UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
DE JEUGD VAN TEGENWOORDIG BERICHTGEVING OVER JONGEREN: EEN INHOUDSANALYSE VAN DE VLAAMSE DAGBLADPERS
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 22 187
ELLEN JANSEGERS
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting JOURNALISTIEK
PROMOTOR: PROF. DR. KARIN RAEYMAECKERS COMMISSARIS: DR. ANNELORE DEPREZ COMMISSARIS: LIC. TIM HOEBEKE
ACADEMIEJAAR 2008 – 2009
Abstract ‘De jeugd van tegenwoordig’ wordt in de volksmond vaak afgedaan als lui, onrespectvol en rebels. Wij willen nagaan of jongeren in de mediaberichtgeving ook zo negatief worden afgeschilderd. In een literatuurstudie gaan we op zoek naar theorieën en begrippen omtrent dat jongerenbeeld in de media. Die wetenschappelijke kennis vormt de basis voor een empirisch onderzoek. Door middel van een inhoudsanalyse onderzoeken we de manier waarop jongeren in de Vlaamse dagbladpers geportretteerd worden. We richten ons daarbij op de kranten De Morgen en Het Laatste Nieuws. Uit ons onderzoek blijkt dat jongeren wel degelijk negatief benaderd worden in de nieuwsberichtgeving en dat de mediaverslaggeving van deze leeftijdsgroep inderdaad stereotiep is. Het stereotype van de gewelddadige en agressieve jongere komt in dit verband het meest naar voren. Bovendien worden jongeren voornamelijk geassocieerd met het thema criminaliteit en deviant gedrag. Jongeren worden in de pers ook weinig aan het woord gelaten. Toch is de nieuwsberichtgeving over jongeren niet eenzijdig negatief. We vinden ook positieve jongerenbeelden terug, zeker wanneer het gaat om artikels over jonge sporters. De berichtgeving is bovendien niet veralgemeend. Integendeel, jongeren worden in nieuwsberichten eerder als individu benaderd dan als groep. Tot slot treffen we weinig verschil aan tussen de verslaggeving in De Morgen en Het Laatste Nieuws, behalve voor wat betreft stereotypering. Uit De Morgen weerhielden we meer stereotiepe artikels dan uit Het Laatste Nieuws. Dat is opmerkelijk, omdat De Morgen aanzien wordt als een kwaliteitskrant die zich richt op een jong lezerspubliek.
2
Inhoudstafel
Abstract ............................................................................................................................................... 2 Inhoudstafel ........................................................................................................................................ 3 Inleiding ............................................................................................................................................... 5 Deel 1: Theorie ........................................................................................................................................ 7 1.
2.
3.
4.
5.
Jongeren en media ...................................................................................................................... 7 1.1
Media en sociale samenhang .............................................................................................. 7
1.2
Moral panics ........................................................................................................................ 9
1.3
Jongeren in het nieuws...................................................................................................... 11
Representatie, stereotypering en beeldvorming ...................................................................... 14 2.1
Representatie .................................................................................................................... 15
2.2
Stereotypering................................................................................................................... 18
2.3
Beeldvorming .................................................................................................................... 20
Jongeren .................................................................................................................................... 21 3.1
Wat is een jongere?........................................................................................................... 21
3.2
Puberteit en adolescentie ................................................................................................. 23
3.3
Jeugdculturen .................................................................................................................... 24
Het negatieve beeld over jongeren........................................................................................... 26 4.1
Mythen rond jongeren ...................................................................................................... 27
4.2
Stereotypen over jongeren ............................................................................................... 30
Initiatieven rond jongeren en media......................................................................................... 33 5.1
Initiatieven vanuit de mediasector.................................................................................... 33
5.2
Initiatieven vanuit de non-profit sector ............................................................................ 35
5.3
Initiatieven vanuit de overheid ......................................................................................... 36
5.4
Initiatieven vanuit de onderzoekswereld.......................................................................... 37
Besluit................................................................................................................................................ 39
3
Deel 2: Empirisch onderzoek................................................................................................................. 41 Inleiding ............................................................................................................................................. 41 6.
7.
Methode.................................................................................................................................... 41 6.1
Onderzoeksopzet............................................................................................................... 41
6.2
Steekproef ......................................................................................................................... 42
6.3
Materiaal en procedure..................................................................................................... 43
6.4
Operationalisering van de hypothesen ............................................................................. 45
Resultaten.................................................................................................................................. 47 7.1
Negatief nieuws, criminaliteit en stereotypering.............................................................. 49
7.2
Jongeren aan het woord.................................................................................................... 53
Bespreking en conclusie .................................................................................................................... 56 Literatuurlijst ......................................................................................................................................... 58 Bijlagen .................................................................................................................................................. 64
4
Inleiding Over ‘de jeugd van tegenwoordig’ is al liters inkt gevloeid. Niet alleen in wetenschappelijke literatuur, maar ook in populaire teksten is al veel geschreven over deze leeftijdsgroep. In die populaire mediateksten lijkt het alsof de jeugd niks waard is en het vroeger allemaal beter was. Maar strookt deze perceptie met de werkelijkheid? Worden jongeren inderdaad door de media voorgesteld als normloze nietsnutten? Deze vraag is het uitgangspunt voor onze masterproef. Om een antwoord te formuleren, hebben we deze verhandeling opgesplitst in twee delen, een literatuurstudie en een empirisch onderzoek. In de literatuurstudie gaan we op zoek naar theorieën en begrippen die ons een duidelijk beeld moeten verschaffen van de manier waarop jongeren voorgesteld worden in de media, en specifiek in de nieuwsmedia. Eerst en vooral geven we in hoofdstuk 1 een indicatie van het belang van die media. Massamedia helpen ons een wereldbeeld te vormen en kunnen invloed hebben op onze opinies en ons sociaal handelen. Media spelen een rol in de vorming van sociale samenhang en in het veranderen van die samenhang. Maar media kunnen ook morele paniek uiten, zeker wanneer het om jongeren gaat. Die ‘moral panic’ verwijst vaak naar een tijd waarin alles beter was en waarin jongeren nog het verschil tussen goed en kwaad kenden. Jongeren worden in nieuwsmedia regelmatig negatief bejegend, zo blijkt uit onderzoek. Nieuwsberichtgeving is soms sensationeel en jongeren worden dikwijls afgedaan als crimineel en gewelddadig. Maar waar komen die beelden vandaan? Die vraag beantwoorden we in hoofdstuk 2, door middel van de begrippen representatie, stereotypering en beeldvorming. Mensen geven betekenis aan de wereld rondom hen via representatiesystemen. Die systemen zijn terug te vinden in taal en beeld, en dus in de media. Representaties zijn echter geen weerspiegelingen van de realiteit. Vooral voor de representatie van verscheidenheid kan dit belangrijk zijn. Wanneer we de representatie van mensen die verschillen van ons, als een weerspiegeling van de werkelijkheid zien, kan dat gevolgen hebben voor het beeld dat wij hebben over die mensen. We creëren trouwens niet alleen betekenis via representatiesystemen, ook stereotypering en beeldvorming is belangrijk om de wereld rondom ons te begrijpen en om om te gaan met de enorme hoeveelheid informatie die iedere dag op ons afkomt. Stereotypen hoeven op zich niet slecht te zijn, maar wanneer een verkeerd beeld van een bepaalde sociale groep continu herhaald wordt, kan het wel negatieve gevolgen met zich meedragen. In hoofdstuk 3 spitsen we ons toe op de protagonisten van deze masterproef, de jongeren. Een eenzijdige definitie van deze leeftijdsgroep is moeilijk te geven, eerst en vooral omdat ‘de jongere’ een sociale constructie is. Pas sinds de industriële revolutie worden jongeren als een aparte leeftijdsgroep beschouwd. Ook een afbakening van de leeftijdsgrenzen van ‘de jongere’ is moeilijk en zelfs de benaming van de leeftijdsgroep is geen sinecure. Verder in dit hoofdstuk richten we ons op 5
de levensfasen waar elke jongere doorheen moet: de puberteit en de adolescentie. In deze perioden veranderen jongeren sterk op lichamelijk, cognitief en sociaal vlak. Jongeren gaan bovendien op zoek naar een eigen identiteit. Die identiteit kunnen ze vinden in een jeugdcultuur. Er heersen trouwens heel wat negatieve beelden over jongeren. Hoewel onderzoek al verschillende mythen en stereotypen over jongeren ontkrachtte, houden ze hardnekkig stand, zo blijkt in hoofdstuk 4. Jongeren zouden rebels, agressief en zelfs gewelddadig zijn. Ze zouden roken, drinken en drugs nemen en te vroeg seksueel actief zijn. Jongeren zouden geen respect tonen en onvriendelijk en onbeleefd zijn. Ze zouden er een egoïstische en materialistische levensstijl op nahouden, lui zijn, niet willen opgroeien en zich niet willen engageren in de maatschappij. Voorts worden jongeren regelmatig afgedaan als kwetsbare slachtoffers die beschermd moeten worden tegen zichzelf en tegen de maatschappij. Ook zouden ze zich neerslachtig en gestresseerd voelen. Die negatieve jongerenbeelden vinden we regelmatig terug in de media, en dat is voor een aantal instituties een reden om zich te bekommeren om dat jongerenbeeld. In hoofdstuk 5 zien we dat vanuit de overheid, non-profit sector, onderzoekswereld en de media zelf al verschillende initiatieven, campagnes of richtlijnen werden uitgewerkt om het beeld van jongeren een positieve wending te geven. In deze vijf hoofdstukken hebben we een overzicht geschetst van de manier waarop jongerenbeelden tot stand komen en hoe die beelden in de media gerepresenteerd worden. In het tweede deel van deze masterproef gaan we met die wetenschappelijke kennis aan de slag. We willen nagaan hoe het met het jongerenbeeld in de Vlaamse pers gesteld is. Dat doen we aan de hand van een inhoudsanalyse. Die methode doen we uit de doeken in hoofdstuk 6. Door de korte tijdsspanne waarin we deze masterproef maakten, hebben we ons alleen gericht op de kranten De Morgen en Het Laatste Nieuws, in een periode van twee weken. We willen vooral nagaan of de berichtgeving in deze Vlaamse kranten zo negatief is als uit het aangehaalde onderzoek blijkt. Ook willen we weten of Vlaamse kranten jongeren stereotyperen in hun berichtgeving en of deze leeftijdsgroep veralgemeend benaderd wordt. We schetsen een overzicht van de belangrijkste thema’s waarmee jongeren in nieuwsberichten geassocieerd worden en gaan na of jongeren in die nieuwsberichten aan het woord gelaten worden. De resultaten van dit onderzoek bespreken we in hoofdstuk 7.
6
Deel 1: Theorie 1. Jongeren en media De media zijn één van de actoren die een belangrijke rol spelen in ons beeldvormingsproces. Ze hebben een belangrijke functie in onze kijk op mensen en onze visie op de wereld. Alvorens we kunnen ingaan op dit proces van beeldvorming, moeten we de rol van de media even van naderbij bekijken. Specifiek houden we het nieuwsvormingsproces onder de loep. In de nieuwsberichtgeving over jongeren is vaak sprake van ‘moral panics’. Wat dat begrip inhoudt en op welke manier jongeren in het nieuws verschijnen, bespreken we in het laatste deel van dit hoofdstuk. Als smaakmaker voor dit hoofdstuk geven we alvast een stemmend citaat: ‘Radio, television, film, and the other products of media culture provide materials out of which we forge our very identities; our sense of selfhood; our notion of what it means to be male or female; our sense of class, of ethnicity and race, of nationality, of sexuality; and of "us" and "them". Media images help shape our view of the world and our deepest values: what we consider good or bad, positive or negative, moral or evil. Media stories provide the symbols, myths, and resources through which we constitute a common culture and through the appropriation of which we insert ourselves into this culture.’ (Kellner, 1993, p. 1).
1.1 Media en sociale samenhang De meeste auteurs zijn het erover eens dat media een grote rol spelen in onze maatschappij. Volgens Verstraeten (2004, p. 120) kan de manier waarop bepaalde sociale groepen of maatschappelijke problemen voorgesteld worden in de media, belangrijke invloeden hebben op de publieke opinie en op het sociaal handelen van mensen. Grossberg, Wartella & Whitney (1998, p. 242) stellen in dit verband dat mensen zichzelf en de wereld rondom hen proberen te begrijpen via de media. Ook volgens McQuail (2000, p. 89-90) spelen de media een belangrijke rol spelen in het tot stand komen van sociale samenhang in een maatschappij. Hij onderscheidt daarbij de centrifugale of centripetale rol van media. De centrifugale rol houdt in dat media kunnen zorgen voor sociale verandering. Ze kunnen vrijheid, individualisme en fragmentatie bewerkstelligen en een heterogeniserend effect uitoefenen. Maar media kunnen ook een centripetale rol vervullen. Dat betekent dat ze de sociale eenheid kunnen bevorderen. Media kunnen orde, cohesie en integratie in de hand werken en een homogeniserend effect hebben. Deze beide processen kunnen positieve, maar ook negatieve gevolgen hebben. De centrifugale dimensie kan ervoor zorgen dat de individualiteit van mensen benadrukt wordt en dat ze niet als een homogene groep beschouwd worden. Maar ze kan tegelijkertijd leiden tot normeloosheid en isolatie. Het centripetale effect van media kan dan weer de 7
sociale integratie en solidariteit bevorderen, maar kan tegelijkertijd leiden tot uniformiteit en de dominantie van één bepaald denkbeeld (McQuail, 2000, p. 89-90). Om te beantwoorden op de vraag of media de oorzaak dan wel het gevolg zijn van sociale verandering, haalt McQuail (2000, p. 78-80) de typologie van Rosengren aan. Rosengren geeft vier mogelijke visies op deze vraag. Als we media zien als een aspect van de grotere maatschappelijke structuur, spreken we van materialisme. Media zijn dan afhankelijk van de economie en de machtsstructuren in een maatschappij. Dit betekent dat wie de media beheerst, een grote invloed kan uitoefenen op de maatschappij. Vanuit het idealisme worden media los van die structuren bekeken. We vertrekken dan vanuit de inhoud en vanuit de sterke invloed die deze inhoud kan hebben op de samenleving. De ideeën en waarden die de media weergeven beïnvloeden de sociale verandering, zonder dat van belang is wie de media controleert. De interdepentente visie houdt een combinatie van het materialisme en het idealisme in. Media-inhouden oefenen een invloed uit op de maatschappij, maar ook wie de media controleert is van belang. De sociale structuur en de media beïnvloeden elkaar dus wederzijds. Als laatste typeert Rosengren het autonome denkbeeld, waarbij hij stelt dat media en sociale structuur volledig los van elkaar kunnen bestaan. We kunnen de impact van media op verschillende manieren bekijken, bijvoorbeeld vanuit het perspectief van de media-instelling (de communicator), of vanuit het oogpunt van het publiek (de ontvanger). Wij kiezen ervoor om de media-inhoud te bestuderen. Volgens McQuail (2005, p. 340342) wordt media-inhoud vanuit twee doelstellingen geanalyseerd. Aan de ene kant willen onderzoekers zicht krijgen op de potentiële effecten van media-inhoud, aan de andere kant willen ze begrijpen waarom die media-inhoud zo een aantrekkingskracht heeft op het publiek. Vroege studies naar de inhoud van media weerspiegelden een bezorgdheid om de sociale problemen die aan media gekoppeld werden. Ze behandelden onderwerpen als het beeld dat in entertainmentmedia werd opgehangen van geweld, criminaliteit en seks, het gebruik van media als propagandamiddel, en de manier waarop media omgingen met raciale of andere vormen van stereotypering. McQuail haalt naast de twee voornaamste doelstellingen, een tiental motieven aan waarom media-inhoud bestudeerd wordt. De belangrijkste motieven voor ons eigen onderzoek zijn de volgende: -
Beschrijven en vergelijken van media output. Willen we weten hoe jongeren geportretteerd worden in de media, dan moeten we de media-inhoud eerst kunnen schetsen. In deze masterproef willen we bijvoorbeeld nagaan met welke thema’s jongeren geassocieerd worden in de geschreven pers.
-
De media-inhoud vergelijken met de sociale realiteit. We gaan de sociale werkelijkheid vergelijken met mediaboodschappen. Als we willen achterhalen hoe het gesteld is met de 8
berichtgeving over jongeren, moeten we eerst weten hoe de situatie van jongeren in onze samenleving werkelijk is. We moeten ook nagaan welke beelden mensen hebben over jongeren. In ons onderzoek moeten we die werkelijkheid en die beelden vergelijken met de nieuwsinhoud.
1.2 Moral panics Nu we het algemene belang van de media in onze maatschappij hebben geschetst, zullen we focussen op de relatie tussen jongeren en media. Over jongeren wordt vaak paniekerig gedaan in de nieuwsmedia, zoals blijkt uit een citaat van Thompson (1998, p. 1): ‘For a century and more there have been panics over crime, and the activities of ‘youth’ in particular have often been presented as potentially immoral and a threat to the established way of life.’ Deze paniek verwijst naar het begrip ‘moral panics’. Die term werd volgens verschillende auteurs voor het eerst gebruikt door Jock Young (Thompson, 1998, p. 7; McRobbie & Thornton, 1995, p. 560). Maar het was diens collega Stanley Cohen die het begrip algemeen introduceerde in de literatuur (McRobbie & Thornton, 1995, p. 560; Thompson, 1998, p. 7; Oswell, 1998, p. 36; Osgerby, 2004, p. 73). Ook Hall schreef volgens Oswell (1998, p. 36) en Osgerby (2004, p. 85) als één van de eersten over moral panics. Cohen (geciteerd in Thompson, 1998, p. 32-33) baseerde zijn boek ‘Folk devils and moral panics’ op de ‘mods’ en ‘rockers’, twee jongerensubculturen uit het Groot-Brittannië van de jaren 1960. Hij merkte op dat de media alarmerende berichten verspreidden over rellen en opstandjes van jongeren uit deze subculturen. De koppen van die nieuwsberichten klonken allesbehalve geruststellend: ‘Day of Terror by Scooter Groups’ uit The Daily Telegraph, ‘Youngsters Beat Up Town – 97 Leather Jackets Arrests’ uit The Daily Express, ‘Wild Ones Invade Seaside – 97 Arrests’ uit The Daily Mirror (Cohen, geciteerd in Thompson, 1998, p. 32-33). Thompson (1998, p. 1) stelt dat ‘[i]t is widely acknowledged that this is the age of the moral panic.’ Maar wat houdt dit begrip nu precies in? Er circuleren verschillende definities van ‘moral panics’ (McRobbie et al., 1995; Thompson, 1998; Mazzarella, 2006; Bauwens, 2009), maar in principe komt het hierop neer: een ‘moral panic’ is een (meestal overdreven) reactie van media, politici, geestelijken of andere elitefiguren op een fenomeen dat als bedreigend en amoreel wordt beschouwd door die elites. Vaak is dat fenomeen gelinkt aan jongeren of jongerenculturen en gaat het gepaard met alarmerende nieuwsberichten van het morele verval van die jongeren. ‘Moral panics’ gaan meestal uit van een ongerustheid van volwassenen om de ‘jeugd van tegenwoordig’. Thompson (1998, p. 8-9) ziet een viertal kenmerken van moral panics. Ze worden getypeerd door een grote ongerustheid over het gedrag van een bepaalde groep of categorie van mensen en er bestaat een gevoel van vijandigheid tegenover deze groep. Bovendien zijn moral panics volatiel en 9
disproportioneel. Ze kunnen opeens opduiken en even snel weer verdwijnen, en de dreiging of het gevaar wordt vaak overdreven voorgesteld. De auteur bakent bovendien vijf stadia van moral panics af. In de eerste fase wordt iets of iemand gedefinieerd als een bedreiging voor de morele waarden van de maatschappij. Die bedreiging wordt dan opgepikt door de media, die het in een herkenbare vorm gieten. Wanneer de media de ‘paniek’ onderschept, groeit de ongerustheid bij het publiek, waarna ook de overheid en opiniemakers gaan reageren. Uiteindelijk sterft de morele paniek een stille dood, of resulteert ze in sociale veranderingen. Moral panics monden vaak uit in ‘media panics’, legt Bauwens (2009) uit. Dit betekent dat het morele verval van jongeren gelinkt wordt hun mediagebruik. Een populair voorbeeld van zo een media panic is dat jongeren gewelddadig gedrag zouden vertonen omdat ze videospelletjes spelen. Moral en media panics zijn vaak overdreven reacties op een onbekend, soms schijnbaar bedreigend fenomeen. Maar ze ontstaan niet in een vacuum. Ze maken deel uit van een bepaald tijdskader en zijn een uiting van bepaalde algemene denkbeelden in de maatschappij. Thompson (1998, p. 4) schetst de historische context van moral panics als een verlangen naar een verloren gewaande ‘gouden tijd’: ‘It is part of a perspective that looks backwards to a golden age of moral certainties from which there had been only moral decline, in which people – especially the young – can no longer tell the difference between right and wrong.’ Ook Pearson (geciteerd in McRobbie & Thornton, 1995, p. 561) verwijst naar deze gouden tijd. McRobbie & Thornton (1995, p. 559-560) zien een principieel verschil tussen de moral panics van vroeger en nu. In de jaren 1960 ontstonden moral panics vooral vanuit een bezorgdheid om de jeugd, die later opgepikt werden door de media. Maar vandaag creëren media zelf morele paniek. ‘Moral panics, once the unintended outcome of journalistic practice, seem to have become a goal’, zo stellen de auteurs. Thompson (1998, p. 1-2) ziet twee verschillen. Het eerste is de snelheid waarmee moral panics elkaar afwisselen: ‘[o]ne barely finishes before another takes its place’. Moral panics zijn vandaag ook tegen een veel grotere groep mensen gericht dan vroeger. Waren ze in de jaren 1960 slechts gericht op een (kleine) jongerencultuur als de ‘mods’ en ‘rockers’, slaan ze nu op de gehele jeugd. Ook de aanleiding van een morele paniek is volgens Thompson anders dan vroeger: ‘Almost anything can spark off a panic, so the initial event can range from something as serious as children killing another child (the murder, in 1993, of James Bulger [in Great Britain]) to an incident of school bullying.’ (Thompson, 1998, p. 2). Bauwens (2009) ziet die veranderingen in moral panics als een gevolg van ‘market-driven journalism’. De toenemende competitie tussen media zorgt ervoor dat media in steeds minder tijd en met steeds minder middelen kort op de bal moeten spelen. Daardoor neemt de routinisering in de journalistiek toe en zijn journalisten geneigd om voorrang te geven aan verhalen of thema’s waarmee ze vertrouwd zijn. Ze zullen dus eerder nieuws brengen dat stereotypen bevestigd, dan nieuws dat die 10
stereotypen net probeert te ontkrachten, omdat dat veel moeilijker is en meer tijd vraagt. Nog volgens Bauwens hangen moral panics samen met ‘agenda setting’. Media kunnen bepalen over welke thema’s bericht wordt en vooral op welke manier ze die berichten brengen. Daardoor kunnen ze de agenda’s van het publiek en de politiek bepalen. Wanneer de media alarmerend gaan berichten over bepaalde onderwerpen, zullen het publiek en de politiek hierop inpikken en zal het morele paniekvertoog een dominant denkbeeld worden in de maatschappij (Bauwens, 2009).
