UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
‘EMPATHIE OF APATHIE?’ KWALITATIEF ONDERZOEK AAN DE HAND VAN FOCUSGROEPEN NAAR DE PERCEPTIE VAN RAMPENBERICHTGEVING DOOR HET VLAAMS PUBLIEK
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 22172
ROOS MOONEN
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting JOURNALISTIEK
PROMOTOR: (PROF.) DR. STIJN JOYE COMMISSARIS: (PROF.) DR. HANS VERSTRAETEN
ACADEMIEJAAR 2012 – 2013
1
2
Inzagerecht in de masterproef (*)
Ondergetekende,…………………………………………………. geeft hierbij toelating / geen toelating (**) aan derden, nietbehorend tot de examencommissie, om zijn/haar (**) proefschrift in te zien.
Datum en handtekening ………………………….
…………………………. Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de scriptie/ masterproef te reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding. ----------------------------------------------------------------------------------(*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend. Het blad moet ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de kaft. (**) schrappen wat niet past
3
Dankwoord Bij het tot stand komen van deze verhandeling gaat mijn dank in eerste instantie naar mijn promoter, Stijn Joye, die me de kans gaf om te schrijven over datgene waarover ik echt wilde schrijven. Verder bedank ik hem voor zijn permanente beschikbaarheid en nuttige tips. Hannah Van den Bossche dank ik in het bijzonder voor de vele dagen die zij spendeerde aan het nalezen van mijn thesis. Zij was een onmisbare bron aan inspiratie. Een woord van dank gaat ook naar de respondenten voor de boeiende avonden. Mijn ouders en familie bedank ik voor hun morele en financiële steun. Ze stonden achter iedere keuze en beslissing die ik maakte. Tot slot bedank ik al mijn vrienden die me op tijd deden beseffen dat er grotere rampen bestaan dan het schrijven van een thesis.
Bedankt allemaal.
4
Abstract In dit onderzoek focussen we ons op de perceptie van het publiek op de rampenberichtgeving. Bestaand onderzoek leert ons dat nieuwsconsumenten gevoelloos worden voor menselijk leed ten gevolge van een overdosis in de media over menselijke drama’s en natuurrampen. Als deze vorm van fatalisme daadwerkelijk bestaat, zou dit negatieve gevolgen kunnen hebben voor ontwikkelingsorganisaties die aan de hand van stereotiepe beelden trachten in te spelen op de gevoelens van het publiek. Deze studie gaat na of ook bij het Vlaamse publiek gevoelens van compassion fatigue kunnen vastgesteld worden. Onze theoretische vertrekpunten daarbij zijn de verscheidene onderzoeken omtrent compassion fatigue. We bespreken tevens de oorzaken en stimulerende factoren van compassion fatigue alsook de kloof tussen medelijden en actie. Uit de resultaten van de focusgroepen bleek na een zoveelste confrontatie met menselijk leed, verveling bij de respondenten op te treden. Het is echter wel belangrijk op te merken dat het publiek in bepaalde gevallen actief reageert op dit menselijk leed. Gevoelens van empathie en apathie worden tevens gestimuleerd door diverse factoren. Tot slot gaan respondenten die medelijden ervaren niet altijd over tot actie. De motivatie om zich te engageren wordt ook hier door verschillende elementen gestimuleerd of net ondergraven.
5
Inhoudstabel 1.
Inleiding ............................................................................................................................. 1
2.
Literatuuronderzoek ........................................................................................................... 3 2.1.
2.1.1.
Definitie rampen ................................................................................................... 3
2.1.2.
Soorten rampen .................................................................................................... 4
2.1.3.
Fasering rampenberichtgeving ............................................................................. 4
2.1.4.
Mediaconstructie van rampen .............................................................................. 5
2.1.5.
Selectiecriteria ...................................................................................................... 6
2.1.5.1.
Calculus of death ........................................................................................... 7
2.1.5.2.
Aard van de ramp .......................................................................................... 7
2.1.5.3.
Nieuwswaardige landen ................................................................................ 7
2.1.5.4.
Praktische elementen .................................................................................... 9
2.1.6.
Beeldvorming van rampen ................................................................................... 9
2.1.7.
Rampenberichtgeving over de ander .................................................................. 10
2.2.
Compassion fatigue ................................................................................................... 12
2.2.1.
Compassion ........................................................................................................ 12
2.2.2.
Global compassion ............................................................................................. 13
2.2.3.
Situering compassion fatigue ............................................................................. 13
2.2.4.
Pessimistische visie over compassion fatigue .................................................... 15
2.2.5.
Critici van compassion fatigue ........................................................................... 16
2.3.
3.
Rampenberichtgeving .................................................................................................. 3
Publieksreacties ......................................................................................................... 18
2.3.1.
Kosmopolitisch burgerschap: een trend? ........................................................... 18
2.3.2.
Het publiek ......................................................................................................... 20
2.3.3.
Publieksreacties .................................................................................................. 21
2.3.3.1.
Approache-Avoidance ................................................................................ 21
2.3.3.2.
Uses and gratifications ................................................................................ 22
2.3.3.3.
Empathisch altruïstische hypothese ............................................................ 22
2.3.4.
Soorten emoties .................................................................................................. 23
2.3.5.
Distantiëring van compassion ............................................................................ 25
2.3.6.
Beelden beïnvloeden de reacties ........................................................................ 26
2.3.7.
Donaties .............................................................................................................. 27
Methodologie ................................................................................................................... 32 3.1.
Onderzoeksopzet ....................................................................................................... 32 1
3.2.
3.2.1.
Inleiding ............................................................................................................. 33
3.2.2.
Voordelen, nadelen en struikelblokken .............................................................. 34
3.3.
4.
Focusgroepen ............................................................................................................. 33
Procedure ................................................................................................................... 35
3.3.1.
Dataverzameling................................................................................................. 35
3.3.2.
In praktijk ........................................................................................................... 36
3.3.3.
Dataverwerking .................................................................................................. 38
Kwalitatief onderzoek ...................................................................................................... 40 4.1.
Compassion fatigue bij de Vlamingen....................................................................... 40
4.1.1.
Verwachtingen ................................................................................................... 40
4.1.2.
Focusgesprekken ................................................................................................ 40
4.1.2.1.
Gewoontewording ....................................................................................... 40
4.1.2.2.
Publieksreacties ........................................................................................... 41
4.1.2.3.
Bewuste distantiëring .................................................................................. 44
4.1.3. 4.2.
Bespreking en conclusie ..................................................................................... 46
Oorzaken compassion fatigue bij de Vlamingen ....................................................... 48
4.2.1.
Verwachtingen ................................................................................................... 48
4.2.2.
Focusgesprekken ................................................................................................ 48
4.2.3.
Bespreking en conclusie ..................................................................................... 51
4.3.
Stimuli voor apathie/empathie ................................................................................... 53
4.3.1.
Verwachtingen ................................................................................................... 53
4.3.2.
Focusgesprekken ................................................................................................ 53
4.3.2.1.
Aard van de ramp ........................................................................................ 53
4.3.2.2.
Dodental ...................................................................................................... 54
4.3.2.3.
Aard van de beelden .................................................................................... 55
4.3.2.4.
Ideal victim ................................................................................................. 56
4.3.2.5.
Identificatie ................................................................................................. 57
4.3.2.6.
Distant suffer ............................................................................................... 58
4.3.3. 4.4.
Bespreking en conclusie ..................................................................................... 58
Actie? ......................................................................................................................... 60
4.4.1.
Verwachtingen ................................................................................................... 60
4.4.2.
Focusgesprekken ................................................................................................ 60
4.4.2.1.
Campagnemateriaal ..................................................................................... 60
4.4.2.2.
Aard van de actie......................................................................................... 61
4.4.2.3.
Sociale druk ................................................................................................ 62 2
4.4.2.4.
Voorbeeld van de ouders ............................................................................ 62
4.4.2.5.
Geografische en persoonlijke betrokkenheid .............................................. 62
4.4.2.6.
Wantrouwen/vertrouwen ............................................................................. 63
4.4.2.7.
Kosten en baten ........................................................................................... 64
4.4.3.
Bespreking en conclusie ..................................................................................... 65
5. Referentielijst .......................................................................................................................69 6. Bijlage ..................................................................................................................................76
3
1. Inleiding Het jaar 2012 kende opnieuw veel rampen, die uitgebreid door de media werden behandeld. Wanneer je er even een krant op naslaat of je televisie aanzet voor het nieuws van de dag, dan heb je gegarandeerd prijs: dagelijks wordt de nieuwsconsument geconfronteerd met foto’s, beelden en verhalen over menselijk leed ten gevolge van de vele natuur- of menselijke rampen in de wereld. In ons algemeen geheugen staan onder andere de beelden van de tsunami in en rond de Indische Oceaan in 2004, de passage van orkaan Katrina in New Orleans in 2005 en de aardbeving in Haïti in 2010 voorgoed gegrift. Ook 2012 moest helaas niet onder doen met verschillende dodelijke tyfoons en orkanen in China en de Verenigde Staten en tal van overstromingen in onder meer Trinidad en Tobago, Spanje en de Filipijnen. Brandend actueel kostte in mei 2013 een kortsluiting in een kledingfabriek in Bangladesh nog aan meer dan 800 mensen het leven.
De media spelen een fundamentele rol voor het geven van bekendheid aan dit mondiaal menselijk leed (Benthall, 1993). Volgens Cottle bestaan rampen pas op het moment dat ze door de nieuwsmedia worden opgepikt (2012, p.44). Diverse selectiecriteria zoals de geografische, psychologische en emotionele afstand, de culturele affiniteit en de aanwezigheid van landgenoten onder de slachtoffers beïnvloeden deze opname (Joyce, 2010, p.7; Galtung & Ruge, 1965, p.64-91). Ook het sensatieniveau is hierbij doorslaggevend (Cottle, Pantti & Whal-Jorgensen, 2009, p.101).
Deze sensatiezucht reflecteert zich naar beeldvorming toe in het gebruik van stereotypen, mythes, eenvoudige metaforen en dramatische beelden (Moeller, 1999). Echter, Höijer (2004, p.524-525) stelt dat door het steeds opnieuw aanwenden van erg gelijkaardige beelden van menselijk leed, hun doeltreffendheid verloren zal gaan. Dit fenomeen duidt men aan met de term compassion fatigue en wordt door Tester (2001, p.4-13) gedefinieerd als een psychologisch fenomeen waarbij nieuwsconsumenten gevoelloos worden voor menselijk leed ten gevolge van een overdosis aan gruwelijke beelden en verhalen in de media over onder meer menselijke drama’s en natuurrampen. Het is een vorm van fatalisme waarbij mensen het gevoel krijgen dat een ramp meer of minder geen verschil meer maakt en dat ze nog amper iets kunnen doen om de situatie te verhelpen. Als deze vorm van fatalisme daadwerkelijk bestaat, zou dit negatieve gevolgen kunnen hebben voor de ontwikkelingsorganisaties die rekenen op de steun van het publiek. Zij trachten aan de hand van stereotiepe 1
campagnebeelden in te spelen op de gevoelens van het meer welvarende deel van de bevolking om hen zo te overtuigen hun bijdrage tot de campagne te leveren (Cameron & Haanstra, 2008, p.1479).
Vanuit wetenschappelijke hoek wordt nauwelijks aandacht besteed aan de berichtgeving over menselijk leed en hun invloed op het publiek. Er zijn bijzonder weinig empirische studies die de perceptie van het publiek over rampenberichtgeving onderzoeken (Tester, 2001, p.4; Cottle 2009; Sue, 2010, p.439). In het verleden deed men echter wel uitvoerig onderzoek naar compassion fatigue. Onderzoekers focusten bij de eerste onderzoeken op het productieproces als voornaamste oorzaak van compassion fatigue en beschouwden het publiek als een passieve massa. De laatste jaren is men zich meer gaan richten op mogelijke andere verklarende factoren en de perceptie van het publiek.
Omwille van deze recente nieuwe invalshoek leek het interessant om onderzoek te doen naar de reacties van de Vlaamse mediaconsument op de rampenberichtgeving en op die manier een bijdrage te leveren aan de relatief jonge traditie van communicatiewetenschappelijk onderzoek naar de perceptie van het publiek op beelden van menselijk leed. Een eerste onderzoeksvraag stelt zich tot doel na te gaan of compassion fatigue ook aanwezig is bij de Vlaamse mediaconsument. Een tweede onderzoeksvraag gaat dieper in op de oorzaken van de gewenning. Nadien worden de specifieke factoren die gevoelens van apathie of empathie stimuleren bij de Vlaamse mediaconsument onderzocht. Tot slot gaan we na of in geval van empathie de Vlaamse mediaconsument over gaat tot actie.
Deze masterproef bestaat uit twee grote delen. Starten doen we met een literatuurstudie, waarin enkele relevante en recente onderzoeken aan bod komen. Deze studies moeten de nodige achtergrond bieden bij de onderzoeksmaterie en zullen daarnaast het referentiepunt vormen voor het opstellen van de vragenlijst voor de focusgroepen. Na een korte methodologische uiteenzetting over focusgroepen komen de resultaten aan bod. Afsluiten doen we met de conclusie waarin een antwoord op de onderzoeksvragen zal geformuleerd worden.
2
2. Literatuuronderzoek 2.1. Rampenberichtgeving In dit deel trachten we in eerste instantie het fenomeen ‘rampen’ eenduidig te definiëren en enkele verschillende soorten rampen te onderscheiden. Nadien gaan we dieper in op de mediaconstructie
van
rampen.
Ook
komen
de
verschillende
selectiecriteria
die
doorslaggevend zijn bij de rampenberichtgeving aan bod. Ten slotte focussen we op de beeldvorming van rampen in de nieuwsmedia. 2.1.1. Definitie rampen Er bestaat een bonte waaier aan definities die het concept ramp proberen af te bakenen. Cottle (2012) definieert een ramp als een gebeurtenis veroorzaakt door uiteenlopende verschijnselen die negatieve gevolgen tot stand brengen voor een groot publiek. De nadruk in deze definitie ligt op de verschillende mogelijke oorzaken van een ramp en de desastreuze impact op de gemeenschap.
Het Centre for Research on the Epidemiology of Disasters (CRED), een Belgische onderzoeksgroep die nauw samenwerkt met de Franstalige katholieke universiteit van Leuven, definieert een ramp als volgt: ‘A disaster is defined as a situation or event which overwhelms local capacity, necessitating a request to the national or international level for external assistance, or is recognized as such by a multilateral agency or by at least two sources, such as national, regional or international assistance groups and the media.’ (Guha-Sapir, Hargitt & Hoyois, 2004, p.16)
Bovenstaande beschrijving classificeert een gebeurtenis als een ramp indien het getroffen gebied externe hulp moet inschakelen of bevoegde instanties het drama als ramp erkennen. De onderzoeksgroep vatte nadien het plan op om alle rampen op wereldniveau via een elektronische database in kaart te brengen. Een gebeurtenis wordt opgenomen indien aan een of meer van de volgende vier selectiecriteria is voldaan (Guha-Sapir, Vos & Below, 2010, p.7):
3
(1) Het aantal dodelijke slachtoffers bedraagt 10 of meer. (2) Het aantal getroffen slachtoffers bedraagt 100 of meer. (3) Het gebied in kwestie vraagt om internationale hulp. (4) Het gebied in kwestie roept een noodtoestand uit.
Hoewel de voormalige definitie van het CRED het niet noodzakelijk heeft over internationale hulp, eisen de criteria van de huidige definitie dit echter wel. Beide definities verschillen in dit opzicht van deze van Cottle die voornamelijk focust op de desastreuze impact van rampen op de gemeenschap en geen vermelding maakt over het inroepen van externe hulp en het aantal getroffen en dodelijke slachtoffers. In dit onderzoek hanteren we de definitie van Cottle wanneer we over rampen spreken. 2.1.2. Soorten rampen Er dient nog een belangrijk onderscheid gemaakt te worden tussen de verschillende soorten rampen. Volgens Singer en Endreny (1993) maakt de oorzaak het verschil. Zo zijn er antropogene rampen, dit zijn rampen uitgelokt door menselijk opzet, menselijke fouten of gefaalde maatschappelijke systemen zoals verkeersrampen, industriële ontploffingen, nucleaire en humanitaire rampen ten gevolge van oorlog. Bij natuurrampen liggen er volgens de traditionele opinie echter enkel natuurlijke krachten aan de basis (Singer & Endreny, 1993, p.7; Benthall, 1993, p.11). Natuurrampen zijn rampen die niet het gevolg zijn van menselijk handelen (Benthall, 1993, p.11).
Een andere indeling baseert zich op de aard van de ramp. Zo zijn er rampen met een onverwacht karakter zoals een aardbeving of orkaan. Een andere soort zijn de voorspelbare rampen, hieronder kan een epidemie geplaatst worden. Oorlogen kan men plaatsen onder de categorie opzettelijke rampen. Technologische rampen zijn voorbeelden van toevallige rampen. Tot slot zijn er de chronische rampen zoals aids en armoede (Benthall, 1993, p.1213). 2.1.3. Fasering rampenberichtgeving De berichtgeving in de media verloopt in verschillende fasen. In een eerste fase focussen de media voornamelijk op de feiten en hard cijfermateriaal (Vasterman, 2004, p.106). Nadien volgen de kritische vragen over de oorzaken van de ramp. Hierna volgt een verdere verduidelijking van deze verschillende fasen. 4
Bij de eerste berichten over een ramp ligt de nadruk voornamelijk op het harde nieuws (Vasterman, 2004, p.106). De berichten geven een beeld van het aantal dodelijke slachtoffers en de veroorzaakte schade (Kitch & Hume, 2008, p.18; Cottle, 2009, p.50). Deze cijfers zijn belangrijk omwille van de betrouwbaarheid die ze uitstralen (Beetstra, 2004, p.50). Naast de feitelijke berichtgeving staat ook de crisisbeheersing centraal. Journalisten laten voornamelijk officiële woordvoerders aan het woord over de mogelijke maatregelen die men kan nemen (Moeller, 1999, p. 55-80).
In een tweede fase stellen de media kritische vragen over de oorzaken van de ramp (Vasterman, 2004, p.106; Singer & Enderney, 1993, p.29). Men gaat in deze fase op zoek naar de schuldige van het onheil (Moeller, 1999, p.55-80). Tevens krijgt de menselijke kant van het verhaal meer aandacht (Perez-Lugo, 2004, p.219). De banden met de gemeenschap en de solidariteit vanuit verschillende omringende landen en gemeenschappen staan hier centraal (Cottle, 2009, p.50). Rampen zijn echter slechts nieuwswaardig voor een beperkt aantal dagen (Goltz, 1984, p.363). De belangstelling voor een ramp vermindert tot de ramp uiteindelijk uit het nieuws verdwijnt. ‘The media attention span is limited to about one week after the first sensation, no matter if there is a short quake or a long-ranging flood.’ (Cottle, 2009, p.50)
Het is belangrijk op te merken dat de nieuwsmedia niet automatisch alle rampen opnemen in de berichtgeving. Deze opname hangt van verschillende criteria af. Dit heeft tot gevolg dat het publiek niet op de hoogte is van het globale leed. 2.1.4. Mediaconstructie van rampen Diverse onderzoekers stellen dat een ramp een mediaconstructie is. Voor velen bestaan rampen pas op het moment dat ze door de nieuwsmedia worden opgepikt en als dusdanig worden erkend (Benthall, 1993; Cottle, 2009; Höijer, 2006; Goltz, 1984). Veel rampen worden niet als dusdanig erkend waardoor ze enkel bij de slachtoffers bestaan. Voor de rest van de wereld bestaat de ramp enkel indien ze in de media verschijnt. Benthall (1993, p.12) stelt dat bepaalde rampen ‘might be happening on the dark side of the moon for all we read or 5
hear about them’. Hij pleit ervoor om rampen te beschouwen als een mediaconstructie, aangezien de media een belangrijke rol spelen in de verdere ontwikkeling van de gebeurtenis.
Volgens Wijfjes (2002) versterkte en versnelde de groeiende presentatie door de beeldmedia het proces van mediaconstructie. De impact en maatschappelijke relevantie hiervan zijn niet te onderschatten. Niet alleen op vlak van informatieverspreiding en kennis bij het grote publiek, maar ook in verband met hulpverlening, sensibilisering en fondsenwerving wijzen verschillende auteurs op het belang van de nieuwsmedia en de aandacht die ze al dan niet besteden aan humanitaire crisissen (Joye, 2006, p.2; Benthall, 1993, p.12). 2.1.5. Selectiecriteria Voor de nieuwsmedia is het noch mogelijk, noch wenselijk om alle informatie over alle rampen in alle landen tot bij het publiek te brengen. Enige vorm van selectie zal altijd aanwezig zijn. Deze selectie van rampen gebeurt aan de hand van verschillende criteria (Cottle, 2009, p.43). ‘If news were a mirror reflection of events, or if objectivity were humanly possible, reporting on an event would be identical in all news media around the world. It is not.’ (Mody et al., 2010, p.23)
De onderzoekstraditie van de nieuwsselectie is uitvoerig en veelvuldig beschreven. De pioniers bij dit onderzoek zijn Galtung en Ruge (1965) die twaalf factoren voor nieuwsselectie identificeren waaronder referentie naar elitelanden of personen, negatieve berichtgeving, frequentie en uitzonderlijkheid. Hun studie werd later bevestigd door Peterson (1981), maar diverse onderzoekers zoals Tunstall (1971), Rosengren (1974), McQuail (1994) en Curran en Seaton (1997) bekritiseren hun simplistische manier van onderzoek die geen rekening houdt met de invloeden waarop de journalist geen vat heeft. Dergelijke selectiecriteria bepalen de nieuwswaardigheid van gebeurtenissen en worden bewust of onbewust ingezet bij elke stap van het beslissingsproces (Johansson et al., 1994, p.72; Peterson, 1979, p.117; Cotter, 2010, p. 67; Gaunt, 1990, p.3).
6
2.1.5.1.
