussie gesteld (Finnström, 2003; Girling, 1960; Odoki, 1997; Titeca, 2008). Bij grondige analyse van het spirituele
13
discours blijkt dat het discours tegemoet komt aan zowel interne als externe strategische functies. Het discours waarborgt namelijk én de interne cohesie én het definieert de relatie met de buitenwereld. Interne strategische functies De kern van de gedachtegang binnen het LRA is „Kony als boodschapper van de geesten‟. Kony is met verschillende geesten verbonden en die geesten delen hem spirituele - tijdelijke of permanente regels mee. Deze regels dienen strikt nageleefd te worden. Een ganse reeks rituelen en gebruiken geven deze spiritueel-religieuze orde verder vorm. Essentieel is het feit dat er binnen deze orde gerefereerd wordt naar elementen uit de traditionele Acholistructuur. Het geloofssysteem van de Acholi is immers een religie waarin verschillende „geestelijke krachten‟ functioneren; de aanwezigheid van geesten is dus niet zomaar een verzinsel. Bovendien worden verschillende tradities, gebruiken en rituelen van de Acholi gerespecteerd of vertaald binnen de beweging. Samenvattend kan men stellen dat het LRA ingebed is in het lokale geloofssysteem, maar de gebruiken en rituelen zijn in een nieuwe spirituele vorm gegoten (Titeca, 2008; Van Acker, 2003). Deze „nieuwe orde‟ biedt de leden een duidelijke nieuwe identiteit; het is een herkenbaar, maar alternatief model van identificatie dat bijdraagt tot een vlotte integratie van nieuwe individuen in de beweging (Adam, Cordier, Titeca, Vlassenroot, 2007; Titeca, 2008). De strikte orde heeft immers zijn oorsprong in het lokale geloofssysteem en dit referentiekader komt tegemoet aan de grote onzekerheid die de nieuwe strijders overvalt. De vele regels structureren hun nieuwe leven (Titeca, 2008). Gezien de vele verschillende regels opgelegd worden door de geesten dienen ze strikt nageleefd te worden. Het niet naleven van de regels wordt streng bestraft – bepaalde zogenaamde „onzuiverheden‟ worden immers bekocht met de dood. Straffen worden niet alleen door commandanten binnen het LRA opgelegd en uitgevoerd, maar eveneens en hoofdzakelijk door de geesten. Op deze manier is de spirituele orde dus niet louter een positieve kracht (die de integratie en motivatie bevordert) maar is het eveneens een negatieve kracht. Een kracht die de totale controle over de strijders uitoefent en ontsnappen voorkomt. De enige manier om te overleven is immers een absolute gehoorzaamheid (Allen & Schomerus, 2006; Titeca, 2008). Externe strategische functies De spirituele orde bepaalt op een systematische en rituele manier de grenzen alsook de richtlijnen voor interactie tussen de in- en outgroup (Green, 2006; Titeca, 2008). De leden van het LRA voldoen aan de rituele zuiverheid, een zuiverheid die buitenstaanders niet hebben. Buitenstaanders zijn bijgevolg onzuiver, immoreel en corrupt. In een dergelijke gepolariseerde structuur krijgt de spirituele orde een eigen logica; een eigen waardensysteem waarbinnen de rebellen hun handelingen interpreteren. Titeca (2008, p.20) stelt dan ook: „Ze aarzelen niet om bevelen te volgen en brutale handelingen van geweld te plegen: ze zijn immers de ‘zuivere’ insiders, iedereen die erbuiten staat is ‘onzuiver’. In een dergelijk kader is ontvoering niet alleen een strategie van gedwongen rekrutering, maar een manier om kinderen van de onzuivere buitenwereld te redden‟. Bovendien werkt het beeld van de
14
„onverschrokken en onoverwinnelijke‟ rebellen intimiderend. Zo sloegen regeringssoldaten in de beginjaren van de beweging op de vlucht bij het zien van een naderende groep „razende LRAstrijders‟. Er dient volledigheidshalve vermeld te worden dat de spirituele orde in de loop der jaren gewijzigd is (Doom & Vlassenroot, 1999; Titeca, 2008). In de beginjaren werd het gebrek aan een uitgebreide militaire structuur gecompenseerd door een strakke spirituele orde. Eens Soedan het LRA bijstond en de beweging militair sterker werd, begon de spirituele orde in zekere zin af te zwakken. Kony kreeg minder „bezoek‟ van de geesten en bepaalde cruciale regels uit de beginjaren verdwenen geleidelijk aan naar de achtergrond. Andere spirituele functies daarentegen werden net belangrijker naarmate het LRA een sterkere militaire onderneming werd - dit om aan te tonen dat de spirituele orde niet enkel functionele doeleinden dient. Bovendien werden spirituele regels en functies niet (opnieuw) belangrijker na 2002, toen door Operation Iron Fist de structurele hulp van Soedan grotendeels wegviel. Het blijkt dat recent teruggekeerde rebellen niet op de hoogte zijn van rituelen die vroeger als essentieel werden beschouwd. Niet alleen teruggekeerde rebellen, maar ook een behoorlijk percentage van de lokale bevolking beweren dat Kony een groot deel van zijn krachten verloren heeft (Mergelsberg, 2005; Titeca, 2008).
2.1.3 Oorlogsverschrikkingen Woorden schieten te kort om de gruwel die de burgers in Noord-Oeganda doormaakten te omschrijven. Zowat elke burger werd - op een directe of indirecte wijze - getroffen door de wreedaardige activiteiten van de rebellen. Dorpen werden aangevallen, hutten werden in brand gestoken, burgers werden gedood. Volwassenen én kinderen werden ontvoerd, zij het om bagage te dragen en daarna afgeslacht te worden, zij het om „heropgevoed‟ en opgeleid te worden tot een zogeheten kindsoldaat. Amone-P‟Olak
(2006)
hanteert
de
War
Experiences
Checklist.
Deze
groepeert
de
oorlogsverschrikkingen in 8 categorieën: separation from parents and relatives; exposure to and role in combat; deprivations and other hardships; participated in rituals while in captivity; injured and was victim of violence and itimidation; witnessed beatings, death and mutilations; participation in beatings, mutilation, abductions, killings, village raids; laying landmines and staging ambushes; sexual abuse. In zijn studie werden 294 voormalige rebellen bevraagd; de opgetekende cijfers en statistieken zijn huiveringwekkend: Bijna alle participanten moesten enorme afstanden overbruggen, werden met de dood bedreigd, dachten meermaals dat ze vermoord gingen worden en zagen dode lichamen en/of lichaamsdelen; 75% moest een vriend of voormalige dorpeling die trachtte te ontsnappen slaan of doden; 22% stak hutten in brand terwijl er mensen binnen waren; 5% heeft iemand verminkt voor het leven; 4% was getuige hoe zijn of haar ouders vermoord werden en meer dan 6% doodde een verwante. 18% werd gedwongen om op lijken te gaan liggen; meer dan 75% zag
15
mensen sterven van honger en 16% zag zichzelf genoodzaakt om urine te drinken wegens gebrek aan water; 72% van de meisjes verklaart seksueel misbruikt te zijn. Onze participanten - hoewel niet specifiek bevraagd - bevestigen de grootteorde van cijfers. Ook burgers die niet gevat werden door de rebellen kregen het hard te verduren. Jongeren worden plots gezinshoofd; velen werden verplicht ondergebracht in IDP-kampen en moesten bijgevolg tal van bezittingen en het vee achterlaten; educatie werd noodgedwongen stopgezet; dichte familieleden en vrienden verdwenen spoorloos of werden voor hun ogen vermoord… En ga zo maar door. Zowat elke Oegandees beschouwt zichzelf als slachtoffer van het LRA. Ook dit wordt bevestigd in ons eigen onderzoek. En hoewel er tegenwoordig „vrede heerst‟ en het Noord-Oegandese gebied wemelt van de GO‟s en NGO‟s: Noord-Oeganda lijdt - logischerwijs - nog steeds onder de gevolgen van de voorbije decennia.
16
3
Psychosociale hulpverlening Lessen trekken door in de spiegel te kijken
3.1
Evolutie psychosociale hulpverlening
Reeds verscheidene eeuwen is de mens zich bewust van de potentiële schadelijke effecten van oorlog en andere traumata op het emotioneel, mentaal, spiritueel en sociaal welzijn. Over gans de wereld bestaan specifieke rituelen om strijders te helpen bij de re-integratie in hun gemeenschap na vijandelijk treffen. Summerfield (2000) stelt dat menselijk lijden, hevige stress en ziekte als gevolg van een conflict oorspronkelijk beschouwd werden als spirituele of religieuze aangelegenheden. Het is pas sinds 150 jaar, sinds de ontwikkeling van de psychologische wetenschap, dat dergelijke fenomenen vanuit een wetenschappelijk standpunt benaderd worden. Sedert de Vietnam oorlog in de jaren 70 wordt algemeen aanvaard door psychologen dat oorlogservaringen psychologische instabiliteit teweegbrengen en het dus hun taak is om slachtoffers hierbij te begeleiden. In de internationale hulpverlening werden mentale gezondheids- en psychologische problemen tot voor kort grotendeels genegeerd. Zo werd bijvoorbeeld het verlichten van fysieke en materiële noden van vluchtelingen altijd al beschouwd als het mandaat van humanitaire organisaties terwijl het voorzien van psychologische ondersteuning pas op hun agenda stond midden de jaren 80. Sinds toen pleiten humanitaire medewerkers ervoor dat psychologische assistentie op hetzelfde urgentieniveau komt te staan als de meer evidente prioritaire zaken zoals veilig water, voedsel en onderdak. De buitensporige verwachtingen bij het plotse „boomen‟ van dergelijke grootse en vernieuwende programma‟s konden echter niet ingelost worden (Eyber, z.j., Summerfield, 1999) Het is dan ook vereist om in de nabije toekomt bijkomende kennis te verwerven en ervaringen uit te wisselen.
3.2
Definitie psychosociale hulpverlening
Welke lading dekt de term „psychosociaal‟? Wat wordt er precies bedoeld met „psychosociale steun‟? Het blijkt dat elke organisatie deze term anders invult (Eyber, z.j.). De operationele definitie van psychosociale noden en problemen die wordt gehanteerd verwijst naar problemen met een psychologische of sociale oorsprong. Psychologische componenten omvatten de geest, het denken, de emoties, de gevoelens en het gedrag. Het sociale luik omvat de omgeving, cultuur, economie, tradities, spiritualiteit, interpersoonlijke relaties met familie, gemeenschap en vrienden en levensopdrachten (Eyber, de Jong & Kleber, 2003). Psychologische hulpprogramma‟s variëren sterk en omvatten een brede waaier van deelcomponenten. Ahearn (2000) concludeert dat er weinig consensus bestaat omtrent de inhoud van psychosociale assistentie. Verschillende organisaties benadrukken andere psychologische en/of sociale aspecten en houden er bovendien een andere interpretatie van de termen op na (Eyber).
17
Bovendien worden er ook verschillende benaderingen gehanteerd om psychologische pijnen te verklaren. Het ene model is niet noodzakelijk correcter dan het andere, maar moeten in een andere sociaalpolitiek-culturele context geplaatst worden (Agger, z.j.). Wat wel algemeen aanvaard wordt is de idee dat het concept „psychosociaal‟ gelinkt moet worden aan het „welzijnsconcept‟. De psychosociale
gezondheid
is
onderdeel
van
de
algemene
gezondheid.
De
Wereldgezondheidsorganisatie (WHO, 2011) stelt dan ook dat gezondheid „een staat van compleet fysiek, mentaal en sociaal welzijn is, en niet uitsluitend de afwezigheid van ziekte‟.
3.3
De psychosociale hulpverlening voor kindsoldaten in Acholiland
Vele, zeer vele, ex-kindsoldaten worden na hun ontsnappen bij het LRA tijdelijk opgevangen in één van de vele rehabilitatiecentra in het noorden van Oeganda. Voorbeelden van rehabilitatiecentra zijn „Caritas, Gulu‟, „Kitgum concerned Womens’ Association‟, „Norwegian Refugee Center‟, „Children of War Rehabilitation Center‟, … en ga zo maar door. De twee voornaamste en meest toonaangevende organisaties wat de opvang en bijstand van kindsoldaten in Noord-Oeganda betreft zijn echter (i) Gusco en (ii) World Vision. In de volgende paragrafen trachten we een overzicht te bieden van de geboden hulp - de gebruikte technieken en de verklarende theorieën - door deze 2 invloedrijke instellingen. Alle informatie in de paragrafen 3.3.1 en 3.3.2 komen uit onze interviews (persoonlijke mededeling, 31 augustus 2010), tenzij anders aangegeven. Ook de traditionele, lokale helingmechanismen komen aan bod.
3.3.1 Gusco: Gulu Support the Children Organization Gusco is een toonaangevende lokale niet-gouvernementele organisatie die opereert in Gulu, één van de drie districten in het noorden van Oeganda. De organisatie is er actief sinds 1994 en heeft sindsdien naar schatting 7500 ex-kindsoldaten onder de 18 jaar opgevangen. Daarnaast bieden ze ook hulp aan jonge vrouwen. Alle returnees die uit Gulu komen, komen terecht in Gusco; kinderen uit andere regionen worden verwezen naar het World Vision Trauma Counseling Centre. Gusco heeft een opvangcapaciteit van 50 kindsoldaten tegelijk en een personeelsbestand van 10 sociale werkers, 2 verpleegsters, 2 „matrons‟, 2 keerkrachten, 4 verzorgers en 2 winkelbedienden die instaan voor de zorg van de kinderen. Uiteraard werd het aantal van 50 in „drukke tijden‟ (denken we maar aan het jaar 2002, bij operatie Iron Fist) overschreden; het hoogste aantal dat ooit tegelijkertijd geregistreerd werd is 287. De opvangperiode varieert van 1 dag tot langer dan een jaar, met een gemiddelde verblijfsduur van 51 dagen. Het hoofddoel van de organisatie wordt omschreven als ‘to improve the well-being of de children’. Concreet houdt dit het bieden van medische, sociale, psychologische en economische bijstand in. Bij aankomst wordt het kind geregistreerd en gebrieft. In de briefing wordt uitgelegd wat het doel is van hun verblijf in het center, worden de verschillende activiteiten toegelicht en wordt hen een sociaal
18
werker toegewezen. Daarna volgt een medische screening - en indien nodig een verwijzing naar het hospitaal - en krijgt het kind kleren, voedsel, bedgerief, badgerief, … De oude kleren worden verbrand: dit staat symbool voor een nieuw begin en het tenietdoen van slechte ervaringen. Tijdens het verblijf in het center worden tal van activiteiten aangeboden. Onze interesse gaat hoofdzakelijk uit naar de psychologische component van de bijstand. Deze items worden dan ook eerst en meer uitgebreid besproken dan de andere activiteiten. Uit het semi-gestructureerd interview met de programma coördinator van Gusco blijkt dat deze organisatie de psychologische hulpverlening baseert op het traumamodel. Theoretisch model: traumabenadering Het traumamodel is hét model waar de westerse psychologen vertrouwd mee zijn. Het model bouwt op de veronderstelling dat het leed dat mensen meemaken resulteert in een psychologische trauma of in het PTSD-syndroom (posttraumatisch stress syndroom). Volgens de DSM-IV classificatie - een Amerikaans handboek voor diagnose van psychische aandoeningen dat in de meeste landen als standaard in de psychiatrische diagnostiek geldt (American Psychiatric Association [APA], 2000) - kan men de symptomen in 3 clusters opdelen: (i) het „herbeleven van het trauma‟ (minstens 1 symptoom moet aanwezig zijn), (ii) het „actief vermijden van traumareminders‟ (minstens 3 symptomen moeten aanwezig zijn) en (iii) „persisterende symptomen van hyperarousal‟ (minstens 2 symptomen moeten aanwezig zijn). De symptomen moeten zich minstens 1 maand manifesteren (Cohen, 2010). Men spreekt van chronische PTSD als de symptomen langer dan 3 maand aanhouden (Bisson, 2007). De conceptualisatie van „de respons op een trauma‟ benadrukt de intrapsychische beleving van gebeurtenissen en gaat uit van de these dat psychologische en neurologische processen verstoord worden door traumatische ervaringen. De respons zou dus een zuiver intern fenomeen zijn. (Bracken, Giller, & Summerfield, 2005). Psychotherapeutische interventies kunnen dan bijdragen tot het verlichten of helen van het trauma. De bruikbaarheid van het PTSD-concept wordt echter steeds meer in vraag gesteld en vanuit verschillende hoeken bekritiseerd (Agger, z.j.). Psychotherapeutische interventies De psychotherapeutische interventies die Gusco hanteert omvatten (i) counseling, (ii) groepsdiscussies en (iii) dialoog. Verder is er een aanbod van traditioneel dansen, routine- activiteiten etc. Counseling
Wat ? Counseling is een laagdrempelige vorm van emotionele hulpverlening De verschillende benaderingen en counselingtechnieken kunnen erg verschillen, maar allen zijn gebaseerd op de
19
veronderstelling dat het nuttig is voor iemand met „distress‟ om herinneringen en traumatische gebeurtenissen uit het verleden, alsook de emoties en gedachten die deze herinneringen teweegbrengen, te verbaliseren. Counseling is resultaat- en praktijkgericht. De kerngedachte is dat een cliënt doelen gaat formuleren en vervolgens gericht gaat handelen om deze doelen te bereiken. Op deze manier tracht men problemen te verlichten en vragen te beantwoorden (Eyber, n.d., Van der Veer, 1998). De counselingtherapie wordt opgedeeld in verschillende stappen. In een eerste stap stelt de sociaal werker zich voor, hij probeert een vertrouwensband en een goede verstandhouding te creëren. Als dit lukt en het kind zich bloot geeft, kan de sociaal werker de omvang van de problemen inschatten. De sociaal werker benadrukt nadien dat de gegeven „informatie‟ tussen hen zal blijven en er wordt een volgende bijeenkomst gepland. In een volgende sessie schetst de sociaal werker het verhaal van het kind. Hij haalt de gesuggereerde problemen aan en probeert oplossingen te bieden. Die oplossingen worden samen met het kind besproken en bediscussieerd. Deze stap vergt tijd en kan meerdere sessies in beslag nemen. In een laatste stap tracht de sociaal werker de mate van herstel na te gaan. Dit gebeurt aan de hand van korte vragenlijsten die peilen naar de frequentie van nachtmerries en zo meer. Verder wordt het gedrag van de kinderen geobserveerd en geëvalueerd. Is het kind teruggetrokken? Is het kind agressief? Voor elk kind wordt een gedetailleerd dossier bijgehouden. De duur van counseling in Gusco bedraagt 8 dagen. Elke dag wordt er een sessie van 1 uur per dag aangeboden. Als deze week niet volstaat, kan de counseling verlengd worden. Wie ? De ex-kindsoldaten die toekomen in het centrum worden – met gespecialiseerde meetinstrumenten - gescreend op PTSD. 44% van de totale populatie in Gusco vertoont de symptomen. Deze kinderen worden onderworpen aan verplichte counselingsessies. Een kind daarentegen dat om counseling vraagt, maar geen PTSD-symptomen vertoont wordt deze sessies geweigerd. Gusco stelt immers dat het posttraumatisch stresssyndroom „te maken heeft met emotionele zaken‟; voor kinderen zonder PTSD zou counseling dan ook niet relevant zijn. Zij stellen ook dat counseling geen adequate hulpverlening zou zijn voor mensen met psychiatrische stoornissen. Frappant is het feit dat returnees die met zware psychologische problemen kampen niet verder worden geholpen door Gusco. Ze maken geen verwijzingen naar gespecialiseerde hulpverlening. Dialoog – Guidance
Wat? Ook dialoog gaat over het zoeken van oplossingen voor problemen. Dialoog is echter vrijblijvend en de vraag moet komen van het kind zelf. Ook de oplossing zelf moet van het kind komen, de sociaal werker doet geen suggesties. Wel worden de voorgestelde oplossingen samen bediscussieerd. Dialoog komt er op neer dat de sociaal werker het kind helpt om beslissingen te nemen.