1.3 Jongeren in het nieuws In het vorige puntje haalden we aan dat er regelmatig verontrustende nieuwsberichten verschijnen over jongeren, wat kan wijzen op een morele paniek. Voor we ingaan op de manier waarop jongeren in het nieuws verschijnen, moeten we uitleggen wat nieuws inhoudt en hoe nieuwsberichtgeving tot stand komt. Tunstall (geciteerd in McQuail, 2005, p. 375) ziet de krant als het archetype en prototype van alle moderne massamedia en beschouwt nieuws als het ‘hoofdingrediënt’ van een krant. Het nieuws als genre heeft al een lange traditie en is erg belangrijk voor het vormen van de media als sociale institutie. Nieuws krijgt in onze maatschappij een speciale status toegeschreven omdat nieuwsmedia opinies kunnen verspreiden in naam van het publiek. De mediainstituties zouden amper kunnen bestaan zonder nieuws, maar nieuws is ook afhankelijk van die mediainstituties. Het is de institutie die de distributie en organisatie van nieuws regelt en het is door de mediainstitutie dat nieuws zijn geloofwaardigheid en autoriteit krijgt. Maar wat is nieuws nu precies? McQuail (2005, p. 376-377) geeft een aantal kenmerken van nieuws. Gebeurtenissen die als nieuws bestempeld worden, zijn onverwacht of ongewoon en maken gebruik van signalen. Nieuws is bovendien voorspelbaar, van voorbijgaande aard en heeft een fragmentarisch karakter. Het moet gebaseerd zijn op feiten, gevormd worden door waarden en interessant zijn voor het publiek. Hoe komt dat nieuws nu tot stand? Reese (2001) stelde in dit verband het ‘hierarchy-of-influences model’ op. Volgens hem wordt nieuws op verschillende niveaus gemaakt. Op het individuele niveau spelen de attitudes, persoonlijkheidskenmerken en motieven van de individuele journalist een rol. Een concept dat binnen dit niveau past is dat van de ‘gatekeeper’ van White. Deze ‘Mr. Gates’ beslist autonoom welke telexberichten en nieuwtjes worden opgenomen in de nieuwsverslaggeving. Op het routineniveau bepalen de dagelijkse praktijken en routines van journalisten het nieuws. Zo gaan journalisten bijvoorbeeld op een geroutiniseerde manier om met hun bronnen, hebben ze een vaste dagindeling en selecteren ze nieuws volgens een bepaald patrooon. Het organisatorische niveau focust op de sociale en economische structuren binnen een nieuwsorganisatie en op de sociale (machts)relaties binnen die organisatie. Het editoriaal beleid van een krant bijvoorbeeld kan bepalen welk verhaal de krant opneemt en welk verhaal het minder belangrijk vindt. Het extra-mediale
11
niveau behelst de invloeden buiten de nieuwsorganisatie, zoals commerciële of politieke druk. Vandaag bijvoorbeeld wordt het nieuws niet alleen bepaald door journalisten, maar hebben ook marketeers een invloed op wat er in een krant verschijnt. Op het ideologische niveau vragen we ons af hoe media-inhoud samenhangt met hogere sociale belangen en hoe betekenis in dienst staat van de heersende macht. Dit houdt bijvoorbeeld in dat het nieuws altijd cultureel gekleurd is; het nieuws wordt altijd gemaakt vanuit een bepaalde cultureel en ideologisch getinte bril (Reese, 2009, p. 173187; Paulussen, 2008). We hebben kort geschetst wat nieuws betekent in onze maatschappij en hoe dat nieuws tot stand komt. We zullen nu verder inzoomen op nieuwsberichtgeving over jongeren. Uit verschillend onderzoek blijkt dat jongeren niet altijd even positief geportretteerd worden in het nieuws. Clark, Gosh, Green & Shariff (2008, p. 6) geven een overzicht van de belangrijkste vaststellingen in onderzoek naar berichtgeving over jongeren: -
De meeste mediaberichtgeving over jongeren is negatief
-
Berichten over jongeren gaan meestal over misdrijven, bendevorming, onderwijs en sociale uitsluiting
-
Jonge daders krijgen meestal negatieve media-aandacht
-
De berichtgeving is vaak sensationeel
-
De media geven niet altijd een goede weergave van de realiteit
-
De meeste jongeren vinden dat de media hen portretteren als antisociaal en als een groep om bang van te zijn.
Mazzarella (2006, p. 232-236) haalt een reeks auteurs aan die onderzoek deden naar berichtgeving over jongeren in de Verenigde Staten. Ze citeert Gaines, die stelt dat mediaberichten over jongeren meestal erg negatief geladen zijn: ‘[P]opular media ‘misrepresentation(s)’ of youth often include ‘images of kids as ‘thugs’, ‘animals’, drive-by shoot-outs, gangsters and teenage crack moms rocking in the free world, jock gang rapists, parricide perps, low math and science scorers, zombies without morals’ (Gaines, geciteerd in Mazzarella, 2006, p. 232). Mazzarella haalt ook Hartley aan, die spreekt over ‘juvenation’ van jongeren in het nieuws. Doordat media de nadruk leggen op de tekortkomingen en problemen van jongeren, wordt de jeugd gestigmatiseerd. Ze citeert auteurs die verschillen zien in de berichtgeving over blanke en zwarte jongeren (Binder, geciteerd in Mazzarella, 2006, p. 234; Giroux, geciteerd in Mazzarella, 2006, p. 233), en in berichtgeving over jongens en meisjes (Mazzarella & Pecora, geciteerd in Mazzarella, 2006, p. 234). Verder haalt ze een hele resem studies 12
aan waaruit blijkt dat jongeren geen stem krijgen in de media. Zo deed Tucker (geciteerd in Mazzarella, 2006, p. 235) een studie naar de mediaheisa rond Calvin Klein ‘kiddie porn’ advertenties in 1995. Tucker concludeerde dat jongeren nauwelijks als nieuwsbron gebruikt werden in de artikels over de controverse. Jackson (geciteerd in Mazzarella, 2006, p. 235) vond dat ‘slechts een handvol’ tienermoeders als bron werden gebruikt in artikels rond tienerzwangerschap. En ook Hartley en Giroux (geciteerd in Mazzarella, 2006, p. 235) stellen dat jongeren en kinderen geen stem krijgen in de media. Mazzarella concludeert hieruit dat er een ‘source bias’ bestaat als het gaat om mediaberichtgeving over jongeren. Deze vaststelling sluit aan bij een theorie die ‘voices and agency’ heet. Bij deze theorie staat de vraag wie een stem krijgt in de media centraal. Bauwens (2009) stelt dat jongeren in nieuwsberichtgeving weinig aan het woord gelaten worden omdat de inzeg voor jongeren vanuit een gedisciplineerd kader gebeurt. Dat wil zeggen dat volwassenen en mediaprofessionals bepalen op welke manier jongeren inspraak krijgen. Volwassenen bepalen dus de manier waarop jongeren aan het woord gelaten worden. Ook Strange (2007, p. 5-7) haalt een resem (Amerikaans) onderzoek aan naar jongeren in het nieuws. Amundson (geciteerd in Strange, 2007, p. 5) bijvoorbeeld ging op zoek naar de mediaberichtgeving over adolescenten in print- en televisienieuws en vond dat ‘slecht nieuws’ de jongerennieuwsagenda domineert. Een studie naar de berichtgeving in kranten in Californië vond dat 25% van alle berichten over jongeren ging over geweld, terwijl slechts 3% van de jongeren werkelijk slachtoffer of dader waren van gewelddadige delicten. Dorfman en Schiraldi (geciteerd in Strange, 2007, p. 5) stellen dat de media een afwijkend beeld van de werkelijkheid brengen. Strange stelt net als Mazzarella dat er verschillen zijn in de berichtgeving als we kijken naar ras of gender. Maar ook leeftijd speelt een rol. Oudere jongeren worden vaker geassocieerd met criminaliteit en roekeloos gedrag. Maar hoewel jongeren vaak negatief in het nieuws komen en geassocieerd worden met criminaliteit en geweld, komen ze ook bij andere thema’s aan bod. Onderwerpen als onderwijs, gezondheid en voeding zijn ook populair als het om jongeren gaat. Jongeren worden bovendien vaak afgebeeld als atleten of consumenten. Cornelissen (2000, p. 62-67) beschrijft een indicatief onderzoek naar de berichtgeving over jongeren in de Nederlandse media. Hoewel het onderzoek een redelijk subjectief karakter heeft, kan het ons toch een indicatie geven van hoe nieuwsmedia in Nederland omgaan met jongeren. Cornelissen concludeert dat jongeren in dagbladen te weinig voorkomen, uitgaande van hun aandeel in de bevolking. Op de publieke televisie klopt de verhouding beter. Nieuwsberichten over jongeren in de Nederlandse pers en openbare omroep zijn vaak stereotiep. De stereotypen die het vaakst voorkomen, zijn die van de ‘criminele jeugd’, en van ‘aanstormend jong talent’. De auteur stelt dat dit een weinig genuanceerd beeld is: ‘jongeren zijn in de media vaak óf geweldig óf gewelddadig’ 13
(Cornelissen, 2000, p. 67). Ook zij vond dat jongeren te weinig het woord krijgen in nieuwsberichten. Nog dichter bij huis vinden we studies van Van Gorp en Stevens. Het onderzoek van Van Gorp (geciteerd in Stevens, 2004) heeft niet meteen betrekking op nieuwsberichtgeving, maar schetst toch een beeld van hoe jongeren in de Belgische media aan bod komen. Hij analyseerde 72 uren televisie en vond dat kinderen en jongeren op de algemene televisiezenders (TV1, VTM, Kanaal 2 en VT4) ondervertegenwoordigd zijn. Als ze al aan bod komen, gaat het meestal om westerse jongens. Meisjes en niet-westerse kinderen komen bijna niet in beeld. Ook opvallend is dat op Ketnet adolescenten veel vaker aan bod komen dan kinderen. Het onderzoek van Stevens (geciteerd in Stevens, 2004, p. 14-15) spitste zich toe op de berichtgeving over gabbers in de Belgische geschreven pers. Stevens baseerde zijn onderzoek op een Nederlandse studie van Verhagen, waaruit bleek dat er in de berichtgeving over gabbers in de jaren 1990 een belangrijke verschuiving was. De eerste jaren werden enkel de negatieve aspecten van de gabbercultuur belicht, later kwamen ook positieve elementen aan bod. Stevens vond echter niet zo een verschuiving in de Belgische pers. Hij stelde vast dat in de berichtgeving uit de periode 1996-2000 er vooral veel aandacht was voor de stilistische elementen van de gabbercultuur en voor negatieve aspecten zoals racisme, overlast en druggebruik. Vanaf 2000 was de berichtgeving zelfs volledig negatief en werd de term ‘gabber’ bijna automatisch gelijkgesteld met een kaal persoon die voor problemen zorgde. Veel Belgische studies naar de manier waarop jongeren in nieuwsberichten voorkomen, zijn er dus niet. We zullen ons empirisch onderzoek daarom voornamelijk baseren op de bevindingen uit het Nederlandse onderzoek van Cornelissen en de aangehaalde Amerikaanse studies.
2. Representatie, stereotypering en beeldvorming In het vorige hoofdstuk gaven we aan dat media een grote rol spelen in onze maatschappij. Media kunnen ons beeld van de werkelijkheid sturen en mensen gaan zichzelf en de wereld rondom hen proberen te begrijpen via de beelden die zij aangereikt krijgen uit de massamedia. De manier waarop die beelden gecreëerd worden, verloopt via representatie, stereotypering en beeldvorming. Als introductie tot dit hoofdstuk geven we alvast een citaat van Hall (1997, p. 225): ‘How do we represent people and places which are significantly different from us? Why is ‘difference’ so compelling a theme, so contested an area of representation? What is the secret fascination of ‘otherness’, and why is popular representation so frequently drawn to it? What are the typical forms and representational practices which are used to represent ‘difference’ in popular culture today, and where did these popular figures and stereotypes come from?’
14
2.1 Representatie Volgens Hall (1997, p. 1-5) geven mensen betekenis aan de wereld rondom hen via representatiesystemen. Taal is daarbij een essentieel element. Door taal kunnen we betekenis creëren, waarbij we tekens (woorden, beelden, klanken, gebaren,...) gebruiken om onze concepten, ideeën en gevoelens weer te geven. Aan een object met vier poten en een zitvlak bijvoorbeeld geven wij het teken ‘stoel’. We weten wat ‘stoel’ betekent, door het teken, het woord dat we ervoor gebruiken. Een chemische reactie in ons lichaam duiden we bijvoorbeeld aan als het teken ‘verliefdheid’. Wat wij zeggen, denken of voelen over dingen, geeft ze hun betekenis. Op die manier representeren we dingen naar anderen toe en kunnen we elkaar begrijpen. Verstraeten (2004, p. 118) geeft de volgende definitie voor representatie: ‘de praktijk om via een combinatie van verschillende tekens elementen uit de ons omringende werkelijkheid begrijbaar en betekenisvol te maken (a sense-making practice)’. Representatie gebeurt in iedere sociale interactie. Deaux en Philogène (2001, p. 4) zien mensen als sociale wezens, die door interactie communiceren met elkaar. Om de wereld en elkaar te begrijpen, construeren mensen een raamwerk van gedeelde betekenissen of sociale representaties. Elke interactie gebeurt vanuit die gedeelde representaties, die ons toelaten de sociale realiteit te benoemen en te classificeren. Maar betekenisgeving via taal en beeld gebeurt niet alleen tijdens sociale interactie, het wordt ook in verschillende (massa)media gecreëerd, stelt Hall (1997, p. 3). Tekens en taal moeten dan wel op dezelfde manier geïnterpreteerd worden. Betekenissen kunnen pas gedeeld worden wanneer mensen tot eenzelfde cultuur behoren en over hetzelfde linguïstisch kader beschikken. Mensen behoren tot eenzelfde cultuur wanneer ze dezelfde waarden belangrijk vinden en de wereld op eenzelfde manier interpreteren. Taal is trouwens een breed concept: elke culturele uiting kan gezien worden als taal. Hall (1997, p. 225-257) vraagt zich af hoe we mensen die verschillen van ons, voorstellen. Vanuit vier invalshoeken probeert hij te verklaren waarom mensen gefascineerd zijn door ‘anders-zijn’, waarom verscheidenheid zo belangrijk is voor ons. Vanuit linguïstische invalshoek is verscheidenheid van belang omdat het essentieel is om tot betekenis te komen. Zonder verscheidenheid zou er geen betekenis kunnen bestaan. Hall (1997, p. 234) haalt De Saussure aan, die stelt dat betekenis afhangt van het verschil tussen twee tegengestelden. We weten wat een ‘adolescent’ betekent, omdat we het kunnen contrasteren met de betekenis van ‘volwassene’. Derrida (geciteerd in Hall, 1997, p. 235) gaat nog een stapje verder. De twee tegengestelden bevinden zich in een machtsrelatie: één pool is altijd de dominante. Zo is ‘volwassene’ de meerdere van ‘adolescent’. Deze invalshoek vinden we ook bij Grossberg et al. (1998, p. 185) en bij Smelik (1999, p. 39-40) terug. Binaire opposities zijn
15
uiteraard een sterke vereenvoudiging van de realiteit. Mensen zijn niet of ‘adolescent’ of ‘volwasse’, er bestaan heel wat leeftijdsstadia tussen deze twee polen. Toch kunnen we volgens Hall niet zonder ze. Nog vanuit de linguïstiek komt de idee dat we betekenis slechts kunnen construeren vanuit de dialoog met ‘de andere’. Volgens Bakhtin (geciteerd in Hall, 1997, p. 235) ontstaat alles wat we zeggen en bedoelen vanuit de interactie met een ander persoon. Betekenis wordt gegenereerd vanuit de verschillen tussen de participanten van die dialoog. In iedere interactie wordt betekenis onderhandeld. Betekenis ligt dus nooit vast. Aansluitend stelt Dyer (2002, p. 1-5) dat het publiek een tekst op verschillende manieren kan interpreteren. Een tekst met een negatieve betekenis hoeft dus niet noodzakelijk als negatief gelezen te worden. Een derde verklaring vindt Hall bij de antropologie. Mary Douglas (geciteerd in Hall, 1997, p. 236) legt uit dat sociale groepen dingen gaan categoriseren en organiseren om er zo betekenis aan te geven. Verscheidenheid is hier de basis van een symbolische orde binnen een cultuur. Deze ordening kan onschuldig zijn – zoals de indeling van rauw en gekookt voedsel – maar ze kan ook negatieve gevoelens met zich meebrengen. Wanneer iets in een verkeerde categorie opduikt, of niet in een categorie past, kan dit de culturele orde grondig in de war sturen. Dat kan verklaren waarom veel culturen argwanend staan tegenover alles wat ‘anders’ is en kunnen ze dat ‘anders-zijn’ gaan stigmatiseren als abnormaal. Ook Augoustinos (2001, p. 201) heeft het over categorisering, maar redeneert vanuit een sociaal-psychologisch perspectief. Mensen gaan stimuli indelen in categorieën, om op een efficiënte en effectieve manier om te gaan met een complexe wereld. Moscovi (2001, p. 20) vult daarbij aan dat mensen dingen, personen en gebeurtenissen die vreemd lijken, gaan categoriseren. Daardoor wordt wat vreemd en verontrustend lijkt, omgevormd tot iets vertrouwd. Stangor (2000, p. 1-16) baseert zijn definitie van stereotypering ook op het principe van categorisering (zie 2.2). Halls laatste verklaring waarom verscheidenheid zo belangrijk is in onze maatschappij, ligt bij de psychoanalyse. Het argument hier is dat ‘de andere’ fundamenteel is voor het psychisch en seksueel welzijn. Hall (1997, p. 237) verwijst daarvoor naar het Oedipuscomplex van Freud. Dit model hanteert het verschil tussen de seksen als basis voor de manier waarop we later met verschil omgaan. Hoewel het sterk gecontesteerd wordt, heeft het tot op vandaag een grote invloed. Hall (1997, p. 3) haalde al aan dat representatie niet alleen via sociale interactie gebeurt, maar ook via massamedia. Grossberg et al. (1998, p. 235) leggen het belang van mediarepresenaties als volgt uit: ‘The media provide pictures of people, descriptions of different social groups and of their social identities. If someone has never seen any member of a particular group – an Azerbaijani, for instance 16
– then it is likely that what they think such people are like will be the result of what they have seen, heard, or read about them in the media’. Zo kunnen we het ook stellen bij jongeren. Wanneer mensen in hun dagelijkse bestaan niet in contact komen met jongeren of jongeren niet van dichtbij leren kennen, zijn ze aangewezen op de mediarepresentaties van deze sociale groep om zich een beeld van hen te vormen. Stewart, Lavelle & Kowatzke (2001, p. 38) geven vijf kenmerken van mediarepresentaties. Eerst en vooral bestaan ze uit elementen die continu herhaald worden, zodat ze natuurlijk en normaal gaan lijken. Het publiek zal zich bovendien identificeren met een representatie die binnen haar zelfbeeld en maatschappijvisie past. Maar wanneer de representatie eerder vreemd of anders lijkt, zal het publiek ze enkel herkennen. Media maken categorieën aan om personen, ideëen en gebeurtenissen in te delen en beter begrijpbaar te maken. Representaties zijn generaliseringen van deze categorieën en het beeld van ‘de jongere’ is een voorbeeld van zo een categorie. Ook houden mediarepresentaties altijd een waardeoordeel in en zijn ze altijd gericht op een bepaald publiek. Hoewel het lijkt dat media een spiegel van de realiteit zijn, is dit niet zo. Stewart et al. (2001, p. 35) geven het zo aan: ‘The media do not present reality; they ‘re-present’ it’. Mediaproducten zijn geen beleefde ervaringen, ze zijn op zijn best selecties van die ervaringen. Een mediarepresentatie is een geconstrueerd beeld, een selectie uit een enorme hoeveelheid beelden en standpunten. Ook volgens Grossberg et al. (1998, p. 194-196) en Osgerby (2004, p. 60) zijn mediarepresentaties geen exacte weergave van de realiteit, hoewel ze zich wel vaak zo voordoen. Dyer (2002, p. 2) noemt dit de tekstualiteit van representatie. Media geven de realiteit niet weer, ze tonen simpelweg andere representaties. Al betekent dit niet dat mensen de realiteit enkel kunnen begrijpen door mediarepresentaties, of dat ze de realiteit niet kunnen bevatten. Toch is ons beeld van de realiteit altijd selectief, onvolledig en subjectief. Mensen veronderstellen dat ze feiten kunnen onderscheiden van fictie, maar dat is volgens Grossberg et al. (1998, p. 194) niet altijd even gemakkelijk. Want media genereren hun eigen realiteit, ze bevatten een waardeoordeel en kunnen onze perceptie manipuleren. Soms doen ze dat bewust, maar meestal gebeurt het onbewust. Stewart et al. (2001, p. 424-425) specificeren dat ook nieuwsberichten de realiteit niet exact weergeven. Nieuws wordt op een bepaalde manier geselecteerd, een bericht krijgt een bepaalde plaats in de krant en heeft een bepaalde grootte. Daardoor kan ‘bias’ ontstaan. Een evenwichtige berichtgeving is vaak onmogelijk, omdat bepaalde denkbeelden en opinies meer gangbaar en dominanter zijn dan andere. Dit kan betekenen dat media bepaalde sociale groepen, zoals jongeren, bevooroordeeld behandelen. Mediarepresentaties zijn bovendien gericht op een bepaald publiek. Een nieuwsbericht over jongeren bijvoorbeeld zal meestal bedoeld zijn voor een volwassen publiek, in plaats van voor die jongeren zelf. 17
2.2 Stereotypering Mensen creëren dus betekenis via representaties en representatie is nodig om te kunnen functioneren in de maatschappij. Uit het citaat van Hall aan het begin van dit hoofdstuk, blijkt dat stereotypen een vorm van representaties zijn. De term ‘stereotype’ is echter negatiever geladen dan representatie. Wij vragen ons af of stereotypen werkelijk zo schadelijk zijn. Voor we deze vraag kunnen beantwoorden, gaan we op zoek naar het ontstaan en de definitie van het begrip. Volgens verschillende auteurs werd de term ‘stereotype’ geïntroduceerd door Walter Lippman (Stangor, 2000, p. 6; Dyer, 2002, p. 11-18; Grossberg et al., 1998, p. 235). Lippman vroeg zich af hoe individuen reageren op mensen uit een andere cultuur, en zag stereotypen als ‘the pictures in our heads’ over anderen. Lester, Ross & Dennis (2003, p. xi) definiëren een stereotype als ‘a conventional, formulaic and oversimplified conception, opinion, or image’. Halsey (n.d.) hanteert een gelijkaardige definitie. Smelik (1999, p. 24) ziet stereotypen als ‘het in een bepaalde, vaste vorm gieten van een mentaal beeld’, dat tot stand komt door generalisering. Stangor geeft in ‘Stereotypes and prejudice’ (2000, p. 1) de volgende definities: ‘Stereotypes are beliefs about characteristics of groups of individuals ..., and stereotyping is the application of these stereotypes when we interact with people from a given social group. Prejudice is a negative feeling or negative attitude toward the members of a group.’ De auteur ziet stereotypen en vooroordelen als het resultaat van sociale categorisatie. Mensen benaderen anderen niet als individu, maar als leden van een groep. Dat doen we om tijd te besparen en ons leven gemakkelijker te maken. Stereotypering is een manier om om te gaan met een complexe en diverse wereld. Door anderen in categorieën in te delen, verminderen we die complexiteit. Stereotypen zijn dus onvermijdelijk en niet noodzakelijk verkeerd, vinden ook Smelik (1999, p. 28) en Grossberg et al. (1998, p. 235). Ze zijn een psychologisch middel waardoor we kunnen omgaan met de grote diversiteit in de wereld. Ook Lippman (geciteerd in Dyer, 2002, p. 11-12) ziet stereotypering als een ordeningsproces. Hieruit kunnen we besluiten dat mensen sowieso bepaalde verwachtingen en vooronderstellingen hebben over hoe jongeren zich (moeten) gedragen, maar dat die niet noodzakelijk negatief hoeven te zijn. Maar we categoriseren niet iedereen op dezelfde manier, legt Stangor (2000, p. 3-4) uit. Hoe we leden van een bepaalde sociale groep benaderen, wordt bepaald door drie elementen: of we op één of andere manier afhankelijk zijn van hem of haar, of we een lid van die groep persoonlijk kennen, of zelf lid zijn van die groep. Dit laatste noemt Stangor het ‘in-groep uit-groep’ principe. Sociale groepen waar we zelf deel van uitmaken, zullen we positiever beoordelen dan groepen waar we niet toe behoren. Volgens dit principe zullen ouderen dus negatiever staan tegenover jongeren omdat ze niet tot die jongerengroep behoren. Verder maakt Stangor een onderscheid tussen stereotypen en
18
vooroordelen. Stereotypen zijn nodig om de wereld rondom ons te begrijpen en om om te gaan met diversiteit en complexiteit. Vooroordelen bevatten een emotionele component: ‘Prejudice involves negative feelings toward group members, including likes and dislikes, anger, fear, disgust, discomfort, and even hatred’ (Stangor, 2000, p. 8). Dit onderscheid vinden we ook terug bij Dyer (geciteerd in Hall, 1997, p. 257-258). De begrippen die hij gebruikt, zijn ‘typen’ en ‘stereotypen’. Hall vat Dyers uiteezetting als volgt samen: typen zijn nodig om de wereld te begrijpen, maar ‘stereotyping reduces, essentializes, naturalizes and fixes ‘difference’’ (Hall, 1997, p. 258). Dyer (2002, p. 11) stelt verder dat ‘[t]he word ‘stereotype’ is today almost always a term of abuse’. Stereotypering gaat volgens hem altijd gepaard met machtsrelaties en ongelijkheid tussen groepen. Deze gedachtegang vonden we ook al bij Derrida (geciteerd in Hall, 1997, p. 235) terug (zie 2.1.2). Smelik (1999, p. 28) stelt dat stereotypering pas problematisch wordt wanneer er een waardeoordeel aan vasthangt. Grossberg et al. (1998, p. 241) vinden dat stereotypen reëele en belangrijke gevolgen kunnen hebben. Ze kunnen het zelfvertrouwen van iemand beïnvloeden, en de manier waarop mensen denken over en zich gedragen naar de leden van een bepaalde sociale groep. Ze kunnen iemands verwachtingen bepalen, bijvoorbeeld over hoe jongeren zich in de maatschappij zouden moeten gedragen. Wanneer stereotypen continu herhaald worden, kunnen mensen die stereotypen zelfs als normaal gaan beschouwen. Ook Lester et al. (2003, p. xi) stellen dat stereotypen schadelijk en gevaarlijk kunnen zijn. Ze gaan zelfs een stapje verder: ‘Stereotyping can lead to scapegoating, which can lead to discrimination, which can lead to segregation, which can lead to physical abuse, which can lead to state-sponsored genocide.’ (Lester et al., 2003, p. 2). Media zijn een grote bron van stereotypen, vinden Grossberg et al. (1998, p. 235). Wie geen deel uitmaakt van een bepaalde sociale groep zoals jongeren, zal zich beroepen op wat hij of zij over jongeren gelezen, gehoord of gezien heeft in de media om zich een beeld van hen te vormen. Ook volgens Lester et al. (2003, p. 2-3) doen media aan stereotypering. Soms doen ze dat nadrukkelijk, maar meestal gebeurt het subtiel. De auteurs zien stereotypen niet alleen in fictie en entertainment, ook nieuwsprogramma’s stereotyperen. Leden van sociale minderheden worden meestal geprortretteerd in ‘zachtere’ nieuwscategorieën zoals sport, entertainment of criminaliteit. Ze zullen niet zo vaak aan bod komen in de ‘hardere’ categorieën zoals economie of politiek. Lester et al. (2003, p. 3) vinden dat ‘[s]uch media stereotypes reinforce and magnify our personal stereotypes’. Volgens Mazzarella (2006, p. 238) worden jongeren door de media als zondebok afgebeeld: ‘a diverse group of scholars have begun to argue that negative media representations of youth enable adults and adult institutions to blame youth for a variety of problems created by those very same adults and adult institutions.’
