UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
DE ROES VAN FACEBOOK: EXPLORATIEF ONDERZOEK NAAR DE VERSLAVING AAN SOCIALE NETWERKSITES IN VLAANDEREN.
Wetenschappelijke verhandeling Aantal woorden: 16.531
ELKE DE RIDDER
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting NIEUWE MEDIA EN MAATSCHAPPIJ
PROMOTOR: PROF. DR. PIETER VERDEGEM COMMISSARIS: DR. SANDER DE RIDDER
ACADEMIEJAAR 2014 – 2015
[0]
Elke De Ridder
[1]
Elke De Ridder
Abstract Er is een stijgende interesse in sociale netwerksites, zowel maatschappelijk als academisch. Ook de problemen die ze met zich meebrengen worden onder de aandacht gebracht. Deze masterproef onderzoekt de mate waarin verslaving van toepassing is op sociale netwerksites. Dit onderwerp werd verrassend genoeg zelden behandeld. Voorgaand onderzoek was bijna altijd kwantitatief van aard en gefocust op studenten. We kozen daarom voor kwalitatief onderzoek in de vorm van dagboeken en diepte-interviews bij twintig Vlamingen tussen 18 en 65 jaar. Het onderzoek wordt gelinkt aan voorgaand onderzoek door een eerder ontwikkelde en geteste schaal te verwerken in het dagboek. Deze schaal probeert aan de hand van acht items de neiging tot verslaving te meten. Deze masterproef kadert binnen het onderzoek over morele paniek. We vragen ons af of we kenmerken van een algemene verslaving, zoals die beschreven worden in de psychologie, kunnen terugvinden in het gebruik van sociale netwerksites. We focussen ons op zeven kenmerken, namelijk veranderende
gemoedstoestand,
grote
tijdsbesteding,
toenemend
gebruik,
ontwenningsverschijnselen, conflict, poging tot verbergen en herval. Dit onderzoek bekijkt of de aandacht aan deze vorm van verslaving overdreven is en dat we eerder van een gewoonte of afhankelijkheid moeten spreken. Onze resultaten tonen aan dat we bij iedere respondent wel een bepaald kenmerk van verslaving konden terugvinden. We zien dat een respondent met een hoge score op de kwantitatieve schaal niet altijd veel kenmerken van een verslaving toont. Er zijn daarbij maar vier respondenten met een score boven het neutrale punt op de schaal. Dit kan er op wijzen dat de maatschappelijke aandacht voor dit probleem eerder een morele paniek is dan een reëel probleem. We merken wel dat ieder kenmerk op verschillende manieren kan worden ingevuld of geïnterpreteerd. Toekomstig onderzoek kan zich daarom focussen op een eenduidige conceptualisering.
Kernwoorden: verslaving, sociale netwerksites, gewoonte, afhankelijkheid, morele paniek.
[2]
Elke De Ridder
[3]
Elke De Ridder
Dankwoord Deze masterproef was niet geworden wat u nu leest zonder de gewaardeerde hulp van verschillende personen. Zij bepaalden mee het uiteindelijke resultaat. We hechten er belang aan hen hier te bedanken Onze dank gaat uit naar Prof. dr. Pieter Verdegem, promotor van deze masterproef. Zijn kritische blik en opvolging waren onontbeerlijk tijdens de verschillende onderzoeksfases. We bedanken ook graag Karel Verbrugge, Kristin Van Damme en Hadewijch
Vanwynsberghe,
medewerkers van
de
Vakgroep Communicatie-
wetenschappen, om hun licht te laten schijnen over specifieke onderdelen van deze masterproef. Daarnaast gaat onze dank ook uit naar talrijke personen uit onze omgeving die hun eerlijke mening en ondersteuning gaven om op die manier deze masterproef steeds beter te maken. In het bijzonder bedanken we Eveline Couck, Joseph Breesch, Linda Breesch, Marc De Ridder, Rowan Daneels en Thomas Soens. We vermelden hier ook de drie personen die bereid waren onze onderzoeksmethode uit te testen en bij te schaven. Bedankt, Heidi Lens, Hugo Van Bavel en Elke Van Puyvelde. Tot slot bedanken we ook de twintig respondenten die ons een kijk gaven in hun privéleven en op deze manier de masterproef van data voorzagen. We bedanken daarom Timmy, Annemarie, Riet, Jezus, Flynn, Hubert, Lucas, Sara, Lou, Colette, Luca, Ann, Olivia, Pierre, John, Charlie, Marie, Emily, Sokrates en Jana. Uiteraard vermelden we enkel pseudoniemen in deze masterproef om de anonimiteit te garanderen.