Calculus of death
Niettegenstaande het algemeen geweten is dat de voorkeur van de media eerder gaat naar negatieve dan naar positieve aangelegenheden, blijkt de veronderstelling dat meer aandacht gaat naar rampen met een groter aantal slachtoffers (Harcup & O’Neill, 2001; Wong, 2005; Wolfsfeld, 2011) niet te kloppen. Cottle verwijst in dit verband naar het bestaan van de zogenaamde calculus of death bij Westerse mediaprofessionals waarbij abstractie gemaakt wordt van het menselijke leed en de dodentol de graad van nieuwswaardigheid bepaalt (Cottle, 2009, p.47). ‘10.000 deaths in Nepal equals 1000 deaths in Wales equals 10 deaths in West Virginia equals one death next door.’ (The National Research Council, 1990, p.103) Singer en Endreny (1993) menen dat een ramp pas journalistiek interessant wordt indien ‘five or more people are killed simultaneously’. 2.1.5.2.
Aard van de ramp
De interesse in rampen hangt ook af van aard van de ramp. Rampen met een onverwacht karakter zoals aardbevingen of een tsunami hebben meer kans om in de nieuwsmedia aan bod te komen dan rampen die kenmerkend zijn voor bepaalde gebieden zoals aids. Chronische rampen die zich op langere termijn ontwikkelen zullen minder snel de krant halen dan gebeurtenissen die zich abrupt voordoen (Wong, 2005, p.1-3; Eisensee et al., 2007, p.693728). Iets wordt nieuws net omwille van dat verrassingseffect. Een dergelijk effect trekt het publiek aan waardoor nieuwsorganisaties mogelijk hun winsten maximaliseren. 2.1.5.3.
Nieuwswaardige landen
De proximiteit of het regionalisme en het elitisme blijken van groot belang te zijn voor de nieuwswaarde van landen. Proximiteit verwijst naar de nabijheid van de getroffen landen. Dit kan gaan om geografische nabijheid, bijvoorbeeld een grotere aandacht in de Belgische pers voor de buurlanden en de eigen regio. Rampen waarbij slachtoffers niet geïdentificeerd kunnen worden als ‘eigen mensen’ zijn minder nieuwswaardig (Cottle et al., 2012, p.42; Mody et al., 2005, p.15; Kim, 2006, p.431; Kim & Lee, 2008, p.97; Novais, 2007, p.555; Johannson et al., 1994, p.76; Benett & Daniel, 2002, p.39). Hoewel de ontwikkelingslanden het grootste slachtoffer zijn van rampen, lijkt de Vlaamse pers daar niet veel aandacht aan te 7
besteden (Joye, 2010, p.13). De doorsnee Westerling ziet dergelijke rampen als distant suffering: buitenlands lijden waar het publiek weinig of geen emotionele betrokkenheid mee heeft (Boltanski, 1999, p.172). Wanneer de afstand tussen het thuisland van de lezer en het getroffen gebied te groot wordt, treedt er met andere woorden compassion fatigue op. Mensen zijn het moe om voor een zoveelste keer mee te leven met het leed van een ontwikkelingsland (Moeller, 1999).
Naast een puur geografische interpretatie kan proximiteit ook een culturele vorm aannemen (Golan, 2008, p.44-45; Miller & Goidel 2009, p.267; Mody et al., 2005, p.15). In het Belgisch onderzoeksluik van het News of the World-onderzoek bleek dat de Vlaamse pers vaker verwees naar Nederlands nieuws en de Waalse pers meer naar Frankrijk. De cultuur moet bij voorkeur overeenkomen met onze eigen waarden en normen (Biltereyst, 2007).
Elitisme betekent dan weer dat landen met grote geopolitieke, economische of militaire macht de internationale berichtgeving domineren (Johansson et al., 1994, p.73; Mody et al., 2005, p.15). In zijn dependency theory stelde Chang (1998) dat het globale systeem bestaat uit centrum- en perifere landen waarbij landen afkomstig van het centrum nu eenmaal nieuwswaardiger zijn (Wong, 2005; Golan, 2008; Wolfsfeld, 2011). Rampen in de minder welvarende regio’s zijn vertegenwoordigd in de segmenten van geen of minimale berichtgeving. Cohen (1995) stelde in zijn studie vast dat nieuwscorrespondenten voornamelijk naar de Verenigde Staten en West-Europa werden gestuurd. Al verklaarde de auteur dit fenomeen niet enkel op basis van elitisme, maar betrok hij er ook proximiteit bij. Net zoals Galtung en Ruge (1965) bevestigt ook Wu (2000) de dominantie van de economische elites en politieke of militaire grootmachten in het nieuws. Joye (2010) schetst voor het Vlaamse medialandschap een vergelijkbare situatie. Een uitgebreide inhoudsanalyse brengt hem tot de conclusie dat de Vlaamse nieuwsmedia in hun rampenberichtgeving en selectie een vertekend wereldbeeld hanteren, namelijk een met een sterk eurocentrisch perspectief waarbij proportioneel meer aandacht besteed wordt aan de eigen regio en het rijke Westen (Joye, 2010, p.152).
8
2.1.5.4.
Praktische elementen
Sommige noodsituaties worden verwaarloosd omwille van praktische elementen. Redacties dienen rekening te houden met de beperkingen eigen aan het medium. Kranten zijn beperkt in het aantal pagina’s en televisie in het aantal minuten (Shoemaker & Vos, 2009, p.15-17; Cohen & Shoemaker, 2006, p.1-3). Anderzijds speelt ook de inzetbaarheid van journalisten een belangrijke rol. Budgettaire beperkingen kunnen ervoor zorgen dat men aan bepaalde gebieden geen reporter toewijst (Aburaiya, Avraham & Wolfsfeld, 2000, p.119-120). Bovendien is de kwaliteit van de beelden van zeer groot belang (Shoemaker et al., 2009, p.68; Brighton & Foy, 2007, p.9; Boyd, Ray & Stewart, 2008, p.16). De voorkeur voor dramatische beelden steeg de laatste jaren door het feit dat de nieuwsmedia een onderdeel van de entertainmentindustrie zijn geworden (Franklin, 1997, p.12; Hannerz, 2004, p.31). Verder is de keuze nog afhankelijk van de verwachte interesse van het publiek (Benthall, 1993, p.98; Boyd et. al, 2008, p.16). Een eindredacteur zal zich altijd de vraag stellen of het publiek interesse zal hebben in het verhaal. Het selectieproces is tevens afhankelijk van de relaties en persoonlijke interesses van de journalist (Gaunt, 1990, p.15). Journalisten hebben een neus voor nieuwswaardige items (Campbell, 1997, p.61). Tot slot zijn er nog de professionele waarden en normen waaraan journalisten zich dienen te houden (Adoni, Bantz & Cohen, 1990, p.25-42). 2.1.6. Beeldvorming van rampen Nieuwsmakers gaan handig uit van de uitvoerig bewezen hypothese dat beelden beter in staat zijn om emoties over te brengen dan tekstberichten (Brown, Bocarnea & Basil, 2002; Cho et al., 2003; Pfau et al., 2006). Beelden die op televisie worden getoond hebben een zeer krachtig effect aangezien ze niet alleen informatie brengen, ze prikkelen tevens onze emoties, lokken reacties uit en laten in bepaalde gevallen een blijvende indruk na (Benthall, 1993, p.181; Höijer, 2004, p.515; Folker, 2010, p.72). Toch kan de kracht van de beelden echter schadelijk zijn indien ze ons ongevoelig maken voor bepaalde schrijnende taferelen door te focussen op dominante sociale groepen, te generaliseren, te simplificeren of door stereotypen te versterken die de menselijke waardigheid ontkennen (Benthall, 1993, p.181; Folker, 2010, p.36). Aangezien de media de voorkeur geven aan dergelijke beelden zijn ze op die manier deels verantwoordelijk voor het ontstaan van compassion fatigue (Moeller, 1999, p.33).
Televisie speelt een belangrijke rol in het stimuleren van global compassion: de morele gevoeligheid voor het leed van anderen afkomstig uit verschillende continenten, culturen en 9
gemeenschappen (Hannerz, 2004, p.142). Voor het publiek zijn beelden een weerspiegeling van de realiteit. Als het publiek het onschuldig slachtoffer waarneemt, worden de beelden zinvol (Bennett & Daniel, 2002, p.40). De media en voornamelijk televisie maken ons bewust van het leed van de ander en dagen ons uit om die ander in ons moreel bewustzijn op te nemen (Höijer, 2004, p.515).
We leven in een periode met een overvloed aan beelden van geweld, dood en lijden. Niet alleen is er een stijging van het aantal beelden in het televisienieuws, de visuele presentaties zijn ook steeds vaker luguber (Höijer, 1996). Via emotionele beelden van oorlogen, geweld en rampen trachten de nieuwsmedia op de gevoelens van het publiek in te spelen. De stroom aan dramatische beelden krijgt tevens de bovenhand (Folker, 2010, p.13; Moeller 1999, p.33; Clark, 2004, p.699), ten gevolge van de intense strijd om de kijker en de vaststelling dat menselijke tragedies verkopen. Aan de hand van spektakel trachten de nieuwsmedia het publiek dan ook aan zich te binden (Hachten, 2005, p.78). 2.1.7. Rampenberichtgeving over de ander Zoals eerder vermeld blijkt de culturele en geografische nabijheid een invloedrijke rol te spelen in de westerse media (Galtung & Ruge, 1965; Harcup & O’Neill, 2001). Wil een ramp in een of ander ver land kans maken om opgenomen te worden in het westers nieuws, dan moet de gebeurtenis voldoen aan de bestaande verwachtingen over dat land. De noodzaak om aan de verwachtingspatronen te voldoen, leidt in de westerse rampenberichtgeving tot voorspelbaarheid (Vasterman, 2004; Moeller, 1999; Pantti, Cottle Et al., 2012; Cottle, 2009) en simplificatie (Ploughman, 1995; Moeller, 2006). Ongeacht de verschillen in omvang en aard van de ramp, volgt de berichtgeving zowel een vast patroon als een assortiment aan frames en emoties (Vasterman, 2004; Cottle et al., 2012). Door steeds de nadruk te leggen op dergelijke formules in de berichtgeving ontstaan vertekening en vereenvoudiging van de oorzaken van de ramp en blijven deze gebeurtenissen onbegrijpelijk alsook betekenisloos voor een westers mediapubliek (Moeller, 2006; Philo, 2002).
In de beeldvorming vertaalt zich dat in het veelvuldig gebruik van stereotiepe beelden (Adoni et al., 1990, p.176). Stereotiepe beelden zijn doorgaans negatief en gebaseerd op ongenuanceerde opvattingen over de werkelijkheid. Het zijn handige apparaten om gebeurtenissen duidelijk en begrijpbaar voor te stellen, ook al is de eerlijkheid soms ver te zoeken. Personen worden omschreven als zijnde collectief, waardoor men het individuele uit 10
het oog verliest (Deniss, Lester & Ross, 2003, p.1-3; Rajaram, 2002, p.251). Het Westen stelt men voor als zijnde actief tegenover de passieve, lijdende ‘ander’ (Moeller, 2006; Kothari, 2010; Jia, Mislan, Deluliis, Hahn & Christo-Baker, 2011). Saïd duidt deze geografische tweeledigheid aan met het concept oriëntalisme. Hij bevestigt het feit dat deze dichotomie bijdraagt tot de representatie van het Westen als zijnde superieur en veelzijdig en het Oosten als simplistisch en negatief (Saïd, 1981). Dergelijke voorstellingen versterken het onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’, alsook de koloniale gedachtegang over de mensheid (Hannerz, 2004, p.132; Clark, 2004, p.606). Höijer (2006) stelt nochtans dat ‘there should be no social boundaries for qualifying some victims as ‘better’ than others’. Toch worden binnen het discours van global compassion bepaalde slachtoffers nieuwswaardiger beschouwd dan anderen. Hoewel volgens het morele gedachtegoed van humanitaire organisaties er geen sociale grenzen mogen zijn bij het kwalificeren van slachtoffers, stellen we vast dat de media heel wat slachtoffers vergeten. Volgens Herman en Chomsky hangt de nieuwswaardigheid van een bevolkingsgroep af van de politieke banden en de massamedia (Chomsky, N. & Herman, E.S., 1988). Vanuit een meer algemeen sociaal cultureel niveau stelt men ook discriminatie vast op basis van geslacht en leeftijd. Zo zal in diverse rampen en conflicten het kind een ideal victim zijn dat morele eenduidigheid schept (Moeller, 2002; Höijer, 2004). Bij het in beeld brengen van hongersnood bijvoorbeeld speelt het passieve, hulpeloze kind een centrale rol. Ook beelden van moeders kunnen nieuwswaardiger zijn (Folker, 2010, p.37-38), al is de invulling van het ideal victim cultureel geconstrueerd aangezien bijvoorbeeld niet elke cultuur vrouwen als nieuwswaardig beschouwd (Höijer, 2004, p.517).
Een voortdurende herhaling van gelijkaardige beelden zal ertoe leiden dat het publiek gewoon wordt aan de verschrikkingen en er niet langer emotioneel door geprikkeld wordt (Deniss et al., 2003, p.164). Het publiek is overtuigd van de gedachte dat niets de situatie van de slachtoffers kan veranderen (Bennett & Daniel, 2002, p.35). Nochtans zou deze blootstelling aan armoede schuldgevoelens moeten opwekken bij potentiële donors (Cameron & Haanstra, 2008, p.1476-1477). Wereldwijd bekritiseren diverse onderzoekers het gebruik van dergelijke beelden sterk aangezien het beeldmateriaal de actieve en heroïsche rol van westerse hulporganisaties benadrukt (Campbell, 2012). Deze nadruk op westerse liefdadigheid heeft echter als doel het leed van de ander aan onze leefwereld te koppelen (Chouliaraki, 2006; Pantti et al., 2012; Clausen, 2004). 11
Media brengen een soort out of there tot stand, wat wil zeggen dat ze het lijden in bepaalde delen van de wereld zodanig in beeld brengen dat het lijkt alsof het een andere wereld is, geïsoleerd van de onze (Tester, 2001). De journalistieke praktijk van domesticatie, dat zich enkel focust op het buitenlands nieuws dat betrekking heeft op het eigen land, kan het leed van de verre andere enerzijds dichter bij het publiek brengen, maar tegelijkertijd kan zo’n nationale invalshoek juist leiden tot het vergroten van de afstand tussen de westerse kijker en het verre slachtoffer (Chouliaraki, 2006).
2.2. Compassion fatigue 2.2.1. Compassion Compassion is een begrip dat geplaatst moet worden in een brede context. Nussbaum (2001, p.301-306) toont aan dat het niet alleen belangrijk is om medelijden te voelen, maar dat ook de gedachte dat dit leed erg is voor een ander een noodzakelijk element vormt om compassion te ervaren. Zij beschouwt compassion dus zowel als een affectieve (het voelen van medelijden) als een cognitieve (het beseffen van het leed) emotionele reactie. Tester (2001) plaatst het medelijden binnen de publieke sfeer en definieert het als volgt: ‘Compassion means an orientation towards others in order to work out what ought to be done, and if those others provide no clues or no incitement then it is possible to believe that nothing needs to be done.’ (Tester, 2001, p.63)
Naast het publieke karakter dat Tester centraal stelt, benadrukt Sznaider (1998) in zijn definitie van compassion de morele verplichting van de samenleving om lijdende mensen te helpen. Boltanski (1999) heeft het niet over compassion maar wel over een politics of pity: een politiek die er op gericht is de tijd en ruimte tussen degene die lijdt en de toeschouwer te overbruggen via de media zodat een gevoel van nabijheid ontstaat. Bovendien zijn termen zoals empathie en sympathie geen synoniemen voor compassion aangezien beiden geen publiek en politiek aspect bevatten. Door de brede benadering van compassion, spreekt de literatuur ook wel van global compassion.
12
2.2.2. Global compassion Door het in beeld brengen van tragische taferelen proberen journalisten gevoelens van medelijden op te wekken bij het publiek en te zorgen dat het publiek het conflict op dezelfde manier interpreteert als de journalist. Höijer noemt het medelijden dat de journalist probeert op te wekken bij het publiek global compassion. Global compassion is dan een morele gevoeligheid of een vorm van bezorgdheid voor vreemden uit verschillende continenten, culturen en samenlevingen. Medelijden wordt beschouwd als een complexe en pijnvolle emotie die ontstaat wanneer een persoon een onschuldig slachtoffer ziet lijden (Höijer, 2004, p.514).
Voornamelijk televisiebeelden hebben een sterk effect op global compassion (zie supra 2.1.6. Beeldvorming van rampen). Televisie verkleint de sociale en fysieke ruimte met de ander waardoor een mogelijk gevoel van morele solidariteit tot stand komt (Cottle, 2009, p.131146). Televisiebeelden komen zowel in nieuwsuitzendingen als campagnes en televisiegala’s voor het inzamelen van geld terug (Höijer, 2004). Door het veelvuldig hergebruiken van beelden en onder druk van de commercialisering (zie supra 2.1.6. Beeldvorming van rampen) creëert men passieve toeschouwers en treedt compassion fatigue (Höijer, 2004). 2.2.3. Situering compassion fatigue Het begrip compassion fatigue kent zijn oorsprong in de gezondheidszorg. Aanvankelijk identificeerden psychologen het concept met de traumatische stress ervaren door zorg- en hulpverleners (Kinnick, Krugman & Cameron, 1996, p.688). Door een overvloed aan emotionele impulsen raakt men vermoeid en neemt het vermogen om medelijden te voelen ten opzichte van de pijn van anderen af (Figley, 2002). Dit fenomeen breidde zich in de loop van de jaren uit en vond ook zijn betekenis op het gebied van de mediastudies.
Kinnick et al. (1996) waren met hun onderzoek naar de rol van berichtgeving over sociale problemen bij de totstandkoming van compassion fatigue, de eerste wetenschappers die dit concept overhevelden naar de communicatiewetenschap. Volgens hen wordt compassion fatigue veroorzaakt door de media die telkens over dezelfde onderwerpen berichten. Dit leidt tot een normalisatie van sociale problemen: mensen staan niet langer versteld van het bestaan van diverse problemen, waardoor bij een confrontatie zelden nog emoties worden opgewekt.
13
Later werd het begrip compassion fatigue op het terrein van de media-effecten vooral gebruikt voor de emotionele uitputting van het publiek dat met een overvloed aan heftige nieuwsberichten over menselijk leed in aanraking komt (Höijer, 2004; Moeller, 1999; Tester, 2001). Compassion fatigue omschrijft men in deze context als volgt: ‘The feeling that world events are so distressing and thanks to the media we are so heavily exposed to them that as earthquake follows earthquake, and famine succeeds famine, each will blend into the other and the battered viewer will lose his or her ability to extend compassion to the myriad victims.’ (Tester, 2001, p.137)
Deze omschrijving dekt de invulling van de ideeën van de andere auteurs. Er wordt gesteld dat compassion fatigue tot stand komt door een aanhoudende blootstelling aan nieuwsberichten over menselijk leed. Dit kan op zijn beurt fondsenwervingen voor bepaalde goede doelen ondermijnen (Cameron & Haanstra, 2008, p.1479-1480).
Moeller (1999) en Tester (2001) beschuldigen de media voor deze overvloed aan beelden van mondiaal leed. De overweldiging van crisisberichten is niet de enige oorzaak van een emotioneel uitgeput publiek volgens Moeller. Diepgaande, contextuele en kwalitatieve berichtgeving verdwijnt naar de achtergrond ten voordele van sensatie en emotie (Moeller, 1999). Door het minimaliseren van de nieuwstekst tot een beperkt aantal zinnen zal de interesse en betrokkenheid van het publiek afnemen (Campbell, 2004).
Een andere studie heeft het over disaster fatigue: als beelden van rampen elkaar kort opvolgen, zal de kijker er minder aandacht aan besteden (Eisensee et al., 2007, p.20). Een overvloed aan berichtgeving over crisissen in de wereld komt ook ter sprake in de fotojournalistiek. Taylor (1998) stelt vast dat een voortdurende blootstelling aan schokkende foto’s van slachtoffers leidt tot verzadiging. Ook Sontag (2003) spreekt in haar essay over een mogelijke oververzadiging die het vermogen van het publiek aantast. Dit sluit aan bij het tweede deel van bovenstaande omschrijving namelijk dat ‘the viewer will lose his or her ability to extend compassion to the myriad victims’ (Tester, 2001, p.137).
14
2.2.4. Pessimistische visie over compassion fatigue Zoals hierboven werd aangehaald neemt Moeller (1999) aan dat het publiek niet langer geeft om het menselijk leed. De voornaamste oorzaak voor het ontstaan van compassion fatigue ligt volgens haar in de werking van het nieuws. De routinematige werking van de nieuwsmedia zorgen dat conflicten steeds door middel van dezelfde frames worden weergegeven waardoor verveling optreedt bij het publiek en er sprake is van compassion fatigue. Door een voortdurend gebruik van mythische elementen en gelijkaardige beelden ontwikkelt het publiek een gevoel dat ze het al eerder zagen. Ook sensatiezucht zorgt voor een overvloed aan negatieve beelden uit rampengebieden waardoor een uitzichtloze situatie wordt gecreëerd en gevoelens van onmacht ontstaan bij het publiek. Bovendien leidde een heroriëntatie van de journalistieke praktijk tot simplistische berichtgeving. Gebrek aan duiding over de context bij rampenberichtgeving speelt op haar beurt ook een belangrijke rol bij het tot stand komen van compassion fatigue. Nieuwsmedia wekken de indruk dat wat men waarneemt in de berichtgeving het enige probleem is in het desbetreffende gebied. Onvoldoende duiding door de media brengt opnieuw een uitzichtloze situatie voor het publiek tot stand. Net zoals Moeller (1999) heeft ook Tester (1994) een pessimistische kijk op het publiek. ‘It is quite likely that the media do not serve so as to sensitize us to moral problems. Quite the contrary, the media rather tend to have an anesthetic effect. […] It is perhaps not unreasonable to suggest that the media mean the destruction of the moral values of solidarity.’ (Tester, 1994, p.107)
Een verhoogde zichtbaarheid aan het menselijk leed gaat gepaard met een daling van de morele solidariteit. Een veelvuldige blootstelling aan beelden van menselijk leed kunnen een negatief effect hebben op de mobilisatie van gevoelens van sympathie (Cottle, 2009, p.29). Frinkielkraut bevestigt de gedachte dat als gevolg van gewenning de kans op betrokkenheid daalt (Geciteerd in: Tester, 2001, p.4).