19
2.3 Beeldvorming Beeldvorming heeft een minder negatieve connotatie dan stereotypering en is minder precies definieerbaar dan representatie. Cornelissen (2000, p. 11) ziet beeldvorming als ‘een proces waarbij men zich een beeld of opvatting vormt over personen en gebeurtenissen’. Ze stelt dat we beeldvorming nodig hebben om te functioneren en om de enorme hoeveelheid informatie die dagelijks op ons afkomt, te verwerken. Volgens Smelik (1999, p. 39) ontstaat beeldvorming door betekenissen die via teksten en beelden worden gegeven aan de verschillen tussen mensen. Maar beeldvorming bestaat ook in de hoofden van mensen. Beeldvorming is dus de wisselwerking tussen de denkbeelden die iemand al in zijn of haar hoofd heeft zitten, en de voorstellingen die door beeld of tekst opgeroepen worden. Smelik ziet een verschil tussen effectieve en verstarde beeldvorming. Bij verstarde beeldvorming gaan mensen generaliseren: ze gaan iemand niet als een individu zien, maar als lid van een groep. Iemand wordt niet op zijn of haar persoonlijke eigenschappen beoordeeld, maar op de eigenschappen die aan die groep worden toegekend. Deze ‘[s]tereotiepe beeldvorming draait altijd om insluiting en uitsluiting. Je zou kunnen zeggen dat beeldvorming iemand insluit binnen een norm of iemand juist uitsluit van die norm. Die norm is meestal impliciet en ‘vanzelfsprekend’.’ (Smelik, 1999, p. 11). Ook Cornelissen ziet het zo. Cornelissen (2000, p. 11) spitst zich toe op beeldvorming over leeftijd. ‘Bij beeldvorming en leeftijd gaat het om bewust en onbewust toekennen van allerlei eigenschappen, kwaliteiten, gevoelens, behoeften en wensen op grond van leeftijd’. Dit kan problemen geven wanneer de beeldvorming over die leeftijdsgroep stereotiep is. Dan worden individuen op basis van hun leeftijd over één kam geschoren. Dit kan aanleiding geven tot het ontstaan van mythen. Voor een uitvoerige beschrijving van de mythen die bestaan over jongeren, verwijzen we naar puntje 4.2. Cornelissen (2000, p. 12) citeert een onderzoek van Maassen en Meeus naar de beelden die volwassenen hebben over jongeren. Dit zijn hun voornaamste conclusies: -
Zowel volwassenen als jongeren denken positiever over volwassenen dan over jongeren
-
Het beeld over jongens verschilt in het algemeen sterk van dat over meisjes; het beeld over meisjes is betrekkelijk positief terwijl het beeld over jongens tamelijk negatief is
-
Ouders schrijven aan hun eigen kinderen meer positieve en minder negatieve eigenschappen toe dan aan jongeren in het algemeen.
Volgens Cornelissen (2000, p. 13-15) kunnen de stereotypen die ontstaan uit eenzijdige beeldvorming belemmerende gevolgen hebben voor jongeren. Voorbeelden daarvan zijn de negatieve bejegening van jongeren in de media, beperking van maatschappelijke participatie van 20
jongeren, overbelichting of onderbelichting van de leeftijdsgroep, aantasting van het zelfbeeld van jongeren, en invoering van leeftijdsgrenzen. Als afsluiter voor dit hoofstuk, willen we de link leggen tussen beeldvorming en media. We halen daarvoor nog een keer Cornelissen (2000, p. 62) aan: ‘De media hebben veel invloed op beeldvorming. Beeldvorming in de samenleving komt niet alleen via de media tot uiting, maar wordt ook door de media geproduceerd en in stand gehouden. Eenzijdige beeldvorming over jongeren komt voort uit onbekendheid met (bepaalde groepen) jongeren. Deze onbekendheid zorgt ervoor dat beelden over jongeren als groep niet door eigen ervaringen met individuele jongeren genuanceerd kunnen worden. De media vormen dan de enige bron van informatie over jongeren. De beelden die er over jongeren ge(re)produceerd worden in de media zijn dus erg belangrijk voor het ontstaan maar ook voor het bestrijden van stereotypen over jongeren.’ Het feit dat beeldvorming over en stereotypering van jongeren afhangt van onze eigen ervaringen met hen, vonden we ook al terug bij Grossberg et al. (1998, p. 235) en bij Stangor (2000, p. 3-4).
3. Jongeren Nu we de concepten representatie, stereotypering en beeldvorming verduidelijkt hebben, is het tijd om een ander begrip onder de loep te nemen. We willen het in deze masterproef hebben over jongeren. Maar wat is een jongere nu precies? In dit hoofdstuk gaan we na hoe de categorie ‘jongere’ historisch is ontstaan en proberen we ‘de jongere’ te definiëren. We ontdekken dat dit niet zo eenvoudig is, omdat deze categorie een sociale constructie is. We kunnen jongeren ook niet simpelweg op basis van leeftijd indelen. Verder in dit hoofdstuk gaan we in op de levensfasen waarin jongeren verkeren: de puberteit en de adolescentie. In deze periodes veranderen kinderen in volwassenen en evolueren ze sterk op lichamelijk, cognitief, sociaal en psychologisch vlak. We koppelen dit hoofstuk ook met het deel over representatie, stereotypering en beeldvorming. Zo gaan we na hoe jongeren gecategoriseerd worden in jeugdculturen.
3.1 Wat is een jongere? In onze moderne westerse maatschappij, argumenteren Valentine, Skelton & Chambers (1998, p. 3), worden mensen van elkaar onderscheiden door onder andere hun leeftijd. Dat is niet altijd zo geweest. Vóór de vijftiende eeuw werden kinderen niet als een aparte leeftijdsgroep beschouwd, maar als ‘miniatuurvolwassenen’. Pas met de komst van het onderwijs zag men in dat kinderen niet dezelfde rollen en verantwoordelijkheden kunnen opnemen als volwassenen. ‘Kind-zijn’ werd dus door de mens geconstrueerd. Ook Mazzarella (2006, p. 229) ziet ‘het kind’ als een sociale constructie. Verschillende auteurs stellen dat ook de leeftijdscategorie van ‘de jongere’ zo een constructie is
21
(Valentine et al., 1998, p. 4; Besley, 2003, p. 153; Mazzarella, 2006, p. 229; Osgerby, 2004, p. 7). Deze categorie ontstond rond de achttiende en negentiende eeuw. Door de industriële revolutie gingen families uit de middenklasse meer verdienen, waardoor ze hun kinderen langer naar school konden laten gaan. Jongeren kregen meer tijd om zich op het volwassen leven voor te bereiden. Valentine et al. (1998, p. 4) noemen deze periode ‘a time of maturation’. Ook jongeren uit de lagere sociale klasse gingen een andere weg op dan hun ouders. Terwijl hun ouders op het platteland bleven werken, trokken zij massaal naar de fabrieken in de stad, legt Griffin (1993, p. 13) uit. Vanaf het begin van de jaren 1920 wordt deze periode ook erkend door psychologen. Verschillende auteurs noemen Stanley Hall als grondlegger van het begrip adolescentie (Griffin, 1993, p. 11; Valentine et al., 1998, p. 5; Arnett, 2007, p. 23; Besley, 2003, p. 165; Mazzarella, 2006, p. 229; Offer & Schonert-Reichl, 1992, p. 1003; Osgerby, 2004, p. 7). Hoe Stanley Hall adolescentie definieerde en hoe dit begrip verder evolueerde, leggen we uit in puntje 3.2. De leeftijdscategorie van ‘de jongere’ is dus een sociale constructie die historisch gegroeid is, maar wat betekent het begrip ‘jongere’ vandaag? Wanneer kunnen we iemand een jongere noemen? Volgens Roediger, Capaldi, Paris, Polivy, Herman & Brysbaert (2004, p. 414) ‘[is er] geen scherpe grens in de biologische of cognitieve ontwikkeling die deze overgang markeert’. Ze geven aan dat er in veel culturen wel een ritueel bestaat die de overgang van kindertijd naar volwassenheid afbakent, maar dat die overgang ‘in de hedendaagse westerse landen ... minder duidelijk omschreven [wordt] ... [T]och [is ze] nog steeds aanwezig door bijvoorbeeld een aantal rechten die men pas op een bepaalde leeftijd verwerft ..., of door de overgang van het ene type onderwijs naar het andere, of doordat men mag beginnen te werken.’ (Roediger et al., 2004, p. 414). Ook Cornelissen (2000, p. 14) en James (geciteerd in Valentine et al., 1998, p. 5) halen die wettelijk vastgelegde leeftijdsgrenzen aan als afbakening voor de jongere als categorie. Maar de term ‘jeugd’ is ambigu. Om dit te illustreren, halen Valentine et al. (1998, p. 4-5) en Osgerby (2004, p. 8) de auteur Sibley aan: ‘The boundary separating child and adult is a decidedly fuzzy one. … [T]he act of drawing the line in the construction of discrete categories interrupts what is naturally continuous.’ Dat het definiëren van jongeren moeilijk is, blijkt ook uit de benamingen die in de literatuur gebruikt worden. De ene auteur heeft het over jongeren (Cornelissen, 2000, p. 10), de andere over adolescenten (Offer & Schonert, 1992, p. 1003), weer een andere over tieners (Males, 1997, p. 4850). De meeste auteurs gebruiken de verschillende benamingen trouwens door elkaar. De definiëring ‘adolescenten’, ‘jongeren’ en ‘tieners’ worden door de meeste auteurs als neutraal beschouwd. Besley (2003, p. 153) maakt een onderscheid tussen de termen ‘adolescentie’ en ‘jeugd’. Het eerste begrip wordt meestal gebruikt in de psychologie en pedagogie. De tweede term is meer gangbaar in de sociologie. Arnett (2007, p. 23) voegt daar het begrip ‘emerging adult’ (letterlijk: ‘opkomende 22
volwassene’) aan toe. De ‘emerging adult’ is ouder dan de jongere: tussen 18 en 25 jaar oud. Leeftijd is dus nog een criterium om jongeren te onderscheiden van kinderen en volwassenen. Maar ook deze afbakening is redelijk arbitrair, want elke auteur kiest een andere boven- en ondergrens. Cornelissen bijvoorbeeld (2000, p. 10-11) kiest voor de groep jongeren tussen 15 en 25 jaar. Deze leeftijdscategorie zou gebruikelijk zijn in jeugdonderzoek en valt samen met een aantal wettelijk bepaalde leeftijdsgrenzen. Bovendien ‘blijken vooral jongeren tussen 15 en 25 jaar last te hebben van negatieve gevolgen van beeldvorming’ (Cornelissen, 2000, p. 10). Mazzarella (2006, p. 227) kiest dan weer voor jongeren tussen 12 en 24 jaar oud. Arnett (2007, p. 23) heeft het over ‘emerging adults’ met een leeftijd van 18 tot 25. Valentine et al. (1998, p. 5) benoemen jongeren vanaf 16 tot 25 jaar.
3.2 Puberteit en adolescentie Willen we het hebben over jongeren, dan moeten we ook de levensfasen bespreken waar alle jongeren doorheen moeten: de puberteit en de adolescentie. De perceptie van deze levensfasen kan gevolgen hebben voor de beeldvorming over jongeren. Om het begrip ‘adolescentie’ te situeren, citeren we Roediger et al. (2004, p. 414): ‘De periode tussen de kindertijd en de volwassenheid noemt men de adolescentie. Het is een periode van vlugge veranderingen waarin het cognitieve, sociale en biologische functioneren naar het volwassen niveau evolueren. Tijdens de afgelopen 100 jaar is de adolescentieperiode steeds vroeger begonnen en langer blijven duren. Tegenwoordig gaan jongeren langer naar school, trouwen later en gaan minder vroeg werken dan hun voorgangers. Daardoor worden veel volwassen verantwoordelijkheden langer uitgesteld.’ In puntje 3.1 haalden we al aan dat Stanley Hall door veel auteurs als de grondlegger van het begrip ‘adolescentie’ wordt beschouwd. De adolescentie begint volgens Stanley Hall (1844-1924) bij de start van de puberteit. Griffin (1993, p. 15) legt uit dat Stanley Hall elementen uit het spirituele domein probeerde te verenigen met die uit de genetische psychologie en de biologie. ‘Hall saw adolescence as a process of becoming and a period of transition, drawing on earlier notions about spiritual conversion which presented adolescence as the key period of universal religious awakening. For Hall, the origins of religious conversion lay in the physiological changes at puberty’. Bovendien zag Stanley Hall de adolescentie als een stormachtige en stresserende periode (Arnett, 2007, p. 23). De auteur introduceerde het begrip in het begin van de twintigste eeuw, maar het zou volgens Arnett (2007, p. 23) en Valentine et al. (1998, p. 4) tot de jaren 1950 duren vooraleer de periode van de adolescentie als een natuurlijk fenomeen beschouwd werd. Griffin (1993, p. 22) ziet deze evolutie pas optreden in de jaren 1960. Van dan af wordt de adolescentie gezien als een moeilijke, stresserende periode. Ook ontstonden toen de eerste jongerensubculturen (zie 3.3).
23
De adolescentie wordt dus nog maar een halve eeuw als een afgebakende levensfase gezien in onze maatschappij. Die levensfase dichten we verschillende kenmerken toe. Roediger et al. (2004, p. 415428) beschrijven de adolescentie als een periode van lichamelijke, cognitieve en sociale verandering. In de eerste plaats veranderen kinderen op lichamelijk en seksueel gebied. Het lichaam gaat hormonen afscheiden, de primaire en secundaire geslachtskenmerken gaan zich ontwikkelen en de adolescentiegroeispurt schiet in gang. ‘De puberteit is de periode van lichamelijke ontwikkeling waarin jonge mensen seksueel rijp worden en zich kunnen voortplanten. Veranderingen in de lichaamshouding, de hormonale acitviteit en de seksuele rijping kunnen zowel tot vreuge als tot angst leiden bij jongeren.’ (Roediger et al., 2004, p. 415). Maar ook op cognitief vlak verandert er veel. ‘Adolescenten in onze samenleving worden geconfronteerd met moeilijker onderwerpen op school ... en met morele keuzes over drugs, seks en misdaad. Tijdens de adolescentie ontplooit zich de mogelijkheid om abstract en systematisch over deze onderwerpen na te denken.’ (Roediger et al., 2004, p. 419). Doordat ze abstracter kunnen denken, gaan jongeren ook nadenken over zichzelf en de wereld rondom hen. ‘[Z]e beginnen na te denken over hun eigen kwaliteiten en die van anderen. ... [T]ieners [zijn] in staat zich ook anders te gedragen afhankelijk van de situatie en de rol die ze moeten vervullen ... Deze vaardigheid om iemand anders’ standpunt te begrijpen en sociale rollen aan te gaan is fundamenteel voor het verwerven van emotioneel inzicht en sociale relaties.’ (Roediger et al., 2004, p. 421-422). In de adolescentie gaan tieners ook op zoek naar hun eigen identiteit. Ze zijn bijvoorbeeld erg bezig met hun uiterlijk. Enerzijds omdat ze zich bewust worden van hun eigen seksualiteit, anderzijds omdat ze bij een groep willen horen. Peers zijn daarom enorm belangrijk voor adolescenten. In hun kledij en gedragingen gaan ze anderen – leeftijdsgenoten of beroemdheden – wel eens imiteren. Maar adolescenten stellen zich ook vragen over hun toekomst en de keuzes die ze later zullen maken. Naar hun familie toe gedragen jongeren zich soms tegendraads. Vooral in de vroege adolescentie durven jongeren wel eens kibbelen met hun ouders. Die wrijvingen draaien meestal rond kleine dingen zoals huishoudelijke taken of huiswerk. Adolescenten testen de limieten van het ouderlijke gezag, maar tot ernstige conflicten komt het meestal niet (Roediger et al., 2004, p. 422428). Grossberg et al. (1998, p. 220) en Besley (2003, p. 157, 171) stellen dat ook de media een impact hebben op de identiteitsvorming van jongeren.
3.3 Jeugdculturen Leeftijdsgenoten zijn heel erg belangrijk voor jongeren. Dit tonen we aan met een citaat van Roediger et al. (2004, p. 426): ‘Omdat tieners de helft van hun wakkere uren bij leeftijdgenoten doorbrengen tegenover minder dan 10 procent bij hun ouders, oefenen leeftijdgenoten een enorme invloed uit op
24
de ontwikkeling van een adolescent.’ Jongeren vinden het belangrijk bij een groep te horen. Tegelijkertijd willen ze zich van anderen onderscheiden. Deze twee elementen vinden sommige jongeren in een jeugdcultuur. Voor Griffin (1993, p. 18-19) ontstaan de eerste jongerensubculturen in de jaren 1940. Afro-Amerikaanse jongeren uit de lagere klasse gingen zich groeperen in wat de auteur de ‘Harlem Renaissance’ noemt. Op deze jongerengroepen zijn de subculturen uit de jaren 1950 en 1960 gebaseerd. Die eerste jeugdculturen brengen meteen ook de eerste moral panics met zich mee. De oorspronkelijke moral panic volgens Cohen ging namelijk om de subcultuur van de ‘mods’ en ‘rockers’ uit de jaren 1950 (zie 1.2). De Leeuw (geciteerd in Cornelissen, 2000, p. 23) geeft in dit verband aan dat jongerenculturen belangrijker worden naarmate de samenleving individualiseert en seculariseert. Jongeren kunnen niet meer terugvallen op instituties of religie om hun identiteit te ontwikkelen. ‘Jongerensubculturen ... [bieden] een nieuw soort aanknopingspunt ... bij de ontwikkeling van een eigen persoonlijkheid.’ Om een indicatie te geven van de verschillende subculturen sinds de jaren 1960, halen we de populaire website Wikipedia (2009) aan. Deze website heeft het over hippies (jaren ’60), punkers en new wavers (jaren ’70), hiphoppers, goths en housers (jaren ’80), gabbers, grungers en skaters (jaren ’90), emo’s en jumpers (jaren 2000). Valentine et al. (1998, p. 12-15) en Besley (2003, p. 156-158) stellen dat het CCCS (‘Centre for Contemporary Cultural Studies’) in Birmingham een grote rol speelde in het onderzoek naar jeugdcultuur, vooral in de jaren 1970. De CCCS-studies baseerden zich op het hegemonieprincipe van Gramsci. Dit houdt in dat jongeren zich van de dominante (volwassenen)cultuur gaan onderscheiden door hun eigen cultuur te creeëren. Die cultuur uit zich in hun overtuigingen en gebruiken, hun sociale relaties en uiterlijke kenmerken zoals kledij, sieraden of lichaamsversiering. Ook hun taalgebruik, muziekstijl en het gebruik van artefacten zoals brommers en magazines zijn een uiting van hun cultuur. ‘Young people were understood to either negotiate with, or oppose, the dominant ideology, or to subvert dominant meanings by actively appropriating and transforming those meanings. The creation of new subjective meanings and oppositional lifestyles were interpreted as a cultural struggle for control over their lives.’ (Valentine et al., 1998, p. 13). Besley voegt daar aan toe dat het CCCS stelde dat hoe meer de dominante cultuur jongeren gaat negeren, hoe nadrukkelijker jongeren hun eigen cultuur gaan uiten en hoe explicieter hun uiterlijke kenmerken en gedragingen zullen worden. Maar volgens de auteur is die gedachtegang achterhaald: ‘[s]ome youth subcultures may be devoted to and shaped by protest/resistance, but to see them only in this way is no longer appropriate as our world changes and notions of a mainstream culture are replaced by notions of a plurality of cultures. … Diversity, variety, and heterogeneity categorize youth today, in contrast to the 1950s when there seemed to be only two categories – mainstream or rebel.’ (Belsey, 2003, p. 157). Hij bekritiseert het CCCS als zouden die te sterk de nadruk gelegd hebben op een minderheid van 25
adolescenten en geen rekening houden met de ‘gewone jongere’. Jongeren zouden bovendien niet altijd trouw blijven aan één subcultuur, maar soms van de ene naar de andere overstappen. Jeugdculturen hangen bovendien nauw samen met consumentisme. Mazzarella (2006, p. 230, 239240) en Osgerby (2004, p. 20) stellen dat de oprichting van het Amerikaanse magazine ‘Seventeen’ in 1944 aantoont dat de media gingen inspelen op jeugdculturen en dat jongeren werden gezien als consumenten. Valentine et al. (1998, p. 4) geven de jaren 1950 aan als beginperiode van het jeugdconsumentisme. Besley (2003, p. 167) argumenteert dat vanaf het begin van de jaren 1980 bedrijven zich exclusief op deze nichemarkt gaan richten. Jongeren baseren zich ook op die markt om hun identiteit te vormen. ‘Now, more than ever, kids find their identities and values in the marketplace, rather than in traditional sources such as the family, church, and school.’ (Besley, 2003, p. 167). Jongeren worden trouwens niet alleen ingedeeld in subculturen, ze worden ook gegroepeerd volgens hun generatie. Cornelissen bespreekt in ‘De jongere bestaat niet’ (2000, p. 26-27) een vijftal verschillende generaties. Ze heeft het over de ‘vooroorlogse generatie’ (geboren tussen 1910 en 1929), de ‘stille generatie’ (geboren tussen 1930 en 1945), de ‘protestgeneratie’ of ‘Baby Boomers’ (geboren tussen 1946 en 1954), de ‘verloren generatie’ (geboren tussen 1955 en 1969) en de ‘pragmatische generatie’ of ‘Generatie X’ (geboren tussen 1970 en 1980). De generatie geboren na 1980 benoemd Cornelissen als de ‘zapgeneratie’, de ‘non-com generatie’ of de ‘pampergeneratie’. Ze wordt ook wel ‘Generatie Y’ genoemd (Mazzarella, 2006, p. 241). De jongeren van vandaag, geboren vanaf 1990, behoren volgens de Nederlandse marketeers Boschma en Groen (2007) tot ‘Generatie Einstein’. Het zou de eerste generatie zijn die positieve kwaliteiten krijgt aangemeten zoals sociaal, meewerkend en intelligent. Ook De Bruyckere (2009) stelt dat hedendaagse jongeren benoemd worden als ‘Generatie Einstein’, of als de ‘E-‘ of ‘I-Generatie’. Mazzarella (2006, p. 239-243) onderzocht hoe generaties X en Y geportretteerd worden in de media. Ze concludeert dat Generatie X veel negatiever in beeld wordt gebracht dan Generatie Y. De eerste generatie zou geportretteerd worden als lui, apatisch en egoïstisch, de tweede zou afgebeeld worden als optimistisch, sociaal en geëngageerd.
