UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
De toekomst van fotojournalistiek. Empirisch onderzoek naar de rol van de Vlaamse fotojournalist in de context van digitale amateurfotografie.
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 22598 EVI DESENDER
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting JOURNALISTIEK PROMOTOR: DR. STEVE PAULUSSEN COMMISSARIS: LIC. MARC DEWILDE COMMISSARIS: LIC. JEROEN DE KEYSER
ACADEMIEJAAR 2008 ‐ 2009
Inzagerecht in de masterproef (*)
Ondergetekende, Evi Desender………………………………. geeft hierbij toelating / geen toelating (**) aan derden, nietbehorend tot de examencommissie, om zijn/haar (**) proefschrift in te zien.
Datum en handtekening 04/08/09………..
…………………………. Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de scriptie/ masterproef te reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding. ----------------------------------------------------------------------------------(*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend. Het blad moet ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de kaft. (**) schrappen wat niet past
________________________________________________________________________________________
ABSTRACT Deze sociologische profielstudie onderzoekt de actuele situatie van de Vlaamse persfotografie in de context van de Vlaamse mediacrisis, de commercialisering en de ontwikkeling van de digitale fotografie. De resultaten schetsen een pessimistisch beeld. Een verhoogd aantal freelancers wijst op een atypische, onzekere werksituatie waarin de inspanningen niet in verhouding zijn met de verloning. De investering in tijd en technologie ligt hoog, maar Vlaamse persfotografen komen steeds moeilijker aan opdrachten. De oorzaak daarvan leggen ze enerzijds bij multimediajournalisten, die door de digitale technologie nu ook verschillende vaardigheden kunnen combineren (multiskilling). Een andere oorzaak zien Vlaamse persfotografen in amateur‐ of burgerfotografen, die aan de hand van digitale pocketcamera’s of gsm ook nieuwsfoto’s kunnen bezorgen aan de pers. Persfotografen pleiten in dit verband voor een duidelijk onderscheid tussen professionele en amateurfotografen, Fotoagentschappen met beeldenbanken zijn een derde factor die de situatie voor persfotografen bemoeilijkt. Onder economische druk voeren mediaorganisaties besparingen door en vallen ze steeds meer terug op goedkope content van bovenvernoemde multimediajournalisten of burgerfotografen. Ook de kwaliteit van de persfotografie komt daarmee onder druk te staan. Aan de hand van bovenvernoemde resultaten mogen we stellen dat zich in het beroep van de Vlaamse persfotograaf een deprofessionalisering voltrekt. De toekomst ziet er weinig rooskleurig uit.
INHOUD Algemene inleiding …..………………………………………………………………………….…………………………………………...1 DEEL 1. Literatuurstudie 1.
Definitie van fotojournalistiek .………………………………………………………………………………………………..3
2.
Historiek van fotojournalistiek .…………………………………………………………………………………………….…5 2.1.
Overzicht ……………………………………………………………………………………………………………………….5 2.1.1. De opkomst van de persfotografie (1820‐1880) ……………………………………………….5 2.1.2. Persfotografie in een stroomversnelling (1880‐1920) ………………………………………8 2.1.3. Persfotografie tijdens het interbellum: beeldmagazines en tabloids ………………9 2.1.4. Naoorlogse periode: de moderne persfotografie ……………………………………………11 2.1.5. Jaren 1980 tot heden: de digitale revolutie ……………………………………………………..12
2.2.
Relatie tussen woord en beeld: journalisten versus fotojournalisten ………………….………14
2.3.
Relatie tussen objectiviteit en subjectiviteit ………………………………………………………………..16
3.
Ethische beschouwingen rond digitale manipulatie ……………………………………………………………….18
4.
Een gewijzigde journalistieke omgeving …………………………………………………………………………………20 4.1.
Verandering van professionele identiteit: atypisch, flexibel en onzeker …………………….20
4.2.
Commercialisering: een moeizaam evenwicht tussen winstbejag en creativiteit …………24 Digitale ontwikkelingen en hun impact ..................……………………………………………………..27
3.4. 4.
3.3.1.
Multiskilling: de optocht van de multimediajournalist ………………………………….28
3.3.2.
Deskilling: amateurs in het productieproces ………………………………………………...31
Naar een deprofessionalisering van de (foto)journalistiek? …………………………………………34
Fotojournalistiek in Vlaanderen ………………………………………………………………………………………………36 4.1.
Verenigingen en agentschappen …………………………………………………………………………………36
4.2.
Fotopersprijzen ……………………………………………………………………………………………………………38
4.3.
Vlaanderen in crisis: “Red de persfotografie” ……………………………………………………………..39
DEEL 2. Onderzoeksmethode 1.
Inleiding en onderzoeksvraag…………………………………………………………………………………………………41
2.
Onderzoeksopzet …………………………………………………………………………………………………………………..44
3.
Data‐analyse ………………………………………………………………………………………………………………………….46
DEEL 3. Onderzoeksresultaten 1.
Profiel van de Vlaamse persfotograaf …………………………………………………………………………………..47 1.1.
Socio‐demografische kenmerken ……………………………………………………………………………….47
1.2.
Werksituatie en beroepskenmerken ………………………………………………………………………….48 1.2.1.
Statuut, tijdsbesteding en inkomen …………………………………………………………….48
1.2.2.
Specialisatie en technologie …………………………………………………………………………51
1.2.3.
Financiële inbreng en bijscholing …………………………………………………………………52
1.2.4.
Actieradius en afzetmarkt …………………………………………………………………………..53
1.2.5.
Fotopersprijzen …..………………………………………………………………………………………56
2. Professionele opvattingen van de erkende, Vlaamse fotojournalist ……………………………………..58 2.1.
Zelfperceptie ………………………………………………………………………………………………………………58
2.2.
Hinder en autonomie ………………………………………………………………………………………………….61
2.3.
Recente ontwikkelingen ……………………………………………………………………………………………..63
2.4.
Amateurfotografie in perspectief ……………………………………………………………………………….66 2.4.1.
Amateurs versus professionals ……………………………………………………………………66
2.4.2.
Thematische voorkeur …………………………………………………………………………………67
2.4.3.
Toekomst van burgerfotografen …………………………………………………………………69
2.4.4.
Toekomst van multimediajournalisten ……………………………………………………….71
Algemene conclusies ………………………………………………………………………………………………………………………73 Bibliografie ………………………………………………………………………………………………………………………………………76 Bijlagen
ALGEMENE INLEIDING De crisis slaat hard toe in de Vlaamse persfotografie. Besparingen, prijsdalingen en ontslagen volgen elkaar in sneltempo op. Vooral freelancers lijken op zwart zaad te zitten. Zo kent Het Laatste Nieuws vandaag de dag slechts 12 euro toe per foto. In december 2008 halveerde ook Corelio haar vergoeding voor een foto tot 16 euro en kondigde ze aan voor regionale nieuwsfoto’s in Het Nieuwsblad voortaan een beroep te doen op schrijvende journalisten. Recenter nog werden naar aanleiding van een collectief ontslag bij De Morgen drie vaste persfotografen aan de deur gezet. De petitie “Red de Persfotografie” die werd opgestart door de VVJ vormt een teken aan de wand. Terwijl de betekenis van foto’s in kranten en tijdschriften allesbehalve afneemt in een door beeld gedomineerde maatschappij, zetten bezuinigingen van uitgevers de werkomstandigheden van de Vlaamse persfotograaf danig onder druk. Bereikcijfers dicteren in toenemende mate het inhoudelijk beleid dat de pers hanteert. De budgetten voor (eigen) fotografen smelten als sneeuw voor de zon. Digitale ontwikkelingen bieden de professionele fotojournalist nieuwe uitdagingen en kansen. Tezelfdertijd lijkt de integriteit van de persfotograaf daarmee steeds minder te kunnen worden gewaarborgd. Digitalisering maakt het immers eenvoudiger voor amateurfotografen om aan burgerjournalistiek te doen, of voor gewone journalisten om een camera ter hand te nemen. Zij vormen een bedreiging voor het beroep van de professional wanneer mediaorganisaties, geleid door economische motieven, aan minder dure foto’s de voorkeur geven. Dat vermindert bovendien de waardering voor het werk van de professionele fotojournalist, een neveneffect dat vaak wordt aangeklaagd door de beroepsgroep zelf. Persfotografen houden de vinger aan de pols, maar zien de toekomst vooral met lede ogen aan. Het doel van deze studie is om in het licht van de huidige crisis inzicht te krijgen in de veranderde beroepspraktijk, positie en status van de Vlaamse persfotograaf. Onze centrale onderzoeksvraag daarbij luidt: “In welke mate hebben economische en technologische ontwikkelingen een invloed op de professionele identiteit van de Vlaamse persfotograaf?” Gezien de democratische rol van nieuwsfoto’s en de permanent wijzigende marktcontext achten we dit onderzoek maatschappelijk relevant voor zowel fotojournalisten als beroepsverenigingen, mediaorganisaties, redacties en overheden bij het nemen van nieuwe beleidsmaatregelen rond persfotografie. De studie hoopt ook een aanzet te zijn tot verdere academische aandacht voor een onderbelichte beroepsgroep die steeds meer wordt gemarginaliseerd in het Vlaamse
1
medialandschap. Slechts door een helder inzicht in de individuele situatie en percepties van de Vlaamse persfotograaf kunnen we immers beter anticiperen op een troebele en onzekere toekomst. Het verder verloop van deze studie is gestructureerd als volgt. Deel 1 bespreekt de historische en actuele ontwikkelingen in de fotojournalistiek die de fundering vormen van onze studie. Hoofdstuk 1 bakent de term ‘fotojournalistiek’ af. Hoofdstuk 2 geeft een uitgebreid overzicht van de belangrijkste mijlpalen in de geschiedenis van de fotojournalistiek (. In hoofdstuk 3 worden de algemene werkomstandigheden geanalyseerd van een journalist in de 21ste eeuw, met bijzondere aandacht voor commerciële en technologische ontwikkelingen. Zo belanden we uiteindelijk bij de actuele situatie van de Vlaamse fotojournalist in hoofdstuk 4. Deel 2 herneemt de onderzoeksvraag, geeft een overzicht van de sociologische journalistenenquêtes en schetst de gehanteerde onderzoeksmethode van deze studie. Daarbij wordt ook de steekproeftrekking, respons en data‐analyse toegelicht. Deel 3 bevat een volledig overzicht van de onderzoeksresultaten. In hoofdstuk 1 beschrijven we het socio‐demografisch en professioneel profiel van de Vlaamse persfotograaf. Hoofdstuk 2 geeft de professionele opvattingen weer van Vlaamse persfotografen, in het bijzonder hun visies op digitale amateurfotografie. Eindigen doen we met een samenvatting van de belangrijkste resultaten en beperkingen van dit onderzoek.
2
DEEL 1. LITERATUURSTUDIE 1.
Definitie van fotojournalistiek
“A journalist tells stories. A photographer takes pictures of nouns (people, places and things). A photojournalist takes the best of both and locks it into the most powerful medium available – frozen images. Photojournalists capture ‘verbs’.” (Hancock, 2008) Mark Hancock, zelf fotojournalist van beroep, getuigt in bovenstaand citaat op treffende wijze hoe fotojournalistiek meer inhoudt dan zuivere verslaggeving of “reporting visual information via various media” (Newton, 2001, p. 5). Fotojournalisten willen met hun foto’s sprekende verhalen vertellen. Een groot aantal auteurs (o.m. Chapnick, 1994; Kanigel, 2006; Knight, 2009; Uytterhaegen, 1999) onderschrijft die visie. “Photos don’t just break up gray text; they add value to a newspaper by providing additional information and insights” (Kanigel, 2006, p. 106). Volgens Ananny en Strohecker (2002), Newton (2001, 2009), Rosenblum (1984) en Van de Horst (1977) ligt de essentie van fotojournalistiek in het documenteren van (een stukje van) de realiteit, vastgelegd door een fotograaf in een momentopname. Precies die intentie maakt fotojournalisten verschillend van andere beeldenmakers: “The purpose of making and distributing the images is to show the truth, to the extent any human can discern and communicate, of stories significant to people’s lives” (Newton, 2009, p. 234). Fotojournalistiek wordt al sinds jaar en dag met oorlogsfotografie geassocieerd (Griffin, 1999; Sontag, 1977), maar bakent in wezen een veel ruimer terrein af. Ze toont ons plaatsen of gebeurtenissen die we normaal niet te zien krijgen, beelden waar schrijvende journalisten vaak woorden tekort voor hebben1 (Kanigel, 2006; Van de Horst, 1977). Fotojournalistiek is één van de vele toepassingen van fotografie, waartoe ook categorieën als artistieke fotografie, amateurfotografie en wetenschappelijke fotografie behoren. Doorheen de geschiedenis is fotojournalistiek echter een volwaardig onderdeel geworden van de journalistiek (cf. infra). Wat normen en waarden van het beroep betreft, sluiten fotojournalisten naar onze mening ook veel sterker aan bij schrijvende journalisten dan bij andere soorten fotografen. Beide journalistieke vormen hebben immers een waakhondfunctie en voeren de noties van accuraatheid, objectiviteit en betrouwbaarheid hoog in het vaandel.
1
Om het met een boutade te zeggen: “A picture is worth a thousand words”.
3
Het onderscheid tussen de termen fotojournalistiek en persfotografie is eerder vaag. Uytterhaegen (1999) ziet een relevant verschil: in fotojournalistiek primeert de informatie uit de foto, en is de tekst (voornamelijk onderschriften) veeleer secundair. Daarentegen komen in de persfotografie foto’s volgens Uytterhaegen op de tweede plaats “als illustratie bij een tekst, een artikel of een fait‐divers” (p. 46). In de praktijk worden beide termen meestal door elkaar gebruikt. Ook wij zullen ze in deze literatuurstudie verder als synoniemen opvatten.
4
2.
Historiek van fotojournalistiek
2.1.
Overzicht
Om tot een duidelijk beeld te komen van de huidige situatie en de toekomst van de fotojournalistiek in te schatten, is het onontbeerlijk haar historische evolutie in kaart te brengen. We beginnen bij het ontstaan van de (pers)fotografie, langs de eerste fotojournalistieke publicaties, de boom van analoge persfotografie en de uiteindelijke omschakeling naar de digitale technologie. In dit eerste deel (2.1) ligt onze klemtoon vooral op technologische ontwikkelingen binnen een sociaal‐economisch tijdsbestek. Vervolgens willen we ook de (sociale en ontologische) spanningen bekijken die doorheen de evolutie van de fotojournalistiek aanwezig waren tussen woord en beeld enerzijds (2.2), en objectiviteit en subjectiviteit (2.3) anderzijds. Tot slot begeven we ons op normatief niveau in enkele beknopte, ethische beschouwingen rond digitale manipulatie (2.4), opnieuw vanuit historisch perspectief. In het historisch overzicht (2.1.1 – 2.1.5) zijn een aantal bronnen iets dominanter aanwezig, gezien deze publicaties op de meest allesomvattende wijze de geschiedenis schetsen van de fotojournalistiek. Daar slechts een handvol bronnen de Belgische situatie bespreken, zullen we ook een internationale focus hanteren. Oorlogsfotografie is in ons overzicht onderbelicht: hiervoor verwijzen we graag naar uitgebreide overzichten van o.m. Baarda (1989) en Taylor (1991). 2.1.1.
De opkomst van de persfotografie (1820‐1880)
Het prille begin van de fotojournalistiek kunnen we situeren in de prefotografische techniek van de camera obscura, die stamt uit het zestiende‐eeuwse Italië (Davenport, 1991; Pavlik & McIntosh, 2004). Gedurende de eerste helft van de 19de eeuw werden voortdurend experimenten ondernomen om fotografie verder op punt te stellen (Coppens, 1982). Een naam die vaak genoemd wordt bij deze eerste stappen is de Franse schilder Louis Jacques Mandé Daguerre, die in 1839 de daguerreotypie2 uitvond. Zijn werk bouwde op dat van Joseph Nicéphore Niépce, Frans fysicus, die in 1827 op een metalen plaat het prototype maakte van de eerste foto (Carlebach, 1997; Coppens, 1982; Pavlik & McIntosh, 2004; Rosenblum, 1984). De belichtingstijd van het fotografisch onderwerp werd met de daguerreotypie tot een aantal minuten ingekort en de technologie vormde een voorzichtige aanzet voor de introductie van nieuwsfoto’s in dag‐ en weekbladen. 2
Foto’s werden op zilveren of zilvergelaagde koperplaten gemaakt. Doordat geen negatief werd gebruikt, konden de foto’s niet worden gereproduceerd: ze waren dus unicums (Baarda, 1989; Pavlik & McIntosh, 2004). Vanwege de dure apparatuur was fotografie in deze tijd voornamelijk voor rijken weggelegd (Spencer, 1999).
5
Het was echter geen nieuw concept dat geprinte foto’s informatie konden voorzien aan een massapubliek (Carlebach, 1997). De oudste kranten gebruikten houtgravures (naar tekeningen van gebeurtenissen) om hun bladen te illustreren, een tijdrovende activiteit die allesbehalve actuele foto’s kon brengen (Taylor, 1991; Craig, 1999; Van de Horst, 1977).3 In de eerste helft van de 19de eeuw, met de introductie van de fotografie, zetten tekenaars hun werk verder, met als enige verschil dat de schetsen nu gemaakt werden naar het beeld van een foto (Freund, 1974). In 1842 startte zo de Illustrated London News4 met publicatie, volgens veel bronnen het eerste succesvolle geïllustreerde nieuwsmagazine (Anderson, 1991; Carlebach, 1997; Schwartz, 1999; Uytterhaegen, 1999; Van de Horst, 1977). Reeds een jaar na de start van Illustrated London News volgden andere geïllustreerde kranten elders in Europa, zoals L’Illustration in Parijs en Illustrierte Zeitung in Leipzig. In respectievelijk 1855 en 1857 ontstond in de Verenigde Staten Frank Leslie’s Illustrated Newspaper en Harper’s Weekly, de meest gelezen nieuwspublicaties daar op dat ogenblik (Baarda, 1989; Carlebach; 1997; Rosenblum, 1984; Taft, 1964; Van de Horst, 1977). Veel van deze eerste illustraties waren reproducties van kunstwerken vanuit het oogmerk om aan public education te doen bij de massa (Schwartz, 1999). In 1850 verschenen de eerste echte foto’s in de internationale pers: Roger Fenton publiceerde zijn natte collodiumplaten van de Krimoorlog5 (Baarda, 1989; Coppens, 1982). Tussen de introductie en toenemende populariteit van de fotografie (jaren 1840) en de volledige adoptie van nieuwsfoto’s in kranten (jaren 1880) is een opmerkelijke sprong van zo’n 40 jaar. Deze kloof laat zich verklaren op een aantal manieren.
3
De tekenaar schetste met een grote mate van artistieke vrijheid de gebeurtenis en gaf de tekening aan een graveur, die ze op zijn beurt reproduceerde op zinken platen om af te drukken op krantenpapier. “Voor een verslag van een gebeurtenis met nieuwswaarde ging een tekenaar er ter plaatse een ruwe schets van maken, die hij later zo uitwerkte dat de tekening geschikt was voor een houtgravure, waarvoor strakke zware lijnen moesten worden aangezet en schaduwen aangegeven door afzonderlijke dunne streepjes. Dan maakte hij op een glad blok, meestal van palmhout, een kopie van de tekening, soms in spiegelbeeld, en een ervaren vakman sneed het bovenste laagje af, behalve dan de lijnen die afgedrukt moesten worden. Het bewerkte hout werd in zachte klei geperst en daarna werd er een afgietsel van gemaakt door letterspecie in de verse afdruk te gieten. Deze vorm – of stereotypie – kon op een drukpers worden gezet voor duizenden afdrukken.“ (Van de Horst, 1977, p. 13‐4). 4
Enkele auteurs (Anderson, 1991; Rosenblum, 1984; Schwartz, 1999) halen Penny Magazine aan als voorloper van The Illustrated London News.
5
Deze foto’s vereisten een iets kortere belichtingstijd en gaven scherpere resultaten, maar moesten ter plekke worden ontwikkeld in een donkere kamer. Fenton was dus erg beperkt in zijn mogelijkheden en de meeste foto’s werden in scene gezet (Baarda, 1989; Coppens, 1982, Uytterhaegen, 1999). Oorlogsfotografie werd echter pas volwassen tijdens de Amerikaanse burgeroorlog (1861‐1865) met fotografen als Matthew Brady, aldus Baarda (1989), Taylor (1991), en Rosenblum (1984).
6
Doorslaggevend waren ongetwijfeld de technologische beperkingen, zowel chemische als mechanische impasses, waar fotojournalisten toen nog mee kampten. Zo trokken de eerste persfotografen het veld in met zware, moeilijk hanteerbare apparaten en statieven, en gebeurde de afdruk ter plaatse meestal op delicate glasplaten, waarbij voor elk beeld een nieuwe glasplaat in de camera moest worden geschoven (Taylor, 1991). Foto’s konden aanvankelijk ook niet wat tekeningen konden: een gebeurtenis tonen in volle actie. De sluitertijd van de eerste nieuwsfoto’s lag immers nog zo hoog dat het object voor de foto niet mocht bewegen (Craig, 1999; Schwartz, 1999). Een van de meest omslachtige problemen was echter dat foto’s in de beginfase niet rechtstreeks konden worden gereproduceerd met een normale pers op krantenpapier. Het grootste struikelpunt was dat van fotografische beelden enkel de witte en zwarte tonen, maar geen grijswaarden (halftonen) in de pers konden worden afgedrukt. Foto’s dienden dus als bron voor houtgravures (Baarda, 1989; Schwartz, 1999; Spencer, 1999, Taylor, 1991; Van de Horst, 1977). De uitvinding van het halftoonprocedé6 in 1878 door Charles‐Guillaume Petit zou die typografische beperkingen voor een groot stuk wegwerken. Foto’s konden voortaan met behoud van hun grijswaarden direct worden afgedrukt. De tussenkomst van een tekenaar of graveur was daarmee niet langer nodig (Baarda, 1989; Freund, 1974; Uytterhaegen, 1999; Van de Horst, 1977). Toch liet een werkelijke doorbraak nog tot de jaren 1880 op zich wachten. De oorzaak daarvan is veeleer van sociaal‐culturele en praktisch‐organisatorische aard. De fotojournalistiek ondervond initieel sterke tegenkanting uit bepaalde hoeken. Zo zouden de machinale foto’s een stap terug betekenen tegenover het gerespecteerd handwerk (bv. kunstreproducties). De vrees leefde dat foto’s de ongeletterdheid zouden stimuleren. Althans, dat was de gangbare opinie onder uitgevers, graveurs en tekenaars, en in hogere geledingen van de maatschappij (Barnhurst & Nerone, 1999; Carlebach, 1997; Uytterhaegen, 1999). Politiek kregen halftonen dan ook vaak tegenwind onder de vorm van censuur (Brennen & Hardt, 1999b). Economisch zagen professionele tekenaars en graveurs er daarenboven geen heil in om hun post af te staan voor een medium dat nog maar in haar kinderschoenen stond (Schuneman, 1969). Evenmin voelden uitgevers er veel voor om geld uit te geven voor fotografen, net nu ze behoorlijk hadden geïnvesteerd in kwaliteitsvolle houtgraveurs en tekenaars (Van de Horst, 1977). Zelizer (1999) wijt de late adoptie van fotojournalistiek aan gebrekkige organisatie: “The press had not sufficiently thought out how to process images as news, and photographers had not yet organized standards of common practice” (p. 99). Volgens Barnhurst en Nerone (1999) was vooral het nut van foto’s aanvankelijk niet duidelijk. Illustraties waren 6
Een gelinieerde glazen plaat verdeelde het fotografisch beeld onder in tienduizenden kleine en grote stippen en kon op die manier de continue grijswaarden of halftonen van een foto in zwart en wit omzetten, en tegelijk de perceptie van kleurnuance, schaduw en diepgang behouden (Rosenblum, 1984; Van de Horst, 1977).