Di Giovanni (Geciteerd in: Tester, 2001, p.14-17) focust daarentegen niet op de journalistieke cultuur maar wel op de journalisten zelf. Hij beschouwt compassion fatigue als een afweermechanisme dat naar voren treedt aan de kant van de journalist. Zij kunnen niet emotioneel blijven reageren op vreselijke gebeurtenissen zonder in neurose te vallen. Een psychologische switch off knob beschermt hen. Journalisten geven het cynisme in hun 15
berichtgeving door aan het publiek met een loskoppeling van enige vorm van medeleven tot gevolg. 2.2.5. Critici van compassion fatigue Enkele onderzoekers bekritiseerden de compassion fatigue stelling. Sontag (1999) gaat met haar visie in tegen deze van Moeller (1999), die voornamelijk focust op de journalistieke cultuur en geen aandacht besteedt aan de context. Moeller onderzocht diverse aspecten van fotografie met specifieke aandacht voor het ethische karakter van beelden (Geciteerd in: Davison, 2007, p.135). Sontag (1999) stelt dat mensen bij een eerste confrontatie onmogelijk verdoofd kunnen zijn voor het afgebeelde menselijk leed. Ondanks het feit dat foto’s emoties kunnen losmaken bij het publiek, stelt ze vast dat als gevolg van verzadiging, mensen die meermaals met beelden van menselijk leed geconfronteerd worden, zich distantiëren van dat lijden. Beelden verliezen hun doeltreffendheid net omwille van hun prominente aanwezigheid in de media.
Volgens Sontag zijn het niet enkel dergelijke beelden die verantwoordelijk zijn voor de daling van gevoelens van empathie, maar dient er ook rekening te worden gehouden met de tekst die wordt toegevoegd aan de beelden, alsook de historisch, politieke en sociale context waarin men de beelden consumeert. Een foto op zich kan geen gevoel van onverschilligheid opwekken. Compassion fatigue komt volgens Sontag niet tot stand door een overvloed aan beelden vermits deze zichzelf onmogelijk kunnen verklaren. Ze vormen een onuitputtelijke uitnodiging tot deductie, speculatie en fantasie binnen een bepaalde context.
Campbell (2004) bouwt verder op het werk van Sontag over de visualisering van dood en lijden. Hij plaatst echter de sociale context centraal. Dezelfde beelden kunnen op verschillende momenten andere betekenissen bij het publiek opwekken. Hij pleit onder andere voor een ruimere blik over het concept publiek in tijden van nieuwe media en digitalisering. Ook Wilkinson (2005, p.140-141) wijst op de verwaarlozing van de bredere maatschappelijke context in het debat over compassion fatigue. Vanuit een sociologisch perspectief, betwist hij samen met Tester (2001, p.17-22) de eenzijdige visie die diverse onderzoekers voorop stellen dat morele verantwoordelijkheid en het medelijden voor de ander natuurlijk zijn aan het menselijk bestaan. Ignatieff en Sznaider sluiten zich hierbij aan, wanneer ze stellen dat het gaat om een individueel fenomeen, gericht op de aard van het morele engagement dat het individu voelt tegenover onbekenden (Geciteerd in: Tester, 2001, p.19). 16
Ook Cottle (2009) formuleert een aantal kritische opmerkingen met betrekking tot compassion fatigue. Ten eerste betwist hij het mediacentristische uitgangspunt waarop diverse onderzoekers, zoals Davison (2007) en Sontag (1999), hun visie baseren. Ook hekelt hij het gebrek aan analytische precisie voor een concept dat diverse onderwerpen en facetten lijkt te dekken. Tot slot suggereert hij dat heel wat speculatieve verklaringen over publieksreacties het resultaat zijn van beperkte empirische aandacht. Er is nood aan meer aandacht voor een ruimere context, waaronder het productieproces en de verschillende vormen van nieuwsberichten die je niet zomaar als een geheel kan zien. Hiermee bekritiseert hij het feit dat heel wat onderzoekers, onder meer Moeller (1999), veralgemenen zonder oog te hebben voor verschillende vormen van beelden.
Höijer (2004) suggereert dat het debat niet draait rond de professionele nieuwsproducenten, maar eerder gericht is op de reactie van het nieuwspubliek op de geconstrueerde weergave van menselijk leed. Höijer beschrijft binnen het discours van global compassion vier vormen van medelijden waar later nog dieper op ingegaan wordt (zie supra 2.3.4. Soorten emoties). Boltanski (1999) en Chouliaraki (2006) sluiten zich net zoals Höijer aan bij de kritiek van Cottle, die streeft naar een meer analytische benadering van compassion fatigue. Ze plaatsen beiden de toeschouwers in een actieve positie die voorstellen kunnen accepteren of afwijzen (Benthall, 1993, p.47).
Chouliaraki (2006) geeft aan dat mensen op hun eigen manier reageren op het spektakel van lijden, dit binnen de ethische kaders aangereikt in de mediapresentaties. Chouliaraki onderzoekt hoe de media-inhoud de kijker al dan niet in staat stelt zich te verbinden met het leed van de ander. In haar analysemodel regimes of pity identificeert ze een drievoudige typologie van westerse televisienieuwsdiscoursen, die allemaal op een andere manier een emotioneel of moreel beroep doen op de kijker: adventure news, emergency news en ecstatic news (zie supra 2.3.1. Kosmopolitisch burgerschap: een trend?). Adventure news is afstandelijk nieuws dat meestal weinig effect bij de kijker teweegbrengt. Het gaat om korte berichten die enkel feiten registreren, weinig aandacht besteden aan de beleving van de slachtoffers en geen historische, sociale en ruimtelijke context aanreiken. Dit soort discours wordt vaak geassocieerd met compassion fatigue. Hier wordt televisie het bombarderen van de toeschouwer met beelden van menselijk leed verweten. Adventure news toont aan dat compassion fatigue in verband staat met de afwezigheid van bepaalde menselijke slachtoffers in de Westerse nieuwsmedia. De aandacht voor de slachtoffers is eerder beperkt en ze worden 17
vaak voorgesteld als passief en hulpeloos. In deze vorm van representatie blijven de werelden van de slachtoffers en toeschouwer duidelijk gescheiden van elkaar. Televisie blokkeert als het ware de mogelijkheid voor het ondernemen van enige publieke actie. Emergency news heeft meer aandacht voor de complexiteit en context van de gebeurtenissen. De kijkers krijgen dan vaker persoonlijke verhalen van slachtoffers te horen. In vergelijking met adventure news creëert emergency news meer ruimte voor de kijker om connecties te leggen met de wereld van de slachtoffers. Deze vorm van nieuws kan mogelijk beroep doen op een morele verantwoordelijkheid van de kijker. De laatste vorm die Chouliaraki aanhaalt, is ecstatic news, nieuws waarbij het kijken naar grootschalig leed het potentieel heeft om een gevoel van solidariteit te creëren met zowel de slachtoffers als de mondiale gemeenschap van spectators.
2.3. Publieksreacties In dit laatste deel staat het publiek centraal. Eerst wordt een schets gegeven van twee verschillende visies over het kosmopolitisch burgerschap. Nadien komen zowel passieve als actieve publieksreacties aan bod. Tot slot staan we nog even stil bij de mogelijke invloed van beelden op publieksreacties en de gevolgen hiervan voor humanitaire organisaties. 2.3.1. Kosmopolitisch burgerschap: een trend? Theorieën
over
de
media
en
sociologie
plaatsen
televisie
als
globaal
verantwoordelijkheidsorgaan in het centrum van het debat over het kosmopolitisch publiek leven. De media maken wereldwijde verbindingen mogelijk door betrokkenheid te genereren ondanks de gescheiden fysieke en sociale ruimte. Er bestaan twee visies over deze globale verbondenheid: celebration of communitarianism en democratization of responsibility of met andere woorden kosmopolitisme.
In de eerstgenoemde visie introduceert televisie het publiek binnen een breder geheel van toeschouwers door een gedeelde televisiewereld. Dit sluit onder andere aan bij de visie van McLuhan (1964) die het idee van een global village centraal stelt. Een gemeenschappelijk gevoel tussen het publiek ontstaat niet door de inhoud van een gebeurtenis maar door de gedeelde activiteit van kijken. Toch is er een bepaalde graad aan pessimisme terug te vinden in deze manier van denken. Het probleem binnen dit gedachtegoed is het feit dat degene die lijdt en de toeschouwer zich in twee verschillende zones bevinden: de zone van comfort en de zone van het lijden. Een bepaalde oriëntatie ten opzichte van de distant sufferer ontbreekt. Compassion fatigue sluit nauw aan bij deze visie aangezien die ook vertrekt van het feit dat de 18
kijker vanuit een omgeving van comfort en veiligheid in aanraking komt met een overdosis aan beelden van menselijk leed. Door een voortdurende opvolging van dergelijke beelden zullen ze na verloop van tijd geen impact meer hebben op de leefwereld van de toeschouwers en in de vergetelheid verdwijnen bij het wegzappen naar een ander kanaal.
Chouliaraki (2006) onderzocht hoe de media-inhoud kijkers al dan niet in staat stelt zich te verbinden met het lijden van de verre ander (zie supra 2.2.5. Critici van compassion fatigue). Zij stelt dat communitarianisme de viering van de eigen gemeenschap benadrukt. Binnen haar drievoudige typologie van westerse televisienieuwsdiscoursen stelt ze dat adventure news, afstandelijk nieuws dat weinig effect bij de kijker teweegbrengt, en ecstatic news, nieuws over een grootschalig leed met het potentieel om solidariteit op te wekken, communitarianistische normen aanwakkeren en bevestigen. De vraag of beelden van leed tot morele betrokkenheid en actie zullen leiden, wordt gekoppeld aan de vraag of de slachtoffers wel of niet onderdeel zijn van de eigen gemeenschap. Adventure news ontmoedigt betrokkenheid en actie aangezien degene die lijdt wordt voorgesteld als een ander. Ecstatic news lokt hevige reacties uit bij het publiek omdat degene die lijdt tot de gemeenschap van de kijkers behoort. Tegenover deze communitarianistische houding staat het kosmopolitisme dat staat voor democratisering van verantwoordelijkheid voor de gehele wereld. Enkel bij emergency news, dat meer oog heeft voor de context en complexiteit van de gebeurtenissen, zal volgens Chouliaraki een gevoel van verbondenheid met het leed van de ander naar voren worden gebracht zonder dat die ander tot de eigen gemeenschap behoort.
De literatuur definieert kosmopolitisme als een oriëntatie tegenover de andere. Of in de woorden van Hannerz (2004) : het publiek neemt een bereidwillige houding aan om zich te engageren voor de anderen. Televisie speelt een belangrijke rol in het bewuster maken van de toeschouwer over het menselijk leed (Kyriakidou, 2009, p.482-483). In deze optimistische visie vraagt men zich af hoe de confrontatie met beelden kan vertaald worden in publieke actie. Volgens optimisten is deze mondiale publieke sfeer een loutere uitbreiding van de publieke sfeer mogelijk gemaakt door de globalisering van informatiestromen (Kyriakidou, 2008, p.277). Transnationale mediaconsumptie neemt mensen weg uit hun nationale context. De media overbruggen de afstand tussen de toeschouwer en degenen die lijdt, waardoor het lijden tot bij de kijker thuis wordt gebracht (Ong, 2009, p.162).
19
Het is belangrijk om op te merken dat er enerzijds inspanningen worden geleverd om op een correcte wijze te berichten en er anderzijds een voortdurend proces van domesticatie optreedt waarbij men tracht de internationale gebeurtenissen binnen de nationale context te plaatsen (Clausen, 2004, p.42). Bovendien mag er niet vergeten worden dat het publiek beelden consumeert en interpreteert binnen bestaande lokale, nationale en culturele bronnen (Kyriakidou, 2009, p.485). 2.3.2. Het publiek Het publiek is een sociaal culturele formatie, actief gestuurd door de positie die ze bekleden in de samenleving. Het publiek kan zich verzetten tegen de beelden van menselijk leed, de beelden aanvaarden of een positie daar tussen innemen (Nightingale & Ross, 2003, p.12-13). De houding die het publiek zal aannemen hangt van diverse factoren af waaronder de aard van de gebeurtenis, de wijze waarop de media communiceert over een ramp, de waarden en normen die heersen binnen de samenleving, de eigen ervaringen als individu van een gemeenschap en de sociale relaties tussen individuen en hun omgeving (Shawn, 1996, p.2).
Een probleem in verband met de reacties van het publiek is de onvoorspelbaarheid ervan. Een deel van het publiek kan bezorgd zijn na het zien van de beelden van menselijk leed, terwijl een ander deel onverschillig kan reageren (Shawn, 1996, p.7). Höijer (2004) stelde in haar onderzoek naar de publiekreacties op menselijk leed vast dat van de respondenten 51% soms reageert op beelden van menselijk leed, 23% volledig onverschillig blijft en niet reageert en 14% af en toe reageert. Bovendien merkte ze op dat vrouwen en oudere mensen vaker gevoelens van medelijden ervaren dan mannen en jongere mensen. Kyriakidou (2008) bevestigt deze vaststelling. Ook reageerden vrouwen veel emotioneler op beelden van menselijk leed. Jonge mensen reageerden minder emotioneel aangezien ze regelmatig naar fictieprogramma’s kijken die scènes van menselijk leed bevatten. Een andere verklaring stelt dat jongere mensen zich voornamelijk focussen op de ontwikkeling van hun eigen identiteit, wat het engagement in het leed van de distant others bemoeilijkt (Höijer, 2004, p.520). Als kijker ontwikkel je verschillende strategieën om met bepaalde beelden en reportages van menselijk leed om te gaan (Höijer, 1996, p.6).
20
2.3.3. Publieksreacties Dahlgren stelt dat ‘audiences can take the stories and run with them in many directions’. Het publiek bepaalt met andere woorden zelf wat ze consumeren. Vaak gaat het om nieuwsberichten of beelden die onmiddellijk betrekking hebben op hun directe omgeving (Nightingale & Ross, 2003, p.68). De context waarin het publiek de rampenberichtgeving consumeert, bepaalt mee de betekenis die ze er aan geven. Wat niet zinvol is en niet in overeenstemming blijkt te zijn met onze opvattingen over de wereld zouden we van nature uit onderdrukken (Zelizer, 2010, p.5). Hieronder volgen drie mogelijke strategieën die het publiek kan hanteren. 2.3.3.1.
Approache-Avoidance
De approach-avoidance benadering is een klassieke theorie in de psychologie, gebruikt voor het verklaren van het menselijk gedrag (Elliot, 2006). Centraal binnen deze theorie staan de emoties als reacties op bepaalde stimuli die aan de grondslag liggen van acties die mensen ondernemen na het ontvangen van de stimuli (Newhagen, 1998). De emoties die mensen ervaren kunnen leiden tot een vorm van approach. Dit wil zeggen dat men zich betrokken voelt bij datgene wat is waargenomen (Elliot, 2006; Newhagen, 1998). Anderzijds kunnen emoties een individu afstand laten nemen van de stimuli als gevolg van negatieve ervaringen met deze stimuli. Toegepast op mediastimuli zou men kunnen zeggen dat bij de waarneming van een nieuwsbericht, men onbewust de keuze maakt om een gebeurtenis te benaderen of te vermijden (Newhagen, 1998). Newhagen (1998) paste als eerste deze klassieke benadering uit de psychologie toe bij communicatiewetenschappelijk onderzoek. Hij is ervan overtuigd dat de reactie van het publiek afhankelijk is van de inhoud van een bericht. De theorie is echter niet allesomvattend aangezien publieksreacties niet alleen bepaald worden door de inhoud van een bericht. Ook de manier waarop een gebeurtenis aan het publiek wordt gepresenteerd, speelt een rol in het reactieproces. Emotioneel geladen nieuwsberichten kunnen bijvoorbeeld leiden tot heftige emotionele reacties terwijl berichten met meer uitleg en diepgang tot meer interesse en begrip kunnen leiden (Cho et al., 2003; Moeller, 1999). Ook het mediumtype kan bepalend zijn bij de reacties op conflictnieuws (Cho et al., 2003).
21
2.3.3.2.
Uses and gratifications
De uses and gratification theorie stelt dat het publiek zich laat leiden door individuele noden en verlangens. ‘The media promote reflection among audiences, audiences themselves actively appropriate media and provide them with meanings that themselves give meaning to their condition’ (Ong, 2009, p.176-177)
Het publiek beslist zelf welke rampen ze zullen consumeren en welke ze links laten liggen. De media vormen hier een van de vele bronnen van behoeftebevrediging voor het publiek. De behoeften bevredigd door de massamedia zijn slechts een klein deel van een bredere waaier van de menselijke behoeften (Nightingale & Ross, 2003, p.37-38). Concreet wil dat zeggen dat mensen in alle vrijheid zelf bepalen voor welke rampen ze zich zullen inzetten in functie van hun behoeften. 2.3.3.3.
Empathisch altruïstische hypothese
De empathisch altruïstische hypothese stelt dat mensen zich pas engageren voor het leed van een ander indien de beelden empathie opwekken. Het publiek ervaart dergelijke emoties als men zich in de plaats van de andere persoon kan stellen (Kogut & Ritov, 2005, p.158). Small en Loewenstein (2007) bevestigen dat mensen bereidwilliger zijn wanneer ze zich identificeren met de slachtoffers. Zich in de plaats stellen van de ander, zou beter gaan in het geval de slachtoffers individuen zijn. Mensen zullen dan sneller geneigd zijn te helpen dan wanneer het gaat over grote groepen (Kogut & Ritov, 2005, p.159). Ook wanneer het om menselijke pijn gaat, wordt het proces van identificatie gestimuleerd en bijgevolg dan ook de gevoelens van empathie (Kyriakidou, 2009, p.487). We kunnen dus besluiten dat slachtoffers waarmee we ons beter kunnen identificeren een grotere impact hebben op onze gevoelens (Sue, 2010, p.440).
Anderzijds is identificatie en engagement ook gerelateerd aan de locatie (Levine & Thompson, 2010, p.231). Het publiek voelt zich sneller aangetrokken tot nationale traumatische gebeurtenissen (Kyriakidou, 2008, p.285). Uit het onderzoek van Levine en Thompson (2010) bleek dat de kans op een financiële tussenkomst kleiner is bij rampen die plaatsvinden in Zuid-Amerika. Ook de emotionele verbondenheid bleek in hun onderzoek sterker voor rampen in Europa dan voor slachtoffers uit Zuid-Amerika. Dit verschil is te 22
wijten aan de geografische nabijheid en het feit dat bepaalde plaatsen relevanter zijn voor het publiek. De eigen natie vormt het centrum van identificatie (Kyriakidou, 2009, p.492). Loewenstein en Small (2007) voegen hieraan toe dat voorgaande rampen die plaatsvonden in dat gebied de emotionele betrokkenheid positief of negatief kunnen beïnvloeden. 2.3.4. Soorten emoties In de onderzoeken van Boltanski (1999), Höijer (2004), Newhagen (1998) en Wirth en Scramm (2005) komen de emoties die aan de basis liggen van de emotionele betrokkenheid ruim aan bod. Höijer (2004) streeft naar een meer empirische benadering en stelt dat beelden van lijden steeds een andere betekenis hebben voor het publiek. Binnen het discours van global compassion beschrijft ze vier vormen van medeleven die het publiek kan ervaren: tender-hearted
compassion,
blame-filled
compassion,
shame-filled
compassion
en
powerlessness-filled compassion. Bij de tender-hearted compassion ontstaan gevoelens van medelijden bij het zien van menselijk leed. Het publiek reageert in dergelijke gevallen dan als volgt: ‘It breaks my heart when I see refugees. They are coming in thousands and they tell what they have been trough. It’s so terrible.’
Bij de tweede vorm van medelijden, de blame-filled compassion, gaat het om een vorm van verontwaardiging en woede die het publiek ervaart over het ontstaan van het lijden. De woede is gericht naar de personen die verantwoordelijk worden geacht voor het menselijk leed: ‘I became angry when I saw the many innocent people and civilians who died and were stricken by the conflict.’
Shame-filled compassion heeft betrekking op het schaamtegevoel dat ontstaat door het kijken naar het leed van een ander vanuit onze eigen comfortabele omgeving: ‘I get furious with myself because I do nothing. You can’t say that you do not have time. It’s a question of priority. Certainly there is more to do.’
23
Tot slot heeft Höijer het nog over powerlessness-filled compassion. Deze vorm groeit uit het besef dat de mogelijkheden om te reageren op het lijden beperkt zijn. Het brengt een gevoel van onmacht en machteloosheid tot stand: ‘You feel so helpless and there is so little you can do. You can of course give some money but that will not stop the war.’
Deze verschillende vormen van medeleven kunnen gelijktijdig aanwezig zijn. Een toeschouwer kan bij het zien van een nieuwsbericht tegelijkertijd medelijden voelen (tenderhearted compassion) als woede ten opzichte van de dader (blame-filled compassion) en een gevoel van machteloosheid (powerlessness-filled compassion).
Boltanski (1999), die net zoals Höijer de voorkeur geeft aan een meer analytische benadering, onderscheidt drie vormen van emotionele betrokkenheid ten opzichte van het mondiaal leed: mode of denunciation, mode of sentiment en de aesthetic mode. De eerste vorm van emotionele betrokkenheid verwijst naar een perspectief waarin medeleven wordt gecombineerd met verontwaardiging en woede en nadien wordt omgezet in beschuldigingen aan het adres van de dader. Men beschouwt het leed als onrechtvaardig. Bij de mode of sentiment is er geen zoektocht naar een dader. De aandacht gaat volledig naar de slachtoffers en de weldoeners. De laatste vorm van emotionele betrokkenheid, aesthetic mode, komt voort uit de kritiek van de eerste twee en beschrijft hij als een ethische kijk op het lijden van slachtoffers. De mode of denunciation en de mode of sentiment zijn het meest herkenbaar bij het bestuderen van de publiekreacties op het mondiaal leed uitgezonden door televisie. De aesthetic mode als een vorm van interpretatie is moeilijker te identificeren. (Höijer, 2004, p.522). Höijer
Boltanski
Tender-hearted compassion
Mode of sentiment
Blame-filled compassion
Mode of denunciation
Shame-filled compassion Powerless-filled compassion Aesthetic mode Tabel 1: Indeling van emoties en reacties van het publiek volgens Höijer (2004) en Boltanski (1999)
24
Emoties zoals verontwaardiging en boosheid zijn in beide onderzoeken relevant, aangezien het publiek hiermee duidelijk maakt dat het de personen die verantwoordelijk zijn voor het veroorzaakte leed sterk afkeuren. Emotionele betrokkenheid uit zich hier als het ware als de opwinding over datgene wat het slachtoffer tot slachtoffer heeft gemaakt. Het is ook belangrijk om te aandacht te vestigen op het feit dat het publiek niet altijd dergelijke emoties zal ervaren. 2.3.5. Distantiëring van compassion Naast de zojuist besproken emotionele reacties die leiden tot betrokkenheid kunnen nieuwsberichten over conflicten ook reacties uitlokken die leiden tot distantiëring van de gebeurtenis. Er is dan sprake van een zekere afstand die wordt genomen van het getoonde leed. Het nemen van afstand van datgene wat men in de krant heeft gelezen of op het televisienieuws heeft gezien, kan verschillende oorzaken hebben.