20
Wie? Dialoog is een „therapievorm‟ voor kinderen die geen PTSD-symptomen vertonen, maar toch hulp willen bij het op zoek gaan naar oplossingen van hun problemen. Het kind moet echter zelf het initiatief nemen. Groepsdiscussies
Wat ? Bij deze sessies worden homogene groepen samengesteld. Deze groepen worden ingedeeld volgens leeftijd, geslacht of andere criteria en gaan vervolgens discussiëren over vooraf gekozen thema‟s. De thema‟s worden voorgesteld door de medewerkers van Gusco en de returnees kiezen er één thema uit. Uiteraard kunnen de deelnemers ook zelf voorstellen indienen. Thema‟s variëren van „gezondheid en reproductie‟ tot „alcoholgebruik‟ tot „rechten van kinderen‟. De sociaal werker treedt op als moderator. Het doel van de groepsdiscussies is de jongere aanmoedigen tot participeren in groepsgebeuren en het zelfbewustzijn en zelfvertrouwen te versterken. Wie ? Iedereen die opgevangen wordt in Gusco neemt (verplicht) deel aan deze groepsactiviteit. Andere activiteiten
Naast deze drie vormen van psychotherapie worden ook andere activiteiten aangeboden. Hoewel deze niet meteen op de psychische beleving van het kind gericht zijn, dragen ze wel bij tot een sneller herstel. Vooreerst zijn er de zogeheten „routine-activiteiten‟. Koken, poetsen, … Dit heeft tot doel de kinderen het normale huishoudpatroon, de normale manier van leven aan te leren. Daarnaast zijn er ook „structurele activiteiten‟ zoals ochtendoefeningen, traditionele dansen, sport, … De bedoeling van deze activiteiten is om de gedachten even te verzetten, de stress te verminderen en interactie tussen de kinderen te bevorderen. Verder is er, voor de geïnteresseerde kinderen, de mogelijkheid tot het volgen van lessen Engels en wiskunde. Gusco wil hen voorbereiden om de normale scholing te hervatten. Tot slot tracht Gusco familieleden van de kinderen te traceren en hereniging te bewerkstelligen. Een medewerker gaat naar het oorspronkelijke dorp van het kind en tracht via de lokale leider een familielid te vinden. Daarna worden verschillende stappen ondernomen tot de definitieve reünie kan plaats vinden. Follow-up
Als het kind er klaar voor is en alle formele procedures doorlopen zijn, keert het kind (indien mogelijk) terug naar zijn oorspronkelijke gemeenschap. In het eerstvolgende jaar gaat de sociaal werker of een andere medewerker van Gusco 4 maal langs bij elk kind om te kijken hoe de integratie verloopt. Er wordt gepraat met het kind, met de familie (indien mogelijk) en met enkele leden van de gemeenschap. Op basis van deze gesprekken worden er verdere aanbevelingen opgesteld. Na 1 jaar wordt er vanuit gegaan dat het kind volledig geïntegreerd is en wordt elke vorm van follow-up stopgezet.
21
Hulp voor de gemeenschap
Het hoofddoel van Gusco is een goede re-integratie van het kind binnen zijn gemeenschap bevorderen. Re-integratie is dus een proces met 2 actieve deelnemers: het kind en de gemeenschap. Op basis van de term re-integratie zou men dus verwachten dat er zowel hulp/raad/steun gegeven wordt aan het kind als aan de gemeenschap. Dit is echter niet het geval. Hulp voor familie, verwanten en gemeenschapsleden wordt door Gusco niet geboden.
3.3.2 World Vision Ook World Vision - een Noord-Amerikaanse, christelijke organisatie – heeft tal van Oegandese kindsoldaten en andere oorlogsslachtoffers opgevangen. Het centrum staat midden in Gulu en de organisatie is er actief sinds 1994. Tussen de start van het programma en april 2010 werden er exact 14 032 returnees – met een meerderheid aan jongens - opgevangen en begeleid. Ook hier werd een piek geregistreerd in 2002-2003; verklaringen hiervoor zijn ondermeer „operatie Iron Fist‟ in Soedan. Het hoofddoel van World Vision is het bereiken van een succesvolle re-integratie: elk kind moet kunnen genieten van zijn leven; zodoende moet het welzijn van het individu, de familie en de gemeenschap verzekerd worden. Concreet vertaalt zich dat in 4 peilers: (i) educatie, (ii) zorg en bescherming, (iii) liefde voor jezelf en voor God en (iv) een goede gezondheid. De mensen die zich bij World Vision komen aanmelden worden verdeeld over drie centra. Een eerste centrum bood hulp aan kinderen onder 18 jaar, een tweede aan mannen en een derde centra richtte zich tot „meisjes die moeder werden in de bush‟. De idee achter deze indeling? Mensen zouden vlotter herstellen binnen hun eigen leefwereld. Volgens de richtlijnen van World Vision moet het verblijf minimaal 3 maanden duren. Daarna probeert men iedereen zo snel mogelijk – dit is zodra de omstandigheden het toelaten – terug naar de gemeenschap te brengen. Immers, een te lange periode zou het falen van re-integratie in de hand werken. Gehanteerde benadering: ITP-model voor groepen World Vision maakt geen gebruik van een specifieke theorie om hun interventies te kaderen en tegemoet te komen aan mentale gezondheidsklachten. In plaats van een symptomatische, theoretische benadering vertrekken ze van een internationaal erkende benadering, die gebaseerd is op de IASC Mental Health and Psychosocial Support Guidelines in Emergency Settings. Deze benadering focust op het tegemoetkomen aan de basisnoden, het ontwikkelen en uitbreiden van het sociale netwerk van mensen en het voorzien van meer doelgerichte psychosociale steun - gebaseerd op de interpersoonlijke psychotherapie (IPT) - als dat nodig blijkt. In het specifieke geval van Oeganda blijkt er althans volgens deze theorie - inderdaad nood aan psychosociale steun te zijn, dit in het bijzonder voor mensen die tekenen van depressie vertonen. World Vision baseert zich hierbij op het „IPT-model voor
22
groepen‟. Deze benadering heeft een theoretische focus op het individueel veranderingsproces en is dus tegengesteld aan een „ziekte-theorie‟, zoals bijvoorbeeld het PTSD model die Gusco hanteert. Psychotherapeutische interventies De psychotherapeutische interventies die door World Vision gehanteerd worden overlappen grotendeels met deze gehanteerd door Gusco. Toch worden er enigszins andere klemtonen gelegd. Counseling
Wat ? Als je de counselingsessies van World Vision vergelijkt met deze in Gusco merken we enkele kleine accentverschillen en verschuivingen. World Vision omschrijft het doel van counseling als mensen ‘normaal gedrag’ aanleren opdat anderen niet zouden merken dat je in het LRA gezeten hebt. Eenmaal terug in de gemeenschap moet je een normaal leven leiden. De individuele counselingsessies zijn verplicht en vinden 1 maal per week plaats. De opbouw van de therapie is dezelfde als de strategie die in Gusco gehanteerd wordt. Als de sociaal werker ernstige psychische problemen detecteert kan de frequentie en duur van de therapie opgedreven worden. Dit wordt beslist op basis van een individueel dossier. Er wordt van iedereen een „general picture‟ opgesteld, gebaseerd op observaties, het analyseren van tekeningen uit de „drawing sessions‟ en het monitoren van psychologische indicatoren. Als iemand de frequentie van de therapie wil opdrijven zonder dat de sociaal werker het nodig acht, dan kan dat eveneens. Mits de behoevende zelf de vraag stelt. Dit gebeurt echter zelden daar Oegandese kinderen van nature niet erg pro-actief zijn. Voor diegenen die specifieke psychiatrische hulp nodig hebben - wat slecht een kleine minderheid is wordt er verwezen naar de professionele hulpverlening. Wie ? De sessies zijn verplicht voor iedereen die zich aanmeldt bij World Vision. Groepsdiscussies
Wat ? Ook de groepsdiscussies moeten bijdragen tot het aanleren van normaal gedrag. Er worden verschillende groepen samengesteld, het meest gehanteerde criterium is opnieuw de leeftijd. Topics variëren van „relaties en familieplanning‟ tot „gedrag, percepties en gedachten‟ tot „alcoholgebruik‟. Naast de basisthema‟s kunnen de participanten zelf thema‟s voorstellen. Deze sessies vinden 2 maal per week plaats. De sociaal werker moet actief luisteren en indien nodig optreden als moderator. Wie ? Ook deze sessies zijn verplicht voor iedereen die zich aanmeldt bij World Vision. Andere activiteiten
Ook bij World Vision worden routine-activiteiten en structurele activiteiten zoals traditioneel dansen en sport aangeboden. Verder is er ook de mogelijkheid om deel te nemen aan tekensessies (als vorm van therapie) en is er verplicht gebed. Eens de returnees terug in de gemeenschap zijn, kunnen ze skilltraining volgen.
23
Follow-up
In de beginjaren van het project van World Vision was er voldoende tijd en waren er voldoende middelen om een degelijke follow-up te voorzien. Naarmate er meer mensen in het opvangcenter verbleven, werd het moeilijker om een degelijke follow-up te bewerkstelligen. Dit is hoofdzakelijk te wijten aan een gebrek aan opgeleid personeel. Er werd getracht om dit probleem zo veel mogelijk te verhelpen door het inschakelen van de zogeheten „community caregivers‟. Dit zijn vrijwilligers die een basisopleiding krijgen over de handgrepen van counseling en die vervolgens instaan voor de verdere ondersteuning van het kind. Diegene waarbij er ernstige problemen gedetecteerd worden, worden opnieuw naar het centrum verwezen. Hulp voor de gemeenschap
World Vision probeert wél in de mate van het mogelijke hulp, steun of raad te bieden aan familie, verwanten of gemeenschapsleden. Al blijft deze hulp vrij beperkt.
3.3.3 Lokale gebruiken: saneringsrituelen In de Acholicultuur gelooft men dat elk lid van de gemeenschap die gedurende langere tijd afwezig was, bezeten is door vreemde geesten - cen. Terugkerende personen moeten dan ook gezuiverd worden. Door onderstaande rituelen worden de geesten verjaagd en wordt de persoon opnieuw zuiver. Stappen op eieren Het „stappen op een ei‟ is een vaak voorkomend zuiveringsritueel. Hierbij moet het terugkerend individu bij het binnentreden op een vers ei stappen. Dit ei is in 2 gebroken en ligt tussen de plaatselijke pobo-plant. De eieren symboliseren een nieuwe start, de start van een nieuw leven. Het representeert ook de zuiverheid en de onschuldigheid. De lokale plant symboliseert een vlotte terugkeer (Amone-P‟Olak, 2006). Het slachten van een geit Nadien wordt er een geit geslacht, wordt er lokaal bier gebrouwen en zijn alle dorpelingen uitgenodigd om mee te komen vieren en de „verlorene‟ welkom te heten (Amone-P‟Olak, 2006). Water over het hoofd gieten Bij het binnenkomen in het ouderlijk huis wordt er water op het dak gegoten. Dit water sijpelt door het dak en drupt op de terugkerende persoon als die het huis binnenkomt. Het water wast de onzuiverheden weg (Amone-P‟Olak, 2006).
24
4
De materiële hulpverlening in Acholiland Geld is beter dan armoede, al was het maar om financiële redenen –
4.1
W. Allen
Materiële hulp voor de returnees
4.1.1 Materiële hulp aangeboden door Gusco Gusco biedt geen geldelijke steun aan hun residenten. Wel worden huishouditems meegegeven. Dit wordt bevestigd door de bevraagde returnees. Huishouditems omvatten ondermeer een teil, een kookpan, een waterkan, borden en koppen. Soms wordt er ook een beperkte hoeveelheid voedsel aangeboden zoals suiker, olie, meel en bonen. Een tweetal returnees gaven aan dat zij ook boeken, kleren, dekens en zeep ontvingen. Het is uit de interviews moeilijk af te leiden wat het basispakket van Gusco nu precies omvat. Vermoedelijk vergeet een groot aantal van de returnees bepaalde items op te sommen en mogelijks varieerde het aangeboden pakket gedurende de loop der jaren. Wat wel vast staat - en dit wordt zowel door de bevraagde returnees als door de stafmedewerker van Gusco bevestigd - is dat de materiële hulp eerder minimaal is.
4.1.2 Materiële hulp aangeboden door World Vision Ook het basispakket aangeboden door World Vision is - naar eigen zeggen - vrij beperkt. Het pakket is vergelijkbaar met de items die worden aangeboden door Gusco, maar wordt vaak nog uitgebreid met een matras en een bescheiden geldelijke bijdrage die de transportkosten richting woonplaats moeten dekken. Verder geeft de stafmedewerker van World Vision ook expliciet aan dat diegene die vroeg terugkeerden uit de bush en skilltraining gevolgd hebben de nodige startmaterialen kregen op het moment dat ze terugkeerden naar de gemeenschap. Later moest dit evenwel stopgezet worden door gebrek aan een toereikend budget. Verder wordt er voor bepaalde returnees een huis voorzien; diegenen die daarvoor in aanmerking komen zijn slechts een kleine minderheid en de voorwaarden hiervoor worden bepaald door de donors.
4.1.3 Andere materiële hulp Diegenen die verbleven in Gusco en World Vision verschenen voor de Amnesty Commissie. Zij verkregen amnestie en een geldelijke bijdrage van 260 000 Oegandese Shilling. Soms werden ook een matras, deken of enkele andere zaken voorzien. Een enkeling geeft aan een - zij het beperkte - geldelijke bijdrage van Gulu-Amuru Landmine Survivors Group te hebben genoten en één iemand haalt aan steun te hebben ontvangen van het World Food Programma. Verder geven alle bevraagden uitdrukkelijk aan geen hulp van de regering of NGO‟s gekregen te hebben.
25
4.2
Materiële hulp voor de resterende gemeenschapsleden
Opvallend is dat alle bevraagden in eerste instantie aangeven helemaal geen hulp ontvangen te hebben. Bij herhaald aandringen blijkt dat zowat alle „thuisblijvers‟ steun kregen van het World Food Program (WFP). Men kan dus stellen dat hulp die aan iedereen wordt geboden niet als dusdanige hulp beschouwd wordt door de Oegandezen. De hulp van het WFP werd verleend aan mensen die in kampen verbleven en omvatte voedsel voor een tijdsspanne van 2 maand (bijvoorbeeld 20 koppen maïs, 4 koppen bonen, olie en meelpoeder) en enkele huishouditems (bijvoorbeeld een pan, enkele borden en koppen, etc). Deze hulp was er evenwel niet voor mensen die een job hadden en bovendien is deze voedselhulp - met uitzondering voor mensen met een handicap - recent stopgezet. Een enkeling haalt aan dat er medische hulp werd geboden door het Rode Kruis; een ander stelt dat er bescherming werd geboden door het leger en één iemand geeft aan dat de regering trachtte te voorzien in basisnoden zoals kledij, counseling en medische assistentie.
4.3
Hoe wordt de hulp ervaren ?
4.3.1 Ervaring van de returnees Wat betreft de materiële hulpverlening is iedereen het met elkaar eens: bruikbaar maar karig. En hoewel niet specifiek bevraagd gaven 15 op de 30 bevraagden - na hun uiteenzetting over de hulp die ze gekregen hadden - spontaan aan hoe ze de psychosociale (!) hulp ervaren hadden. 8 op de 15 ervaren de hulp positief: zij zagen hun verblijf in de centra als een stimulerende ervaring. Eén iemand geeft aan dat hij op het moment zelf het nut van de geboden therapie niet inzag, maar nadien wel de voordelen realiseerde. De overige 7 respondenten stellen dat ze daar niet veel konden gaan doen, dat daar niet veel gebeurde of dat het niet veel goeds opleverde.
4.3.2 Ervaring van de resterende gemeenschap Het overgrote deel van de bevraagde gemeenschapsleden geven aan dat returnees in het verleden meer hulp kregen in vergelijking met anderen - en dit zeker als ze via Gusco of World Vision passeerden alvorens ze terug in de gemeenschap terecht kwamen. De hulp werd omschreven als „huishouditems, counseling, skilltraining en geld.‟ Desalniettemin stellen 5 personen op de 30 dat returnees naar alle waarschijnlijkheid minder hulp ontvingen dan zij die thuis gebleven waren. Over het algemeen wordt aangegeven dat returnees die hulp ook verdienen. Wel blijkt de gangbare opvatting de volgende te zijn: de hulp moet hulp zijn voor iedereen ! Enkelen stellen dan ook dat het stigma wordt versterkt als de hulp enkel gaat naar de ex-LRA‟ers.
26
5
Methodologie Leg niet te veel vast, anders beweegt het niet meer
Hoewel er weinig pogingen ondernomen werden om re-integratieprogramma‟s te evalueren lijken onderzoekers overeen te komen dat het succes van re-integratie geëvalueerd moeten worden door de visie en gedachten van zowel ex-combattants àls van hun families en de gemeenschapsleden te bevragen (Annan & Patel, 2009).