7
eveneens de getekende reproductie van een echte foto en maakten dus dezelfde aanspraak op authenticiteit. Ze hadden ook een bijkomend voordeel: artistieke vrijheid kon worden aangewend om een opinie uit te drukken (Van de Horst, 1977). Dat de uitvinding van de halftoon op zich niet doorslaggevend was, toont opnieuw aan dat we geen technologisch deterministisch standpunt mogen innemen. Tal van andere factoren (cf. supra) wogen in negatieve zin op het adoptieproces, en “until these various hurdles could be overcome, photographs functioned primarily as grist for the draftman’s mill” (Schwartz, 1999, p. 166). 2.1.2. Persfotografie in een stroomversnelling (1880‐1920) Ondanks de grote weerstand van schrijvers, tekenaars en houtgraveurs, zou het publiek steeds meer vragende partij worden voor foto’s als authentiek bewijs van feiten (Taylor, 2000). Ook uitgevers konden er niet omheen dat de technologie steeds accurater en goedkoper werd, en de actualiteit van publicaties sterk kon verhogen alsook de geloofwaardigheid van het publiek (Rosenblum, 1984). De New York Daily Graphic paste in 1880 als eerste krant het halftoonprocedé toe (Carlebach, 1997; Craig, 1999; Schwartz, 1999; Taylor, 1991; Uytterhaegen, 1999). Het noodlijdende World (New York) werd in 1883 opgekocht door Joseph Pulitzer, die er in een mum van tijd één van de meest succesvolle kranten ooit van maakte door het maximum te puren uit foto’s (Schwartz, 1999; Taft, 1964; Van de Horst, 1977). World was sensatiegericht in de meest radicale zin van het woord. Pulitzer staat dan ook gekend als “de nestor van de boulevardjournalistiek” (Van de Horst, 1977, p. 14), die de publieke opinie omtrent foto’s sterk heeft beïnvloed. Hij had volgens Van de Horst een sterke hand in de opkomst van de geïllustreerde tabloidpers in de jaren 1890. De meeste kranten die fotografie toen voor het eerst introduceerden waren goedkope massakranten (Barnhurst & Nerone, 1999; Hopkinson & Yapp, 2000; Carlebach, 1997). De geïllustreerde journalistiek hielp hen volgens Carlebach nieuws te populariseren, omdat de universele taal van foto’s meer bereikbaar was voor het gewone volk. Illustraties bleven ook geen reproducties van kunst maar schoven behoedzaam op in de richting van entertainment en sensatie (Schwartz, 1999). Rond de eeuwwisseling was yellow journalism al een wijdverspreid fenomeen in de Angelsaksische pers (Carlebach, 1997, Schwartz, 1999). Tegen de eeuwwisseling stond het halftoonprocedé volledig op punt en doken steeds meer halftonen op in kranten en weekbladen. De eerste dagelijkse halftoonkrant was de New York Tribune in 1897 (Craig,1999; Van de Horst, 1977). Voor het eerst konden foto’s in grote oplage worden gereproduceerd en “werd een massapubliek geconfronteerd met foto’s van een overtuigende realiteit” (Van de Horst, 1977, p. 16). Ook de productie van draagbare, snelle camera’s met rolfilm
8
kwam stilaan op gang (Carlebach, 1997; Hopkinson & Yapp, 2000). Tegen 1920 hadden fotografen bijna alle houtgraveurs en tekenaars vervangen (Hardt, 1999; Uytterhaegen, 1999). Aan de vooravond van WOI had de fotografie aanzienlijke technologische vooruitgang geboekt, met o.m. snellere lenzen, kleinere en beter hanteerbare camera’s en flitslampen. Kort na WOI slaagde men ook in de draadloze transmissie van foto’s (Spencer, 199; Zelizer, 1999; Uytterhaegen, 1999). Het stijgend aantal persfotografen ging echter gehuld in een sfeer van professionele ambivalentie over de waarde van nieuwsfoto’s in kranten (cf. infra) (Carlebach, 1997). 2.1.3. Persfotografie tijdens het interbellum: beeldmagazines en tabloids Tijdens het interbellum nam de fotojournalistiek een hoge vlucht, eerst in Europa en vervolgens ook in Noord‐Amerika, met de introductie van een nieuw publicatiemedium: het beeldmagazine. Zo was in 1928 het Franse Vu één van de eerste tijdschriften die volledig gebaseerd was op foto’s. Een decennium later verschoof het zwaartepunt van de fotojournalistiek naar de Verenigde Staten, waar het beeldmagazine Life (1936) de scepter zwaaide7 en ook Look een zeer internationale uitstraling en een miljoenenpubliek had (Baarda, 1989; Carlebach, 1997; Uytterhaegen, 1999). De alomtegenwoordige beeldmagazines zorgden ervoor dat persfotografie niet meer weg te denken werd uit het leven van burgers. Pas toen kwam de term fotojournalistiek ook echt in gebruik. (Barnhurst & Nerone, 1999; Griffin, 1999). Frank Luther Mott zou het woord geïntroduceerd hebben in de jaren 1920 en institutionaliseerde het bovendien als onderdeel van de communicatiewetenschappen toen hij in 1942 als directeur van de Missouri School of Journalism in Columbia een afdeling fotojournalistiek uit de grond stampte (Newton, 2009; Uytterhaegen, 1999). Nieuwe vormen van fotojournalistiek kwamen in de beeldmagazines tot volle bloei: het foto‐essay8 en fotomontages of ‐reportages, waar fotografie en lay‐out domineren en tekst vaak tot korte onderschriften wordt gereduceerd. In deze periode steeg het aantal persfotografen exponentieel en ging hun status, of toch die van magazinefotografen, er aanzienlijk op vooruit. Ze werden bijvoorbeeld meer bij naam vermeld (Brennen & Hardt, 1999b; Davenport, 1991) en de fotografen van o.m. Life waren goedbetaalde en hooggerespecteerde sterren in die tijd (Van Hove, 2004, 6 augustus). Foto’s verschenen in steeds groter formaat, talrijker, actueler en kregen de nieuwe status van objectiviteit (cf. infra) (Barnhurst & Nerone, 1999). Baarda (1989) en Barnhurst en Nerone (1999) beschouwen de jaren 1930 dan ook als de shift naar moderne fotojournalistiek. Niettemin waren journalistieke redacties op dat moment weinig gestructureerd (Barnhurst & Nerone, 1999; Bromley,
7
Life had bijna 9 miljoen abonnementen op haar hoogtepunt (Uytterhaegen, 1999). Vooral hier vond de documentaire fotografie (cf. infra) een grote afzetmarkt (Kanigel, 2006; Uytterhaegen, 1999). 8
9
1997) en was de persfotografie allesbehalve gestandaardiseerd (Freund, 1974; Griffin, 1999). De werkomstandigheden waren vooral voor dagbladfotografen hard en onzeker: een hoge werkdruk stond in scherp contrast met een laag loon. Naast beeldmagazines vierden ook tabloidkranten hoogtij tijdens het interbellum, zowel qua verspreiding als op winstvlak. Idealen van public education werden nu volledig verlaten voor human interest, entertainment en sensatie (Craig, 1999; Brennen & Hardt, 1999b) De kranten werden letterlijk volgestouwd met foto’s (Carlebach, 1997; Schwartz, 1999). Duitsland kreeg er bijvoorbeeld Berliner Illustrierte Zeitung, Münchener Illustrierte Presse en voor de arbeidersklasse Arbeiter Illustrierte Zeitung bij in het begin de jaren ’20. In Engeland zegevierde Illustrated Londen News nog steeds (Baarda, 1989; Uytterhaegen, 1999). In New York was er de geïllustreerde sensatiekrant Daily News (Hardt & Brennen, 1999b; Van de Horst, 1977). Eveneens in de jaren ’20 werd daar ook de Evening Graphic gelanceerd, die zelfs nog een trap hoger stond qua geweld en erotiek (Carlebach, 1997; Rosenblum, 1984). Ook in deze periode ontstonden de eerste fotoagentschappen: Dephot in Duitslang (1928), Alliance Photo in Frankrijk (1934) (Rosenblum, 1984). De ontwikkeling van de fotojournalistiek tijdens het interbellum werd aangemoedigd door een nieuwe reeks technologische veranderingen in de fototoestellen en fotomechanische druktechnieken.9 De fotograaf kon zich vrijer en meer flexibel opstellen, de foto’s werden natuurlijker (minder geposeerd) en zelfs moeilijk te fotograferen onderwerpen kregen nu potentieel. De opkomst en popularisering van het beeld ging gepaard met de toenemende industrialisering. Nieuws kon op grote schaal worden verspreid, de massacultuur en ‐media rukten op (Brennen & Hardt, 1999b). Begin twintigste eeuw en vooral tijdens de jaren 1920 zou in West‐Europa en Amerika ook een nieuwe fotografische trend tot stand komen: de documentaire fotografie (sociaal‐kritische of sociaal‐ geëngageerde fotografie)10. De persfotograaf drong door tot het alledaagse straatleven en bracht moderne, diep doorleefde en relevante thema’s zoals de verstedelijking, de industrialisering en de migratieproblematiek in beeld (Carlebach, 1997; Coppens, 1982; Hardt, 1999; Spencer, 1999; Uytterhaegen, 1999; Van de Horst, 1977). De documentaire traditie liep dus grotendeels parallel met sociale en politieke ontwikkelingen in de jaren ’20 (Barnhurst & Nerone, 1999; Uytterhaegen, 1999). Documentaire fotografen handelden vanuit een sociaal verantwoordelijkheidsgevoel, vanuit de 9
Magnesium flitspoeder werd vervangen door flitslampen en nieuwe fototoestellen versloegen al hun voorgangers in snelheid, flexibiliteit en formaat (cf. draagbaar 35 mm‐formaat en de Leica) (Carlebach 1997; Smith, 2009). 10 Deze periode van sociaal‐geëngageerde fotografie was tegen de jaren ’40 grotendeels voorbij volgens Uytterhaegen (1999).
10
overtuiging dat het publiek serieuze voorlichting nodig had en sociale wantoestanden in beeld moesten worden gebracht (Hardt, 1999). Toch geeft Carlebach aan dat ook deze documentaire fotografie vaak een tactiek was van yellow journalism (cf. supra) om de grote massa te bereiken. We kunnen dus niet overal spreken van een authentiek sociaal engagement. 2.1.4. Naoorlogse periode: de moderne persfotografie De Tweede Wereldoorlog en het nazisme verstarden tijdelijk de verdere ontwikkeling van fotojournalistiek, voornamelijk in Duitsland (Uytterhaegen, 1999). In tegenstelling tot Baarda (1989) en Barnhurst en Nerone (1999) markeren Griffin (1999), Uytterhaegen (1999) en Zelizer (1999) het einde van de Tweede Wereldoorlog pas als het begin van de volwassen nieuwsfotografie. “De hoogdagen van de fotografie, (…) dat waren de jaren veertig en vijftig'', getuigt de Gentse persfotograaf Carl de Keyzer in Van Hove (2004, 6 augustus). Ook Chapnick (1994) beschrijft de naoorlogse periode als een periode van stabiliteit en optimisme voor de fotojournalistiek. De oplagecijfers van de beeldmagazines bleven hoog, en fotografen werden steeds meer vast aangesteld binnen volwaardige departementen van krantenuitgeverijen (Griffin, 1999; Schwartz, 1999). In de jaren 1950 dook televisie op als nieuw, visueel fenomeen dat al snel de grote broer zou worden van de fotografie. De oplage van de meeste beeldmagazines kelderde tegen het einde van het decennium, en fotografen moesten hun rol voor een groot stuk afstaan aan (commerciële) televisie11. Enkel gespecialiseerde of thematische tijdschriften zoals het actualiteitsmagazine Time konden nog hoge pieken optekenen12 (Baarda, 1989; Carlebach, 1997; Uytterhaegen, 1999). Tegen het midden van de jaren ‘60 raakte kleurenfotografie stilaan ingeburgerd bij de meeste algemene magazines, een evolutie die grotendeels gevoed werd door de komst van de kleurentelevisie in de jaren 1960 (Rosenblum, 1984). Gradueel begaf fotojournalistiek zich ook als kunstvorm naar galerijen, musea of boeken, en als volwaardig journalistiek studieobject naar academische kringen. Ironisch genoeg was dat pas op een
11
De Vietnamoorlog (jaren 1960 en 1970) was echter een belangrijke episode voor de fotojournalistiek: het televisiescherm werd slechts het medium waarlangs de gruwelijkste oorlogsfoto’s bij het publiek binnenkwamen (Griffin, 1999; Taylor, 1991). 12 Andere voorbeelden zijn Newsweek, Der Spiegel, L’Express en Elsevier (Carlebach, 1997; Uytterhaegen, 1999).
11
moment dat de hoogdagen van de fotojournalistiek voorbij leken te zijn13, aldus Griffin (1999, p. 126): “Scholarly attention to photojournalism really took off only in the late 1960s and 1970s, just when photography began to fade as a major mode of mass media. As publication photography became overshadowed by television and popular picture magazines began to fold (Look in 1971, Life in 1972), serious writing on the history and theory of photography multiplied. In fact, the period immediately following the ascendancy of television (roughly 1965‐85) saw a burst of critical and theoretical writing on photography and photoreporting”. Ondanks de tanende glorie van fotojournalisten was de professionele praktijk inmiddels behoorlijk ingeburgerd in journalistieke redacties. Vanaf de jaren 1940 al trad volgens Zelizer (1999) een standaardisatie op in de professionele praktijk van fotojournalisten.14 Beroepsorganisaties als de National Press Photography Association in 1946 verenigden fotografen om professionele normen af te bakenen en te streven naar hogere standaarden (Griffin, 1999; Schwartz, 1999). Die gemeenschappelijke ijver naar professionele erkenning vertaalde zich ook in elitaire fotoagentschappen als Magnum15 in Parijs en New York en internationale fora voor fotojournalisten (Griffin, 1999). In de jaren 1960 en 1970 werden opnieuw een aantal fotoagentschappen als Gamma en Sygma opgericht in Parijs, waarmee de Franse hoofdstad het middelpunt werd van de Europese fotojournalistiek (Roskis, 1999). Het monopolie van Europese en Amerikaanse fotojournalisten was echter voorbij; andere continenten deden hun intrede (Uytterhaegen, 1999). 2.1.5. Jaren 1980 tot heden: de digitale revolutie De jaren 1980 betekenden een nieuwe omwenteling die vooral in de jaren 1990 een onvoorziene impact zou hebben op het beroep van de fotojournalist. Digitale fotografie werd geïntroduceerd en zou al snel controverses opwerpen rond geloofwaardigheid en feitelijkheid van foto’s (cf. infra), met
13
De fotojournalistiek speelde wel een grote rol in de Koude Oorlog, waar de Soviet‐Unie nieuwsfoto’s als nationalistische propaganda gebruikte en de Verenigde Staten om haar democratische idealen kracht bij te zetten in de strijd tegen het communisme (Coppens, 1982; Taylor, 1991; Uytterhaegen, 1999). 14
In tegenstelling tot het interbellum, toen het louter documenteren van gebeurtenissen volgens Zelizer (1999) primeerde boven de manier waarop. 15 Robert Capa, Henri Cartier‐Bresson, David “Chim” Seymour, George Rodger richtten samen het agentschap op in 1947 (Baarda, 1989; Griffin, 1999; Van Hove, 2004, 6 augustus).
12
een nieuwe golf van kritisch, academisch onderzoek en scepticisme als gevolg (Newton, 2009; Schwartz, 1999). Deze shift van analoge naar digitale fotografie, en de gevolgen daarvan voor het huidige medialandschap en de professionele identiteit van de (foto)journalist, bespreken we uitvoerig in hoofdstuk 3.
13
2.2.
Relatie tussen woord en beeld: journalist versus fotojournalist “For thousands of years, words have shaped our consciousness. For the last century and a half, the spoken and written word have had to share the spotlight with an all‐pervasive, ever‐intrusive upstart – the photograph.” (Chapnick, 1994, p. 1)
Woord en beeld werden doorheen de geschiedenis van de fotojournalistiek niet altijd als complementaire partners beschouwd. Het begin van de 20ste eeuw en de jaren tijdens het interbellum kenmerkten zich door een sterke opgang van de beeldcultuur (Hardt, 2004). Deze evolutie genereerde op korte tijd een sfeer van vijandelijkheid en argwaan tussen journalisten en persfotografen (Baarda, 1989; Berlier, 1999; Bromley, 1997; Carlebach, 1997; Barnhurst & Nerone, 1999; Brennen & Hardt, 1999b; Rosenblum, 1984; Zelizer, 1995, 1999). Journalisten schreven fotografen af als “the rogues and boors of the business, uncouth, unkempt and uncontrollable” volgens Sontheimer (Geciteerd in: Brennen & Hardt, 1999b). Bovendien noemden zij hun concurrenten geen fotojournalisten maar pictorial reporters of newspaper illustrators. Beelden kregen de minderwaardige status toebedeeld van illustratief opnamemedium, om leemtes op te vullen of pagina’s op te leuken, als “adjunct carriers of information that needed the intervention of journalists to make sense” (Zelizer, 1999, p. 99). Journalisten mochten aan fotografie dan wel een zeker nut toekennen (Carlebach, 1997), ze benadrukten vooral dat foto’s feiten konden verbergen, verdraaien of manipuleren (Barnhurst & Nerone, 1999). Deze spanningsrelatie werd volgens Barnhurst en Nerone (1999) en Hardt en Brennen (1999b) en gevoed door twee grote punten van bezorgdheid. Naarmate de publieke aanvaarding en de status van fotografie in het nieuws toenam, daagde het beeld de autoriteit van het heilige woord uit. De angst groeide dan ook bij journalisten dat fotografie op termijn de predominantie van geschreven tekst in de Westerse cultuur zou ondermijnen. Daardoor leefde bovendien de vrees dat de professionele beroepspraktijk van journalisten geherdefinieerd zou worden door de nieuwe technologie. Journalisten voelden zich onvoorbereid op de radicale veranderingen en de daarmee gepaard gaande lasten, aldus Brennen en Hardt: “[They] were more apt to protect their own positions than invite yet another competitor to share the meager rewards of their labor” (p. 4‐5).16 De fotografische evolutie trok grootschalige discussies op gang, zowel onder redacteurs als onder academici, over de waarde van het beeld als expressievorm om de realiteit te construeren (Hardt, 1996b). Sommigen stelden dat fotografie beter zou worden afgeschaft omdat het een terugkeer 16
Zelizer (1995) nuanceert evenwel de eenzijdige kritiek op journalisten. Ook aan fotografische kant bleef de interesse om toenadering te zoeken beperkt. Fotojournalisten stonden immers niet te springen om “slechts” een betekenisloze illustratie te zijn.
14
betekende naar een primitieve taal, de journalistiek onwaardig (Carlebach, 1997). De meeste kwaliteitskranten en ‐tijdschriften bleven in het interbellum vooral zweren bij het geschreven woord, ondanks het stijgend succes van beeldmagazines zoals Life. Daar werden wel hoge eisen gesteld aan de visuele weergave van foto’s en de wisselwerking tussen tekst en foto (Hardt, 1996b, Keeble, 2006). Zelfs na bijna 100 jaar fotografie bleven foto’s dus tot aan WOII vooral opduiken in tabloidkranten (Zelizer, 1995). Hoewel het aanvaardingsproces van fotografie als volwaardige journalistieke praktijk overal op weerstand botste, werden op het einde van de jaren ’30 toch voorzichtige pogingen ondernomen tot professionalisering van de persfotografie (Baarda, 1989; Brennen & Hardt, 1999b, Bromley, 1997; Carlebach, 1997). De reden daarvoor moeten we zoeken in een specifieke kwaliteit die journalistieke foto’s van meet af aan werd toegedicht, en in de commerciële functie van fotografie. Fotografie was voor journalisten een ambivalent gegeven. Enerzijds speelde de onzekerheid die we eerder al omschreven. Aan de andere kant beseften redacteurs snel genoeg dat zij foto’s met hun objectieve status nodig hadden om vertrouwen te wekken bij het publiek in tijden waarin het woord daar niet meer in leek te slagen (cfr. infra) (Berlier, 1999; Taylor, 2000). Bovenal werd fotojournalistiek echter binnengehaald voor commerciële doeleinden, als marketing tool om de oplage‐ en verkoopcijfers te stimuleren (Craig, 1999). Brennen en Hardt (1999a) concluderen dat “in any event, the conflict between news and photography was ultimately resolved by the industrial authority of media ownership rather than by the cultural authority of journalists” (p. 5). Schwartz (1999) werpt in ieder geval op dat “the prospect of bolstering both faith and circulation made jumping technological and professional hurdles appear worthwile” (p. 166). Inmiddels lijken beide expressievormen zich met elkaar te hebben verzoend en heeft beeld in de printmedia een sterke positie ingenomen (Becker, 2007, Chapnick, 1994; Barnhurst & Nerone, 1999; Hardt, 1996b).17
17
Er is steeds meer empirisch bewijsmateriaal over het belang van foto’s in kranten, zoals Evers (2002) en Newton (2009) aangeven dat mensen zich bijvoorbeeld een verhaal beter herinneren als het in foto’s en niet in tekst verteld is. Ze zullen ook sneller een verhaal lezen als daar een foto bijstaat (Kanigel, 2006). Toch een kleine nuance: het is echter niet omdat tekst en foto nu in een krant evenwaardig zijn, dat redacteurs en fotojournalisten daarom op dezelfde voet staan. Vandaag de dag weerklinkt nog steeds het gebrek aan inspraak van fotojournalisten op de redactie (Van Assche, persoonlijke mededeling, 2009, 2 april). We gaan daar echter niet verder op in.
15
2.3.
Tussen objectiviteit en subjectiviteit
“The camera never lies”? Het idee dat een fototoestel louter feiten registreert als objectieve spiegel op de werkelijkheid is al jaren overboord gegooid (Lester, 1991; Newton, 2001, 2009; Taylor, 1991, 2000), Van de Horst, 1977). Foto’s hebben een natural bias, zijn steeds de subjectieve uitdrukking van de fotograaf (Schwartz, 1999; Sontag, 1977). Knight (2009) benadrukt zelfs dat in nieuwsfoto’s steeds een bewust standpunt zit, want “without a point of view we are reduced to the role of surveillance cameras” (p. 79).
Elke keuze die de fotograaf bewust of onbewust maakt in elke fase van zijn fotografische activiteit stuurt zijn eindresultaat (Taylor, 2000). Fotografen kiezen impliciet voor specifieke lenzen of camera’s, en gaan op een bepaalde fototechnische manier om met de gegeven lichtcondities en de aanwezige elementen in een scene. Ook professionele opvattingen (bv. criteria rond nieuwswaardigheid) of van bovenaf opgelegde richtlijnen zoals de manier waarop media en fotoagentschappen opdrachten geven, kleuren nieuwsfoto’s (Becker, 2007). Niet alleen fotografen, maar ook (foto)redacteurs, fototechnici en zelfs algemene, bureaucratische normen kunnen de uiteindelijke inhoud van een beeld mee bepalen (Chapnick, 1994; Schwartz, 1999; Taylor, 1991, 2000), net als het publiek zelf dat de foto interpreteert binnen een bepaalde context (Becker, 2007; Newton, 2009). Culturele en kritische mediastudies beschouwen journalistieke foto’s dan ook als een cultureel product dat geproduceerd wordt binnen een specifieke historische, culturele, sociale en politieke context (Craig, 1999; Berlier, 1999; Becker, 2007; Brennen & Hardt, 1999a; Hardt, 2004; Newton, 2001; Spencer, 1999; Zelizer, 1999).18 Ondanks deze kennis heeft de fotojournalistiek steeds heilig vastgehouden aan de objectiviteit, accuraatheid en authenticiteit van nieuwsfoto’s (Becker, 2007; Chapnick, 1994; Craig, 1999; Taylor, 1991, 2000). Maar, merkt Taylor (1991) op: “The objectivity of photographs is notional: the photographs are intricately sewn into the web of rhetoric” (p. 10). Deze retoriek waarbij authenticiteit ontegensprekelijk wordt hooggehouden, wordt in literatuur fotografisch realisme genoemd (Newton, 2001; Schwartz, 1999; Taylor, 1991, 2000; Uytterhaegen, 1999. De
18
Zeker in oorlogstijd hebben nieuwsfoto’s vaak bewezen symbolen te zijn van een collectief historisch geheugen (Chapnick, 1994; Griffin, 1999). Door de dubbelzinnige natuur van foto’s hebben historici ze in het verleden echter weinig als bron van historisch bewijsmateriaal willen gebruiken (Berlier, 1999). Volgens Newton (2008) wordt het constructivistisch karakter van foto’s genegeerd uit angst dat de autoriteit van foto’s zou teloorgaan (ook Taylor, 2000).
16
fotojournalistiek beweert via nieuwsfoto’s een letterlijke ooggetuige te zijn voor haar publiek en claimt daardoor de status van objectief medium (Barnhurst & Nerone, 1999; Craig, 1999; Newton, 2001; Schwartz, 1999, Spencer, 1999; Taylor, 2000). In het begin van de 19de eeuw maakten zelfs de grafische, getekende representaties daar al aanspraak op, gezien ze naar een realistische en machinale foto werden geschetst (Barnhurst & Nerone, 1999). Toen al merkten uitgevers dat deze retoriek zeer waardevol kon zijn in een competitief medialandschap (cf. supra). Rond de eeuwwisseling, toen het vertrouwen van het publiek in de polemische partijpers daalde en de commerciële pers haar oplage omhoog wilde krijgen, begonnen uitgevers illustraties en foto’s bewust uiteen te houden: de naturalistische foto19 kreeg de journalistieke waarden van feitelijkheid en rationaliteit opgedrukt en (kunst)illustraties werden voortaan afgeschreven als opiniërend. Tegen de 20ste eeuw zouden illustraties bijna louter nog overleven als cartoons (Craig, 1999). De rol van fotografisch realisme ter ondersteuning van nieuwsverhalen zou vooral in de jaren 1920 en de jaren 1930 tot een hoogtepunt komen met de documentaire fotografie volgens Zelizer (1999) en Carlebach (1997) en de oorlogsfotografie volgens Griffin (1999). Tijdens de jaren 1920 hebben ze zich in de Sovjet‐Unie en Nazi‐Duitsland bewezen als een krachtig instrument voor propaganda. Ook de jaren ’30 behoorden tot de hoogdagen van de documentaire fotografie en de objectieve retoriek met de opkomst van beeldmagazines als Life en Look (Hardt & Brennen, 1999a). Na de Tweede Wereldoorlog werden foto’s steeds meer in andere, creatieve toepassingen gebruikt en begaf de fotojournalistiek zich vaker in kunstcontreien, wat het scepticisme over de authenticiteit van nieuwsfoto’s verhoogde (Griffin, 1999). Vooral met de opkomst van digitale fotografie, “the technological nature of photography, which once seemed to assure its truthfulness, now raised suspicion” (Schwartz, 1999, p. 175). De klassieke opvatting dat een foto de werkelijkheid natuurgetrouw weergeeft, begon nu volledig te wankelen (Mulder, 2002). Daarmee komen we tot een deontologische kwestie die tot op heden actueel is gebleven: de digitale manipulatie van foto’s. 19
Naturalistische foto’s zijn volgens Craig (1999) “those that appeared not to be manipulated, retouched, or set up or those that set out to code referents “faithfully” (p. 39).
17
2.4.
Ethische beschouwingen rond digitale manipulatie
Er is vaak geopperd dat manipulatie van nieuwsfoto’s mogelijk werd gemaakt door de digitale technologie vanaf de jaren ’90. Dat zou een gevaar betekenen voor de integriteit, het realiteitskarakter en de hoge mate van accuraatheid die het publiek doorgaans aan de persfotograaf en zijn foto’s toekent (Brennen & Hardt, 1999b; Evers, 2002; Harris, 1991; Mulder, 2002; Schwartz, 2003; Taylor, 1991; Van de Horst, 1977). Pyke (1998) en Mulder (2002) wijzen er in dit verband op dat digitale software de beeldbewerking en manipulatie van foto’s bijna ongelimiteerd maakt en vaak zelfs onzichtbaar voor het ongeoefende oog. We mogen hierin echter niet te zeer doemdenken. Doorheen de geschiedenis van de fotojournalistiek is manipulatie van foto’s steeds in mindere of meerdere mate aanwezig geweest. Zo deinsden reeds tekenaars rond de eeuwwisseling er niet voor terug onder de noemer artistieke vrijheid hun houtgravures te verrijken met valse details (Davenport, 1991; Schwartz, 1999). In de jaren ’30 heerste een retoriek van objectiviteit (cf. documentaire traditie) en gold een taboe op manipulaties (Barnhurst & Nerone, 1999, p. 62), maar ook toen schuwden sommige tabloids fotobewerking niet om het publiek extra te confronteren en meer bereikcijfers te genereren (Carlebach, 1997). Digitale manipulatie mag dan wel eenvoudiger zijn dan het bewerken van analoge foto’s in een donkere kamer, deze ethische kwestie is dus strikt genomen geen nieuw fenomeen (Hesmondhalgh, 2002). De algemene teneur luidt dat digitale manipulatie onethisch is. De meeste fotojournalisten hebben steeds een conservatief standpunt ingenomen tegenover digitale beeldbewerking, meestal uit angst voor de geloofwaardigheid van het medium. Bij één ontdekte, gemanipuleerde foto bestaat immers de kans dat lezers hun vertrouwen in alle nieuwsfoto’s verliezen (Reaves, 1987; Taylor, 1991). Wanneer het echter professioneel wordt afgekeurd, zal dat het waarheidsgehalte van de overgrote restgroep alleen maar versterken, lijkt de redenering van Taylor te zijn. Enkele eenvoudige, traditionele aanpassingen worden door de meeste redacties aanvaard, zoals het wegwerken van vlekken of imperfecties (retoucheren), het bijstellen van contrast, of het bijsnijden, verkleinen of vergroten van foto’s. Deze digitale manipulatie verandert immers de foto in positieve zin, zonder enig vertrouwen te schenden. Niet gedoogd zijn dan weer het veranderen van de kleurtonen, elementen toevoegen of weglaten, de achtergrond weglaten, knippen of plakken in een beeld, etc. (Kanigel, 2006; Pyke, 1998; Sanders, 2003). In veel gevallen zijn de scheidingslijnen echter vaag. Doorgaans geldt de ongeschreven regel dat men digitaal geen bewerkingen mag uitvoeren “that can’t be done in the darkroom” (Schwartz, 1999, p. 179). Dat is ironisch, gezien volgens Van de Horst
18
(1977) vroeger al analoge technieken20 bestonden om te manipuleren. Een fotograaf kan bovendien op voorhand een beeld manipuleren door te ensceneren, elementen in de scene te vervormen, toe te voegen of weg te halen of mensen te laten acteren (Evers, 2002; Schwartz, 1999). Zeker in tijden van oorlog krijgen foto’s vaak een vertekend, statisch, voorspelbaar en geënsceneerd karakter (Carlebach, 1999; Taylor, 1991). Manipulatie is ook in bovenstaand opzicht tijdloos. Vandaag de dag dekken redacties zich in tegenover het publiek door via ethische codes duidelijke normen af te bakenen rond digitale manipulatie. Deze standaarden moeten lezers ervan verzekeren dat de integriteit van persfotografie bewaard wordt, ook ten tijde van de digitale beeldcultuur. Kranten willen foto’s als realistische gegevens presenteren. We moeten hier echter nuchter in blijven: formele, professionele richtlijnen bieden het publiek geen garantie op de waarheidsgetrouwheid of objectiviteit van foto’s (Wheeler, 2002). Deze en andere deontologische kwesties21 laten we in ons onderzoek verder links liggen. Voor meer literatuur rond (digitale) fotojournalistiek en ethiek verwijzen we o.m. naar Lester (1991), Newton, (2008), Wheeler (2002) en de gehele reader van Gross, Katz en Ruby (2003). 20
Daartoe behoren o.m. het werken met emulsie (grof of fijn), met kunst‐ of natuurlijk licht, met lens, sluitertijd en diafragma, kleur‐ of zwartwitfilm, en specifieke donkere kamertechnieken (Van de Horst, 1977). 21 Bijvoorbeeld het basisrecht van een individu op persoonlijke vrijheid en privacy versus het fundamenteel recht van het publiek om geïnformeerd te worden, een strijdvraag die sinds de komst van verborgen camera’s nog geen antwoord heeft gekregen (Carlebach, 1997; Newton, 2009).
19
3.