Een mogelijke strategie om zich te distantiëren van rampen is door de slachtoffers te dehumaniseren zodat men immuun wordt voor het menselijk leed. Nochtans dienen deze beelden van menselijk leed net om ons te doen geloven dat mensen onder bepaalde omstandigheden in deze tragedies zijn terecht gekomen. Een ander kritisch perspectief dat een afstand tot het menselijk leed mogelijk tot stand brengt, is het bekritiseren van de graad aan commercialisering en sensatie aanwezig in de rampenberichtgeving waardoor een foutief beeld van de werkelijkheid tot stand wordt gebracht (Höijer, 2004, p.524). ‘The news reporting is focusing more and more on dead bodies and acts of violence. It seems to be the only thing of news value, and that can be quite disturbing. Especially when they are reporting from hotbeds of war. If nobody has been shot or blown to pieces there are no reports. It makes you quite critical of the media.’ (Höijer, 2004, p.524-525)
Door toenemende commercialisering van het nieuws is de nadruk sterk komen te liggen op emoties en sensatie waardoor de objectiviteit in twijfel kan worden getrokken door de kritische toeschouwer (Philo, 2002). Het publiek zal zich cynisch opstellen ten opzichte van de getoonde gebeurtenis, waardoor een afstand gecreëerd wordt tussen het publiek en de gebeurtenis (Höijer, 2004).
25
Een andere manier om zich te distantiëren van het menselijk leed is door zich te focussen op het wij-zij perspectief (Ong, 2009, p.173). Een dergelijke stereotiepe gedachtegang leidt tot de volgende uitspraken: ‘It is a totally different culture from ours’ ‘It is something about their temperament’ ‘Personally I felt no compassion for the people down there’
Door het aannemen van een dergelijke stereotiepe houding en gebrek aan betrokkenheid zal empathie omgezet worden naar apathie (Höijer, 2004, p.525).
Een overvloed aan negatieve berichten en beelden over een bepaalde gebeurtenis kan leiden tot ongevoeligheid voor de emotionele impact van het nieuws (Sontag, 2003). Men heeft zodanig veel slecht nieuws te verwerken dat er te vaak beroep moet gedaan worden op gevoelens van medelijden. Deze overdaad aan gevoelens kan vervolgens leiden tot compassion fatigue (Höijer, 2004; Kinnick et al., 1996; Moeller, 1999; Taylor, 1998; Tester, 2001). Niet alleen de overvloed aan beelden maar ook de machteloosheid over de situaties, het oneindig aantal slachtoffers, de moeilijk begrijpbare situaties en onvoldoende duiding door de media maken dat het publiek immuun zal worden voor het menselijk leed. ‘In the end you could not manage it any more’ (Höijer, 2004, p.525) 2.3.6. Beelden beïnvloeden de reacties De gevoelens die het publiek ervaren zijn gerelateerd aan de beelden van menselijk leed getoond op televisie. Voor het publiek zijn beelden betrouwbare ooggetuigen van de feiten (Höijer, 2004, p.520-521). Uit een onderzoek van Kyriakidou (2008) bleek dat het publiek zich voornamelijk de beelden herinnert wanneer hen gevraagd wordt naar een ramp die in het verleden plaatsvond. Wel heeft het publiek de neiging om gebeurtenissen met elkaar te verwisselen omwille van gelijkaardige afbeeldingen (Kyriakidou, 2008, p.284).
Beelden die emoties bevatten zouden ons geheugen kunnen beïnvloeden. Het kan ook zo zijn dat het publiek zich afwendt van het getoonde leed, omdat de berichten of de visuele representaties gewoonweg te gruwelijk zijn om waar te nemen (Taylor, 1998). Deze wijze van 26
afstand nemen wordt gevoed door angst- en schrikreacties (Newhagen, 1998; Snyder & Park, 2002) en gevoelens van afschuw (Newhagen, 1998; Taylor, 1998).
De dominante slachtoffercode die de media in hun beelden weerspiegelt, wordt doorgaans geaccepteerd door het publiek. Kinderen en vrouwen zijn zoals eerder vermeld de ideale slachtoffers die medelijden verdienen. Als kinderen wenen of verdrietig in de camera kijken, ontstaan schuldgevoelens bij het publiek (Höijer, 2004, p.522). Dergelijke beelden in de zin van pornography of poverty richten zich op het opwekken van medelijden en schuldgevoelens (Cameron & Haanstra, 2008, p.1476). Volgens Moeller (1999) zal medeleven de eerste reactie zijn die opgewekt wordt bij het zien van confronterende beelden. Echter doordat er op televisie of in de krant steeds minder uitleg wordt gegeven bij het getoonde beeldmateriaal, ontstaat er een situatie waarin de kijker zijn interesse verliest en zich afwendt van het leed (Moeller, 1999).
In een onderzoek van Höijer (1996) haalt het publiek zelf aan dat ze tegenwoordig overweldigd worden met beelden van menselijk leed. Door die verzadiging kunnen ze niet langer reageren. ‘Pictures can arouse and awaken and get people to commit themselves, but of we feel invaded by images of horror, are we not likely to turn our backs and seek comfort in coziness of our private lives?’ (Höijer, 1996, p.8)
Daarnaast kunnen beelden schokkend of confronterend zijn, waardoor heftige angst- of schrikreacties ontstaan. Deze reacties kunnen vervolgens leiden tot het vermijden van het betreffende issue, zodat men geen aandacht meer besteedt aan de gebeurtenis (Kinnick et al., 1996). 2.3.7. Donaties Het feit dat beelden van menselijk leed er niet altijd meer in slagen de publieke opinie te mobiliseren, heeft negatieve gevolgen voor humanitaire hulporganisaties. Deze organisaties, die een actieve rol spelen in het in beeld brengen van rampen, hangen volledig af van het publiek om hun centrale doel te verwezenlijken. Dat doel bestaat erin geld in te zamelen om hiermee slachtoffers bij te staan. Zij pakken het menselijk leed aan los van politieke 27
invloeden. Niet alleen trachten zij aanzienlijke fondsen aan te leggen voor de slachtoffers, ook streven ze er naar de ramp op de agenda van de overheden te plaatsen (Orgad, S. & Vella, C., 2012.). Hoewel NGO’s een soort van global society in actie zouden moeten zijn, klampen ze zich nog steeds vast aan de nationale context en stereotypen (Shawn, 1996, p.65).
Het beeld van een lijdend kind of het verhaal van een uitgehongerde moeder zou ons bezorgd moeten maken over de situatie en ons tegelijkertijd moeten aanzetten tot de wil om het lijden te verlichten. Hoewel dergelijke beelden van lijden kunnen aansporen tot bewustwording, mobiliserende acties en donaties, hoeven mensen daarom niet per se te handelen. Ook al is iedereen in onze informatiesamenleving vandaag de dag op de hoogte van de globale wreedheden, lijkt er toch een kloof te bestaan tussen kennis en acties, tussen datgene wat mensen weten over het lijden en de wijze waarop ze handelen en reageren (Orgad, S. & Vella, C., 2012).
Sommige commentatoren stellen dat de passieve reacties van het publiek te verklaren zijn door de aanpak en culturele kaders waarbinnen de campagnes van NGO’s tot stand komen. Stereotiepe beelden en andere beelden die negatieve effecten oproepen bij het publiek versterken de stereotiepe visie over bepaalde gebieden. De uitdaging bestaat erin om het verhaal van het lijden en de dramatische gebeurtenis in lijn te brengen met verhalen van positieve verandering. Negatieve afbeeldingen die slachtoffers voorstellen als hulpbehoevend, passief, machteloos en beroofd van hun menselijkheid dienen vermeden te worden. Bepaalde NGO’s gebruiken tegenwoordig 3D-films om op die manier de ervaring te stimuleren, andere NGO’s experimenteren met de sociale media (Orgad, S. & Vella, C., 2012). Het is eveneens belangrijk om stil te staan bij de drukke en competitieve omgeving waarbinnen NGO’s opereren. Voor hen vormt het publiek de consumenten die dienen te investeren in branding. Hoewel zij doorgaans commerciële codes en praktijken toepassen, zijn zij zich ervan bewust dat hierdoor onvermijdelijke problemen tot stand komen aangezien de getroffen slachtoffers veranderen in grondstoffen die men tracht te verkopen (Orgad, S. & Vella, C., 2012). Ondanks het gebruik van de nieuwe kanalen hangen de NGO’s voor publiciteit nog steeds sterk af van televisie. Televisie besteedt niet alleen aandacht aan de slachtoffers in nieuwsuitzendingen, maar geven ook publiciteit aan campagnes van humanitaire organisaties. Het apolitieke karakter van dergelijke organisaties draagt bij tot hun aantrekkelijkheid 28
(Höijer, 2004, p.517). In telethons, een soort van amusementprogramma, treden onder andere bekende artiesten op voor het goede doel en trachten op die manier het publiek aan te sporen geld te doneren voor een specifiek doel of een bijzondere campagne van een bepaalde humanitaire organisatie (Höijer, 2004, p.517). Het verschil met andere programma’s ligt er hem in dat de televisie hier een rol van fondsenwerving op zich neemt. De normale programmering wordt opgeschort en er wordt een resem aan beroemdheden bij betrokken. Zij verbinden de huiselijke sfeer met het lijden van de verre ander. Ook worden er verschillende fragmenten tijdens zo’n uitzending getoond die een duale functie hebben. Zij moeten niet enkel instaan voor meer inzicht in de problematiek, maar dienen het publiek ook duidelijk te maken dat zij, ondanks het ontbreken van enig persoonlijk contact, toch het verschil kunnen maken (Tester, 2001, p.115-118).
Of het publiek zal doneren hangt bovendien af van hun geloof in de media. Wie overtuigd is van de objectieve en onpartijdige berichtgeving in het nieuws, zal geneigd zijn meer te investeren. Wie van het idee is dat de media sensationeel van aard is en enkel inspeelt op human interest, investeert minder. Zij zullen sneller verveeld raken. Wie het amper iets kan schelen, doet en investeert niets en herinnert er zich achteraf ook niets van (Tester, 2001, p.110-115).
29
2.4. Conclusie Voor velen bestaan rampen pas op het moment dat de nieuwsmedia ze oppikken en als dusdanig erkennen. De maatschappelijke relevantie van deze mediaconstructies is niet te onderschatten. Ze zijn niet alleen van belang in de verdere ontwikkeling van de gebeurtenis, ook op vlak van hulpverlening, sensibilisering en fondsenwerving spelen ze een prominente rol (Benthall, 1993, p.12). Voor de media is het echter onmogelijk en ook niet wenselijk om te berichten over alle rampen die in de wereld plaatsvinden. Enige vorm van selectie is noodzakelijk (Cottle, 2009, p.43). Bij rampenberichtgeving hangt deze selectie onder andere af van het dodental, de aard van de ramp, de geografische en culturele nabijheid en een aantal praktische elementen (Benett & Daniel, 2002; Chang, 1998; Eisensee, 2007; Golan, 2008; Harcup & O’Neill, 2001; Miller & Goidel, 2009; Shoemaker et al., 2009; Wolfsfeld, 2011; Wong, 2005).
Voor wat betreft de beeldvorming van rampen gaat de voorkeur in het huidige medialandschap naar dramatische beelden. Voornamelijk kinderen en moeders zijn voor velen de ideal victims die onze emoties moeten prikkelen en in bepaalde gevallen een blijvende indruk achterlaten (Folker, 2010, p.37-38). Doordat de media dergelijk vast patroon aan frames en emoties volgen, ontstaan vertekening en simplificatie (Benthall, 1993, p.181; Cottle et al., 2012; Folker, 2010, p.36; Vasterman, 2004). Het Westen stelt zichzelf steeds voor als actief tegenover de passieve, lijdende andere (Moeller, 2006). Dergelijke voorstellingen versterken de koloniale gedachtegang van wij en zij (Hannerz, 2004, p.132). Hoewel de journalistieke praktijk van domesticatie het verre leed dichter bij het publiek zou moeten brengen, vergroot deze nationale invalshoek juist de afstand tussen de westerse kijker en het verre slachtoffer (Chouliaraki, 2006).
De overdaad aan dergelijke beelden van menselijk lijden in de media heeft tot gevolg dat het publiek emotioneel uitgeput raakt (Höijer, 2004; Moeller, 1999; Tester, 2001). Dit modern syndroom duidt men aan met de term compassion fatigue. Veel onderzoekers beschuldigen de nieuwsmedia voor het ontstaan van dit modern syndroom (Moeller, 1999; Tester, 2001; Campbell, 2004, waarbij een gevoel van gewenning ontstaat door oververzadiging. Ook de sociale context waarin men beelden consumeert kan een mogelijke impact hebben (Sontag, 1999). Anderen wijten het ontstaan van compassion fatigue aan de huidige berichtgeving waaraan elke vorm van diepgang en context ontbreekt. Berichten met enkel feitelijke informatie en een beperkte aandacht aan de beleving van slachtoffers tonen aan dat 30
compassion fatigue in verband staat met de afwezigheid van bepaalde menselijke slachtoffers (Chouliaraki, 2006). Toch stellen bepaalde onderzoekers dat de media verantwoordelijk zijn voor het gevoel van verbondenheid dat ontstaat tussen de toeschouwer en degenen die lijden, waardoor het lijden tot bij de kijker thuis wordt gebracht (Benett & Daniel, 2002, p.40). De kritiek geformuleerd op deze diverse verklaringen richt zich voornamelijk op het feit dat men verder moet denken dan het productieproces alsook naar het ontbreken van enige analytische context.
Hoe het publiek zal reageren hangt voornamelijk af van de strategie die het hanteert. Volgens de approache-avoidance benadering maakt het publiek bij de waarneming van een nieuwsbericht onbewust de keuze om een gebeurtenis te benaderen of te vermijden. Emotioneel geladen berichten leiden tot heftigere reacties terwijl berichten met meer uitleg en diepgang kunnen leiden tot interesse en begrip (Newhagen, 1998). De uses and gratifications theorie stelt dat mensen reageren in functie van hun behoeften (Ong, 2009) terwijl volgens de empathisch altruïstische hypothese de reacties voornamelijk afhangen van de identificatie met de slachtoffers (Kogut & Ritov, 2005, p.159).
De voornaamste gevoelens die door het publiek ervaren worden, zijn: medelijden, verontwaardiging, woede, schaamte, machteloosheid en onmacht (Höijer, 2004; Boltanski, 1999). Schokkende en confronterende beelden kunnen leiden tot angst- en schrikreacties (Newhagen, 1998; Snyder & Park, 2002). Toch onderneemt het publiek zelf tal van pogingen om te voorkomen dat dergelijke gevoelens tot stand komen. Mensen distantiëren zich bewust door slachtoffers te dehumaniseren en de commercialisering te bekritiseren (Höijer, 2004; Philo, 2002).
We kunnen hieruit concluderen dat bepaalde karakteristieken van de nieuwsmedia verantwoordelijk zijn voor het tot stand komen van compassion fatigue. Het is weliswaar van groot belang de factoren buiten de media, die mogelijk verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van compassion fatigue , niet uit het oog te verliezen. Bovendien mag men er niet zomaar van uitgaan dat het publiek gevoelloos is voor beelden van menselijk leed. Het publiek kan actief reageren en ervaart in bepaalde gevallen diverse gevoelens bij het in contact komen van rampenberichtgeving. Het is echter ook van belang niet te vergeten dat sommigen zich bewust distantiëren van het menselijk leed.
31
3. Methodologie 3.1. Onderzoeksopzet Vanuit wetenschappelijke hoek wordt nauwelijks aandacht besteed aan de berichtgeving over menselijk leed en hun invloed op het publiek. Er zijn bijzonder weinig empirische studies die de perceptie van het publiek over rampenberichtgeving onderzoeken (Tester, 2001, p.1). In het verleden deed men echter wel uitvoerig onderzoek naar compassion fatigue. Onderzoekers focusten bij de eerste onderzoeken op het productieproces als voornaamste oorzaak van compassion fatigue en beschouwden het publiek als een passieve massa. De laatste jaren is men zich meer gaan richten op mogelijke andere verklarende factoren en de perceptie van het publiek. Omwille van deze recente nieuwe invalshoek leek het interessant om onderzoek te doen naar de reacties van de Vlaamse mediaconsument op de rampenberichtgeving. De volgende onderzoeksvragen vormden de basis van dit onderzoek.
In eerste instantie onderzoeken we of de veronderstelling dat het publiek emotioneel uitgeput raakt door voortdurende confrontaties van menselijk leed, gesteld door diverse onderzoekers waaronder Höijer, Moeller en Tester, ook van toepassing is op het Vlaams publiek. De literatuur duidt bovendien verschillende oorzaken aan voor het ontstaan van deze gewenning waaronder de overvloed aan negatieve beelden, simplistische berichtgeving en journalistiek cynisme. Dit bracht ons bij onze eerste twee onderzoeksvragen.
Onderzoeksvraag 1: Is er sprake van compassion fatigue bij de Vlaamse mediaconsument?
Onderzoeksvraag 2: Wat zijn de oorzaken van deze gewenning?
De eerste onderzoeksvraag onderzochten we door te peilen naar de gevoelens die mensen ervaren bij de confrontatie van beelden over de rampenberichtgeving op televisie of in de krant. De tweede onderzoeksvraag trachten we te beantwoorden door te vragen naar de ergernissen van het publiek bij het zien van de rampenberichtgeving.
Een derde onderzoeksvraag stelt zich tot doel na te gaan of specifieke factoren zoals de identiteit en leeftijd van de slachtoffers, de aard van de ramp, geografische nabijheid, … gevoelens van empathie of apathie sneller opwekken.
32
Onderzoeksvraag 3: Welke specifieke factoren stimuleren gevoelens van apathie of empathie bij de Vlaamse mediaconsument? Om dit na te gaan lieten we de respondenten een aantal foto’s zien van slachtoffers van rampen die van elkaar verschilden qua leeftijd en geslacht. Ook confronteerden we de respondenten met twee nieuwsberichten over een natuurramp dichter bij huis en een verder bij huis. Hierbij vroegen we door naar eventuele andere factoren die een verschil in reactie tot stand brengen.
Tot slot leek het ons interessant te onderzoeken of mensen hun gevoelens van medelijden ook concreet omzetten in een daad.
Onderzoeksvraag 4: Indien er sprake is van empathie bij de Vlaamse mediaconsument, gaat de gebruiker al dan niet over tot actie?
Deze laatste onderzoeksvraag trachten we te beantwoorden door te vragen naar de bereidwilligheid van het publiek tot het doneren van geld voor hulporganisaties die zich inzetten voor een getroffen gebied.
3.2. Focusgroepen 3.2.1. Inleiding Een focusgroep is een kwalitatieve onderzoekstechniek die Merton (1987) omschreef als een techniek die gebruikt wordt wanneer een groep respondenten gezamenlijk iets heeft meegemaakt en daarover wordt geïnterviewd. Focusgroepen brengen met andere woorden mensen met een gemeenschappelijk kenmerk samen om onder leiding van een moderator te praten over een bepaald topic. Het is een soort van groepsinterview met een eigen identiteit tussen alle andere kwalitatieve onderzoeksmethoden waarbij de onderzoeker de focus van het gesprek bepaalt (Morgan, p.31). Powell en Single (1996) definiëren focusgroepen als volgt: ‘A group of individuals selected and assembled by researchers to discuss and comment on, from personal experience, the topic that is the subject of the research.’ (Powell en Single, 1996)
33
Focusgroepen zijn uiterst geschikt voor (Mortelmans, 2007, p. 318).:
-
Het verzamelen van achtergrondinformatie over een bepaald thema,
-
Het opstellen van onderzoekshypothesen die dan door meer kwantitatieve technieken, kunnen getest worden
-
Het opwekken van nieuwe ideeën en creatieve concepten,
-
Het diagnosticeren van problemen bij het invoeren van vernieuwingen,
-
Het verkrijgen van indrukken over producten, organisaties en dergelijke,
-
Het verkrijgen van inzichten in de denkwijzen van mensen over een bepaald thema,
-
Het opvolgen en begrijpen van kwantitatieve resultaten. 3.2.2. Voordelen, nadelen en struikelblokken
Deze onderzoeksmethode werd gekozen omdat ze je toelaat op korte tijd massa’s informatie te verzamelen (Mortelmans, 2007, p.318). De onderzoeker kan tevens onmiddellijk doorvragen alsook non-verbale uitdrukkingen observeren waardoor hij de kans krijgt vast te stellen hoe en waarom iemand een bepaald concept omarmt of afzweert. Een dergelijke onderzoeksmethode is echter niet gemakkelijk te analyseren. Bovendien is generalisatie naar de populatie onmogelijk wegens het beperkt aantal respondenten en de kans op vertekende resultaten (Hentaar et al., 2011, p.27-30).