5.1
Onderzoeksvragen
De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: ‘In welke mate zijn returnees in Acholiland psychosociaal gere-integreerd in hun voormalige gemeenschap?’ Psychosociale (re-)integratie is een moeilijk meetbaar gegeven. Toch kunnen we aan de hand van enkele indicatoren trachten een zo objectief mogelijk beeld weer te geven. Daarom opteren we ervoor om de overkoepelende vraag op te splitsen in verschillende deelcomponenten; deze componenten moeten zodanig gekozen worden dat alle relevante dimensies van het fenomeen integratie aan bod komen. Op basis van een degelijke kennis van de „bestaande toestand‟ kan dan een analyse plaatsvinden van de bijzondere behoeften. Op welk terrein is er nood aan extra inspanningen? Wat zijn de knelpunten die een doelgericht integratiebeleid in de weg staan? Betrouwbare informatie over een groot aantal integratie-indicatoren draagt bij tot een gefundeerd oordeel. Volgens Esser (2003) is integratie van nieuwkomers in een bestaand sociaal systeem een meerdimensionaal proces en kunnen alle indicatoren ondergebracht worden bij één van de vier onderstaande algemene peilers.
„Positioning‟: er werd een goede sociale positie verworven op cruciale maatschappelijke terreinen.
„Interaction‟: er zijn goede sociale relaties over de grens tussen de verschillende groepen heen.
„Identification‟: er is mentale en emotionele verbondenheid met de samenleving.
„Culturation‟: er werden voldoende vaardigheden en voldoende kennis verworven om op een betekenisvolle wijze te kunnen deelnemen en bijdragen aan de nieuwe samenleving.
De vierde en laatste peiler – ‘culturation’ – betreft ondermeer de bekendheid met algemeen geldende regels, culturele vaardigheden en adequate taalbeheersing. Gezien het in deze scriptie over reintegratie gaat – wat niet exact dezelfde lading dekt als de term integratie – kunnen we de vierde peiler achterwege laten. De returnees zijn immers vertrouwd met de cultuur.
27
Dit brengt ons tot 3 onderzoeksdomeinen. Elk van die domeinen omvat enkele cruciale indicatoren; de totale set van indicatoren heeft dat een adequate en betrouwbare afspiegeling van het gegeven „reintegratie‟.
„Positioning‟: Heb je een job waar je voldoening kunt uithalen? Heb je voldoende scholing gehad? Heb je een normaal leven, als je je eigen leven vergelijkt met het leven van anderen? Hoe zie je je toekomst?
„Interaction‟: Is er een goede band met de familie? Met de vrienden? Met de gemeenschap? Ga je ‟s avonds uit, zoals anderen, of blijf je thuis?
„Identification‟: Vonden er zuiveringsrituelen plaats? Kan je vrij over je verleden bij het LRA praten? Hoe ervaar je de actuele dreiging van het LRA? Vind je dat je gestigmatiseerd wordt?
Verder trachten we – onder de titel „extra indicatoren‟ - de psychologische beleving nog wat dieper uit te spitten. Hierbij worden onder meer het voorkomen van nachtmerries en/of andere angstklachten bevraagd.
5.2
Onderzoeksstrategie
5.2.1 Algemeen: kwalitatief onderzoek Daar we op zoek gaan naar ervaringen, belevingen en gevoelens
van mensen - de algemene
betekenisverlening van de onderzoekssubjecten - is de keuze voor een kwalitatief onderzoeksopzet evident. Volgens Philipsen en Vermooij-Dassen (2004) verdient kwalitatief onderzoek aanbeveling indien men bij het doordenken van de probleemstelling op volgende vragen stoot: ‘hoe ervaren mensen wat ze meemaken?, wat is hun perspectief van waaruit ze dat beoordelen?, hoe passen ze hun ervaringen in hun levensverhaal in?’ Gezien de moderator de onderzoekssubjecten kan stimuleren tot het geven van eerlijke en gedetailleerde antwoorden, laat kwalitatief onderzoek een meer diepgaande analyse toe in vergelijking met een kwantitatief paradigma (Krueger, 1994). Kwalitatief onderzoek poogt zo dicht mogelijk bij de gewone en sociale werkelijkheid te blijven (Maso & Smaling, 2004).
5.2.2 Concreet: de gevalsstudie De meer concrete onderzoeksstrategie is de gevalsstudie. De gevalsstudie is een empirisch onderzoek dat een huidig fenomeen binnen zijn levensechte context onderzoekt (Yin, 1994). Een dergelijke strategie laat toe om het referentiekader van de correspondent te reconstrueren, wat het naar behoren interpreteren van getuigenissen en handelingen mogelijk maakt (Kelchtermans, 2003). Gezien de complexiteit van de te bestuderen materie werd er gekozen voor de meervoudige gevalsstudie. Er wordt immers geen overmatig belang gehecht aan het particuliere geval; er wordt - door middel van systematische vergelijking - getracht gemeenschappelijke belevingen de destilleren (Ghesquière & Staessens, 2003; Stake, 1995). Stake (1995) waarschuwt echter voor een al te snelle veralgemening en
28
stelt bijgevolg dat er blijvend rekening dient gehouden te worden met de uniciteit en de specifieke context van elke afzonderlijke gevalsstudie.
5.3
Respondenten
Een weloverwogen keuze van respondenten is cruciaal voor een goed onderzoek. Alvorens naar de respondenten toe te gaan werd toestemming verkregen van de lokale autoriteiten; zowel van het districthoofd als van de local council. Alle respondenten woonden in de districten Gulu en Amuru (Kaart 1). Het selectieproces gebeurde volgens de principes van de sneeuwbalmethode. We gaan ervan uit dat de cases die we selecteerden een waardevolle bijdrage leveren voor het beantwoorden van onze onderzoeksvragen. Uiteraard is re-integratie een proces dat betrekking heeft op 2 partijen. Vooreerst zijn er de voormalige rebellen die hun oude leven trachten te hervatten, anderzijds is er de ontvangende gemeenschap. Proefpersonen uit deze twee groepen antwoordden in het Luo; de antwoorden werden simultaan vertaald naar het Engels door de research-assistent en meteen in het Nederlands omgezet op papier. Aanvullend werd ook telkens één werknemer uit de 2 belangrijkste ‘reception centers’ bevraagd; deze interviews vonden plaats in het Engels. Bij het weergeven van een citaat worden cijfers tussen vierkante haken gebruikt; deze staan ter identificatie van de respondent. Zo worden alle gegevens anoniem verwerkt, teneinde het beschermen van de correspondent.
5.3.1 Returnees De participanten waren 30 adolescenten en volwassenen die destijds ontvoerd werden, deelnamen aan de rebellenactiviteiten en blootgesteld werden aan de oorlogservaringen gedurende een periode die 6 maand tot 14 jaren (gemiddelde duur van 6 jaar en 9 maanden) beslaat. 63% van de bevraagden zijn mannen, 37% zijn vrouwen. 18 returnees (60%) verbleven nadien in World Vision, 8 (27%) deelnemers werden opgevangen en begeleid door Gusco. Deze en andere gegevens kan je terugvinden als bijlage in Tabel 1.
5.3.2 De ontvangende gemeenschap Ook hier werden 30 semi-gestructureerde interviews afgenomen. 37% van de bevraagden zijn mannen, 63% zijn vrouwen. Hun leeftijd varieert tussen de 22 en 65 jaren oud (Tabel 2). Een deel van de interviews werd afgenomen in een gemeenschap waar slechts enkele returnees wonen, de overige interviews vonden plaats in een gemeenschap waar zowat alle inwoners ooit deel uitmaakten van het Lord Resistance Army. Dit om een waarheidsgetrouw beeld van Acholiland te kunnen weergeven.
29
De vraag dringt zich op hoe zo‟n gemeenschap gedefinieerd kan worden. Is een Oegandese gemeenschap vergelijkbaar met een gemeenschap in België? (En bestaat er überhaupt nog een gemeenschapsgevoel in België?) In Afrika - zo ook in Oeganda - is het individu, veel meer dan bij ons, lid van de gemeenschap. ‘Een mens wordt pas een mens door andere mensen. We zijn wie we zijn doordat we worden gezien, doordat de mensen om ons heen ons als persoon respecteren en erkennen.’ Het ‘Ik denk dus ik ben’ van Descartes wordt in Afrika vertaald in: ‘Ik ben omdat wij zijn’. Het gemeenschapsgevoel is er van zeer groot belang (de Groot, 2006). Afrikaanse gemeenschappen zijn een tamelijk besloten wereld. De actieradius van een mensenleven beperkt zich vaak tot enkele tientallen kilometers. Om een bruiloft bij te wonen of een erfeniskwestie te regelen trekken mensen wel eens naar een ander dorp, kinderen lopen soms school in een naburige gemeenschap of de jeugd trekt enkele jaren naar de stad om daar zijn brood te verdienen; maar de meeste bewoners verlaten hun streek zelden of nooit. Ze sterven waar ze geboren zijn. Het leven van een Afrikaanse dorpsbewoner speelt zich dus af in zijn dorp en enkele omliggende nederzettingen (Van Reybrouck, 2010). Een essentieel onderscheid tussen een Afrikaanse gemeenschap en een gemeenschap van bij ons is dus het belang van het individu. Er is een fundamenteel andere zienswijze op de waarde van de individuele mens. Zo ligt bij ons de klemtoon op het optimaliseren van het individu, het ego. Op Afrikaanse bodem en in zijn gemeenschappen geldt de opvatting: ‘Mijn waarde wordt bepaald door mijn betekenis voor anderen (de Groot, 2006).’ Wellicht een ietwat simplistische voorstelling, maar een Afrikaanse gemeenschap is - het cliché klopt - als het ware één grote familie. Elkaars kinderen eten geven, samen afwassen, samen delen om te trachten te voorzien in elkanders onderhoud; zo werkt het daar wel degelijk! Deze opvatting geldt des te meer voor de kleinere gemeenschappen in de dorpen vergeleken
met
gemeenschappen
in
pakweg
de
hoofdstad
of
andere
grote
steden.
Het moge dan ook duidelijk wezen hoe groot het belang van een degelijke re-integratie is. Alsook waarom het bekomen van de mening van de resterende gemeenschapsleden als essentieel beschouwd wordt om de mate van re-integratie te kunnen beoordelen.
5.3.3 Reception centers Zowat alle participerende returnees gaven aan een tijd de diensten van World Vision, Gusco (of Caritas) te hebben genoten. Zodoende werden de programmacoördinators uit de respectievelijke centra eveneens bevraagd. Tot hun takenpakket van deze centra behoren het voorzien van medische zorg en psychosociale steun én het trachten te lokaliseren van familie en kennissen. De inhoud van deze gesprekken werd reeds in het voorgaande hoofdstuk beschreven.
30
5.4
Onderzoeksinstrument: het semi-gestructureerde interview
Bij de interpretatie van een gevalsstudie is het essentieel om over voldoende descriptief materiaal te beschikken. Vandaar de keuze om gebruik te maken van het semi-gestructureerde interview. Het semigestructureerde interview bestaat uit een aantal vooraf opgestelde vragen. Er blijft echter voldoende ruimte over om bijkomende vragen te stellen en/of om dieper in te gaan op bepaalde vragen en antwoorden van de participanten (Kelchtermans, 1999). Het interview is themageoriënteerd; er wordt gepoogd vat te krijgen op enkele centrale topics. De interviewer speelt een actieve rol en het is zijn hoofdtaak om de door de respondent aangehaalde betekenisverlening te achterhalen. Vandaar de noodzaak om zowel verbaal als non-verbaal gedrag te registeren; het belang om „tussen de regels te lezen‟. De interviewer kan dan - indien nodig - bepaalde elementen terugspelen naar de respondent en zo onmiddellijk reactie verkrijgen. Deze uitweidingen kunnen leiden tot nieuwe, onverwachtse wendingen in het gesprek die een meerwaarde kunnen bieden bij de interpretatie en de verwerking van de centrale topics (Kvale, 1996). Antwoorden kunnen soms ambigue zijn, uitdrukkingen kunnen meerdere interpretaties toelaten en de respondent kan ook schijnbaar tegenstrijdige verklaringen geven. Het is dan aan de interviewer om te trachten achterhalen of inconsistenties al dan niet te wijten zijn aan een communicatiefout (Kvale). Elk interview begon met een korte inleiding waarin we:
onszelf kort voorstelden
zo eenvoudig mogelijk uitlegden wat de bedoeling van het interview was
aangaven dat de informatie anoniem zal blijven; hun naam zal niet gebruikt worden bij het uitschrijven van de resultaten
5.5
toestemming vroegen om het gesprek neer te schrijven en op te nemen op band
Data-analyse
De verzamelde empirische gegevens dienen stapsgewijs verwerkt en geanalyseerd te worden. Hiertoe werden de interviews (op basis van de genomen notities en de bandopnames) volledig uitgetypt. Volgens Kvale (1996) is het doel van transcriberen het omzetten van gesproken taal in een geschreven vorm; deze geschreven vorm is immers meer geschikt voor - verticale en horizontale - analyse.
Bij verticale analyse wordt het gesprek in de diepte doorgelicht opdat alle aangehaalde elementen in de gevalsstudie zo duidelijk mogelijk begrepen en omschreven kunnen worden (Ghesquière & Staessens, 2003). Vervolgens worden alle gevalsstudies horizontaal gescreend: horizontale analyse is de systematische vergelijking van de verschillende gevalsstudies. Op die wijze tracht men
31
gemeenschappelijke thema‟s, gelijkenissen en terugkerende patronen af te bakenen (Kelchtermans, 2003).
5.6
Betrouwbaarheid en validiteit
5.6.1 Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid van empirisch onderzoek is de mate waarin het onderzoek bij herhaling onder dezelfde of gelijkaardige omstandigheden tot dezelfde resultaten zou leiden (Maso & Smaling, 2004). Janssens (1985) definieert het als ‘de onafhankelijkheid van de gevonden resultaten ten aanzien van de technische uitvoering’. Interne betrouwbaarheid betreft de mate waarin de gegevensverzameling, de data-analyse en de conclusie binnen het onderzoek zelf consistent zijn (Wardekker, 1999). De interviews zijn neergeschreven, getranscribeerd en geanalyseerd door één onderzoeker. We kunnen dus aannemen dat de onderzoeker steeds op dezelfde manier te werk gegaan is en zo dus de interne consistentie bewaard is. Externe betrouwbaarheid wordt omschreven als ‘de mate waarin van elkaar onafhankelijke onderzoekers in eenzelfde onderzoeksgebied dezelfde begrippen zouden ontwikkelen’ of ook: de intersubjectieve navolgbaarheid (Janssens; Kelchtermans, 1999). In het geval van onduidelijkheden - die evenwel door extra vragen in het interview niet weggewerkt konden worden of twijfel bij bepaalde interpretaties kon er nadien overleg gepleegd worden gezien er bij elk interview 2 onderzoekers aanwezig waren.
5.6.2 Validiteit Validiteit gaat na ‘in welke mate gemeten werd wat gemeten moet worden’; het betreft de geldigheid van de resultaten. Interne validiteit verwijst naar de mate waarin de resultaten een authentieke weergave zijn van de sociale werkelijkheid. Volgens Janssens (1985) is de meest aangewezen manier om de interne validiteit te verhogen het voorleggen van de resultaten aan de respondenten. Dit was echter niet haalbaar – gezien de korte verblijfsperiode in Noord-Oeganda – en bijgevolg ligt de interne validiteit van dit onderzoek eerder laag. Externe validiteit impliceert de veralgemeenbaarheid van de onderzoeksresultaten; de overdraagbaarheid van de onderzoeksresultaten naar gelijkaardige contexten (Baarda, de Goede, & Teunissen, 1995; Maso & Smaling, 1995). Vandaar dat bij de bespreking van de resultaten - indien nodig - getracht werd de specificiteit van de context weer te geven.