Een gewijzigde journalistieke ecologie
De hedendaagse fotojournalistiek is als concept en praktijk een relatief weinig bestudeerd studiedomein (Hardt, 2004). We zullen in wat volgt dan ook de context opentrekken naar de bredere journalistieke sector. Vanuit de politiek‐economische stroming (o.m. Garnham, 1990; McChesney 1998; Mosco, 2009; Murdock & Golding, 2005) stellen we dat de professionele identiteit van de journalist ingrijpende veranderingen ondergaat onder invloed van commerciële krachten en nieuwe technologische ontwikkelingen. Vooreerst bespreken we hoe de nieuwe werkecologie voor journalisten er tegenwoordig uitziet: atypisch, flexibel en onzeker. Vervolgens komen we tot twee ontwikkelingen die daartoe geleid hebben: de commercialisering, die redacties tot rationaliseringen heeft bewogen en de creativiteit voor een deel heeft ingeperkt, en de digitalisering, die de kaarten van het journalistiek productieproces grondig heeft herschud. Daarbij schenken we specifiek aandacht aan twee trends: multiskilling en deskilling, de opmars van de multimediajournalist en de intrede van de amateur. Vanuit de politiek‐economische kritiek op deze commerciële en technologische ontwikkelingen komen we tot de suggestie dat in de (foto)journalistiek een deprofessionalisering aan de gang is.
“At the same time, technological change and (…) commercial interests of the media, in an increasingly competitive environment, have begun to transform the status and the skills of the workforce, and to undermine its authority.” (Hardt, 2000, p. 209)
3.1.
Verandering van professionele identiteit: atypisch, flexibel en onzeker “The nature of work in the media is changing. Employment in media has become more precarious, less secure and more intense.” (International Federation of Journalists, 2006, p. vi)
De werkomstandigheden en –voorwaarden van een journalist zijn gedurende de laatste twee decennia wereldwijd grondig hertekend. Enkele modewoorden van deze generatie zijn instabiliteit, verandering, flux en contingentie. Routine en zekerheid hebben plaats geruimd voor flexibele werkregimes (Avilés, León, Sanders & Harrison, 2004; Cottle, 2003; Curran, 2000; Deuze, 2007a, 2007b; Ursell, 2006), “flexicurity” en “flexi‐workers” (Deuze, 2007a). Storey, Salaman en Platman (2005) zien flexibiliteit als een noodzaak in de huidige maatschappij, maar erkennen dat de grenzen daarvan moeilijk te bepalen zijn. Steeds meer krijgt de beroepsgroep van journalisten in realiteit te maken met structurele werkonzekerheid of wat Deuze (2007a, 2009) liquid media work noemt. De mediasector kent volgens 20
een rapport van de International Federation of Journalists (IFJ, 2006) een exponentieel toenemend aantal atypische werknemers. Daarmee verwijzen ze niet alleen naar freelancers maar naar alle vormen van informeel of tijdelijk werk: “short‐term rolling contracts, subcontracted work, casual work” (p. v). We zien dus een shift van voltijds werk in vast verband naar tijdelijk freelance‐ of contractwerk (Caves, 2000; Cottle, 2003; Deuze, 2007a, 2009; Kalleberg, 2000; Storey et al., 2005; Pavlik, 2001; Tunstall, 2001; Ursell, 2006). Het aantal vaste werknemers daalt gestaag. In sommige sectoren van de media, zoals de televisiesector, wijst datamateriaal in Ursell (2000) er zelfs op dat het merendeel van de werknemers freelancer is. Bovenstaande evolutie naar tijdelijke en flexibele werkvoorwaarden geldt overigens ook buiten de media, zo bevestigen Sennett (1998) en een rapport van de Economic Intelligent Unit (2001). Door al deze verschillende werkvormen zien we dat de mediasector evolueert van collectieve arbeidsovereenkomsten naar deregulering en individuele onderhandelingen en contracten. Deze individualisering zorgt er voor dat atypische werknemers zich doorgaans achtergesteld zien wat sociale zekerheid, arbeidsrechten en andere voordelen betreft (pensioen, ziekteverzekering, zwangerschapsverlof, vakantiegeld, training en bijscholing, etc.) (Deuze, 2009; IFJ, 2006; Marjoribanks, 2003). Minder werknemers zijn nog in beroepsorganisaties betrokken (Tunstall, 2001). Steeds meer zoeken werknemers in de media twee verschillende jobs, of werken ze gecombineerd overdag en ’s avonds (Tunstall, 2001). Doorgaans hebben ze tussen de één en de vier opdrachtgevers (IFJ, 2006). Het rapport van de IFJ stelt verder dat voornamelijk jonge mensen bij het betreden van de arbeidsmarkt meer geneigd zijn in atypische werkstatuten te verglijden. Zij zouden ook sneller worden aangenomen worden omdat ze minder gekwalificeerd zijn en dus minder kosten, met uitzondering van een klein aantal felbegeerde, technologisch hooggespecialiseerde freelancers (Curran, 2000; Storey et al., 2005). Minder ervaren journalisten zouden eveneens sneller gedwongen worden om als freelancer aan de slag te gaan (IFJ, 2006). In theorie zien een aantal auteurs de atypische statuten als een mogelijkheid om op nieuwe en creatieve manieren te werken en een maxima aan vaardigheden te verwerven in een diversiteit aan projecten en klanten. Theoretisch gezien zouden deze werknemers ook onaantrekkelijke opdrachten kunnen weigeren. De nieuwe, flexibele werkomstandigheden zouden dus een verhoogde individuele autonomie en controle kunnen bieden (Deuze, 2007a; Bromley, 1997; Hardt, 2000; Singer, 2004; Smith, 2009), en de afhankelijkheid van één werknemer, opdracht of vaardigheid verlagen (Kalleberg, 2000).
21
Het optimisme dat freelancers zelf hun gewenste werkvoorwaarden kunnen bedingen, staat volgens Storey et al. (2005) en Ursell (2006) echter ver van de reële marktsituatie. In de gegeven omstandigheden van eerder marktgebaseerde economie blijkt dat freelancers vaak kwetsbaar zijn door de werkonzekerheid en daarmee samenhangende financiële risico’s (Curran, 2000). Storey et al. verwerpen dan ook dat de nieuwe werkregimes de journalisten meer macht zouden geven. Integendeel, meent Deuze (2009): de economische en culturele macht van professionele journalisten lijkt steeds meer weg te vloeien naar de werkgevers. Vandaag de dag zijn het de journalisten die ervoor moeten ijveren om hun rechten te verkrijgen en behouden. De lonen22 stagneren en gaan er in absolute termen zelfs op achteruit (IFJ, 2006), zeker wanneer we de categorie freelancers in beschouwing nemen (Storey et al., 2005). Het loon is niet meer in evenwicht met de verhoogde werkdruk en onregelmatige uren (Deltour, 2008; Tunstall, 2001; Singer, 2004; Ursell, 2006). Nieuwkomers zijn vaak onder‐ of onbetaald (Cottle, 2003). Atypische journalisten worden tegenwoordig meestal betaald per item, verhaal of foto, i.p.v. per dag of maand, een prijs die bovendien bijna altijd wordt vastgelegd door de werkgevers (Deceunynck, 2001b; IFJ, 2006; Smith, 2009). “This, in effect, has workers compete for (projectized, one‐off, per‐ story) jobs rather than employers compete for (the best, brightest, most talented) employees” (Deuze, 2009, p. 316). De concurrentie tussen journalisten onderling wordt dus opgedreven, zeker gezien de vraag naar werk van journalisten het aanbod van mediaorganisaties overstijgt (Caves, 2000). Een gevaar dat volgens Caves (2000), Storey et al. (2005) en Tunstall (2001) in die concurrentiesfeer schuilt, is dat veel freelancers lagere lonen en slechte werkvoorwaarden zonder garanties accepteren om toch een opdracht binnen te halen. Als een freelancer weigert, zal het medium snel genoeg een gewillige plaatsvervanger vinden. Discussies over vergoedingen draaien dus meestal contraproductief uit voor de werknemer, waardoor deze zich oneerlijke voorwaarden sneller zal laten opdringen. In de 21ste eeuw is er volgens Greenbaum (2004) geen direct verband meer tussen individuele prestaties en werkzekerheid. Hard werk en talent volstaan niet langer om een job te behouden. Informele, sociale netwerken (cf. Castells, 2003) typeren de huidige arbeidsmarkt en zijn van groot belang voor rekrutering of carrièrekansen (Deuze, 2007a; Ursell, 2006). Persoonlijke reputatie is
22
Wat persfotografie betreft, stelt Tunstall (2001) dat het een verticaal beroep is met veel interne loonverschillen. Daarmee verwijst hij naar het feit dat een topfotograaf “is often a highly paid star, but the opposite is often true for the photographer of the local newspaper” (p. 16). Deze goedbetaalde fotografen die hun eigen voorwaarden kunnen bedingen, vormen meestal slechts een kleine minderheid.
22
volgens de studie van Storey et al. (2005) een cruciale factor geworden, één die bovendien moeilijk te controleren is23 .
23
Storey et al. (2005) beschrijven de grillige natuur van iemands reputatie als “the fear that despite past successes, an individual freelancer is always in danger of being forgotten” (p. 1043).
23
3.2.
Commercialisering: een moeizaam evenwicht tussen winstbejag en creativiteit
De veranderingen op de journalistieke arbeidsmarkt en in de natuur van de journalistiek zijn in grote mate het gevolg van een globaal medialandschap dat er de laatste 20 tot 30 jaar drastisch anders is gaan uitzien. Toen Westerse overheden in de jaren 1980 en 1990 een algemene deregulering doorvoerden, zetten ze de deur open voor de privatisering van de media en voor buitenlandse investeringen. Dat was meteen het begin van grootschalige concentratiebewegingen in allerhande vormen24 die van kleine mediabedrijven de nationale en internationale multimediaconglomeraten maakten zoals we ze vandaag nog kennen. Steeds meer en meer diverse media (fragmentatie) als kranten en tijdschriften komen in handen van een steeds kleiner aantal geconcentreerde mediareuzen (globalisering). Het onderscheid tussen de overgrote meerderheid gewone werknemers in de media en het select clubje medialeiders polariseert. Deze trend van globalisering zet zich in de 21ste eeuw onverminderd voort, gevoed door technologische innovaties waar we straks nog op terug komen (Bromley, 1997; Cottle, 2003; Curran, 2000; Deuze, 2004, 2007a; Hardt, 2000; Jenkins, 2006; Pavlik, 2001; Singer, 2004; Tunstall, 2001; Ursell, 2006). De laissez‐faire economie heeft ook de competitie tussen mediaorganisaties sterk verhoogd en de trend naar commercialisering in gang gezet (Cottle, 2003, Curran, 2000). Deze evolutie is tegelijk wereldwijd omarmd en fel bekritiseerd, en heeft een ontzaglijke impact gehad op de werkomgeving van journalistieke entiteiten (cf. 3.1). Redacties zoeken tegenwoordig naar manieren allerhande om te rationaliseren, scherpe budgetten te realiseren en kostenefficiënt te werken door een hogere productiviteit te realiseren voor een lagere productiekost (Ursell, 2006). Een belangrijke factor die meespeelt in de commercialisering is dat de investeringen of productiekosten in de media meestal vrij hoog liggen en bovendien niet altijd eenvoudig worden teruggewonnen doordat producties vaak falen (Caves, 2000). Zo vallen werknemers gemakkelijker ten prooi aan besparingen (Hesmondhalgh, 2002).25 Naast het snoeien in personeelsbestanden schakelen redacties ook een toenemend aantal goedkopere werkkrachten in. In het geval van persfotografie doet men daarvoor steeds vaker een beroep op schrijvende journalisten (3.1), amateurfotografen (3.2) of fotoagentschappen (4.1) als
24
Zie o.m. Sánchez‐Tabarno & Carvajal (2002).
25
Voor de fotojournalist ligt de kwestie erg gevoelig: het is meestal hijzelf die de investeringen in nieuwe apparatuur doet, en steeds meer zullen media uit economisch eigenbelang niet tussenkomen in die kost (Deceunynck, 2001a). Wanneer we een vluchtige blik werpen op prijzen van analoge of digitale fototoestellen, lenzen en randapparatuur, kunnen we bovendien vrij snel besluiten dat de publicatietarieven die de gemiddelde Vlaamse freelance persfotograaf momenteel krijgt niet zullen volstaan om zijn investeringskosten te compenseren.
24
alternatief voor professionele (en duurdere) persfotografen. Deze commerciële ingesteldheid verklaart ook waarom lonen of vergoedingen voor bijvoorbeeld freelancers niet snel boven de minimumschalen zullen uitstijgen die beroepsorganisaties als SOFAM (cf. 4.1) voor hen vastleggen, en integendeel vaak lager liggen (Storey et al., 2005). Het groot probleem in heel deze kwestie ligt in de dualiteit van mediaproducten. Enerzijds zijn de media onderhevig aan dezelfde economische wetmatigheden als andere bedrijven binnen het kapitalistisch systeem, en hebben ze identieke commerciële of industriële doeleinden van winst. Anderzijds zijn het geen gewone, maar culturele of creatieve industrieën26 met een unieke professionele identiteit. Daarbinnen zijn individueel talent en creatieve autonomie van de werknemers belangrijk om de publieke en democratische waakhondfunctie van de media te handhaven (Cottle, 2003; Curran, 2000; Deuze, 2007a; Florida, 2002; Garnham, 1990; Hesmondhalgh, 2002, Jenkins & Deuze, 2008). De balans tussen winstbejag en creativiteit is steeds delicaat geweest, zeker binnen de fotojournalistiek. Commercie en creativiteit spreken elkaar volgens Peterson & Anand (2004) zelfs in wezen tegen. Zij plaatsen een market logic tegenover een editorial logic. Eerstgenoemde eist vooral producten die op een competitieve massamarkt verkocht kunnen worden aan een breed publiek, wat aanzet tot standaardisatie en routine volgens Deuze (2007a). Hier zouden het meestal oversten, managers of mediabazen zijn die de logica opdringen (top‐down), vanuit economische motieven. Succes of kwaliteit wordt er gemeten in termen van bereik, kijk‐ of luistercijfers, verkoopcijfers, inschrijvingen etc. (Deuze, 2007a). In de editorial logic wordt van werknemers echter creativiteit verwacht, met name dat ze verrassend, innovatief en onvoorspelbaar uit de hoek kunnen komen in hun ontwikkeling van mediaproducten. Daarbij wordt niet zozeer aandacht besteed aan de wensen en behoeften van het publiek (de zogenaamde wetten van de consument), maar veeleer aan interne erkenning of prestige binnen de beroepsgroep zelf, die men onder meer via persprijzen kan bekomen (Deuze, 2007a). Vooral journalisten zelf moedigen deze logica aan volgens Peterson en Anand (bottom‐up). Uiteraard moeten we beide visies niet als wederzijds uitsluitend maar als twee visies op een continuüm bekijken, waarbij de mate waarin commerciële belangen doorwegen varieert naargelang de redactie of het medium. Toch lijkt met de globaal gewijzigde marktcontext de economische logica de bovenhand te hebben genomen, en de autonomie van journalisten erop achteruit te gaan door
26
Hartley (2005) beschrijft een culturele industrie als het samenkomen van individuele creativiteit en productie op massaschaal. Curran (2000, p. 20) noemt culturele industrieën die instituties “which are most directly involved in the production of social meaning”.
25
steeds kleiner wordende budgetten en steeds meer atypische werkomstandigheden (Curran, 2000). “[This] can be a “hard sell” for the self‐perception of professionals in media industries, who tend to cherish creative autonomy and peer review as most important indicators of the quality of their work” (Deuze, 2007a, p. 56). Een cruciaal debat rond commercialisering betreft de invloed van rationalisering en winstbejag op de journalistieke content zelf. McManus (1994) leverde bijvoorbeeld radicale kritiek op deze market‐ driven journalism, waarin nieuws een koopwaar wordt voor de consument (de zogenaamde commodificatie van informatie). Zo zou een inhoudelijke verschuiving hebben plaatsgevonden naar lifestyle en entertainment. Veelgehoorde kritiek daarbij is dat men steeds meer naar standaardformaten zou grijpen, de kwaliteit erop zou verminderen en culturele creativiteit nog maar weinig kans zou krijgen. 26
3.3.
Digitale ontwikkelingen en hun impact
Een alomtegenwoordige katalysator in bovenstaande processen van globalisering, commercialisering (3.2), en in de gewijzigde journalistieke praktijk (3.1), is de digitalisering. Deze heeft vooral in de laatste twee decennia ware revoluties ontketend in de productie en transmissie van cultuur. Mediaproductie werd daardoor technisch eenvoudiger en alles kon ook sneller getransporteerd worden. Ook de structuur en organisatie van nieuwsredacties is daarmee ingrijpend gewijzigd (Marjoribanks, 2000; 2003; Pavlik, 2000, 2001). Dit alles heeft een verregaande impact op het professioneel functioneren (rol, identiteit, vaardigheden en werkpraktijk) van journalisten, de journalistieke content (cf. supra) en de relatie tussen nieuwsorganisaties en hun publiek (Avilés, León, Sanders & Harrison, 2004; Bromley, 1997, Cottle, 2003; Curran, 2000; Deuze, 2007a; Hesmondhalgh, 2002; Jenkins, 2006; Pavlik, 2000, 2001; Reichert & Zavoina, 2000). Ook op de persfotografie heeft de digitalisering concreet haar sporen nagelaten (Kawamoto, 2003; Russial, 2000). In eerste instantie werden analoge filmrollen en een complexe donkere kamer ingewisseld voor digitale hardware en software. De digitale technologie heeft printmedia meervoudige voordelen: foto’s kunnen nu zonder tijdverlies worden gedownload, en ook onmiddellijk worden verzonden via digitale platforms als het internet, de telefoonlijn, een satelliettelefoon of zelfs een videotelefoon (Blum, 2008; Kawamoto, 2003a; Pavlik, 2001, 2003; Meyer, 2003). Bovendien is de prijs‐kwaliteitverhouding volgens Douglis (2002) en Pavlik (2001) beter (o.a. door herbruikbare geheugenkaartjes) en ligt de flexibiliteit nu hoger omdat men onbeperkt kan fotograferen. Daarnaast kunnen foto’s eenvoudiger worden gearchiveerd, bewerkt via gebruiksvriendelijke software (Newton, 2009), on line worden aangeboden (cf. social networking sites als FlickR) en heeft de fotograaf meer controle over de inhoud (Jenkins & Deuze, 2008). Deze evoluties hebben in het voordeel gespeeld van de beroepsfotojournalist. De overgrote meerderheid is volgens Russial (2000) inmiddels afhankelijk geworden van de digitale technologie27. In tweede instantie heeft digitale fotografie ook de toegankelijkheid verhoogd voor niet‐ professionele fotografen. Deze democratische evolutie moeten we op een meer fundamenteel niveau situeren: kan ze de natuur, essentie of rol van de beroepsfotojournalist aantasten? Een van de belangrijkste ontwikkelingen in dit verband betreft de opkomst van digitale pocketcamera’s met volautomatische instellingen, die van fotograferen inmiddels kinderspel hebben gemaakt (Mulder, 27
De digitale technologie bracht geen onmiddellijke revolutie met zich mee. Bij de introductie tijdens de jaren 1980 bleef men met analoge films werken, om ze daarna te scannen naar digitale vorm voor opslag en publicatie. Ook de prijzen van de eerste digitale camera’s lagen te hoog voor zowel persfotografen als nieuwsredacties om de technologie onmiddellijk te adopteren. Inmiddels lijkt de analoge fotograaf de uitzondering geworden (Newton, 2009).
27
2000; Newton, 2009). De prijs van de toestellen is de laatste jaren gekelderd, de apparaten zijn nog compacter, lichter, mobieler en sneller geworden, en steeds meer benaderen ze de kwaliteit van professionele fototoestellen. Zelfs gevestigde merken als Nikon of Canon richten zich tegenwoordig op de markt van amateurs of semiprofessionele fotografen met eenvoudige en meer geautomatiseerde spiegelreflexcamera’s, die de kloof tussen professional en niet‐professional nog meer lijken te dichten (De Mildt, persoonlijke mededeling, 2009, 2 april; Meyer, 2003). Ook digitale camera’s in mobiele telefoons zijn de laatste jaren aan een inhaalmanoeuvre bezig wat megapixels en kwaliteit betreft (Gordon, 2007; Noble, 2004). Al deze technologische ontwikkelingen maakten het mogelijk voor andere personen dan beroepsfotojournalisten om ook nieuwsfoto’s te leveren. De twee categorieën niet‐professionele fotografen die ons in deze studie interesseren bespreken we in paragraaf 3.3.1 en 3.3.2. als de multimediajournalist en de amateur‐ of burgerfotograaf. Aan bovenstaande evoluties willen we nog een kanttekening toevoegen. Net als bij de historiek van de fotojournalistiek is het van vitaal belang om de dominante rol van de digitalisering niet te overschatten. Zoals Deuze (2007a) en Jenkins (2006) terecht opmerken, schept technologie de condities voor een gewijzigde werkpraktijk, maar de manier waarop daarmee omgegaan wordt is afhankelijk van nieuwsorganisaties, redacties en individuele werknemers. Dat geldt voor beide categorieën die we hieronder zullen bespreken, zowel voor multimediajournalisten en de mate waarin multiskilling wordt toegepast op redacties (Avilés et al., 2004; Deltour, 2008; Gordon, 2003) als voor burgerfotografen of het aandeel participatieve journalistiek dat in mediaorganisaties wordt toegelaten (Jenkins, 2006). Digitale technologieën hebben inderdaad “a potential to compromise journalistic performance”, maar “responsability for any compromise is (…) to be borne by political and corporate executives, not by technology” (Ursell, 2001, p. 175). 3.3.1. Multiskilling: de optocht van de multimediajournalist Om aan de onzekere werkomstandigheden en commerciële eisen tegemoet te komen, moeten werknemers (Sennett, 1998) en specifiek journalisten zich vandaag de dag flexibel opstellen door hun skills op een andere manier in te zetten. Levenslang op bijscholing, zo luidt het credo. Volgens Avilés et al. (2004) en Deuze (1999) heeft de adoptie van digitale technologie dit mogelijk gemaakt, en dus een specifieke invloed op de vaardigheden van journalisten en hun multimediacompetenties. Een term die daarbij vaak wordt genoemd is “multiskilling”28, het combineren van verschillende,
28
Bromley (1997), Deuze (2007, p. 100), Hardt (2000) en Peterson en Anand (2004) wijzen ook op het belang van “reskilling”, het leren van vaardigheden op het werk zelf of het herdefiniëren van vaardigheden. Een andere term die opduikt als synoniem voor multiskilling is “flexible specialization” (Ursell, 2006), waardoor men niet meer strak vasthangt aan één functie.
28
traditioneel gescheiden vaardigheden (Áviles et al., 2004; Bromley, 1997; Cottle, 2003; Deuze, 2007; Marjoribanks, 2003, Tunstall, 2001). “As a term, “multi‐skilling” is imprecise. It has been used loosely to describe the dismantling of demarcations between journalists and technicians, writers and camera operators, news gatherers and news processors, and between print, radio and television journalism. It has been categorized as an outcome of the growing convergence of the media, driven by the development of “new technology.” (Bromley, 1997, p. 341) De strikte werkverdelingen vervagen. Vroeger gescheiden technische beroepen (craft) en creatieve of intellectuele beroepen (profession) binnen de journalistiek lijken steeds meer te overlappen. Daarmee vlakt ook de hiërarchie binnen nieuwsredacties af en worden rollen breder gedefinieerd (Bromley, 1997; Deuze, 2009; Hardt, 2000; Marjoribanks, 2003; Reddick & King, 2001; Singer, 2004; Tunstall, 2001). Velen combineren vandaag de dag journalistieke, technische en computervaardigheden (Áviles et al., 2004; Singer, 2004; Ursell, 2006). De digitale technologie (cf. supra) heeft niet alleen een dergelijke multiskilling mogelijk gemaakt in nieuwsgaring en –bewerking, maar door toenemende convergentie van mediatechnologieën ook in de presentatie van nieuws. Naar dit laatste concept wordt vaak verwezen met multimedia storytelling (Gordon, 2003; Hesmondhalgh, 2002; Kawamoto, 2003b; Meyer, 2003) of multimedia reporting (Bromley, 1997; Stevens, 2002, 2 april). Door digitale platforms als het internet wordt het mogelijk om content aan te bieden als een multimediaal en interactief geheel van artikels, fotojournalistiek, geluidsfragmenten, film, etc. (Deuze, 2004; Pavlik, 2000, 2001; Reddick & King, 2001). Inmiddels bestaan al een aantal termen voor deze multiskilled journalisten die een uitgebreid takenpakket op zich nemen en bijvoorbeeld schrijven, fotograferen en filmen. Cottle (2003), Deuze (2004) en Deltour (2008) noemen ze multimediajournalisten29. Stevens (2002, 2 april) noemt zichzelf een backpack journalist, en ziet de toekomst voor deze categorie rooskleurig in. Stone bestempelt ze enigszins minachtend als all‐in‐one journalists. Ons interesseert binnen deze nogal vage groepsomschrijving vooral de journalist die het schrijven met fotografie combineert door de 29
In literatuur worden verschillende soorten multimediajournalisten aangehaald. Fotojournalisten die zelf pogingen doen om audio en video in hun opdracht te integreren, definieert Meyer (2003) als video photojournalists. Bromley (1997) en Pavlik (2000) halen de categorie aan van video journalists, gewone journalisten die bij de uitvinding van kleinere, digitale videocamera’s en digitale bewerkingssoftware zelf de mogelijkheid kregen naast schrijven ook te filmen op locatie. Van videoreporters of camerajournalisten wordt nu ook verwacht dat ze teksten bij hun beelden afleveren (Deltour, 2008). Enkele journalisten uit de studie van Aviles et al. deden beeldbewerking van foto’s zelf (2004).
29
ontwikkeling van kleinere, digitale camera’s (fototoestel of gsm). Hij lijkt immers in Vlaanderen van alle multimediajournalisten de grootste dreiging te zijn voor de professionele en gespecialiseerde fotojournalist (cf. 4.3). Nu geven Bromley (1997) en Deuze (2004) wel aan dat bovenstaande trend van multiskilling of combo‐journalism (Deuze, 2004) niet geheel nieuw is. Enkele uitgevers voorzagen halverwege de twintigste eeuw al eigen journalisten van fototoestellen (Zelizer, 1999; Brennen & Hardt, 1999b). De zogenaamde point‐and‐shoot camera’s die toen opdoken zorgden ervoor dat reporters zelf op stap konden om te illustreren, al bleven de meeste uitgevers en professionele fotografen kritisch tegenover deze vorm van multiskilling (Carlebach, 1997). De praktijk faalde volgens Zelizer (1999) omdat redacteurs de complexe techniek onvoldoende beheersten en dus ondermaatse kwaliteit afleverden. Volgens Harris & Spark (1993) zagen ook journalisten dit combineren van verschillende vaardigheden toen nog als een louter bijproduct van nieuwe technologieën, dat de essentie van de journalist niet zou aantasten.
Over de waarde van multiskilling is het laatste woord nog niet gevallen. Martha Stone (2002, 2 april) staat bijvoorbeeld zeer sceptisch tegenover deze evolutie. Voor haar loopt het merendeel van de multimediajournalisten het risico een “Jack of all trades, but master of none” te worden. Dit standpunt claimt dat multiskilling veeleer een deskilling30 inhoudt. Zo zouden journalisten die van alles iets moeten kennen hun journalistieke basisvaardigheden of de essentie van hun beroep verleren, matige kwaliteit afleveren en zou snelheid boven diepgaand onderzoek gaan (Avilés et al., 2004; Cottle, 2003; Deuze, 2007b; Marjoribanks, 2003). Bromley (1997) verwijst naar het standpunt van de Britse journalistenbonden in de jaren 1990, die in deze zogeheten multiskilling (deskilling) minder werk, slechtere werkomstandigheden en lagere standaarden zagen. Recenter bevestigde ook Curran (2000) dat “for the vast majority of those employed in the cultural industries, (…) flexible specialisation has meant little job security, depressed wages, few employment rights and long hours” (p. 34). Volgens hen heeft multiskilling dan ook vooral een positieve invloed op het winstbejag van werkgevers. Gordon (2003) wijst bijvoorbeeld op de commercieel interessante tactiek van veel mediaorganisaties om naar een evenement slechts één journalist te sturen die zowel opneemt, schrijft als foto’s trekt of filmt. 30
De term deskilling zou voor het eerst gebruikt zijn door Braverman (1974), die al in de jaren 1970 beweerde dat het kapitalisme de productiviteit van ondernemingen algemeen zou opdrijven en de nood aan specifieke skills zou doen afnemen. De werkdruk op werknemers zou volgens hem worden opgevoerd, de arbeidsstatuten meer geïndividualiseerd en vakbonden zouden aan belang inboeten. Zijn analyse is nog steeds in grote mate van toepassing, al was hij wellicht te deterministisch in zijn stelling dat iedereen als vanzelf deskilled zou worden door de hogere werkdruk.