[4]
Elke De Ridder
Inhoud Abstract ...................................................................................................................... 2 Dankwoord ................................................................................................................. 4 Inhoud......................................................................................................................... 5
Inleiding ...................................................................................................................... 7 Literatuurstudie ........................................................................................................... 9 I.
Paniek in de samenleving ........................................................................................... 9
II.
Het sociale internet ....................................................................................................11
III.
Van gewoonte naar verslaving ...............................................................................14
a.
Gewoonte ...............................................................................................................14
b.
Afhankelijkheid .......................................................................................................14
c.
Verslaving ..............................................................................................................16
IV.
Het bos door de bomen zien ..................................................................................23
Methodologie ............................................................................................................ 25 I.
Een kijk op verslaving ................................................................................................25 a.
Verslaving ..............................................................................................................25
b.
Sociale netwerksites...............................................................................................26 Liefste dagboek… ......................................................................................................26
II. a.
Dagboeken .............................................................................................................27
b.
Logging ..................................................................................................................29
c.
Interviews ...............................................................................................................30
d.
Verwerking .............................................................................................................30
III.
Een overschot aan Online Media Masters ..............................................................31
a.
Rekrutering ............................................................................................................31
b.
Steekproef ..............................................................................................................31
Resultaten ................................................................................................................ 33 I.
De eerste blik .............................................................................................................33 a.
De sociale netwerksites ..........................................................................................33
b.
De kwantitatieve score ...........................................................................................33
c.
De redenen van het gebruik ...................................................................................34
[5]
Elke De Ridder
II.
Lachen en huilen met Facebook ................................................................................34
III.
24/7 online .............................................................................................................37
IV.
Als een uur per dag niet meer volstaat ...................................................................38
V.
Trillen, beven en smachten ........................................................................................40
VI.
Ruzie met de buren en met de planning .................................................................41
VII.
Een stiekeme status posten ...................................................................................43
VIII.
Een knipperlichtrelatie met het profiel .....................................................................44
IX.
Het doorslaggevende kenmerk ...............................................................................45
Discussie .................................................................................................................. 48 Conclusie .................................................................................................................. 51 Bibliografie ................................................................................................................ 52 Bijlagen ..................................................................................................................... 58 I.
Dagboek ....................................................................................................................58
II.
Vragenlijst ..................................................................................................................61
III.
Codeboom .............................................................................................................64
IV.
Rekruteringssurvey ................................................................................................66
V.
Transcripties ..............................................................................................................68
VI.