32
6
Resultaten Zestig jongeren en volwassenen; zestig verhalen
6.1
Onderzoekscomponent 1: „Positioning‟
Heb je voldoende scholing gehad ? Returnees. Het is evident dat alle returnees tijdens hun verblijf in de bush elke vorm van onderwijs ontbraken. Het blijkt echter niet alleen om vroegtijdige onderbreking van de scholing te gaan; slechts 5 correspondenten hebben - eenmaal terug in de gemeenschap - hun scholing opnieuw aangevat. Voor de meesten stond „ontvoerd worden‟ dus garant voor het definitieve einde van hun schoolloopbaan. Vaak omwille van een tekort aan financiële middelen. Voor velen is dit een bron van frustratie: ‘Ik voel me ongelukkig, als ik niet ontvoerd was geweest dan was ik even lang naar school gegaan als anderen [11]‟; ‘Door financiële moeilijkheden ben ik gestopt [3]’; „Ik wil graag terug naar school gaan, als je geen kennis hebt (van de Engelse taal) kunnen mensen over je praten en je zou het niet eens verstaan [32]‟; ‘Als ik voldoende geld had gehad, dan was ik terug naar school gegaan [15]’; „Education is the only key to life [11].‟ Alle returnees liepen school in de basisschool op het moment van ontvoering. 4 returnees hebben nadien hun lagere school afgewerkt; slechts 1 iemand bereikte het niveau van S2. Vele mensen geven dan ook aan dat het verder zetten van hun schoolcarrière één van hun grootste noden is (ut infra). Kreeg je een opleiding en/of heb je een job waar je voldoening kunt uithalen ? Returnees. Verschillende (N)GO‟s die gevestigd zijn in het noorden van Oeganda bieden vaardigheidstraining, de zogeheten skilltraining, aan: bakstenen maken, kleermaker of timmerman worden, … Organisaties die in de interviews aan bod kwamen zijn onder meer Caritas, World Vision, Gusco, NRC (Norwegian Refugee Council) en AVSI (Association of Volunteers in International Service). Opvallend is dat de woonplaats een doorslaggevende rol speelt bij het al dan niet mogen volgen van een opleiding. ‘Mensen die rond de stad wonen krijgen skilltraining, mensen die te ver wonen krijgen dat niet. Ik kreeg dus geen opleiding, ook al wilde ik het graag [12]‟. 47% van de bevraagden kreeg een opleiding. Opvallend is dat slechts 4 op die 14 mensen ook effectief aan de slag gegaan zijn in de branche waarbinnen ze een opleiding volgden; en slechts 2 op de 4 oefenen tot op de dag van vandaag nog steeds het beroep uit. Deze lage cijfers kunnen te wijten zijn aan het feit dat het gros van de interviews plaats vond in kleine dorpjes, vaak op een behoorlijke afstand van de stad. ‘Mijn beroep leverde geen geld op, en al helemaal niet in een dorp [15]’; ‘Het is heel moeilijk om geld te verdienen, zeker sinds ik terugkeerde vanuit de stad naar het dorp [9].’ Mensen die geen opleiding genoten of voor een andere discipline opteerden, „kiezen‟ dikwijls (uit noodzaak) voor cultivatie. ‘Ik probeerde aan ‘digging’ te doen, maar dat gaat moeilijk als er een
33
vinger ontbreekt [20]’; ‘Digging is heel erg zwaar als je één been hebt dat niet mee wil [18]’; ‘Ik plant bomen, dat is winstgevend op lange termijn [11].’ Hoewel ook cultivatie vaak geen garantie is op een voldoende dikke portefeuille. ‘Mijn toekomst zal niet zo goed zijn, ik ben afhankelijk van de agricultuur en dat is een zeer onvoorspelbaar gegeven [18].’ Slechts 33% van de bevraagden geeft aan vlot rond te komen en plezier te hebben in zijn of haar job. ‘Ik werk als bewaker en heb ruim voldoende werk, ik had dit nooit verwacht gezien mijn lage scholingsgraad [27].’ Heb je een normaal leven in vergelijking met mensen die nooit bij het LRA waren? Returnees. 16 returnees (53%) geven aan geen normaal leven te leiden; 12 (40%) mensen vinden dat ze een normaal leven hebben, maar dat het leven voor hen wel harder is; slechts 2 (7%) bevraagden geven aan dat hun leven normaal is. Sterker nog, 1 van die 2 returnees is er van overtuigd dat zijn leven beter is in vergelijking met mensen die geen verleden hebben bij het LRA. ‘Ik heb een normaal leven en ben heel gelukkig, mijn leven is zelfs beter: ik heb discipline geleerd en ben niet lui. Ik ben trots op mezelf [6].’ Bij het in de diepte analyseren van de antwoorden, bleek dat alle returnees eigenlijk hetzelfde idee hebben. Ze geven aan - hoewel vaak impliciet - dat ze hetzelfde soort leven leiden als de rest van de gemeenschap; ze hebben immers dezelfde dagtaken. ‘Het type van leven is hetzelfde, maar… [5]’; ‘Mijn leven is hetzelfde als voorheen, behalve …[4]’; ‘Ik heb hetzelfde leven als anderen, voor anderen lijkt het niet alsof ik in de bush geweest ben, maar… [25]’. Het leven zou wel echter moeilijker zijn voor de returnees - en ook dit wordt door alle bevraagden bevestigd (een deel van de respondenten noemt dit dan „een normaal, maar harder leven‟; een ander deel plaatst dit onder „geen normaal leven‟). Verklaringen voor het hardere leven lopen uiteen: ‘Anderen hebben meer geld en meer livestocks [3]’; ‘Wij hebben meer psychologische problemen, we krijgen minder steun [5]’; ‘Al het slechte wordt gerelateerd aan de bush, ik zal mijn hele leven maximaal gedisciplineerd moeten zijn [14]’; ‘Ik heb verwondingen opgelopen en heb dus niet de fysieke capaciteiten die anderen hebben [4, 7, 16, 18, 19, 21, 26]’; ‘Ik heb een kind uit de bush [13, 23, 24]’; ‘Ons niveau van begrijpen is lager [24], we hebben een gebrek aan educatie [11, 26]’; ‘Anderen zijn op alle mogelijke manieren vrij, wij niet [22]!’; etc. En hoewel vaak niet expliciet uitgesproken, onderschrijft zowat elke correspondent de these dat een returnee ‘van nul moet starten op het moment dat ze terug thuiskomen [16, 18]’; ‘De mensen die hier gebleven zijn konden zich reeds ontwikkelen en dingen kopen; ik had niets toen ik terugkwam [9]’; ‘Mensen uit de bush moeten alles nog opbouwen als ze terugkomen [11].’ Hebben returnees een normaal leven? Ontvangende gemeenschap. 30% gaat er vanuit dat returnees een normaal leven leiden. ‘Ja, zeker diegene die hard werken [2]’; ‘Ja, ze hebben een gewoon leven, ze doen immers dezelfde activiteiten
34
[3]‟; ‘Ja, zeker als ze eerst naar een ‘child protection unity’ gegaan zijn. Hoewel sommige returnees zich wat geïsoleerd voelen [5]’; ‘Ja, ik vind van wel. Als je niet weet dat ze in de bush geweest zijn, dan zou je het ook niet merken [10]’; ‘Ja, ze hebben hetzelfde soort leven als al de rest [13]’; ‘Ja, nu wel. Ze doen dezelfde dingen als de mensen die thuis bleven. Ze beginnen stilaan het leven in de bush te vergeten [22]’; ‘Ze gedragen zich normaal [25].’ Het antwoord van correspondent 14 klinkt als volgt: ‘Ja, ze hebben een normaal leven, ze worden niet nagewezen. Maar in mijn gemeenschap komt bijna iedereen uit de bush.’ 10% verklaart dat returnees een normaal leven hebben, als ze niet naar de fles grijpen [6, 9, 21]. 23% van de bevraagden wil niet alle returnees over dezelfde kam scheren. Zij maken een opsplitsing tussen returnees die een normaal leven en returnees die geen normaal leven leiden. Het abnormale gedrag of levenspatroon wordt dan als volgt gedefinieerd: ‘Sommigen gedragen zich nog alsof ze in de bush zitten. Ze stelen en ze plunderen. Ze willen het leven van de bush naar de gemeenschap brengen [1]’; ‘Zij die terugkomen met verwondingen of met een kind hebben geen normaal leven [8]’; ‘Die die geen normaal leven hebben zijn niet goed bij hun hoofd [15]’; ‘Mensen die niet via een centrum gepasseerd zijn kregen geen councelling. Zij hebben bijgevolg geen normaal leven [19, 20]’; ‘Diegenen waar niet goed voor gekeken wordt ervaren geen liefde en kunnen dus geen normaal leven leiden [26].’ De rest van de bevraagden (37%) oordeelt dat returnees geen normaal leven hebben. Immers: ‘ExLRA’ers beginnen soms gelijk waar en wanneer te vechten [4]’; ‘Hun leven draagt niet bij aan de gemeenschap [7]’; ‘Neen, ze vechten veel [12]’; ‘Ze zijn te lang in de bush geweest om nog een normaal leven te kunnen leiden [17]’; ‘Returnees verbergen hun gevoelens, ze zijn dus niet helemaal vrij en hebben dus ook niet echt een normaal leven [24]’; ‘Hun leven is ‘full of hardship’. Als ze tussen de mensen zijn, dan praten ze ook niet veel [27]’; ‘Neen, de meeste hebben mentale problemen. Ze hebben geen normaal verleden en dus ook geen gewoon karakter. Als je goed kijkt, dan zie je dat er nog problemen zijn. Als er een vliegtuig passeert bijvoorbeeld [29].’ Hebben returnees een harder leven in vergelijking met anderen ? Ontvangende gemeenschap. 48 % geeft aan van wel! ‘Ja, want ze denken dat ze gestigmatiseerd worden [7]’; ‘Ja, ten eerste moeten ze van nul starten op het moment dat ze terugkomen. Ten tweede wordt er soms achter hun rug gepraat en zijn ze bang voor een stigma. Ten derde hebben ze door het moorden problemen om nieuwe relaties aan te gaan. Vooral jongens van wie de familie niet meer leeft hebben het moeilijk. Meisjes kunnen immers bij de familie van de jongen inwonen als ze een relatie aangaan. Voor jongens werkt dit niet zo [8]’; ‘Ja, je merkt dit aan hun gedrag en gedrag is de expressie van hoe iemand zich voelt: returnees zijn gewelddadig [12]’; ‘Ja, want zij moeten leven met verschrikkelijke herinneringen [16]’; ‘Ja, want ze komen van een staat van wetteloosheid terecht op een plaats met wetten en regels [21]’; ‘Ja, want ze moeten zich plots aanpassen aan dingen die ze
35
helemaal niet gewoon zijn. Ze moeten nu bijvoorbeeld zelf instaan voor hun voedsel [24]’; ‘Ja, want ze schamen zich voortdurend over wat ze in de bush gedaan hebben [28].’ 14% nuanceert zijn antwoord en stelt dat sommigen een harder leven hebben en anderen dan weer niet. ‘Voor mannen die niet drinken is het niet moeilijker. Voor mannen die drinken wel. En voor vrouwen zeker. Zeker als ze dan nog eens een kind uit de bush hebben ook [6]’; ‘Voor een minderheid – voor zij die geen eigendommen hebben - is het leven harder [15]’; ‘Het hangt er wat vanaf. Als ze kwaad aangericht hebben in hun eigen gemeenschap, dan hebben ze nu een moeilijk leven [17]’; ‘Het hangt er vanaf hoe de omgeving hen behandeld [30].‟ 38% verzekert dan weer dat het leven van returnees niet harder is. ‘Neen, ze kregen immers voldoende hulp [1]’; ‘Neen, ze kregen amnestie en er is niets dat het hen moeilijk maakt [2]’; ‘Het leven is voor iedereen moeilijk. Er zijn overal problemen en armoede [3]’; ‘Hun leven is hetzelfde als voor anderen. Ze hebben een gewoon leven dat niet moeilijker is [10, 11, 14, 19, 20]’; ‘De regering bouwde huizen voor hen, vrouwen kregen naailessen, mannen kregen vaardigheidstraining. Het leven voor hen is nu makkelijker dan voor diegene die thuisbleven [27].’ Hoe zie je je toekomst? Returnees. 43% kijkt met vertrouwen naar wat zal komen, 36% ziet de toekomst eerder somber in, de overige bevraagden hebben geen mening. ‘Dat is moeilijk te zeggen, ik dacht dat ik in 3 jaar rijk kon zijn, maar ik ben nog steeds dezelfde persoon. Het heeft geen nut om de toekomst te proberen te voorspellen [6].’ Mensen die de toekomst positief zien hebben daar eerder vage verklaringen voor: ‘Ik verwacht geen slechte dingen [4]’; ‘Mijn toekomst zal immers beter zijn dan het verleden. Ik heb geen bepaalde verwachtingen, maar probeer hetzelfde te doen als de mensen rondom mij [5]’; ‘Bad beginning makes a good ending [25]’ of ‘Ik denk vaak na over mijn toekomstplannen, ik ga een goed leven tegemoet want ik zal al mijn plannen uitvoeren [10]’. Als er dan toch een concrete reden gegeven wordt, luidt die vaak als volgt: ‘Ik zal studeren en later een goede job uitoefenen [12]’; ‘Ik zal werken en door te werken zal ik terug naar school kunnen gaan [16]’; ‘Ik kan voortaan mijn eigen plan maken om geld te verdienen, de toekomst zal mijn leven veranderen [27].’ Zij lijken als het ware de toekomst te zien als iets dat los staat van het heden. Slechts enkelen geven aan dat de toekomst goed zal zijn omdat het nu reeds goed gaat: ‘Er is niets dat het me moeilijk maakt [3]’; ‘Ik maak winst dus als ik zo verder doe dan zal mijn leven alleen maar verbeteren [14].‟ De mensen daarentegen die een moeilijke toekomst verwachten hebben daar vaak - hoewel niet altijd een concreet motief voor. Zij verwijzen naar een gebrek aan educatie (van zichzelf of van hun kinderen) en financiële middelen (wegens onvoldoende werkgelegenheid): ‘Als je geen geld hebt, dan is er niemand die je komt steunen [13]‟; ‘Wat je nu doet bepaalt je leven, maar ik heb geen geld om een naaimachine te kopen [19]’; ‘Ik vermoed dat het een slecht leven zal zijn, ik zal de kinderen hun
36
schoolgeld niet kunnen betalen [29]’; ‘Mijn leven zal moeilijk zijn, ik heb geen goede opleiding gehad en heb dus weinig mogelijkheden [21].’
6.2
Onderzoekscomponent 2: „Interaction‟
Heb je een goede band met je familie ? Returnees. 70% van de bevraagden is tevreden over zijn of haar familiale situatie. Zij zijn zowel tevreden over de manier waarop ze verwelkomd werden als over de huidige omstandigheden. ‘Mijn familie was heel tevreden, ik was heel jong toen ik gearresteerd werd en sindsdien had de familie geen nieuws meer over mij vernomen. Er was niets georganiseerd maar het was een zeer warme welkom [14]’; ‘Mijn familie was heel tevreden, ze dankten God: Het is beter nu zwak te zijn dan te sterven in de bush [18]’; ‘Ik was welgekomen en iedereen was blij. Ik heb een goede band met mijn familie sinds het moment dat ik terug thuis kwam, dus nu ook nog[19]’. 5 van de 30 (17%) bevraagden beschouwen hun band met de familie eerder als „matig sterk‟. Verklaringen hiervoor zijn onder meer de volgende: ‘Ik ben zeker welkom thuis, maar mijn broers zijn niet tevreden met mijn fysieke conditie (ik ben een been afgezet)[26]’; ‘Ik ben welgekomen, maar het is een wat moeilijke situatie. Eigenlijk zijn mijn ouders bang van mij en omgekeerd. Mijn ouders denken dat ik een moordenaar ben en ik denk dat zij slecht over mij praten. We gedragen ons normaal en het is dus wel oké, maar er heerst onderhuids wel wantrouwen [28]’; ‘De band is al bij al oké, maar 6 van mijn 7 broers en zussen zijn getrouwd dus eigenlijk zien we elkaar nauwelijks [27].’ Vier returnees (13%) geven aan zwakke tot beroerde familiebanden te hebben. ‘Mijn vader en broers praatten slecht over me; ik woon in bij mijn nonkel maar ook hij klaagt dat ik weg moet [8]’; ‘Zowel mijn ouders als ikzelf faalden erin elkaar te herkennen [12]’; ‘De band met mijn stiefmoeder is helemaal niet oké, ze dreigt ermee dat ze ervoor zal zorgen dat het LRA mijn kinderen ontvoerd. Mijn vader kiest de kant van mijn stiefmoeder en bovendien vindt mijn broer dat het mijn eigen schuld is dat ik ontvoerd werd [22].‟ Opvallend is dat de vier returnees die een zwakke familieband getuigen allemaal vrouwen zijn. Andere verbanden zoals bijvoorbeeld een zwakke relatie en het overlijden van één of beide ouders vinden we niet terug. Heb je een goede band met je vrienden ? Returnees. 63% verklaart tevreden te zijn over hun vriendschappen. Zij verklaren destijds aangenaam verwelkomd te zijn en tot op vandaag een hechte band met hun vrienden te onderhouden. ‘Mijn vrienden gaven me een warm onthaal en als ze iets voor me kunnen doen dan ben ik altijd welkom. Ze willen mij niet isoleren [7]’; ‘Mijn verwelkoming was één groot feest [23]’; ‘Mijn vrienden begonnen uit blijdschap te wenen toen ik terug was, ze geven mij tips en advies over dingen die ze leren op school [11]’; ‘Ik had een warme welkom en mijn vrienden zeggen vaak dat het niet mijn fout is dat ik gearresteerd werd. Alles verloopt prima [28].’