30
Een kritische bemerking krijgen we van Ursell, die relativeert dat journalisten met verschillende vaardigheden per definitie deskilled zouden zijn: “These media workers cannot be represented as skilled specialists but they are skilled generalists. Is that the same as saying they are less skilled? (…) what precisely is it that we are construing as a skill?” (p. 150). 31 Ursell ontkent niet dat de werkvoorwaarden voor journalisten erop achteruit zijn gegaan, maar of multiskilling werkelijk deskilling inhoudt, is afhankelijk van ieders subjectieve definitie van skills. Enkele auteurs spreken ook tegen de trend van multiskilling of het minder belangrijk worden van één specifieke, professionele vaardigheid. Zo geven Cottle (2003) en Jenkins (2006) aan dat er nog succesvolle nichemedia‐ en producten zijn door specialisatie. Ook Tunstall (2001) benadrukt dat specialisatie oplevert, en journalisten beter zoeken naar een nichemarkt om zich te onderscheiden. Meyer (2003) en Schudson (2009) blijven erbij dat professionele opleiding en expertise relevanter zijn dan ooit. Met de voortgaande technologische evoluties en convergentie lijkt het in ieder geval plausibel dat het aantal multimediajournalisten zal toenemen (Deuze, 2004). Bromley (1997) relativeert daarbij echter het optimisme van Stevens zowel als het pessimisme dat alle journalisten zullen vervallen in deskilling. “Multiskilling can be expected to deskill some journalists (…) to the status of machine hands and extensions of the computer (…) but it will also upskill others (…) as entrepreneurial editors ” Daar voegt hij wel in één adem aan toe: “None, however, will be journalists as such.” (p. 346). 3.3.2. Deskilling: amateurs in het productieproces Door de digitale evoluties is persfotografie niet langer het exclusief domein van de professionele fotograaf. Dit fenomeen beschouwen wij voortaan als deskilling. Hierbij is het dus mogelijk voor de burger‐ of amateurfotograaf om binnen te treden in het productieproces. Of multiskilling nu werkelijk deskilling betekent, laten we verder aan eigen interpretatie over. Digitale technologie heeft ervoor gezorgd dat er een convergentie is opgetreden tussen mediaproducenten en ‐consumenten. De digitale technologie heeft de mogelijkheid gecreëerd tot een verhoogd participatief of interactief engagement tussen de media en het publiek, of waarnaar Rosen (2006) refereert met “the people formerly known as the audience”. Het publiek wordt zowel
31
Zo geeft Ursell (2006) enkele voorbeelden van skills: traditioneel wordt vaak de lengte van opleiding als referentie beschouwd, maar ook aantrekkelijkheid voor de lezer of snelheid van bezorging kan volgens hem een criterium zijn.
31
consument als producent, kortom prosumer (Toffler, 1980) en niet langer passieve consument van media‐inhoud (Deuze, 2007a, 2007b; 2009, Jenkins, 2006; Jenkins & Deuze, 2008). Deze evolutie staat binnen de journalistiek algemeen bekend als citizen journalism (Deuze, 2007a; Okabe & Ito, 2003, 28 augustus; Sambrook, 2006) of het toenemend gebruik van user‐generated content, m.a.w. media‐inhoud die van het publiek afkomstig is. Het publiek kan deze inhoud kwijt op alternatieve media (community of grassroots media) als FlickR, zoals o.m. beschreven door Atton (2003), Deuze (2007b) en Jenkins & Deuze (2008). Wij verwijzen hier echter naar een engagement van burgers in traditionele massamedia zoals kranten of tijdschriften. In deze context wordt meestal gesproken van participatory journalism (Deuze, 2007b; Deuze, Bruns & Neuberger, 2007; Jenkins, 2006; Jenkins & Deuze, 2008; Newton, 2009), waar het journalistiek productieproces meer inclusief wordt voor gewone burgers. Een voorbeeld hiervan is de amateurfotograf, wiens foto in gevestigde journalistieke media wordt gepubliceerd (Barnhurst & Nerone, 1999; Becker, 2002), of wat Lasica (2003) zou onderbrengen bij “audience participation at mainstream news outlets”. De term participatie dekt echter vele ladingen. Het toenemend beroep doen op amateurfotografen kunnen we niet zozeer als een democratisering van mediaproductie beschouwen, het geven van een podium aan de consument (Deuze, 2007b, 2009; Jenkins, 2006): “This shift is being driven by economic calculations and not by some broad mission to empower the public” (Jenkins, 2006, p. 243). Gordon (2007) bevestigt dat mediaorganisaties de trend van burgerjournalistiek naar hun hand hebben gezet en ze benutten in functie van economische doeleinden of eigenbelang. Inderdaad: in de meeste gevallen worden amateurfoto’s binnengehaald omwille van twee belangrijke redenen: de nieuwswaarde of de commerciële voordelen. In situaties waar de actualiteit primeert op de kwaliteit, is de flexibiliteit van de digitale pocketcamera’s of ingebouwde telefooncamera’s welgekomen (Okabe & Ito, 2003, 28 augustus) en zal men eerder foto’s van amateurs aanvaarden als die het nieuwsfeit sneller te pakken had. Dit is wat Richard Fitzgerald (1995) spot news noemt, of Noble (2004) verstaat onder opportunistic photography. Daaronder vallen bijvoorbeeld onvoorziene gebeurtenissen, rampen of ongelukken. “A photojournalist can (…) see the omnipresence of digital camera‐enabled cell phones as a threat to her livelihood when editors increasingly rely on lower quality pictures taken on the scene of a news event by bystanders rather than the professionally produced shots after the fact” (Deuze, 2007a, p. 73). Op dit moment lijkt deze vorm van fotografie nog geen structurele bedreiging voor fotojournalisten, gezien we het hebben over feiten die op toeval zijn gebaseerd.
32
Het wordt echter een fundamenteel probleem wanneer de foto niet wordt geaccepteerd omwille van de nieuwswaarde (als de foto van de amateur dus sneller was) maar wel omwille van de lage kost. Amateurs sturen immers vaak gratis of quasi‐gratis hun foto’s in. Wanneer een burger deze foto’s opstuurt of verkoopt aan een medium of agentschap, komt hij in het vaarwater van de professionele fotojournalist. Erger nog is de situatie wanneer media de opdrachten op voorhand al aan burgers geven. “The use of amateur photography in the media is not unreasonable on those occasions when an event of great magnitude occurs without other witness (…) but the daily purveying of citizen photography by large media organizations who charge the public to submit images is a marketing gimmick and a means to obtain free content” (Knight, 2009, p. 81). 33
3.4.
Naar een deprofessionalisering van de (foto)journalistiek?
Vanaf de Tweede Wereldoorlog en vooral naar het begin van de jaren ’70 toe voltrok zich volgens auteurs als Bromley (1997), Hardt (2000) Marjoribanks (2003) en Tunstall (2001) een professionalisering in de journalistiek. De sterke positie van journalistieke beroepsorganisaties, regulering van de staat en ook de academische ondersteuning (meer studierichtingen en dus meer werknemers die een academisch diploma hadden) gaven aan het beroep een aura van professionalisme, respect en status. Impliciet ging men er volgens Tunstall (Geparafraseerd in: Bromley, 1997) ook van uit dat als meer werknemers een academisch diploma hadden, ze ook betere professionals zouden worden. Het werk werd gestandaardiseerd volgens richtlijnen en hiërarchisch of volgens een strikte werkverdeling georganiseerd (Bromley, 1997). De vraag die zich bij de evoluties in paragraaf 3.1 tot 3.3 opdringt is “how have attempts to cut costs and increase productivity (…) affected the professional status of journalists?” (Ursell, 2006, p. 153). Betekenen de commerciële en digitale ontwikkelingen werkelijk “the end of journalism”, een deprofessionalisering van de journalistiek (Hardt, 1996)? Professionalisme verwijst volgens Splichal en Sparks (1994, p. 36) naar “the possession of skills not available to the population at large; specific behaviour associated with the group; the social cohesion of the group; and status relative to the other groups.” Wanneer we deze definitie in beschouwing nemen, durven we voor de fotojournalist zeker te stellen dat er deprofessionalisering aan de gang is. Door de digitale technologie en de geautomatiseerde fotocamera’s zijn specifieke, fotografische skills nu voor een groot stuk toegankelijk voor amateurfotografen of multimediajournalisten. Door de opkomst daarvan kunnen we niet langer spreken van exclusief of specifiek gedrag van fotojournalisten. De strikte werkverdeling is inmiddels ook weggevallen, zoals we al aangaven in de definitie van multiskilling (Bromley, 1997; Hardt, 2000). De concurrentiële sfeer en flexibele werkecologie heeft er bovendien voor gezorgd dat de sociale cohesie en status voor een stuk zijn verdwenen. “Iedereen snoept van iedereen. De collegialiteit die vroeger onder fotojournalisten bestond, is nu zo goed als helemaal verdwenen,” getuigt persfotograaf Lieven Van Assche (persoonlijke mededeling, 2009, 2 april). Bovendien wordt de sociale cohesie nog afgezwakt door de individualisering van het werk, of het minder sterk worden van beroepsverenigingen en CAO’s (Curran, 2000; Hardt, 2000; Storey et al., 2005, Ursell, 2006).
34
Bovenstaande evoluties hebben twee machtsverschuivingen met zich meegebracht. Enerzijds heeft de commercialisering en concentratievorming grote mediawerkgevers meer macht gegeven en de autonomie van journalisten verder ingeperkt (Curran, 2000; Deuze, 2009). Anderzijds hebben nieuwe technologieën ook het publiek meer inspraak gegeven in het productieproces “and this becomes another destabilizing force that threatens consolidation, standardization, and rationalization” (Jenkins & Deuze, 2008, p. 9). Deze processen zorgen er volgens Deuze (2009) voor dat de journalist als intermediair figuur wordt weggehaald tussen het publiek of de consument enerzijds en de mediaorganisaties anderzijds, wat de professionele identiteit en waakhondfunctie van journalisten alleen maar verder ondermijnt. Een bijkomend gevaar dat volgens politieke economen schuilt in de commerciële evoluties, verhoogde werkdruk en de intrede van digitale technologieën, is dat de kwaliteit erop achteruit zou gaan (cf. McManus, 1994). Voor de fotojournalistiek betekent dat bijvoorbeeld minder dieptereportages en voorrang aan goedkopere foto’s (zowel van multimediajournalisten als burgerfotografen). Het ligt echter niet in onze bedoeling in onze een afdoend antwoord te geven op de vraag of “photojournalism is something anyone who has a camera and distribution method can do” (Newton, 2009, p. 235). Het mag in ieder geval duidelijk zijn dat de professionele identiteit van de (foto)journalist in de gewijzigde werkecologie zowel aan interne (multimediajournalisten) als externe (amateurfotografen) druk onderhevig is. 35
4.
Fotojournalistiek in Vlaanderen
In wat volgt geven we een summier overzicht van de relevante verenigingen, agentschappen en persprijzen die geassocieerd worden met de Vlaamse fotojournalistiek. Daarna ontleden we de verschillende elementen van de Vlaamse persfotografie in crisis. Gezien de specifieke en actuele situatie, kunnen we voor al deze onderdelen slechts in zeer beperkte mate beroep doen op wetenschappelijk bronnenmateriaal. We baseren ons voornamelijk op kranten‐ en tijdschriftenartikels en websites. Niettemin is het voor ons onderzoek essentieel om de fotojournalistiek te schetsen in het licht van de particuliere, Vlaamse context.
4.1.
Verenigingen en agentschappen
De belangrijkste Vlaamse beroepsassociatie voor fotojournalisten is de Vlaamse Vereniging van Beeldjournalisten, zustervereniging van de Vlaamse Vereniging voor Journalisten en onderdeel van de overkoepelende Belgische Foto‐ en FilmPers. Deze is op haar beurt een afdeling binnen de Algemene Vereniging van Belgische Beroepsjournalisten. De VVBJ groepeert als beroepsvereniging alle Vlaamse beeldjournalisten (personen die werkzaam zijn in of voor de ‘beeldpers’). Daartoe behoren alle erkende en stagedoende persfotografen, alsook cameralui en geluidstechnici (www.agjpb.be/vvj/). Voorzitter Peter Maenhoudt klaagde echter in 2001 dat zijn vereniging te weinig bekend is en dus naar eigen zeggen “te weinig rechtstreeks aangesproken” (p. 9) door persfotografen bij problemen. Deze mening deelt ook persfotograaf Christophe Vander Eecken (persoonlijke mededeling, 2009, 1 april), die erkent dat de Nederlandse Vereniging van Fotojournalisten (NVF/NVJ) veel sterker staat en ook veel meer aanzien geniet bij haar leden. Een tweede organisatie die we willen aanhalen is de SOFAM, de Auteursmaatschappij gespecialiseerd in de Visuele Kunsten32. Zij stelt om de twee jaar een erkend basis‐ of minimumtarief op voor nieuwsfoto’s in de pers. Die tarieven zijn afhankelijk van een aantal criteria. De belangrijkste factor is de drager of het medium waarin de foto gepubliceerd wordt: dagbladen, weekbladen, maandbladen of persdossiers. Daarbij wordt rekening gehouden met de oplage van de publicatie.33 Het formaat speelt eveneens een belangrijke rol in het bepalen van een minimumtarief. Voor andere criteria verwijzen we naar het overzicht “Tarief 2008‐2009 van de reproductie‐ en gebruiksrechten voor werken in de visuele kunsten”. SOFAM verdedigt en beschermt deze groepen, int en verdeelt de rechten van hun werken. De SOFAM sluit meestal minnelijke schikkingen af met de uitgevers, en als 32
Fotojournalisten moeten een eenmalige bijdrage in de vorm van een aandeel betalen om zich lid te maken van de SOFAM. De vereniging telt momenteel zo’n 2500 leden (fotojournalisten, maar ook andere visuele kunstenaars) (www.sofam.be). 33 Voor een foto in De Standaard (oplage ≤ 200 000) geldt bijvoorbeeld 112,47€ als basistarief, voor kleinere dagbladen als De Tijd (oplage ≤ 50 000) is dat standaard reproductierecht 92€ (SOFAM, 2008‐2009).
36
de onderhandelingen niet tot een akkoord leiden, wordt er een advocaat bijgehaald. Bij de minimumtarieven moeten we wel vermelden dat deze enkel een referentie vormen, en het elke auteur vrij staat in functie van werk en reputatie een hogere prijs te eisen. Helaas lijkt de situatie vandaag minder rooskleurig te zijn en de tarieven slecht nageleefd (Deceunynck, 2001c). Het groot probleem, geeft specialist auteursrecht Peter‐Vincent Schuld (persoonlijke mededeling, 2009, 15 april) aan, is echter dat “het eenzijdig opleggen van tarieven voor reproductierechten uit hoofde van een uitgever strikt gezien verboden is omdat het de concurrentie vervalst. Zo zijn de tarieven van SOFAM mogelijk in strijd met het Belgisch en Europees mededingingsrecht.” Wanneer we een willekeurige krant of tijdschrift doorbladeren, merken we meteen dat agentschappen voor een groot aandeel van de gepubliceerde foto’s zorgen. Een aanzienlijk deel van deze foto’s komt van Vlaamse of Belgische fotoagentschappen of persagentschappen met een eigen fotoafdeling. Allen leggen dagelijks groeiende beeldenbanken met foto’s aan, waarvan ze per stuk of via abonnementscontracten aan een bepaalde prijs een bepaald volume verkopen aan de pers (Deceunynck, 2001d). De klemtoon ligt in ons onderzoek op multimediajournalisten en burgerfotografen. Toch willen we met onderstaande, korte opsomming wijzen op het belang van fotoagentschappen en hun databanken, een derde bron van bedreiging voor de beroepsfotojournalist. “Met hun grote collecties aan foto’s die aan dumpingprijzen worden opengesteld voor gebruikers, dragen zij de grootste verantwoordelijkheid voor het kapotmaken van de markt”, gelooft zelfs persfotograaf Stijn Pieters (persoonlijke mededeling, 2009, 1 april). Reporters is het grootste fotoagentschap in Vlaanderen. Ze doen zowel journalistiek als creatief werk, en hebben een 15‐tal mensen in dienst (VRM, 2008). Sinds de fusie in 2005 met Van Parys Media (vooral sterk in creatieve fotografie) is hun beeldenbank vermenigvuldigd (“Fotoagentschappen smelten samen”, 2005, 21 oktober). Reporters werd ook actief in Nederland anno 2005. Ook Isopix heeft een behoorlijk grote afzetmarkt in België, en werkt met ongeveer acht persfotografen (VRM). Kleinere fotoagentschappen zijn Photo News, ISO Sport en Wouters en Fasseur (Antwerpen) (Deceunynck, 2001d). Laatstgenoemde werkt slechts met een tweetal fotojournalisten (VRM, 2008). Nu zijn het niet alleen fotoagentschappen die in België concurreren met freelance persfotografen. Belga Picture is als onderdeel van Belga News Agency een grote speler op de beeldenmarkt. Ze heeft een eigen team van fotografen en werkt daarnaast met een 20‐tal losse medewerkers (http://picture.belga.be).
37
Andere Belgische of Vlaamse persagentschappen met fotosecties zijn IPS – Vlaanderen (www.ipsnews.be), Persinfo (www.persinfo.org), dat nieuws van Brussel en Vlaams‐Brabant brengt, en Jan Verbeke Producties, die verantwoordelijk is voor alle foto’s die voor Het Laatste Nieuws in West‐Vlaanderen en een deel van Oost‐Vlaanderen worden genomen (www.janverbeke.be)
4.2.
Fotopersprijzen
De prijs die georganiseerd wordt door de Vlaamse Vereniging van Beeldjournalisten (VVBJ) (cf. supra) is de Vlaamse Fotopersprijs voor het beste fotojournalistieke beeld. Ze wil daarmee naar eigen zeggen “het werk van persfotografen en perscameramensen onder de aandacht brengen. Mede dankzij hun werk en inzet krijgt het dagelijkse nieuws een gezicht.” De ingezonden foto’s worden beoordeeld volgens een aantal criteria: actualiteitswaarde, herkenbaarheid, compositie, originaliteit en technische kwaliteit (www.agjpb.be/vvj). Een perskaart moet voor deze wedstrijd bewezen worden. De draagwijdte is echter lokaal. Belangrijker wedstrijden zijn volgens Stijn Pieters (persoonlijke mededeling, 2009, 1 april) de Nikon Press Photo Awards, de Sabam Photo Award en de Dexia persprijzen. De Nikon Press Photo Awards (www.nikon.be) hebben als doel om één maal per jaar de mooiste of meest originele persfoto’s, van Belgische of in België verblijvende persfotografen, in de kijker te zetten. Voor deze editie worden de beste werken van 2008 bekroond binnen de categorieën sport, actualiteit en portret. Opnieuw is een officiële perskaart vereist. Een respondent uit ons onderzoek becommentarieerde hier dat er een “sterk niveauverschil is tussen Nikon Press Photo Awards. In België is dit één van de weinige erkende prijzen, maar is het niet in verhouding qua bekendheid en marketing met bv. De Zilveren camera in Nederland of World Press Photo.” De Sabam Photo Award kiest jaarlijks de “meest humoristische persfoto” (www.sabam.be). Deelnemers moeten aantonen dat ze lid zijn van de BFFP. De Dexia Persprijzen worden eveneens op jaarbasis georganiseerd voor persfotografie, artikels en audiovisuele reportages (www.agjpb.be/vvj). De prijzen willen niet alleen degelijk journalistiek werk bekronen maar ook “bijdragen tot een betere kennis van het lokale, regionale, nationale en internationale leven in ons land”. Eric de Mildt spreekt zijn ontevredenheid uit over de impliciete beweegredenen van veel persfotografen om deel te nemen aan deze fotowedstrijden. “Voor veel fotografen zijn de prijzen de enige manier om reportages verkocht te krijgen. Daar gaat het beroep echter niet om.” In een interview met Deceunynck (2001a) geeft een fotograaf inderdaad aan dat hij zich als winnaar van 38
enkele persprijzen minder bedreigd voelt door de besparingen, omdat hij inmiddels een naam heeft opgebouwd en meer opdrachten krijgt. Weaver (1998) ondervond dat de meeste werknemers in de media niet geld maar wel peer acknowledgement, status en prestige belangrijke motivaties vonden, zoals ook Deuze (2007a) bevestigde. Wij vermoeden op basis van bovenstaande getuigenissen veeleer dat laatstgenoemde eerstgenoemde teweegbrengt, althans wat fotojournalisten betreft. Vanuit Vlaanderen gaan we nog even naar de World Press Photo, een van de bekendste fotojournalistieke wedstrijden wereldwijd, die naar eigen zeggen “ de hoogste kwaliteitsnormen in de fotojournalistiek [wil] aanmoedigen en de vrije, onbelemmerde uitwisseling van informatie promoten” (Berkhout, 2005, 12 februari). Ondanks eerstgenoemd doel laat de organisatie sinds 2007 ook amateurbeelden toe in de wedstrijden, een belangrijke evolutie binnen de globale trend naar user‐generated content (cf. supra). “Terwijl de kwaliteit van de fotojournalistiek steeds hoger is geworden, zijn het juist de onesthetische, rauwe beelden als die van de tsunami (gemaakt door toeristen) (…) die in het geheugen blijven hangen” (Bockma, 2007, 9 februari).
4.3.
Vlaanderen in crisis: “Red de persfotografie”
De vergoedingen voor persfoto’s gaan in dalende lijn. Steeds meer beknibbelen uitgevers op fotobudgetten, zowel op de tarieven voor foto’s zelf als op transportkosten, investeringen in apparatuur etc. Vergoedingen van foto’s in kranten van eenzelfde persgroep krijgen vaak combinatietarieven opgelegd (Deceunynck, 2001a, p. 6). De dalende tarieven voor foto’s worden aangemoedigd door een aantal zaken. Eerder haalden we al de fotoagentschappen aan, die foto’s in bulk aanbieden en daardoor de situatie voor persfotografen bemoeilijken. Ook moeten gevestigde persfotografen vaak de duimen leggen voor nieuwkomers die goedkoper hun diensten aanbieden. Vaak zijn dit fotografen die reeds een ander hoofdberoep uitoefenen en dus fotografie louter als bijverdienste beschouwen. Daar kunnen persfotografen van de VVJ niet tegenop, gezien hun statuut van beroepsjournalist en hun richtlijn om voor 100% aan persfotografie te doen, waardoor zij wel meer moeten vragen voor hun foto’s. De laatste jaren haken fotografen door bovenstaande evoluties en de intrede van amateurs ook gefrustreerd af, waardoor uitgevers volgens Deceunynck (2001a) nog maar eens de kans zien om hun vergoedingen naar beneden te halen. Verschillende Vlaamse mediagroepen hebben de voorbije maanden drastische besparingen aangekondigd. Bij Corelio (Het Nieuwsblad en De Standaard) werd begin december 2008 een collectief ontslag van zestig mensen (waarvan 15 journalisten in vast dienstverband) aangekondigd bij de afdeling VUM en de stopzetting van een pak tijdelijke contracten (De Backer, 2008, 2 39
december; De Preter, id.). De Persgroep berichtte dat bij De Morgen 26 werknemers zouden afvloeien, een kwart van haar personeel (De Backer, 2008, 3 december; De Rijck & De Preter, id.). De VRT had eind november al bekend gemaakt 150 jobs te schrappen (Bonte, 2008, 27 november). De herstructureringen treffen vooral grote aantallen freelancers of tijdelijke werknemers, zoals de zelfstandige persfotografen (Van den Broek, 2008, 9 december), en oudere werknemers (D.S.L., 2008, 4 december). Corelio en De Persgroep verwijzen naar de economische crisis, die volgens hen een snel ingrijpen in de kostenstructuur nodig maakt. De advertentie‐inkomsten staan zwaar onder druk, en ook van de lezersmarkt vallen nauwelijks meerinkomsten te verwachten, dus de inkomsten zullen volgens de uitgevers stagneren terwijl de productiekosten stijgen door de hogere energie‐, papier‐ en loonkosten (De Rijck, 2008, 3 & 4 december). Bij De Morgen werden dergelijke argumenten danig in twijfel getrokken. De verkochte oplage steeg immers in 2008 en het aantal lezers nam toe met maar liefst 15 procent toe, de grootste bereikcijfers ooit (De Rijck, 2008, 4 december). Volgens het personeel, de vakbonden en de VVJ was de ingreep een structurele ingreep voor een louter conjunctureel probleem. Daarmee zou de groei, concurrentiepositie, autonomie en kwaliteit van de krant ernstig in het gedrang kunnen komen (De Rijck & De Preter, 2008, 3 december). Het is precies in tijden van gratis media en internet nodig om te blijven investeren in de kwaliteit van nieuwsredacties (De Rijck, 4 december; De Preter, 3 december), om het voortbestaan op lange termijn te garanderen. Acties bij de bekendmaking bleven niet uit (V.D.Y. & S.V.H., 2008, 9 december). Uiteindelijk zijn van de 26 aangekondigde ontslagen 13 overgebleven tijdens nieuwe onderhandelingen (J.I.R., 2009, 30 april; Van Belle, 2009, 25 maart) 34. De bekendmaking van de namen kwam echter aan als een donderslag bij heldere hemel. Uit protest is de krant op 18 mei 2009 voor het eerst in haar geschiedenis niet verschenen (“Vandaag verschijnt De Morgen niet”, 2009, 18 mei). Het ontslag van alom gerespecteerd huisfotograaf Filip Claus geeft nog maar eens het bewijs dat jaren van beroepservaring, status en erkenning nauwelijks nog een rol lijken te spelen in de huidige context. Een zware klap kregen ook 35 freelance fotojournalisten bij Corelio. Bij de besparing werd eveneens aangekondigd dat de tarieven voor regionale foto’s voortaan zouden gereduceerd worden tot 16 34
Ook de geplande verhuis van De Morgen naar de gebouwen waar ook Het Laatste Nieuws gevestigd is, werd uiteindelijk afgelast door veelvuldig protest uit vrees voor de autonomie van de redactie. Nu al neemt de krant immers een groot deel van haar economische berichtgeving over van De Tijd (die voor 50 procent eigendom is van De Persgroep), terwijl voor de sportberichtgeving artikels worden aangeleverd door Het Laatste Nieuws (De Rijck, 2008, 4 december; De Rijck & De Preter, 2008, 3 december).
40
euro. Dat is een halvering tegenover het vroegere publicatierecht van 31, 40 euro (Paul De Malsche, persoonlijke mededeling, 2009, 20 april). Dit is zelfs minder dan de prijs die in 1989 werd betaald (Callewaert, 2009, 9 januari)35. Bovendien besliste Corelio vanaf januari 2009 voor alle regionale fotografie een beroep te doen op schrijvende medewerkers (V.D.Y. & S.V.H, 2008, 9 december). Zo raadde Peter Vandermeersch de journalisten aan een toestelletje van 199 euro te kopen (Tormans, 14 januari 2009). 'De technologie is zodanig geëvolueerd dat beeldmateriaal niet langer het exclusieve terrein is van specialisten. Met digitale fototoestellen beeldmateriaal versturen via internet is voor iedereen haalbaar en de basistechnieken voor fotografie zijn voor iedereen toegankelijk', aldus Vandermeersch (De Backer, 2008, 3 december)36. Bovendien moeten de freelancers die nog foto’s willen leveren aan het gehalveerde tarief, ook tekst leveren, het “doodsvonnis voor de persfotografie” volgens VVJ‐voorzitter Pol Deltour. De beslissing is een devaluatie van het vak, broodroof voor erkende persfotografen en een bedreiging voor de noodzakelijke professionele kwaliteit (Callewaert, 2009, 9 januari). In december werden reeds stakingen gehouden en acties37 gevoerd door de freelance fotografen van Het Nieuwsblad (M.V.B.D., 2008, 9 december). Op het internet startten ze ook de petitie “Red de persfotografie” (www.ipetitions.com/petition/reddepers) uit bezorgdheid voor hun brood en voor het kwaliteitsverlies dat gepaard gaat bij het inschakelen van schrijvende journalisten voor regionale foto’s. De VVJ en fotografen voegen er ook aan toe dat “de schriftelijke verslaggeving er onvermijdelijk op zal achteruitgaan wegens de bijkomende werkdruk op de schouders van de schrijvende journalisten' (D.S.L., 2008, 4 december, De Backer, 2008, 16 december). Deze zeer recente ontwikkelingen hebben ons ervan overtuigd dat geen enkele Vlaamse persfotograaf nog op beide oren kan slapen wat zijn professionele toekomst betreft.