Participantenmatrix.................................................................................................69
[6]
Elke De Ridder
Inleiding Deze masterproef draagt bij tot het groeiende onderzoeksveld rond sociale netwerksites (SNSs). Auteurs zien 1997 als het startjaar van de sociale netwerksites dankzij de komst van SixDegrees (Bockarova, 2013; boyd & Ellison, 2007). Nadien zijn er heel wat nieuwe spelers op de markt gekomen. De populariteit van deze spelers is erg gestegen en daarbij ook de interesse vanuit de academische wereld. Heel wat academische tijdschriften, waaronder New Media & Society en Journal of ComputerMediated Communication, publiceren over de sociale netwerksites. Sinds 2012 is er ook een tijdschrift speciaal gericht op sociale media, waartoe ook sociale netwerksites behoren, The Journal of Social Media in Society. In onze literatuurstudie bespreken we uitgebreid wat we onder deze sociale netwerksites dienen te verstaan. Naast de vele voordelen van sociale netwerksites, zoals het contact met vrienden, het bekijken en delen van foto’s en versturen van berichten, zijn er ook nadelen, zoals een gebrek aan privacy en sociale isolatie (Das & Sahoo, 2011; Turan, Tinmaz, & Goktas, 2013). We willen nagaan hoe we een overmatig gebruik van sociale netwerksites dienen te conceptualiseren. Wanneer we zoeken op het internet naar ‘verslaving Facebook’, vinden we heel wat websites die middeltjes en testen aanbieden om dergelijke verslaving te bannen. Dit kan er op wijzen dat niet alleen academici, maar ook de bredere maatschappij hiermee bezig is. Het is daarbij belangrijk dat wetenschappelijk onderzoek de maatschappij op een correcte manier informeert, zodat onnodige paniek vermeden kan worden. Na een korte blik op de academische literatuur, blijkt dat er reeds heel wat onderzoek bestaat rond internetverslavingen (Blaszczynski, 2006; LaRose, Lin, & Eastin, 2003; Tsitsika et al., 2014; K. S. Young, 1998). We zijn echter meer geïnteresseerd in de verslaving aan sociale netwerksites op zich. Hier bestaat heel wat minder onderzoek naar. Om deze leemte op te vullen, leek het ons interessant een studie op te zetten om de Vlaamse case te onderzoeken. Onze centrale onderzoeksvraag peilt daarom naar welke kenmerken van een verslaving we terugvinden in het gebruik van sociale netwerksites in Vlaanderen.
[7]
Elke De Ridder
Elke deelvraag peilt dan naar een van de zeven kenmerken die we uit de literatuur haalden, namelijk veranderende gemoedstoestand, grote tijdsbesteding, toenemend gebruik, ontwenningsverschijnselen, conflict, poging tot verbergen en herval. Een extra deelvraag gaat over de nuances tussen gewoonte, afhankelijkheid en verslaving. We kozen om verslavingen te bestuderen, maar in de literatuurstudie trachten we eerst het verschil tussen een verslaving, afhankelijkheid en gewoonte vast te leggen. Deze
onderzoeksvraag
situeert
zich
op
het
interdisciplinair
veld
tussen
communicatiewetenschappen en psychologie. Verslavingen worden vaak vanuit psychologische hoek bekeken (Kuss & Griffiths, 2011). We hebben ons op deze literatuur gebaseerd om de kenmerken van een verslaving te definiëren. De problematiek
op
zich
zal
dan
weer
gebaseerd
zijn
op
artikels
uit
de
communicatiewetenschappen. Deze combinatie van twee academische velden zorgt voor een groter draagvlak van dit onderzoek. Om deze centrale onderzoeksvraag en haar deelvragen te beantwoorden, kozen we voor een kwalitatieve aanpak. In het beperkte aantal onderzoeken dat reeds beschikbaar is, werd er voornamelijk gefocust op kwantitatief onderzoek bij studenten (Kuss
&
Griffiths,
2011).
We
verbreden
dit
onderzoek
naar
meerdere
leeftijdscategorieën. Daarnaast proberen we via diepgaand kwalitatief onderzoek het bestaande onderzoek aan te vullen. Ons onderzoek bestaat uit een combinatie van dagboeken en diepte-interviews bij twintig Vlamingen tussen 18 en 65 jaar. We starten deze masterproef met een inleiding tot het theoretische kader rond morele paniek waarin deze proef kadert. Nadien lichten we de belangrijkste concepten uit het academische veld van sociale media toe. In dat deel wordt ook bekeken wat de verschillen zijn tussen een verslaving, afhankelijkheid en gewoonte. Vervolgens lichten we onze methodologie toe. De besproken concepten worden dan toegepast op het eigen onderzoek. Deze masterproef eindigt met een bespreking van de belangrijkste resultaten, de beperkingen van dit onderzoek en een algemene conclusie.