4. Het negatieve beeld over jongeren Hoewel de Nederlandse marketeers Boschma en Groen (2007) beweren dat jongeren vandaag positiever benaderd worden, heersen er nog heel wat mythen en stereotypen over jongeren. Jongeren worden nog al te vaak gezien als een probleem. Hoe dit beeld ontstaan is en welke mythen en stereotypen er vandaag nog heersen, bespreken we in dit hoofdstuk.
26
De meeste auteurs halen de jaren 1940 tot 1960 aan als tijdstip waarop de jeugd voor het eerst als een probleem beschouwd wordt (Besley, 2003, p. 170; Mazzarella, 2006, p. 230; Thompson, 1998, p. 1, 7; Valentine et al., 1998, p. 4; Griffin, 1993, p. 18-19). Het was ook rond die periode dat het meeste onderzoek rond jongeren en ‘moral panics’ van start ging. Maar de bezorgdheid om de ‘jeugd van tegenwoordig’ is een kwestie die teruggaat tot in de oudheid en zelfs vroeger. Dat blijkt uit onderstaande citaten. ‘De jeugd heeft slechte manieren, veracht autoriteit, heeft geen respect voor oude mensen en kletst waar zij aan het werk moest. Ze staan niet meer op als oudere mensen de kamer binnenkomen, ze spreken hun ouders tegen, scheppen op in hun omgeving, pikken aan tafel de lekkernijen, leggen hun benen over elkaar en tiranniseren hun leraren.’ (Socrates, 400 voor Christus, citaat overgenomen uit Cornelissen, 2000, p. 30). ‘We leven in een eeuw van verval. De jeugd is niets meer waard. Jongeren hebben geen eerbied voor hun voorgangers, ze zijn ongeduldig en opstandig. Eeuwenoude wijsheid wordt verworpen en de ouders worden oneerbiedig bejegend. Deze symptomen van onze tijd tonen aan dat het einde van de wereld nabij is!’ (Egyptisch grafschrift, 4000 jaar geleden, citaat overgenomen uit Cornelissen, 2000, p. 31). Roediger et al. (2004, p. 428) stellen dat die bezorgdheid vaak overdreven wordt, maar dat er toch een aantal aspecten zijn waarbij het mis kan lopen in het leven van een jongere, zoals de puberteit, liefdesrelaties, de ouderlijke discipline en de ontwikkeling van de eigen identiteit. Volgens de auteurs zijn psychoactieve middelen, seksueel overdraagbare aandoeningen, tienerzwangerschap, misdaad, van huis weglopen en zelfdoding wel degelijk problemen waarmee jongeren soms te maken krijgen. Ook de media kunnen bijdragen aan dit negatieve jongerenbeeld, zoals blijkt uit het volgende citaat: ‘‘The way the news focuses on the negative behavior, violence, and deviance of youth in sensational terms of strange happenings, bizarre behavior, scandals, and exceptional crimes reinforces existing perceptions and prejudices and results in adult public outcry as youth become positioned as ‘at risk’ or as problems.’ Besley (2003, p. 157).
4.1 Mythen rond jongeren Wanneer verkeerde beelden over jongeren continu herhaald worden, kunnen die leiden tot misvattingen of mythen. Die mythen kunnen hardnekkig zijn. Hoewel onderzoek al verschillende mythen over jongeren ontkrachtte, geraken ze moeilijk uitgeroeid. Zo zouden jongeren altijd ruzieën met hun ouders. Ze zouden onhandelbaar en ‘out of control’ zijn en niet rationeel kunnen denken.
27
Bovendien zouden ze zich ongelukkig voelen en erg emotioneel zijn (Arnett, 2007, p. 23-24; Offer & Schonert, 1992, p. 1003). Arnett (2007, p. 24-28) selecteerde drie mythen die vaak worden aangehaald door populaire media en academici: -
Jongeren gaan door een identiteitscrisis waarbij ze zich ongelukkig voelen. De adolescentie is een ellendige periode waarin ze zich angstig, verward en gestresseerd voelen.
-
Jongeren zijn egoïstisch en materialistisch. Ze spenderen hun tijd en geld enkel aan zichzelf. Bovendien engageren ze zich niet binnen de maatschappij en zijn ze niet geïnteresseerd in politiek.
-
Jongeren willen niet opgroeien. Ze willen vrij en ongebonden leven, maar geen verplichtingen nakomen. Ze ontlopen hun verantwoordelijkheden.
Volgens Arnett ontstonden deze mythen door toedoen van Stanley Hall en de psychoanalyse. Deze tak van de psychologie baseerde zich op klinische studies om de adolescentie te omschrijven. Psychoanalitica Anna Freud (geciteerd in Arnett, 2007) bijvoorbeeld vond dat extreem gedrag en extreme emoties normaal waren tijdens de adolescentie: ‘To be normal during the adolescent period is by itself abnormal’ (Freud, geciteerd in Arnett, 2007, p. 23). Mede door Freud ontstond een extreme karikatuur van de adolescentie als een periode van ‘storm en stress’, stelt Arnett. Ook Griffin (1997, p. 20-23) schuift Freud een belangrijke rol toe bij het ontstaan van deze mythe. Ze legt uit dat dit model lange tijd dominant was, maar dat er vanuit de psychologie veel kritiek op kwam. Het model zou bijvoorbeeld te sterk gefocust zijn op de mannelijk tiener, het zou te biologisch gericht zijn en te weinig rekening houden met sociale factoren. Hoewel deze ‘storm en stress’ mythe onder academici vandaag nagenoeg uitgeroeid is, blijven er misvattingen over jongeren bestaan. Arnett (2007, p. 23-24) stelt dat dit deels komt omdat een kleine groep jongeren inderdaad probleemgedrag vertoont. Maar ook de media dragen verantwoordelijkheid voor het voortbestaan van bepaalde misvattingen. Sensationele berichtgeving over buitensporig gedrag van jongeren kan ervoor zorgen dat mensen deze extremen als normaal gaan beschouwen. Mensen kunnen gaan denken dat in elke tiener een wildebras schuilt. Sternheimer (geciteerd in Jackson, 2007, p. 128) treedt Arnett bij en stelt dat media onderwerpen als eetstoornissen, alcohol- en drugmisbruik en geweld als ‘tienerproblemen’ voorstellen. Maar volgens haar is de kans dat volwassenen zulk deviant gedrag vertonen even groot of zelfs groter is dan de kans bij jongeren. Males (1997, p. 50) gaat nog een stapje verder. Volgens hem bestaat er niet zoiets als ‘tienerproblemen’. ‘Tienerseks’of ‘tienergeweld’ zijn onbestaande problemen. Het zijn simpelweg 28
reflecties van het gedrag van volwassenen. Volgens Males handelen jongeren naar de manier waarop ze volwassenen zich zien gedragen. Ze gedragen zich naar de volwassen maatschappij waarin ze opgroeien. Males (1997, p. 48-50) zet ook een aantal mythen over jongeren op een rijtje, voornamelijk rond jongeren, geweld en seksualiteit: -
Jongeren zijn gewelddadig en de jeugdcriminaliteitscijfers zijn nog nooit zo hoog geweest.
-
Jongeren worden aangezet tot gewelddadig gedrag door de media.
-
Jongeren lopen vaker AIDS op dan volwassenen.
-
Het aantal tienerzwangerschapscijfers is nog nooit zo hoog geweest.
-
Jongeren plegen vaker zelfmoord dan volwassenen.
-
Jongeren roken, drinken en gebruiken drugs.
Een ander lijstje van mythen over jongeren vinden we terug bij Offer & Schonert (1992, p. 10041006). Zij focussen op de periode van de puberteit: -
De normale ontwikkeling van de jongere verloopt tumultueus.
-
Tijdens de puberteit zijn jongeren erg emotioneel.
-
De puberteit is een negatieve, vervelende periode.
-
Jongeren plegen vaker zelfmoord van volwassenen.
-
De gedachtegang van jongeren is kinderlijk.
Ook Roediger et al. (2004, p. 428-429) vermelden een drietal misvattingen over jongeren, en ontkrachten die meteen. Zo zou het beeld van de adolescentie als stormachtige, stresserende periode fel overdreven zijn. Dit beeld komt dikwijls terug in de media, maar wordt niet ondersteund door onderzoek. De mythe dat jongeren rebelleren tegen hun familie, klopt volgens de auteurs ook niet. De meeste tieners hebben een goede band met hun ouders. Als er al wrijvingen zijn, dan gaan die over kleine zaken zoals huishoudelijke taken, kleding of vrienden. De derde mythe, dat er een generatiekloof zou bestaan tussen jongeren en hun ouders, vinden Roediger et al. sterk overdreven. De meeste tieners delen de waarden en ideeën van hun ouders. De auteurs verwijzen hiervoor naar een studie van Lerner uit 1975. Daaruit bleek dat ouderen en jongeren het over het algemeen eens zijn over een aantal waarden en opvattingen. 29
4.2 Stereotypen over jongeren Vanuit de literatuur die we over mythen en stereotypen over jongeren vonden, hebben we een lijst opgesteld van de hardnekkigste en meest voorkomende stereotypen. We baseren ons in dit deel vooral op Noord-Amerikaanse literatuur, maar proberen de bevindingen ook toe te passen op onze contreien. We vullen de lijst ook aan met onderzoek dat deze stereotypen probeert te ontkrachten, en onderzoek naar stereotypen over jongeren in de media. Buchanan en Holmbeck (1998, p. 607-613) ontwikkelden een meetinstrument dat peilde naar de verwachtingen en stereotypen die mensen hebben over jongeren. In de eerste fase van hun studie stelden ze een open vragenlijst op, waarbij volwassenen de persoonlijkheid van ‘de stereotype Noord-Amerikaanse adolescent’ moesten beschrijven. Ze moesten ook hun eigen ervaringen met adolescenten omschrijven. Op basis van de antwoorden uit de open vragenlijst, stelden de onderzoekers een lijst van stereotypen op. De auteurs beschouwen stereotypen hier als beelden die volwassenen hebben over jongeren, in constrast met beelden die ze van kinderen hebben. Uit deze studie kwam onder andere het stereotype van de rebelse jongere naar voren. De volwassenen uit de studie beschouwden jongeren als onhandelbaar en roekeloos. Jongeren zouden hun grenzen aftasten en al te vaak onnodige risico’s nemen (Buchanan & Holmbeck, 1998, p. 614). Nog volgens de studie vinden Amerikaanse volwassenen dat jongeren problematisch gedrag vertonen. Jongeren zouden alcohol en drugs gebruiken, ze zouden roken en te vroeg aan seks beginnen. Ook bij Males (1997, p. 49) vinden we dit stereotype terug. Hij gaat zelfs nog een stapje verder in de formulering ervan. Jongeren zijn niet alleen vroeger seksueel actief, ze hebben ook een verhoogd risico op AIDS en de statistieken van tienerzwangerschappen zouden nog nooit zo hoog geweest zijn als nu. Dit zou komen doordat jongeren onveilig vrijen. Dat onveilig vrijgedrag keert ook terug in een studie van het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminaitie (LBL) in Nederland, geciteerd in Cornelissen (2000, p. 62-67). Deze studie onderzocht het voorkomen van stereotypen over jongeren in de Nederlandse media. Volgens de studie zouden Nederlandse dagbladen het stereotype van de ‘bisexuele jonge man die onveilig vrijt’ naar voren schuiven (Cornelissen, 2000, p. 65). Zoals we in puntje 4.1 aanhaalden, situeert Males (1997, p. 48-50) de mythen over jongeren vooral op vlak van criminaliteit. Jongeren zouden gewelddadig zijn en de jeugdcriminaliteit zou, volgens het stereotype, nog nooit zo hoog geweest zijn. Dat gewelddadig gedrag zouden jongeren aanleren via de media. Ook Sternheimer (geciteerd in Jackson, 2007, p. 128) en Mazzarella (2006, p. 232-239) halen aan dat jongeren vaak als agressief en gewelddadig worden geportretterd. Het onderzoek van het LBL (geciteerd in Cornelissen, 2000, p. 62-67) toont aan dat de Nederlandse publieke zenders jongeren vaak afbeelden als gewelddadig en als relschoppers. De Nederlandse dagbladen zouden
30
jongeren portretteren als zijnde criminele en gewelddadige tieners. Een ander stereotiep beeld over jongeren is dat ze geen respect tonen. Ze zouden onvriendelijk en onbeleefd zijn. Dit vinden we terug in de studie van Buchanan en Holmbeck (1998, p. 614) en bij Sternheimer (geciteerd in Jackson, 2007, p. 128). Die laatste stelt dat jongeren bovendien als amoreel bestempeld worden. Ook in het onderzoek van het LBL duikt dit stereotype op. In de Nederlandse media worden jongeren geportretteerd die een gebrek aan normen hebben en geen respect tonen naar anderen toe (Cornelissen, 2000, p. 63). We kunnen dit beeld echter ook anders interpreteren. Jean Twenge (geciteerd in Arnett, 2007, p. 25) vindt dat de jongeren van vandaag net assertiever zijn. Ze hebben meer zelfvertrouwen dan jongeren vroeger hadden en komen meer op voor zichzelf. Nog een stereotype over jongeren is dat ze er een materialistische levensstijl op nahouden en niet geven om de wereld rondom hen (Arnett, 2007, p. 25-27). Jongeren zouden bovendien niet willen opgroeien. Ze wachten tot hun twintiger jaren om hun verantwoordelijkheden op te nemen. Dat doen ze omdat ze hun tijd en geld volledig aan zichzelf willen spenderen. Ook Sternheimer vindt dat jongeren voorgesteld worden als zijnde egocentrisch en hebberig. Volgens het Nederlandse onderzoek van het LBL portretteren de Nederlandse publieke televisiezenders jongeren als materialistisch en egoïstisch. Een gelijkaardig stereotype dat in de Nederlandse dagbladen opduikt, is dat jongeren onverantwoord omspringen met geld. Hierbij sluit aan dat jongeren ook als markt beschouwd worden, meent Mazzarella (2000, p. 239). Jongeren zijn consumenten en moeten zoveel mogelijk geld opbrengen. Vooral tienermeisjes zouden in dit beeld van jonge consumentjes passen. Arnett probeert het stereotype van de egoïstische, materialistische jongere te weerleggen. De adolescentie is inderdaad een periode waarin jongeren (of ‘emerging adults’ tussen 18 en 25 jaar, zie 3.1) sterk gefocust zijn op zichzelf. Dat komt omdat jongeren nog alle kanten uitkunnen met hun leven. Ze hebben zich nog niet gesetteld en hebben nog geen levensbepalende beslissingen gemaakt. Het beeld dat jongeren zich niet settelen, sluit hierbij aan. Jongeren studeren langer, trouwen niet of op latere leeftijd dan de generaties voor hen en krijgen later kinderen. Het stereotype geldt dan ook dat jongeren niet willen opgroeien. Ze weigeren de verantwoordelijkheden op te nemen die bij een volwassen leven horen. Arnett (2007, p. 25-27) probeert ook dit stereotype te weerleggen. Jongeren willen niet per se kinds blijven, al hebben ze wel hun twijfels over de volwassen wereld. Volwassen worden zou het einde van hun spontaniteit betekenen, het einde van hun dromen. Een stereotype dat hierbij aansluit, vinden we terug in de studie van Buchanan en Holmbeck (1998, p. 614). Daaruit blijkt dat Amerikaanse volwassenen jongeren vaak als lui en gemakzuchtig beschouwen. Ze zouden niet actief zijn, niet avontuurlijk, niet ambitieus en weinig energie hebben. Strange (2007) stelt dat de media deze houding afbeelden. Jongeren worden in het nieuws zelden geportretteerd als actieve sociale actoren. Jongeren zouden zich bovendien niet engageren in het 31
publieke leven en ze zouden sceptisch staan tegenover religie en politiek, zo vindt Arnett (2007). Hij citeert Putnam, die zegt dat het maatschappelijk engagement van de hedendaagse jeugd veel kleiner is dan dat van hun ouders en grootouders. Ze volgen de actualiteit niet, lezen geen kranten en doen niet mee aan het verenigingsleven (Putnam, geciteerd in Arnett, 2007, p. 26). Arnett weerlegt deze stelling ten dele. Volgens hem engageren jongeren zich niet zozeer in de traditionele maatschappelijke instituties, maar doen ze veeleer aan vrijwilligerswerk. Putnam stelt bovendien dat jongeren sceptisch en zelfs cynisch staan tegenover politieke en religieuze instituties. Ze zijn niet geïnteresseerd in de georganiseerde politiek. Arnett gelooft ook dat jongeren sceptisch staan tegenover politiek en religie. Maar volgens hem hoeft dat hun eigen leven niet te beïnvloeden. Jongeren geloven dat ze voor zichzelf een gelukkig leven kunnen opbouwen, ook al is de wereld rondom hen slecht. Jongeren vertonen niet alleen problematisch gedrag, zijn materialistisch en lui, ze worden ook vaak aanzien als slachtoffer. Ze zouden zich niet kunnen verdedigen tegen de invloeden van de maatschappij. De jongere wordt gezien als een hulpeloos wezen. Vooral jonge meisjes vallen onder dit slachtofferbeeld. Tienermeisjes zouden zwak en kwetsbaar zijn, en zouden niet voor zichzelf kunnen opkomen (Mazzarella, 2006, p. 234-235). In het onderzoek van het LBL (geciteerd in Cornelissen, 2000, p. 62-67) komt het stereotype dat jongeren tegen zichzelf beschermd moeten worden, naar boven. Vooral de Nederlandse dagbladen scheppen dit beeld. Ook volgens Strange (2007) worden jongeren als kwetsbaar en machteloos geportretteerd door de media. En uit de studie van Buchanan en Holmbeck (1998, p. 614) blijkt dat de respondenten de Amerikaanse jeugd als kwetsbaar zien. Hier betekent dit dat jongeren eerder conformistisch zouden zijn. Ze zouden zich schikken naar hun peers, zich gemakkelijk laten beïnvloeden door hun vrienden en naïef zijn. Jongeren zouden beschermd moeten worden tegen de maatschappij, maar ook tegen zichzelf. Aansluitend bij dit stereotype is het beeld dat jongeren een verhoogd risico lopen op zelfdoding. Ze zouden zelfmoordgedachten en -neigingen hebben en zouder vaker overgaan tot zelfdoding dan volwassenen. We vinden dit stereotype bij Offer en Schonert (1992, p. 1005) en bij Males (1997, p. 49-50) terug. Het laatste stereotype gaat terug naar de eerste definitie van adolescentie door Stanley Hall. Hij introduceerde het begrip ‘storm en stress’, en tot op vandaag geldt het stereotype dat de adolescentie een stresserende periode is. Jongeren zouden in hun puberteit een identiteitscrisis ondergaan. Ze zouden zich depressief en ongelukkig voelen, hyperemotioneel zijn en zich verzetten tegen hun ouders en tegen de maatschappij (Arnett, 2007, p. 23). Buchanan en Holmbeck (1998, p. 614) zien dit stereotype bevestigt in hun studie. Jongeren zouden bang, onzeker en depressief zijn. Ze zouden zich verward en emotioneel voelen en zich vreemd gedragen. Volgens de studie zouden 32
jongeren ook asociaal zijn. Offer en Schonert (1992, p. 1004-1005) focussen op dit stereotype in hun lijstje mythen, dat we bespraken in puntje 4.1. De ‘typische’ jongere zou onhandelbaar zijn, in conflict zijn met zijn of haar familie, en niet in staat zijn rationeel te denken. De puberteit wordt beschouwd als een vervelende, negatieve periode, waarin jongeren last hebben van humeurigheid en stemmingswisselingen. Mythen die bij dit stereotype passen zijn: de normale ontwikkeling van de jongere verloopt tumultueus, tijdens de puberteit zijn jongeren zeer emotioneel, en de gedachtegang van jongeren is kinderlijk. Ook Roediger et al. (2004, p. 428) vermelden het beeld van de adolescentie als stormachtige, stresserende periode. Dit beeld komt dikwijls terug in de media, maar wordt volgens de auteurs niet ondersteunt door onderzoek. Het zou een sterk overdreven stereotype zijn. Maar volgens Besley (2003, p. 155) gaan mensen die in de psychologische of sociale sector werken, nog steeds uit van dit ‘storm en stress’ model.
5. Initiatieven rond jongeren en media Als laatste hoofdstuk in dit theoretisch gedeelte zullen we ingaan op een aantal specifieke initiatieven rond jongeren en media. We bekijken of de mediasector bezorgd is om de beeldvorming van jongeren en of ze al pogingen ondernam om stereotypering bij te schaven. Voorts focussen we op initiatieven vanuit de non-profit sector en de overheid. Als laatste halen we onderzoeksinitiatieven rond jongeren en media aan.
5.1 Initiatieven vanuit de mediasector Wanneer we initiatieven vanuit de mediasector bespreken, richten we ons specifiek op de Raad voor de Journalistiek. Dit omdat de Raad het algemeen erkende adviesorgaan is in de sector van de journalistiek, en ze de beroepsregels die Vlaamse journalisten moeten nastreven, opstelt. Volgens Flip Voets (2009), de ombudsman en secretaris-generaal van de Raad voor de Journalistiek, vaardigde de Raad (nog) geen specifieke regels uit rond de berichtgeving over jongeren. De algemene deontologische regels in verband met betrouwbaarheid van de berichtgeving, objectiviteit, onafhankelijkheid en respect voor de privacy zijn uiteraard wel van toepassing op de berichtgeving over jongeren en kinderen. Specifiek bestaat er wetgeving over de berichtgeving van minderjarigen. Zo mogen minderjarigen die een misdrijf pleegden of minderjarige slachtoffers van seksueel geweld niet geïdentificeerd worden in de media. De Raad deed al een uitspraak over de berichtgeving over minderjarigen, in een klacht tegen Gazet van Antwerpen in verband met een artikel rond een woningbrand waarbij kinderen betrokken waren. In haar beslissing schreef de Raad: ‘Minderjarige kinderen, die het slachtoffer zijn geweest van ernstige feiten, zijn extra kwetsbaar voor de kwalijke gevolgen van de berichtgeving erover. De pers dient bij het geven van namen dan ook een bijzondere terughoudendheid aan te dag te leggen en dient een afweging te maken tussen de relevantie en het 33
belang dat het publiek heeft bij een volledige openbaarmaking enerzijds en het belang van de kinderen op bescherming van hun privésfeer anderzijds.’ (Raad voor de Journalistiek, 2007, 13 september, p. 2). De Raad kreeg nog twee andere klachten binnen in verband met de berichtgeving over minderjarigen, maar deze werden met een minnelijke schikking afgehandeld. In 2003 diende een comité voor bijzondere jeugdzorg klacht in omdat twee pleegkinderen geïdentificeerd werden in een artikel in Het Laatste nieuws. Het Laatste Nieuws heeft zijn fout toen toegegeven en er zich voor verontschuldigd. Flip Voets legt in een e-mailbericht (2009, 22 april) uit dat de wettelijke bepalingen ter zake na het incident opnieuw aan de redactieleden zijn meegedeeld en opgenomen in een map met regelgeving die aan elke journalist werd bezorgd. In 2004 kwam er opnieuw een klacht binnen tegen Het Laatste Nieuws, dit keer uitgaande van een magistraat. Hier betrof het de berichtgeving over een vader die protesteerde omdat zijn zoon niet in een gesloten instelling was opgenomen. Bij onderzoek van het artikel bleek dat Het Laatste Nieuws er wel degelijk zorg voor gedragen had om de identiteit van de bewuste jongen niet bekend te maken. De rechter die de klacht bij de Raad indiende, was het daar na bespreking ook mee eens en de zaak werd op die manier afgesloten. Ook andere media, die, in tegenstelling tot Het Laatste Nieuws, de identiteit van de jongen wel bekend hadden gemaakt, hebben zich achteraf geëxcuseerd (Voets, persoonlijke mededeling, 2009, 22 april). Er zijn dus al een aantal incidenten geweest rond de berichtgeving over minderjarigen, maar tijdens haar zevenjarig bestaan kreeg de Raad nog maar een tiental klachten binnen in dit verband. Dat is minder dan 5% van het totale aantal klachten (Voets, lezing, 2009, 21 april). In Groot-Brittannië bestaan er wel specifieke richtlijnen in verband met de berichtgeving over minderjarigen, stelt Voets (lezing, 2009, 21 april). Artikel 6 en 7 van de Code of Practice van de Press Complaints Commission (2007) regelen de berichtgeving over kinderen. Zo moeten kinderen hun school kunnen afmaken zonder al te veel media-aandacht, moeten interviews met kinderen onder 16 jaar altijd toegestaan worden door een volwassene, mogen minderjarigen niet betaald worden voor informatie en mogen details uit het privéleven van kinderen van bekende ouders niet zomaar vrijgegeven worden. Ook in verband met berichtgeving over kinderen die het slachtoffer zijn geweest van aanranding en seksueel geweld bestaan er regels (Press Complaints Commission, 2007). De reden waarom er in Groot-Brittannië wel specifieke richtlijnen bestaan, legt Voets (lezing, 2009, 21 april) uit, is ten eerste omdat de code actueler is dan de Belgische. Ten tweede gaan de Britse tabloids veel verder in hun berichtgeving dan de Vlaamse kranten.