37
26% van de bevraagden geeft aan dat de band met hun vrienden eerder matig tot zwak is. ‘Sommige van mijn oude vrienden komen wel nog langs [12]’; ‘De reacties van mijn vrienden waren verdeeld, ik kan hun attitude niet altijd goed inschatten [10]’; ‘Alles is oké, hoewel je niet echt kan praten over een hechte vriendschap [26]’; ‘Ik kreeg een warme welkom, maar ik vermoed dat ze achter mijn rug praten over mij [18].’ De overige correspondenten verklaren er zeer zwakke „vriendschapsbanden‟ op na te houden. ‘Enkele vrienden kwamen op bezoek toen ik in het hospitaal lag, maar nadien zijn zij nooit meer teruggekomen [17]’; ‘In het begin had ik een goede band, maar na een tijdje werden ze bang van me. Ik vecht veel [15]’; ‘Ik vond slechts weinig vrienden terug en deze maken mopjes over mij [8].’ Wat opvalt is dat 6 participanten (waaronder 5 vrouwen) spontaan een indeling maken tussen (i) vrienden uit de bush en (ii) vrienden die nooit in de bush waren. Zij die een onderscheid maken verklaren allen een sterkere band te hebben met hun vrienden uit de bush. Verder merken we dat íedereen het heeft over een vrolijke of warme welkom; niemand verklaart slecht ontvangen te zijn. Daarna blijft de vriendschap ofwel behouden ofwel gaat die bergaf. Heb je een goede band met de gemeenschap ? Returnees. 9 personen zijn uitermate tevreden over de verstandhouding met de gemeenschap. ‘Ik ervaar geen problemen, ik had een goede welkom en tot op de dag van vandaag heb ik een goede band met de overige leden van de gemeenschap [20]’; ‘In de gemeenschap waar ik nu leef, ervaar ik helemaal geen problemen [21]’; ‘Alles is oké en dit vanaf het begin tot nu. De gemeenschap dacht dat ik dood was, dus ik was welgekomen [19, 23]’; ‘De mensen komen soms langs en geven dan wat geld [7]’; ‘Er wordt voor mij gekookt en de mensen komen op bezoek [29]’; ‘Ik word niet nagewezen en er wordt niet gepraat over mij [30].’ Als we de verhalen van de betreffende correspondenten wat meer in detail bestuderen kunnen we vaststellen dat correspondent 21 voorheen in een andere gemeenschap woonde waar ze wel problemen ervoer. Verder blijkt dat correspondent 19 samen met twee anderen uit de gemeenschap werd ontvoerd en dat ze alle drie zijn teruggekomen; en correspondent 30 bleek de enige in zijn gemeenschap te zijn die werd ontvoerd. Mogelijks kunnen deze factoren aan de basis liggen van het gedrag van de gemeenschapsleden en dus de goede verstandhouding verklaren. Vijf bevraagden zijn eveneens tevreden over de houding van andere gemeenschapsleden, doch voegen er toch meteen een „maar‟ aan toe. ‘(…), maar ik krijg wel niets van hulp [5, 6, 14]’, ‘(…), maar als ze je iets vragen moet je het meteen geven, anders hebben ze je niet graag [24]’; ‘(…) maar de gemeenschap wordt gecontroleerd. Als je slecht praat over iemand uit de bush word je gearresteerd [18].’ De andere helft van de bevraagden geeft te kennen dat hun verhouding met de gemeenschap als zwak tot zelfs vijandig te omschrijven is. ‘Ik vertrouw de gemeenschap niet echt, ik ben bang dat ze me zullen verklikken [2]’; ‘De gemeenschap valt me niet persoonlijk aan, maar ze vallen mijn moeder
38
lastig [9]’; ‘De gemeenschap doet afstandelijk. Ze verbergen hun kinderen voor diegenen die uit de bush komen, er heerst de misconceptie dat wij ze iets zullen aandoen [16]’; ‘Sommigen zijn vriendelijk, maar bij anderen mag ik niet eens in de buurt komen [17]’; ‘Ze hebben me niet graag, ik ben immers de enige die teruggekomen is. Ze zeggen dat ik een heks ben [15]’; ‘De gemeenschap wil me niet zien, dat is heel moeilijk om mee om te gaan [12]’; ‘De band is niet zo goed. Ze communiceren niet rechtstreeks met mij maar via mijn moeder [26]’; ‘Het is eerder een zure relatie. Ze kijken naar mij alsof ik mensen gedood heb. Ze zijn niet vriendelijk naar mij en mijn ouders toe [27].’ Hoe is je band met de returnees? Ontvangende gemeenschap. 79% van de bevraagde gemeenschapsleden (23 personen) vindt dat hij/zij een goede band heeft met returnees. ‘We zijn vrienden geworden [2]’; ‘Ik probeer vredevol met hen te leven. Watoto en andere organisaties leerden ons dat we geen wraak mogen koesteren ten opzichte van returnees. Zij pleiten voor vergeving en leren hoe we met die mensen moeten leren leven. Dat lukt me zeer goed [6]‟; ‘Als ik een returnee ontmoet dan groet ik hem/haar of maak ik een praatje [12]‟; ‘Ik heb met iedereen een goede band [13,14,17,19,…].’ Correspondent 21 stelt eveneens dat zij een goede band heeft: De returnees die ze kent bleven immers niet lang in de bush. Dit impliceert uiteraard dat ze moeilijkheden verwacht met returnees die lang in de bush waren. De overige 21% (6 personen) verklaart dan weer een eerder wisselende verhouding te hebben met returnees. ‘Met mijn broers en zussen gaat alles zeer goed, maar de relatie met sommige van mijn vrienden is eerder problematisch. Immers, diegene die zeer lang in de bush gezeten hebben vertonen soms gewelddadig gedrag [5]’; ‘Met mensen die niet lang in de bush verbleven heb ik een goede relatie, met de anderen niet [16]’; ‘Over het algemeen heb ik een goed band. Maar als er iets is dat hen dwarszit, dan komt hun ‘ware’ karakter boven [28]’; ‘Mijn band met hen is niet zo heel goed. Returnees leven niet echt vrij, ze zoeken niet echt contact met anderen. Soms zijn ze gewelddadig. Ook met mijn dochter heb ik geen zo’n goede band [27].’ Hoe is de relatie tussen de returnees en de rest van de gemeenschap? Ontvangende gemeenschap. Precies 50% van de bevraagden stelt dat de gemeenschap een goede relatie heeft met de terugkerende rebellen. ‘Zowel de returnees als de andere gemeenschapsleden gedragen zich normaal, dus de relatie is oké [13]’; ‘Alles verloopt normaal. Ik heb nog nooit klachten gehoord of problemen gezien [14]’; ‘Goed. Er zijn geen problemen. Dit komt omdat er wetten zijn [25].’ Correspondent 25 voegt er evenwel aan toe dat er vermoedelijk wel problemen zouden zijn als die wetten er niet waren. Correspondent 16 stelt eveneens dat er geen problemen zijn, maar vervolgt meteen dat de returnees zich hier nog maar pas gesetteld hebben en voorlopig misschien nog hun ware gelaat verbergen. Wat verder opvalt: van die 50% die het over een goede band heeft, voegt 25% er meteen aan toe ‘op voorwaarde dat ze niet drinken!’ ‘Iedereen neemt deel aan de gemeenschapsactiviteiten. Er is een goede relatie, zolang ze niet drinken [3]’; ‘Er is een normale
39
relatie, met de meeste zijn er geen problemen. Diegene die wel problemen veroorzaken zijn diegene die drinken [2, 6, 12, 19, 21]’; ‘Returnees worden aanvaard door de gemeenschap. Het zijn immers onze broers en zussen. Zolang ze zich vredevol gedragen is er geen probleem. Er zijn enkel problemen als ze zich gewelddadig gedragen na drankmisbruik. Maar ook niet-returnees kunnen zich misdragen [5].‟ 32% verklaart dat er een eerder matige of wisselende band bestaat tussen de returnees en de ontvangende gemeenschap. ‘Er is niet altijd een even goede band, gezien de returnees psychologische problemen hebben [8]’; ‘Er is een wisselende houding. Sommigen hebben een goede band met de returnees. Anderen dan weer niet [15]’; ‘Soms gaat het goed, maar soms gedragen returnees zich alsof ze zich opnieuw in de bush bevinden [16]‟; ‘Er is een wisselende houding. Immers, de returnees die lang in de bush gezeten hebben zijn soms gewelddadig [23]’; ‘Wisselend. Sommigen hebben een goede relatie met de returnees. Maar bepaalde thuisblijvers klagen dat ex-LRA’ers dieven zijn [16]’; ‘Sommige hebben een goede relatie met de gemeenschap, anderen niet. Die dragen het trauma nog in zich [30].’ De resterende 18% stelt dat de band tussen de gemeenschap en de returnees ronduit negatief is. ‘De returnees wonen dan wel in de gemeenschap, maar ze zijn niet geïntegreerd. Het is alsof hun ziel niet met hen is. Ze delen niet. Ze eten niet samen. Etc. [20]’; „Er wordt veel ruzie gemaakt [7]’; ‘Er is geen goede band. De returnees begroeten de mensen wel maar ze gebruiken vaak geweld om te bekomen wat ze willen [27].’ Ga je ’s avonds uit - zoals anderen -, of blijf je thuis ? Neem je deel aan sociale activiteiten? Returnees. Hoewel dit thema oorspronkelijk niet opgenomen was in onze vragenlijst, merkten we nadat de interviews met de returnees afgerond waren - dat verschillende bevraagden het onderwerp zelf hadden aangebracht. Daarom besloten we de vraag op te nemen in de interviews voor de niet-exLRA’ers, om alsnog een onderbouwd antwoord op dit topic te kunnen bieden. Bij analyse bleek dat 30% van de returnees spontaan over „uitgaan en drinken‟ begon. 6 van die 9 stellen dat ze niet/nooit uitgaan en niet drinken. Hun sociale leven staat dus op een laag pitje. „Ik heb een laag level van interactie [11]’. 2 hebben het vroeger geprobeerd, maar zijn er mee gestopt. ‘Ik heb het geprobeerd, maar ik dronk te veel. Ik begon dan te praten over het leven in de bush. Ook de slechte dingen. Ik ben gestopt met drinken, als ik drink kom ik agressief [18]’; ‘In het begin dronk ik af en toe, nu niet meer [3]’. 1 iemand geeft aan nog steeds uit te gaan, zij het beperkt. ‘Ik ga uit met mijn vrienden, maar ik kom vroeger terug en ik drink ook minder. Mijn vrienden sporen mij wel aan, maar ik weet dat de problemen zullen terugkomen als ik te veel drink [2].’ Hoewel we slechts beperkte informatie hebben, ziet het er naar uit dat de graad van alcoholgebruik bij returnees eerder aan de lage kant ligt. Dit kan mogelijks verklaard worden door dat 87% van de bevraagde returnees tijdelijk
40
opgevangen werd in een reception-center. Daar wordt in de groepssessies het gebruik van alcohol afgeraden. Uiteraard bestaan er ook andere sociale activiteiten. 8 personen geven aan dat ze overtuigde ‘born again christians’ zijn. Hoewel niet expliciet aangegeven, betekent dit hoogstwaarschijnlijk dat zij actief deelnemen aan de georganiseerde kerkvieringen. Zodoende kan dit onder sociale activiteiten geplaatst worden. Eén persoon geeft aan - bij de vraag of hij soms over zijn verleden praat - dat er soms praatsessies georganiseerd worden binnen zijn gemeenschap. Ook dit valt onder sociale activiteiten te categoriseren. ‘Ik ga daar wel naartoe, maar ik neem niet actief deel. Ik vertel niets in die sessies [16].’ Hoeveel % van de ontvangende gemeenschap drinkt ? Ontvangende gemeenschap. „Naar de kroeg gaan‟ bleek één van de voornaamste - zo niet de voornaamste - sociale activiteiten binnen de Acholigemeenschap te zijn. Om het eventuele - vaak gesuggereerde - drankmisbruik van de returnees te kunnen kaderen binnen de eigen cultuur, werd aan de ontvangende gemeenschap gevraagd een schatting van „het aantal drinkers‟ te maken. Hoeveel personen op de tien drinken? Met drinken wordt een overmatige hoeveelheid bedoeld. Cijfers variëren van 3 op 10 tot 10 op 10 met een gemiddelde van 6.61 op 10. Dit duidt op een problematisch drankgebruik - drankmisbruik - binnen de Oegandese cultuur.
6.3
Onderzoekscomponent 3: „Identification‟
Vonden er zuiveringsrituelen plaats ? Returnees. 75% van de
bevraagden nam deel aan rituele saneringsrituelen. De aangehaalde
zuiveringsrituelen omvatten het ritueel met de eieren, het ritueel met de geit en het ritueel waarbij water over het hoofd gesprenkeld wordt (ut supra). Van die 75% verklaarde 94% dat het ritueel met de eieren plaatsvond, slechts voor 45% werd een geit geslacht en slechts 2 personen gaven aan dat ze met water besprenkeld werden. Het opvallend lager percentage „geslachte geiten‟ heeft verschillende oorzaken en verklaringen. ‘Ik deed enkel het ritueel met de eieren. Men raadde mij aan om naar een witchdoctor te gaan (voor verdere zuivering), maar ik ben born again Christian; dus ik ging in de plaats naar de kerk [15]’; ‘Ik ging sowieso maar één jaar in mijn oorspronkelijke gemeenschap wonen. Gezien ik daar niet lang ging blijven, deed ik ook niet zoveel rituelen. Ik moest enkel op eieren stappen [22]’; ‘Ik deed enkel het ritueel met de eieren. Ik wilde ook de andere rituelen doen, maar daar hadden we geen geld voor. De witchdoctor wilde niets voor ons doen als we niet konden betalen [13].’ Het ritueel met de eieren en het slachten van een geit vindt gewoonlijk niet plaats op één en dezelfde dag. Uit onze verzamelde informatie blijkt dat de tussentijd varieert tussen de 3 dagen en 2 weken. Returnees bij wie het slachten van een geit uiteindelijk niet plaatsvindt, blijken daar doorgaans
41
niet gelukkig mee te zijn. Dit blijkt ondermeer uit volgende verklaring: ‘Ik heb geen volledig zuiveringsritueel gehad en daar ben ik niet tevreden mee [13].’ De 25% die culturele riten weigerden, blijken allemaal born again christians te zijn. Zij stellen: „Zuiveringsrituelen zijn niet nodig, God heeft me immers geholpen [6]’; ‘Ik heb geen zuiveringsrituelen nodig, ik ben een overtuigd Christen [9, 14].’ Twee bevraagden geven ook expliciet aan dat zij culturele riten weigerden op advies van Wold Vision [26, 29]. Kan je vrij praten over je verleden bij het LRA ? Returnees. Alvorens de resultaten van dit onderdeel te bespreken, citeren we correspondent 14: ‘De boodschap van Wold Vision was de volgende: als je mensen (familie) graag ziet dan informeer je ze dat je in de bush geweest bent, maar je geeft geen details. Je ervaringen moet je niet delen met vrienden; zeker niet met vrouwen want die zijn zwakker. Met de gemeenschap word je al helemaal niet verondersteld te praten, tenzij met andere ex-LRA’ers.’ Gezien zowat alle participanten tijdelijk opgevangen werden in World Vision of Gusco is het aannemelijk dat velen dit advies gekregen hebben. Dit kan deels de onderstaande resultaten verklaren. Verder geven 3 participanten [11, 25 en 29] ook expliciet aan dat ze het niet als een bevrijding ervaren om over het verleden te praten; praten is voor hen niet zinvol. Opvallend is ook het feit dat velen selectieve informatie geven. Verwerpelijke individuele feiten worden achterwege gelaten of heel vaag omschreven en dingen die in groep gebeurd zijn worden benadrukt. Bij diegenen die aangeven dat ze zelf niet willen praten is dit vaak omdat ze niet herinnerd willen worden aan het verleden, eerder dan schrik voor reacties van anderen. - in familieverband
40% geeft aan vrij en in detail over hun verleden in de bush te kunnen praten. ‘Met mijn familie kan ik vrij praten over mijn ervaringen [9, 24, 30]’; ‘Voor mijn familie moet ik niets verbergen [16]’; ‘Aan mijn familie kan ik alles vertellen. Ik vind dat als je iemand gedood hebt, je dat ook met zeggen aan je familie. Zelf heb ik wel niemand vermoord [19].’ Hierbij komt nog eens 20% die in het verleden - bij hun thuiskomst - alles in detail toegelicht hebben, maar het onderwerp nu stilzwijgen of zich beperken tot de grote lijnen. ‘Ik heb alles verteld toen ik thuiskwam. Nu vertel ik enkel nog de grote lijnen [18]’; ‘Ik kan thuis vrij vertellen. Ook de details. Ik deed dat vooral in het begin, nu niet echt meer [20]’; ‘In het begin vertelde ik gans mijn verhaal aan mijn familie. Nu vragen ze er niet meer achter en praat ik er ook niet meer over [25]’; ‘Ik heb het eenmaal allemaal verteld omdat ik moest van mijn vader. Nu praat ik er niet veel meer over. Wel is er één nonkel die ik heel graag zie, die ik meerdere dingen vertel. Maar geen details meer [27]’; ‘Ik heb bij mijn thuiskomst mijn verhaal verteld aan mijn familie. Sindsdien praat ik er niet meer over [28].’ 2 participanten vertelden enkel de grote lijnen aan hun dichte familie. ‘In het begin vertelde ik soms aan mijn moeder. Maar die begon vaak te huilen en vroeg dan om te stoppen. Mijn familie vraagt zelf niet om te praten dus wordt er ook niet zoveel gepraat [13]’; ‘Binnen mijn familie praat ik veel met mijn
42
moeder en mijn nonkel. Het advies van World vision was om geen details te geven als je mensen graag ziet [14].’ 36% praat helemaal niet over hun verleden bij het LRA. Deze groep kunnen we onderverdelen in een groep van 24% die niet praat met familieleden omdat ze het zelf liever niet willen en een groepje van 12% die niet praten gezien de familie het liever niet wilt. ‘Ik praat niet met mijn familie [15]’; ‘Ik praat met niemand, ik wil niet herinnerd worden aan het verleden [21]’; ‘Ik praat er niet over. Ik heb geen nood om er over te praten. De dingen zijn zoals ze zijn [26]’; ‘Ik vertel nooit. Ook niet aan mijn huidige man. Die weet niet eens dat ik in de bush geweest ben [17]’; ‘Mijn familie vraagt er niet achter, dus praat ik er ook niet over [23].’‘Mijn familie wilt niet dat ik er over praat. Van mijn vader mag ik niet praten, ook niet tegen mijn vrienden. Ik kan niet vrij praten op familieniveau [11]’; ‘Toen ik mijn moeder dingen wilde vertellen begon die te wenen. Mijn moeder is nu gestorven en weet eigenlijk niets. Als ik tegen mijn vader begon te vertellen moest ik altijd stoppen. Mijn broer wordt kwaad als ik iets wil vertellen [22].’ -
met de vriendenkring
7 personen geven aan vrij en in detail te kunnen praten met zijn of haar vrienden. 6 participanten maken hierbij geen onderscheid tussen vrienden uit de bush en andere vrienden; 1 persoon (correspondent 28) doelt hier mee op vrienden uit de bush. ‘Ik kan vrij en in detail praten met vrienden en andere returnees. Het gebeurt dat we discussiëren over het leven in de bush [10]’; ‘Ik was nog heel jong toen ik ontvoerd werd en ik kan mijn vrienden alles vertellen; zeker vrienden die zelf terugkomen uit de bush [11]’; ‘Ik vertel er ook over tegen mijn vrienden; vooral tegen vrienden die zelf ook in de bush waren. Dan komt het leven van daar terug, we vertellen over ons lijden [19]’; ‘Met vrienden uit de bush praat ik wel, andere vrienden vertel ik niets [28]’. 50% vertrouwt zijn vrienden enkel de grote lijnen toe. 2 personen (correspondent 25 en 29) doelen hiermee op vrienden uit de bush, de overige 12 hebben het over „vrienden in het algemeen‟. ‘Vrienden die zelf ex-combattant zijn kan ik tot op de dag van vandaag alles vertellen. Ik vind dit zelf echter niet nodig en laat de details dus achterwege. Tegen andere vrienden praat ik niet over mijn ervaringen [25]’ versus ‘Ik kan vrij praten met al mijn vrienden, maar ik vertel geen details [3]’; ‘Ik vertel mijn vrienden enkel de grote lijnen, anders worden ze bang van mij [7]’; ‘Tegen mijn vrienden vertel ik wel wat. Zij geven me dan advies [13]’; ‘Tegen mijn vrienden vertel ik wel. Maar slechts selectieve informatie [16]’; ‘Ik kan mijn vrienden bepaalde dingen vertellen, maar ik vertel niets over de slechte dingen die ik daar gedaan heb [18]’; ‘Ik vertel enkel aan een select groepje die ik volledig vertrouw, maar dan nog vertel ik niet alle details [20].’ De overige 25% van de bevraagden vertelt niets aan zijn vrienden, onafhankelijk van het feit of die vrienden zelf al dan niet in de bush gezeten hebben. ‘Aan mijn vrienden vertel ik niets [15]’; ‘Ik vertel niemand iets, anders word ik terug aan het verleden herinnerd [17, 21]’; ‘Ik praat er ook niet over met
43
mijn vrienden [23, 27]’; ‘Tegen mijn vrienden praat ik er niet over, als iemand er zelf over begint dan vraag ik om te stoppen [26]’; ‘Ik voel het niet als een waarde om er met vrienden over te praten [30]’. -
op gemeenschapsniveau
92% geeft aan niet over hun verleden in de bush te vertellen aan de gemeenschap. ‘Ik vertel de gemeenschap niets over mijn leven in de bush, als anderen er over praten, dan zwijg ik [7]‟; ‘Met de gemeenschap wil ik niet praten over mijn ervaringen, dat ligt te moeilijk [9]’; ‘Ik kan met mijn verhaal niet terecht bij het grote publiek [11]’; ‘Ik praat er niet over met de gemeenschap [15, 18, 20, 23, 24]’; ‘Met de gemeenschap praat ik niet, die mensen zijn immers bang van ons. Want je hebt gedood [22]’; ‘Tegen mensen uit de gemeenschap praat ik niet over het leven in de bush, het kan altijd zijn dat hun zoon, broer of familielid vermoord is [28]’; ‘Met de gemeenschap praat ik niet over dingen die gebeurd zijn in de bush, dat is niet in lijn met het leven thuis [30].’ Sterker nog, vaak weet (een deel van) de gemeenschap niet eens of iemand al dan niet uit de bush komt: ‘Veel mensen uit de gemeenschap weten niet dat ik in de bush was, dus vertel ik er ook niet over [29]’; ‘Ik praat niet met anderen uit angst om moeilijkheden te krijgen; veel mensen weten immers niet dat ik in de bush zat [3]’; ‘Zelfs mijn huidige man weet niet dat ik in de bush was [17].’ 2 personen geven aan dat ze zowel de grote lijnen als de details vertellen aan de gemeenschap als die daar zelf (!) achter vragen. ‘Met familie en vrienden praat ik niet veel, ik ben meer open naar de gemeenschap toe [27]’; ‘Als iemand uit de gemeenschap vragen heeft over zijn zoon of dochter dan geef ik daar antwoord op. Ik kan vertellen wie nog leeft en wie gesneuveld is; en ik kan vertellen hoe het leven daar was [19].’ Volledigheidshalve dient vermeld te worden dat correspondent 19 nog heel jong was op het moment dat hij ontvoerd werd en zijn taak vooral bestond uit het dragen van bagage. Hij heeft zelf niemand gedood. Hoe ervaar je de actuele dreiging van het LRA ? Returnees. 29% vreest dat het LRA terug zal komen. ‘Het conflict kan zeker terug uitbreken. Er zijn dan wel veel mensen teruggekeerd, de commandanten zijn er nog steeds [5]’; ‘Ik acht de kans vrij reëel dat ze terug zullen komen. Vroeger waren ze ook zwak en toch kwam het LRA op. Al-bashir en Kony worden beiden vervolgd door het ICC en willen zich verenigen [6]’; ‘Ik vrees er in elk geval voor. Er zijn nog steeds troepen en Kony leeft nog [7, 11].’ Correspondent 11 stelt ook dat de oorlog nog veel verschrikkelijker zou zijn dan de vorige. Ze zouden immers zeer goed voorbereid zijn. ‘Ik ben erg bang dat het conflict opnieuw zal uitbreken. Het conflict is immers nog niet achter de rug. Kony leeft nog en er zijn nog veel wapens en munitie in omloop [14]’; ‘Ik vrees er wel voor, ja [28]’; „Ze zijn in staat om terug te keren. Zeker met de komende verkiezingen in 2011. Als ze terugkeren zullen vele mensen opnieuw gearresteerd worden en Museveni zal niet in staat zijn om ze de kop in te drukken [15].’