[8]
Elke De Ridder
Literatuurstudie I.
Paniek in de samenleving Morele paniek als theoretisch kader Nieuwe media en nieuwe technologieën worden niet zonder slag of stoot geaccepteerd. Er ontstaat dikwijls morele paniek (Chalaby, 2000; Strover, 2013). Morele paniek – ook moral panic of sociale paniek genoemd – is een analytisch concept uit de sociologie (Thompson, 1998) dat wordt gebruikt in verschillende disciplines en waarop verschillende, bestaande theorieën werden toegepast (Pearce & Charman, 2011). Voor de communicatiewetenschappen betekent het concreet een overdrijving van een sociaal probleem, waarbij een groep uit de bevolking als afwijkend wordt gestigmatiseerd. De paniek die ontstaat, wordt vaak aangewakkerd door de staat en traditionele media (Miller, 2013). Zeker de sensatiepers kan zorgen voor een irrationele gedachtegang bij de bevolking (Marciales & Cabra, 2011). Hierdoor komen de nieuwe technologieën terecht in bredere sociale debatten (Thurlow, 2006). Het concept ‘morele paniek’ heeft een geschiedenis die teruggaat tot 1971 (Thompson, 1998). In dat jaar gebruikte Young voor het eerst deze terminologie in een werk over drugsmisbruik. Youngs collega Cohen was diegene die het concept systematisch zou gaan gebruiken in relatie tot media, het publiek en sociale controle. Uit het werk van deze auteur blijkt dat we morele paniek kunnen zien als een proces in vijf stappen. Eerst wordt iets of iemand gezien als een bedreiging voor bepaalde waarden of normen. Deze dreiging wordt opgepikt door de media. Vervolgens groeit de sociale onrust omtrent deze dreiging in snelle vorm. Dan volgt er een reactie van de autoriteiten of opinieleiders. Tot slot verdwijnt de paniek of volgen er sociale veranderingen. Hieruit blijkt waarom de term ‘morele paniek’ gekozen werd. De paniek is moreel, aangezien het gaat om een waargenomen bedreiging van de sociale orde. De bedreiging en zij die deze veroorzaken, worden beschouwd als folk devils. De twee basiskenmerken van morele paniek zijn dus dat er een zekere vorm van bezorgdheid moet zijn over het gedrag van een bepaalde groep mensen en dat er dus een verhoogde vijandigheid is ten opzichte van deze mensen (Thompson, 1998). [9]
Elke De Ridder
Heel wat communicatietechnologieën moesten in het verleden al een dergelijke crisis ondergaan (Strover, 2013). De samenleving was bang van de manier waarop deze technologieën nieuwe smaken en sociale patronen creëerden. Hierdoor werden namelijk bestaande machtsstructuren bedreigd. “Worden gamers gewelddadig?”. “Gaat onze Nederlandse taal verloren door de afkortingen die we gebruiken op nieuwe media (Thurlow, 2006)?”. Het zijn maar enkele vragen die ingegeven zijn door morele paniek. Ook bij de lancering van het internet werd een fase van morele paniek waargenomen (Strover, 2013). De paniek leidde de aandacht weg van meer genuanceerde
en
productievere
manieren
van
denken
over
dit
nieuwe
communicatiesysteem. Vooral de Displacement Theory en de term convergentie zijn hierbij belangrijk. Deze theorie over ‘verplaatsing’ gaat er van uit dat hoe meer we online zijn, hoe meer ons sociale leven achteruit gaat. Deze theorie is door de komst van sociale netwerksites echter achterhaald. Een sociale netwerksite combineert vele mogelijkheden tot interactie (berichten, commentaren, volgers, etc.). Dit kan net zo goed een verrijking zijn van ons sociale leven. We kunnen niet zomaar aannemen dat de ene vorm van communicatie de andere vervangt. Door het web van mogelijkheden is de huidige situatie veel complexer dan dat. We spreken niet meer enkel van vervangingen, maar ook van uitbreidingen. Convergentie wordt beschreven als dezelfde media-inhoud die over verschillende platformen wordt verspreid, als samenwerkingen tussen verschillende media-industrieën, en als het publiek dat afwisselend entertainment zoekt bij traditionele en nieuwe media (Jenkins, 2006). Convergentie zou volgens academici zorgen voor nieuwe mogelijkheden tot verspreiding van populair entertainment. Beleidsmakers zien mogelijkheden voor economische ontwikkeling. Deze voordelen werden echter aan de kant geschoven door de morele paniek. Deze paniek focust op individuen, vaak kinderen, en leidt zo de aandacht weg van mogelijke voordelen (Strover, 2013). De meest recente paniek ontstond bij het vraagstuk rond de privacy op sociale netwerksites. Dit leidde tot wat virtual identity suicide genoemd kan worden. Het is een tegenbeweging, waarbij een gebruiker zijn of haar profiel op een sociale netwerksite verwijdert (Stieger, Burger, Bohn, & Voracek, 2013).