34
5.2 Initiatieven vanuit de non-profit sector Eén van de organisaties die bezorgd is om beeldvorming rond jongeren in de media vanuit de nonprofit sector, is de Kinderrechtencoalitie. Deze coalitie is een netwerk van NGO’s dat wil toezien op de naleving van het Kinderrechtenverdrag. Ze brengt verschillende organisaties die bekommerd zijn om jeugd en jeugdwerking samen en treedt als gezamenlijke gesprekspartner naar buiten. Haar leden zijn onder andere Child Focus, CREFI, Gezinsbond, Plan België, Unicef België en Vivès. Elk jaar kiest de Kinderrechtencoalitie een thema (Kinderrechtencoalitie Vlaanderen, 2009, 21 april, p. 17). Dit jaar is dat thema ‘beeldvorming over kinderen en jongeren’. Op 21 april en 12 mei 2009 organiseerde de coalitie open foradagen rond dit onderwerp. Tijdens die open fora trekt de Kinderrechtencoalitie het debat open en ontmoeten de NGO’s mensen uit de onderzoekswereld, de beleidswereld en dit jaar ook uit de media. Zo waren de gastsprekers op de eerste open foradag Joke Bauwens, docente aan de vakgroep communicatiewetenschappen van de VUB, en Flip Voets, secretaris-generaal en ombudsman bij de Raad voor de Journalistiek. Ook Kathy Lindekens, werkzaam bij de VRT, was aanwezig (Kinderrechtencoalitie Vlaanderen, 2009, 21 april). Nog een opmerkelijk initiatief is StampMedia. Op haar website, www.stampmedia.be, stelt StampMedia zichzelf voor als ‘[H]et eerste persagentschap in Vlaanderen ... dat een stem geeft aan alle jongeren in de media’. Het doel van de organisatie bestaat uit ‘de berichtgeving over jongeren corrigeren en hen vooral zelf aan het woord laten. Zeker daar waar hun mening van belang is en weinig gehoor vindt in de mainstream kanalen’ . StampMedia wil dus de berichtgeving over jongeren positief beïnvloeden door hen zelf een stem te geven. De berichten die het agentschap de wereld instuurt, zijn voornamelijk geschreven door jongeren tussen 16 en 26. Die jongeren scharen zich achter de doelstelling van de organisatie. In een artikel uit De Standaard (Bergmans, 2008, 6 november, p. 74) drukt woordvoerder Kamal Kharmach zijn ambities als volgt uit: ‘De media een stamp onder hun gat geven. En onze stempel drukken door de berichtgeving over jongeren bij te schaven.’ Kharmach is 16 jaar oud. Het agentschap wordt gecoördineerd door C.H.I.P.S. vzw, een organisatie die zich bezighoudt met nieuwe media en communicatie. Het krijgt 142 000 euro subsidie van de Antwerpse Jeugddienst en wordt gesponsord door onder andere het REC Radiocentrum. De eerste berichten van StampMedia verschenen in september 2008. Het gaat voornamelijk om nieuws uit de regio Antwerpen (Bergmans, 2008, 6 november, p. 74). Het persagentschap heeft de ambitie het kleine broertje te worden van persagentschap Belga, maar het heeft nog een lange weg te gaan. Professionele (volwassen) journalisten liggen niet meteen wakker van het persagentschap. Dat merkten wij tijdens onze stage bij De Standaard, van februari tot april 2009. Tussen de telexen hadden wij een bericht van StampMedia gevonden, dat ons wel interessant leek. Het artikel werd echter niet opgenomen. Toen wij vroegen naar de reden, antwoordde een journalist dat het bericht 35
te regionaal gericht was. Maar wat hem vooral dwars lag, was het feit dat StampMedia wil dat haar berichten steeds letterlijk worden overgenomen. Volgens de journalist zouden de krant en het agentschap wel onderhandelen om bewerking van de artikels toe te staan. Dat het agentschap niet altijd even serieus genomen wordt, blijkt ook uit het feit dat de jonge journalisten vaak te maken zouden krijgen met vooroordelen, zeker tijdens de eerste maanden van StampMedia’s bestaan. Ze worden niet voor vol aanzien omdat ze niet over officiële persdocumenten beschikken. De erkenning door de Vereniging van Vlaamse Journalisten moet dit probleem van de baan schuiven (Bergmans, 2008, 6 november, p. 74). De oprichting van StampMedia toont de bezorgdheid omtrent de berichtgeving over jongeren aan. Of StampMedia ook effectief iets kan veranderen aan de beeldvorming over jongeren, kunnen we (nog) niet beantwoorden. Het persagentschap heeft sowieso nog een lange weg te gaan, wil het serieus genomen worden. De vooroordelen jegens de jonge reporters en de weigerachtigheid van professionele journalisten om de berichtgeving over te nemen, tonen dit aan. Een andere vzw die de link legt tussen jongeren en media, is de jeugdorganisatie JAVI.tv. Dat is een audiovisueel productiehuis en nieuwskanaal voor en door het Vlaamse jeugdwerk. JAVI.tv wil met een ploeg vrijwillige reporters videoreportages maken en online verspreiden over thema’s die relevant zijn voor kinderen, jongeren en het jeugdwerk in Vlaanderen. Die reportages zijn terug te vinden op de website www.javi.tv (2009, 24 april). Bij onze noorderburen bestaat er een organisatie die zich enkel en alleen met leeftijd en levensloop bezighoudt, namelijk het expertisecentrum LEEFtijd. LEEFtijd is een gespecialiseerd adviesbureau in Nederland dat bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden vorm helpt te geven aan hun levensloopbeleid. Het wordt gesubsidieerd door het Nederlandse ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Expertisecentrum LEEFtijd, 2009, 23 april). Het Nederlands expertisecentrum LEEFtijd heette vroeger het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie. De organisatie deed al verschillende onderzoeken naar leeftijd en levensloop, waaronder de literatuurstudie ‘De jongere bestaat niet’ (2000) van Marije Cornelissen. Die studie was één van de basiswerken voor onze eigen literatuurstudie.
5.3 Initiatieven vanuit de overheid Twee overheidsinitiatieven omtrent het beeld van jongeren in de samenleving springen in het oog. Het eerste is de Vlaamse Jeugdraad. Dat is een officieel adviesorgaan van de Vlaamse regering. De Jeugdraad streeft naar een samenleving die mee vormgegeven wordt door kinderen en jongeren. Ze ijvert voor een correcte kijk op kinderen en jongeren, zowel door beleidsmakers als door media. Ze
36
kan advies geven aan deze beeldvormers en hen wijzen op de fouten die zij soms maken. Die adviezen gaan uit van een benadering waarin kinderen en jongeren als competent en zelfstandig gezien worden. De Jeugdraad gaat ervan uit dat kinderen en jongeren sterk genoeg zijn om zelf keuzes te maken (Vlaamse Jeugdraad, 2009, 24 april; Kinderrechtencoalitie Vlaanderen, 2009, 21 april, p. 14). Een ander initiatief vanuit de overheid is de campagne van de de Vereniging Vlaamse Jeugddiensten en –consulenten. De VVJ is een organisatie die zich richt op het lokale jeugdbeleid en wordt sinds 1 januari 2009 officieel erkend als ‘Vlaamse Instelling voor Jeugdbeleid’. In de aanloop van deze zomer zal ze de campagne ‘Rondhangen is een recht!’ opstarten. Met deze campagne wil de vereniging, samen met tien andere jeugdorganisaties en de steun van de Vlaamse Overheid, het beeld over rondhangjongeren bijstellen. Ze lanceert hierbij een website, www.dehangman.be, die vanaf 13 mei online gaat, en zal affiches in het straatbeeld verspreiden (Vereniging Vlaamse Jeugddiensten en – consulenten, 2008, 27 augustus; Kinderrechtencoalitie Vlaanderen, 2009, 21 april, p. 14). Bij de campagne hoort ook een onderzoek rond de vrijetijdsbeleving van de Vlaamse tiener. Dat onderzoek werd gecoördineerd door de TOR onderzoeksgroep aan de VUB (Vereniging Vlaamse Jeugddiensten en –consulenten, 2008, 27 augustus). Wat ons meteen bij het volgende puntje brengt: initiatieven rond jongeren en media vanuit de (Vlaamse) onderzoekswereld.
5.4 Initiatieven vanuit de onderzoekswereld De TOR onderzoeksgroep, die we al aanhaalden in het vorige puntje, werd in de jaren 1980 opgericht aan de VUB. Stevens (2003, p. 3-7) legt uit dat de groep in het begin voornamelijk onderzoek naar tijdsbesteding deed, maar ze sinds de jaren 1990 ook de leefwereld van jongeren bestudeert. Dat onderzoek gaat van tijdsbesteding van jongeren en jeugdculturen tot studies over de maatschappelijke en politieke participatie van jongeren. Ook onderwijs en culturele participatie bij jongeren vormen een aandachtspunt. Hoewel TOR geen onderzoek voert naar de berichtgeving over jongeren, is ze hier het vermelden waard. De onderzoeksgroep is toonaangevend voor onderzoek naar de leefwereld van jongeren. De media spelen een belangrijke rol in deze onderzoeken, omdat ze beschouwd worden als ‘identiteitsverlenende elementen van een welbepaalde subcultuur’ (Stevens, 2003, p. 7). Op het gebied van jeugdonderzoek werd in 2003 het jeugdonderzoeksplatform (JOP) in het leven geroepen. Dit omdat het Vlaamse jeugdonderzoek weinig systematisch verliep. Het JOP wil het jeugdonderzoek in Vlaanderen beter coördineren en systematiseren. Het onderhoudt daarvoor een samenwerkingsverband tussen de TOR onderzoeksgroep aan de VUB, de vakgroep Sociale Agogiek
37
aan de Universiteit Gent en de Onderzoekslijn Jeugd en Preventie aan de K.U. Leuven (Vlaamse Kinderrechtencoalitie, 2009, 21 april, p. 9; JOP, 2009, 20 maart).
38
Besluit Media spelen een grote rol in de maatschappij. De manier waarop jongeren voorgesteld worden in de media, kan onze opinies over hen beïnvloeden en gevolgen hebben voor onze houding ten opzichte van hen. Media kunnen jongeren als een aparte sociale groep voorstellen met een eigen identiteit. Maar ze kunnen jongeren ook geïsoleerd portretteren, als een categorie die buiten de maatschappij valt. Tegelijk kunnen media invloed uitoefenen op de solidariteit tussen jongeren en volwassenen. Wanneer de media paniekerig berichten over jongeren, kunnen ze die solidariteit op de helling zetten en de jongerengroep isoleren. Vaak zijn die ‘moral panics’ sterk overdreven, maar ze kunnen er wel voor zorgen dat volwassenen zich ongerust gaan maken over jongeren en hen als bedreigend en amoreel gaan beschouwen. Die morele paniek draait trouwens vaak om jeugdculturen. Media kunnen ons jongerenbeeld dus beïnvloeden. Maar hoe dat jongerenbeeld ontstaat, is een ander paar mouwen. In dit beeldvormingsproces spelen de begrippen representatie en stereotypering een rol. Mensen geven betekenis aan de wereld rondom hen door middel van representatiesystemen. Die representatiesystemen zijn terug te vinden in taal en beeld. Mensen creëren betekenis via interactie met elkaar, maar ook met behulp van de taal en beelden die ze via de media aangereikt krijgen. Die mediarepresentaties zijn echter geen weerspiegelingen van de realiteit. De manier waarop jongeren voorgesteld worden in de media, komt dus niet overeen met hoe jongeren werkelijk zijn. Stereotypering zorgt er dan weer voor dat wij kunnen omgaan met een complexe en diverse wereld door mensen in categorieën in te delen. Stereotypen zijn onvermijdelijk en niet noodzakelijk verkeerd, tenzij een foutief beeld continu herhaald wordt en er een waardeoordeel aan vasthangt. Ook media stereotyperen, meestal subtiel en soms zonder het zelf te beseffen. Dat kan gevolgen hebben voor wie geen deel uitmaakt van een bepaalde sociale groep. Wie zelf geen jongere is of persoonlijk geen jongeren kent, zal zich moeten beroepen op wat hij of zij gelezen, gehoord of gezien heeft in de media om zich een beeld te vormen deze sociale groep. We weten nu hoe ons jongerenbeeld ontstaat. Wie die jongere is, is echter moeilijker te definiëren. De leeftijdsgroep van ‘de jongere’ is een sociale categorie die pas vanaf de industrialisering bestaat. Voordien werden jongeren beschouwd als ‘miniatuurvolwassenen’. Voor jongeren bestaan trouwens veel benamingen: jongeren, tieners, pubers, adolescenten, noem maar op. Ook over de leeftijdsgrenzen van jongeren bestaat geen eensgezindheid. Voor de ene zijn jongeren tussen de 12 en de 24, voor de andere tussen 15 en 25, voor nog een andere tussen 16 en 25 jaar oud. Zeker is wel dat elke jongere doorheen de puberteit en adolescentie moet, perioden waarin hij of zij erg verandert op lichamelijk, cognitief, sociaal en emotioneel vlak. Die veranderingen kunnen soms voor 39
problemen zorgen. De weg naar de volwassenheid verloopt niet voor iedere jongere over rozen. Toch worden die jongerenproblemen vaak overdreven, wat kan leiden tot een negatief jongerenbeeld. Er bestaan dan ook heel wat mythen en stereotypen over jongeren. Zo zouden jongeren zich verward en gestresseerd voelen, zouden ze niet willen opgroeien, lui zijn en zich niet engageren in de maatschappij. Jongeren zouden er een egocentrische en materialistische levensstijl op nahouden en geen respect tonen naar anderen toe. Bovendien zouden ze rebels zijn, roken, drinken en drugs nemen en te vroeg seksueel actief zijn. Jongeren zouden ook gewelddadig en agressief zijn. Ook in de nieuwsberichtgeving komt dit negatief jongerenbeeld naar voren. Jongeren worden al te vaak afgeschilderd als agressieve bandietjes of vandaaltjes. Dat blijkt niet alleen uit NoordAmerikaanse studies, ook Nederlands onderzoek toont aan dat het stereotype van de ‘criminele jeugd’ regelmatig opduikt in de nieuwsmedia. De media portretteren jongeren vaak als een groep om bang van te zijn. Die negatieve mediabeeldvorming baarde een aantal sectoren zorgen. Vanuit de overheid en de non-profit beweging werden al een reeks initiatieven en campagnes opgezet die het negatieve jongerenbeeld in België en Vlaanderen moeten bijstellen. De Vlaamse onderzoekswereld probeert dan weer een beter jongerenbeeld te crëeren door het wetenschappelijke jeugdonderzoek te centraliseren. De Vlaamse mediasector is minder bezorgd om het beeld van jongeren. De Raad voor de Journalistiek behandelde wel al een paar klachten omtrent de berichtgeving van minderjarigen, maar specifieke richtlijnen zijn er niet. In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld bestaan die wel.
40
Deel 2: Empirisch onderzoek Inleiding In het vorige deel schetsten we op basis van literatuur en wetenschappelijk onderzoek een kader waarin we het beeld van de jongere in de samenleving en in de media kunnen zien. Die theorie moet de basis vormen voor ons onderzoek. We willen nagaan op welke manier de Vlaamse pers bericht over jongeren. Omdat het in de gegeven tijdsspanne van deze masterproef onmogelijk is om de hele Vlaamse pers door te lichten, spitsen we ons toe op twee kranten. We zullen een kwantitatieve inhoudsanalyse voeren op Het Laatste Nieuws en De Morgen, binnen een periode van twee weken. In dit deel leggen we eerst de methode van ons onderzoek uitgebreid uit. We stellen een onderzoeksopzet op, selecteren een steekproef, kiezen het materiaal en een procedure. Daarna gaan we onze hypothesen operationaliseren. In het tweede hoofdstuk van dit gedeelte bespreken we de resultaten van onze analyse en geven een aanzet voor verder onderzoek.
6. Methode 6.1 Onderzoeksopzet In dit onderzoek willen we nagaan hoe jongeren geportretteerd worden in de Vlaamse mediaberichtgeving. Algemene onderzoeksvragen die we ons stellen zijn: Op welke manier wordt in de media gepraat over jongeren? Welk beeld wordt van hen opgehangen? Is er sprake van stereotypering in de berichtgeving? Met welke onderwerpen komen jongeren het vaakst aan bod in de berichtgeving? Krijgen jongeren zelf een stem in de media? Is er een verschil in berichtgeving tussen kwaliteitskranten en populaire kranten? Op deze onderzoeksvragen zullen we onze hypothesen baseren (zie 6.4). Aan de hand van die hypothesen zullen we nagaan hoe jongeren in de Vlaamse geschreven pers, en meer bepaald in Het Laatste Nieuws en De Morgen, worden geportretteerd. De onderzoeksmethode die we hiervoor kiezen, is de inhoudsanalyse. Om deze methode te omschrijven, verwijzen McQuail (2005, p. 361) en Fauconnier (1996, p. 90) naar de definitie van Berelson: ‘A research technique for the objective, systematic and quantitative description of the manifest content of communication’. Deze definitie houdt in dat er vaste regels gelden bij het selecteren en coderen van het tekstmateriaal, dat de gegevens telbaar en concreet aanwijsbaar moeten zijn, en dat verschillende onderzoekers bij een inhoudsanalyse van eenzelfde tekst tot hetzelfde resultaat moeten komen (Fauconnier, 1996, p. 90). Volgens Fauconnier zijn 41
inhoudsanalyses van niet-fictionele teksten op te delen in vier categoriën, waarvan onderzoek naar het ‘zogenaamde weerspiegelingsgehalte van de massamediale boodschappen’ er één is. In welke mate mediaberichten de werkelijkheid weerspiegelen, staat bij deze onderzoeken, en ook bij het onze, centraal. Wij willen namelijk weten of media in Vlaanderen werkelijk zo negatief over jongeren berichten als op het eerste zicht lijkt. Wester en van Selm (2006, p. 123) stellen dat de systematisch-kwantificerende inhoudsanalyse qua werkwijze sterk gelijkt op het survey-onderzoek. Via beide methoden wordt een relatief groot aantal gegevens op een geijkte manier geanalyseerd door middel van een waarnemingsinstrument. De auteurs geven aan dat het meeste inhoudsonderzoek van beschrijvende aard is. Het gaat bijvoorbeeld na welke thema’s in mediaberichtgeving voorkomen. Ze stellen ook dat inhoudsanalyses van de mediaportrettering van sociale groepen zeer geliefd zijn in de communicatiewetenschappen.
6.2 Steekproef De populatie waar we in ons onderzoek uitspraken over willen doen, zijn de berichten over jongeren in Het Laatste Nieuws en De Morgen. We kozen ervoor de berichtgeving in beide kranten te onderzoeken voor een periode van twee weken. We hebben dus een steekproef voor Het Laatste Nieuws en één voor De Morgen. Door deze steekproef te kiezen, kunnen we een vergelijking maken van de berichtgeving in deze twee kranten. Die vergelijking kan nuttig zijn, omdat de kranten een verschillend profiel hebben. Het Laatste Nieuws is een populaire krant met meer dan een miljoen lezers. Daarmee is ze de grootste krant van Vlaanderen (De Persgroep, n.d.). De krant wordt minder gelezen door hoger opgeleiden, maar scoort eigenlijk in alle sociale lagen van de bevolking goed. Het Laatste Nieuws heeft, net als De Morgen, een jong lezerspubliek. Na De Morgen heeft Het Laatste Nieuws het hoogste percentage lezers tussen 25 en 44 jaar oud van alle Vlaamse dagbladen (De Bens, 2001, pp. 226; CIM, 2008). Maar De Morgen staat bekend als een kwaliteitskrant en doet het beter bij hoger opgeleiden dan Het Laatste Nieuws. De uitgever van de krant promoot De Morgen dan ook als ‘dé krant bij uitstek voor de nieuwe ontvoogde generatie’ (De Persgroep, n.d.). In de jaargang 2007-2008 telde De Morgen 265 000 lezers. Daarmee deed ze het 15% beter dan in de vorige jaargang (CIM, 2008). Voor we verdergaan met de beschrijving van de steekproef die we kozen voor dit onderzoek, staan we even stil de jongerenpopulatie in België. We willen de mediaberichtgeving over jongeren analyseren. Maar hoe is het gesteld met het aandeel jongeren in de Belgische bevolking? De Afdeling Statistiek van de FOD Economie stelt jaarlijks de demografiecijfers in België op. Op 1 januari 2008 leefden in België zo een 2,45 miljoen personen jonger dan 20 jaar (FOD Economie, 2009). Zij maken ongeveer 23% uit van de totale Belgische bevolking. In 1990 waren nog ongeveer 25% van de Belgen 42
jonger dan 20 (FOD Economie, 2008). In het Vlaams Gewest leven 1,36 miljoen kinderen en jongeren tot 19 jaar. Dat is ongeveer 22% van de totale bevolking in Vlaanderen. Zo een 724 000 van hen zijn tussen de 15 en 24 jaar oud. Ook in het Vlaamse gewest zien we een ontgroening. In 1990 waren nog ongeveer 25% van de Vlamingen jonger dan 20 jaar (FOD Economie, 2008). Ontgroening houdt in dat het aandeel jongeren in een maatschappij afneemt als gevolg van een dalend geboortecijfer. Dit demografisch fenomeen komt vaak voor in maatschappijen waar de levensomstandigheden sterk verbeterd zijn, waardoor het sterfte- én geboortecijfer gedaald zijn (Wikipedia, 2009). Stelden we de demografiecijfers vroeger voor in een piramide, dan is de grafische vorm nu een urne geworden (FOD Economie, 2009; zie bijlage 1). Nu we de jongerenpopulatie beschreven hebben, kunnen we de populatie van ons eigen onderzoek beschrijven. Die populatie zijn alle berichten over jongeren in Het Laatste Nieuws en De Morgen, tijdens een periode van twee weken. Onze doelstelling was dus om alle artikels over jongeren in die periode te coderen. Om de berichten te selecteren, stelden we drie criteria op: -
Een artikel werd weerhouden wanneer uit de titel, inleiding of eerste paragraaf kon worden afgeleid dat het bericht over jongeren of jongerenthema’s ging.
-
Als leeftijdsafbakening kozen wij voor jongeren tussen de 15 en 25 jaar oud. Artikels over personen onder of boven die leeftijd, werden niet weerhouden.
-
Enkel de berichten uit de voornaamste katernen werden gecodeerd, zoals binnenland, buitenland, economie, politiek, opinie, cultuur, media en showbiz, sport en regio. Artikels uit andere katernen, bijlagen of magazines werden niet opgenomen.
6.3 Materiaal en procedure Ons onderzoeksmateriaal haalden we uit Het Laatste Nieuws en De Morgen, over een periode van twee weken. Tijdens die twee weken haalden we een totale steekproef van 24 onderzoekseenheden. Uit een onderzoek van Stempel (geciteerd in Krippendorff, 2004, pp. 122-123) blijkt dat vanaf 12 eenheden de steekproef representatief is voor de gehele populatie. We kunnen dus stellen dat onze steekproef representatief is. De twee weken die we analyseren, zijn de 42e en 43e week van oktober 2008. Door praktische redenen hebben we één editie van Het Laatste Nieuws moeten wijzigen. Hieronder volgt een overzicht van de steekproef.