44
42% heeft geen uitgesproken mening - het kan zijn van wel, het kan zijn van niet. ‘Het is moeilijk te vertellen of ze al dan niet terug zullen/kunnen komen, belangrijke figuren zijn immers inmiddels teruggekeerd [19]’; ‘Ik weet niet of de kans dat ze terugkeren bestaat [20]’; „Maar het is zeer moeilijk te voorspellen of ze al dan niet terug zullen komen. Ik probeer evenwel niet aan de optie ‘Kony zal terugkeren’ te denken [21]’; ‘Het brein van Kony kan je niet voorspellen [23]’; ‘Dat kan ik niet voorspellen, ik ben daar niet meer en ik weet dus niet wat hun plannen zijn [26].’ De overige 29% is er van overtuigd dat het LRA niet langer bij machte is om een comeback te maken. ‘Het zou een mirakel zijn als het LRA nog terugkomt. Sinds 2002 hebben ze erg aan krachten moeten inboeten en bovendien zijn ze ver van Oeganda verwijderd [10]’; ‘Ze zullen niet terugkomen, het is te lang geleden [12, 25]’; ‘Het ziet er naar uit dat het zeer moeilijk zou worden om nog terug te komen [16]’; ‘Ik acht een terugkomst niet reëel [18]’; ‘Als het LRA terugkomt, dan zal het voor onderhandelingen zijn [24].’ Bij de vraag hoe men zou reageren als het LRA er toch in slaagt terug te komen, luidt het antwoord haast unaniem: ‘Ik zou vluchten en me verstoppen, anders word ik gegarandeerd vermoord.’ 3 mensen (correspondenten 6, 14 en 20) zouden zich aansluiten bij het leger. Vind je dat je gestigmatiseerd wordt ? Returnees. Hoewel het stigma niet rechtstreeks bevraagd werd, is het een gegeven dat vrij nadrukkelijk naar voren kwam in de antwoorden. 21 participanten haalden het topic spontaan aan. 5 op de 21 worden geen vooroordelen gewaar en ervaren geen discriminerende activiteiten ten aanzien van returnees. ‘Ik heb niets verkeerds gedaan, ze kunnen dus niets slechts over me zeggen [1]’; ‘Er wordt niet over me gepraat, ook niet achter mijn rug [6, 19]’; ‘Ik ben zeker dat ze niet slecht over me praten [30]’; ‘Ik voel me geen outsider [5].’ De resterende 16 ervaren wel stigmatiserende reacties uit de gemeenschap of zelfs uit hun familie- en vriendenkring. ‘Mijn vrienden praten soms slecht over me [2]’; ‘Mijn ouders praten slecht over me [28]’; ‘De gemeenschap wil niet met me praten [12]’; ‘De gemeenschap praat achter mijn rug, ze bekijken me als ‘iemand die uit de bush komt’, je wordt een onderwerp voor hen [10, 13].’ ‘People single you out, ze weten dat er een verschil is [11]’; ‘Mensen zeggen ‘ze is van de bush.’ Als je van de bush komt, dan gaat men er van uit dat je mensen gedood hebt onafhankelijk van wat je meegemaakt hebt in de bush. Er rust op alle ex-LRA’ers een stigma [12]’; ‘De houding van de gemeenschap is anders ten opzichte van returnees. Er is heel weinig tolerantie ten opzichte van ons. Het leven van in de bush blijft ons achtervolgen [15]’; ‘Mensen die uit de bush komen worden aangeduid. Je mag niet bij anderen in de buurt komen [17]’; ‘Mijn huis staat symbool voor mijn identiteit [23].’ Het huis waar in de laatste quote op gedoeld wordt, is een huis die geschonken werd door World Vision. Deze huizen zijn rechthoekig van vorm en beschikken over twee of drie kamers. De meeste - zo niet alle - huizen in
45
Oegandese dorpen zijn echter ronde hutten; zodoende symboliseren de huizen van World Vision het verleden van hun bewoners.
6.4
Extra indicatoren
Denk je vaak terug aan het verleden in de bush ? Returnees. 67% denkt geregeld terug aan het verleden. ‘Ik probeer er niet aan te denken, maar je kan dat niet volledig vergeten [6]’; ‘Ik denk er alleen aan als ik alleen ben, niet als ik tussen het volk ben [7, 18]’; ‘Ik denk er heel veel aan terug. Ik wil dan met niemand praten en laat ook niemand bij me toe. Ik ben nog verbonden met het verleden gezien ik geen rituele zuivering gehad heb [8]’; ‘Ik probeer om niet te vaak terug te denken, maar mijn huidige problemen doen me terug denken aan de tijd in de bush. Ik ween wel vaak omdat ik gefaald heb [9]’; ‘Als ik alleen ben en begin na te denken dan word ik een andere persoon. Soms probeer ik me in te beelden dat ik het niet was in de bush, maar iemand anders. Nu en dan kan ik gedachten aan het verleden negeren [10]’; ‘Ik denk vaak terug, zeker als ik kinderen van anderen naar school zie gaan [13]’; ‘Je ervaringen vergeet je niet [14]’; ‘Ik denk vaak terug door mijn vele verwondingen. Als ik er aan denk, dan voel ik me slecht [24]’; ‘Ik denk er aan terug, de mensen vertrouwen me niet en provoceren me dan [28]’; ‘Wat je zo lang hebt meegemaakt, kan je niet zomaar vergeten. Mensen van mijn kaliber denken er elke dag aan [26]’; ‘Ja, ik denk er vaak aan terug. Zeker als er problemen zijn [29].’ 19% dacht in het begin regelmatig terug, doch nu naar eigen zeggen eerder sporadisch. Sporadisch toelichten in termen van frequentie bleek moeilijk te zijn. ‘In het begin dacht ik vaak terug, maar dat is nu al 6 jaar geleden [3]’; ‘Vroeger dacht ik heel veel terug, nu veel minder [17]’; ‘Ik heb geprobeerd te stoppen met denken. Vroeger dacht ik heel veel terug, nu enkel als iemand me ergert [21]’; ‘In het begin dacht ik vaak terug. Telkens als ik een vliegtuig hoorde of iemand in uniform zag. Nu is dat anders, want ik ben niet meer bang. Ik denk dus ook veel minder [23].’ 15% verklaart sinds zijn of haar thuiskomt niet meer aan het leven in de bush gedacht te hebben. ‘Ik denk er nooit aan terug; ik heb ook niemand gedood [5]‟; ‘Sinds ik terug ben in Oeganda heb ik niet meer aan het leven in de bush gedacht [19]’; ‘Ik denk er niet meer aan terug [20, 30].’ Heb je vaak nachtmerries? Returnees. Deze vraag is als het ware een vervolg op de vorige. Overdag kan je dan misschien wel (zij het in beperkte mate) je gedachtegang bedwingen; als je slaapt heb je geen vat op je geestesarbeid. 45% van de bevraagden heeft dan ook regelmatig angstdromen. ‘Ik droom vaak; na zo’n droom moet ik heel lang herstellen. Het leven van in de bush achtervolgt mij; soms voelt het alsof ik daar nog ben [8]’; ‘Ik droom bijna constant over het leven in de bush. Ik droom dan dat er mensen dood gaan [13]’; ‘Ik droom er nog over. 1 keer in de maand of misschien iets meer. Ik ben vaak gewond in mijn dromen. Op die momenten ben ik kortademig en voel ik me heel slecht. Als ik door heb dat het een droom is,
46
dan herstel ik, maar ik voel me de dag nadien niet goed [14]’; ‘Soms droom ik één keer in de week, soms één keer in de maand. Ik droom dan dat ze me zullen arresteren en andere dingen van in de bush [15]’; ‘Soms droom ik voortdurend, andere periodes dan weer minder. Ik droom dat ik daar nog steeds ben en aan het vechten ben [18]’; ‘Ik droom over vliegtuigen en bombardementen [22].’ Een opmerkelijk detail is dat de dromen vaak verschijnen als het verleden overdag opgerakeld werd of als men een moeilijke periode doormaakt. ‘Ja, soms droom ik. Die dromen komen vooral na dagen dat ik verteld heb over het leven in de bush [27]’; ‘Ik droom tot twee keer in de week. Als ik overdag moet denken aan het verleden, dan droom ik er ’s nachts ook over [25]’; ‘Als ik geen stress heb, dan droom ik niet. Als ik stress heb, dan droom ik [29].’ 36% verklaart dat hij/zij in het begin bijna dagelijks droomde over het verleden in de bush. Bij sommigen is de frequentie van dromen dezer dagen is aanzienlijk gedaald, bij anderen zijn de nachtmerries verleden tijd. ‘In het begin droomde ik veel. Nu niet meer. Soms duurt het twee maand voor ik nog eens droom [28]’; ‘In het begin droomde ik heel veel, maar dat is verminderd door councellingsessies. Ik slaap met een riem met kogels. Als ik die niet aanheb, droom ik soms nog [16]’; ‘In het begin wel, ik droomde over mensen die vermoord werden en andere slechte herinneringen. Nu heb ik geen zo’n dromen meer [4]’; ‘In het begin droomde ik heel veel, nu niet meer. Voor ik ga slapen bid ik en dan verdwijnen alle slechte dingen [24].’ 18% heeft nooit (of slechts enkele dagen) nachtmerries gehad. 2 personen motiveren de afwezigheid van angstdromen door de uitgevoerde zuiveringsrituelen. ‘Ik droom niet, want ik heb de zuiveringsrituelen gedaan [11]’; ‘De eerste dagen droomde ik, tot er een geit geslacht werd. Sindsdien droom ik nooit meer [20].’ Ook de rest van de niet-dromers werd gezuiverd, al halen zij dat niet als een verklaring aan. ‘Ik hoor van andere mensen dat ze dromen, maar zelf droom ik niet [21, 23].’ Correspondent 21 geeft ook aan dat zij elke 2 maand 15 capsules moet slikken. Mogelijks worden haar droombeelden door de medicatie onderdrukt. Ervaar je andere (angst)klachten? Returnees. Slechts drie bevraagden geven aan ook andere klachten te hebben. Die klachten zijn volgens hen een gevolg van hun verleden in de bush. ‘Soms hoor ik heel luid ‘whiii’; delen van mijn armen en benen raken dan verlamd en mijn hart gaat heel snel slaan. Ik heb tijdens één van die aanvallen mijn kind eens proberen te doden [8]’; ‘Ik krijg soms angstaanvallen. Ik denk dan dat ik dood zal gaan en dat er niemand voor mijn kind zal zorgen [13]’; ‘Soms, als ik alleen wandel in de bush word ik heel erg bang. Ik word dan zwak en kan nauwelijks nog bewegen. Ik kom heel erg timide en mijn haar gaat omhoog staan [15].’
47
Wat zijn je grootste noden ? Returnees. Opvallend is dat 60% van de participanten educatie en/of skilltraining – voor zichzelf of voor hun kinderen - als hun grootste nood ervaren. 10 van die 18 bevraagden willen graag zelf nog onderricht en/of een vaardigheidstraining volgen. ‘Educatie is een oplossing voor andere problemen, een tegemoetkoming aan andere noden in het leven [2].’ Deze stelling wordt door de overige bevraagden bevestigd. Verder verklaart correspondent 19 ook dat mensen over je praten als je geen kennis hebt. 8 op de 18 mensen die educatie als hun grootste behoefte beschouwen, willen graag hun kinderen naar school sturen. ‘Als mijn kind naar school kan gaan, dan zal dat mijn toekomst openen [13]’; ‘Als mijn kinderen onderricht kunnen volgen dan zal ik later zelf ook een beter leven hebben [20]’; ‘Ik wil educatie voor de kinderen. Zij zullen mij dan in de toekomst vreugde geven [26]’; ‘Als de kinderen een opleiding hebben dan zal ik zelf ook een beter leven tegemoet gaan [30].’ 20% geeft aan dat hun financiële situatie hun grootste bron van zorgen is en geldelijke steun hun voorkeur geniet. ‘Als ik geld heb, dan zou het leven beteren. Dan zou ik een business kunnen starten [4]’; ‘Ik wil financiële steun [5]’; ‘Geld zorgt voor business en business zorgt voor het goede leven [7]’; ‘Geld, dan zou ik mijn kleermakerszaak opnieuw kunnen openen [9]’; ‘Geld. Dan kan ik een naaimachine kopen en die biedt me dan nieuwe mogelijkheden [19].’ De overige 20% geeft de voorkeur aan hulp bij de cultivatie of uitbreiding van hun livestocks. ‘Ik wil hulp bij de cultivatie [3]’; ‘Voor educatie is het te laat, maar ik wil graag hulp bij de teelt. Bijvoorbeeld een ploeg en trekdieren [11]’; ‘Ik wil graag hulp bij de cultivatie, en bij mijn livelihood in het algemeen [1].’ Frappant is het feit dat niemand psychologische steun prefereert. Correspondent 1 stelt dan ook dat het psychologische niet primeert voor hem. Wat zijn de grootste noden van de gemeenschap ? Ontvangende gemeenschap. Het antwoord op deze vraag waren enkele sleutelwoorden die bij de verschillende bevraagden telkens - zij het in een andere volgorde - terugkeerden. (i) Eenheid, veiligheid en vrede (de gemeenschap wil onderhandelingen met Kony. Zo weten ze dat er definitieve vrede is en hoeven ze niet langer in onzekerheid te leven), (ii) gezondheidszorg en (iii) veilig water en voldoende voedsel komen het meest aan bod. Verder worden ook educatie, business, hulp bij de cultivatie, goede wegen, ontwikkeling, een einde aan de problemen rond grondgebruik en het opdoeken van de IDP-kampen vermeld. Hebben returnees meer noden in vergelijking met de rest van de gemeenschap? Ontvangende gemeenschap. 60 % vindt van wel. Van die 60% is er 37% die vindt dat returnees beslist grotere noden hebben. Verklaringen zijn de volgende: ‘Zij hebben nood aan bescherming. Er moet een einde komen aan ‘levelling’ en ‘pointing’, een einde aan de stigmatisering [1]’; ‘Hun geest is niet stabiel. Omgaan met oorlogsherinneringen is moeilijker voor ex-rebellen. Ze hebben meer nood
48
aan materiële hulp. Zoals een fiets, hulp bij hun huis, … [5]’; ‘Ze hebben meer noden en moeten daarin gesteund worden, zodat ze zouden vergeten wat ze in het verleden meegemaakt hebben [9]’; ‘Ze kregen hulp in het verleden en nu niet meer. Dan zet hen aan tot stelen en plunderen. Ze hebben sowieso een grotere nood aan geld [8]’; ‘Hun nood aan materiële zaken is groter [12, 27]’; ‘Ze hebben meer nood aan educatie, aan liefde, aan medische zorg, … [26]’. De overige 23% op die 60 houden er allen dezelfde mening op na: In principe hebben returnees dezelfde noden als anderen, maar hun noden zijn groter in functie van de tijd! ‘Zij hebben immers hun tijd ‘verspild’ en moesten van nul starten op het moment dat ze terug in de gemeenschap waren [2,13,16,21,22,29]’; ‘Op den duur hebben zij dezelfde noden als anderen [3].’ 30% van de bevraagden stelt: ‘Hun noden zijn dezelfde [7, 15, 19, 20, 25, 28]’, hoewel sommigen toch hun antwoord trachten te nuanceren. ‘Hun noden zijn dezelfde. Maar voor diegenen die niets van hulp kregen bij hun thuiskomst is er wel een verschil [4]’; ‘ … , althans voor diegene die ik ken. Anderen hebben misschien wel meer noden [10]’; ‘ …, maar misschien hebben ze wel nood aan bescherming tegen discriminatie [11].’ Correspondent 15 en 25 merken op dat returnees minder noden hebben. Zij kregen immers hulp in het centrum. En toen ze thuis kwamen kregen ze nog eens dezelfde hulp als mensen die gewoon thuisgebleven waren. Correspondent 17 en 18 hebben geen mening. Ze stellen dat returnees in elk geval niet tonen dat ze meer noden zouden hebben, ze proberen zich te gedragen zoals de rest van de gemeenschap zich gedraagt. Bij gedetailleerde analyse blijkt dat het antwoord „ja of neen‟ niet afhangt van eerste- of tweedegraads verwantschap: het is niet omdat een echtgenoot, zoon of broer in de bush zat dat men stelt dat returnees grotere noden hebben.