35
Een jaar geleden verging het freelance persfotografen bij Het Laatste Nieuws niet veel anders: zij krijgen nu slechts 12 euro voor een foto (De Malsche, persoonlijke mededeling, 2009, 20 april). 36 Er zullen zelfs infosessies “Hoe maak ik een foto?” georganiseerd worden voor de regionale journalisten (Callewaert, 2009, 9 januari). 37 Zo stuurden sommige persfotograven halve foto’s op als aanklacht tegen de halve tarieven (M.V.B.D., 2008, 9 december).
41
DEEL 2. ONDERZOEKSMETHODE 1.
Inleiding en onderzoeksvraag
Toenemende marktwerking, commerciële en technologische ontwikkelingen en de parallelle optocht van multimediajournalisten en burgerfotografen zetten de beroepspraktijk van de persfotograaf onder druk. We hernemen hier onze centrale onderzoeksvraag: “In welke mate hebben economische en technologische ontwikkelingen een invloed op de professionele identiteit van de Vlaamse persfotograaf?” Belangrijke onderzoeksvragen die daaruit voortvloeien zijn onder meer: ‐
Hoe ziet de huidige, dagdagelijkse werkpraktijk van de Vlaamse persfotograaf er uit?
‐
Is er een deprofessionalisering van het beroep aan de gang?
‐
Krijgen persfotografen nog foto’s gepubliceerd, en welke obstakels ervaren ze daarbij?
‐
Hoe reageert de Vlaamse persfotograaf zelf op de economische en technologische veranderingen?
‐
Welke standpunten neemt de beroepsfotojournalist in tegenover amateurfotografen en multimediajournalisten?
‐
Kan de persfotograaf zijn maatschappelijke betekenis en functie behouden, of is de tijd rijp voor een herdefiniëring van de fotojournalistiek?
Om een antwoord te vinden op deze en verwante vragen is het noodzakelijk om inzicht te krijgen in het individueel profiel van Vlaamse persfotografen en hoe zij deze nieuwe ontwikkelingen omgaan. Een academisch onderzoek dat deze actuele vraagstelling in kaart brengt, is op Vlaams niveau onbestaande. We hebben dan ook gekozen voor kwantitatief onderzoek aan de hand van een sociologische profielstudie38 om de situatie op de meest exhaustieve manier in beeld te brengen. Het domein van de journalism studies kent inmiddels een noemenswaardige geschiedenis aan sociologische journalistenenquêtes. In al deze journalistenenquêtes blijft de rol van de fotojournalist echter sterk onderbelicht. Volledigheidshalve geven we hieronder niettemin een kort overzicht van de belangrijkste internationale en nationale studies naar de identiteit van de journalist. Aan de 38
Onze sociologische interesse in het beroep van de fotojournalist wordt gevoed vanuit een bezorgdheid rond de professionele toekomst van deze groep, die als onderdeel van de journalistiek toch een belangrijke waakhondfunctie heeft in een democratische samenleving. “If the media in the broadest possible sense are the sites of the struggles over meaning and symbolic exchange in global society, it becomes essential to understand the working lives of the people within the creative industries” (Deuze, 2007a, p. 82).
42
bakermat van deze onderzoekstraditie ligt de sociologische studie van Johnstone, Slawski en Bowman in 1976. Het onderzoek werd grotendeels voortgezet door Weaver en Wilhoit, die eerst in 1986 en vervolgens in 1996 een Amerikaanse journalistensurvey afnamen. Deze twee mijlpalen hebben wereldwijd aangezet tot verder, sociologisch journalistenonderzoek. Bovendien was Weaver (1998b) de eerste om een poging tot crossnationale vergelijking te ondernemen tussen de journalistenenquêtes van 21 verschillende landen, die hij samenvatte in The Global Journalist. Ook Vlaanderen heeft al een repertoire opgebouwd aan sociologische profielstudies bij journalisten. Een belangrijke studie is die van Els De Bens, Steve Paulussen en Mieke De Clerq in 2003, die voor het eerst de totale populatie van beroepsjournalisten in Vlaanderen bestreek. In het vervolgonderzoek van 2008 deed het Center for Journalism Studies onder meer volgende vaststellingen (Raeymaeckers, Paulussen & De Keyser, 2008a‐b‐c): •
De typische beroepsjournalist is een hoogopgeleide, blanke man van 42.
•
Een kwart is freelancer, een vijfde zelfs in hoofdberoep.
•
Journalisten hebben een arbeidsintensief beroep. Flexibiliteit is belangrijk.
•
Er heerst een hoge graad van beroepstevredenheid , iets minder voor wat betreft loon, werkdruk of promotiekansen.
•
Men is het eens dat journalisten vooral betrouwbare informatie moeten verschaffen, analyse en duiding bij complexe problemen, en dat informatie zo snel mogelijk moet worden verspreid.
Slechts 3,1% van alle Vlaamse beroepsjournalisten geeft aan fotograaf te zijn. Opvallend is wel dat 60% daarvan tevreden is over zijn functie, een vierde zelfs heel tevreden (15% is deels tevreden, deels ontevreden). Meer dan de helft (62%) staat echter neutraal (25%), ontevreden (14%) of zeer ontevreden (14%) tegenover zijn statuut (eigen berekeningen op basis van gegevens uit Raeymaeckers, Paulussen & De Keyser, 2008a‐b‐c) . Dit lijkt al een voorzichtige aanwijzing van de atypische werksituatie waar veel fotojournalisten mee kampen.
43
2.
Onderzoeksopzet
We hebben zoals gezegd in dit onderzoek gekozen voor een kwantitatieve aanpak. Bovendien leek het ons opportuun om parallel te werken aan het onderzoek in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Fotojournalistiek (NVF/NVJ) onder leiding van onderzoekers Dr. Alexander Pleijter (Universiteit Leiden) en Prof. Dr. Frits Gierstberg (Erasmus Universiteit Rotterdam). In het najaar van 2008 en het voorjaar van 2009 hebben zij het onderzoek “Fotojournalistiek in perspectief: De rol en toekomst van de fotojournalist” gevoerd op Nederlandse bodem. Voor het onderzoek hebben we gewerkt met een gestandaardiseerde, elektronische enquête. We hebben een groot deel van de vraagstelling overgenomen uit de Nederlandse vragenlijst, aangepast aan de eigenheid van de Vlaamse situatie en verder aangevuld met vragen op basis van eigen interesse en literatuur. Vervolgens hebben we de enquête bij wijze van pretest voorgelegd aan vier persfotografen. Achtereenvolgens hebben Stijn Pieters (2009, 1 april), Christophe Vander Eecken (id.), Lieven Van Assche (2009, 2 april) en Eric De Mildt (id.) ons in een diepte‐interview persoonlijk gewezen op leemtes of onduidelijkheden in de vraagstelling. Ze wisten bovendien allen vanuit eigen achtergrond de context te schetsen, en hebben dan ook voor verrijkende inzichten gezorgd. Wat de steekproeftrekking betreft, rees initieel het probleem dat er geen overzichten of lijsten bestaan van alle Vlaamse persfotografen. Om willekeur te voorkomen, hebben we er dan ook voor geopteerd de databank van de Vlaamse Vereniging van Journalisten als basis te gebruiken voor onze steekproef. De categorie fotografen in deze databank omvat alle persfotografen die in het bezit zijn van een perskaart en daarmee officieel geregistreerd staan als beroepsjournalist. Wanneer we dus in onze analyses spreken over de Vlaamse persfotograaf, refereren we uitsluitend naar bovenstaande categorie. We hebben geen vat op het aantal en profiel van alle overige fotojournalisten in Vlaanderen, dat mogelijks systematisch afwijkt van onze resultaten. Zo geeft Stijn Pieters (persoonlijke mededeling, 2009, 1 april) aan: ‘Veel van mijn collega’s kiezen er bewust voor geen perskaart aan te vragen, omdat ze dan al te zeer beperkt zijn in commerciële nevenactiviteiten die ze financieel zo broodnodig hebben’. Niettemin kan deze groep van bijna 200 respondenten een zeer waardevol beeld schetsen van wat vandaag in Vlaanderen leeft binnen het beroep van de persfotograaf. Van de 207 respondenten in de databank vielen op voorhand 17 respondenten af omwille van foutieve of achterhaalde registratie (pensioen, stopzetting activiteiten). Dat herleidde de dataset tot 190 en bracht de vereiste steekproefgrootte op 128.
44
Voor het uitsturen van de online enquêtes zonden we alle respondenten39 uit het databestand op zondag 12 april 2009 een persoonlijk e‐mailbericht met een uitnodiging voor het onderzoek en een bijhorende link naar de enquête. De eerste week kregen we 66 enquêtes binnen, wat overeenkomt met een respons van ongeveer 35%. Een week later ontvingen onze respondenten per e‐mail een herinnering, waardoor de respons opliep tot 52%. De derde en vierde week konden we door meermaals telefonisch contact de respons nog optrekken tot 76%. We hebben dus een uiteindelijke respons bewerkt van 145 respondenten40. Daarmee zitten we boven de vereiste minimumgrootte van de steekproef. Het laat ons ook toe uitspraken te doen over de totale populatie (alle 190 actieve Vlaamse persfotografen met de titel beroepsjournalist). De afbeelding k an niet worden weergegev en. Het is mogelijk dat er onv oldoende geheugen beschik baar is op de computer om de afbeelding te openen of dat de afbeelding beschadigd is. Start de computer opnieuw op en open het bestand opnieuw. A ls de afbeelding nog steeds wordt v oorgesteld door een rode X, k unt u de afbeelding v erwijderen en opnieuw inv oegen.
Bron: http://www.surveygizmo.com.
39
Een aantal respondenten van buitenlandse afkomst konden om taalkundige redenen niet deelnemen, en van 7 respondenten hadden we geen contactgegevens. 40 Twaalf enquêtes zijn partieel ingevuld en zullen slechts voor een deel van de analyse aangewend worden.
45
3.
Data‐analyse
Voor onze data‐analyse hebben we gebruik gemaakt van SPSS 17. De voornaamste analysemethode was voor ons de eenvoudige frequentietabel. Waar relevant, hebben we een split file doorgevoerd (bijvoorbeeld voor geslacht) of de analyse op select cases toegepast (bijvoorbeeld freelancers). Verder hebben we een aantal kruistabellen samengesteld met X²‐significantietoets om significante samenhang te testen tussen nominale variabelen. Verder zijn ook enkele t‐testen gebruikt voor afhankelijke metrische variabelen, en een aantal Mann‐Whitney significantietesten voor ordinale variabelen (waar we een vierpuntenschaal gebruikt hebben van helemaal akkoord tot helemaal niet akkoord). Alles is getest op het 0,05‐niveau, tenzij anders vermeld. De p‐waarde van significantietoetsen wordt telkens tussen haakjes vermeld wanneer kleiner dan 0,05. Voor de analyse van de samenhang tussen inkomen en statuut (X²‐significantietoets) hebben we de categorieën een deel van mijn inkomen en slechts enige bijverdienste samengevoegd om aan de minimumvoorwaarden van de toets te voldoen. Om eigen analyse uit de enquête van de beroepsjournalist (Raeymaeckers et al., 2008) te halen, hebben we select cases doorgevoerd voor de functie fotograaf. De bronverwijzing naar het Nederlands onderzoek (Gierstberg & Pleijter, 2009) en het Vlaams onderzoek bij beroepsjournalisten (Raeymaeckers, Paulussen & De Keyser, 2008a‐b‐c) zullen we enkel aan het begin van elk hoofdstuk of onderdeel herhalen, tenzij we letterlijk citeren. We willen met klem benadrukken dat dit enkel ter bevordering van de leesbaarheid is, en alle resultaten die naar Nederlandse persfotografen en Vlaamse beroepsjournalisten verwijzen uit een van beide studies afkomstig zijn.
46
DEEL 3. ONDERZOEKSRESULTATEN 1.
Profiel van de Vlaamse persfotograaf
1.1.
Socio‐demografische kenmerken
Een eerste zaak die opvalt, is dat fotojournalistiek nog steeds een mannenwereld is. Met 85% maken de mannen net zoals in Nederland (Gierstberg & Pleijter, 2009) het merendeel uit van de Vlaamse persfotografen (N = 133). Met slechts 15% vrouwen in beide regio’s is het duidelijk dat binnen de fotojournalistiek de ongelijke man‐vrouwverhouding meer uitgesproken is dan bij Vlaamse beroepsjournalisten algemeen (27,8%) (Raeymaeckers, Paulussen & De Keyser, 2008a).41 De gemiddelde leeftijd ligt in vergelijking met Nederland iets lager, op 41 jaar. Vrouwelijke fotografen zijn significant (p = 0,001) jonger dan hun mannelijke collega’s, met 36 tegenover 42 jaar. De verdeling over leeftijdscategorieën is licht rechtsscheef: meer dan een derde van de persfotografen (38%) is dertiger, en ook de veertigers zijn ruim vertegenwoordigd met 29%. De gemiddelde anciënniteit van de Vlaamse persfotograaf komt in sterke mate overeen met die van de Vlaamse beroepsjournalist (respectievelijk 15,2 en 15,1 jaar). Mannen blijven gemiddeld 15,8 jaar in dienst, vrouwen zakken naar een significant (p = 0,007) lagere anciënniteit van 11,6 jaar. 41
We willen hier een korte verwijzing maken naar Tunstall. Hoewel vrouwen volgens hem de laatste twee
decennia een opmars hebben gemaakt (ook gestaafd door bv. Raeymaeckers…), “ “they may have effectively taken one step backwards as a consequence of increased freelance and casual employment”.
47
Nederlandse persfotografen
Vlaamse persfotografen
Vlaamse beroepsjournalisten
(N = 439)
(N = 145)
(N = 682)
Aandeel vrouwen
15%
15%
27,8%
Gemiddelde leeftijd
44
41
42
Mannen
−
42
−
Vrouwen
−
36
−
Gemiddelde anciënniteit
−
15,2
15,1
Mannen
−
15,8
−
−
11,6
_
Vrouwen
Tabel 1: Socio‐demografische gegevens van de Vlaamse (2009) en Nederlandse (Gierstberg & Pleijter, 2009) persfotograaf en de Vlaamse beroepsjournalist (Raeymaeckers et al., 2008a).
Ongeveer een derde van de respondenten (33%) heeft een specifieke fotografische opleiding gevolgd aan een hogeschool (geen academie). Een vijfde (21%) kan een specifiek diploma van de kunstacademie voorleggen. In Nederland zijn dat er iets meer (27%). Een derde dominante opleiding (14%) is de basisopleiding fotografie in het middelbaar, waarbij een respondent benadrukt dat deze “is zeker evenwaardig aan elke andere vermelde foto‐opleiding; de programma's zijn nauwelijks verschillend”. Ongeveer een tiende van de erkende, Vlaamse persfotografen (9%) heeft fotografie gevolgd aan een avondschool, en tien respondenten (8%) definiëren zichzelf als autodidact. Dit is een opmerkelijk verschil met de Nederlandse resultaten, waar ruim 30% aangeeft autodidact te zijn (N = 439).42 Een kleine fractie (6%) komt uit grafische, audiovisuele of journalistieke opleidingen. De overige Vlaamse persfotografen (10%) geven een eigen antwoord op, waarbij praktijk‐ of werkervaring de opvallendste terugkomer is (N = 131).
42
Die afwijking kan voor een deel te wijten zijn aan het verschil in onderzoekspopulatie: in Nederland zijn alle fotojournalisten aangesproken, in dit onderzoek slechts de beroepsjournalisten die als fotograaf ingeschreven staan bij de VVJ. De kans bestaat dat er systematische verschillen zijn in opleiding tussen deze beroepsgroep en alle overige persfotografen in Vlaanderen die niet vasthangen aan de VVJ.
48
1.2.
Werksituatie en beroepskenmerken
1.2.1. Statuut, tijdsbesteding en inkomen Aan het begin van de enquête verzochten we de bevraagden om hun rol als journalist te typeren. Bijna alle respondenten (93,8%) percipiëren zichzelf werkelijk als fotojournalist. Slechts 6% omschrijft zijn rol als multimediajournalist (een journalist die schrijft, filmt, fotografeert, etc.) en één respondent is een schrijvend journalist die af en toe ook foto’s maakt (N = 145). Meer dan vier op de vijf persfotografen werken als freelancer. De meerderheid (63%) werkt met zowel vaste als wisselende opdrachtgevers.43 Een vijfde (20%) geeft aan enkel vaste opdrachtgevers te hebben. Slechts 17% van de Vlaamse persfotografen werkt in vast dienstverband (N = 143). Dat is nog iets meer dan in Nederland, waar minder dan een tiende van de persfotografen vast werkt (Gierstberg & Pleijter, 2009). Het contrast tussen persfotografen en beroepsjournalisten is echter groot: in Vlaanderen heeft driekwart van de beroepsjournalisten een vaste aanstelling (Raeymaeckers et al., 2008a). Over de hele lijn hebben onze respondenten gemiddeld drie vaste opdrachtgevers. Het aantal vaste opdrachtgevers is significant (p = 0,026) groter bij respondenten met zowel vaste als wisselende opdrachtgevers. Zij hebben er gemiddeld vier, in tegenstelling tot freelancers met enkel vaste opdrachtgevers die er gemiddeld twee hebben (N = 135). Van die laatste groep werkt ruim een derde voor slechts één vaste opdrachtgever. Het aantal uur per week dat de gemiddelde respondent besteedt aan ‘fotojournalistieke werkzaamheden’ (fotograferen, maar ook research, fotobewerking of logistiek) ligt vrij hoog, op een 39‐urenweek. Er is bovendien sprake van een rechtsscheve verdeling: sommige respondenten werken zelfs tot 80 uur per week. Een groot deel van de Vlaamse persfotografen neemt zijn werk dus letterlijk mee naar huis. In Nederland werkt de gemiddelde persfotograaf slechts een bescheiden 25 uur per week. De tijd die onze respondenten spenderen aan ‘andere vormen van fotografie’ (bv. commerciële randactiviteiten) varieert tussen 0 en 50 uur per week, maar gemiddeld ligt dat aantal op slechts vijf uur per week. Nederlandse collega’s besteden nog 15 uur per week aan niet‐ journalistieke fotografie. De belangrijkste verklaring hiervoor zijn de condities waaraan Vlaamse persfotografen van de VVJ gebonden zijn, m. n. dat ze in hun hoedanigheid van beroepsjournalist van fotojournalistiek hun hoofdberoep moeten maken en commerciële activiteiten slechts beperkt mogen toepassen (wet van 30 december 1969). Kritiek op deze opgelegde norm van de Erkenningscommissie weerklinkt al jaren bij persfotografen, zo ook bij een respondent uit ons
43
Geen van de respondenten heeft enkel wisselende opdrachtgevers.
49
onderzoek: “Heel belangrijk en noodzakelijk vind ik de aanpassing van de wet van 1969, die zegt dat persfotografen enkel mogen werken voor publieke media. Dit is niet langer houdbaar als je ziet hoe de prijzen kelderen en de fotojournalist het mes op de keel wordt gezet. Onze politici moeten hiervoor dringend aan de slag, zodat de Erkenningscommissie bredere normen kan hanteren.”44 Ten slotte besteden Vlaamse persfotografen weinig tijd aan ‘journalistieke activiteiten’ (schrijven, redigeren, etc.). Gemiddeld beslaat dit werk amper 2 uur per week, en als we de analyse selectief toepassen op de categorie ‘fotojournalisten’, slinkt dat nog tot 1 uur per week (N = 138). Nederland haalt opnieuw iets meer (5 uur per week). Ondanks de uren per week die een persfotograaf gemiddeld in zijn werk geïnvesteerd, leeft maar twee derde (66%) volledig van het beroep. Een derde van de respondenten (29%) haalt slechts een deel van zijn inkomen uit de fotojournalistiek en voor 5% is het werk maar een bijverdienste (N = 141). In Nederland is de situatie nog iets slechter: daar haalt de helft van de fotojournalisten een volledig inkomen uit fotojournalistiek werk. Zoals kon worden verwacht, hangt het inkomen in sterke mate samen met het statuut. In de categorie vast dienstverband haalt bijna iedereen (96%) zijn volledige inkomen uit fotojournalistiek, voor de freelancer met enkel vaste opdrachtgevers daalt dat naar acht op de tien (79%) en de freelancer met zowel vaste als wisselende opdrachtgevers lijkt het meest in onzekerheid te leven: hier haalt slechts de helft (54%) zijn totale inkomen uit de fotojournalistiek. De meest plausibele verklaring is de onzekere status van freelancers met vaste en wisselende opdrachtgevers. Vaak moeten zij noodgedwongen hun inkomsten aanvullen met andere (fotografische) activiteiten. Een kleine kanttekening die we niettemin willen maken: het is ook mogelijk dat freelancers met vaste en wisselende opdrachtgevers er zelf voor kiezen zich op lossere basis te engageren en zo vrijwillig geen volledig inkomen halen uit de beroepsactiviteit.
44
Dit is in Nederland al het geval: daar mag men 40% commerciële activiteiten opnemen (Deceunynck, 2001e).
50
100% 80% 60%
M Mijn volledige inkomen
40%
EEen deel van m mijn in nkomen
20%
Slechts enige b bijverdienste
0% Vast Vaste dienstverband opdrachtgeevers
Vaste en wisseleende opdrachttgevers
Figuur 1: Inkomen volg gens statuut.
Bovenstaaande cijferss over de sttatuten, tijdssbesteding en e het inkom men lijken de trend van atypisch werk, ho oge werkdru uk en structturele werko onzekerheid voor de fottojournalistiek (cf.Deuze e, 2007a; Storey et al., 2005; ) te bevestigeen. w dat weinig ingeschreven persffotografen subsidies Ondankss de moeiliijke situatiee merken we aanvrageen. Meer daan twee op de drie (69% %) doen gee en moeite. Een E derde vvan de respo ondenten (31%) vrraagt subsid dies aan bij organisatiess als de Kon ning Boudew wijnstichting of het Fond ds Pascal Decroos, maar slech hts 7% krijgtt er ook regelmatig toeggewezen en slechts één n respondentt bij elke aanvraagg (N = 141). Een respond dent merkt d daarbij op daat “beide orgganisaties diiscrimineren steevast freelancers vermits je maar een n aanvraag kan k indienen n als je van een hoofdreedacteur be evestiging den. Zo zijn h het steeds deezelfden meet goede contacten of krijgt dat je reportagge zal gepubliceerd word d die met hett geld gaan lo open.” fotografen in vast dieenstverband S e en technolo ogie 1.2.2. Specialisatie Een inh herent ondeerdeel van het professsioneel proffiel van de Vlaamse p persfotograaaf is zijn inhoudelijke specialisatie en tech hnische uitru usting. n geeft minimum één on nderwerp aaan als specialisatiegebied d. Slechts Bijna 70% van de peersfotografen de (31%) steelt dus dat hij niet gesp pecialiseerd, maar breed d georiënteeerd is. Bovenstaande een derd resultateen staven dee bevindingeen van de Neederlandse sstudie, waaru uit bleek datt specialisere en of het vinden vvan een nichee helpt in on nzekere tijden (Gierstberg & Pleijter, 2009). Ook TTunstall (200 01) hangt die men ning aan. In tegenstellingg tot de Vlaamse beroe epsjournalisteen (Raeymaeckers et al., 2008b) zijn vrou uwelijke perssfotografen n niet significant minder ge especialiseerrd dan mann nen.
51
Ongeveer twee derde van de ingeschreven persfotografen (69%) geeft cultuur aan als specialisatie. Bijna evenveel respondenten (59%) vinken de categorie media aan. Politiek volgt op de voet (58%). Lifestyle is een specialisatie voor de helft van de fotografen (51%). Ook economie geeft bijna de helft op als vakgebied (44%). De entertainmentindustrie (showbizz, beroemdheden) krijgt 41% bijval. Sport blijft eveneens een veel gekozen specialisatie (39%), evenals toerisme (39%). Justitie doet het iets minder goed met 37%. Ongelukken of natuurrampen komen op een derde (31%). Een vijfde van de respondenten (21%) is gespecialiseerd in wetenschap. Natuur en milieu (17%) en technologie (16%) komen minder frequent voor als vakgebied. In de staart vinden we transport (13%) en oorlog. Deze laatste categorie bewijst met 11% nog maar eens dat ze niet voor iedereen is weggelegd (N = 140). Onder de andere specialisaties (10% van de respondenten) zien we regionieuws, culinaire en portretfotografie de revue passeren, alsook architectuur, sociaaldocumentaire reportages en Vlaamse film. Eén respondent doet beeldbewerking van bijna alle opgegeven onderwerpen. Bij Vlaamse beroepsjournalisten bleken enkele specialisatiedomeinen typisch mannelijk of vrouwelijk te zijn. Hier vinden we echter geen significante oververtegenwoordiging bij lifestyle (vrouwelijk), noch bij politiek of justitie (mannelijk). Enkel economie (p = 0,035) en sport (p = 0,027) bewijzen zich opnieuw als mannelijke specialisaties, met respectievelijk 47% en 43% van de mannen tegenover 21% en 16% van de vrouwen die de categorie als vakgebied aangeeft. Wat technologie betreft, domineert de spiegelreflexcamera. Alle respondenten, zowel zij die zich als fotojournalist omschrijven als de zes multimediajournalisten en de schrijvende journalist die af en toe foto’s maakt, gebruiken meestal of altijd een professioneel fototoestel. Slechts 8% gebruikt regelmatig een pocketcamera, iets meer dan 10% af en toe, en meer dan 85% wijst het van de hand. De videocamera en mobiele telefoon doen nog slechter met respectievelijk 93% en 97% procent van de respondenten die deze toestellen zelden of nooit gebruikt (N = 133). Daarbij moeten we wel opmerken dat de categorie die vaak een pocketcamera of mobiele telefoon gebruikt, wellicht niet ingeschreven staat als fotograaf maar als schrijvend journalist in een andere database. Naast de spiegelreflexcamera is ook de digitale technologie diep doorgedrongen. Bijna alle ingeschreven persfotografen (83%) werken volledig digitaal. Wat meer is: niemand werkt nog volledig analoog, en slechts vier respondenten geven aan meer met analoge dan digitale fotografie te werken (N = 138). 1.2.3. Financiële inbreng en bijscholing Aan bovenstaande technologie hangt een behoorlijk prijskaartje: de investeringen voor apparatuur en toebehoren lopen vaak ontzettend hoog op. Deze kost moeten uitgevers, vakbondsorganisaties 52
en beroepsassociaties als de VVJ in rekening brengen wanneer ze onderlinge discussies voeren over de leefbaarheid van het beroep (bv. de minimumtarieven voor foto’s). In camera’s, lenzen en toebehoren alleen al investeren onze respondenten gemiddeld 3274 euro per jaar. De maxima lopen zelfs op tot 12000 euro. Daar komt gemiddeld nog eens 1530 euro bij aan computers, printers en randapparatuur (maximum 5000 euro), jaarlijks gemiddeld meer dan 550 euro aan software (sommigen besteden zelfs tot 8000 euro) en nog eens gemiddeld bijna 90 euro (maximum 700 euro) aan cursussen of bijscholing. Alles samen bedraagt deze jaarlijkse, gemiddelde investering dus bijna 5500 euro. Nederland klokt zelfs af op 8000 euro aan gemiddelde investering per persfotograaf het afgelopen jaar (Gierstberg & Pleijter, 2009). Dat de investering in creatieve industrieën als fotojournalistiek doorgaans zeer groot is, lazen we al bij Caves (2000) en Hesmondhalgh (2002). Opmerkelijk is wel dat Vlaamse persfotografen met freelancerstatuut gemiddeld meer dan het dubbel (5760 euro) investeren in fotojournalistiek materiaal in vergelijking met persfotografen in dienstverband (2435 euro), terwijl zij precies een minder leefbaar statuut hebben (cf. supra). Het verschil is opnieuw statistisch significant (p = 0,004). Voor bovenstaande bijscholing gebruikte de Vlaamse persfotograaf een aantal bronnen in de afgelopen vijf jaar. Het internet (websites) staat met stip op de eerste plaats: driekwart (75%) heeft er wel eens gebruik van gemaakt (N = 138). Ook collega’s zijn voor velen een bron van professionele informatie of inspiratie. Hier getuigt 72% wel eens beroep op te hebben gedaan voor bijscholing. Pas op de derde plaats komt vakliteratuur (boeken of tijdschriften), met twee op de drie respondenten (66%). Tot slot heeft 30% de afgelopen vijf jaar een of meerdere cursussen gevolgd om zich verder te bekwamen of te specialiseren. Dit is ook in Nederland de minst populaire bron van bijscholing, wellicht omwille van de kostprijs of tijdsgebrek. 1.2.4. Actieradius en afzetmarkt We vroegen de respondenten (n = 128) procentueel te antwoorden waar ze hun fotojournalistieke werkzaamheden verrichten, met een totaal van 100%. Zoals blijkt uit figuur 5, verricht de Vlaamse persfotograaf zijn werk gemiddeld het meest op landelijk niveau (d.i. op heel het Belgisch grondgebied), in iets meer dan een derde (37%) van zijn tijd. Het lokaal of regionaal niveau komt op de tweede plaats, met gemiddeld 34%. Op uitsluitend Vlaams niveau blijven de fotografen niet vaak, zo toont het gemiddelde van 16%. Verhoudingsgewijs verrichten onze fotografen bovendien weinig fotojournalistiek in het buitenland (13%). 53
Uiteraarrd moeten we w hier rekening houdeen met ove erlapping op p regionaal, Vlaams en landelijk niveau. De percentaages geven echter een meer concrrete indicatiie van de reegio’s waar Vlaamse persfoto ografen zich aal dan niet frrequent begeeven voor hu un werk.