Het is belangrijk te benadrukken dat de data verkregen uit focusgroepen geen beeld geven van de individuele noties met betrekking tot het onderwerp. Ze stimuleren interactie tussen de verschillende respondenten. Diverse onderzoekers bevestigen dat groepsinvloeden de individuele mening kunnen wijzigen. Dit kan veroorzaakt worden door de groepsdynamiek, nieuwe inzichten en de druk tot het geven van sociaal wenselijke antwoorden. Bij de analyse is het dan ook belangrijk niet uit het oog te verliezen of de respondenten doorheen het gesprek hun mening wijzigen (Krueger, 1998, p.4). Hierbij tracht men te kijken hoe de betekenissen in dit proces naar boven komen (Mortelmans, 2007, p.318-341). Tot slot dien je als onderzoeker inzicht te verwerven over de desbetreffende problematiek (Morgan, 1998).
Het is bovendien ook mogelijk dat je tijdens een focusgroep in contact komt met verschillende soorten participanten waarmee je op een correcte wijze dient om te gaan. Storende participanten die anderen uitlachen of kleineren dienen op het bestaan van meerdere opinies gewezen te worden (Mortelmans, 2007, p.333). 34
Soms kunnen dingen in focusgroepen verkeerd uitdraaien. De moderator dient hier snel op in te spelen. Zo is het mogelijk dat in bepaalde groepen de gemoederen hoog oplopen. Wanneer de moderator vooraf aanvoelt dat een hevige discussie zal volgen, kan hij nogmaals wijzen op het bestaan van verschillende meningen en het recht om deze te uiten. Het kan ook gebeuren dat deelnemers aan elkaar een fout advies geven doorheen het gesprek. De moderator dient hier op het einde op terug te komen. In een beperkt aantal gevallen voornamelijk bij taboeonderwerpen gebeurt het wel eens dat mensen persoonlijke verhalen vertellen over zichzelf of anderen. Hierover dienen vooraf duidelijke afspraken te worden gemaakt.
Voordelen
Nadelen
Valstrikken
Interactie & nieuwe inzichten
Individuele meningen onder
Persoonlijke
druk
aanvallen
Op korte tijd veel data
Sociaal
Doorvragen
wenselijke
Onjuiste
antwoorden
informatie
Succes afhankelijk van de
Schadelijke
mate waarin deelnemers op
informatie
hun gemak zijn Non-verbale data
Complexe analyse
Persoonlijke onthullingen
Geen generalisatie naar de populatie mogelijk Grote kans op bias in de resultaten Tabel 2: Overzicht voor- en nadelen focusgroepen
3.3. Procedure 3.3.1. Dataverzameling Bij het uitvoeren van focusgroepen is het van groot belang dat deelnemers zich op hun gemak voelen bij elkaar en durven praten over het centrale onderwerp. Dergelijke productieve discussies treden vaak pas op als er sprake is van segmentatie: Homogeniteit binnen elke groep en heterogeniteit tussen de verschillende groepen. Deze segmentatie stimuleert het ontstaan van gedeelde ideeën en vermijdt conflicten (Morgan, 1998).
35
Onderzoekers geven de voorkeur aan een vijftal groepen. Als dezelfde informatie steeds terugkeert dan is het verzadigingspunt bereikt en zal een extra groep geen meerwaarde bieden voor het onderzoek. Als er na elke groep nog nieuwe informatie aangereikt wordt door de respondenten, is het aangewezen een extra groep samen te stellen (Morgan, 1998).
In dit onderzoek besloten we te werken met twee gemengde segmenten van studenten. Hun leeftijd varieerde van 19 tot 24 jaar. We stelden ook twee gemengde segmenten van net werkende mensen samen. Hun leeftijd varieerde van 21 tot 28 jaar. Door het bereiken van het verzadigingspunt werkten we met slechts een gemengd segment van ouderen die al langer in het werkveld stonden. Hun leeftijd varieerde van 32 tot 62 jaar. Elke groep werd evenredig samengesteld: drie mannen en drie vrouwen (Morgan, 1998). In de laatste focusgroep weken we lichtjes af van deze verdeling. Omdat het niet eenvoudig was bereidwillige mannelijke respondenten te vinden van een iets oudere leeftijd, bestond de laatste focusgroep uit vijf vrouwen en twee mannen.
Figuur 1: Indeling van de focusgroepen
Uit een onderzoek van Höijer (1996) bleek dat reacties van het publiek bij het zien van menselijk leed verschillen naargelang de leeftijd en het geslacht. Segmentatie op basis van deze demografische kenmerken was in dit onderzoek dan ook zinvol. Hierdoor wordt het mogelijk om onder andere na te gaan of verschillende geslachten en leeftijdscategorieën een andere visie hebben op de rampenberichtgeving.
3.3.2. In praktijk Met behulp van kennissen en een oproep via facebook verzamelde ik respondenten van verschillende leeftijden, geslacht en sociale klasse. Bij de indeling in groepen hield ik rekening met onder andere het feit of de respondenten elkaar reeds kenden en trachtte ik de dominante karakters over de groepen te spreiden. Tot slot hield ik rekening met de keuze van datum die de respondenten hadden aangegeven. 36
De respondenten werden een eerste maal telefonisch gecontacteerd. Hierbij werd hen kort uitgelegd wat het doel van dit focusgesprek zou zijn namelijk onderzoek naar de perceptie van het Vlaams publiek op de rampenberichtgeving. Een week voor de afgesproken datum werd hen een herinneringsbericht gestuurd. De duur van elke focusgroep bedroeg ongeveer negentig minuten en vond ‘s avonds plaats in een lokaal van de plaatselijke jeugdbeweging. Deze ruimte was neutraal, eenvoudig te bereiken voor de respondenten met het openbaar vervoer en bood voldoende parkeermogelijkheid. Bij het binnenkomen kregen de respondenten onmiddellijk een vragenlijst voorgeschoteld die peilde naar hun demografische kenmerken. Na een korte inleiding en het overlopen van de regels startte het gesprek. Elke groep kreeg dezelfde vragen en beelden voorgeschoteld om toevalligheden te vermijden en een consistent beeld te vormen over de perceptie van het publiek. Deze vragen werden opgesteld op basis van de resultaten van de literatuurstudie. Starten deden we met een inleidende vraag over de beelden van rampen die hen het meest bijgebleven waren om het nadien te hebben over de gevoelens die men ervaart bij het zien van dergelijke beelden. Vervolgens kregen de respondenten drie afbeeldingen voorgeschoteld van slachtoffers van natuurrampen, een met mannelijke slachtoffers, een met ouderen en een van een moeder met een kind. Hiermee trachten we de impact van de ideal victims te onderzoeken. Om na te gaan of reacties verschillen naar gelang de nabijheid toonden we twee recente nieuwsberichten. Eentje over de overstromingen in Centraal-Europa en een over de moessonregens in India. Nadien werd dieper ingegaan op de factoren die zorgen voor een verschil in reactie. Tot slot hadden we het nog over de ergernissen van het publiek over de nieuwsmedia en hun bereidwilligheid om te doneren.
Tijdens de gesprekken zorgde ik ervoor dat iedereen evenveel aan bod kwam en het gesprek aan de gang bleef. Ook noteerde ik relevante zaken waarop ik onmiddellijk of later in het gesprek kon doorvragen. In bepaalde groepen weken personen sterk af van het onderwerp, het was dan mijn taak om de discussie weer tot het centrale onderwerp te brengen. Na elke focusgroep maakte ik een verslag met de opvallendste kenmerken van die avond. Deze discussies werden steeds opgenomen met een opnameapparaat waarvan achteraf transcripties werden gemaakt. Deze transcripties werden op hun beurt gecodeerd. Tot slot volgde een analyse en interpretatie van het materiaal.
37
3.3.3. Dataverwerking Voor de dataverwerking hanteerden we the classic approach, het is een low-technology option die in talloze analyse projecten werd gehanteerd. Deze methodiek laat de analist toe om thema’s te identificeren en resultaten te categoriseren. Hoewel het geen geavanceerde zoekstrategie is, blijkt ze doeltreffend. Deze analysemethode wordt aanbevolen aan personen die voor het eerst kwalitatief onderzoek uitvoeren. Het is niet alleen systematisch, maar helpt om de analyse visueel voor te stellen. Oorspronkelijk is het de bedoeling de verschillende quotes uit te knippen en te categoriseren op basis van de demografische kenmerken. Dit helpt je alert te maken voor de mogelijke verschillen die kunnen voorkomen bij de groepen. Bij het categoriseren is het belangrijk de volgende vragen in het achterhoofd te houden:
-
Heeft de deelnemer geantwoord op de gestelde vraag?
-
Is het antwoord passender bij een andere vraag?
-
Zegt de reactie iets belangrijks over het onderwerp?
-
Werd het antwoord al eerder geformuleerd?
Na het categoriseren is het de bedoeling een samenvatting te schrijven over wat een bepaalde groep vertelde over een thema. Nadien moet de onderzoeker de groepen vergelijken en eventuele contrasten opmerken. Om te beslissen naar welke thema’s de aandacht voornamelijk gaat, dien je rekening te houden met verschillende factoren. Het is echter wel een vergissing te veronderstellen dat wat het vaakst gezegd wordt het belangrijkste is. Soms komen belangrijke inzichten slechts eenmaal aan bod. Gedetailleerde reacties voorzien van emoties zullen ook sneller opgenomen worden. De thema’s die het vaakst aan bod komen, vormen de kern van de analyse waarrond het verslag wordt opgebouwd. Aan het verslag dient men citaten toe te voegen ter illustratie van de vaststellingen.
Er zijn heel wat variaties mogelijk bij de uitvoering van deze methodiek. In deze analyse kozen we er niet voor om de verschillende quotes te knippen, maar werden de quotes aangeduid in een kleur die een bepaalde categorie of subcategorie illustreerde. Bijvoorbeeld de quotes die betrekking hadden op de beeldvorming kregen de kleur blauw. Quotes die aansloten bij het begrip compassion fatigue kregen de kleur rood. Aan de hand van deze kleuren werd het mogelijk de data te sorteren en organiseren. Op basis van deze indeling en het verslag dat werd gemaakt na elke sessie werd het mogelijk een vergelijking te maken tussen de verschillende groepen. 38
Legende
Figuur 2: Schematisch overzicht van het proces
Voorbereidingen Dataverzameling Dataverwerking
39
4. Kwalitatief onderzoek 4.1. Compassion fatigue bij de Vlamingen 4.1.1. Verwachtingen Onze eerste onderzoeksvraag luidt: Is er sprake van compassion fatigue bij de Vlaamse mediaconsument? Het huidige medialandschap maakt veelvuldig gebruik van dramatische beelden waarmee men tracht in te spelen op de gevoelens van het publiek (Folker, 2010, p.13). Uit onder andere het onderzoek van Höijer (2004), Moeller (1999) en Tester (2001) bleek het publiek door veelvuldige confrontatie met heftige nieuwsberichten over menselijk leed emotioneel uitgeput te raken. Zomaar concluderen dat het publiek een passieve massa is, gaat in tegen de visie van verschillende onderzoekers. Het publiek ervaart bij de confrontatie met beelden van menselijk leed wel degelijk verschillende emoties (Höijer, 2004).
We verwachten dat ook bij de Vlamingen, die dagelijks geconfronteerd worden met menselijk leed, enige vorm van gewenning aanwezig zal zijn. Het is echter ook belangrijk tijdens de gesprekken te letten op eventuele uitspraken die wijzen op actieve publieksreacties en bewuste vormen van distantiëring van dit menselijk leed. Ook dienen we oog te hebben voor eventuele verschillen qua leeftijd en geslacht. 4.1.2. Focusgesprekken 4.1.2.1.
Gewoontewording
Respondenten haalden zelf aan, zoals in het onderzoek van Höijer (2004), dat door een overdaad aan rampenberichtgeving het moeilijker wordt emotioneel te reageren op menselijk leed. Voor de zoveelste keer op rij krijgt de kijker in het journaal eenzelfde ramp voorgeschoteld die de week voorheen nog een ander land teisterde. Afzwakking van publieksreacties zal ontstaan als gevolg van de gewenning aan illustrerende beelden. ‘Toen ik de allereerste keer over overstromingen hoorde, dacht ik waarschijnlijk: ‘Oei, dat is toch wel erg’. Maar nu hoor je elk jaar dat de moessons weer zoveel levens hebben geëist. Dat is ieder jaar. Dan heeft dat veel minder impact. Het is al de zoveelste keer.’ (Respondent E, 26/06/2013)
40
Respondenten vinden het steeds moeilijker om te reageren doordat ze dagelijks tal van negatieve gebeurtenissen voorgeschoteld krijgen. Elke dag eist wel een natuurramp of bomaanslag tal van levens waardoor een uitzichtloze situatie tot stand komt. Een kennis van een van de respondenten consumeert zo al meer dan twee jaar geen nieuwsmedia meer omwille van de dominante negatieve berichten. ‘Op den duur zal het je ook niet meer raken. Als je er te veel van gezien hebt, dan heb je zoiets van ‘ah ja, nog eens’.’ (Respondent V, 02/07/2013)
Tegenover deze overvloed aan negatieve beelden in het nieuws en het zelden voorkomen van positieve beelden ontstaan ergernissen bij de respondenten. De meningen hierover zijn echter verdeeld. Voor een deel van de respondenten zijn deze negatieve beelden, ondanks hun sensatiegehalte, net nodig om ervoor te zorgen dat een gebeurtenis blijft hangen en mensen de feiten zouden relativeren. Het ander deel hamert op het feit dat door een overvloed aan negatieve berichten meer gevoelens bij het publiek worden opgeroepen dan het aankan waardoor gewenning ontstaat. Toch mag het belang van de positieve beelden niet onderschat worden. Voornamelijk studenten uit de focusgroepen vestigden de aandacht op de positieve beelden die dienen te voorkomen dat mensen een pessimistische kijk krijgen op de wereld. Het positief nieuws dient om het negatieve nieuws door te spoelen. ‘Om de mensen niet met een slecht gevoel naar bed te laten gaan. Zij zitten in hun zetel onder een stevig huis en hebben alles, terwijl die mensen alles kwijt zijn. Al dat slecht nieuws moet doorgespoeld worden met een vleugje goed nieuws.’ (Respondent K, 03/07/2013) 4.1.2.2.
Publieksreacties
Uit de focusgroepen bleek dat het Vlaamse publiek voornamelijk gevoelens van onmacht ervaart bij de confrontatie van beelden van menselijk leed en dus deels lijkt te vervallen in compassion fatigue. De respondenten beseften dat de wereld nu eenmaal getroffen wordt door rampen waaraan we nauwelijks iets kunnen veranderen. Stellen dat het publiek volledig passief en gevoelloos is, dient echter in een bepaalde context geplaatst te worden. De focusgroepen brachten naar voor dat het publiek geen passieve massa bleek te zijn die beelden zonder enige vorm van emotie consumeert. 41
De meest voorkomende reactie van het publiek bij het zien van menselijk leed is het voelen van compassion. Het affectieve en cognitieve element waarover Nussbaum (2001) spreekt in zijn definitie, kwam ook tot uiting wanneer de respondenten het hadden over medelijden. Respondenten haalden aan dat ze niet alleen medelijden voelen bij het zien van menselijk leed, maar ook besef hebben van de impact. Bij aardbevingen bijvoorbeeld ontstonden niet alleen gevoelens van medelijden, maar beseften respondenten ook dat tal van mensen vrienden en familie verloren hadden, hun huis en werk kwijt waren. Toch waren er een aantal mannelijke respondenten die medelijden een groot woord vinden en dit nauwelijks ervaren bij het kijken naar de rampenberichtgeving. ‘Medelijden? Het is toch niet zo dat als je naar het nieuws kijkt, je medelijden krijgt? Dat is er, maar je staat er toch niet zo hard bij stil. Het is toch niet zo dat je daar zo diep over zit na te denken.’ (Respondent X, 02/07/2013)
Global compassion, de morele gevoeligheid of bezorgdheid voor vreemden afkomstig uit verschillende continenten, culturen en samenlevingen, werd het sterkst ervaren bij 9/11. Doordat het mogelijk was beelden wereldwijd te volgen ontstond voor een aantal respondenten een gevoel van verbondenheid waardoor dit de gebeurtenis intenser maakte. Sterke gevoelens van medelijden werden voornamelijk ervaren door vrouwelijke respondenten en enkele uitzonderlijk gevoelige mannen bij het zien van schrijnende beelden van ideal victims. Het gaat hier voornamelijk om beelden van kinderen en ouderen. ‘Ik ben iemand die mij heel snel dingen aantrekt. Ik zie een kind wenen op tv en ik vind dat al erg.’ (Mannelijke respondent O, 01/07/2013)
Ook gevoelens van verontwaardiging kwamen sterk naar voren bij de confrontatie van beelden van natuurrampen. Mensen staan versteld van de verwoestende kracht van de natuur alsook de impact voor de getroffen bevolking. Ook bij de instorting van gebouwen is men verontwaardigd over het surrealisme geïllustreerd door de beelden.
42
‘Ik vond dat wel heel hallucinant 9/11. Dat je die verdiepen zag met bureaus waar mensen aan het werken waren. Dat is gewoon naar beneden gegaan.’ (Respondent AB, 06/07/2013)
Voornamelijk
de
grootsheid
van
de
gebeurtenissen
stimuleren
gevoelens
van
verontwaardiging. Respondenten maakten hierbij wel eens de vergelijking met fictie. Bepaalde gebeurtenissen zijn voor enkele respondenten enkel kenmerkend voor films. Als iets gelijkaardigs dan effectief gebeurt, is de verontwaardiging des te groter. Slechts een aantal respondenten schaamden zich bij het kijken naar het menselijk leed. Dit omwille van het contrast tussen wij, die zich bevinden in een veilige omgeving en zij, die leven in zeer schrijnende omstandigheden. ‘Ik vind dat gewoon wreed dat wij hier eten zitten weg te smijten, terwijl er mensen echt niets, maar echt niets hebben. Dat vind ik altijd wreed.’ (Respondent O, 01/07/2013)
Tot slot domineerde de gevoelens van onmacht de focusgroepen. Deze gevoelens van onmacht hangen af van de aard van de ramp. Voornamelijk bij natuurrampen zijn deze gevoelens van onmacht bij het overgrote deel van de respondenten aanwezig. Een vrouwelijke respondent kon de feiten net beter plaatsen door het ontbreken van een schuldige. Men voelt zich ook machteloos tegenover de slachtoffers, want velen zijn ervan overtuigd dat ze de situatie niet kunnen verhelpen. ‘Als je een vluchtelingenstroom ziet ten gevolge van de hongersnood in Ethiopië, wat kan je doen? Je kan toch geen eten opsturen?’ (Respondent X, 02/07/2013)
Een ander vorm van emotionele betrokkenheid is deze die zich volledig focust op de slachtoffers en weldoeners waarover de respondenten regelmatig spraken. Het is een vorm van emotionele betrokkenheid die lijkt te overheersen. We mogen echter niet uit het oog verliezen dat het publiek niet steeds dergelijke emoties ervaart.
43
Gevoelens van paniek ontstonden voornamelijk bij gebeurtenissen dichtbij, waar personen die men kende bij betrokken waren. In dit geval verwees men meermaals naar Pukkelpop. Paniek ontstond omwille van de aanwezigheid van vrienden en kennissen in het getroffen gebied. In bepaalde gevallen kunnen beelden ook schokkend en confronterend zijn waardoor heftige schrikreacties ontstaan. De schrikreacties die aangehaald werden tijdens het onderzoek hadden voornamelijk betrekking op gebeurtenissen die herkenbaar waren of dichter bij huis plaatsvonden. Tot slot, bij grote terroristische aanslagen die vaak het beginpunt zijn van tal van speculaties over mogelijke oorlogen kreeg een deel van de respondenten het benauwd. ‘Iets met mensen […], dat vind ik beangstigender, omdat je weet dat als er hier zo een zot is, dan hebben wij het zitten.’ (Respondent N, 01/07/2013) 4.1.2.3.
Bewuste distantiëring
De kans bestaat ook dat de kijker zich bewust distantieert van de gebeurtenis door een zekere afstand aan te nemen van het getoonde leed. Distantiëring kan ontstaan als gevolg van de hoge graad aan sensatie, twijfels over de objectiviteit en houding van de reporter, focus op het wij-zij perspectief en de ondragelijke situaties.
Vele respondenten distantiëren zich door het hoge sensatieniveau aanwezig bij de rampenberichtgeving en de overvloed aan dramatische beelden. Dit heeft tot gevolg dat zowel de impact als het waarheidsgehalte van de beelden daalt. ‘Het is ook de bedoeling van de media om het choquerend en negatief te maken. En het werkt ook, maar het is daarom niet beter. Sommige mensen die daar echt gevoelig voor zijn, stoppen met naar het nieuws te kijken.’ (Respondent E, 26/06/2013)
Anderen stellen zich vragen bij de objectiviteit van de beelden. Een aantal respondenten zijn ervan overtuigd dat het publiek nu eenmaal uit is op drama en de media hierop dienen in te spelen. Ook de keuze van de beelden trekt men in twijfel. Door een voortdurende strijd om de kijker zullen de media de meest dramatische beelden uitkiezen die de feiten niet altijd waarheidsgetrouw weergeven.
44
‘Je hebt bijvoorbeeld World Press fotografie, dat gaat over rampen en dat zijn mensen die rampen fotograferen. De recentste winnaar heeft blijkbaar twee beelden samengevoegd om het extra triestig te maken. Op dat vlak is dat smeerlapperij, dat een fotograaf zegt: ‘dat vinden mensen erg, maar als ik er dit bij plak gaan ze het nog erger vinden’. Op den duur moet ik oppassen met wat ik lees of bekijk.’ (Respondent P, 01/07/2013)
Ook de houding van de reporter ter plaatste zorgt voor heel wat kritiek bij de respondenten. Een reporter staat daar voor velen enkel om te berichten over de feiten om achteraf terug te keren naar zijn eigen comfortabele wereld. Dergelijke hypocriete houding ontbreekt elke vorm van inleving. Rudi Vranckx daarentegen is voor de overgrote meerderheid dé voorbeeldreporter. Zijn gedrevenheid en bewuste keuze om te rapporteren over bepaalde gebeurtenissen zorgt voor meer inlevingsvermogen.