43
Steekproef De Morgen: week 1 en 2 Dag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Weekend Maandag
Datum 14 oktober 2008 15 oktober 2008 16 oktober 2008 17 oktober 2008 18 en 19 oktober 2008 20 oktober 2008
Dag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Weekend Maandag
Datum 21 oktober 2008 22 oktober 2008 23 oktober 2008 24 oktober 2008 25 en 26 oktober 2008 27 oktober 2008
Dag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Weekend Maandag
Datum 21 oktober 2008 22 oktober 2008 23 oktober 2008 24 oktober 2008 25 en 26 oktober 2008 3 november 2008
Steekproef Het Laatste Nieuws: week 1 en 2 Dag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Weekend Maandag
Datum 14 oktober 2008 15 oktober 2008 16 oktober 2008 17 oktober 2008 18 en 19 oktober 2008 20 oktober 2008
Om een inhoudsanalyse uit te voeren, hebben we een waarnemingsinstrument nodig (zie bijlage 2). We hebben ons waarnemingsinstrument grotendeels gebaseerd op dat van Bert Goessens (2008, p. 80-82). Hij deed een inhoudsanalyse van de berichtgeving over senioren. Hoewel zijn thesis over een totaal andere leeftijdsgroep gaat en hij enkel de Vlaamse krant De Morgen analyseerde, leek het ons relevant zijn waarnemingsinstrument als basis te gebruiken. Het is een erg duidelijk en eenvoudig opgesteld instrument. De algemene opdelingen zoals ‘plaats in de krant’, ‘grootte van het artikel’, ‘bron‘ en ‘teksttype’, delen informatie op die ook wij via ons waarnemingsinstrument willen bekomen. De specifieke opdelingen, zoals of er al dan niet foto’s gebruikt worden, of er een stereotype aanwezig is, hoe de leeftijdsgroep gedefinieerd wordt, over welke thematiek het artikel handelt, of de leeftijdsgroep aan het woord gelaten wordt, hebben we, mits enige bewerking, ook in ons eigen waarnemingsinstrument verwerkt. Voor de rubriek ‘thema’s’ baseerden we ons op de thema’s die Strange (2007, p. 5-7) aanhaalt. Strange stelde een lijst op van thema’s waarmee jongeren in nieuwsberichten geassocieerd worden. We namen ook een aantal algemene thematieken uit Goessens’ instrument over, zoals gezin/familie, leeftijd, politiek, sociale thema’s en negatief nieuws. In puntje 3.1 bespraken we dat jongeren op verschillende manieren benoemd worden. De meeste auteurs gebruiken de termen ‘jongeren’, ‘adolescenten’ of ‘tieners’. Wij vragen ons af welke termen meest voorkomen in de Vlaamse kranten. 44
We namen daarom de voorgenoemde benamingen op in ons waarnemingsinstrument, en vulden ze aan met benamingen als pubers, scholieren, jongelingen en kinderen. De stereotypen over jongeren die we in puntje 4.2 uitgebreid bespraken, zijn ook in het waarnemingsinstrument verwerkt. We kunnen dus stellen dat het waarnemingsinstrument in twee delen is opgesteld. Het eerste deel is bedoeld om algemene informatie te achterhalen, zoals titel, datum, bron en teksttype. In het tweede deel zoomen we in op de eigenlijke berichtgeving over jongeren. We gaan na hoe jongeren benoemd worden, of ze aan het woord komen, met welke thema’s ze geassocieerd worden, en of er stereotypen in de berichtgeving te vinden zijn. Tenslotte willen we ook nagaan of er positief bericht wordt over jongeren. Dit kwam niet aan bod in de bovenstaande theorie, maar tijdens onze proefcodering viel ons iets merkwaardigs op. Jonge acteurs, zangers, of sporters kwamen vaak erg positief in beeld. We willen, door dit punt aan ons waarnemingsinstrument toe te voegen, controleren of dit werkelijk zo is. Uit de 24 krantenedities (onderzoekseenheden) werden 169 artikels (waarnemingseenheden) weerhouden. Voor elk van die artikels vulden we een exemplaar van ons waarnemingsinstrument in. Daarna voerden we de data in SPSS in. Voor de analyses gebruikten we frequentie- en kruistabellen. Waar het mogelijk was om een significantie na te gaan, voerden we een percentagetoets uit.
6.4 Operationalisering van de hypothesen Om de algemene onderzoeksvragen, die we in puntje 6.1 vooropstelden, te beantwoorden, moeten we te werk gaan met hypothesen. Met die hypothesen kunnen we een aantal concrete vragen beantwoorden, die we ons stellen in verband met de berichtgeving over jongeren. De hypothesen stelden we op aan de hand van de besproken theorie. Zo kwam in de literatuur naar voren dat berichtgeving over jongeren meestal gaat over misdrijven, bendevorming, onderwijs en sociale uitsluiting en dat de mediaberichtgeving over jongeren vaak negatief van aard is. We willen nagaan of dit ook het geval is in de Vlaamse pers. Hypothese 1 luidt dan ook dat de berichtgeving over jongeren negatief van aard is. Die eerste hypothese delen we op in drie subhypothesen. Als eerste veronderstellen we dat negatieve berichtgeving vaak een veralgemening van de leeftijdsgroep inhoudt. Subhypothese 1a stelt dat, wanneer de berichtgeving negatief is, de focus zal liggen op jongeren als groep. De tweede subhypothese peilt naar het verschil in het aandeel negatieve berichten tussen De Morgen en Het Laatste Nieuws. Uit de beschrijving van Het Laatste Nieuws en De Morgen (zie 6.2) bleek dat de twee kranten een verschillend profiel hebben. Het Laatste Nieuws wordt algemeen beschouwd als een populaire krant, De Morgen als een kwaliteitskrant. Subhypothese 1b houdt in dat er een verschil is in het aandeel negatieve berichten tussen de twee kranten. De laatste subhypothese omtrent negatieve berichtgeving, wil een merkwaardige bevinding 45
testen die we tijdens het coderen opmerkten. Het leek alsof berichten over jonge zangers, acteurs of sporters altijd positief klonken. Deze jongeren werden benoemd als ‘jong talent’, ‘rijzende ster’ of ‘coming man’, en werden geprezen om hun kunde en talent. We willen nagaan of ons vermoeden klopt. Subhypothese 1c stelt dat berichten over jonge sporters en celebrities overwegend positief zijn. Het tweede onderwerp dat we aankaarten hangt min of meer samen met de eerste hypothese. Uit de literatuur die we aanhaalden bleek niet alleen dat de berichtgeving over jongeren vaak negatief van aard is, maar ook dat die berichtgeving meestal gaat over misdrijven, bendevorming en criminaliteit. Ook dit willen we verifiëren in de Vlaamse pers. Hypothese 2 stelt daarom dat berichten over jongeren meestal gaan over criminaliteit en deviant gedrag. Ook hier willen we het eventuele verschil tussen De Morgen en Het Laatste Nieuws nagaan. Subhypothese 2a houdt in dat er een verschil is in het aandeel berichten over criminaliteit en deviant gedrag tussen de twee kranten. We willen bovendien nagaan of krantenberichten over jongeren stereotiep zijn. In deeltje 4.2 somden we de stereotypen op die gelden over jongeren. Om die theorie naar ons onderzoek te vertalen, namen we de genoemde stereotypen op in ons waarnemingsinstrument. Op die manier kunnen we nagaan in welke mate deze stereotypen terugkomen in de artikels van onze steekproef. Stereotypen vatten we in dit onderzoek ruim op. We kijken niet alleen of er expliciet stereotypen aanwezig zijn in een bericht, we vragen ons ook af of het bericht kan bijdragen tot een bepaald stereotype. Hypothese 3 luidt dan ook dat de berichtgeving over jongeren in de Vlaamse kranten De Morgen en Het Laatste Nieuws stereotiep is. Aangezien onze tweede hypothese luidt dat jongeren het meest geassocieerd zullen worden met criminaliteit en deviant gedrag, stellen we in subhypothese 3a dat het stereotype van de gewelddadige, agressieve jongere het vaakst zal voorkomen. Ook hier testen we het verschil tussen De Morgen en Het Laatste Nieuws. In subhypothese 3b zeggen we dat er een verschil is in stereotiepe berichtgeving tussen de twee kranten. Nog uit de literatuur haalden we dat jongeren niet vaak als bron aangehaald worden. Deze stelling is hypothese 4. Hier willen we twee subhypothesen opmaken. Subhypothese 4a luidt dat bij negatieve berichtgeving jongeren niet als bron worden gebruikt, maar bij positieve berichten wel. Subhypothese 4b stelt dat er een verschil is in het aandeel berichten dat jongeren aan het woord laat tussen De Morgen en Het Laatste Nieuws. Een andere veronderstelling die we willen testen is dat de berichtgeving over jongeren veralgemeend van aard is. In hypothese 5 gaan we ervan uit dat de focus van de berichtgeving op jongeren als groep ligt. We kaartten in ons theoretisch deel al aan dat in de literatuur verschillende benamingen gebruikt worden, zoals jongeren, tieners of adolescenten. Als hypothese 6 stellen we dat deze leeftijdsgroep het vaakst als ‘jongere’ benoemd wordt.
46
7. Resultaten Voor we onze hypothesen kunnen testen, willen we een algemeen beeld geven van de jongerenberichten in onze steekproef. Die globale gegevens kunnen belangrijk zijn voor het interpreteren van de resultaten. Zo hebben we elk bericht ingedeeld naar zijn plaats in de krant (zie tabel 1). In totaal codeerden we 169 berichten. Berichten over jongeren komen het vaakst voor in de binnenlandpagina’s (40%). Ook in de rubriek cultuur en media en showbiz vinden we berichten over jongeren (15%). De buitenlandpagina’s en de sportrubriek doen het telkens met 14% of 24 van de 169 berichten. Regio doet het met 10% of 17 van de 169 berichten uit onze steekproef. Op de voorpagina duiken jongerenberichten slechts sporadisch op (5%). We vinden maar 1 artikel terug in de politieke sectie van de krant, en in de economie- en opiniepagina’s staat geen enkel bericht over jongeren. Plaats in de krant Voorpagina Binnenland Buitenland Economie Cultuur en media / showbiz Sport Regio Politiek Opinie Totaal
Aantal artikels 9 68 24 0 26 24 17 1 0 169
Percentage 5,3% 40,2% 14,2% 0% 15,4% 14,2% 10,1% 0,6% 0% 100%
Tabel 1: Verdeling artikels volgens plaats in de krant
Verder kijken we naar het teksttype van de berichten (zie tabel 2). We vonden vooral korte berichten over jongeren (37%), naast nieuwsberichten (25%) en interviews (12%). Columns (0,6%) of commentaarstukken (1,8%) kwamen we bijna niet tegen. Voorts geven we een indicatie van de verdeling van de artikels tussen Het Laatste Nieuws en De Morgen (zie tabel 3). In De Morgen vonden we 77 jongerenartikels terug. In het Laatste Nieuws waren dat er 92. Dat brengt de verhouding op 46%-54%. Teksttype Nieuwsbericht Reportage Interview Achtergrondstuk Analyse Commentaarstuk Column
Aantal artikels
Percentage 42 15 20 6 4 3 1
24,9% 8,9% 11,8% 3,6% 2,4% 1,8% 0,6% 47
Fotobijschrift Profiel Korte berichten Andere Totaal Verhouding steekproef De Morgen Het Laatste Nieuws Totaal
8 6 63 1 169 Aantal artikels 77 92 169
4,7% 3,6% 37,3% 0,6% 100% Percentage 45,6% 54,4% 100%
Tabel 2: Verdeling artikels volgens teksttype
Tabel 3: Verhouding De Morgen – Het Laatste Nieuws
Als laatste willen we ingaan op de thema’s waarmee jongeren geassocieerd worden in de gecodeerde berichtgeving (zie tabel 4). Verschillende thema’s kunnen voorkomen in één bericht. Uit de tabel blijkt dat berichten over jongeren het meest handelen over ‘criminaliteit en deviant gedrag’ (32%). Op de tweede plaats staat ‘negatief nieuws’ (30%). Jongeren worden ook vaak bestempeld als ‘slachtoffer’ (17%). Daarna zijn ‘sport’ (16%), ‘school en educatie’ (15%) en ‘celebrity’ (15%) populaire thema’s. ‘Celebrity’ duidden we aan wanneer het bericht ging over bekende jonge artiesten, jonge BV’s of televisieprogramma’s of films waaraan jongeren meewerken. Ter voorbeeld geven we een aantal titels van zulke celeb-berichten. Uit De Morgen: ’20 finalistes Miss België 2009’ en ‘Er is nog leven voor de dood’, een interview met de deelnemers van het televisieprogramma ‘Doodgraag leven’. Eén van die deelnemers is de 23-jarige Kim. Artikels uit Het Laatste Nieuws: ‘Karim (17) is nu al topfavoriet in X Factor’, ‘Waanzinnig populaire High School Musical 3 volgende week in de bioscoop’ en ‘Hadise voor Turkije naar songfestival’. Voorts gaan berichten over jongeren over ‘familie en gezin’ (12%), ‘sociale thema’s’ (11%) en ‘instituties’ (11%). Met ‘instituties’ bedoelen we berichten die aangeven dat jongeren in aanraking komen met het gerecht. Thema’s waar jongeren nagenoeg niet mee geassocieerd worden in de berichten, zijn ‘waarden en ideeën’ (0%), ‘peers’ (0,6%) en ‘identiteitsvorming’ (0,6%). Ook ‘zelfdoding’, ‘religie’ en ‘milieu’ doen het slecht, met elk 1,8% aandeel in de gecodeerde berichten. Thema Criminaliteit / deviant gedrag School / educatie Familie / gezin Peers Identiteitsvorming Uiterlijk / lichaam Vrije tijd / hobby’s Uitgaansleven Verenigingsleven
Aantal artikels
Percentage 54 26 20 1 1 15 12 8 5
32% 15% 12% 0,6% 0,6% 8,9% 7,1% 4,7% 3% 48
Cultuur Maatschappelijk engagement Politiek Sociale thema’s Milieu Instituties Gezondheid Seksualiteit Waarden / ideeën Religie Leeftijd Mobiliteit Sport Celebrity Economie / werken / geld Slachtoffer Negatief nieuws Zelfdoding Opmerking: meerdere thema’s per artikel
16 9 13 18 3 19 12 7 0 3 4 10 27 25 15 28 51 3 Totaal aantal artikels in steekproef: 169
9,5% 5,3% 7,7% 10,7% 1,8% 11,2% 7,1% 4,1% 0% 1,8% 2,4% 5,9% 16% 14,8% 8,9% 16,9% 30,2% 1,8% Percentage berekend op totaal aantal artikels in steekproef
Tabel 4: Verdeling artikels per thema
7.1 Negatief nieuws, criminaliteit en stereotypering Nu we de algemene verdeling van de thema’s nagegaan zijn, kunnen we onze hypothesen gaan toetsen. We wachten even met de eerste hypothese, maar richten ons meteen op hypothese 2. Uit tabel 4 blijkt namelijk dat het thema waarover De Morgen en Het Laatste Nieuws het meest berichten in onze steekproef, criminaliteit en deviant gedrag is. 54 van de 169 artikels uit onze steekproef handelen over dit onderwerp (32%). Met deze vaststelling kunnen we de tweede hypothese dus meteen bevestigen. Berichten over jongeren gaan inderdaad meestal over criminaliteit en deviant gedrag. Voorbeelden van zulke berichten zijn: ‘Belagers buschauffeur naar gesloten instelling’ en ‘Jongere veroordeeld voor virtuele diefstal’ uit De Morgen, en ’17-jarige ramt wegversperring van politie’ en ‘Jeugdadvocaat wil jongerenmisdaad niet relativeren’ uit Het Laatste Nieuws. De Morgen bericht iets vaker over criminaliteit en deviant gedrag, met 30 van de 77 berichten of 40% van de steekproef uit deze krant (zie bijlage 3). Slechts 24 van de 92 berichten in Het Laaste Nieuws handelen over dit onderwerp (26%). Toch is de kans dat dit verschil op toeval berust te groot en moeten we subhypothese 2a verwerpen. Laten we nu overgaan naar hypothese 1. Wanneer we willen weten of de berichten over jongeren uit onze steekproef negatief van aard zijn, moeten we twee variabelen analyseren. Ten eerste kijken we naar het aantal keren het thema ‘negatief nieuws’ werd aangeduid (zie tabel 4). Die variabele 49
kruisten we aan wanneer het bericht bijvoorbeeld ging over verkeersongevallen, vandalisme of vechtpartijen waarin jongeren een rol speelden. Als voorbeeld geven we een aantal titels die we tegenkwamen. Uit Het Laatste Nieuws: ‘Meisje gewond na vechtpartij aan school’, ‘Vandalen gevat’ en ‘Jongen (14) gekneld onder jeep’. Uit De Morgen: ‘Drie minderjarige dievegges gearresteerd in Oostende’, ‘6 scholieren van voetpad gemaaid’ en ‘Jongeren verwonden man met bom van YouTube’. Als we kijken naar tabel 4, vinden we dat 51 van de 169 artikels als negatief nieuws werden beschouwd. Dat is 30% van de totale steekproef. Als we dit percentage vergelijken met dat van de andere thema’s, valt op dat ‘negatief nieuws’ het meest aangeduide thema is, na ‘criminaliteit en deviant gedrag’. Het tweede punt dat we moeten testen, is of er een positief jongerenbeeld aanwezig is in de berichten uit onze steekproef (zie bijlage 4). In 65 van de 169 artikels kwamen jongeren positief in beeld, oftewel 39% van de totale steekproef. 61% of 104 van de gecodeerde artikels geeft geen positief jongerenbeeld weer. Om een beter zicht te krijgen op de manier waarop jongeren positief in het nieuws komen, hebben we de variabele ‘positief jongerenbeeld’ opgesplitst in drie categorieën. Positieve berichten kunnen de achterliggende context bij een probleem aangeven, ze kunnen stereotypen ontkrachten, of positieve kenmerken toeschrijven aan jongeren. In de 65 berichten waarin jongeren positief in beeld komen, worden meestal positieve kenmerken aan hem of haar toegeschreven (26%). Veel minder frequent worden stereotypen ontkracht (8%) of krijgen we een achterliggende context (5%). We zien trouwens een samenhang tussen de variabele ‘thema negatief nieuws’ en de variabele ‘positief jongerenbeeld’ (zie bijlage 5). Wanneer een bericht negatief nieuws bevat, zal het jongeren niet gauw in een positief daglicht stellen en wanneer een bericht geen negatief nieuws brengt, zal het sneller een positief jongerenbeeld brengen. Het lijkt er dus op dat we hypothese 1 kunnen bevestigen. De berichtgeving over jongeren in onze steekproef is inderdaad negatief van aard. ‘Negatief nieuws’ is het tweede meest gebruikte thema in de berichtgeving van De Morgen en Het Laatste Nieuws en 61% van de artikels bevat geen positief jongerenbeeld. Toch moeten we onze hypothese enigszins nuanceren. Hoewel 30% van de gecodeerde artikels negatief nieuws omvatten, komen in 39% van de artikels jongeren positief naar voren. Hypothese 1 splitsten we op in drie subhypothesen. Subhypothese 1a stelt dat wanneer de berichtgeving negatief is, de focus van de berichten zal liggen op jongeren als groep. Ook hier kijken we naar de twee variabelen ‘negatief nieuws’ en ‘positief jongerenbeeld’. Als we kijken naar de 51 berichten die als negatief nieuws gecategoriseerd staan, vinden we dat slechts 7 daarvan jongeren behandelen als groep (zie bijlage 6). In de 44 andere artikels gaat het om individuele jongeren. 86% 50
van de berichten die aangeduid zijn als negatief, leggen dus de nadruk op de jongere als individu. Slechts 14% van de negatieve berichten focussen op jongeren als groep. Wanneer we de 104 artikels analyseren die geen positief jongerenbeeld bevatten, zien we een meer evenwichtige verdeling. 44 van de 104 berichten (42%) leggen de nadruk op jongeren als groep. 60 berichten (58%) gaan over individuele jongeren. Wanneer we de beide variabelen in acht nemen, moeten we deze subhypothese ontkrachten. Negatieve berichtgeving over jongeren houdt geen veralgemening van de leeftijdsgroep in. Uit de analyse van onze eerste variabele blijkt zelfs het omgekeerde. Individuele jongeren komen vaker negatief in het nieuws dan de jongerengroep in het algemeen. Subhypothese 1b kijkt dan weer naar het verschil in het aandeel negatieve berichten tussen De Morgen en Het Laatste Nieuws. Wederom gaan we bij deze hypothese af op de twee genoemde variabelen. Eerst willen we nagaan of er een verband is tussen de krant en het aandeel negatieve berichten (zie bijlage 7). In De Morgen handelen 23 van de 77 berichten over negatief nieuws (30%). In Het Laatste Nieuws zijn dat er 28 van de 92 (ook 30%). Er is dus geen statistisch verband tussen de krant en het thema negatief nieuws. Meer zelfs, beide kranten scoren perfect gelijk qua aandeel negatieve berichten over jongeren. Ten tweede analyseren we het verband tussen de krant en het aandeel berichten waarin geen positief jongerenbeeld naar voren komt (zie bijlage 8). Hier is er een iets duidelijker verschil, maar het is niet significant. In De Morgen krijgen jongeren geen positieve kenmerken toegeschreven in 51 van de 77 artikels (66%), in Het Laatste Nieuws in 53 van de 92 berichten (58%). De hypothese dat de twee kranten verschillen in het aandeel negatieve berichten, moeten we dus verwerpen. We stellen ook dat berichten over jonge sporters en celebrities overwegend positief zijn, in subhypothese 1c. Sportberichten in verband met jongeren zijn inderdaad veel vaker positief van aard (zie bijlage 9). In 24 van de 27 sportberichten wordt een positief jongerenbeeld geschetst (89%) en in 22 van de 27 berichten worden jongeren zelfs opgehemeld (81%). Die ophemeling gebeurt in de vorm van woorden, zoals ‘rijzende ster’ en ‘coming man’, maar er worden ook vaak positieve kenmerken toegeschreven aan jonge sporters. Dat is in 21 van de 27 sportberichten zo. Bij berichten rond jonge celebs zien we dit niet. Van de 25 berichten zijn er nagenoeg evenveel die een positief jongerenbeeld geven (13) dan berichten die niet zo een beeld schetsen (12). Wat betreft ophemelende bewoording zien we wel verschil, al is dit niet erg groot. In 10 van de 25 celebrityberichten werden jongeren bewierookt, in 15 berichten werden ze dat niet. Met een verhouding van 60%-40% zien we zelfs het tegenovergestelde dan wat we in onze hypothese beweerden. Subhypothese 1c moeten we dus tegelijkertijd bevestigen en ontkrachten. Berichten over jonge sporters zijn inderdaad overwegend positief, maar bij berichten over jonge celebrities is dat uitgesproken positief jongerenbeeld er niet. 51
Als laatste willen we de stereotypering van jongeren in de Vlaamse berichtgeving nagaan. In hypothese 3 namen we aan dat de berichtgeving in De Morgen en Het Laatste Nieuws stereotiep is. We vonden in onze analyse dat 67 van de 169 berichten stereotiep van aard zijn (zie bijlage 10). Dat is 40% van de totale steekproef. 102 van de 169 berichten of 60% ervan is niet stereotiep. 40% is ons insziens een hoog aandeel van de berichtgeving. We zien hypothese 3 dus bevestigd. Voor de berichten waar stereotypen in voorkwamen, hebben we het specifieke stereotype aangeduid (zie tabel 5). Eén artikel kon meerdere stereotypen bevatten. Wanneer we kijken naar de verdeling van die vooroordelen, zien we dat jongeren vooral als ‘gewelddadig of agressief’ worden afgeschilderd. In 32 van de 169 berichten kwam dit stereotype naar voren (19%). Voorbeelden van artikels die dit stereotype bevatten, zijn: ‘Twee jongeren slaan buschauffeur bewusteloos’ en ‘Tieners verwonden arbeider met internetbom’ uit Het Laatste Nieuws, en ‘Gouda pakt Marokkaanse jongeren superstreng aan’ en ‘Meisje doodt haar pasgeboren baby’ uit De Morgen. Het stereotype van de gewelddadige en agressieve jongere komt inderdaad het meest voor, waardoor we subhypothese 3a kunnen bevestigen. Jongeren worden bovendien als ‘rebels’ (14%) afgedaan en ook berichten over jongeren die risicogedrag vertoonden, kwamen voor (11%). Stereotypen die we telkens maar in één bericht tegenkwamen, zijn die van de egoïstische en egocentrische jongere, de jongere die niet wil opgroeien en de adolescentie als een stresserende periode. Dat laatste is opmerkelijk, omdat het stereotype van ‘storm en stress’ in de literatuur wordt aangehaald als één van de meest hardnekkige mythen omtrent jongeren. Stereotype Rebels Risicogedrag (alcohol, roken, drugs) Vroeg seksueel actief Gewelddadig / agressief Geen respect / geen morele waarden Onvriendelijk / onbeleefd Egoïstisch / egocentrisch Materialistisch Niet willen opgroeien Lui / gemakzuchtig Geen engagement Kwetsbaar / moeten beschermd worden Periode van storm en stress / identiteitscrisis Opmerking: meerdere stereotypen per artikel
Aantal artikels Percentage 23 13,6% 18 10,7% 8 4,7% 32 18,9% 5 3% 5 3% 1 0,6% 5 3% 1 0,6% 2 1,2% 2 1,2% 6 3,6% 1 0,6% Totaal aantal artikels in steekproef: 169
Tabel 5: Stereotypen in de berichtgeving uit steekproef
Percentage berekend op totaal aantal artikels in steekproef 52
Wat betreft stereotypering vonden we een verschil tussen De Morgen en Het Laatste Nieuws (zie bijlage 11). 38 van de 77 berichten uit De Morgen hielden een stereotype in, of 49% van de totale steekproef. Slechts 29 van de 92 berichten in Het Laatste Nieuws waren stereotiep (32%). Hoewel het verschil net niet significant is (Chi² = 0,018), willen we subhypothese 3b toch bevestigen. De kans dat het gevonden verschil op toeval berust, is volgens ons te klein. De grootste ongelijkheid in stereotypering ligt bij het vooroordeel van ‘rebelse jongeren’. 15 van de 77 berichten in De Morgen geven dit stereotype aan (20%), terwijl slechts 8 van de 92 artikels uit Het Laatste Nieuws over ‘rebelse jongeren’ gaan (9%). Ook vinden we in De Morgen meer berichten terug over gewelddadige of agressieve jongeren en jongeren die risicogedrag vertonen.