13 3,2% 33,7%
Lokkaal of regionaaal (in één plaaats of regio in n België) Op Vlaams niveaau Lan ndelijk (in heel België)
37,4% 15,7 7%
In h het buitenland d
Figuur 2: Actieradius.
De actieradius is als parameter n niet voldoende om de acctiviteit van eeen persfoto ograaf te besschrijven. z afzetmarrkt, m. n. we elke media zijn z foto’s all dan niet re egelmatig Een tweeede belangrrijk punt is zijn publiceren. Leiders d daarin zijn vo olgens de enquête landelijke dagblad den en websiites. n de respond denten (90%) kan zijn fotto’s soms veerkopen aan landelijke da agbladen De meerrderheid van als De M Morgen of Gaazet van Anttwerpen, 70% % zelfs vaakk. Ook op weebsites (geen n eigen webssites) kan een vierd de (25%) reggelmatig iets kwijt, en voor nog eens een derde (3 30%) is dat ssoms het gevval. Bij alle overige o media klinkt hett antwoord iets i pessimisstischer. Daaar kan meer dan de helfft van de erkende, Vlaamse fotojournalisten zijn foto’s zelde en of nooit kwijt. D De general interest‐ publiekstijdschriften (bv. Knack, Humo) scoren binnen deze categoriie nog het beste: 47% kaan er zijn oms (25%) off vaak (22%)) aan verkop pen. Ook buitenlandse m media doen h het nog relattief goed. foto’s so 33% van n de respond denten ziet eer af en toe zijn foto’s ggepubliceerd d, en bij een kleinere fractie (9%) gebeurt dat zelfs vaaak. Voor de o overige media tellen we tussen de 20 0% en 30% aaan responde enten die n foto’s kwijtt kunnen. Bijjna een derd de (28%) kan soms op de betalende, rregionale er soms tot vaak hun minder respo ondenten (24 4%) verkoopt zijn foto’s soms aan het gratis, pers rekenen (12% vvaak), iets m al equivalentt (11% vaak)). Gespecialliseerde publliekstijdschrif iften (speciall interest) pu ubliceren regionaa van 23% % van de foto ografen wel eeens beeldm materiaal (van 7% vaak). In vaktijdsch hriften ten sslotte kan precies ééén vierde vaan de respon ndenten van tijd tot tijd h haar foto’s kkwijt (7% vaaak) (N = 138)..
54
Publicatie buiten de media komt uit de enquête als een waardige alternatief. Iemand geeft daarbij toe dat “investeren in andere vaste klanten buiten de pers geeft je wat zekerheid, mocht je bedankt worden voor je diensten bij de krant.” Bijna de helft van de respondenten (48%) levert af en toe foto’s aan bedrijven, een tiende zelfs vaak. Daarmee is de commerciële sector toch een aanzienlijke afzetmarkt voor foto’s van de onderzochte beroepsgroep, hoewel een stuk minder populair dan in Nederland (45% vaak) (Gierstberg & Pleijter, 2009). Ongeveer een derde (38%) krijgt soms opdrachten van overheidsinstanties (7% vaak). Niet‐gouvernementele organisaties tenslotte publiceren minder frequent foto’s van Vlaamse persfotografen, maar nog steeds kan een derde (30%) er zijn foto’ soms kwijt (N = 138). Dat is meer dan voor vaktijdschriften, special interest‐ publiekstijdschriften, betalende en gratis regionale pers. Toch doet voor overheidsinstanties en NGO’s Nederland opnieuw beter: respectievelijk een kwart en 10% van de Nederlandse persfotografen levert vaak aan de organisaties.
Vaak
Soms
Zelden of nooit
Landelijke dagbladen
70,3%
19,6%
10,1%
Websites
25,4%
29,7%
44,9%
Publiekstijdschriften general interest
21,7%
25,4%
52,9%
Buitenlandse media
8,7%
32,6%
58,7%
Betalende regionale pers
11,6%
16,7%
71,8%
Vaktijdschriften
6,5%
18,1%
75,4%
Gratis regionale pers
10,9%
13,0%
76,1%
Publiekstijdschriften special interest
6,5%
16,7%
76,8%
Bedrijven
10,1%
37,7%
52,2%
Overheid
6,5%
31,2%
62,4%
NGO’s (non‐profit)
4,3%
25,4%
70,3%
Tabel 2: Mediale en extramediale afzetmarkt.
Gezien fotografen in vast dienstverband ook gekoppeld zijn aan één Vlaams medium, is het logisch dat freelancers significant meer leveren aan bijvoorbeeld buitenlandse media (p = 0,047), bedrijven (p = 0,001) en overheidsorganisaties (p = 0,017). Een bijzondere afzetmarkt voor Vlaamse persfotografen zijn de fotoagentschappen, die op hun beurt leveren aan media of bedrijven. Meer dan een derde (36%) van de respondenten levert foto’s aan een fotoagentschap (N = 140). De meerderheid (70%) doet dat in de hoedanigheid van freelancer met zowel vaste als wisselende opdrachtgevers, en bijna een op de vijf (18%) werkt er in vast dienstverband. Eén vaste werknemer bij een groot fotoagentschap relativeert daarbij het verschil 55
tussen freelancers en vaste werknemers: “Ik heb inderdaad voordelen die eigen zijn aan in werken in loondienst, zoals een klein, maar goed loon dat niet volgens de barema’s wordt bepaald. Toch voel ook ik de crisis, niet door minder werk maar door ander werk.” Naast mediale of extramediale organisaties, probeert iets meer dan de helft van de respondenten (54%) ook zelf verspreiding te geven aan zijn foto’s door ze te presenteren op een eigen website (N = 138). Dit is een belangrijk punt waar de digitale technologie en specifiek het internet ook voor de professionele persfotograaf een positieve evolutie inhoudt: hij kan er werk tonen dat hij in de media niet kwijt kan. Het biedt hem echter geen meeropbrengst, enkel meer verspreiding en hopelijk bekendheid. 1.2.5. Fotopersprijzen Een populair uithangbord van de fotojournalistiek zijn de Vlaamse fotojournalistieke prijzen en vooral de jaarlijkse World Press Photo. De zichtbaarheid en publieke aandacht die aan dergelijke wedstrijden wordt gegeven, bieden echter een licht vertekend beeld over de beroepsgroep zelf, zo merken we uit onze resultaten. Een derde van de respondenten (30%) stuurt nooit foto’s op voor de Nikon Persprijs, de Dexia Persprijs, de Sabam Photo Award of de FotoPersprijs Vlaanderen. Een iets grotere groep (35%) doet er soms aan mee, en slechts een tiende (13%) elk jaar. Bij een op de tien respondenten (8%) is de intentie om deel te nemen wel aanwezig, maar is er nog niets van in huis gekomen. De enquête schetst echter vooral een weinig populair beeld van de World Press Photo. De meerderheid (70%) van de respondenten heeft er nooit (61%) of slechts één maal (9%) foto’s voor opgestuurd. Bijna een vijfde (16%) neemt af en toe deel. Nog geen 5% dingt jaarlijks mee naar de titel van World Press Photo. Net als bij de Vlaamse prijzen is een kleine groep (8%) wel van plan om deel te nemen. De grootschaligheid van dit evenement is wellicht de belangrijkste reden waarom het aantal persfotografen dat deelneemt beperkt is. De fotoprijzen zijn voor Vlaamse persfotografen, net als voor hun Nederlandse collega’s (Griestberg & Pleijter, 2009), duidelijk het belangrijkst om de fotojournalistiek naar een hoger niveau te tillen: een derde (33%) vindt de prijzen vooral belangrijk om kwaliteit te stimuleren. Nog eens 29% ziet de wedstrijden als een medium om het werk van professionals te promoten en dus de beroepsgroep in een positief daglicht te stellen. Iets meer dan een tiende (14%) claimt dat de fotopersprijzen belangrijk zijn om de beste nieuwsfoto’s te eren. 15% verwerpt het belang van de prijzen, en de restgroep houdt er geen mening op na. 56
Er heerst duidelijk verdeeldheid over het type foto’s dat al dan niet mag deelnemen aan deze wedstrijden. Een grote fractie (44%) houdt vol dat enkel foto’s van beroepsfotografen toegestaan mogen worden. In Nederland is dat zelfs meer dan 60%. Een op de tien Vlaamse respondenten (11%) verbreedt de categorie tot alle professionele journalisten, wat in de praktijk ook multimediajournalisten een kans geeft. Ruim een derde van de respondenten (35%) werpt op dat het gaat om de foto’s, niet om de maker. Wat hen betreft kunnen alle foto’s deelnemen, ook die van amateurs. Een tiende van de respondenten heeft hierover geen uitgesproken mening.
57
2.
Professionele opvattingen van de Vlaamse persfotograaf
2.1.
Zelfperceptie
De spanningen tussen objectiviteit en subjectiviteit die doorheen de geschiedenis van de fotojournalistiek een constante zijn gebleven (cf. literatuurstudie), blijven bestaan. Enerzijds gaat 81% van de respondenten akkoord (39%) tot helemaal akkoord (42%) met de stelling dat Mijn foto’s zijn altijd een betrouwbare weergave van de werkelijkheid (N = 135). Nog eens acht op de tien (80%) willen met hun werk de werkelijkheid laten zien zoals die daadwerkelijk is (59% gaat akkoord, 21% helemaal akkoord) (N = 134). Anderzijds erkennen veel respondenten dat een personal bias onvermijdelijk is: 86% geeft aan dat Mijn foto’s laten de werkelijkheid zien zoals ik die persoonlijk beleef, 27% is het daar zelfs helemaal mee eens (N = 134). Daaruit krijgen we nogmaals een bewijs dat de weergave van een objectieve werkelijkheid slechts iets is waar fotojournalisten zo goed mogelijk naar kunnen streven, en die volgens de fotojournalistieke traditie hoog in het vaandel wordt gedragen. De persoonlijkheid en creativiteit van de individuele fotograaf en zijn interpretatie van een gebeurtenis beïnvloeden het eindresultaat onvermijdelijk (cf. Knight, 2009; Schwartz, 1999; Sontag, 1977; Taylor, 2000). Een respondent wijst ons echter ook op het verschil tussen wat hij persoonlijk vind van zijn foto’s en “wat de opdrachtgever (de krant) van mij verwacht. De commerciële druk is zeer groot. Vroeger was een krant verzuild, nu gelden de wetten van de commercie.” De meeste respondenten (64%) vinden dat Ik zit met mijn foto’s steeds bovenop het nieuws. Voor iets meer dan een derde van de respondenten (37%) is dit niet het geval (N = 133). Actualiteit gaat in de nieuwswereld meestal gepaard met snelheid. Op de stelling Ik jaag voortdurend op fotoprimeurs, antwoordt slechts één op vier (25%) gematigd positief. Driekwart van de respondenten kan zich niet vinden in de uitspraak, en een kwart zelfs helemaal niet. Bij deze vraag moeten we echter rekening houden met sociale wenselijkheid in de antwoorden: primeur of scoop blijven woorden met een negatieve connotatie waar de meeste fotografen niet mee willen geassocieerd worden. We hebben dan ook een tweede, meer neutrale vraag toegevoegd aan de enquête: Ik ben er altijd op gebrand om als eerste fotograaf aanwezig te zijn als er iets gebeurt. Deze vertaalt zich meteen in een hoger percentage. Een derde van de respondenten (33%) is het eens, en meer dan één op tien (11%) gaat ditmaal zelfs helemaal akkoord. Actualiteit en nieuwswaarde zijn, zoals literatuur (cf. Avilés et al., 2005; Deltour, 2008; Pavlik, 2000; Taylor, 2000) al suggereerde, heel belangrijke aspecten geworden van de hedendaagse persfotografie. Dat het fotojournalistiek idealisme nog bestaat, lezen we in de stelling Mijn foto’s moeten mensen bewust maken van wat er in de wereld gebeurt. Daarin horen we de documentaire traditie 58
doorschemeren die vooral tijdens het interbellum zo populair was (cf. Carlebach, 1997; Hardt, 1999; Uytterhaegen, 1999). Bijna 80% van de respondenten gaat akkoord (59%) of helemaal akkoord (20%) met de uitspraak (N = 132). Meer dan de helft (60%) van de erkende, Vlaamse persfotografen wil met zijn foto’s ook mistoestanden in de wereld laten zien (N = 132). In dezelfde richting wijst deze wens van de respondent: Ik wil met mijn foto’s belangrijke onderwerpen op de politieke agenda zetten. Opnieuw stemt 40% met de uitspraak in. We moeten wel in rekening brengen dat de kloof tussen intentie en werkelijkheid wellicht groot is voor elk van de drie bovenstaande stellingen (N = 131). Esthetiek is een vierde pijler in het beeld dat de erkende persfotografen hebben van hun eigen fotomateriaal. Een overtuigende meerderheid (90%) vindt dat Esthetiek van de foto is minstens even belangrijk als het onderwerp (N = 134). Bijna driekwart (72%) verkondigt dat Mijn foto’s zijn vooral erg mooi om naar te kijken (N = 132). Drie vierde van de respondenten (78%) fotografeert zijn onderwerpen steeds zo aantrekkelijk mogelijk (N = 134).
59
Mijn foto's laten d de werkelijkheeid zien zoals ik die pe ersoonlijk beleeef.
85,9 9%
% 14,2%
Mijn foto'ss zijn altijd een betrouwbarre weergaave van de weerkelijkheid.
80,8% %
19,3%
Ik wil op mijn foto's de werkelijkkheid laten zieen zoals diee daadwerkelijjk is.
% 79,9%
20,1%
Ik zit m met mijn foto's altijd bovenop het nieuw ws.
63,9%
Ikk ben er altijd op gebrand o om als eerste foto ograaf aanwezzig te zijn als eer iets gebeurrt.
36,1%
43,2% 4
Ik jaag vo oortdurend op p fotoprimeurrs.
566,8%
24,8%
75,2%
Mijn ffoto's moeten n mensen bew wust maken vaan wat er in d de wereld geb beurt.
% 78,8%
Ik wil met mijn fotto's misstandeen in de werelld laten zien.
21,2%
59,8%
Ik w wil met mijn fo oto's zorgen d dat belangrijkee ond derwerpen op de politieke aagenda komen n.
40,2% 60,,3%
39 9,7%
Esthetiek vvan de foto is minstens eveen belanggrijk als het onderwerp.
89,5%
Ik fotografeerr mijn onderw werpen altijd zzo aanttrekkelijk moggelijk.
4% 10,4
% 78,4%
M Mijn foto's zijn n vooral erg m mooi om naar tte kijken.
21,6%
72,0%
0%
20%
40% %
28,0%
60%
80%
1 100%
Akkoord Nieet akkoord
Figuur 3:: Zelfperceptiee van foto’s (w weergave van de werkelijkh heid, actualiteeit, sociaal‐po olitieke bewog genheid en esthetiekk).
60
2.2.
Hinder en autonomie
Aan de hand van een aantal concrete vragen kunnen we gedeeltelijk achterhalen hoe het gesteld is met de autonomie van de Vlaamse persfotograaf. Dat kan gaan van onafhankelijkheid ten opzichte van (foto)redacteurs en uitgevers tot autonomie in het letterlijk uitvoeren van fotojournalistiek werk. Laatstgenoemde hebben we benaderd op volgende manier: worden persfotografen vaak belemmerd door personen of organisaties tijdens hun beroepsactiviteit, en welke zijn de grootste obstakels? Een eerste uitspraak die naar het gegeven van autonomie polst is Ik kan altijd in alle vrijheid mijn eigen invulling geven aan de opdrachten die ik krijg. Hier merken we meteen al een grote verdeeldheid onder de respondenten: iets meer dan de helft (55%) verwerpt de stelling (7% radicaal), maar daarmee blijft ook nog 45% over die wel de perceptie heeft zijn opdrachten in alle vrijheid te kunnen uitvoeren (N = 140). Ook hier wordt het pessimistisch beeld van de freelancers bevestigd: zij hebben significant (p = 0,015) minder het gevoel hun opdrachten in alle vrijheid te kunnen uitvoeren. Een tweede indicatie van relatieve autonomie betreft het schrijven van ondertitels. Precies de helft van de erkende fotojournalisten geeft aan dat hij altijd of toch vaak zijn eigen ondertitels mag opgeven. Bijna een derde (29%) schrijft ze daarentegen nooit zelf (N = 138). We hanteren hier de term relatieve autonomie, omdat we er geen zicht op hebben of de ondertitels van de eerste groep ook steeds gepubliceerd worden. Iemand stelde in verband met zijn autonomie dat “er nog weinig respect is voor beeldbijdragen. De lay‐out van krantenpagina's is meestal klaar lang voor de foto's op de redactie zijn. Meestal knipt men dan een foto tot dat hij in de opgemaakte pagina past.” De redactionele invloed van o.m. foto‐ of eindredacteurs op het proces of eindresultaat van een fotojournalist behoort verder niet tot het onderwerp van deze studie. Bepaalde personen of organisaties hinderen de fotojournalist echter in meer of mindere mate wanneer hij op verplaatsing is, dus tijdens zijn fotojournalistieke activiteit. Op de eerste plaats staan de particuliere bewakingsdiensten. Bijna een vijfde (16%) wordt er dagelijks tot wekelijks door gestoord, nog eens een vijfde (23%) maandelijks (N = 131). In Nederland is deze ergernis een stuk groter: daar wordt meer dan de helft vaak belemmerd door particuliere bewaking (Gierstberg & Pleijter, 2009). De politie komt net na de bewakers met 14% die er dagelijks tot wekelijks last van heeft, 18% maandelijks en de grootste groep jaarlijks (33%) tot zelden (35%) (N = 130). Burgers nemen de derde plaats in: één op de tien heeft er regelmatig (dagelijks tot wekelijks) last van, een vijfde (21%) elke maand en ruim tweederde (69%) jaarlijks of zelden (N = 130). 61
Overheidsinstanties zijn helemaal geen frequente bron van hinder. Amper 6% heeft er wekelijks last van, een kleine 20% maandelijks en een derde (30%) jaarlijks (N = 129). Iets meer respondenten ondervinden jaarlijks (33%) wel eens hinder van bedrijven tijdens het maken van journalistieke foto’s (N = 129), maar verder zijn de cijfers bijna helemaal gelijklopend. Een bijzondere categorie zijn de collega’s. Daar lijkt de tolerantie een pak hoger: bijna driekwart (72%) van de geregistreerde fotojournalisten wordt zelden gehinderd door een collega‐fotograaf. Eén op de tien heeft er elke maand (10%) of elk jaar (9%) wel eens problemen mee, slechts enkele respondenten regelmatiger (N = 127). Rest hier wel de vraag of persfotografen toleranter zijn binnen de eigen beroepsgroep, of effectief minder te maken krijgen met collega’s die hen voor de voeten lopen. Daarop kunnen we aan de hand van deze cijfers geen sluitend antwoord bieden.
Dagelijks
Wekelijks
Particuliere bewaking
4,6%
11,5%
Politie
1,5%
Burgers
Maandelijks
Jaarlijks
Zelden
22,9%
24,4%
36,6%
12,3%
17,7%
33,1%
35,4%
2,3%
7,7%
20,8%
30,0%
39,2%
Bedrijven
−
6,2%
14,7%
33,3%
45,7%
Overheidsinstanties
−
6,2%
12,4%
29,5%
51,9%
Collega’s
0,8%
7,1%
10,2%
9,4%
72,4%
Tabel 3: belemmering bij fotojournalistiek activiteiten (gerangschikt naar frequentie van hinder).
De hinder die fotografen ter plaatse ondervinden lijkt voor de meeste Vlaamse persfotografen nog beperkt. Wanneer we echter algemeen de vraag stellen of men tijdens evenementen (bv. sportwedstrijden, concerten) steeds vaker te maken krijgt met maatregelen die het fotograferen bemoeilijken, verklaart een hoge 84% zich akkoord (N = 131), tegenover 60% in Nederland. In geval van regels, richtlijnen en maatregelen kan het soms moeilijk zijn specifieke verantwoordelijken (bv. overheid, politie, particulieren) aan te wijzen. Niettemin lijkt de loutere toegang tot bepaalde plaatsen of evenementen als persfotograaf eerder moeizaam geworden. 62
2.3.
Recente ontwikkelingen
Wordt het in een digitaal tijdperk moeilijker om aan fotojournalistieke opdrachten te komen? Welke zijn de grootste obstakels of factoren van ergernis in deze kwestie? En hoe is het volgens de Vlaamse fotojournalisten van de VVJ inhoudelijk met de fotojournalistiek gesteld? Wat de eerste vraag betreft, waren onze vermoedens op basis van literatuur gegrond. Meer dan acht op de tien respondenten (83%) geven bevestigend antwoord op de stelling Het wordt steeds moeilijker om aan fotojournalistieke opdrachten te komen en foto’s aan redacties te verkopen (25% gaat zelfs helemaal akkoord) (N = 138). Dat is nog meer dan in Nederland (driekwart) (Gierstberg & Pleijter, 2009). Dat het toegenomen aanbod van multimediajournalisten het verkopen van eigen foto’s bemoeilijkt, erkent bijna 80% van de ingeschreven, Vlaamse fotojournalisten (N = 137). Meer dan twee derde van de respondenten (69%) gaat bovendien akkoord met de uitspraak dat hij door het toegenomen aanbod van burgerfotografen zijn foto’s steeds moeilijker kwijt kan (N = 138). De Nederlandse resultaten zijn iets minder uitgesproken, maar ook daar erkent driekwart de bedreiging van schrijvende journalisten die zelf foto's maken om hun artikelen te illustreren, en 60% van de respondenten vindt dat amateurs die gratis foto’s aanbieden de situatie bemoeilijken. Fotoagentschappen nemen in onze rangschikking een noemenswaardige derde plaats in: 62% bevestigt dat de agentschappen een aanzienlijk probleem vormen voor de afzetmarkt van de professionele beroepsgroep (N = 137). Dat aandeel stijgt bovendien nog (64%) wanneer we de respondenten weglaten die werken voor een fotoagentschap. Een respondent plaatst ook deze evolutie in het kader van besparingen bij redacties: “Uitgevers bezuinigen op eigen fotografen en kopen een groter aantal foto's aan via geijkte kanalen zoals fotoagentschappen.” Uit deze hoge percentages blijkt meteen de ernst van de situatie. Tegelijk tonen ze aan dat we niet zomaar één schuldige kunnen aanwijzen voor de huidige crisissituatie. Een verschijnsel dat wellicht voor een stuk aan de basis van alle voorgaande problemen ligt en we ook al beschreven in literatuur, is het winstbejag van mediabedrijven. De overgrote meerderheid van de erkende, Vlaamse persfotografen (84%) geeft aan dat ze daardoor steeds moeilijker haar foto’s kwijt kan. Een derde (36%) gaat zelfs helemaal akkoord met de stelling (N = 138). Zoals we reeds aangaven in onze literatuurstudie, laat de commercialisering duidelijk haar sporen na. Dat was ook de heersende opinie in de Nederlandse interviews: “Al met al hebben redacties steeds minder geld over voor foto's.” (Gierstberg & Pleijter, 2009, p. 6).
63
Het wordtt steeds moeilijker om aan fotojournalisstieke opdrachten te komeen.
25,4% %
D Door een toename van multtimediale journalisten (bv. schrijvende journ nalisten die zeelf foto's m maken) kan ik mijn foto's steeds moeilijker kwijtt aan media.
33,,6%
Door het toegenom men aanbod vvan gratis foto o's burgerfotograafen kan ik mijjn foto's steed ds van b moeilijke er kwijt aan m media.
% 26,1%
oegenomen aanbod van Door het to fottoagentschap ppen kan ik mijn foto's steed ds moeilijkker kwijt aan media.
22,6%
Door het winstbejaag van mediab bedrijven kan ik mijn foto's steeds moeilijkker kwijt.
Helemaal akkoord
31,2%
42,8%
38,0%
399,4%
20% 2
20,,4%
46,0%
36 6,2%
0%
16 6,7%
58,0%
47,8%
40%
60%
15,9%
80%
100%
Akkkoord Nieet akkoord
Figuur 4: Factoren die het moeilijkerr maken voor professionelee persfotograffen om foto’s tte verkopen.
nificant verscchillende sco ore45 tussen de grote Voor allee variabelen in figuur 4 constateren we een sign groep freeelancers (zo owel de freeelancers met enkel vaste als met vastte en wisseleende opdrach htgevers) en de minderheid peersfotografen in vast dieenstverband.. De mean ra ank is telkens lager voor de vaste mers, wat betekent b dat zij overal optimistisccher (of min nder pessim mistisch) zijn dan de werknem freelancers. Dit vorm mt opnieuw een bewijs vvan de atypische werksittuatie, die het vooral fre eelancers n in hun oud de, professionele identiteeit. moeilijk lijkt te makeen te blijven functioneren oor het heerrsend pessim misme vormtt de hypothese Stel datt u vandaag opnieuw Een andere maat vo og steeds voo or fotojourna alistiek kiezeen? (N = 133). Slechts aan uw loopbaan moest beginneen, zou u no og opnieuw aaan dezelfde e carrière iets meeer dan de heelft van de Vlaamse persffotografen (59%) zou no beginnen. Een vierde van de resspondenten (25%) antw woordt resolu uut neen. Dee overige 16% kan er uête mee geen heldere uitspraaak over doeen (N = 133).. Eén respondent geeft aaan het eind van de enqu oor video zou kiezen. dat hij vo
45
De p‐w waarden (Mann‐Whitney) vo oor elke variabele zijn (in de volgorde zo oals aangegeveen op figuur 4 4): 0,027 (algemeeen); 0,005 (mu ultimediajourn nalisten); 0,02 24 (burgerfoto ografen); 0,01 11 (fotoagentsschappen) en 0,016 (mediaorrganisaties).
64
Algemeen zijn Vlaamse persfotografen behoorlijk negatief over het aanbod en de inhoud van de huidige fotojournalistiek. Drie kwart van de respondenten vindt dat Het aanbod van fotojournalisten is aan het vervlakken (N = 136), en 77% merkt ook een inhoudelijke verschuiving op naar onderwerpen als lifestyle en faits divers (N = 139). Een inhoudsanalyse dringt zich op voor verder onderzoek rond fotojournalistieke content. Met bovenstaande cijfers hebben we reeds enkele actuele, fotojournalistieke evoluties in kaart proberen brengen. In het laatste deel van dit rapport zullen we ons vooral toespitsen op de context van de digitale amateurfotografie. 65
2.4.