Respondenten distantieerden zich ook door te wijzen op het feit dat wij leven in een gebied vrij van rampen. Distantiëring ontstaat hier door te focussen op ons eigen geluk. Doordat dergelijke gebeurtenissen hier nauwelijks plaatsvinden, wordt het moeilijker om onze gevoelens te mobiliseren waardoor vele rampen een ver-van-mijn-bedshow blijven. ‘Het probleem bij mij is dat ik het nog nooit heb meegemaakt. Ik kan niet inschatten wat de impact is. Het eerste moment vind ik dat heel erg, maar daar blijft het dan ook bij.’ (Respondent AA, 06/07/2013)
Tot slot nemen mensen bewust afstand omwille van de ondraaglijkheid van de situatie. Er vinden zodanig veel negatieve gebeurtenissen plaats, dat het onmogelijk is om steeds te reageren. Men wil zich afschermen van het menselijk leed en voorkomen dat men in een depressie valt. ‘Als je je alles begint aan te trekken dan denk ik dat je dan zelf niet meer leeft. Dan word je zelf inderdaad depressief. Op den duur moet je jezelf wel beschermen.’ (Respondent O, 01/07/2013)
45
4.1.3. Bespreking en conclusie Uit de focusgroepen kunnen we besluiten dat beelden wel degelijk in staat zijn ons ongevoelig te maken voor menselijk leed. Dit komt overeen met de visie van Benthall die stelde dat schrijnende beelden die te veel focussen op dominante sociale groepen of stereotypen ons ongevoelig maken voor het menselijk leed (zie supra 2.1.6. Beeldvorming van rampen). De overweldiging van het negatieve zorgt ervoor dat het publiek niet op alle gebeurtenissen zal blijven reageren. Hieruit kunnen we concluderen dat onze focusgroepen de visie van Moeller (1999) bevestigen dat een overvloed aan negatieve beelden uit rampengebieden zorgen voor gevoelens van onmacht (zie supra 2.2.4. Pessimistische visie over compassion fatigue). De respondenten bevestigen tevens het standpunt van Sontag (1999) die stelt dat een eerste confrontatie onmogelijk verdovend kan werken, maar dat door voortdurende blootstelling aan het menselijk leed mensen zich zullen distantiëren (zie supra 2.2.5. Critici van compassion fatigue).
Een van de meest voorkomende reacties van het publiek bij het zien van menselijk leed is het voelen van compassion. Men voelde niet alleen medelijden bij het zien van het menselijk leed, maar besefte ook de impact hiervan. Deze sterke gevoelens van medelijden, voornamelijk ervaren door vrouwelijke respondenten en uitzonderlijk gevoelige mannen, sluiten aan bij een van de vier emoties die Höijer (2004) naar voor schuift in haar discours van global compassion, namelijk tender-hearted compassion. De gevoelens van verontwaardiging over de verwoestende kracht van de natuur sluiten deels aan bij de tweede vorm van medelijden dat Höijer onderscheidt namelijk blame-filled compassion alsook de mode of denunciation waarover Boltanski sprak. Deze vorm van medelijden bestaat enerzijds uit verontwaardiging en anderzijds uit woede. Gevoelens van woede werden nauwelijks vastgesteld. Het schaamtegevoel dat slechts bij enkele respondenten aanwezig was bij de confrontatie met beelden van getroffen ontwikkelingslanden, sluit aan bij de derde vorm die Höijer onderscheidt namelijk shame-filled compassion en de mode of sentiment die Boltanski in zijn analytische benadering naar voor schoof. Haar laatste vorm van compassion namelijk powerlessness-filled compassion domineerde bij het merendeel van de respondenten (zie supra 2.3.4. Soorten emoties). Paniek- en schrikreacties ontstonden voornamelijk bij gebeurtenissen die herkenbaar waren of dichter bij huis hadden plaatsgevonden.
46
Höijer
Boltanski
Focusgroepen
Tender-hearted compassion
Mode of sentiment
+++
Blame-filled compassion
Mode of denunciation
++
Shame-filled compassion
+
Powerless-filled compassion
+++
Tabel 3: Indeling van emoties en reacties van het publiek volgens Höijer (2004)
Legende +
Beperkt aanwezig
++
Aanwezig
+++ Sterk aanwezig
Voor wat betreft de distantiëring bleken respondenten menselijke slachtoffers niet te dehumaniseren om op die manier immuun te worden voor het menselijk leed zoals voorgesteld in de literatuur. Distantiëring als gevolg van de hoge graad aan sensatie en commercialisering in de berichtgeving (Höijer, 2004, p.524) alsook, het wij-zij perspectief werd echter wel bevestigd door de focusgroepen (Ong, 2009, p.173). In de focusgroepen kwam ook nog de ondraaglijkheid van de situatie ter sprake, maar slechts een enkele respondent maakte hierover een opmerking.
Hieruit kunnen we besluiten dat ook het Vlaams publiek wordt getroffen door compassion fatigue. Zoals later nog aan bod zal komen, is het belangrijk op te merken dat compassion fatigue niet steeds ontstaat bij de confrontatie van rampenberichtgeving. Een aantal factoren zullen gevoelens van gewenning stimuleren. Bovendien mogen we het publiek niet zomaar beschouwen als een passieve massa. Ze ervaren verschillende gevoelens bij de confrontatie met de rampenberichtgeving: verontwaardiging, compassion, global compassion, schaamte, paniek en schrikreacties. In bepaalde gevallen distantieerde het publiek zich bewust van dit menselijk leed. Grote verschillen in reactie voor wat betreft de demografische kenmerken waren hier niet vast te stellen.
47
4.2. Oorzaken compassion fatigue bij de Vlamingen 4.2.1. Verwachtingen De tweede onderzoeksvraag luidt: Wat zijn de oorzaken van deze gewenning? In de theorie beschouwt het overgrote deel van onderzoekers de nieuwsmedia als voornaamste oorzaak voor het ontstaan van compassion fatigue. De nieuwsmedia zouden verantwoordelijk zijn voor de herhalingen van gelijkaardige beelden en items, de simplistische berichtgeving, het ontbreken van diepgaande, contextuele en kwalitatieve berichten en de snelle opeenvolging van rampen in het nieuws waardoor het publiek gewoon raakt aan de verschrikkingen en er niet langer emotioneel door geprikkeld zal worden (Campbell, 2004; Deniss et al., 2003; Eisensee et al., 2007; Moeller, 2006; Philo, 2002; Tester, 2001).
Een ander deel van de onderzoekers verzet zich tegen deze eenduidige visies en stelt ook andere factoren verantwoordelijk voor het ontstaan van compassion fatigue. Men dient ook oog te hebben voor de aard van de berichtgeving en de context waarin het nieuws wordt geconsumeerd (Boltanski, 1999; Chouliaraki, 2006; Cottle, 2009; Höijer, 2004).
We verwachten dat ook in de gesprekken de nieuwsmedia zal worden aangeduid als voornaamste oorzaak voor het ontstaan van compassion fatigue. In het bijzonder zal gelet worden op mogelijke andere factoren die verantwoordelijk kunnen zijn voor de gewenning bij het publiek. 4.2.2. Focusgesprekken Ook de respondenten wezen voornamelijk de media aan als oorzaak voor het ontstaan van compassion fatigue. Voortdurende herhalingen van dramatische berichten en beelden zorgen dat het publiek immuun wordt voor het leed. De aandacht verzwakt na een zoveelste confrontatie met slachtoffers van rampen. ‘Dergelijke beelden krijg je ieder jaar. Na een tijdje besef je dat je niet triestig kan blijven voor al die mensen.’ (Respondent E, 26/06/2013)
Bovendien krijgen mensen een pessimistische visie over de wereld door een voortdurende confrontatie met negatieve beelden. Doordat zelden positieve beelden worden getoond, treedt al gauw verveling op bij het overgrote deel van de respondenten. 48
‘Ze zouden een wet moeten maken waarin staat dat evenveel positief als negatief nieuws dient geproduceerd te worden. Te veel negatief nieuws beïnvloedt het welzijn van de mensen. Ze lopen heel de tijd rond met de gedachte dat de wereld om zeep is. (Respondent AC, 06/07/2013)
Door de dominantie van stereotypen en mythes over bepaalde gebieden wekken de nieuwsmedia de indruk dat wat men waarneemt in de berichtgeving het enige probleem in het desbetreffende gebied vormt waardoor men een eenzijdige blik krijgt op de wereld. Volgens een vrouwelijke respondent is dit laatste voornamelijk van toepassing bij oudere mensen. Zij verwees hierbij naar een anekdote van haar grootmoeder. ‘Dit is nu een stom voorbeeld, maar wij mogen nooit op reis vertrekken van mijn oma, want het is daar oorlog. Overal waar we naartoe willen, mogen we van haar niet naartoe, want het is daar sowieso oorlog. Dat is gewoon omdat ze dat een keer heeft gehoord in het nieuws. Dan is het er voor altijd oorlog, omdat ze daarna ook niets positief van dat gebied gehoord heeft.’ (Respondent C, 26/06/2013)
Enkelen wezen op de afstand die de media creëert door het tonen van een wereldkaart waarop staat aangegeven waar wij ons bevinden en waar de ramp plaatsvond. Hierdoor ontstaat voor enkele respondenten een gevoel van onverschilligheid aangezien we ons geen zorgen hoeven te maken. Anderen vonden dat deze wereldkaart net verbondenheid tot stand brengt door ons tot het besef te brengen dat bepaalde gebeurtenissen dichter bij huis plaatsvinden dan verwacht.
In andere gevallen maken moeilijk begrijpbare situaties en onvoldoende duiding door de media het publiek immuun voor het menselijk leed. Een respondent haalde aan dat bepaalde situaties zodanig complex zijn dat het steeds moeilijker wordt om hiertegenover een houding aan te nemen. Hierbij verwees hij in het bijzonder naar conflictsituaties zoals in Syrië. De overgrote meerderheid hekelt ook de onvoldoende duiding over de feiten. Mensen willen niet enkel op de hoogte worden gesteld van de gebeurtenis maar willen ook details over de feiten, omvang en gevolgen. Ook aan de opvolging wordt nog iets te weinig aandacht besteed. Hiertegenover staan een aantal respondenten die vinden dat een wekenlange berichtgeving over een bepaalde ramp net leidt tot verslapping van onze aandacht. Een duidelijkere 49
berichtgeving kan mogelijk ontstaan door slachtoffers of hulpverleners hun verhaal te laten vertellen. Dergelijke getuigenissen zullen niet alleen langer bijblijven, maar ook sneller choqueren. De social network sites waren voor een respondent de bron bij uitstek om iets meer te weten te komen over de reacties en gevoelens van de betrokken personen. Via facebook en twitter kunnen gebeurtenissen op de voet worden gevolgd. ‘Je weet dat het er is en dat het gebeurd is, maar als mensen dat zelf vertellen, persoonlijke getuigenissen dus, dan blijft dit mij het beste bij.’ (Respondent O, 01/07/2013)
In andere gevallen minimaliseert de media de rampenberichtgeving. Een reporter ter plaatse bijvoorbeeld leidt bij de respondenten tot de conclusie dat de situatie veilig is waardoor men onverschillig reageert. Te weinig aandacht door de media voor bepaalde feiten leidt tot minimalisatie. Een gebeurtenis, hoe dramatisch ook, verschijnt slechts een paar seconden waarna wordt overgegaan naar een ander item. Een respondent verwees hierbij naar de recente
berichtgeving
over
de
zware
overstromingen
in
Amerika
waarbij
17
brandweermannen om het leven kwamen. Niettegenstaande hier maar liefst 17 hulpverleners het leven verloren, besteedden de media hieraan nog geen minuut. ‘Alles moet snel gaan. Mensen hebben ’s morgens niet veel tijd meer om de krant te lezen, enkel de koppen nog. Maar het artikel op zich verdwijnt snel. En dat is bij het nieuws ook. Alles wordt op een minuut gezegd en dan is het al aan de volgende ramp, omdat je anders niet meer geconcentreerd bent.’ (Respondent U, 02/07/2013)
Tot slot haalde een mannelijke respondent aan dat de persoonlijkheid van individuen bepaalt of men al dan niet psychologisch gevoelloos wordt voor het menselijk leed. Uit de verschillende gesprekken bleek dat personen die in het verleden nooit of nauwelijks gevoelens van medelijden hadden ervaren, sneller gevat worden voor compassion fatigue.
50
4.2.3. Bespreking en conclusie Een aantal oorzaken die werden aangeduid in de literatuur kwamen ook in de focusgroepen naar boven. Respondenten stelden de media verantwoordelijk voor de voortdurende herhalingen en overvloed aan heftige nieuwsberichten net zoals onderzoekers als Kinnick et al. (1996); Moeller (1999) en Tester (2001) beweerden (zie supra 2.2.3. Situering compassion fatigue). De voortdurende sensatiezucht zorgt voor een overvloed aan negatieve beelden uit rampengebieden die zowel volgens de focusgroepen als literatuur zorgen voor het ontstaan van een uitzichtloze situatie. Bovendien zal door het hanteren van een vast patroon aan frames en emoties bepaalde gebeurtenissen betekenisloos blijven volgens Moeller (2006) en Philo (2002).
Respondenten wezen tevens op de afstand die de nieuwsmedia tot stand brengen door onder andere een illustrerende kaart te tonen. Dit sluit aan bij de visie van Tester (2001) die stelt dat in bepaalde gevallen de media een soort out of there tot stand brengen, wat wil zeggen dat ze het lijden in bepaalde delen van de wereld zodanig in beeld brengen dat het lijkt alsof het een andere wereld is geïsoleerd van de onze (zie supra 2.1.7. Rampenberichtgeving over de ander).
De aard van het nieuws zoals aangehaald door Chouliaraki bleek ook een belangrijke rol te spelen (zie supra 2.2.5. Critici van compassion fatigue). Respondenten bevestigden dat korte berichten die weinig aandacht besteden aan de beleving van de slachtoffers en context zorgen voor verslapping van de aandacht. Minimalisatie van de nieuwstekst zal leiden tot een daling in de interesse en betrokkenheid van het publiek (Campbell, 2004). Een grotere focus op persoonlijke verhalen zou zowel volgens de visie van Chouliaraki (2006) als de respondenten meer ruimte bieden voor de kijker om connecties te leggen met de wereld en de slachtoffers. Net zoals Eisensee et al. (2007) hekelden respondenten het snelle tempo waaraan men het nieuws voorgeschoteld krijgt. Eisensee et al. duidt dit fenomeen aan met de term disaster fatigue: beelden van rampen volgen elkaar zodanig snel op dat de kijker er minder aandacht zal aan besteden. Dit is het gevolg van de specifieke kenmerken die eigen zijn aan een bepaald medium. Kranten zijn nu eenmaal beperkt in het aantal pagina’s en televisie in het aantal minuten (Shoemaker & Vos, 2009, p.15-17; Cohen & Shoemaker, 2006, p.1-3).
De visie van Di Giovanni (Geciteerd in: Tester, 2001, p.14-17) die stelt dat compassion fatigue een afweermechanisme is dat naar voren treedt aan de kant van de journalist die 51
onmogelijk emotioneel kan blijven reageren op vreselijke gebeurtenissen, kwam niet naar boven in de focusgroepen (zie supra 2.2.4. Pessimistische visie over compassion fatigue). Wat respondenten wel aanhaalden en niet in de literatuur is terug te vinden, is de minimalisatie van de feiten door een reporter ter plaatse. De media die trachten met een reporter ter plaatse de gebeurtenis dichter bij het volk te brengen, zorgen net voor een gevoel van onverschilligheid. Doordat er een journalist ter plaatste staat krijgen mensen het gevoel dat het er veilig is. Zoals verwacht schoven de respondenten voornamelijk de media naar voren als voornaamste oorzaak voor het ontstaan van compassion fatigue net zoals in de literatuur. Het is echter belangrijk op te merken dat kritiek geformuleerd door onder andere Boltanski (1999), Chouliaraki (2006), Cottle (2009), Höijer (2004) en Sontag (1999) ook lijkt te kloppen. Elementen zoals de sociale context, persoonlijkheidskenmerken, aard van de berichtgeving, … dienen niet uit het oog verloren te worden.
52
4.3. Stimuli voor apathie/empathie 4.3.1. Verwachtingen De derde onderzoeksvraag luidt: Welke specifieke factoren stimuleren gevoelens van empathie of apathie bij de Vlaamse mediaconsument? Uit de literatuurstudie bleek dat rampen die zich abrupt voordoen sneller de krant zullen halen dan gebeurtenissen die zich op lange termijn ontwikkelen, omwille van het ontbreken van het verrassingseffect (Wong, 2005; Eisensee et al., 2007). Dergelijk effect zou het publiek mogelijk sterker aantrekken. Ook nabijheid blijkt voor verschillende onderzoekers een stimulerende rol te spelen. De doorsnee westerling zou rampen afkomstig uit ontwikkelingslanden als distant suffering beschouwen waarmee men zich nauwelijks emotioneel betrokken voelt (Boltanski, 1999). Andere onderzoekers vestigden de aandacht op het krachtige effect van beelden. Ze brengen niet alleen informatie maar stimuleren tevens onze emoties (Benthall, 1993, p.181). Ook Cottle (2001) schoof de aard van beelden als mogelijke stimulerende factor naar voor. De media zijn tevens sneller geneigd beelden van moeders en kinderen die het slachtoffer zijn van rampen op te nemen in de berichtgeving. Tot slot stelden Small en Loewenstein (2007) dat mensen zich bereidwilliger opstellen wanneer men zich met de slachtoffers kan identificeren.
Op basis van deze vaststellingen verwachten we dat ook in de focusgroepen gevoelens van apathie of empathie zullen gestimuleerd worden door onder andere de aard van de ramp en beelden, de geografische nabijheid, het geslacht en de leeftijd van de slachtoffers en graad aan identificatie. 4.3.2. Focusgesprekken Compassion fatigue is geen eenduidig begrip. Van volledige psychologische ongevoeligheid is echter geen sprake. Er zijn nog steeds tal van elementen die gevoelens van empathie of apathie stimuleren. Hieronder volgt een overzicht van de voornaamste stimuli voor het ontstaan van empathie en apathie die aan bod kwamen in de focusgroepen. 4.3.2.1.
Aard van de ramp
Natuurrampen zoals de tsunami in Haïti, orkanen in Amerika en het hevige onweer op Pukkelpop en toevallige rampen zoals de treinramp in Wetteren, de busramp in Sierre, de gasramp in Fukushima en Ghislenghein en de brand in de kledingsfabriek in Bangladesh bleven de respondenten het sterkst bij. Ook 9/11 staat voor eeuwig in het geheugen van de 53
respondenten gegrift. Deze rampen delen hun plotse karakter met elkaar. Uit de verschillende gesprekken kwam naar boven dat het plotse karakter sneller empathie opwekt. ‘Als het uitzonderlijk is, dan is dat ‘wow’. Dat is de eerste keer dat dit gebeurt.’ (Respondent L, 03/07/2013) Tegenover de slachtoffers van tornado’s die jaarlijks getroffen worden, ontstaan gevoelens van apathie. Respondenten halen aan dat de getroffen personen die in het risicogebied blijven wonen zelf de nodige maatregelen moeten nemen. Ook bomaanslagen en oorlogsberichten zorgen voor verveling. ‘Ik heb vlug empathie met mensen, maar bij bomaanslagen… Dat hoor je echt veel. Dat wordt elke dag in het nieuws gezegd. Ik vind dat ook wel erg. Je luistert wel, maar ik sta daar niet meer bij stil. Terwijl dat in het begin wel was.’ (Respondent M, 01/07/2013)
Chronische rampen zoals hongersnood of armoede blijken ook hun impact te verliezen. Omwille van het ontbreken van het plotse karakter pikken de nieuwsmedia dergelijke gebeurtenissen nog zelden op. ‘Een hongersnood, dat hoor je niet elke dag in het nieuws. Mocht er nu morgen een eiland overspoeld worden, dan zou dat in het nieuws komen en dan sta je daar wel bij stil. Maar bij een hongersnood… Nu even omdat je het zegt, maar de voorbije maanden heb ik daar niet bij stil gestaan.’ (Respondent X, 02/07/2013) 4.3.2.2.
Dodental
Elke focusgroep haalde aan dat hoe groter het dodental, ongeacht de afkomst van de slachtoffers, hoe groter de gevoelens van empathie. Na het bekijken van een recent nieuwsbericht over de overstromingen in Centraal-Europa, dat het leven aan een vijftal mensen kostte, en het nieuwsbericht over de moessonregens in India dat het leven van 600 personen eiste, waren de respondenten het er unaniem over eens dat de impact groter is in geval van stoffelijke schade. Hoe meer doden, hoe groter de impact.
54
4.3.2.3.
Aard van de beelden
Als de respondenten beelden moeten aanhalen die hen voornamelijk raken, verwijzen ze in eerste instantie naar de meest dramatische, spectaculaire en emotionele beelden die een moment van actie illustreren. Bijvoorbeeld beelden die de chaos achteraf weergeven waarbij mensen op zoek gaan naar hun familie of door anderen van onder het puin worden gehaald. Beelden in actie doordrongen met paniek, lijken gevoelens van empathie het sterkst te stimuleren. ‘De chaos. Bij natuurrampen de stukken natuur die je door de lucht ziet vliegen en het geroep van de mensen. Soms zie je ook mensen die elkaar vertrappelen. Dat vind ik dan ook altijd zeer erg.’ (Respondent G, 03/07/2013)
Overzichtsbeelden zijn een andere categorie beelden waarover een aantal respondenten een opmerking maakten. Dergelijke beelden geven een realistische weergave van de impact waardoor het publiek zich makkelijker een voorstelling van de feiten kan maken. De beelden bevestigen tevens datgene wat in het nieuws wordt verteld. ‘Bij een luchtfoto weet je hoe groot de impact is en dan weet je hoe mensen zich voelen en wat er juist gebeurd is.’ (Respondent U, 02/07/2013)
Amateurbeelden lijken een laatste invloedrijke categorie aan beelden te zijn. De respondenten waren het eens over het feit dat dergelijke beelden, gefilmd door mensen middenin het drama, het publiek sneller zullen raken. Deze beelden komen waarheidsgetrouwer over in tegenstelling tot beelden afkomstig van de nieuwsmedia die de menselijke tragedie trachten te verkopen. ‘Ergens vind ik die [amateur, n.v.d.r.]beelden ook wel pakkender, omdat het meestal beelden zijn van midden in de situatie. Je hoort die mensen echt roepen of ziet die wolk afkomen.’ (Respondent U, 02/07/2013)
55
4.3.2.4.