7.2 Jongeren aan het woord Hypothese 4 stelt dat jongeren niet vaak als bron worden aangehaald. Uit onze analyse blijkt dat bij 108 van de 169 berichten jongeren niet aan het woord gelaten worden (zie bijlage 12). Dat is 64% van de totale steekproef. In 61 berichten (36%) worden jongeren wel aangehaald. In 47 van die 61 berichten kunnen jongeren rechtstreeks hun zegje doen en worden ze aangehaald via quotes (28%). In 7 berichten worden ze zijdelings geciteerd (4%). In nog eens 7 berichten (4%) wordt gebruik gemaakt van een representatiepersoon, zoals een leerkracht of een hulpverlener. Die persoon praatte dan in de plaats van de jongere. Of jongeren al dan niet als bron aangehaald worden, is trouwens afhankelijk van het thema (zie bijlage 13). Bij de thema’s sport, negatief nieuws, en criminaliteit en deviant gedrag vinden we een samenhang met de variabele ‘jongeren aan het woord’. Jongerenberichten in verband met sport halen veel vaker jongeren aan. In 18 van de 27 gecodeerde sportberichten (67%) worden jongeren aangehaald, tegenover 9 sportberichten waarin jongeren niet als bron worden gebruikt (33%). De samenhang tussen de variabele ‘jongeren aan het woord’ en het thema sport heeft een significantie kleiner dan 0,005. De kans dat deze samenhang op toeval berust, is dus verwaarloosbaar. Jongerenberichten die negatief nieuws bevatten gebruiken dan weer veel minder vaak jongeren als bron. In slechts 10 van de 51 negatieve berichten komen jongeren aan het woord (20%). In 41 negatieve berichten worden jongeren niet als bron aangehaald (80%). Ook hier is de samenhang tussen beide variabelen kleiner dan 0,005 en is de kans dat deze samenhang op toeval berust, verwaarloosbaar. Ook bij berichten over criminaliteit en deviant gedrag worden jongeren niet vaak aan het woord gelaten. Slechts in 12 van de 54 berichten over dit thema worden jongeren als bron gebruikt (22%). 42 berichten halen geen jongeren aan (78%). Met een significantieniveau van 0,010 is de samenhang tussen het thema criminaliteit en deviant gedrag en het al dan niet aan het woord komen van jongeren iets minder uitgesproken. Toch denken we ook hier dat de kans dat de
53
gevonden samenhang op toeval berust, te klein is. We kunnen hypothese 3 dus bevestigen. Jongeren worden niet vaak als bron aangehaald, maar hen volledig negeren doet de pers niet. In 36% van de berichten worden jongeren wel als bron aangehaald. Bovendien hangt het al dan niet aan het woord laten van jongeren af van het thema van het bericht. Subhypothese 4a stelt dat bij negatieve berichtgeving jongeren niet als bron worden gebruikt, maar bij positieve berichten wel. Uit onze analyse blijkt dat bij slechts 10 van de 51 berichten die gecategoriseerd staan als negatief nieuws, jongeren aan het woord komen (20%, zie bijlage 14). De overige 41 berichten halen geen jongeren aan (80%). Omgekeerd zien we dat in 45 van de 65 berichten met een positief jongerenbeeld, jongeren wel een bron vormen (69%). In slechts 20 positieve berichten komen jongeren niet aan het woord (31%). Subhypothese 3a kunnen we dus bevestigen. Voor wat betreft subhypothese 4b vinden we geen grote verschillen in bronnengebruik tussen De Morgen en Het Laatste Nieuws (zie bijlage 15). Van de 61 artikels waarin jongeren worden aangehaald, vonden we er 25 in De Morgen en 36 in Het Laatste Nieuws. Dat is respectievelijk 41% en 59%. In De Morgen worden in slechts 17 van de 61 artikels jongeren rechtstreeks geciteerd. In Het Laatste Nieuws zijn dat 30 artikels. In 6 berichten uit Het Laatste Nieuws worden jongeren niet via quotes geciteerd, maar zijdelings of via representatiepersonen. In De Morgen zijn dat 8 berichten. Er is geen significant verschil in bronnengebruik tussen de twee kranten. Subhypothese 3b moeten we dus verwerpen. Laten we nu eens kijken naar de veralgemening van jongeren in de Vlaamse pers. In hypothese 5 nemen we aan dat de focus van de berichtgeving op jongeren als groep ligt. Uit onze analyse blijkt dat 56 van de 169 berichten over jongeren als groep gaan (zie bijlage 16). Dat is 33% van onze steekproef. 113 berichten handelen over individuele jongeren (67%). Deze hypothese moeten we dus verwerpen. Meer zelfs, we kunnen stellen dat de meerderheid van de berichten over individuele jongeren gaan en niet over jongeren als groep. De berichten uit onze steekproef zijn dus zeker niet veralgemeend. Ook is er geen verschil tussen De Morgen en Het Laatste Nieuws voor wat betreft de focus van de berichtgeving (zie bijlage 17). Het Laatste Nieuws legt iets meer de nadruk op individuele jongeren. 71% van haar berichten leggen de focus op jongeren als individu, tegenover 62% in De Morgen. Maar een significant verschil is er niet. Subhypothese 5a moeten we dus verwerpen. Jongeren worden op verschillende manieren gedefinieerd, bijvoorbeeld als jongere, tiener of adolescent. In hypothese 6 stellen wij dat de benaming ‘jongere’ het meeste voorkomt in onze steekproef. Uit onze analyse (zie tabel 6) blijkt dat in 40 van de 169 berichten de benaming ‘meisje’ of ‘jongen’ gebruikt wordt (24%). In 34 van de 169 berichten worden personen uit deze leeftijdsgroep 54
als ‘jongere’ omschreven (20%). Termen die ook vaak terugkeren zijn ‘student’ (14%) of ‘kind’ (12%). Ook de benaming ‘tiener’ komt regelmatig voor (11%). In de gecodeerde berichtgeving komen de termen ‘adolescent’ en ‘juffers of knapen’ niet voor. Slechts één maal werd een persoon als ‘puber’ omschreven. Verder zien we dat jongeren vaak met hun leeftijd (69%) en naam (50%) in de krant komen. Omdat ‘meisjes of jongens’ de meest voorkomende definiëring is, moeten we hypothese 5 ontkrachten. Toch is ook het woord ‘jongere’ veelvoorkomend in de berichtgeving. In één vijfde van de artikels worden jongeren zo gedefinieerd. Voorts kijken we naar het verschil in definiëring tussen De Morgen en Het Laatste Nieuws in subhypothese 6a (zie bijlage 18). De Morgen zal het vaker over ‘meisjes of jongens’ (30%) en ‘jongeren’ (26%) hebben dan Het Laatste Nieuws (respectievelijk 18% en 15%). De gevonden verschillen zijn echter niet significant. Voor wat betreft de andere termen en de vermelding van de leeftijd zien we geen verschil tussen beide kranten. Het Laatste Nieuws (55%) zal iets vaker namen vermelden dan De Morgen (43%), maar ook hier is het verschil niet significant. Subhypothese 5a moeten we dus verwerpen. Er is een klein verschil tussen de kranten wat betreft benaming van jongeren, maar het is niet significant. Benaming Jongeren Adolescenten Jeugd Pubers Tieners Kinderen Jongelingen Scholieren / leerlingen Studenten Meisjes / jongens Juffers / knapen Meiden / kerels Boefjes / bandietjes Minderjarige Leeftijdsvermelding Naamsvermelding Opmerking: meerdere benamingen per artikel
Aantal 34 0 11 1 18 21 13 12 24 40 0 3 4 8 116 84 Totaal aantal artikels in steekproef: 169
Percentage 20,1% 0% 6,5% 0,6% 10,7% 12,4% 7,7% 7,1% 14,2% 23,7% 0% 1,8% 2,4% 4,7% 68,6% 49,7% Percentage berekend op totaal aantal artikels in steekproef
Tabel 6: Definiëring van jongeren in steekproef
55
Bespreking en conclusie Op basis van de theorie uit het eerste deel schetsten we een theoretisch kader voor ons onderzoek. Dat onderzoek deden we in de vorm van een inhoudsanalyse van de Vlaamse dagbladpers. Omdat het door de korte tijdsspanne voor deze masterproef onmogelijk was alle Vlaamse kranten te analyseren, hebben we ons gericht op De Morgen en Het Laatste Nieuws. We wilden met ons onderzoek nagaan op welke manier er in de media gepraat wordt over jongeren, welk beeld er van hen wordt opgehangen en met welke onderwerpen zij aan bod komen. Ook wilden we onderzoeken of er sprake is van stereotypering in de berichtgeving en of jongeren een stem krijgen in de media. Nu we de voornaamste analyses uitgevoerd hebben, kunnen we stellen dat het beeld dat in De Morgen en Het Laatste Nieuws van jongeren wordt opgehangen inderdaad vrij negatief is. Jongeren komen het vaakst aan bod bij thema’s als criminaliteit en deviant gedrag. 32% van de gevonden berichten handelen over dit onderwerp. Op de tweede plaats worden jongeren het meest geassocieerd met negatief nieuws, meer bepaald in 30% van de berichten. Bovendien is de berichtgeving over jongeren stereotiep. In 40% van de berichten vinden we een stereotype terug, waarbij het stereotype van de gewelddadige, agressieve jongere het vaakst opduikt. In deze negatieve berichten krijgen jongeren nauwelijks een stem. Toch is de berichtgeving niet eenzijdig negatief. In 39% van de weerhouden artikels vinden we een positief jongerenbeeld terug, waarbij jongeren meestal positieve kenmerken krijgen toegeschreven. Sportberichten zijn bijna eenzijdig positief. In 89% van de gecodeerde sportberichten is een positief jongerenbeeld terug te vinden. Jonge sporters worden ook dikwijls aan het woord gelaten. Dit onderscheid vinden wij frappant. Jongeren worden enerzijds voorgesteld als getalenteerde sportertjes, anderzijds als deviante crimineeltjes. Ze worden aan de ene kant de hemel ingeprezen, aan de andere kant worden ze afgeschilderd als gevaarlijke geweldenaren. Verder is de berichtgeving over jongeren niet veralgemeend. Nieuwsberichten gaan meestal over individuele jongeren. Slechts 33% van de weerhouden artikels leggen de focus op jongeren als groep. Voorts worden jongeren neutraal benoemd. Het vaakst worden zij omschreven als meisjes of jongens en als jongeren. In de meerderheid van de berichten wordt een leeftijd vermeld en jongeren komen regelmatig met hun naam in de krant. Als laatste willen we het verschil in berichtgeving tussen De Morgen en Het Laatste Nieuws bekijken. Deze twee kranten hebben een verschillend profiel. De Morgen wordt algemeen beschouwd als een kwaliteitskrant met een jong lezerspubliek, terwijl Het Laatste Nieuws eerder een populaire krant genoemd kan worden. Ook deze krant heeft een overwegend jong lezerspubliek. Het belangrijkste verschil in de berichtgeving tussen beide kranten, ligt in de stereotypering van jongeren. In De Morgen vinden we meer stereotiepe berichten terug 56
dan in Het Laatste Nieuws. Bij De Morgen zijn 49% van de berichten stereotiep, bij Het Laatste Nieuws slechts 32%. Vooral bij het stereotype van de rebelse jongeren zien we een groot verschil. Dit vooroordeel vonden we in 20% van de berichten in De Morgen terug, tegenover 9% in Het Laatste Nieuws. Dat is opmerkelijk, gezien het profiel van De Morgen. Wij hadden verwacht dat deze krant toch positiever zou berichten over haar eigen lezerspubliek. De berichtgeving over jongeren is volgens onze bevindingen dus veeleer negatief en stereotiep. Toch moet er, om een volledig plaatje te krijgen van de berichtgeving over jongeren in Vlaanderen, verder onderzoek gevoerd worden. Met name zouden de kranten De Standaard en Het Nieuwsblad geanalyseerd moeten worden. Verder suggereren wij meer onderzoek rond stereotypen over jongeren. In Vlaanderen is er al heel wat onderzoek gevoerd naar de leefwereld van jongeren, maar onderzoek naar het beeld dat bij volwassenen leeft over deze leeftijdsgroep, is er bijna niet. Ook vragen wij ons af of het voor de mediasector niet zinvol zou zijn even stil te staan bij de gevolgen die hun berichtgeving kan hebben. Want mediaberichten kunnen wel degelijk invloed uitoefenen op de manier waarop wij naar jongeren kijken en met hen omgaan. Wie niet vaak met jongeren in contact komt, zal zich moeten beroepen op wat hij of zij gelezen, gezien of gehoord heeft over hen in de media om zich een beeld van hen te vormen. Een negatieve en stereotiepe berichtgeving kan er dus voor zorgen dat sommige mensen een negatief en stereotiep jongerenbeeld ontwikkelen.
57
Literatuurlijst Boeken en bijdragen uit readers Augoustinos, M. (2001). Social categorization: towards theorethical integration. In K. Deaux & G. Philogène (Ed.), Representations of the social (pp. 201-216). Oxford: Blackwell. Boschma, J. & Groen, I. (2006). Generatie Einstein: slimmer, sneller en socialer. Pearson Education. De Bens, E. (2001). De pers in België. Het verhaal van de Belgische dagbladpers. Gisteren, vandaag en morgen. Tielt: Lannoo. De Bruyckere, P. & Smits, B. (2009). Is het nu generatie X, Y of Einstein? Wolters Plantyn. Deaux, K. & Philogène, G. (2001). Representations of the social. Oxford: Blackwell. Dyer, R. (2002). The matter of images. Londen: Routledge. Fauconnier, G. (1996). Mens en media: een introductie tot de massacommunicatie. Leuven: Garant. Griffin, C. (1993). Representations of youth. Cambridge: Polity Press. Grossberg, L., Wartella, E.A. & Whitney, D.C. (1998). MediaMaking: mass media in a popular culture. Thousand Oaks, Californië: Sage. Hall, S. (1997). Representation: cultural representations and signifying practices. London: Sage. Kellner, D. (1993). Cultural studies, multiculturalism, and media culture. In G. Dines & J. Humez (Ed.), Gender, race and class in media: a text-reader (pp. 5-18). Londen/New Delhi: Sage. Krippendorff, K. (2004). Content analysis: an introduction to its methodology. Thousand Oaks, Californië: Sage. Lester, P.M., Ross, S.D. & Dennis, E.E. (2003). Images that injure: pictorial stereotypes in the media. Westport, Connecticut: Praeger. Mazzarella, S.R. (2006). Constructing youth. Media, youth, and the politics of representation. In A.N. Vandivia (Ed.), A companion to media studies (pp. 227-245). Malden, Massachusetts: Blackwell. McQuail, D. (2005). McQuail’s mass communication theory. Londen: Sage.
58
Moscovi, S. (2001). Why a theory of social representation? In K. Deaux & G. Philogène (Ed.), Representations of the social (pp. 8-35). Oxford: Blackwell. Osgerby, B. (2004). Youth media. Londen: Routledge. Oswell, D. (1998). A question of belonging. Television, youth and the domestic. In Skelton, T. & Valentine, G. (Ed.), Cool places: geographies of youth cultures (pp. 35-49). Londen: Routledge. Roediger, H.L., Capaldi, E.D., Paris, S.G., Polovy, J. & Herman, C.P. (2004). Hoofdstuk 10: Adolescenten en volwassenen. In Roediger, H.L., Capaldi, E.D., Paris, S.G., Polovy, J. & Herman, C.P. (Ed.), Psychologie, een inleiding (pp. 414-432). Gent: Academia Press. Smelik, A. (1999). Effectief beeldvormen. Assen: Van Gorcum. Stangor, C. (2000). Stereotypes and prejudice. Philadelphia: Psychology Press. Stewart, C., Lavelle, M. & Kowaltzke, A. (2001). Media and meaning, an introduction. Londen: British Film Institute. Strange, J.J. (2007). Media portrayals of adolescents. In J.J. Arnett (Ed.), Encyclopedia of children, adolescents, and the media (pp. 5-11). Thousand Oaks, Californië: Sage. Thompson, K. (1998). Moral panics. Londen: Routledge. Skelton, T. & Valentine, G. (1998). Cool places: geographies of youth cultures. Londen: Routledge. Wester, F. & van Selm, M. (2006). Inhoudsanalyse als systematisch-kwantificerende werkwijze. In F. Wester, K. Renckstorf & P. Scheepers (Ed.), Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap (pp. 121-149). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Artikels uit wetenschappelijke tijdschriften Arnett, J. (2007, januari). Suffering, selfish, slackers? Mythes and reality about emerging adults. Journal of Youth and Adolescence, 36(1), 23-29. Besley, A.C. (2003). Hybridized and globalized: youth cultures in the postmodern era. The Review of Education, Pedagogy, and Cultural Studies, 25(2), 153-177. Buchanan, C.M. & Holmbeck, G.N. (1998). Measuring beliefs about adolescent personality and behavior. Journal of Youth and Adolescence, 27(5), 607-627.
59
Jackson, K. (2007). Kids these days: facts and fiction about today’s youth. The Journal of American Culture, 30(1), 127-128. Males, M. (1997, december). Debunking 10 myths about teens. Education Digest, 63(4), 48-50. McRobbie, A. & Thornton, S.L. (1995). Rethinking ‘moral panic’ for multi-mediated social worlds. British Journal of Sociology, 46(4), 559-574. Offer, D. & Schonert, K. (1992, november). Debunking the myths of adolescence: findings from recent research. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 31(6), 1003-1014. Reese, S.D. (2001). Understanding the global journalist: a hierarchy-of-influences approach. Journalism Studies, 2(2), 173-187.
Artikels uit kranten en tijdschriften Belga (2008, 8 november). StampMedia krijgt perskaarten. De Standaard. Bergmans, E. (2008, 6 november). StampMedia vraagt officiële erkenning. De Standaard, 74.
Werken van internet Brinkman, J. (2008, 8 oktober). Generatie Einstein in de bollenschuur. Geraadpleegd op 20 april 2009 op het World Wide Web: http://www.dejournalist.nl/columns/bericht/generatie-einstein-in-debollenschuur/ CIM (2008). Media Surveys Press and Cinema 07-08. Morgen. Geraadpleegd op 6 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.cim.be/computed/audi/nl/BAAI.png CIM (2008). Media Surveys Press and Cinema 07-08. Het Laatste Nieuws + Nieuwe Gazet. Geraadpleegd op 6 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.cim.be/computed/audi/nl/BAAG.png CIM (2008, 16 september). Bereikcijfersoverzicht van de Belgische kranten. Geraadpleegd op 6 mei 2009 op het World Wide Web: http://91.198.106.12/~communicat/wpcontent/uploads/2008/09/cim-kranten.pdf De Persgroep (n.d.) De Morgen. Voor de nieuwe generatie kwaliteitslezers. Geraadpleegd op 6 mei 2009 op het World Wide Web: www.persgroep.be De Persgroep (n.d.) Het Laatste Nieuws / De Nieuwe Gazet. Meest gelezen krant in België. Geraadpleegd op 6 mei 2009 op het World Wide Web: www.persgroep.be 60
De Persgroep (2009, 16 januari). Lezerscijfers kranten 2008. Geraadpleegd op 6 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.persgroep.be/media/pdfs/lezercijfers%20kranten%202008.pdf Expertisecentrum LEEFtijd (2009, 23 april). Expertisecentrum LEEFtijd. Geraadpleegd op 24 april 2009, op het World Wide Web: http://www.leeftijd.nl FOD Economie, Afdeling Statistiek (2008, 3 november). Excel-tabellen bevolking: ontgroening per gewest. Geraadpleegd op 19 april 2009 op het World Wide Web: http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/Cijfers/Pages/Excel.aspx FOD Economie, Dienst Demografie (2009). Structuur van de bevolking. Geraadpleegd op 19 april 2009 op het World Wide Web: http://www.statbel.fgov.be/figures/d21_nl.asp Halsey, P.D. (n.d.). Stereotyping. Geraadpleegd op 17 april 2009 op het World Wide Web: http://uk.encarta.msn.com/encyclopedia_781531298/Stereotyping.html#p2 JAVI.tv (2009, 24 april). JAVI.tv: wie zijn wij. Geraadpleegd op 24 april 2009 op het World Wide Web: http://www.javi.tv/javi.asp JOP (2009, 20 maart). JOP – wat is het JOP. Geraadpleegd op 24 april 2009 op het World Wide Web: http://www.jeugdonderzoeksplatform.be/watishetjop/index.htm Press Complaints Commission (2007, 1 augustus). Newspaper and magazine publishing in the UK: Editors’ Code of Practice. Geraadpleegd op 22 april 2009 van het World Wide Web: http://www.pcc.org.uk/cop/practice.html StampMedia (2009). Over StampMedia. Geraadpleegd op 14 april 2009 op het World Wide Web: http://www.stampmedia.be/?page_id=2 Vereniging Vlaamse Jeugddiensten en –consulenten (2008, 27 augustus). Over VVJ... Geraadpleegd op 28 april op het World Wide Web: http://www.vvj.be/ Vlaamse Jeugdraad (2009, 24 april). De Vlaamse Jeugdraad: organisatie. Geraadpleegd op 24 april 2009 op het World Wide Web: http://www.vlaamsejeugdraad.be/index4.php?id=20&naam=organisatie Vrije Universiteit Brussel (n.d.). Voorstelling Onderzoeksgroep TOR. Geraadpleegd op 14 april 2009 op het World Wide Web: http://www.vub.ac.be/TOR/cgibin/navigatie.cgi?Command=Frame&item=voorstelling
61
Wikipedia (2009, 19 april). Jeugdcultuur. Geraadpleegd op 20 april 2009 op het World Wide Web: http://nl.wikipedia.org/wiki/Jeugdcultuur Wikipedia (2009, 18 maart). Ontgroening (demografie). Geraadpleegd op 19 april 2009 op het World Wide Web: http://nl.wikipedia.org/wiki/Ontgroening_(demografie)
Andere bronnen Bauwens, J. (2009, 21 april). Open Fora Kinderrechtencoalitie: beeldvorming over kinderen en jongeren. Lezing, Gent. Clark, C., Ghosh, A., Green, E. & Shariff, N. (2008, november). Media portrayal of young people – impact and influences. Niet-gepubliceerd onderzoeksrapport, Groot-Brittannië, Young Researcher Network en National Children’s Bureau. Cornelissen, M. (2000). ‘De’ jongere bestaat niet. Negatieve gevolgen van beeldvorming over jongeren. Niet-gepubliceerde literatuurstudie, Utrecht, Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie. Goessens, B. (2008). Senioren in het nieuws. Een onderzoek naar de berichtgeving over senioren in de geschreven pers. Niet-gepubliceerde masterproef, Universiteit Gent. Kinderrechtencoalitie Vlaanderen (2009, 21 april). Open Fora Kinderrechtencoalitie – Beeldvorming over kinderen en jongeren. Niet-gepubliceerd rapport, Gent. Paulussen, S. (2009, 30 september). LES 2: Inleiding tot ‘journalism studies’. Powerpointpresentatie van een hoorcollege, Gent, Vakgroep Communicatiewetenschappen. Raad voor de Journalistiek (2007, 13 september). Beslissing van de Raad voor de Journalistiek over de klacht van mevrouw M.B. tegen Gazet van Antwerpen. Brussel. Stevens, F. (2004). Jeugd en Media. Media als verlengstuk van het dagelijks leven. In D. Burssens, S. De Groof, H. Huysmans, I. Sinnaeve, F. Stevens, K. Van Nuffel, et al., Jeugdonderzoek belicht. Voorlopig syntheserapport van wetenschappelijk onderzoek naar Vlaamse kinderen en jongeren (2000-2004) (pp. 81-104). Niet-gepubliceerd onderzoeksrapport, K.U. Leuven, VUB & UGent. Stevens, F. (2003). Van tijd naar jongeren. Niet-gepubliceerde uiteenzetting, Brussel, onderzoeksgroep TOR. Verstraeten, H. (2004). Hoofdstuk 2: de media-inhoud. In H. Verstraeten, Communicatiewetenschap: Een inleiding tot het media-onderzoek (pp. 116-124). Syllabus, Gent: Academia Press.