[10]
Elke De Ridder
Belangrijk is dus om telkens na te gaan of de bezorgdheid terecht is. Dat is het uitgangspunt waarbinnen dit onderzoek kadert. We zullen nagaan of de zorgen omtrent een mogelijke verslaving aan sociale netwerksites terecht zouden kunnen zijn.
II.
Het sociale internet Conceptualisering van sociale media en sociale netwerksites
Dit kader van morele paniek passen we nu toe op het hedendaagse gebruik van sociale netwerksites. Gebruikers brengen soms heel wat uren door op deze SNSs, waarbij we dit gebruik op drie manieren kunnen bekijken. We kunnen dit gebruik beschouwen als een gewoonte, een afhankelijkheid of een verslaving. Deze drie benaderingen kunnen op een continuüm worden geplaatst van geen gebruik, over gewoonte naar afhankelijkheid en verslaving (Oulasvirta, Rattenbury, Ma, & Raita, 2012). We zullen deze drie zienswijzen kort toelichten. Eerst bespreken we kort wat we onder sociale media, en meer concreet sociale netwerksites, moeten begrijpen. Sociale netwerksites zijn
een specifieke
vorm
van
sociale media, naast
samenwerkingsprojecten, blogs, gemeenschappen om inhoud uit te wisselen, virtuele werelden om te gamen en virtuele, sociale werelden (Kaplan & Haenlein, 2010). Elke vorm biedt de mogelijkheid om inhoud te delen of om in interactie te gaan met anderen (Papacharissi & Mendelson, 2011). Een algemene definitie voor al deze vormen van sociale media is moeilijk te vinden. Vaak focust onderzoek op één bepaalde vorm. Kaplan en Haenlein (2010) focussen niet op een specifieke vorm, maar kaderen sociale media binnen web 2.0. Ze hebben het over applicaties op het internet die verder bouwen op de ideologische en technologische grondvesten van web 2.0 en die toestaan dat gebruikers zelf inhoud gaan creëren en uitwisselen. Web 2.0 verwijst daarbij zowel naar de technologische vernieuwingen op het vlak van het internet als naar het hernieuwde vertrouwen in de mogelijkheden van het internet (Caudron, 2012). Dankzij de nieuwe diensten op dat web is er een einde gekomen aan het eenrichtingsmodel. Web 2.0 stelt de eindgebruiker centraal of wekt alvast die indruk.