Ideal victim
Ongeacht de leeftijd en het geslacht bevestigen de verschillende focusgroepen de bewering dat beelden van kinderen sneller raken. Alleen al omdat een onschuldig kind getroffen wordt wiens toekomst op het spel komt te staan. In tegenstelling tot oudere personen hebben zij nog een heel leven voor de boeg in vaak zeer dramatische omstandigheden. ‘Kinderen hebben daar gans hun leven last van. Terwijl bij die anderen dat water uiteindelijk weg gaat. Er is een aardbeving gebeurd en ze zijn alles kwijt, maar nadien kunnen ze het allemaal langzaam terug opbouwen. Terwijl die kindjes die blijven wel… Die hebben niets om mee te beginnen en dus ook niets om er bij te krijgen.’ (Respondent E, 26/06/2013)
Ook beelden van moeders die in de chaos op zoek gaan naar hun kind roepen sneller gevoelens van empathie op tegenover deze van mannelijke slachtoffers. Voor verschillende respondenten heeft dit te maken met het feit dat mannen tot het sterke geslacht behoren. Men gaat er automatisch van uit dat mannen hun plan zullen trekken en het voortouw nemen in de wederopbouw. Bovendien tonen mannelijke slachtoffers minder emoties waardoor men de situatie sneller relativeert. ‘Wat mij het meest raakt, is dat een kindje daar zo staat te wenen en rond te kijken naar familie of een moeder dat naar haar kindje aan het zoeken is. Ik weet dat het heel cliché is, maar dat pakt wel heel gemakkelijk, in plaats van mannen die elkaar aan het afschieten zijn in Syrië.’ (Respondent M, 01/07/2013)
Respondenten classificeren tot slot ook oudere mensen als ideal victims omwille van hun afhankelijkheid. Net zoals kinderen zijn ze niet meer in staat om zelfstandig voor zichzelf te zorgen. ‘Kinderen of ouderen moeten altijd geholpen worden door iemand anders. Die kunnen dat zelf niet meer. Iemand van 30 of 40 jaar bij een overstroming kan dat zelf. Zij kunnen gewoon vluchten, maar een baby bijvoorbeeld die kan niet zelf gaan lopen.’ (Respondent A, 26/06/2013)
56
Niet iedereen is het eens met de vergelijking van ouderen met kinderen en hun classificatie als ideal victim. Een respondent voelde meer empathie voor kinderen dan voor ouderen. ‘Ik geef dat nu eerlijk toe, maar was die bus met kinderen die verongelukt is, nu een bus met oude mensen, dan is dat even erg, maar ik persoonlijk zou dat minder erg gevonden hebben. Was dat de gepensioneerden bond, dan zou mij dat echt minder aangrijpen dan kinderen. Dat is misschien wel omdat ik in het onderwijs sta.’ (Respondent T, 02/07/2013) 4.3.2.5.
Identificatie
Volgens een mannelijke respondent is identificatie een noodzakelijk element dat dient aanwezig te zijn, wil men zich empathisch kunnen opstellen tegenover het menselijk leed. Deze veronderstelling werd ook in de andere focusgroepen bevestigd en sluit aan bij de empathisch altruïstische hypothese (zie supra 2.3.3.3. Empathisch altruïstische hypothese). ‘Je kan u ook meer inleven als je jezelf kunt reflecteren naar die situatie, denk ik. Dan is het altijd wel iets pakkender.’ (Respondent G, 03/07/2013)
De identificatie en het engagement zijn gerelateerd aan verschillende factoren. Afhankelijk van de persoonlijke interesse en achtergrond is het voor respondenten makkelijker zich te identificeren met bepaalde slachtoffers. Een respondent die tewerkgesteld was in de veehouderij kon zich vlugger in de plaats stellen van boeren die met een dioxinecrisis te kampen krijgen dan andere slachtoffers van rampen. Respondenten tewerkgesteld in het onderwijs reageerden ook iets heviger bij de confrontatie van beelden met kindslachtoffers van een bepaalde ramp. Tot slot beïnvloedt ook het feit dat je zelf al kinderen hebt de intensiteit van de empathie. ‘Ik geef dat nu eerlijk toe, maar was die bus met kinderen die verongelukt is, nu een bus met oude mensen, dan is dat even erg, maar ik persoonlijk zou dat minder erg gevonden hebben. Was dat de gepensioneerden bond, dan zou mij dat echt minder aangrijpen dan kinderen. Dat is misschien wel omdat ik in het onderwijs sta.’ (Respondent T, 02/07/2013)
57
De identificatie neemt tevens ook toe als de situatie herkenbaar is. Het gaat hier voornamelijk over herkenbare situaties of plaatsen die betrekking hebben op de eigen leefwereld. Als een getroffen gebied al jarenlang de reisbestemming is van respondenten, vonden ze het makkelijker een voorstelling te maken van de impact. Ook nationale gebeurtenissen zoals Pukkelpop brengen meer gevoelens van affiniteit tot stand. ‘Ik denk dat zo’n ramp die meer in de buurt gebeurt zoals bij Pukkelpop - dat weet je dat er mensen aanwezig waren die je kent - iets langer blijft hangen, omdat je er dicht bij stond. Ten opzichte van zo’n ramp zoals een tsunami: je weet dat en je bent er mee bezig zolang ze dat in het nieuws geven. En dan verdwijnt dat stilletjes. (Respondent X, 02/07/2013) 4.3.2.6.
Distant suffer
In bepaalde gevallen creëren de nieuwsmedia een afstand tussen het slachtoffer en de kijker. Een respondent verwees hierbij naar de wereldkaart met afstandsaanduiding. Dergelijke kaarten brengen gevoelens van apathie tot stand door de grote afstand tussen het thuisland en het getroffen land te benadrukken. De gevoelens van distant suffering hangen ook af van de plaats waar de ramp gebeurde. Een respondent haalde aan dat een getroffen gebied dat verder afligt, maar regelmatig in het nieuws verschijnt, wel gevoelens van empathie opwekken tegenover getroffen gebieden verder die men nauwelijks vermeldt. Het overgrote deel van de respondenten ervaart net meer empathie voor gebeurtenissen verder omwille van het ontbreken van de middelen om de situatie te verhelpen. ‘Ik zou gevoeliger reageren bij een ramp wat verder, omdat je weet dat die de middelen niet hebben om het op te lossen dan tegenover een ramp in bijvoorbeeld Duitsland waar de hulpverlening allemaal zo goed is en ze materiaal hebben om dingen weg te pompen en te doen. Maar moest dat dan in Azië of ik weet niet waar gebeuren, weet je dat het daar allemaal niet zo evident is om met die ramp om te gaan.’ (Respondent B, 26/06/2013)
4.3.3. Bespreking en conclusie De focusgroepen bevestigden de veronderstelling dat rampen met een plots karakter een groter effect hebben (Eisensee et al., 2007). Voornamelijk natuurrampen, toevallige rampen en terroristische aanslagen stimuleren gevoelens van empathie. Chronische rampen en gebeurtenissen die jaarlijks terugkeren brengen apathie tot stand. Hoewel westerse 58
mediaprofessionals het dodental niet steeds aan elkaar gelijk stellen (Cottle, 2009, p.47), houdt het publiek hier een andere mening op na. Hoe groter het dodental, ongeacht de herkomst van de slachtoffers, hoe groter de gevoelens van empathie. De literatuur leerde ons tevens dat de media ons tegenwoordig overspoelen met beelden van geweld, dood en lijden (zie supra 2.1.5.4. Praktische elementen). Via emotionele beelden trachten ze op de gevoelens van het publiek in te spelen (Folker, 2010, p.13; Moeller, 1999, p.33, Clark, 2004, p.699). Dit werd deels bevestigd in de focusgroepen waar respondenten stelden dat voornamelijk actiebeelden sterke gevoelens van empathie opwekken. Anderzijds schoven respondenten ook overzichtsbeelden en amateurbeelden naar voren. Overzichtsbeelden geven een duidelijk beeld van het getroffen gebied waardoor ondanks het ontbreken van emoties, gevoelens van empathie worden ervaren. Ook de kracht van de amateurbeelden mag men niet onderschatten. De intensiteit en waarheidsgetrouwheid hiervan zijn groter dan beelden afkomstig uit het journaal. Ook de empathisch altruïstische hypothese die stelt dat emoties van empathie sneller opgewekt worden in geval van identificatie (Kogut & Ritov, 2005, p.158), werd bevestigd door de focusgroepen. Uit ons onderzoek bleek dat deze identificatie gestimuleerd wordt door verschillende factoren waaronder de persoonlijke interesse en achtergrond, de herkenbaarheid van de situatie en de geografische nabijheid. De eigen natie vormt voor het publiek steeds het centrum van identificatie (Kyriakidou, 2009, p.492). De visie van Boltanski omtrent distant suffering wordt niet bevestigd door de respondenten. Respondenten voelen net meer empathie voor getroffen ontwikkelingslanden die de middelen voor herstel ontbreken. Van rijkere landen die de middelen hebben, weet je dat de situatie na verloop van tijd zal hersteld worden. Bij ontwikkelingslanden is dit echter niet het geval.
Hieruit kunnen we concluderen dat zoals verwacht de aard van de ramp en beelden, geografische nabijheid, het geslacht en leeftijd van de slachtoffers en de graad aan identificatie gevoelens van empathie of apathie stimuleren. Hierbij is het belangrijk op te merken dat gevoelens van identificatie gestimuleerd worden door verschillende factoren zoals de herkenbaarheid van de situatie, de geografische nabijheid en de persoonlijke interesse en achtergrond. Tegen de verwachtingen in bleek deze geografische nabijheid in bepaalde gevallen gevoelens van apathie te stimuleren. De empathie zal groter zijn voor bepaalde getroffen ontwikkelingslanden dan voor buurlanden omwille van het ontbreken van de middelen noodzakelijk voor het herstel.
59
4.4. Actie? 4.4.1. Verwachtingen De laatste pijler van ons onderzoek betreft actie: Indien er sprake is van empathie bij de Vlaamse mediaconsument, gaat de gebruiker dan over tot actie? Blootstelling aan armoede zou volgens Cameron & Haanstra (2008) schuldgevoelens moeten opwekken bij potentiële donors. Het voorgaande deel leert ons echter dat het publiek zich in bepaalde gevallen gevoelloos opstelt tegenover dit menselijk leed. Respondenten vervallen in compassion fatigue of distantiëren zich bewust door een aanhoudende blootstelling aan menselijke drama’s en rampen. Hierdoor ontstaan negatieve gevolgen voor de ontwikkelingslanden die rekenen op de steun van het publiek. Aan de hand van stereotiepe campagnebeelden trachten zij in te spelen op de gevoelens van het meer welvarende deel van de bevolking om hen zo te overtuigen hun bijdrage tot de campagne te leveren (Cameron & Haanstra, 2008, p.1479). Er lijkt in onze informatiesamenleving ,waar iedereen op de hoogte is van de globale wreedheden, een kloof te bestaan tussen datgene wat mensen weten over het lijden en de wijze waarop ze handelen en reageren (Orgard, S. & Vella, C., 2012). Of het publiek zal doneren hangt ook af van hun geloof in de NGO’s. Wie het amper iets kan schelen, doet en investeert niets en herinnert er zich achteraf ook niets van (Tester, 2001, p.110-115).
Op basis hiervan verwachten we dat de actie die het publiek onderneemt wordt beïnvloedt door de aard van het campagnemateriaal en het vertrouwen in de organisatie. We letten in het bijzonder op mogelijke andere factoren die het publiek aanzetten tot actie. 4.4.2. Focusgesprekken De respondenten haalden een aantal factoren aan die hun beslissing tot doneren beïnvloedt. Deze verschillende factoren worden in de volgende paragrafen besproken. 4.4.2.1.
Campagnemateriaal
Voor het overgrote deel van de respondenten lijken beelden met kinderen in de hoofdrol, vergezeld van een dramatische melodie hun doeltreffendheid verloren te hebben. Ze beschouwen het als een pure verkoopstechniek die ervoor zorgt dat de gebeurtenissen een vervan-mijn-bedshow blijven. Enkelingen halen aan dat net choquerende beelden noodzakelijk zijn om de bevolking aan te zetten tot actie.
60
‘Het doneren op zich, dat is ook gewoon een van-mijn-bedshow. Dat klinkt nogal cru, maar ik denk dat ze echt met iets apart uit de hoek moeten komen, een apart beeld dat nog echt pakt om de mensen tot besef te doen komen dat het nog altijd gebeurt.’ (Respondent G, 03/07/2013)
Voornamelijk de studenten die deelnamen hechtten belang aan het gebruik van meer positieve beelden in de campagnefilmpjes. Hoewel ze beseffen dat te veel positief materiaal zou kunnen zorgen voor minimalisatie van het menselijk leed. Een gezonde mengeling zou ideaal zijn. Enerzijds moeten mensen vat krijgen op de problematiek en anderzijds dient het resultaat van de investering waarneembaar te zijn. ‘Ik kan mij herinneren dat er op school ook eens iemand met een busje kwam dat een schooltje voorstelde. Die persoon liet dan ook zien wat hij daar [in ontwikkelingslanden, n.v.d.r] dan deed met dat geld en dan zie je voor je de beelden van toen hij daar was, in dat land, met dat busje, en dat hij daar ook les aan het geven was. Dat motiveert meer.’ (Respondent H, 03/07/2013)
Campagnefilmpjes waar op het einde een rekeningnummer verschijnt, lijken ook hun doeltreffendheid te zijn verloren. Studenten gaven de kritiek dat deze filmpjes zich enkel richten op het volwassen publiek. Volgens een respondent zou het beter zijn om jonge mensen te laten participeren aan bijvoorbeeld een wereldrecord, dan ze te laten doneren. Anderen vonden het nutteloos geld te investeren in campagnes waar enkel de politiek de problematiek kan aanpakken. 4.4.2.2.
Aard van de actie
Zoals vermeld in de literatuurstudie treden in telethons onder andere bekende artiesten op voor het goede doel die trachten het publiek aan te sporen geld te doneren voor een bijzondere campagne van humanitaire organisaties (zie supra 2.3.7. Donaties). De betrokkenheid van bekende artiesten bij solidariteitsacties zou volgens een aantal respondenten de mediaaandacht stimuleren, waardoor de problematiek niet langer een ver-van-van-mijn-bedshow blijft.
Bij een aantal studenten blijken deze benefietacties datzelfde gevoel van solidariteit tot stand te brengen. Zij zullen sneller geneigd zijn geld te storten wanneer iets groots op poten wordt 61
gezet. Voorbeelden waarnaar men verwees waren onder andere de actie van Haïti 1212 en Music For Live. Een actie op een bepaald moment in de tijd, op een bepaalde plaats, brengt sneller dat gevoel van solidariteit tot stand waardoor mensen tot besef komen dat ze wel degelijk het verschil kunnen maken. ‘Als er iets georganiseerd wordt door een grote groep mensen, dan wil ik meedoen aan die solidariteit met die groep.’ (Respondent AA, 06/07/2013) 4.4.2.3.
Sociale druk
Een actie steunen zoals het Rode Kruis, was voor het overgrote deel van de respondenten een vanzelfsprekendheid. Men weigerde zelden een sticker te kopen omwille van de sociale druk. De verplichting om te doneren tegenover deze acties wordt voornamelijk ervaren door mensen die werken. 4.4.2.4.
Voorbeeld van de ouders
Volgens een respondent wordt de motivatie om te doneren meegegeven met de opvoeding. Als je jarenlang je ouders zag doneren dan zal je dat sneller overnemen omwille van de gewoonte. ‘Zoals het Rode Kruis, dat koop ik. Waarom? Omdat ik mijn vader en mijn moeder dat altijd heb zien kopen en omdat het een gewoonte is dat iedereen dat koopt. Heb ik mijn moeder en mijn vader ooit zien storten op zo’n rekening? Niet echt dus dat komt niet in mij op.’ (Respondent N, 01/07/2013) 4.4.2.5.
Geografische en persoonlijke betrokkenheid
Voor inzamelacties die gericht zijn naar een doel dichter bij huis zullen velen zich vlugger engageren aangezien het resultaat dan sneller zichtbaar wordt. Dit is een van de redenen van het succes van de actie van het Rode Kruis. ‘Ik zal ook rapper geneigd zijn om iets te steunen dat dichter bij mij is dan pakweg in Indonesië. Ook omdat je er het resultaat meer van ziet en wat ze er juist mee doen.’ (Respondent F, 26/06/2013)
62
Bepaalde elementen kunnen de afstand tussen ons en het getroffen gebied verkleinen. Als je iemand persoonlijk kent bijvoorbeeld die naar een getroffen gebied trekt om daar hulp te bieden, zijn de respondenten sneller geneigd geld te geven. Ook het vertrouwen in de actie is dan veel groter. Volgens een respondent zet je de stap om te doneren ook vlugger als je ooit al getuige was van de rampzalige omstandigheden in een bepaald gebied. ‘Als ge er zelf eens een of andere zomer in een werkkamp hebt doorgebracht en daar echt middenin hebt gezeten dan weet ge van zo gaat het hier aan toe. Dan gaat ge achteraf ook trouwer zijn om echt iets te geven omdat ge het dan echt gezien hebt. Maar in eerste instantie hangt het al van je eigen af of je er naar toe zal gaan of niet.’ (Respondent G, 03/07/2013)
Een vrouwelijke respondent vertelde dat ze vaak doneerde uit interesse voor een bepaald doel. Bij een aantal respondenten is deze interesse ver te zoeken. De personen die zich onverschillig opstelden tegenover deze acties waren ook degenen die zich onverschillig opstelden tegenover de rampenberichtgeving. ‘Voor mij zijn hulporganisaties ongeveer hetzelfde als rampen. Het zijn er gewoon te veel. Ik werk bij Fortis en dat is daar verschrikkelijk. Je komt binnen en ze zijn wijn aan het verkopen voor Kom op tegen Kanker. Je komt boven en klikt jouw scherm open en het is direct over een campagne van het Rode Kruis. Een week daarna is het een campagne van de voedselbank. Terug naar beneden is het Kerstmis en staan daar allemaal vzw’s voor kansarmen dingen te verkopen. Op den duur heb ik zo iets van ‘jongens, wow!’.’ (Respondent R, 01/07/2013) 4.4.2.6.
Wantrouwen/vertrouwen
Of het publiek zal doneren hangt ook af van hun geloof in de campagne. Het gebrek aan transparantie over de investeringen zorgt voor wantrouwen bij de overgrote meerderheid. De vraag wat er met het geld gebeurt, domineerde de diverse focusgroepen. Voornamelijk wanneer het gaat om inzamelacties voor gebieden verder weg stellen respondenten zich de vraag of dit geld wel terechtkomt en waar het aan wordt besteed. Mensen willen op de hoogte gebracht worden van de positieve veranderingen die de investeringen teweegbrengen.
63
‘Bijvoorbeeld bij die tsunami 1212, zoveel jaar later. Wat is er nu uiteindelijk met al dat geld gebeurd? Daar zeggen ze niets meer over. Als ze wat meer zouden zeggen wat ze met dat geld gedaan hebben, als ze een rapport maken met daarin waar ze dat geld aan hebben besteed, wat er is uit voortgekomen en wie ze hebben kunnen helpen. Maar dat geld wordt opgehaald. We hebben een recordbedrag. Feest! En dan is het gedaan natuurlijk.’ (Respondent D, 26/06/2013)
Wantrouwen ontstaat ook door het feit dat respondenten vaststelden dat men een deel van het geïnvesteerde geld gebruikt om vrijwilligers te vergoeden. De communicatie van de organisaties hierover is niet transparant. Voor het jongere publiek is dit echter not done. Langs de andere kant merkten twee respondenten op dat het steeds moeilijker wordt om mensen te vinden die bereid zijn zich te engageren voor het goede doel. Voor het oudere publiek is het vanzelfsprekend dat vrijwilligers een vergoeding ontvangen voor hun inzet. Ze beseffen echter wel dat een duidelijkere communicatie hieromtrent negatieve reacties kan voorkomen bij het publiek.
Voor bepaalde acties doneren respondenten in volle vertrouwen. Acties die men hierbij voornamelijk vermeldt zijn het Rode Kruis, de Damiaanactie en 11.11.11. Een actie steunen zoals het Rode Kruis, was voor het overgrote deel van de respondenten een vanzelfsprekendheid. Men weigerde zelden een sticker te kopen omwille van de sociale druk. De verplichting om te doneren tegenover deze acties wordt voornamelijk ervaren door mensen die werken. 4.4.2.7.
Kosten en baten
Alle deelnemers waren het er over eens dat de stap om gevoelens van empathie om te zetten naar actie sneller zal gezet worden, als men hiervoor iets in de plaats krijgt. Aangehaalde voorbeelden van acties die iets geven in ruil waren onder andere Music For Live, Damiaanactie en het Rode Kruis. Je kan laten zien dat je een goed doel sponsorde. Het gevaar hierbij is echter wel dat mensen niet meer bewust investeren en het doel van de campagne naar de achtergrond verdwijnt. ‘Je kan op het internet allemaal van die game bundels kopen voor x dollar en dat gaat dan ook allemaal naar liefdadigheid. Ik wil dat spelletje en ik ga dat dan gewoon kopen.’ (Respondent R, 01/07/2013) 64
4.4.3. Bespreking en conclusie Zoals vastgesteld in onze literatuurstudie (zie supra 2.3.7. Donaties) blijken NGO’s zich nog steeds vast te klampen aan de nationale context en het gebruik van stereotypen (Shawn, 1996, p.65). Niet alleen formuleren diverse onderzoekers hierop kritiek ook de respondenten stelden dat het gebruik van dergelijke negatieve beelden hun doeltreffendheid verloren hebben. Hoewel volgens een aantal respondenten deze beelden net nodig zijn om de bevolking te choqueren. De uitdaging bestaat erin om het verhaal van het lijden en de dramatische gebeurtenis in lijn te brengen met verhalen van positieve verandering. Een suggestie die ook door de respondenten werd voorgesteld.