Amateurfotografie in perspectief
2.4.1.
Amateurs versus professionals
Hoe is de relatie tussen amateurfotografen en professionele fotojournalisten? Uit onze resultaten blijkt dat er een zekere vijandigheid heerst vanuit de beroepsgroep ten opzichte van amateurfotografen. Zowat het meest opmerkelijke resultaat in de gehele enquête betreft de uitspraak dat Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen professionele fotojournalisten en amateurfotografen. Met een monsterscore van 93% zijn bijna alle Vlaamse persfotografen het erover eens (27%) of zelfs helemaal eens (66%) dat er wel degelijk een onderscheid moet zijn tussen de twee. Bijna acht op de tien respondenten (76%) vinden dat Burgerfotojournalisten plegen broodroof bij beroepsfotojournalisten. De meeste erkende persfotografen in Vlaanderen (66%) onderschatten burgerfotografen dan ook niet, maar zien ze daarentegen als serieuze concurrenten. In Nederland zijn de antwoorden iets minder uitgesproken, maar ook daar spreekt 60% van broodroof en beschouwt 50% fotograferende burgers als geduchte tegenstanders (Gierstberg & Pleijter, 2009). Een groot deel van de respondenten (78%) heeft regelmatig last van amateurfotografen die in de weg lopen. Twee derde (66%) is bovendien van mening dat In tegenstelling tot beroepsfotografen kennen burgerfotojournalisten geen ethische grenzen. Dat is ongeveer evenveel als in Nederland (65%). Om aan dit probleem deels tegemoet te komen, zien bijna alle Vlaamse persfotografen (87%) nut in een beroepscode voor fotojournalisten. Zo kunnen maatstaven worden vastgelegd om het naast elkaar bestaan van professionele fotojournalisten en amateurfotografen beter leefbaar te maken.
66
Het is belangrijk om m onderscheid tte maken tusseen p professionele fo otojournalisten en amateurs. Het is nu uttig om een beeroepscode voo or foto ojournalisten in n te voeren.
Burgerfotojournalisten pleggen broodroof b bij berroepsfotojournaalisten. IIn tegenstellingg tot beroepsfottografen kenneen burgerjournalisten geen ethische grenzen.
38 8,5%
40,0%
4 40,6%
35,3%
% 30,3%
Burggerfotojournalissten zijn serieuze concurrenteen voor b beroepsfotograffen.
26,0%
0%
2 20%
6,8%
333,8%
52,6%
Ik heb b regelmatig lasst van amateurffotografen die in de e weg lopen.
Helemaal akkoorrd Akkkoord Nieet akkoord
27,1%
66,2%
36,4%
5% 21,5
24,1%
33,3%
39,7%
40% %
1 13,5%
34,4%
60%
80%
100%
Figuur 5: Amateurs verrsus professio onals.
2.4.2. Thematische T e voorkeur Zijn er bepaalde b th hema’s waarrvoor men eerder e een beroepsfoto ojournalist d dan een amaateur‐ of burgerfo otograaf zal aanspreken? Meer dan de helft vaan de respon ndenten kru uist de volge ende drie categorieën aan: spo ort (61%), po olitiek (59%) en oorlog (5 58%). Bij hett geven van een opdrach ht binnen us volgens hen veeleerr naar een beroepsfoto b ograaf. Meye er (2003) deze cattegorieën sttapt men du getuigt vvoor oorlogssreportages h hoe belangriijk het is ove er de nodigee vaardigheden te beschiikken om onder co omplexe omsstandigheden toch met d de digitale te echnologie om te kunnen n gaan. Andere tthema’s die meer dan 4 40% van de rrespondenten aangeeft, zijn justitie (47%), lifestyyle (44%) en cultu uur (45%). De laatste tw wee categorieën kunnen heel breed gaan, dus d daar zal de concrete opdracht en de foto ografische uitdaging of nood n aan prrofessionele expertise voor de opdrracht46 in 38%), showb bizz en beroeemdheden (38%) en tecchnologie grote mate meespelen. Ook weetenschap (3 og. Economie flirt met d de grens van 30%, maar opnieuw he ebben we (32%) sccoren nog beehoorlijk hoo hier te maken met een themaa dat veel su ubcategorieë ën bevat (bv. beurs, fin nanciële insttellingen, consumeentenmarkt)).
46
Het is b bijvoorbeeld eevidenter om foto’s te nem men bij daglicht op een even nement in opeenlucht dan in n complexee lichtconditiees op een muzziekconcert.
67
Categorieën waarop minder gescoord wordt, zijn niet toevallig thema’s die ook voor een amateurfotograaf toegankelijker of eenvoudiger fotografisch te registreren zijn. Toerisme krijgt precies een vijfde van de stemmen, slechts 18% vinkt natuur en milieu aan en transport doet nog slechter met 14%. Aan ongelukken en natuurrampen (24%) voegt één van de respondenten een relevante categorie toe. “Behalve de ongelukken en de rampen, waar het er gewoon om gaat wie het snelst een beeld heeft, denk ik dat men regionaal nieuws gemakkelijk door een amateur laat uitvoeren.” Hetzelfde geluid horen we bij een andere respondent: “Voor regionaal nieuws, jubilea, FC Bommerskonten stapt men eerder naar amateurs”. Nog iemand stelt dat “in sommige situaties zal een burgerfotojournalist sneller zijn dan een beroepsfotojournalist, maar voor echte reportages is een beroepsfotojournalist nodig.” Of zoals De Mildt (persoonlijke mededeling, 2009, 2 april) het treffend samenvat: “Professionele journalisten worden verkozen voor alles behalve dat wat de burgerjournalist door toeval of positie beter kan.” Ook uit de Nederlandse interviews blijkt dat beroepsfotografen terrein verliezen als het gaat om snelheid en actualiteit. “Er zijn altijd wel enkele getuigen met hun mobiele telefoon of digitale camera aanwezig als zich iets nieuwswaardigs afspeelt. Daardoor is de nieuwswaarde van amateurfoto's soms groter dan van professionele foto's” (Gierstberg & Pleijter, 2009, p. 7). Een laatste categorie die door twee Vlaamse respondenten zelf wordt aangebracht is portretfotografie, waar de fotograaf over de nodige technische moet beschikken voor een kwaliteitsvolle, diepgaande foto. Twee open antwoorden leggen een andere klemtoon. Een respondent getuigt dat “als het professioneel moet zijn, zal men een professionele journalist kiezen, en als het niet zo nauw steekt (lees: als het om bladvulling gaat om reclame‐inkomsten te kunnen genereren), zal men een gratis amateur kiezen”. Een tweede respondent weerlegt dan weer dat amateurs per definitie geen kwaliteit kunnen afleveren. “Sommige amateurs zijn zo goed dat zij doorgroeien naar een professionele voltijdse baan als fotojournalist. In elke hoger vermelde onderwerpstak zal men wel eens "amateurs " terug vinden. Zij verdwijnen na een tijd (weken of jaren) vanzelf.” Uiteraard heeft deze vraagstelling zijn beperkingen. Zo gaf één van de respondenten aan dat de vraag misschien beter omgekeerd was gesteld, met name voor welke thema’s men eerder beroep zal doen op een amateurfotograaf. Een andere opmerking luidt dat “de keuze voor beroepsfotograaf of amateur is afhankelijk van medium, niet van thema”. Toch krijgen we hier al een voorzichtige indicatie van hoe de verschillende onderwerpen verschillend worden ingevuld door opdrachtgevers. Een inhoudsanalyse kan hieromtrent verder uitsluitsel bieden. 68
2.4.3. Toekomst van burgerfotografen Van burgerfotografen wordt vaak beweerd dat ze een bedreiging vormen voor professionele fotojournalisten. Iets meer dan de helft van de respondenten (51%) betwist echter dat de beroepsgroepen elkaar überhaupt uitsluiten, en gelooft dat ze voortaan naast elkaar zullen bestaan. Bijna één op de vijf erkende persfotografen (16%) vreest wel dat hij het op termijn zal moeten afleggen tegen burgerfotojournalisten (iets wat volgens één ondervraagde nu zelfs al het geval is). In Nederland ziet zelfs de helft van de persfotografen in deze amateurfotografen een bedreiging (Gierstberg & Pleijter, 2009). Ongeveer een vijfde van de Vlaamse respondenten (17%) denkt dan weer dat de hype van burgerfotojournalisten op den duur zal verdwijnen, al moeten we hier rekening houden met een zekere hoop of wenselijkheid in de antwoorden. Nog eens 17% houdt er een andere mening op na. De open antwoorden laten zich vrij gemakkelijk samenvatten: 1) kwaliteit en dus professionele fotografen zullen steeds nodig zijn, op enkele uitzonderingen na, 2) de dichotomie tussen beroepsfotojournalisten en burgerfotografen is niet reëel noch houdbaar en 3) maatregelen van uitgevers zetten de deur open voor misbruik en mogelijk ook de ondergang van beroepsfotojournalisten. 1)
Iemand getuigt dat “als het er op aankomt een goede foto te krijgen, doen de meeste media toch beroep op professionele fotografen’. Drie collega’s vallen hem bij dat “beroepsfotojournalisten leveren beter werk” en “er zal altijd vraag blijven naar kwaliteitsfotografie”, “naar een professioneel product gemaakt door een professionele fotojournalist”. De laatste respondent voegt er nog aan toe: “Zoals het honorarium van een goed advocaat zichzelf terug verdient, zo werkt het ook voor een beroepsfotojournalist. Waar kwaliteit nodig is, zal dus steeds een professionele fotojournalist voorrang krijgen, behalve gelegenheids‐ of amateurfotografen voor lokaal nieuws.” Die visie op regionieuws lazen we al bij enkele respondenten in de vraag rond thema’s (2.4.2). Dat bovendien in toevallige situaties burgerfotografen soms sneller zijn en dus beelden met een hoge nieuwswaarde hebben (2.4.2), wordt hier ook opnieuw aangehaald. “Foto’s van burgerjournalisten zullen in bepaalde media steeds gebruikt worden, omdat zij vaak als enige een specifiek, exclusief beeld hebben. Voor kwaliteitsvolle fotografie zal men professionals blijven inschakelen.” Een laatste respondent is pessimistischer: “Ik hoop dat de kwaliteit van de foto's het ooit terug zal halen van goedkope foto's. Nu is dit niet meer het geval.” Bovenstaande visie op burgerfotografen komt overeen met wat Griestberg en Pleijter (2009, p. 7) beschrijven als het journalistiek perspectief: amateurs zijn
69
een aanvulling omdat ze soms relevante nieuwsfoto’s aanleveren, maar voor kwaliteit zal men blijven teruggrijpen naar beroepsfotojournalisten. 2)
Ongetwijfeld het sportiefste antwoord over burgerfotografie uit de hele reeks luidt dat “de beste zal overwinnen”. In dezelfde lijn lezen we dat “matige beroepsfotografen zullen verdwijnen en hun plaats ingenomen door de betere amateurfotografen”. Nog een respondent neemt aan dat “kwaliteit zal primeren, of de foto nu van burgerfotojournalisten of beroepsfotojournalisten komt”. Hier onderschrijft men dus eveneens het belang van kwaliteit, maar wordt daar niet noodzakelijk één type fotograaf mee geassocieerd. Verder stelt iemand zich de vraag: “Wie trekt de grens? Vanaf wanneer noem je jezelf beroepsfotojournalist? Argumenten als betaling en erkenning zijn net zo subjectief als alle andere.” Hier lezen we terug de vraag van Ursell (2006), met name wanneer heeft iemand meer skills en is hij daarmee professioneler dan iemand anders?
3)
Verbitterde antwoorden krijgen we van fotografen die wellicht zelf al professionele klappen hebben gekregen. Zo stelt iemand dat “bij de periodieke pers worden nu alleen journalisten aangenomen die tegen een belachelijke vergoeding van 12 euro bij Het Laatste Nieuws hun beelden zelf maken.” Een andere respondent vult aan dat “dit heeft puur met uitbuiting vanwege uitgevers te maken, die dit “misbruiken” om professionele fotografen minder te betalen, en zomaar diensten aannemen van amateurs”. Er wordt geklaagd dat beroepsfotojournalisten “zijn een te makkelijke prooi voor besparingen. Het is helaas niet meer van belang of er "goede" foto's zijn of niet, wel of ze zo goedkoop mogelijk of liefst helemaal gratis zijn... Kijk maar naar de gevolgen bij Het Nieuwsblad (cf. supra). Pure broodroof!” Iemand vreest dan ook dat binnenkort “een deel van de beroepsfotografen minder of geen werk meer zullen hebben”. Twee respondenten schatten de toekomst nog slechter in: “Als de mentaliteit van de uitgevers niet verandert (“zolang de mediabedrijven blijven bezuinigen op fotokwaliteit”) zullen beroepsfotojournalisten doodgewoon verdwijnen.” Hier lezen we veeleer het economisch perspectief uit het Nederlands onderzoek (Gierstberg & Pleijter, 2009, p. 7), met name dat amateurs de markt voor professionele fotografen verstoren.
70
2.4.4. Toekomst van multimediajournalisten Een tweede belangrijke peiling naar de toekomst van de fotojournalistiek betreft de context van multimediajournalisten. Wij hebben ze hier bewust ook onder amateurfotografie ondergebracht als speciale vorm van amateur, gezien een schrijvende journalist die foto’s maakt ook zelden of nooit de fototechnische vaardigheden bezit die eigen zijn aan een beroepsfotojournalist. Het meest plausibele scenario volgens 61% van de respondenten is dat we zullen evolueren naar een situatie waar slechts een enkeling zal zich nog puur en alleen met fotografie bezighouden. Het aantal fotojournalisten zal volgens hen op afzienbare termijn drastisch verminderen. Dat is nog een pak meer dan in Nederland, waar zo’n 45% deze multimediatoekomst voorziet (Gierstberg & Pleijter, 2009). Precies een vijfde van de erkende, Vlaamse persfotografen denkt echter dat De multimediajournalisten zijn geen bedreiging zijn voor de fotojournalisten, aan gespecialiseerde fotojournalisten zal evenveel behoefte blijven bestaan. Net als in Nederland gelooft één op de tien Vlaamse respondenten (11%) dat over enkele jaren zijn alle journalisten uitgerust met een foto‐ of videocamera, en er geen fotojournalisten pur sang meer zullen overblijven. De overige respondenten (8%) geven eigen visies op de toekomst. Drie belangrijke standpunten hier zijn 1) we kunnen niet aan multitasking doen en dezelfde kwaliteit behouden, 2) kwaliteit en specialisatie blijven nodig, en 3) we gaan een sombere toekomst tegemoet. 1) Het mag duidelijk zijn: “Men kan niet én fotograferen én schrijven op hetzelfde niveau.” Een respondent vult aan dat “ik zie dikwijls de multimediajournalisten knoeien met één of ander technisch gegeven. Op eenzelfde manier zou ik de zaken moeilijker in woord kunnen omzetten. Als men kwaliteit wenst, moet men beeld en woord gescheiden houden.” Nog iemand hoopt dat “de kwaliteit het zal halen, want polyvalentie betekent meestal verlies van kwaliteit”. Nog een andere fotograaf geeft eerlijk toe dat “Ik kan niet voorspellen wat de evolutie zal zijn.” Hij beaamt echter dat “de combinatie van verschillende jobs nooit goed is. Je kan je maar op één ding tegelijk goed concentreren. Ook dit is een pure besparingsmaatregel die uit de hand loopt.” 2) “Er zal altijd vraag blijven naar kwaliteitsvolle fotografie. Multimediajournalisten kunnen dit (meestal) niet leveren,” zo stelt iemand. We zagen antwoorden in deze lijn al opduiken in de context van burgerfotografie. Een tweede respondent benadrukt dat “een kwaliteitskrant zal altijd de fotojournalist blijven nodig hebben”. Bovendien zal steeds behoefte blijven bestaan aan specialisatie. “Deze multimediajournalisten kunnen misschien een mooi totaalpakket 71
afleveren, maar zullen het afleggen tegen journalisten die zich specialiseren in een specifiek onderdeel,” aldus een van de bevraagden. Ook in de Nederlandse resultaten heerst de teneur dat men als fotojournalist beter gespecialiseerd blijft en kwaliteit aflevert. Een geïnterviewde in Deltour (2008) bevestigt dat vakkennis en deontologie cruciaal blijven. 3) Eén respondent ten slotte verwoordt wat velen wellicht denken: “De toekomst is voor iedereen onzeker, en vele professionele fotografen zullen verdwijnen.”
72
ALGEMENE CONCLUSIES EN BEPERKINGEN In “Toekomst van de Fotojournalistiek” hebben we de actuele situatie van de Vlaamse persfotograaf onder de loep genomen in de context van de Vlaamse mediacrisis en globale economische en digitale ontwikkelingen. Aan het einde van deze studie blijven we achter met een grotendeels negatief beeld van de leefbaarheid van het beroep. Het onderzoek in Nederland toont een parallel pessimisme aan. Vooreerst willen we de belangrijkste beperkingen aanhalen van dit onderzoek. De grootste tekortkoming ligt ongetwijfeld in de steekproeftrekking, gezien we hier enkel alle persfotografen hebben benaderd die als beroepsjournalisten ingeschreven staan bij de VVJ. Daar we de enquête uitsluitend on line hebben aangeboden, konden we bovendien een klein deel van de populatie niet aanschrijven door het ontbreken van een e‐mailadres. Onze focus op de persfotograaf en zijn individuele opvattingen houdt een tweede relevante beperking in. We hebben immers de positie van persgroepen en mediaorganisaties vanuit het individueel perspectief van de fotograaf bekeken. De economische realiteit oefent echter een aanzienlijke invloed uit op loonbeleid en ethiek van deze organisaties, waardoor we de eenzijdig kritische houding tegenover deze instanties moeten nuanceren. Daarnaast blijft deze profielstudie in de eerste plaats een momentopname. We kunnen geen trends vaststellen over de tijd heen, noch met zekerheid voorspellingen doen over de toekomst van de fotojournalistiek. Bovendien heeft deze enquête de klemtoon gelegd op digitale amateurfotografie. Verder onderzoek naar de rol van fotoagentschappen, redactionele autonomie, verschuivingen in de content, kwesties rond auteursrecht of receptiestudies bij het publiek47 lijken wenselijk. Uit ons onderzoek blijkt dat de Vlaamse persfotograaf in vast dienstverband een zeldzame soort is geworden. Het merendeel heeft een freelancerstatuut, in tegenstelling tot de Vlaamse beroepsjournalisten. Dat de huidige werkvoorwaarden atypisch, flexibel en onzeker zijn, lijkt dus in het bijzonder op te gaan voor fotojournalisten. Een groot aandeel respondenten haalt slechts een deel van zijn inkomen uit het beroep, waarbij we ook grote verschillen optekenen tussen de moeilijke status van freelancers en het relatief comfort van vaste werknemers. De output van de Vlaamse persfotograaf lijkt ook niet te kunnen opwegen tegen de input. Investeringen in materiaal, bijscholing en tijd lopen op tot duizenden euro’s en tientallen uren per week. Daarentegen hebben bijna alle Vlaamse persfotografen het steeds moeilijker om aan fotojournalistieke opdrachten te komen of
47
Zo vroeg een respondent vroeg zich af “of de lezer het eigenlijk nog nodig vindt om kwalitatief goede foto's in zijn krant te hebben?”
73
foto’s gepubliceerd te krijgen. Die oorzaak moeten we volgens de Vlaamse persfotografen vooral zoeken in de dreiging van multimediajournalisten en burgerfotografen. Het merendeel van de persfotografen vreest dat het aantal professionele fotografen in de toekomst fors zal inkrimpen, en in de toekomst slechts een enkeling zich nog louter met fotografie zal bezighouden. De professionele fotograaf lijkt echter de boot af te houden en waagt zich (voorlopig) zelf niet aan de trend tot multiskilling of het combineren van verschillende vaardigheden zoals fotograferen en schrijven. Vlaamse persfotografen zijn eerder talrijk gespecialiseerd, een van de weinige middelen waarmee professionals volgens het Nederlands onderzoek nog tegengewicht kunnen bieden aan de toenemende stroom van amateurfoto’s of foto’s van schrijvende journalisten in de media. De digitale technologie heeft ervoor gezorgd dat amateurfotografen hun intrede hebben gedaan in het journalistiek productieproces (deskilling), zodat ook burgers voor een deel het pad van de Vlaamse persfotografen bewandelen. Een hoog aantal respondenten stelt dat burgerfotografen broodroof plegen bij beroepsfotojournalisten en regelmatig in hun weg lopen. Het merendeel vindt dat er een onderscheid moet zijn tussen professionele en amateurfotografen. Persfotografen zien heil in een ethische code om duidelijke richtlijnen vast te leggen. Toch gelooft de helft dat amateurs en beroepsfotografen voortaan naast elkaar zullen bestaan, en de toevallige amateurfoto geen invloed heeft op de blijvende nood aan kwaliteitsfotografie. Door economische determinanten van winstbejag neigen mediaorganisaties echter steeds meer naar goedkope content. Een groot aantal persfotografen is het ermee eens dat de fotojournalistiek inhoudelijk aan het vervlakken is en meer luchtig nieuws brengt. Velen, en opnieuw in hoofdzaak freelancers, krijgen het gevoel dat dit winstbejag een hypotheek legt op hun beroep. Tegelijk wordt ook het uitoefenen van dit beroep minder eenvoudig: een significant hoog aantal Vlaamse en Nederlandse persfotografen krijgt bijvoorbeeld steeds moeilijker toegang tot evenementen. De onderzoeksresultaten bevestigen onze vermoedens over de huidige situatie. Fotojournalisten zien zich sinds de opkomst van goedkope, digitale fotografie steeds meer voorbij gestoken door professioneel ‘minderwaardige’ fotografen (multimediajournalisten en burgerfotografen). Ze kunnen slechts machteloos toekijken hoe redacties in het licht van economische besparingen steeds meer naar deze goedkopere alternatieven grijpen. Alles lijkt te wijzen op een toenemende deprofessionalisering. De Vlaamse persfotografie vraagt om een nieuwe definitie. 74
Met deze studie hopen we dan ook constructief bij te dragen tot een vernieuwd en eerlijk debat over de professie van de Vlaamse persfotografie. Om af te sluiten in de onverbloemde woorden van een respondent: “Na een loopbaan van dertig jaar als freelance persfotograaf moet ik vaststellen dat ons beroep 'uitgehold' raakt. Iedereen heeft nu een digitale camera en kan een foto versturen via internet. Het vet is van de soep. De kranten kiezen niet langer voor kwaliteit maar voor de laagste prijs. Het budget is bij heel wat media het enige wat nog telt.”
75
BIBLIOGRAFIE Boeken en (bijdragen uit) readers Anderson, P. (1991). The printed image and the transformation of popular culture 1790‐1860. Oxford: Clarendon Press. Baarda, F. (1989). Het oog van de oorlog: fotografen aan het front. Amsterdam: Focus. Barnhurst, K. G. & Nerone, J. C. (1999). The president is dead: American news photography and the new long journalism. In B. Brennen & H. Hardt (Eds.), Picturing the past: Media, history and photography (pp. 60‐92). Chicago: University of Illinois Press. Becker, H. S. (2007). Telling about society. Chicago: University of Chicago Press. Berlier, M. (1999). The family of man: Readings of an exhibition. In B. Brennen & H. Hardt (Eds.), Picturing the past: Media, history and photography (pp. 206‐241). Chicago: University of Illinois Press. Brennen, B. & Hardt, H. (1999a). Introduction. In B. Brennen & H. Hardt (Eds.), Picturing the past: Media, history and photography (pp. 1‐10). Chicago: University of Illinois Press. Brennen, B. & Hardt, H. (1999b). Newswork, history and photographic evidence: A visual analysis of a 1930s newsroom. In B. Brennen & H. Hardt (Eds.), Picturing the past: Media, history and photography (pp. 11‐35). Chicago: University of Illinois Press. Bromley, M. (1997). The end of journalism? Changes in workplace practices in the press and broadcasting in the 1990s. In M. Bromley & T. O’Malley (Eds.), A journalism reader (pp. 330‐350). London: Routledge. Carlebach, L. M. (1997). American photojournalism comes of age. Washington: Smithsonian Institution Press. Castells, M. (2003). The rise of the network society (2nd ed.). Malden, Ma.: Blackwell. Caves, R. (2000). Creative industries: Contracts between art and commerce. Boston: Harvard University Press. Chapnick, H. (1994). Truth needs no ally. Inside photojournalism. Columbia: University of Missouri Press.
76
Coppens, J. (1982). De bewogen camera. Protest en propaganda door middel van foto’s. Amsterdam: Meulenhoff/Landshoff. Cottle, S. (2003). Media organisation and production: Mapping the field. In S. Cottle (Ed.), Media organization and production (pp. 3‐24). London: Sage. Craig, R. L. (1999). Fact, public opinion, and persuasion: The rise of the visual in journalism and advertising. In B. Brennen & H. Hardt (Eds.), Picturing the past: Media, history and photography (pp. 36‐59). Chicago: University of Illinois Press. Curran (2000). Media organizations in society. Central issues. In J. Curran (Ed.), Media organizations in society (pp. 19‐65). London : Arnold. Davenport, A. (1991). The history of photography: An overview. London: Focal Press. Deuze, M. (2007a). Media work. Cambridge: Polity Press. Evers, H. (2002). Media‐ethiek: Morele dilemma’s in journalistiek, voorlichting en reclame. Groningen: Wolters‐Noordhoff. Florida, R. (2002). The rise of the creative class. And how it’s transforming work, leisure, community and everyday life. New York: Basic Books. Freund, G. (1974). Photographie et société. Paris: Seuil. Garnham, N. (1990). Capitalism and communication. Global culture and the economics of information. London: Sage. Gordon, R. (2003). The meanings and implications of convergence. In K. Kawamoto (Ed.), Digital Journalism: Emerging media and the changing horizons of journalism (pp. 57‐73). Lanham, Md.: Rowman and Littlefield. Greenbaum, J. (2004). Windows on the workplace: Technology, jobs, and the organization of office work. New York: Monthly Review Press. Griffin, M. (1999). The Great War photographs. In B. Brennen & H. Hardt (Eds.), Picturing the past: Media, history and photography (pp. 122‐157). Chicago: University of Illinois Press. Gross, L., Katz, J. S. & Ruby, J. (Eds.) (2003). Image ethics in the digital age. Minneapolis: University of Minnesota Press.