49
7
Bevindingen & conclusies Een goede conclusie is niet overhaast gemaakt
Getraumatiseerd volk? De - in het geval van Oeganda vaak gehanteerde - voorstelling van mensen en gemeenschappen als „een getraumatiseerd volk‟ impliceert dat ze (i) een mentale stoornis hebben en (ii) dat ze passieve slachtoffers zijn die hulp nodig hebben (Agger, z.j.; Wessels & Monteiro, 2007). Nochtans blijkt uit onze interviews met de returnees dat het merendeel niet getraumatiseerd is in die zin dat ze disfunctioneel geworden zijn. Slechts een kleine minderheid heeft nood aan bijzondere psychologische bijstand. Deze stelling wordt ondermeer bevestigd door Agger en Annan en Patel (2009): ‘Most excombatants are not ‘traumatized’ and many of those who seem overwhelmed initially will recover over time without psychological interventions.’ Deze bevinding geldt overigens niet enkel voor returnees, ze geldt eveneens voor de overige gemeenschapsleden. Returnees en psychologische problemen? Daar zowat alle returnees aan een extreem hoge graad van geweld en agressie werden blootgesteld zijn tekens van traumatische stress, depressie en agressief gedrag verre van uitzonderlijk. De meerderheid ontwikkelt echter geen problemen van lange duur; en zeker niet als zij zich - na hun terugkeer - in een zorgzame en ondersteunende omgeving bevinden. Uit onze resultaten blijkt dat de meeste returnees behoorlijk in lijn functioneren met de rest van de gemeenschap. Enkel nachtmerries blijken een tot op heden veelvoorkomend „symptoom‟ te zijn, hoewel slecht een kleine fractie van de bevraagden aangeeft hierdoor gehinderd te worden in zijn functioneren. Bovendien zijn dergelijke negatieve symptomen normale aanpassingsstrategieën aan extreme stressituaties en mogen deze niet al te makkelijk als pathologisch bestempeld worden (Agger, z.j.; Anderson, 1996; de Jong & Kleber, 2003). Een dergelijke benadering kan resulteren in het niet-bedoelde neveneffect dat mensen zich „meer ziek‟ en „meer slachtoffer‟ gaan voelen; een impact die contraproductief is aan de algemene doelstellingen van humanitaire hulporganisaties (Agger, Wessels & Monteiro, 2007). Psychologische noden komen pas op de tweede plaats te staan; dit ten koste van meer prioritaire zaken als voedsel, onderdak, financiële zekerheid, etc. Tankink (2000, p.216) stelt bovendien: ‘Als het economisch beter gaat, kan men traumatische oorlogservaringen vergeten.’ En hoewel ex-LRA‟ers meermaals van alcoholmisbruik en het daarmee gepaard gaand gewelddadig gedrag beticht werden - middelenverslaving is opgenomen in de DSM-IV en valt dus onder psychiatrische problematiek - blijkt het problematische drankgebruik eigen te zijn aan de ganse gemeenschap en dit zowel na, tijdens als voor de oorlog. Annan, Blattman en Horton (2006) stellen zelfs dat jonge, mannelijke returnees minder alcohol nuttigen in vergelijking met hun omgeving.
50
Westerse diagnoses? Gevaarlijk! Gusco hanteert het PTSD-concept; hét westers concept bij uitstek. Ook vele andere organisaties die actief zijn op Oegandees grondgebied - waaronder TPO ( Transcultural Psychosocial Organistation) die concludeert dat 99,2% van de returnees aan PTSD lijdt (persoonlijke communicatie, 2 september 2010) – hangen deze theorie aan. Het is echter gevaarlijk te veronderstellen dat de mentale stoornissen van het westen in essentie dezelfde zijn als de stoornissen elders in de wereld. Dezelfde symptomen en tekenen in andere omgevingen duiden niet noodzakelijk op hetzelfde - zogenaamd universele onderliggend probleem. De fysiologische stressreactie kan dan wel tot een universeel proces herleid worden, dit is niet het geval voor cognities en emoties. Behandelingsmodaliteiten die de nadruk leggen op de „algemene respons‟ zijn problematisch. Zo kunnen de mening en het belang van fenomenen als nachtmerries variëren algelijk de cultuur. Een behandeling die de culturele, sociale en politieke dimensies negeert zal onsuccesvol zijn (Bracken, 1995). Culturele sensitiviteit! Uit wetenschappelijke artikels - alsook uit onze eigen analyse blijkt dat gemeenschappen eigen bronnen hebben om om te gaan met „distress‟. Saneringsrituelen bieden de mogelijkheid tot externalisatie: kwaadaardige geesten of cen worden als oorzaak van het verderf en het lijden gezien (Tankink, 2000). Dergelijke rituelen blijken echter in bepaalde gevallen genegeerd of zelfs afgeraden door internationale hulpverleners, zo ook door medewerkers van World Vision. Vermoedelijk leggen zij de focus op de „zwakheden‟ en „tekortkomingen‟ die ze waarnemen, eerder dan op de sterke punten en plaatselijke mogelijkheden. Men moet echter vermijden om Westerse methoden en waarden op te dringen bij andere culturen en volkeren: aandacht voor culturele verschillen is belangrijk (Summerfield, 2001). Educatie! Het percentage returnees dat de draad van het onderwijs weer oppikt, ligt bijzonder laag. Een aanzienlijk deel mag dan wel geïnteresseerd zijn in skilltraining, het gros blijkt educatie essentieel te vinden. Uit ons onderzoek blijkt dat enkele returnees hun basisschool afgewerkt hebben, maar niemand voltooide de volledige schoolopleiding. Dit is niet te wijten aan een gebrek aan motivatie velen zien educatie immers als een oplossing voor hun problemen - wel vaak aan een tekort aan financiële middelen. Uitspraken over (i) sekseverschillen, (ii) de aanwezigheid van geen, één of beide ouders en (iii) het feit of het leeftijdsverschil jongeren tegenhoudt om hun scholing te vervolledigen kunnen wij niet doen, maar verdient verder onderzoek. Educatie is immers een cruciaal aspect van reintegratie: de school biedt een basis voor verdere mogelijkheden, hoop op een betere toekomst en sociaal contact (Annan & Patel, 2009).
51
Werkgelegenheid! Hoewel het - wegens gebrek aan een controle groep - niet opportuun is om een definitieve conclusie te trekken, blijkt uit ons verhaal dat de toegang tot de brede arbeidsmarkt eerder problematisch verloopt. Op een eerste zicht zouden de verwondingen en blijvende letsels die returnees opgelopen hebben dit kunnen verklaren; doch ook mensen zonder kwetsuren komen vrij moeilijk aan de bak. Dit kan deels te wijten zijn aan het feit dat het merendeel van de interviews plaatsvond in kleine dorpen. Returnees in dorpen worden immers vaak de mogelijkheid tot het volgen van skilltraining ontzegd. Bovendien is de diversiteit van mogelijke beroepen sowieso beperkter in dorpen en hoeven er bij wijze van voorbeeld ook geen tien kleermakers in één dorp te wonen. Het blijkt dat de meeste returnees zich toespitsen op cultivatie en hun opbrengsten proberen te verkopen; op deze manier kunnen ze voorzien in hun levensonderhoud. Niet zozeer de werkgelegenheid als wel de werktevredenheid en - kwaliteit is dus een hekel punt. Deze stelling wordt bevestigd in het rapport van Annan, Blattman, Mazurana en Carlson (2010). Verder onderzoek op vlak van werkgelegenheid is aangewezen! Van educatie en werkgelegenheid naar sociaal welzijn! De twee bovenstaande indicatoren zouden doorslaggevend zijn voor het verwerven van een goede sociale positie. Voldoende scholing en het daaruit volgende economisch welzijn - of een duurzame economische zekerheid alleen - blijkt in de beleving van de returnees parallel te lopen met sociale aanvaarding, een modaal leven en de zekerheid op een deugdelijke toekomst. Sociale relaties! De relatie met de familie en zelfs met de vrienden is opvallend beter dan de verhouding ten opzichte van de gemeenschap. Slechts één derde geeft aan zich goed te voelen binnen zijn gemeenschap. Twee derde ervaart dat er een onderverdeling gemaakt wordt tussen „zij die in de bush waren‟ en „de rest‟. Er is nood aan doelgerichte interventies om de re-integratie te bevorderen. Een researchrapport van Gusco (2010) bevestigt deze bevinding en stelt dat vooral (i) meer zorg en steun en (ii) het elimineren van discriminerende activiteiten ten opzichte van returnees prioritaire punten zijn. Sociale activiteiten! Hoewel we zeker geen definitieve conclusie kunnen trekken - wegens de beknopte informatie - lijkt het er sterk op dat returnees eerder een lage participatiegraad hebben wat sociale activiteiten betreft. Indien dit werkelijk het geval zou zijn, duidt dit op een gebrekkige re-integratie. Ook deze voorzichtige conclusie wordt bevestigd in het rapport van Gusco (2010). Zij stellen dat er geen genderverschil is bij returnees wat betreft sociale activiteiten; maar dat de participatiegraad in het algemeen bijzonder laag is.
52
Overkoepelend kader! Hoewel tientallen organisaties zich bekommeren om de re-integratie van returnees is er (een dringende) behoefte aan een overkoepelend orgaan. De verschillende organisaties werken al te vaak onafhankelijk van elkaar wat de efficiëntie van hun beleid drastisch doet slinken. Dit wordt eveneens geconcludeerd in het rapport van Gusco (2010). Zij stellen dat zowel op strategisch als op operationeel niveau een degelijke schikking kan getroffen worden ter bevordering van de coördinatie tussen de verschillende instanties. Slotsom! Bovenstaande bevindingen adviseren een enigszins andere, meer grondige aanpak van het huidige postconflict beleid. Niet alleen individuele (materiële) steun en aandacht - zowel op korte als lange termijn - alsook het betrekken van de ganse gemeenschap is elementair om een succesvolle psychosociale re-integratie te bekomen. Deze en andere aanbevelingen worden toegelicht in het volgende hoofdstuk.
53
8
Aanbevelingen Ad augusta per angusta
Lokale bronnen en systemen De traditionele aanpak van lokale heelmeesters en de daarmee gepaard gaande zuiveringsrituelen blijken nog steeds een effectief mechanisme te zijn. Dergelijke bronnen maken deel uit van het sociaal kapitaal en dienen door de aanwezige organisaties erkend te worden. De traditionele systemen zijn echter verzwakt door de jarenlange oorlog en dienen dan ook opnieuw versterkt te worden. Doch lokale cultuur mag niet geromantiseerd en beschouwd worden als de oplossing voor alle problemen. Zo kan het bijvoorbeeld in bepaalde situaties aangewezen zijn om een beroep te doen op traditionele heelmeesters; desalniettemin is het noodzakelijk om een zicht te hebben op hun activiteiten om zich ervan te vergewissen dat de fysieke en mentale integriteit van de patiënt niet in het gedrang komt (Eigen bevindingen; Agger, z.j.; Summerfield, 2001). Geïntegreerde zorgverlening Lokale, traditionele bronnen van hulpverlening zouden geïntegreerd moeten worden in het gezondheidssysteem; eerder dan een parallelle vorm van zorg te zijn. Verder moet psychosociale hulpverlening geïmplementeerd worden in de eerstelijnsgezondheidszorg. Daarenboven moet deze hulpverlening toegankelijk zijn voor zowel returnees als de resterende bevolking. Een dergelijke benadering wordt gehanteerd door TPO; om de drempel tot de (psychosociale) hulpverlening te verlagen gaan de medewerkers van TPO zelf naar de gemeenschap en bovendien bouwen ze op de bestaande gemeenschapsstructuren. Deze aanpak verdient aanbeveling bij andere organisaties (Eigen bevindingen; Persoonlijke communicatie, 2 september 2010). Educatie Het staat vast dat jongeren een grote wens koesteren om opnieuw aan te sluiten in het formele schoolnetwerk. Educatie is cruciaal en wordt beschouwd als een beschermingsmechanisme voor het kind. Er moet werk worden gemaakt van een degelijk én betaalbaar onderwijssysteem. Indien uit rapporten zou blijken dat het leeftijdsverschil een belangrijke hindernis vormt om opnieuw aan te sluiten, moet daar een oplossing voor gezocht worden. Een mogelijke manier om dit probleem tegemoet te komen is het uitbouwen van een opvangnetwerk; niet alleen voor returnees, maar voor ‘war affected children’ in het algemeen. Op deze manier kan de jongere de tekorten overbruggen alvorens opnieuw aan te sluiten in het formele netwerk (Eigen bevindingen; Gusco, 2010)
54
Werkgelegenheid Er is een grote vraag en nood aan praktische opleidingen. Dit biedt zowel de kans om kennis op te doen als de kans om de re-integratie te bevorderen. Hoewel verschillende (N)GO‟s deze mogelijkheid al aanbieden is er behoefte aan een andere aanpak. Het voorzien van een integraal pakket kan soelaas bieden. De lessen moeten plaats vinden in groep, er moet een inleiding tot ondernemersschap in het lessenpakket opgenomen worden, na het vervolledigen van de opleiding moeten de nodige instrumenten voorzien worden en belangrijk: er moet follow-up plaats vinden! Op deze manier kan duurzaamheid verzekerd worden. De tegemoetkoming aan deze vraag zou bovendien ook bijdragen aan ‘community healing’. Het is bevorderlijk voor de cohesie binnen de gemeenschap en sociale verschillen zouden op die manier kleiner kunnen worden (Eigen bevindingen; Gusco, 2010). Werk niet enkel individueel, maar community-based Termen als „trauma‟ herleiden het probleem tot een medisch en dus individueel probleem. Kleinman (1980) argumenteert dat de meeste therapeutische activiteiten plaatsvinden tussen „patiënt‟ en familie of tussen „patiënt‟ en vrienden. Effectieve re-integratie kan niet bekomen worden door zich uitsluitend te focussen op returnees. Integendeel, op deze manier worden vooroordelen en stigmata bekrachtigd. Sleutelactoren zoals gezinsleden, families en zelfs de ganse gemeenschap moeten bij het proces betrokken worden. Met andere woorden: er dient niet enkel directe steun (onder verschillende vormen) aan de individuele returnee geboden worden; ook zijn of haar gezin moet ondersteund worden. Deze bijstand zou idealiter gelijktijdig moeten plaatsvinden. Verder moeten organisaties zich toeleggen op het aanbieden van overkoepelende activiteiten en een grotere nadruk leggen op verzoening. Dit kan leiden tot een betere respons van de gemeenschap en een einde maken aan de systematische achterstelling van returnees. Sociaal kapitaal is immers een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle re-integratie (Eigen bevindingen; Bracken, 1995; Gusco, 2010; Wessels & Monteiro, 2007). Communicatie is belangrijk Een goede communicatie kan het re-integratieproces bevorderen. Het is aangewezen om (in de toekomst) een gemeenschap terdege voor te bereiden op de terugkomst van rebellen: er moet ruimte zijn voor publieke informatie, voor vragen allerhande en voor sensibiliserende programma‟s alvorens de returnee terug in zijn gemeenschap komt. Ook nadien moet er verdere sensibilisering plaatsvinden (Eigen bevindingen). In het kader van deze aanbeveling lichten we de door Caritas (Annan & Patel, 2009, p.11) aanbevolen „dialogue approach‟ toe: ‘In a ‘sensitization approach’ the communities might have often felt that aid organizations acknowledge the suffering of formerly abducted people more than that of the community. Thus sensitization might in one way even have fuelled tensions and negative dynamics within the community rather than solving them. In the ‘dialogue approach’ we acknowledge that the community also has a need to express their grievances and that conflicts can
55
better be settled by promoting dialogue between two parties rather than asking one of them to be more receptive and forgiving.’ Verbeterde coördinatie Er moet werk gemaakt worden van een degelijk overkoepelend kader. Een omkaderende en coördinerende structuur kan de efficiëntie van de aanpak bevorderen en zo kunnen er in de toekomst betere resultaten geboekt worden (Eigen bevindingen). Een werk van lange adem Gezien psychosociale zorgprogramma‟s in noodsituaties van betrekkelijk grote omvang een vrij nieuw fenomeen zijn is er uiteraard bijkomend onderzoek vereist naar valide cross-culturele technieken, geschikte frameworks en programma-evaluaties (de Jong & Kleber, 2003). Het is dan ook essentieel om in de nabije toekomst bijkomende kennis te verwerven en ervaringen uit te wisselen (Eigen bevindingen).