De aard van de campagne beïnvloedt op zijn beurt het engagement van het publiek. Telethons ,die instaan voor meer inzicht in de problematiek, dienen tegelijkertijd ook duidelijk te maken dat zij, ondanks het ontbreken van enig persoonlijk contact, toch het verschil kunnen maken (Tester, 2001, p.115-118). Respondenten haalden aan dat grote acties gevoelens van solidariteit teweeg brengen waardoor men sneller geneigd is te doneren. Volgens de uses and gratification theory laat het publiek zich tevens leiden door individuele noden en verlangens (zie supra 2.3.3.2. Uses and gratifications). Op vlak van engagement wil dat zeggen dat mensen in alle vrijheid kiezen waarvoor men zich zal inzetten. Bij deze keuze laten ze zich leiden door hun persoonlijke interesse en behoeftes. Respondenten die getuige waren van een rampzalige gebeurtenis of kennissen hadden die zich inzetten voor het goede doel, neigen sneller te doneren. Tot slot stelt Tester (2001) dat het vertrouwen in de objectieve en onpartijdige campagne van NGO’s actie stimuleert. Door gebrek aan transparantie trekt de overgrote meerderheid van de respondenten de waarachtigheid van de campagne in twijfel. Een te grote onzekerheid over de investeringen van het geld houden respondenten tegen te doneren. Het betalen van vrijwilligers bijvoorbeeld was voor de jongere respondenten echter not done, terwijl ouderen dit maar normaal vonden dat mensen voor hun inzet worden vergoed.
Hieruit kunnen we concluderen dat de actie die het publiek onderneemt deels wordt beïnvloed door de aard van het campagnemateriaal. Stereotiepe beelden lijken hun doeltreffendheid verloren te hebben, hoewel volgens een aantal respondenten deze noodzakelijk zijn om de bevolking nog te choqueren. Een gezond evenwicht tussen negatieve en positieve beelden zou ideaal zijn. Ook de aard van de campagne beïnvloeden het engagement. Grootschalige evenementen, georganiseerd op een bepaalde plaats en op een bepaald moment in de tijd 65
blijken meer solidariteit tot stand te brengen. Hierbij verwees men voornamelijk naar Music For Life. Zoals verwacht speelt ook het vertrouwen in de organisatie een belangrijke rol om het publiek te stimuleren actie te ondernemen. Door gebrek aan transparantie over de investeringen staat men eerder wantrouwig tegenover NGO’s. Anderzijds laten mensen zich ook leiden door de persoonlijke en geografische betrokkenheid. Elementen die enkel naar voor kwamen in de focusgroepen waren onder andere de sociale druk. Respondenten voelen zich verplicht om acties zoals het Rode Kruis en de Damiaanactie te steunen. Een ander element zijn de kosten en baten. Iedereen was het er unaniem over eens dat indien men iets in ruil krijgt de stap tot doneren sneller is gezet. Je kan dan aan anderen laten zien dat je een bepaald doel hebt gesteund.
Stimulerende factoren
Afremmende factoren
Voorbeeld ouders
Voorbeeld ouders
Vertrouwen
Wantrouwen
Geografische nabijheid
Grote geografische afstand
Afwezigheid middelen herstel
Aanwezig middelen herstel
Aard van de ramp
Aard van de ramp
Informatie wederopbouw
Stereotiep campagnemateriaal
Solidariteitsacties
Campagnefilmpjes met rekeningnummer
Sociale druk Persoonlijke betrokkenheid Kosten en baten Tabel 4: Indeling van elementen die actie bespoedigen en afremmen volgens de focusgroepen
Tot slot leiden we uit de focusgroepen een aantal tips af waarmee NGO’s kunnen rekening houden bij het maken van hun campagnes:
1. Wees transparant op valk van verwezenlijkingen en bestedingen, 2. Organiseer een grote solidariteitsactie en roep daarbij de hulp in van verscheidene mediakanalen, 3. Geef iets terug aan de schenkers, 4. Dump je stereotiep campagnemateriaal en werk met meer positieve beelden.
66
4.5 Conclusie De focus van deze masterproef lag op de perceptie van het Vlaams publiek over de rampenberichtgeving. Het onderzoek had tot doel na te gaan of ook het Vlaamse publiek wordt getroffen door compassion fatigue. Daarnaast werd gezocht naar oorzaken voor het ontstaan van deze gewenning en factoren die gevoelens van empathie en apathie stimuleren. Ten slotte werd gekeken of men bij het ervaren van gevoelens van medelijden deze ook effectief omzet naar actie.
We
kozen
voor
een
kwalitatieve
onderzoeksmethode:
focusgroepen.
Deze
onderzoeksmethode stelt de onderzoeker het best in staat om op korte tijd grote hoeveelheden data te verzamelen, non-verbaal gedrag te noteren, nieuwe inzichten te verwerven en door te vragen waar nodig. In totaal vonden vijf focusgroepen plaats bestaande uit zes respondenten. Aan de hand van een literatuuronderzoek verdiepten we ons in de voorbije studies omtrent compassion fatigue. Op basis van de literatuur werd een vragenlijst en vier hypothesen opgesteld, die door de resultaten bevestigd of ontkracht konden worden.
De eerste onderzoeksvraag peilde naar de aanwezigheid van compassion fatigue bij de respondenten. We verwachtten dat enige vorm van gewenning aanwezig zou zijn. Onze focusgroepen bevestigden deze hypothese. Het is echter wel belangrijk hierbij op te merken dat het publiek niet zomaar als psychologisch gevoelloos mag beschouwd worden. Bij de confrontatie met rampenberichtgeving ervaren zij verschillende gevoelens en in bepaalde gevallen distantieerden ze zich bewust van dit menselijk leed. Een tweede onderzoeksvraag ging de oorzaken van deze gewenning na. Zoals verwacht schoven de respondenten voornamelijk de media naar voren als oorzaak voor het ontstaan van compassion fatigue. Er bleken echter nog andere elementen zoals de sociale context, persoonlijkheidkenmerken en aard van de berichtgeving een rol te spelen. Een derde onderzoeksvraag onderzocht de factoren die empathie en apathie stimuleren. Een aantal elementen zoals de aard van de ramp en beelden, geografische nabijheid, geslacht en leeftijd van de slachtoffers en graad aan identificatie bleken net zoals verwacht gevoelens van empathie en apathie te stimuleren. Uit de focusgroepen bleek het gevoel van identificatie op haar beurt te worden bepaald door verschillende elementen. Bovendien bleek tegen de verwachtingen in geografische nabijheid gevoelens van apathie te stimuleren. Tot slot onderzochten we of in geval van medelijden de mediaconsument actie ondernam. De motivatie tot engagement bleek van verschillende factoren af te hangen waaronder de aard van het campagnemateriaal en sociale druk. 67
In beperkte mate werden verschillen vastgesteld in reacties tussen mannen en vrouwen of leeftijden. Dit kan mogelijk het gevolg zijn van de samenstelling van de focusgroepen bestaande uit evenveel vrouwen als mannen. Grotere contrasten zouden mogelijk naar voren kunnen komen indien men niet zou kiezen voor een gemengde samenstelling. Het kan eveneens te maken hebben met de beperkte grootte van de focusgroepen. Bovendien is het niet eenvoudig bij dit type onderzoek conclusies te maken voor de hele groep respondenten. Enerzijds wordt de mening van een respondent niet steeds beaamd door de volledige groep respondenten. Anderzijds worden de resultaten deels beïnvloed door de interpretatie van de onderzoeker. Tot slot is dit onderzoek slechts een eerste verkennend onderzoek dat een verdere aanzet kan vormen voor andere onderzoekers. Focusgroepen in het algemeen en de totale grootte van de onderzochte groep is niet van die orde dat er conclusies kunnen getrokken worden over ‘De Vlaming’.
Binnen dit onderzoek is nog wel ruimte voor uitbreiding. Om uitspraken te kunnen formuleren over ‘De Vlaming’ lijkt het interessant publieksonderzoek te voeren aan de hand van een survey. Dergelijke bevraging levert geen inzicht in verworven interpretaties, maar wel kwantitatieve data waaruit betrouwbaardere conclusies kunnen worden getrokken. Bovendien kan het ook boeiend zijn om te onderzoeken of gevoelens van compassion fatigue sterker zijn bij de confrontatie van beelden dan van loutere nieuwsteksten. Tot slot kan in toekomstig onderzoek sterker worden gefocust op de tijd die respondenten besteden aan het consumeren van nieuwsmedia. Gevoelens van gewenning kunnen mogelijk sterker zijn bij personen die meer tijd spenderen aan het nieuws dan anderen.
68
5. Referentielijst Boeken Adoni, H., Bantz C.R. & Cohen, A.A. (1990). Social conflict and television news. United States: Sage Publications. Beetstra, T. (2004). Massahysterie in de Verenigde Staten en Nederland. In P. Burger, & W. Koetsenruijter, Mediahypes en moderne sagen (pp. 39-52). Leiden: Stichting Neerlandistiek Leiden. Benthall, J. (1993). Disasters, relief and the media. London: Tauris. Biltereyst, D.,(2007). Internationale communcatie. Gent: Academia Press. Boltanski, L. (1999). Distant suffering: Morality, media and politics. United Kingdom: Cambridge University press. Boyd, A., Ray, A. & Stewart, P. (2008). Broadcast journalism techniques of radio and television news. Boston: Elsevier. Brighton, P. & Foy, D. (2007). News values. London: Sage. Brown, W.J., Bocarnea, M. & Basil, M. (2002). Fear, grief and sympathy responses to the attacks. In B.S. Greenberg (Ed.), Communication and terrorism: public and media responses to 9/11 (pp. 245-259). New Jersey: Hampton Press. Casey, M.A. & Krueger, R.A. (2009). Focus Groups: A Practical Guide for Applied Research. USA: Sage Publications. Chomsky, N. & Herman, E.S. (1988). Manufacturing Consent: The Political Economy of the Mass Media. New York (N.Y.) : Pantheon books, Chouliaraki, L. (2006). The spectatorship of suffering. London: Sage. Cohen, A. & Shoemaker, J.P. (2006). News around the world: Content, practitioners and the public. Great-Britain: Routledge. Cotter, C. (2010). News talk
investigating the language of journalism. Cambridge:
University Press. Cottle, S. (2009). Global crisis reporting. Berkshire: Open University press. Cottle, S., Pantti, M. & Wahl-Jorgensen, K. (2012). Disasters and the media. New York: Peter Lang. 69
Curran, J. & Seaton, J. (1997). Power without Responsability: The Press and Broadcasting in Britain. London: Routledge. Deniss, E., Lester, P.M. & Ross, S.D. (2003). Images that injure: pictorial stereotypes in the media. Westport: Praeger. Folker, H. (2010). Representing death in the news : journalism, media and mortality. New York: Palgrave Macmillan. Franklin, B. (1997). Newszak and news media. London: Arnold. Gaunt, P. (1990). Choosing the news: The profit factor in news selection. Westport: Greenwoord press. Guha-Sapir, D., Hargitt, D., & Hoyois, P. (2004). Thirty Years of Natural Disasters 19742003: The Numbers. Louvain-La-Neuve: Presses Universitaires de Louvain. Guha-Sapir, D., Vos, F., & Below , R. (2010). Annual Disaster Statistical Review 2010. Louvain-La-Neuve: Ciaco Imprimerie. Hachten, W.A. (2005). The troubles of journalism: A Critical Look at What’s Right and Wrong With the Press. Hannerz, U. (2004). Foreign news: Exploring the World of Foreign Correspondents. Chicago: The University of Chicago Press. Hentaar, F. , Ketalaar, P. & Kooter, M. (2011). Groepen in focus: In vier stappen naar toegepast focusgroeponderzoek. Den haag: Boom lemma uitgevers. Höijer, B. (1996). The dilemmas of documentary violence in television. Nordicom review. Kitch, C., & Hume, J. (2008). Journalism in a Culture of Grief. New York: Taylor & Francis Group. Krueger, R.A. & Morgan, D.L. (1998). The Focus Group Kit. Londen: Sage Publications. McQuail, D. (1994). Mass Communication Theory. London: Sage. Mody,
B.
&
Mukesh,
K.
(2010).
The geopolitics of representation in foreign news : explaining Darfur. Lanham: Lexington books. Moeller, S.D. (1999). Compassion fatigue. New York: Routledge. Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco. 70
Nightingale, V. & Ross, K. (2003). Critical readings: media and audiences. Milton Keynes: Open University. Nussbaum, M.C. (2001). Uppheavals of Thought. The Intelligence of Emotion. Cambridge: Cambridge University Press. Said, E. (1981). Covering Islam. How the media and experts determine how we see the rest of the world. London: Routledge. Shawn, M. (1996). Civil society and media in global crisis: representing distant violence. New York: Wellington house. Shoemaker, P.J. & Vos, T.P. (2009). Gatekeeping theory. New York: Routledge. Singer, E. & Endreny, P. (1993). Reporting on risk: how the mass media portray accidents, diseases, disasters and other hazards. New York: Sage Foundation. Sontag, S. (2003). Regarding the pain of others. New York: Farrar, Straus & Giroux. Snyder, L.B. & Park, C.L. (2002). National studies of stress reactions and media exposure to the attacks. In B.S. Greenberg (Ed.), Communication and terrorism: public and media responses to 9/11 (pp. 177-192). New Jersey: Hampton Press. Taylor, J. (1998). Body horror, photojournalism, catastrophe and war. Manchester: Manchester University Press. Tester, K. (2001). Compassion, Morality and the media. Buckingham: Open University Press. The National Research Council. (1980). Disasters and the mass media : proceedings of the committee on disasters and the mass media workshop. Washington: National academy of science. Tunstall, J. (1971). Journalists at work. London: Constable. Vasterman, P. (2004). Mediahypes, dreigingsbeelden en stemmingswisselingen. In P. Burger, & W. Koetsenruijter, Mediahypes en moderne sagen (pp. 25-38). Leiden: Stichting Neerlandistiek te Leiden. Wilkinson, I. (2005). Suffering: A sociological introduction. Cambridge: Polity Press. Wolfsfeld, Gadi (2011). Making Sense of Media & Politics. Five Principles in Political Communication. Routledge : New York
71
Zelizer, B. (2010). About to die: how news images move the public. New York: Oxford University Press. Wetenschappelijke artikels Aburaiya, I., Avraham, E. & Wolfsfeld, G. (2000). Dynamics in the news coverage of minorities: the case of the arab citizens of Isreal. Journal of communication Inquiry, 24(2), 117-133. Avraham, E. (2002). Social-political environment, journalism practice and coverage of minorities: the case of the marginal cities in Israel. Media culture & society, 24 (1), 69-86. Benett, R. & Daniel, M. (2002). Media reporting of third world disasters: the journalist’s perspective. Disaster prevention and management, 11 (1), 33-42. Biltereyst, D., Driessens, O. & Joyce, S. (2012). The X-factor of charity: a critical analysis of celebrities’involvement in the 2012 Flemish and Dutch Haïti relief shows. Culture & Society, 34 (6), 709-725. Cameron, J. & Haanstra, A. (2008). Development Made Sexy: How it happened and what is means. Third World Quarterly, (29) 8, 1475-1489. Campbell, D. (2004). Horrific Blindness: Images of Death in Contemporary Media. Journal for cultural research, (8) 1, 55-75. Chang, T.K. (1998). All countries not created equal to be news: world system and international communication. Communication research, 25(5), 528-563. Clark, D.J. (2004). The production of a contemporary famine image: the image economy, indigenous photographers and the case of Mekanic Philipos. Journal of International Development, (16) 5, 693-704. Clausen, L. (2004). Localizing the global: Domestication processes in international news production. Media culture & society, 26 (1), 25-44. Davison, J. (2007). Photographs and accountability: cracking the codes of an NGO. Accounting, Auditing & Accountability Journal, 20 (1) ,133-158. Eisensee, T. & Strömberg, D. (2007). News floods, news droughts and U.S. disaster relief. Quarterly journal of economics, 122 (2), 1-52.. Elliot, A.J. (2006). The hierarchical model of approach-avoidance motivation. Motivation and Emotion, 30, 111-116. 72
Figley, C.R. (2002). Compassion fatigue: psychotherapists’ chronic lack of self care. Journal of Clinical Psychology, (58) 11, 1433-1441. Galtung, J. & Ruge, M.H. (1965). The Structure of Foreign News. Journal of Peace Research, (2) 1, 64-91. Golan, G.J. (2008). Where in the world is Africa? International communication gazette, (70) 1, 41-57. Goidel, R. & Miller, A. (2009). News organizations and information gathering during a natural disaster: lessons from hurricane Katrina. Journal of contingencies and crisis management, 17 (4), 266-273. Goltz, J.D. (1984). Are the media responsible for the disaster myths? A content analysis of emergency response imagery. International journal of mass emergencies and disasters, 2 , 345-368. Harcup, T. & O’Neill, D. (2001). What is news? Galtung and Ruge revisited. Journalism studies, (2) 2, 261-208. Höijer, B. (2004). The discourse of global compassion: the audience and media reporting of human suffering. Media, culture and society, 26 (4), 513-531. Jia, H., Mislan, C., DeIuliis, D., Hahn, C.A. & Christo-Baker, G. (2011). Saving Haiti: Framing in International News Coverage of Natural Disasters. Paper presented at the annual meeting of the International Communication Association, Boston, 2011. Johansson, S. & Westerstahl, J. (1994). Foreign news: news values and ideologies. European Journal of communication, 9 (1), 71Joye, S. (2003). News discourses on distant suffering: A critical discourse analysis of the 2003 SARS outbreak. Discourse & Society, 21 (5), 586-601. Joye, S. (2010). De media(de)constructie van rampen. Onderzoek naar de selectie van en berichtgeving
over
rampen
in
Vlaamse
nieuwsmedia.
Tijdschrift
voor
communicatiewetenschap, 38(2), 139-155. Kinnick, K.N., Krugman, D.M. & Cameron, G.T. (1996). Compassion fatigue: Communication and brunout toward social problems. Journalism and Mass Communication Quarterly, 73 (3), 687-707.
73
Kim, H.S. (2002). Gatekeeping international news: an attitudinal profile of U.S. Television journalists. Journal of broadcasting and electronic media, 46(3), 431-452 Kim, H.S. & Lee, S.T. (2008). National interest, selective sourcing and attribution in air disaster reporting. The Journals of International Communication, 14 (1), 85-99. Kogut, T. & Ritov, I. (2005). The “Identified Victim” Effect: An Identified Group, or Just a Single Individual?. Journal of Behavioral Decision Making, (18) 3, 157-167. Kothari, A. (2010). The framing of the Darfur conflict in the New York Times: 2003-2006. Journalism Studies, 11 (2), 37-41. Kyriakidou, M. (2008). Rethinking media event in the context of a global public sphere: Exploring the audience of global disasters in Greece. Communications, 33 (3), 273-291. Kyriakidou,
M.
(2009).
Imagining
ourselves
beyond
the
nation?
Exploring
cosmopolitanismin relation to media coverage of distant suffering. Studie in Ethnicity and Nationalism. 9 (3), 481-496. Levine, M. & Thompson, K. (2010). Identity, Place and Bystander Intervention: Social Categories and Helping After Natural Disasters. The Journal of Social Psychology, (144) 3, 229-245. Loewenstein, G. & Small, D.A. (2003). Helping a Victim or Helping the Victim: Altuism and Identifiability. The Journal of Risk and Uncertainty, (26) 1, 5-16. Moeller, S. (2006). ‘Regarding the pain of others’. Media, bias and the coverage of international disasters. Journal of International Affairs, 59 (2), 173-196. Newhagen, J.E. (1998). Tv news images that induce anger, fear and disgust: effects on approach-aviodance and memory. Journal of broadcasting & electronic media, 42 (2), 265276. Novais, R.N. (2007). National influences in foreign news. International communication gazette, 69 (6), 553-573. Ong, J.C. (2009). Watching the Nation, Singing the Nation: London-Based Filipion Migrants’Identity Constructions in News and Karaoke Practices. Communication, Culture & Critique, 2 (2), 160-181. Ong, J.C. (2009). The cosmopolitan continuum: locating cosmopolitanism in media and cultural studies. Media, Culture & Society, (31) 3, 449-466. 74
Perez-Lugo, M. (2004). Media uses in disaster situations: A new focus on the impact phase. Sociological Inquiry, (74) 2, 210-225. Peterson, S. (1979). Foreign News Gatekeepers and Criteria of Newsworthiness. Journalism Quarterly, 56, 116-125. Pfau, M., Haigh, M., Fifrick, A., Holl, D., Tedesco, A., Cope, J., Nunnally, D., Schiess, A., Preston, D., Roszkowski, P. & Martin, M. (2006). The effects of print news photographs of the casualties of war. Journal & Mass Communication Quarterly, 83(1), 150168. Philo, G. (2002). Television News and Audience Understanding of War, Conflict and Disaster. Journalism Studies, 3(2), 173-186. Ploughman, P. (1995). The American print news media ‘construction’ of five natural disasters. Disasters, 19 (4), 308-26. Sue, B.I. (2010). ‘Doing denial’: audience reaction to human rights appeals. Discourse & Society, 21 (4), 438-457. Sznaider, N. (1998). The Sociology of Compassion: A Study in the Sociology of Morals. Cultural Values, (2) 1, 117-139. Wirth, W. & Schramm, H. (2005). Media and emotions. Communication Research Trends, 24(3), 3-43. Wu, H.D. (2000). Systematic Determinants of International News Coverage: A comparison of 38 Countries. Journal of Communication, 50 (2), p. 110-131. Ongepubliceerde bronnen Orgad, S. & Velle, C. (2012). Who cares? Challenges and opportunities in communicating distant suffering: a view from the development and humanitarian sector. Department of Media and Communication at LSE. Wong, S.M. (2005). Media bias in the Coverage of Natural Disasters: Causes, Effects, and Solutions. (ongepubliceerde paper). Harvard University.
75
6. Bijlage (zie CD-ROM) Inhoudstabel CD-ROM: 1. Demografische gegevens respondenten 2. Verloop focusgroepen 3. Opname focusgroep 1 4. Opname focusgroep 2 5. Opname focusgroep 3 6. Opname focusgroep 4 7. Opname focusgroep 5 8. Transcriptie focusgroep 1 9. Transcriptie focusgroep 2 10. Transcriptie focusgroep 3 11. Transcriptie focusgroep 4 12. Transcriptie focusgroep 5
76