62
Voets, F. (2009, 22 april). RE: incident HLN. E-mail. Voets, F. (2009, 21 april). Open Fora Kinderrechtencoalitie: beeldvorming over kinderen en jongeren. Lezing, Gent.
63
Bijlagen BIJLAGE 1: grafische voorstelling bevolkingscijfers
Bron: FOD Economie, 2009
64
Bijlage 2: waarnemingsinstrument 1. Steekproef De Morgen Het Laatste Nieuws
2. Nummer artikel
3. Titel artikel
4. Datum krant
/
/
(yyyy/mm/dd)
5. Categorie Voorpagina Binnenland Buitenland Economie Cultuur en media / showbiz Sport Regio Politiek Opinie Andere n.v.t.
6. Bron Eigen berichtgeving Persagentschap Overgenomen uit andere krant
65
Buiten redactie (gastschrijvers, opinie,...) Foto Andere Niet te achterhalen / n.v.t.
7. Teksttype Nieuwsbericht Reportage Interview Achtergrondstuk Analyse Commentaarstuk Column Recensie Fotobijschrift Profiel Korte berichten Lezersbrief Andere n.v.t.
8. Foto Ja Neen Indien ja, hoe? (per foto) Afbeelding van jongere(n) Afbeelding van volwassene(n) Afbeelding van jongere(n) en volwassene(n) 66
Geen personen
9. Thema Criminaliteit / deviant gedrag School / educatie Familie / gezin Peers Identiteitsvorming Kleding / muziek Vrijetijdsbesteding / hobby’s Uitgaansleven Verenigingsleven Maatschappelijk engagement Politiek Sociale thema’s Instituties Gezondheid Seksualiteit Waarden / ideeën Religie / spiritualiteit Leeftijd Mobiliteit Sport Celebrity Economie / werken Slachtoffer Negatief nieuws
67
Zelfdoding Andere n.v.t.
10. Definiëring van de leeftijdsgroep Jongeren Adolescenten Jeugd Pubers Tieners Kinderen Jongelingen Scholieren / leerlingen Studenten Meisjes / jongens Juffers / knapen Boefjes / bandietjes Leeftijdsvermelding (... jaar) Naamsvermelding Andere n.v.t.
11. Jongeren aan het woord Ja Neen, n.v.t. Indien ja, hoe? Rechtstreeks (via quotes) Zijdelings (niet via quotes) 68
Via representatiepersonen Andere
12. Stereotype aanwezig Ja Neen, n.v.t. Indien ja, welk? Rebels Risicogedrag (alcohol, roken, drugs) Vroeg seksueel actief Gewelddadig / agressief Geen respect / geen (morele) waarden Onvriendelijk / onbeleefd Egoïstisch / egocentrisch Materialistisch Willen niet opgroeien Lui / gemakzuchtig Geen engagement Kwetsbaar / moeten beschermd worden Periode van storm en stress / identiteitscrisis
13. Positief jongerenbeeld Ja Neen, n.v.t. Indien ja, welk? Achterliggende context geformuleerd Stereotypen ontkracht
69
Positieve kenmerken toegeschreven aan jongeren
14. Indeling artikel Focus op jongeren als groep Focus op jongere als individu
∗ Citaat uit artikel
∗ Bijkomende opmerkingen over artikel
70
Bijlage 3: Kruistabel: Verhouding tussen De Morgen en Het Laatste Nieuws wat betreft berichtgeving over criminaliteit Case Processing Summary Cases Valid N steekproef * thema artikel: criminaliteit / deviant gedrag
Missing Percent
169
N
100,0%
Total
Percent 0
N
,0%
Percent 169
100,0%
steekproef * thema artikel: criminaliteit / deviant gedrag Crosstabulation Count thema artikel: criminaliteit / deviant gedrag neen steekproef
De Morgen Het Laatste Nieuws
Total
Total
ja 47
30
77
68
24
92
115
54
169
Chi-Square Tests
Value Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
Asymp. Sig. (2-sided)
df
3,195(b)
1
,074
2,631
1
,105
3,191
1
,074
Fisher's Exact Test Linear-by-Linear Association
Exact Sig. (2-sided)
Exact Sig. (1-sided)
,097 3,176
1
,052
,075
N of Valid Cases
169 a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 24,60.
71
Bijlage 4: Frequentietabellen: Positief jongerenbeeld Statistics positief jongerenbeeld: ja-nee N Valid 169 Missing
0 positief jongerenbeeld: ja-nee
Frequency Valid
neen
Percent
104
ja Total
61,5
Cumulative Percent 61,5 100,0
Valid Percent
61,5
65
38,5
38,5
169
100,0
100,0
Statistics indien positief jongerenbeeld: welk? N Valid 169 Missing
0 indien positief jongerenbeeld: welk?
Frequency Valid
geen positief jongerenbeeld
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
104
61,5
61,5
61,5
achterliggende context geformuleerd
8
4,7
4,7
66,3
stereotypen ontkracht
13
7,7
7,7
74,0
positieve kenmerken toegeschreven aan jongeren
44
26,0
26,0
100,0
169
100,0
100,0
Total
72
Bijlage 5: Kruistabel: Verband ‘thema artikel: negatief nieuws’ en ‘positief jongerenbeeld’ Case Processing Summary Cases Valid N thema artikel: negatief nieuws * positief jongerenbeeld: ja-nee
Missing Percent
169
N
100,0%
Total
Percent 0
N
,0%
Percent 169
100,0%
thema artikel: negatief nieuws * positief jongerenbeeld: ja-nee Crosstabulation Count positief jongerenbeeld: ja-nee neen thema artikel: negatief nieuws
Total
ja
neen
57
61
ja
47
4
51
104
65
169
Total
118
Chi-Square Tests
Value Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
Asymp. Sig. (2-sided)
df
28,931(b)
1
,000
27,108
1
,000
33,713
1
,000
Fisher's Exact Test Linear-by-Linear Association
Exact Sig. (2-sided)
Exact Sig. (1-sided)
,000 28,760
1
,000
,000
N of Valid Cases
169 a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 19,62.
73
Bijlage 6: Frequentietabellen: Focus op jongeren als groep of als individu, wanneer het gaat om negatieve berichtgeving Statistics indeling artikel N Valid
51
Missing
0 indeling artikel
Frequency Valid
focus op jongeren als groep
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
7
13,7
13,7
13,7
focus op jongere als individu
44
86,3
86,3
100,0
Total
51
100,0
100,0
Filter: thema negatief nieuws = 1 Statistics indeling artikel N Valid
104
Missing
0 indeling artikel
Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
focus op jongeren als groep
44
42,3
42,3
42,3
focus op jongere als individu
60
57,7
57,7
100,0
104
100,0
100,0
Total
Filter: positief jongerenbeeld = 0
74
Bijlage 7: Kruistabel: Verband tussen krant en thema negatief nieuws Case Processing Summary Cases Valid N thema artikel: negatief nieuws * steekproef
Missing Percent
169
N
100,0%
Total
Percent 0
,0%
N
Percent 169
100,0%
thema artikel: negatief nieuws * steekproef Crosstabulation Count
thema artikel: negatief nieuws
neen
steekproef Het Laatste De Morgen Nieuws 54 64
ja
Total
Total 118
23
28
51
77
92
169
Chi-Square Tests
Value Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
Asymp. Sig. (2-sided)
df
,006(b)
1
,937
,000
1
1,000
,006
1
,937
Fisher's Exact Test Linear-by-Linear Association
Exact Sig. (2-sided)
Exact Sig. (1-sided)
1,000 ,006
1
,536
,937
N of Valid Cases
169 a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 23,24.
75
Bijlage 8: Kruistabel: Verband tussen krant en positief jongerenbeeld Case Processing Summary Cases Valid N positief jongerenbeeld: ja-nee * steekproef
Missing Percent
169
N
100,0%
Total
Percent 0
N
,0%
Percent 169
100,0%
positief jongerenbeeld: ja-nee * steekproef Crosstabulation Count
positief jongerenbeeld: ja-nee
neen
steekproef Het Laatste De Morgen Nieuws 51 53
ja
Total
Total 104
26
39
65
77
92
169
Asymp. Sig. (2-sided)
Exact Sig. (2-sided)
Chi-Square Tests
Value Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
df
1,317(b)
1
,251
,978
1
,323
1,323
1
,250
Fisher's Exact Test Linear-by-Linear Association
Exact Sig. (1-sided)
,270 1,310
1
,161
,252
N of Valid Cases
169 a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 29,62.
76
Bijlage 9: Frequentietabellen: Positief jongerenbeeld en ophemeling van jongeren bij sportberichten en celebrities Statistics positief jongerenbeeld: ja-nee N Valid 27 Missing
0 positief jongerenbeeld: ja-nee
Valid
Frequency 3
Percent 11,1
Valid Percent 11,1
Cumulative Percent 11,1
ja
24
88,9
88,9
100,0
Total
27
100,0
100,0
neen
Filter: thema sport = 1 Statistics definiëring: ophemelende bewoordingen N Valid 27 Missing
0 definiëring: ophemelende bewoordingen
Valid
Frequency 5
Percent 18,5
Valid Percent 18,5
Cumulative Percent 18,5
ja
22
81,5
81,5
100,0
Total
27
100,0
100,0
neen
Filter: thema sport = 1 Statistics indien positief jongerenbeeld: welk? N Valid 27 Missing
0
indien positief jongerenbeeld: welk?
Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
geen positief jongerenbeeld
3
11,1
11,1
11,1
achterliggende context geformuleerd
1
3,7
3,7
14,8
stereotypen ontkracht
2
7,4
7,4
22,2
positieve kenmerken toegeschreven aan jongeren
21
77,8
77,8
100,0
Total
27
100,0
100,0
Filter: thema sport = 1 77
Statistics positief jongerenbeeld: ja-nee N Valid 25 Missing
0 positief jongerenbeeld: ja-nee
neen
12
48,0
48,0
Cumulative Percent 48,0
ja
13
52,0
52,0
100,0
Total
25
100,0
100,0
Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Filter: thema celebrity = 1 Statistics definiëring: ophemelende bewoordingen N Valid 25 Missing
0 definiëring: ophemelende bewoordingen
Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
neen
15
60,0
60,0
60,0
ja
10
40,0
40,0
100,0
Total
25
100,0
100,0
Filter: thema celebrity = 1
78
Bijlage 10: Frequentietabel: Stereotypering van jongeren Statistics stereotype aanwezig: ja-nee N Valid 169 Missing
0 stereotype aanwezig: ja-nee
Frequency Valid
neen ja Total
102
Percent 60,4
60,4
Cumulative Percent 60,4 100,0
Valid Percent
67
39,6
39,6
169
100,0
100,0
79
Bijlage 11: Kruistabellen: Verschil in stereotypering tussen De Morgen en Het Laaste Nieuws Case Processing Summary Cases Valid N steekproef * stereotype aanwezig: ja-nee
Missing Percent
169
N
Total
Percent
100,0%
0
N
,0%
Percent 169
100,0%
steekproef * stereotype aanwezig: ja-nee Crosstabulation Count stereotype aanwezig: janee neen steekproef
De Morgen Het Laatste Nieuws
Total
Total
ja 39
38
77
63
29
92
102
67
169
Chi-Square Tests
Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
1
Asymp. Sig. (2-sided) ,018
4,848
1
,028
5,580
1
,018
Value 5,569(b)
df
Exact Sig. (2-sided)
Fisher's Exact Test Linear-by-Linear Association
Exact Sig. (1-sided)
,027 5,536
1
,014
,019
N of Valid Cases
169 a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 30,53.
Case Processing Summary Cases Valid N
Missing Percent
N
Total
Percent
N
Percent
steekproef * stereotype rebels aanwezig?
169
100,0%
0
,0%
169
100,0%
steekproef * stereotype risicogedrag aanwezig?
169
100,0%
0
,0%
169
100,0%
steekproef * stereotype gewelddadig / agressief aanwezig?
169
100,0%
0
,0%
169
100,0%
80
Crosstab Count stereotype rebels aanwezig? neen steekproef
Total
ja
De Morgen
62
15
Het Laatste Nieuws
84
8
92
146
23
169
Total
77
Chi-Square Tests
4,147(b)
1
Asymp. Sig. (2-sided) ,042
3,280
1
,070
4,159
1
,041
Value Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
df
Exact Sig. (2-sided)
Fisher's Exact Test Linear-by-Linear Association
Exact Sig. (1-sided)
,046 4,122
1
,035
,042
N of Valid Cases
169 a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 10,48. Crosstab Count stereotype risicogedrag aanwezig? neen steekproef
Total
ja
De Morgen
67
10
77
Het Laatste Nieuws
84
8
92
151
18
169
Total
Chi-Square Tests
Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
1
Asymp. Sig. (2-sided) ,368
,423
1
,515
,808
1
,369
Value ,811(b)
df
Fisher's Exact Test
Exact Sig. (2-sided)
Exact Sig. (1-sided)
,455
Linear-by-Linear Association
,806
N of Valid Cases
169
1
,257
,369
a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 8,20.
81
Crosstab Count stereotype gewelddadig / agressief aanwezig? neen steekproef
De Morgen Het Laatste Nieuws
Total
Total
ja 60
17
77
77
15
92
137
32
169
Chi-Square Tests
Value Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
Asymp. Sig. (2-sided)
df
,910(b)
1
,340
,573
1
,449
,907
1
,341
Fisher's Exact Test Linear-by-Linear Association
Exact Sig. (2-sided)
Exact Sig. (1-sided)
,431 ,905
1
,224
,341
N of Valid Cases
169 a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 14,58.
82
Bijlage 12: Frequentietabellen: Jongeren aan het woord Statistics jongere aan het woord: ja-nee N Valid 169 Missing
0 jongere aan het woord: ja-nee
Frequency Valid
neen
108
ja Total
Percent
63,9
Cumulative Percent 63,9 100,0
Valid Percent
63,9
61
36,1
36,1
169
100,0
100,0
Statistics indien jongere aan het woord, hoe? N Valid 169 Missing
0 indien jongere aan het woord, hoe?
Frequency Valid
jongere niet aan het woord
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
108
63,9
63,9
63,9
rechtstreeks (via quotes)
47
27,8
27,8
91,7
zijdelings (niet via quotes)
7
4,1
4,1
95,9
7
4,1
4,1
100,0
169
100,0
100,0
via representatiepersonen Total
83
Bijlage 13: Kruistabellen: Verband tussen jongeren aan het woord en thema van het bericht Case Processing Summary Cases Valid N
Missing Percent
N
Total
Percent
N
Percent
jongere aan het woord: ja-nee * thema artikel: criminaliteit / deviant gedrag
169
100,0%
0
,0%
169
100,0%
jongere aan het woord: ja-nee * thema artikel: sport
169
100,0%
0
,0%
169
100,0%
jongere aan het woord: ja-nee * thema artikel: negatief nieuws
169
100,0%
0
,0%
169
100,0%
Crosstab Count thema artikel: criminaliteit / deviant gedrag neen jongere aan het woord: ja-nee
Total
ja
neen
66
42
ja
49
12
61
115
54
169
Total
108
Chi-Square Tests
Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
1
Asymp. Sig. (2-sided) ,010
5,766
1
,016
6,929
1
,008
Value 6,621(b)
df
Fisher's Exact Test
Exact Sig. (2-sided)
Exact Sig. (1-sided)
,010
Linear-by-Linear Association
6,582
1
,007
,010
N of Valid Cases
169 a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 19,49. Crosstab Count thema artikel: sport neen jongere aan het woord: ja-nee Total
Total
ja
neen
99
9
ja
43
18
61
142
27
169
108
84
Chi-Square Tests
Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
1
Asymp. Sig. (2-sided) ,000
11,491
1
,001
12,509
1
,000
Value 13,021(b)
df
Fisher's Exact Test
Exact Sig. (2-sided)
Exact Sig. (1-sided)
,001
Linear-by-Linear Association
12,944
1
,000
,000
N of Valid Cases
169 a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 9,75. Crosstab Count thema artikel: negatief nieuws neen jongere aan het woord: ja-nee
neen ja
Total
Total
ja 67
41
108
51
10
61
118
51
169
Chi-Square Tests
Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
1
Asymp. Sig. (2-sided) ,003
7,614
1
,006
9,151
1
,002
Value 8,607(b)
df
Fisher's Exact Test
Exact Sig. (2-sided)
Exact Sig. (1-sided)
,003
Linear-by-Linear Association
8,556
N of Valid Cases
169
1
,002
,003
a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 18,41.
85
Bijlage 14: Frequentietabellen: Bij negatieve berichtgeving worden jongeren niet als bron gebruikt, maar bij positieve berichten wel. Statistics jongere aan het woord: ja-nee N Valid 51 Missing
0 jongere aan het woord: ja-nee
Valid
Frequency 41
Percent 80,4
Valid Percent 80,4
Cumulative Percent 80,4
ja
10
19,6
19,6
100,0
Total
51
100,0
100,0
neen
Filter: thema negatief nieuws = 1 Statistics jongere aan het woord: ja-nee N Valid 65 Missing
0 jongere aan het woord: ja-nee
Valid
Frequency 20
Percent 30,8
Valid Percent 30,8
Cumulative Percent 30,8
ja
45
69,2
69,2
100,0
Total
65
100,0
100,0
neen
Filter: positief jongerenbeeld = 1
86
Bijlage 15: Frequentietabel en kruistabel: verschil in bronnengebruik tussen De Morgen en Het Laatste Nieuws Statistics steekproef N Valid
61
Missing
0 steekproef
Valid
Frequency 25
Percent 41,0
Valid Percent 41,0
Cumulative Percent 41,0
Het Laatste Nieuws
36
59,0
59,0
100,0
Total
61
100,0
100,0
De Morgen
Filter: jongeren aan het woord = 1 Case Processing Summary Cases Valid N steekproef * indien jongere aan het woord, hoe?
Missing Percent
61
N
100,0%
Total
Percent 0
N
,0%
Percent 61
100,0%
steekproef * indien jongere aan het woord, hoe? Crosstabulation Count
steekproef
indien jongere aan het woord, hoe? zijdelings via rechtstreeks (niet via representatie (via quotes) quotes) personen 17 5 3
De Morgen Het Laatste Nieuws
Total
Total 25
30
2
4
36
47
7
7
61
Chi-Square Tests
Value Pearson Chi-Square Likelihood Ratio Linear-by-Linear Association N of Valid Cases
Asymp. Sig. (2-sided)
df
3,143(a) 3,120
2 2
,208 ,210
,839
1
,360
61
a 4 cells (66,7%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 2,87.
Filter: jongeren aan het woord = 1
87
Bijlage 16: Frequentietabel: Veralgemening van jongeren Statistics indeling artikel N Valid
169
Missing
0
indeling artikel
Frequency Valid
focus op jongeren als groep
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
56
33,1
33,1
33,1
focus op jongere als individu
113
66,9
66,9
100,0
Total
169
100,0
100,0
88
Bijlage 17: Kruistabel: Verschil in focus tussen De Morgen en Het Laatste Nieuws Case Processing Summary Cases Valid N indeling artikel * steekproef
Missing Percent
169
N
100,0%
Total
Percent 0
N
,0%
Percent 169
100,0%
indeling artikel * steekproef Crosstabulation Count steekproef Het Laatste De Morgen Nieuws indeling artikel
Total
focus op jongeren als groep
29
27
56
focus op jongere als individu
48
65
113
77
92
169
Total
Chi-Square Tests
Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
1
Asymp. Sig. (2-sided) ,253
,960
1
,327
1,306
1
,253
Value 1,308(b)
df
Fisher's Exact Test
Exact Sig. (2-sided)
Exact Sig. (1-sided)
,325
Linear-by-Linear Association
1,300
N of Valid Cases
169
1
,164
,254
a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 25,51.
89
Bijlage 18: Kruistabellen: Verschil in definiëring tussen De Morgen en Het Laatste Nieuws Case Processing Summary Cases Valid N
Missing Percent
N
Total
Percent
N
Percent
steekproef * definiëring: leeftijd ja-nee
169
100,0%
0
,0%
169
100,0%
steekproef * definiëring: naamsvermelding
169
100,0%
0
,0%
169
100,0%
steekproef * definiëring: jongeren
169
100,0%
0
,0%
169
100,0%
steekproef * definiëring: meisjes / jongens
169
100,0%
0
,0%
169
100,0%
Crosstab Count definiëring: leeftijd janee neen steekproef
Total
ja
De Morgen
24
Het Laatste Nieuws
29
63
92
53
116
169
Total
53
77
Chi-Square Tests
,002(b)
1
Asymp. Sig. (2-sided) ,961
,000
1
1,000
,002
1
,961
Value Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
df
Exact Sig. (2-sided)
Fisher's Exact Test Linear-by-Linear Association
Exact Sig. (1-sided)
1,000 ,002
1
,547
,961
N of Valid Cases
169 a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 24,15. Crosstab Count definiëring: naamsvermelding neen steekproef Total
Total
ja
De Morgen
44
33
77
Het Laatste Nieuws
41
51
92
85
84
169
90
Chi-Square Tests
Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
1
Asymp. Sig. (2-sided) ,103
2,173
1
,140
2,660
1
,103
Value 2,653(b)
df
Exact Sig. (2-sided)
Fisher's Exact Test Linear-by-Linear Association
Exact Sig. (1-sided)
,123 2,637
1
,070
,104
N of Valid Cases
169 a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 38,27. Crosstab Count definiëring: jongeren neen steekproef
Total
ja
De Morgen
57
20
77
Het Laatste Nieuws
78
14
92
135
34
169
Total
Chi-Square Tests
Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
1
Asymp. Sig. (2-sided) ,082
2,386
1
,122
3,011
1
,083
Value 3,018(b)
df
Exact Sig. (2-sided)
Fisher's Exact Test Linear-by-Linear Association
Exact Sig. (1-sided)
,088 3,000
1
,061
,083
N of Valid Cases
169 a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 15,49. Crosstab Count definiëring: meisjes / jongens neen steekproef Total
Total
ja
De Morgen
54
23
Het Laatste Nieuws
75
17
92
129
40
169
77
91
Chi-Square Tests
Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
1
Asymp. Sig. (2-sided) ,083
2,413
1
,120
3,004
1
,083
Value 3,011(b)
df
Fisher's Exact Test Linear-by-Linear Association
Exact Sig. (2-sided)
Exact Sig. (1-sided)
,102 2,993
1
,060
,084
N of Valid Cases
169 a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 18,22.
92