[11]
Elke De Ridder
De term sociale media verwijst naar het netwerkaspect. Bechmann en Lomborg (2013) verduidelijken dit wanneer ze spreken over drie basiskenmerken. In de eerste plaats zorgen de sociale media voor een vervaging van de grens tussen de verzender en ontvanger van een boodschap. In tweede instantie is die boodschap ook nooit echt af. Het blijft eerder een work in progress. Hierbij worden gebruikers zelf gatekeepers over informatie. Er is dan sprake van de-institutionalisering, waarbij gebruikers een deel van de macht van gevestigde instanties zoals massamedia in handen krijgen. Tot slot spreken ze over verschillende soorten gebruikers die communiceren in een netwerk. Dit brengt hen tot de volgende, algemene definitie van sociale media: “new digital media phenomena such as blogs, social network sites, location-based services, microblogs, photo- and videosharing sites, etc., in which ordinary users (i.e. not only media professionals) can communicate with each other and create and share content with others online through their personal networked computers and digital mobile devices.” (p.767) Volgens Kaplan en Haenlein (2010) gebruikten drie op vier internetgebruikers sociale media in 2008. Het rapport van de Digimeter uit 2013 toont een gelijkaardig resultaat voor Vlaanderen. Uit de resultaten blijkt dat 77% van de Vlamingen één of meerdere accounts heeft op sociale media. We merken dat hierbij vooral aandacht gegeven wordt aan één bepaalde vorm van sociale media, namelijk sociale netwerksites. Wanneer iemand over sociale media praat, denkt die persoon vaak meteen aan sociale netwerksites. Deze websites zijn geïntegreerd in het dagelijkse leven. Niet elke sociale netwerksite biedt dezelfde diensten aan. Connecties op de website kunnen bijvoorbeeld vrienden worden genoemd, maar soms zijn het ook fans, volgers of contacten. De meeste SNSs geven de mogelijkheid om te chatten, maar ook dat is niet universeel. De functie van deze websites voor de gebruiker is vaak om een bestaand sociaal netwerk te onderhouden. Sommige diensten laten echter kennismaken met vreemden. Tot slot kan ook de zichtbaarheid van het profiel erg verschillen van site tot site (boyd & Ellison, 2007). Definities van sociale netwerksites durven daarom al eens te verschillen. Wat steeds terugkomt, zijn deze drie kenmerken: de mogelijkheid om een (al dan niet openbaar) profiel aan te maken, om connecties met anderen te maken en om inhoud, connecties of interesses met anderen te delen (Greenhow & Robelia, 2009; Kuss & Griffiths, [12]
Elke De Ridder
2011). De netwerksites zijn ‘sociaal’ dankzij de mogelijkheden om te delen met je connecties (Caudron, 2012). Het unieke van de websites schuilt voor velen in de sociale connecties die zichtbaar worden op deze manier (boyd & Ellison, 2007; Greenhow & Robelia, 2009). Net zoals in een cultuur met stammen, wordt de gebruiker op SNSs gedefinieerd op basis van wie zijn of haar vrienden zijn (Das & Sahoo, 2011). De start van deze sociale netwerksites is duidelijker te omlijnen dan die van de sociale media in het algemeen. SixDegrees – opgericht in 1997 en opgedoekt in 2000 – wordt universeel beschouwd als de eerste sociale netwerksite (Bockarova, 2013; boyd & Ellison, 2007). Deze website bundelde als eerste de drie bovengenoemde eigenschappen in een dienst. In de Mijmeringen van Caudron (2012) vinden we een duidelijk voorbeeld van verwarrend woordgebruik. Wanneer hij sociale media definieert, kunnen we afleiden dat hij het eigenlijk specifiek over sociale netwerksites heeft. Hij stelt daarbij dat we, naast de concrete start dankzij SixDegrees, ook rekening dienen te houden met de bredere emancipatie van de informatie- en communicatietechnologieën. Het is dankzij deze emancipatie dat sociale media, en SNSs meer specifiek, mogelijk werden. Een tweede opmerking over woordgebruik betreft de term sociale netwerksites zelf. In de Engelstalige literatuur vinden we zowel artikels over ‘social networking sites’ als over ‘social network sites’. Beide termen zijn correct, al is de bijklank iets of wat verschillend. ‘Networking’ verwijst eerder naar de sites waarop je nieuwe mensen kan leren kennen. Bij de term ‘network’ wordt vaker gedacht aan het reeds bestaande netwerk dat onderhouden kan worden via de website (boyd & Ellison, 2007). De huidige stand van zaken in de wereld van sociale netwerksites kan het best omschreven worden aan de hand van een metafoor. Het landschap wordt namelijk gedomineerd door “zwarte gaten” volgens Caudron (2012). Enkele SNSs gaan aan de haal met alle energie op het web. Energie kunnen we in dit geval dan begrijpen als aandacht en reclamegeld. We kennen de grote namen, zoals Facebook en Twitter. De tientallen alternatieven die hiervoor bestaan, zijn slechts bij een beperkt publiek bekend. Tussen de zwarte gaten onderling heerst een harde strijd om de gebruiker. Elk bedrijf achter dergelijke sociale netwerksite probeert daarom de gebruikers aan zich te binden. We willen graag onderzoeken of hen dat ook lukt.