77
Hardt, H. (1999). Photographing newswork. In B. Brennen & H. Hardt (Eds.), Picturing the past: Media, history and photography (pp. 206‐241). Chicago: University of Illinois Press. Hardt, H. (2000). Conflicts of interest: newsworkers, media, and patronage journalism. In H. Tumber (Ed.), Media power, professionals and policies (pp. 209‐224). London: Routledge. Harris, G. & Spark, D. (1993). Practical newspaper reporting (2nd ed.). London: Heinemann. Harris, G. & Spark, D. (1993). Practical newspaper reporting (2nd ed.). London: Heinemann. Hartley, J. (2005). Creative industries. In J. Hartley (Ed.), Creative industries (pp. 1‐40). Malden: Blackwell. Hesmondhalgh, D. (2002). The cultural industries. London: Sage. Hopkinson, A. & Yapp, N. (2000). 150 years of photo journalism. Keulen: Könemann. Jenkins, H. (2006). Convergence culture: Where old and new media collide. New York: University Press. Kanigel, R. (2006). The student newspaper survival guide. Ames, Ia.: Blackwell. Kawamoto, K. (2003a). Digital journalism: Emerging media and the changing horizons of journalism. In K. Kawamoto (Ed.), Digital Journalism: Emerging media and the changing horizons of journalism (pp. 1‐29). Lanham, Md.: Rowman and Littlefield. Kawamoto, K. (2003b). Conclusion. In K. Kawamoto (Ed.), Digital Journalism: Emerging media and the changing horizons of journalism (pp. 167‐176). Lanham, Md.: Rowman and Littlefield. Keeble, R. (2006). The newspapers handbook (4th ed.). London: Routledge. Knight, G. (2009). Letter to a young photographer. In J. Owen & H. Purdey (Eds.), International news reporting: Frontlines and deadlines (pp. 72‐88). Malden, Ma.: Wiley‐Blackwell. Lester, P. M. (1991). Photojournalism: An Ethical Approach. Hillsdale, N.Y.: Erlbaum. McChesney, R. W. (1998). The political economy of global communication. In R. W. McChesney, E. M. Wood, J .B. Foster (Eds.), Capitalism and the information age (pp. 1‐26). New York: Monthly Review Press. Meyer, C. D. (2003). Digital photojournalism. In K. Kawamoto (Ed.), Digital Journalism: Emerging media and the changing horizons of journalism (pp. 91‐101). Lanham, Md.: Rowman and Littlefield. 78
Mosco, V. (2009). The political economy of communication (2nd ed.). London: Sage. Mulder, A. (2000). Het fotografisch genoegen: Beeldcultuur in een digitale wereld. Amsterdam: Van Gennep. Murdock, G. & Golding, P. (2005). Culture, communications and political economy. In J. Curran & M. Gurevitch (Eds.), Mass media and society (4th ed.) (pp. 60‐83). London: Hodder Arnold. Newton, J. H. (2001). The burden of visual truth: The role of photojournalism in mediating reality. London: Lawrence Erlbaum Associates. Newton, J. H. (2008). Photojournalism ethics: A 21st century primal dance of behavior, technology and ideology. In L. Wilkins & C. G. Christians (Eds.), The handbook of mass media ethics (pp. 84‐100). London: Routledge. Pavlik, J. V. & McIntosh, S. (2004). Converging media: An introduction to mass communication. Boston: Allyn and Bacon. Pavlik, J. V. (2001). Journalism and new media. New York: Columbia University Press. Pavlik, J. V. (2003). New technology and news flows: Journalism and crisis coverage. In K. Kawamoto (Ed.), Digital Journalism: emerging media and the changing horizons of journalism (pp. 75‐89). Lanham, Md.: Rowman and Littlefield. Reddick, R. & King, E. (2001). The online journalist. Using the internet and other electronic resources (3rd ed.). Orlando: Harcourt College Publishers. Rosenblum, N. (1984). A world history of photography. New York : Abbeville Press. Sambrook, R. (2009). Citizen journalism. In J. Owen & H. Purdey (Eds.), International news reporting: Frontlines and deadlines (pp. 220‐242). Malden, Ma.: Wiley‐Blackwell. Sánchez‐Tabernero, A. & Carvajal, M. (2002). Media concentration in the European market: New trends and challenges. Pamplona: University of Navarra. Sanders, K. (2003). Ethics & journalism. London: Sage. Schwartz, D. (1999). Objective representation: Photographs as Facts. In B. Brennen & H. Hardt (Eds.), Picturing the past: Media, history and photography (pp. 158‐181). Chicago: University of Illinois Press.
79
Schwartz, D. (2003). Professional Oversight: Policing the Credibility of Photojournalism. In L. Gross, J. S. Katz & J. Ruby, Image Ethics in the Digital Age (pp. 27‐52). Minneapolis: University of Minnesota Press. Sennett, R. (1998). The corrosion of character. The personal consequences of work in the new capitalism. New York: Norton. Smith, V. (2009). Freelance journalism. In J. Owen & H. Purdey (Eds.), International news reporting: Frontlines and deadlines (pp. 55‐71). Malden, Ma.: Wiley‐Blackwell. Sontag, S. (1977). On photography. London: Penguin Books. Spencer, D. R. (1999). Fact, fiction, or fantasy: Canada and the war to end all wars. In B. Brennen & H. Hardt (Eds.), Picturing the past: Media, history and photography (pp. 182‐205). Chicago: University of Illinois Press. Taylor, J. (1991). War photography. Realism in the British press. London: Routledge. Tunstall, J. (2001). Introduction. In J. Tunstall (Ed.), Media occupations and professions: A reader (pp. 1‐22). Oxford : Oxford University Press. Ursell, G. (2006). Working in the media. In D. Hesmondhalgh (Ed.), Media production (pp. 133‐171). Milton Keynes: Open University Press. Uytterhaegen, C. (1999). De bijsluiter. Documentaire fotografie en fotojournalistiek. Gent: Academia Press. Van de Horst, L. (1977). Fotojournalistiek (4de ed.). Amsterdam: Time‐Life. Wheeler, T. H. (2002). Phototruth of photofiction? Ethics and media imagery in the digital age. Mahwah, N.J.: Lawrence Erlbaum. Zelizer, B. (1995). Words against images: Positioning newswork in the age of photography. In H. Hardt & B. Brennen (Eds.), Newsworkers: Toward a history of the rank and file (pp. 35‐59). Minneapolis: University of Minnesota Press. Zelizer, B. (1999). From the image of record to the image of memory: Holocaust photography, then and now. In B. Brennen & H. Hardt (Eds.), Picturing the past: media, history and photography (pp. 98‐ 121). Chicago: University of Illinois Press. Artikels uit wetenschappelijke en vaktijdschriften 80
Avilés, J. A. G., León, B., Sanders, K. & Harrison, J. (2004). Journalists at digital television newsrooms in Britain and Spain: Workflow and multi‐skilling in a competitive environment. Journalism Studies, 5(1) , 87‐100. Becker, H. S. (2002). Studying the New Media. Qualitative Sociology, 25(3), 337‐343. Blum, A. (2008, februari). Hard focus. Print Magazine, 108‐109. Harris, C. R. (1991). Digitization and manipulation of news photographs. Journal of Mass Media Ethics, 6(3), 164‐174. Deceunynck, A. (2001a). Vergoeding persfotografie in neerwaartse spiraal. De Journalist, 35, 6. Deceunynck, A. (2001b). Een prijs per dag, per opdracht? De Journalist, 35, 7. Deceunynck, A. (2001c). SOFAM: Hulp en reprografierechten voor de prijs van een aandeel. De Journalist, 35, 7. Deceunynck, A. (2001d). Van een BVBA'tje tot een agentschap… De Journalist, 35, 8. Deceunynck, A. (2001e). Persfotografie is niet (meer) leefbaar in Vlaanderen… De Journalist, 35, 8. Deltour, P. (2008). Multimediajournalist staat voor belangrijke uitdagingen. De Journalist, 112, 4‐5. Deuze, M., Bruns, A. & Neuberger, C. (2007). Preparing for an Age of Participatory News. Journalism Practice, 1(3), 322‐38. Deuze, M. (2004). What is multimedia journalism? Journalism Studies, 5(2), 139‐152. Deuze, M. (2007b). Convergence culture in the creative industries. International Journal of Cultural Studies, 10(2), 243–263. Douglis, P. N. (2002). Digital photojournalism: More choice, lower costs, quicker results. Communication World, 19(2), 30‐32. Economist Intelligent Unit (2000). New working practices take root. Country Monitor, 8(1), 7‐8. Fitzgerald, M. (1995). Amateur photographer is still at it. Editor & Publisher, 1995, 128(16), p. 30‐32. Jenkins, H. & Deuze, M. (2008). Editorial convergence culture. Convergence: The International Journal of Research into New Media Technologies, 14(1), 5‐12.
81
Gordon, J. (2007). The mobile phone and the public sphere: Mobile phone usage in three critical situations. Convergence: The International Journal of Research into New Media Technologies, 13, 307‐319. Hardt, H. (1996a). The end of journalism: Media and newswork in the United States. Javnost / The Public, 3(3), 21‐41. Hardt, H. (1996b). The site of reality. Constructing photojournalism in Weimar Germany, 1928‐33. Communication Review, 1(3), 373‐402. Hardt, H. (2007). Constructing photography: Fiction as cultural evidence. Critical Studies in Media Communication, 24(5), 476‐480. Hardt, H. (2004). Photojournalism: Professional work and cultural expression. Journalism, 5(4), 379‐ 380. Kalleberg, A. L. (2000). Nonstandard employment relations: Part‐time, temporary and contract work. Annual Review of Sociology, 26(1), 341‐366. Marjoribanks, T. (2000). The “anti‐Wapping”? Technological innovation and workplace reorganization at the Financial Times’. Media, Culture & Society, 22(5), 557‐593. Marjoribanks, T. (2003) Strategising technological innovation: The case of News Corporation. In Cottle, S. (Ed.), Media Organisation and Production (pp. 59‐75). Maenhoudt, P. (2001). “Onze Vlaamse vereniging is te weinig bekend”. De Journalist, 35, 9. Newton, J. H. (2009). Photojournalism. Do people matter? Then photojournalism matters. Journalism Practice, 3(2), 233‐243. Noble, S. (2004). Cell‐phone cameras expand opportunistic photography. Wireless Systems Design, 9 (9), 12‐13. Pavlik, J. (2000). The impact of technology on journalism. Journalism Studies, 1(2), 229‐237. Pyke, R. (1998, juli). Digital images and photojournalism. PSA Journal, 64(7), 22. Raeymaeckers, K., Paulussen, S. & De Keyser, J. (2008a). De beroepsjournalist in 2008. Een profielstudie. De Journalist, 115, 4‐6.
82
Raeymaeckers, K., Paulussen, S. & De Keyser, J. (2008b). De beroepsjournalist in 2008. Een profielstudie (deel 2). De Journalist, 116, 4‐6. Raeymaeckers, K., Paulussen, S. & De Keyser, J. (2008c). De beroepsjournalist in 2008. Een profielstudie (deel 3). De Journalist, 117, 4‐6. Reaves, S. (1987). Digital retouching: Is there a place for it in newspaper photography? Journal of Mass Media Ethics, 2(2), 40‐48. Reichert, T. & Zavoina, S. (2000). Media convergence / management change: The evolving workflow for visual journalists. The Journal of Media Economics, 13(2), 143‐151. Roskis, E. (1999, oktober). Photojournalism: The last lap? UNESCO Courier, 43‐45. Russial, J. (2000). How Digital Imaging Changes Work of Photojournalists. Newspaper Research Journal, 21, 67‐83. Singer, J. B. (2004). Strange bedfellows? The diffusion of convergence in four news organizations. Journalism Studies, 5(1), 3‐18. Schudson, M. (2009). Ten years backwards and forwards. Journalism, 10, 368‐370. Schuneman, R.S. (1969). Art of Photography: A Question for Newspaper Editors of the 1890s. Journalism Quarterly, 46, 43‐52. Stone, Martha (2002) “The Backpack Journalist Is a ‘Mush of Mediocrity’”, Online Journalism Review, 2 April, _http://www. ojr.org/ojr/workplace/1017771634.php_. Storey, J., Salaman, G. & Platman, K. (2005). Living with enterprise in an enterprise economy: Freelance and contract workers in the media. Human Relations, 58(8), 1033‐1054. Taylor, J. (2000). Problems in photojournalism: Realism, the nature of news and the humanitarian narrative. Journalism Studies, 1(1), 129‐143. Ursell, G. D. M. (2000). Television production: Issues of exploitation, commodification and subjectivity in UK television labor markets. Media, Culture and Society, 22, 805–25. Ursell, G. D. M. (2001). Dumbing down or shaping up? New technologies, new media, new journalism. Journalism, 2(2), 175‐196. Wet van 30 december 1969 betreffende de erkenning en de bescherming van de titel van journalist. (1964, 14 januari). Belgisch Staatsblad, art. 1‐3. 83
Artikels uit kranten en tijdschriften (chronologisch) Van Hove, J. (2004, 6 augustus). Hoogdagen van de persfotografie. De Standaard. Berkhout, K. (2005, 12 februari). De afvalrace van World Press Photo. De Standaard. Bockma, H. (2007, 9 februari). World Press Photo laat voor het eerst amateurbeelden toe. De Morgen. Bonte, L. (2008, 27 november). Grote onrust over besparingen VRT . De Standaard. De Backer, K. (2008, 2 december). Mediabedrijven lijden onder recessie. De Standaard. De Preter, W. (2008, 2 december). Corelio wil 60 werknemers ontslaan. De Standaard. De Rijck, K. (2008, 3 december). Corelio zet als eerste mediagroep mes in personeelsbestand. De Standaard. De Rijck, K. & De Preter, W. (2008, 3 december). De Morgen ontslaat kwart personeel. De Standaard. De Backer, K. (2008, 3 december). Beroepsfotografen protesteren bij Corelio. Het Nieuwsblad. De Preter, W. (2008, 3 december). Vakbonden slaan alarm over malaise bij de media. De Standaard. D.S.L. (2008, 4 december). “Sanering redacties nefast voor kwaliteit nieuws”. De Standaard. De Rijck, K. (2008, 4 december). De Morgen moet één journalist op vijf inleveren. De Standaard. Van den Broek, A. (2008, 9 december). VVJ en vakbonden eisen intrekking herstructureringen mediasector. De Standaard. M.V.D.B. (2008, 9 december). Freelance regiomedewerkers Het Nieuwsblad leggen werk neer. Het Laatste Nieuws. V.D.Y. & S.V.H. (2008, 9 december). Acties bij Het Nieuwsblad en De Morgen. De Standaard. Acties bij Het Nieuwsblad en De Morgen. (2008, 10 december). De Tijd. De Backer, K. (2008, 16 december). Freelancers Het Nieuwsblad lanceren internetpetitie. De Standaard. Tormans, S. (2009, 14 januari). De pers protesteert. Knack. Van Belle, B. (2009, 25 maart). VVJ tevreden over akkoord bij De Morgen. De Standaard. 84
J.I.R. (2009, 30 april). Ontslagen bij Corelio beperkt tot dertien. De Standaard. Vandaag verschijnt De Morgen niet. (2009, 18 mei). De Morgen. Internetbronnen Belga (n.d.). Geraadpleegd op 5 mei 2009 op het World Wide Web: http://picture.belga.be Callewaert, C. (2009, 9 januari). Regionale journalisten van Het Nieuwsblad moeten voortaan zelf foto’s maken. Geraadpleegd op 20 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.indymedia.be/en/node/31253 Hancock, M. M. (2008). What is a photojournalist? Geraadpleegd op 2 april 2009 op het World Wide Web: http://markhancock.blogspot.com/1996/01/what‐is‐photojournalist.html, accessed 24 October 2008. International Federation of Journalists (2006). The changing nature of work. A global survey and case study of atypical work in the media industry. Geraadpleegd op 6 april 2009 op het World Wide Web: http://www.ifj.org/assets/docs/068/112/3fbf944‐95ebe70.pdf IPS‐News (n.d.). Geraadpleegd op 5 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.ipsnews.be Jan Verbeke (n.d.). Geraadpleegd op 5 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.janverbeke.be Lasica, J. D. (2003, 7 augustus). What is participatory journalism? Geraadpleegd op 5 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.ojr.org/ojr/workplace/1060217106.php. Nikon (n.d.). Nikon Press Photo Awards. Geraadpleegd op 5 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.nikon.be/Nikon_Belux/awards2008.nsf/Accueil_NL Okabe, D., & Ito, M. (2003, 29 augustus). Camera phones changing the definition of picture‐worthy. Geraadpleegd op 6 april 2009 op het World Wide Web: http://www.ics.uci.edu/~jpd/classes/ics234cw04/ito3.pdf Rosen, J. (2006). The people formerly known as the audience. Geraadpleegd op 6 april 2009 op het World Wide Web: http://journalism.nyu.edu/pubzone/weblogs/pressthink/2006/06/27/ppl_frmr.html
85
Sabam. (n.d.). Sabam Photo Award. Geraadpleegd op 5 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.sabam.be/website/data/SABAM_Photo_Award/2006/NL_Reglement_2006.pdf Stevens, J. (2002, 2 april). Backpack journalism is here to stay. Geraadpleegd op 3 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.ojr.org/ojr/workplace/1017771575.php Van Parys. (n.d.). Van Parys Media. Geraadpleegd op 5 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.vanparysmedia.com/about/ VRM (2008). Media concentratie. Geraadpleegd op 5 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.vlaamseregulatormedia.be/documentatie/Rapport_Mediaconcentratie_2008.pdf VRM (2008). Rapport Mediaconcentratie. Geraadpleegd op 28 april 2009 op het World Wide Web: http://www.vlaamseregulatormedia.be/documentatie/Rapport_Mediaconcentratie_2008.pdf VVJ (2005, 21 oktober). Fotoagentschappen smelten samen. Geraadpleegd op 5 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.agjpb.be/vvj/nieuws.php?nieuwsid=295 VVJ (n.d.). Erkenningscommissie. Geraadpleegd op 5 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.agjpb.be/vvj/vereniging_verwant.php?subcategorie=erkenningscommissie VVJ. (n.d.). Beeldpers. Geraadpleegd op 5 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.agjpb.be/vvj/vereniging_detail.php?subcategorie=beeldpers VVJ. (n.d.). Persprijzen. Geraadpleegd op 6 april 2009 op het World Wide Web: http://www.agjpb.be/vvj/persprijzen.php World Press Photo (2008). Welcome to World Press Photo. Geraadpleegd op 5 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.worldpressphoto.org Ongepubliceerde bronnen Gierstberg, F. & Pleijter, A. (2009, juli).Fotojournalistiek in perspectief. Voorlopig rapport met de belangrijkste bevindingen. Rapport gepresenteerd aan de Nederlandse Vereniging van Journalisten t.a.v. Ellie Speet, secretaris van de sectie Fotojournalistiek, Perscentrum Nieuwspoort, Den Haag.
86
Bijlage 1. Vragenlijst “De toekomst van fotojournalistiek” Dit onderzoek wil een profiel opmaken van de Vlaamse persfotograaf. Wat is zijn huidige positie en status, en hoe kijkt hij zelf tegen de gewijzigde beroepspraktijk aan? Is de digitale revolutie, de commercialisering van mediabedrijven en de opmars van amateurfotografen nefast voor professionele persfotografen? Gelieve alle vragen zo eerlijk en volledig mogelijk te beantwoorden. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer een kwartiertje. Uw gegevens worden strikt anoniem verwerkt. Alvast hartelijk bedankt voor uw deelname aan deze enquête. Geef hier uw unieke code in. *
1.
Hoe is uw rol als journalist het best te typeren? Fotojournalist Multimediajournalist (u schrijft, filmt, fotografeert, etc)
Schrijvend journalist die af en toe ook foto's maakt [ga door naar vraag 6]
2.
Op welke basis werkt u als fotojournalist in hoofdzaak?
Vast dienstverband Freelance met vaste opdrachtgevers
Freelance met vaste en wisselende opdrachtgevers Freelance met enkel wisselende opdrachtgevers
3.
Hoeveel vaste opdrachtgevers heeft u momenteel?
Selecteer
4.
Werkt u voor een fotoagentschap?
Ja Neen
5.
Geef aan in welke mate u akkoord gaat met volgende stellingen. Helemaal Niet niet akkoord akkoord
Door een toename van multimediale journalisten (bv. schrijvende journalisten die zelf foto's maken, filmen, etc.) kan ik mijn foto's steeds moeilijker kwijt aan media. Het wordt steeds moeilijker om aan fotojournalistieke opdrachten te komen. Door het toegenomen aanbod van burgerfotografen kan ik mijn foto's steeds moeilijker kwijt aan media. Ik kan altijd in alle vrijheid mijn eigen invulling geven aan de opdrachten die ik krijg. Door het toegenomen aanbod van fotoagentschappen kan ik mijn foto's steeds moeilijker kwijt aan media. Het aanbod van fotojournalisten is aan het vervlakken. Door het winstbejag van mediabedrijven kan ik mijn foto's steeds moeilijker kwijt. De fotojournalistiek verschuift steeds meer naar onderwerpen als lifestyle en faits divers.
Akkoord
Helemaal akkoord
6.
Hoeveel tijd besteedt u gemiddeld per week aan de volgende activiteiten?
Uur per week
Fotojournalistieke werkzaamheden (bv. fotograferen, research, fotobewerking) Andere vormen van fotografie (bv. commerciële randactiviteiten) Andere journalistieke werkzaamheden (bv. schrijven, redigeren)
7.
Mijn volledige inkomen Een deel van mijn inkomen
Hoeveel inkomen haalt u verhoudingsgewijs uit uw fotojournalistieke werkzaamheden?
Slechts enige bijverdienste Niets
8.
Krijgt u subsidies van organisaties als de Koning Boudewijnstichting of het Fonds Pascal Decroos? Bij elke aanvraag Af en toe Nooit Ik vraag geen subsidies aan
9.
Welke van deze onderwerpen behoren voor uw fotojournalistieke werkzaamheden tot uw werkgebied?
Cultuur Justitie
Economie Lifestyle
Media Politiek
Natuur Ongelukken, natuurrampen
Oorlog Sport
Showbizz, beroemdheden Technologie
Toerisme Wetenschap
Transport Geen specialisatie, breed georiënteerd
Andere:
10. Waar verricht u uw fotojournalistieke werkzaamheden? (Totaal = 100%) Lokaal of regionaal (in één plaats of regio in België) Op Vlaams niveau
Landelijk (in heel België) In het buitenland
11. Voor hoeveel procent werkt u met digitale en analoge fotografie? (Totaal = 100%)
Digitaal Analoog
12. Hoeveel euro investeert u jaarlijks gemiddeld in de volgende zaken voor uw fotojournalistieke werk? Camera's en bijbehoren (zoals lenzen) Computers en bijbehoren (zoals printers) Software (bv. voor fotobewerking) Cursussen of bijscholing
13. Welke bronnen heeft u de afgelopen vijf jaar gebruikt voor bijscholing? Vakliteratuur (boeken, tijdschriften)
Internet (websites) Cursussen Collega's
14. In welke media worden uw foto's gepubliceerd? Landelijke dagbladen (bv. Gazet van Antwerpen, De Morgen) Betalende regionale pers (bv. Krant van West‐Vlaanderen, De Beiaard) Gratis regionale pers (bv. Zone09, Passe‐Partout) Publiekstijdschriften 'general interest' (bv. Knack, Flair) Publiekstijdschriften 'special interest' (bv. Woef, VoetbalMagazine) Vaktijdschriften (bv. De Journalist, Cinefeel) Websites (geen eigen websites)
Buitenlandse media
Vaak
Soms
Zelden
Nooit
15. Behalve aan de media, aan welke andere organisaties levert u fotomateriaal? Vaak Soms Zelden Nooit
Bedrijven
Overheidsinstanties
NGO's
16. Heeft u een eigen website die bedoeld is voor de presentatie van uw fotojournalistieke werk? Ja Neen
17. Schrijft u zelf de onderschriften voor uw foto's? Altijd
Vaak Soms Nooit
18. Geef aan in welke mate de volgende stellingen van toepassing zijn op uw fotojournalistieke werkzaamheden. Helemaal Niet Helemaal Akkoord niet akkoord akkoord akkoord Mijn foto's zijn altijd een betrouwbare weergave van de werkelijkheid. Ik zit met mijn foto's altijd bovenop het nieuws. Ik wil met mijn foto's mistoestanden in de wereld laten zien.
Mijn foto's zijn vooral erg mooi om naar te kijken.
Ik jaag voortdurend op fotoprimeurs.
Mijn foto's laten de werkelijkheid zien zoals ik die persoonlijk beleef. Esthetiek van de foto is minstens even belangrijk als het onderwerp. Ik wil met mijn foto's zorgen dat belangrijke onderwerpen op de politieke agenda komen. Ik fotografeer mijn onderwerpen altijd zo aantrekkelijk mogelijk. Mijn foto's moeten mensen bewust maken van wat er in de wereld gebeurt. Ik wil op mijn foto's de werkelijkheid laten zien zoals die daadwerkelijk is. Ik ben er altijd op gebrand om als eerste fotograaf aanwezig te zijn als er iets gebeurt.
19. Het gebeurt regelmatig dat journalisten worden belemmerd in het maken van foto's op bepaalde plekken of in bepaalde situaties. Wordt u wel eens gehinderd door de volgende personen of organisaties? Dagelijks Wekelijks Maandelijks Jaarlijks Zelden Particuliere bewakingsdiensten Politie
Overheidsinstanties
Bedrijven
Burgers
Collega's
20. Hieronder volgt een reeks stellingen over ontwikkelingen in de (foto)journalistiek. Geef aan in hoeverre u het eens of oneens bent met de gegeven stellingen. Helemaal Niet Helemaal Akkoord niet akkoord akkoord akkoord Burgerfotojournalisten plegen broodroof bij beroepsfotojournalisten. Het is nuttig om een beroepscode voor fotojournalisten in te voeren. In tegenstelling tot beroepsfotografen kennen burgerjournalisten geen ethische grenzen. Tijdens evenementen (bv. sportwedstrijden, concerten) krijg ik steeds vaker te maken met maatregelen die het fotograferen bemoeilijken. Burgerfotojournalisten zijn serieuze concurrenten voor beroepsfotojournalisten Ik heb regelmatig last van amateurfotografen die in de weg lopen. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen professionele fotojournalisten en amateurs.
21. Er wordt soms beweerd dat 'burgerfotojournalisten' (burgers die foto's maken) een bedreiging vormen voor de beroepsfotojournalisten. Anderen denken dat professionele fotojournalisten onmisbaar zullen blijven. Hoe kijkt u hier tegenaan? Op termijn zullen beroepsfotojournalisten het afleggen tegen burgerfotojournalisten
Professionele en burgerfotojournalisten zullen voortaan naast elkaar bestaan Op den duur zal de hype van burgerfotojournalisten verdwijnen
Andere:
22. Men zegt wel eens dat 'multimediajournalisten' de toekomst zijn. Dat houdt in dat journalisten alles moeten kunnen: schrijven, interviewen, fotograferen, filmen, etc. Hoe kijkt u tegen die ontwikkeling aan? Over enkele jaren zijn er geen fotojournalisten meer, want dan zijn alle journalisten uitgerust met een foto‐ of videocamera Het aantal fotojournalisten zal drastisch afnemen, slechts een enkeling zal nog puur en alleen met fotografie bezig zijn De 'multimediajournalisten' zijn geen bedreiging voor fotojournalisten, aan gespecialiseerde fotojournalisten zal evenveel behoefte blijven bestaan
Andere:
23. Denkt u dat er bepaalde thema's zijn waarvoor men eerder een beroepsfotojournalist dan een amateurfotograaf zal kiezen? Indien ja, welke categorieën zijn dit volgens u?
Cultuur Justitie
Economie
Natuur Ongelukken, natuurrampen
Politiek
Showbizz, beroemdheden Technologie
Sport
Transport
Wetenschap
Andere:
Lifestyle
Oorlog
Toerisme
24. Stuurt u foto's in voor de Nikon Persprijs, de Dexia Persprijs, de Sabam Photo Award of FotoPersprijs Vlaanderen? Nooit
Ooit één keer gedaan Soms
Elk jaar Ik ben het van plan
25. Stuurt u foto's in voor World Press Photo? Nooit Ooit één keer gedaan Soms
Elk jaar Ik ben het van plan
26. Wat vindt u van prijzen als de Nikon Persprijs en World Press Photo? Vooral belangrijk om kwaliteit in de fotojournalistiek te stimuleren Vooral belangrijk om het werk van professionals te promoten
Vooral belangrijk om de beste nieuwsfoto's te eren Niet belangrijk
Geen mening
27. Welke foto's zouden volgens u mee mogen doen aan deze fotowedstrijden? Alleen foto's van beroepsfotografen
Alleen foto's van professionele journalisten Alle foto's, het gaat om de foto's, niet om de maker
Geen mening 28. Wat is uw geboortejaar?
29. Wat is uw geslacht? Man
Vrouw
30. Welke opleiding heeft u gevolgd die het meest relevant is voor uw fotojournalistieke werk? Basisopleiding fotografie (middelbaar) Kunstacademie Fotografie aan hogeschool (geen academie)
Journalistieke opleiding Grafische of audiovisuele opleiding Cursus fotografie (avondschool) Autodidact
Andere:
31. Welk type camera gebruikt u voor het maken van uw journalistieke foto's? Altijd / meestal Af en toe Zelden / nooit Spiegelreflexcamera
Pocketcamera
Mobiele telefoon
Videocamera
32. In welk jaar bent u begonnen met het maken van journalistieke foto's?
33. Stel dat u vandaag opnieuw aan uw loopbaan moest beginnen, zou u nog steeds voor fotojournalistiek kiezen? Ja
Neen Geen mening
Wenst u op de hoogte te blijven van dit onderzoek, of heeft u nog aanvullende opmerkingen?