56
Referentielijst Adam, J., De Cordier, B., Titeca, K., & Vlassenroot, K. (2007). In the name of the Father? Christian militantism in Tripura, Northern Uganda and Ambon. Studies in Conflict & Terrorism, 30 (11), 963-83. Agger, I. (z.j.). Therapeutic approaches to the treatment of refugees – a historical perspective. Geraadpleegd via http://www.oasis-rehab.dk Ahearn, F. (Ed.). (2002). Psychosocial Wellness of Refugees: Issues in Qualitative and Quantitative Research. London: Berghahn Books. Allen, T. , & Seaton, J. (1999). War reporting and representations of ethnic violence. London: Zed Books. Allen, T., & Schomerus, M. (2006). A Hard Homecoming: Lessons Learned from the Reception Center Process on Effective Interventions for Former ‘Abductees’ in Northern Uganda. Washington: Management Systems International. American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorder. (4th ed. Text Revision). Washington, DC: Author. Amone-P‟Olak, K. (2004). A study of the psychological state of former abducted children at Gulu World Vision Trauma Centre, Torture, 14(1), 24-34. Amone-P‟Olak, K., MSc* (2006). Mental states of adolescents exposed to war in Uganda: finding appropriate methods of rehabilitation. Torture, 16(2), 93-107. Anderson, M.B. (1996). Do no harm. Supporting local capacities for peace through aid. Cambridge, MA: The Collaborative for Development Action Inc. Annan, J., Blattman, C., & Horton, R. (2006). The State of Youth and Youth Protection in Northern Uganda: Findings from the Survey of War Affected Youth. Kampala: UNICEF: Uganda. Annan, J. & Brier, M., Aryemo, F. (2009). From „Rebel‟ to „Returnee‟: The Reintegration of Young Soldiers in Northern Uganda. Journal of Adolescent Research, 24, 639-667. Annan, J., Patel, A.C. (2009). Critical Issues and Lessons in social Reintegration: Balancing Justice, Psychological Well Being, and Community Reconciliation, In International DDR Congress (CIDDR) Cartagena, Colombia. Annan, J., Blattman, C., Mazurana, D., Carlson, K. (2010). Civil War, Reintegration, and Gender in northern Uganda. Journal of Conflict Resolution.
57
Baarda, D. B., de Goede, M.P.M., & Teunissen, J. (1995). Basisboek kwalitatief onderzoek. Praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Stenfert Kroese. Behrend, H. (1998a.) The Holy Spirit Movement‟s new world: Discourse and development in the north of Uganda. In H.B. Hansen & M. Twaddle (Eds.), Developing Uganda. Athens: Ohio University Press. Behrend, H. (1998b). War in northern Uganda: The Holy Spirit Movements of Alice Lakwena, Severino Lukoya and Joseph Kony (1986-1997). In C. Clapham (Ed.), African Guerillas. Bloomington: Indiana University Press. Betancourt, T.S., Agnew-Blais, J., Gilman, S.E., Williams, D.R., & Ellis, B.H. (2010). Past horrors, present struggles: The role of stigma in the association between war experiences and psychosocial adjustment among former child soldiers in Sierra Leone. Social science and medicine, 70(1), 17-26. Bisson, I.J. (2007). Post-traumatic Stress disorder, clinical review. British Medical Journal, 334(7597), 789-793. Bond, G. C., & Vincent, J. (2002). The moving frontier of AIDS in Uganda: Contexts, texts and concepts. In G.C. Bond en N.C.Gibson, Contested terrains and constructed categories: Contemporary Africa in focus. Colo: Westview Press. Bracken, P.J., Giller, J.E., & Summerfield, D. (1995). Psychological Responses to War and Atrocity: The Limitations of Current Concepts. Social Science and Medicine, 40(8), 1073-1082. Caritas (2005). Traditional Ways of Preventing and Solving Conflict in Acholi: Results of some secondary and primary research. Gulu, Uganda: Author. Catani, C. , & Jacob, N. (2008). “Family violence, war, and natural disasters: A study of the effect of extreme stress on children‟s mental health in Sri Lanka”. BMC Psychiatry, 8(1): 33. Cohen, J.A., Bukstein, O., Walter, H., Benson, R.S., Chrisman, A., Farchione. T.R., … Medicus, J. (2010). Practice Parameter for the Assessment and Treatment of Children and Adolescents With Posttraumatic Stress Disorder. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 49(4), 414-430. Das, V., Kleinman, A., Lock, M., Ramphelle, M., & Reynolds, P. (Red.).(2001). Remaking a world: Violence, social suffering, and recovery. Berkeley (Calif.): University of California Press. Derluyn, I., Broeckaert, E., Schuyten, G., & De Temmerman, E. (2004). Post-traumatic stress in former Ugandan child soldiers. The Lancet, 363(9412), 861-863.
58
Doom, R., & Vlassenroot, K. (1999). Kony‟s message: A new Koine ? The Lord‟s Resistance Army in Northern Uganda. African Affairs, 98(390), 5-36. Dunn, K.C. (2007). „Uganda: the Lord‟s Resistance Army‟. In M. Bøås, & K.C. Dunn (Eds.), African guerrillas: raging against the machine (pp. 131-150). Esser, H. (2003). What Substance Is There to the term „Leitkultur‟. In R. Cuperus, K. Duffek & J. Kandel (Eds.), The Challenge of Diversity. European Social Democracy Facing Migration, Integration and Multiculturalism. Insbruck etc.: StudienVerlag, pp. 47-58. Eyber,
C.
(z.j.).
Psychosocial
Issues.
FMO
Thematic
Guide.
Geraadpleegd
via
http://www.forcedmigration.org Finnström, S. (2003). Living with bad surroundings: War and existential uncertainty in Acholiland, Northern Uganda. Uppsala: Dept. of Cultural Anthropology, Uppsala University. Finnström, S. (2005). “For God and my life”: War and cosmology in northern Uganda. In P. Richard (Ed.), No peace, no war: An anthropology of contemporary armed conflicts. Oxford and Ohio: Ohio University Press. Finnström, S. (2008). Living with bad surroundings. War, history, and everyday moments in Northern Uganda. Durham: Duke University Press. Garnefski, N., Legerstee, J., Kraaij, V., van der Kommer, T., & Teerds J. (2002). Cognitive coping strategies and symptoms of depression and anxiety: a comparison between adolescents and adults. Journal of Adolescence, 25(6), 603-611. Ghesquière, P., & Staessens, K. (2003). Kwalitatieve gevalsstudies. In B. Levering, & P. Smeyers, Opvoeding en onderwijs leren zien. Een inleiding in interpretatief onderzoek. Amsterdam: Boom. Girling, F.K. (1960). The Acholi of Uganda,. Colonial Research Studies No.30. London. Green, M. (2006). Confronting categorical assumptions about the power of religion in Africa. Review of African Political Economy, 33(10), 635-50. de Groot, D. (2006). Ubuntu in de polder, ISISQ5MAGAZINE, 8-11. Gulu Support the Children Organization (GUSCO), (2010). Reintegration of Returnees, Excombatants and Other War-Affected Persons in the communities of Gulu and Amuru districts, Norhern Uganda. Research Report. Geraadpleegd via http://www.gusco.org Gupta, J., & Acevedo-Garcia, D. (2009). Premigration Exposure to Political Violence and Perpetration of Intimate Partner Violence Among Immigrant Men in Boston. American Journal of Public Health, 99(3), 462-469.
59
Hansen, H.B. (1977). Etnicity and military rule in Uganda: A study of ethnicity as a political factor in Uganda, based on a discussion of political anthropology and the application of its results. Research Report no. 43. Uppsula: Nordic Africa Institute. Janssens, F.J.G. (1985). Betrouwbaarheid en validiteit in interpretatief onderzoek. Pedagogisch Tijdschrift, 10 (3), 149 – 161. de Jong, K., & Kleber, R.J. (2003). Early psychosocial interventions for refugees and war-affected populations. In R. Orner & U. Schnyder (Eds.), Reconstructing early interventions after trauma (pp. 184-192). Oxford: Oxford University Press. Kelchtermans, G. (1999). De biografische methode. In B. Levering, & P. Smeyers (Eds.), Opvoeding en onderwijs leren zien. Een inleiding in interpretatief onderzoek (pp. 132-153). Amsterdam: Boom Kelchtermans, G. (2003). Kwalitatieve methoden in onderwijskundig onderzoek. In B. Levering, & P. Smeyers (Eds.), Opvoeding en onderwijs leren zien. Een inleiding in interpretatief onderzoek (pp. 68-83). Amsterdam: Boom. Kirmayer, L.J. (2007). Foreword. In B. Drožđek & J.P. Wilson (Red.), Voices of trauma. Treating survivors across cultures (blz. v-vii). New York: Springer. Kleinman, A. (1980). Patients and Healers in the Context of Culture. Berkeley: University of California Press. Krueger, R. (1994). Focus groups: a practical guide for applied research. (2nd Ed). Thousand Oaks, CA: Sage Publications. Kraaij, V., Garnefski, N., Wilde, E.J., Dijkstra, A., Gebhardt, W., & Maes, S. (2003). Negative life events and depressive symptoms in late adolescence: bonding and cognitive coping as vulnerability factors? J Youth Adolesc, 32(1), 185-193. Kvale, S. (1996). Interviews: An introduction to qualitative research, interviewing. Thousand Oaks, CA: Sage Publications. Lamwaka, C. (2002). The Peace Process in Northern Uganda 1986-1990. In L. Okello (Ed.), Protracted Conflict, Elusive Peace: Initiatives to End the Violence in Northern Uganda. London: Conciliation Resources and Kacoke Madit. Laplantine, F. (1988). L’ethnopsychiatrie. Parijs: Presses Universitaires de France. Maso, I., Smaling, A. (2004). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam: Boom Mazrui, A. (1975). Soldiers and kinsmen in Uganda. The making of a military ethnocracy. Beverly Hills (Calif.): Sage publications.
60
Mazrui, A. (1976). Soldiers as traditionalizers: Military rule and the re-Africanization of Africa. World Politics, 28(2), 246-272. Mc Kay, S. (2004). Reconstructing fragilie lives: girls‟ social reintegration in northern Uganda and Sierra Leone. Gender and Development, 12(3), 19-30. Mergelsberg, B. (2005). Crossing boundaries: Experiences of returning “child soldiers”. Geraadpleegd via http://www.child-soldiers.org Nordstrom, C. (1992). The backyard front. In C. Nordstrom & J. Martin, The paths to domination, resistance and terror. Berkely: University of California Press. Odoki, S. O. (1997). Death rituals among the Lwos of Uganda: their significance for the theology of death. Gulu, Gulu Catholic Press. Olatunju, B. O., Ciesielski, B.G., & Tolin, D.F. (2010). Fear and Loathing: A Meta-Analytic Review of the Specificity of Anger in PTSD. Behavior Therapy, 41(1), 93-105. Philipsen, H., Vermooij-Dassen, M. (2004). Kwalitatief onderzoek: nuttig, onmisbaar en uitdagend. Huisarts en wetenschap, 47(10), 454-457. Republic of Uganda. (2000). The Amnesty Act, 2000. Kampala: The Republic of Uganda. Richards, P. (1996). Fighting for the rain forest: War, youth and resources in Sierra Leone. Oxford, NH: James Currey. Rwabwoogo, M.P. (2002). Uganda districts information handbook (5th edition). Kampala: Fountain Publishers. Stake, R. (1995). The art of case study research. Thousand Oaks, CA: Sage Publications. Summerfield, D. (1999). A critique of seven assumptions behind psychological trauma programmes in war-affected areas. Social Science and Medicine, 48(10),1449–1462. Summerfield, D. (2000). Childhood, War, Refugeedom and „Trauma‟: Three Core Questions for Mental Health Professionals, Transcultural Psychiatry, 37(3), 422. Summerfield, D. (2001) The invention of post-traumatic stress disorder and the social usefulness of a psychiatric category. British Medical Journal, 322(7278), 95-98. Tankink, M. (2000). Zwijgen: het omgaan met oorlogsherinneringen in Zuidwest Oeganda. Medische antropologie, 12(2), 207-224. The Center for Victims of Torture. (z.j.). Healing the Hurt: A Guide for Developing Services for Torture Survivors. Geraadpleegd via http://www.healtorture.org
61
Titeca, K. (2008). Een zootje ongeregeld of een strikt georganiseerde beweging? Het LRA en het strategisch gebruik van spiritualiteit en religie. In R. Doom (Red.), Conflict en ontwikkeling. Overleven in de grensgebieden van de globalisering (blz. 249-270). Gent: Academia press. Van Acker, F. (2004). Uganda and the Lord‟s Resistance Army: The new order no one ordered. African Affairs, 103(412), 335-357. Van der Veer, G. (1998b). Counselling and therapy with refugees and victims of trauma. Chichester: John Wiley & Sons. Van Reybrouck, D. (2010) Congo een geschiedenis. Amsterdam: De Bezige Bij. Wardekker, W. (1999). Criteria voor de kwaliteit van onderzoek. In B. Levering, & P. Smeyers (red.), Opvoeding en onderwijs leren zien: Een inleiding in interpretatief onderzoek (pp. 50-63). Amsterdam: Uitgeverij Boom. Wessells, M., & Monteiro, C. (2001). Psychosocial Intervention and Post-war Reconstruction in Angola: Interweaving Western and Traditional Approaches. In D. J. Christie, R.V. Wanger, & D.D. Winter (Eds.). Peace, confict and violence: peace psychology for the 21st century. Upper Saddle River, NJ: Prentice Hall. Women‟s Commission for Refugee Women and Children. (2001). Against all odds: Surviving the war on adolescents. Promoting the protection and capacity of Ugandan and Sudanese adolescents in northern Uganda. Participatory research study with adolescents in northern Uganda May – July 2001. Geraadpleegd via http://www.womenscommission.org. World Health Association. Health Topics, Mental Health. Geraadpleegd via http://www.who.int Yin, R. (1994). Case study research. Design and methods. Thousand Oaks, CA: Sage Publications.
62
Bijlagen Bijlage 1: Kaart Noord-Oeganda
De Acholi leven hoofdzakelijk in de districten Pader, Kitgum, Amuru en Gulu; vier van de noordelijke districten in Oeganda, waarvan twee – Amuru en Kitgum – grenzen aan Soedan. Er leven eveneens Acholi in het meest zuidelijke deel van Soedan. Volgens de „national census van 2002‟ zijn er 1.145.437 Acholi, wat bijna 5% is van de totale Oegandese populatie. Met zijn 27.871 vierkante kilometer beslaat Acholiland zo‟n 12% van de totale oppervlakte van het land (Rwabwoogo, 2002). Het oude Gulu-district is opgesplitst in het district Gulu (ten oosten van de rode lijn) en het district Amuru (ten westen van de dikke zwarte lijn).
63
Tabel 1: kenmerken respondenten – returnees
geslacht
leeftijd
Verblijfsperiode in de bush
centrum
verblijfsperiode in het centrum
verblijfsperiode in de gemeenschap
1
M
31 jaar
7 jaar
World vision
2 weken
7 jaar
2
M
20 jaar
4 jaar
World vision
6 maanden
6 jaar
3
M
29 jaar
3 jaar
GUSCO
2 maanden
12 jaar
4
M
35 jaar
1,5 jaar
/
/
8 jaar
5
V
25 jaar
5 jaar
caritas
1 maand
8 jaar
6
M
37 jaar
0,5 jaar
World Vision
12 maanden
14 jaar
7
M
23 jaar
11 jaar
World vision
2 maand
3 jaar
8
V
31 jaar
7 jaar
World vision
2 weken
14 jaar
9
M
39 jaar
6 jaar
World vision
9 maanden
8 jaar
10
M
30 jaar
6 jaar
World vision
2 maanden
9 jaar
11
M
22 jaar
5 jaar
/
/
10 jaar
12
V
17 jaar
2 jaar
GUSCO
2 maanden
7 jaar
13
V
24 jaar
9 jaar
World vision
9 maanden
5 jaar
14
M
30 jaar
7 jaar
World vision
1 maand
6 jaar
15
M
24 jaar
1 jaar
/
/
12 jaar
16
M
21 jaar
0,5 jaar
GUSCO
1 maand
7 jaar
17
V
25 jaar
4 jaar
/
/
5 jaar
18
M
27 jaar
7 jaar
World Vision
2 maanden
7 jaar
19
M
30 jaar
7 jaar
World Vison & GUSCO
12 maanden & 9 maanden
10 jaar
20
M
25 jaar
7 jaar
World Vision
2 maanden
7 jaar
21
V
36 jaar
14 jaar
GUSCO
2 weken
5 jaar
22
V
27 jaar
11 jaar
GUSCO
4 maanden
5 jaar
23
V
29 jaar
11 jaar
World Vision
4, 5 maanden
7 jaar
24
V
27 jaar
7 jaar
GUSCO
4 maanden
8 jaar
25
V
25 jaar
11 jaar
GUSCO
5 maanden
6 jaar
64
26
M
34 jaar
13 jaar
World Vision
2 maanden
6 jaar
27
M
32 jaar
11 jaar
World vision
1 maand
6 jaar
28
M
25 jaar
10 jaar
Caritas & World vision
1 maand & 20 maanden
6 jaar
29
V
26 jaar
9 jaar
World vision
12 maanden
6 jaar
30
M
22 jaar
8 jaar
World vision
12 maanden
6 jaar
65
Tabel 2: kenmerken respondenten - leden van de ontvangende gemeenschap
geslacht
leeftijd
# returnees dat je kent?
familieleden?
vrienden ?
Leden uit de gemeenschap ?
1
V
65 jaar
geen
2
M
41 jaar
± 10
neen
neen
ja
3
M
39 jaar
?
neen
ja
ja
4
V
38 jaar
?
echtgenoot
ja
ja
5
M
34 jaar
± 30
broers/zussen
ja
ja
6
V
47 jaar
13
schoondochter
ja
ja
7
V
45 jaar
±5
man en neven
neen
neen
8
V
45 jaar
± 100
broers/zussen/zoon
ja
ja
9
M
46 jaar
1
schoonbroer
neen
neen
10
V
60 jaar
>5
schoondochter/nichten
neen
ja
11
M
35 jaar
> 100
broer/zussen/nonkels
ja
ja
12
V
42 jaar
4
zoon
neen
ja
13
V
32 jaar
4
broers
neen
ja
14
V
27 jaar
± 30
broers
neen
ja
15
M
46 jaar
> 10
neen
ja
ja
16
V
25 jaar
5
broers
ja
ja
17
M
40 jaar
± 30
(schoon)broer/nonkel
neen
ja
18
V
50 jaar
± 10
zonen/schoonbroer/neven
neen
neen
19
M
47 jaar
50 à 100
nonkels
ja
ja
20
V
25 jaar
3
neen
neen
ja
21
V
35 jaar
> 10
boer
neen
ja
22
M
31 jaar
veel
broer
ja
neen
23
V
30 jaar
5
neen
neen
ja
24
V
54 jaar
> 50
nonkel
ja
ja
25
V
22 jaar
± 10
echtgenoot/broer
ja
neen
26
V
38 jaar
± 50
zus/nicht
neen
ja
66
27
V
39 jaar
> 10
dochter
neen
ja
28
V
28 jaar
4
neven
neen
ja
29
M
28 jaar
> 100
broers/zussen/nonkel
ja
ja
30
M
27 jaar
± 30
broer
ja
ja
67