[13]
Elke De Ridder
III.
Van gewoonte naar verslaving Drie benaderingen van het hedendaagse gebruik van sociale netwerksites
a. Gewoonte Gewoonte is de tweede fase op het eerder vermelde continuüm van geen gebruik naar verslaving (Oulasvirta et al., 2012). Over gewoonten is er al meermaals onderzoek gevoerd. LaRose (2010) haalt aan dat meer dan de helft van het mediagebruik uit gewoonte zou zijn. Mediagewoonten worden vaak gemeten aan de hand van motivaties, verwachtingen of gebruiksfrequentie. LaRose bekritiseert deze klassieke benadering tot gewoonten en definieert mediagewoonten als geautomatiseerde mediaroutines of herhaaldelijke acties binnen stabiele omstandigheden, waarbij de acties oorspronkelijk doelgericht waren, maar later onbewuste routines werden. Automatisch is hier een sleutelelement. Eenmaal dat het mediagedrag gestart is, gaat het een eigen leven leiden. Automatisering bestaat uit vier aspecten: een gebrek aan intentie, een gebrek aan controle, een gebrek aan aandacht en een gebrek aan bewustzijn. Niet alle vier aspecten moeten telkens aanwezig zijn om van een mediagewoonte te spreken. Vaak wordt het onderscheid gemaakt tussen goede en slechte gewoonten. LaRose, Lin en Eastin (2003) formuleerden enkele bedenkingen betreffende media- of internetgewoonten. Gedrag dat niet uit zichzelf als schadend wordt gezien, kan toch een slechte gewoonte worden wanneer het negatieve gevolgen met zich meebrengt.
b. Afhankelijkheid Afhankelijkheid is een tweede mogelijke benadering en de volgende fase op het continuüm van Oulasvirta et al. (2012). Dit draagt een connotatie die al eerder aan problematisch gebruik van SNSs wordt gelinkt. In tegenstelling tot de besproken gewoonten, is dit een eerder bewust gebruik van (sociale) media.
[14]
Elke De Ridder
Binnen deze benadering is de Individual Media Depedency (IMD) theorie belangrijk om aan te halen. Volgens deze theorie is media-afhankelijkheid de relatie die toont hoe individuele doelen zijn ingesteld op middelen die media bieden (Sun, Rubin, & Haridakis, 2008). We zien dat deze benadering sterk aanleunt bij de Uses & Gratifications (U&G) theorie, in de zin dat beiden de nadruk leggen op actief handelen om bepaalde doelen of een bepaalde vorm van bevrediging te bereiken. U&G zegt namelijk dat personen media niet enkel passief consumeren, maar ze deze media ook actief een plaats geven binnen hun leven. Ze gaan op zoek naar media die tegemoetkomen aan hun noden (Giannakos, Chorianopoulos, Giotopoulos, & Vlamos, 2013). We kunnen zo drie groepen van gratificaties onderscheiden: procesgratificaties, content gratificaties en sociale gratificaties, waarbij respectievelijk het medium, de inhoud en de sociale context voor behoeftebevrediging zorgen (Stafford, Stafford, & Schkade, 2004). Deze klassieke theorie werd reeds toegepast op het internet. Voor de sociale netwerksites bleek deze theorie minder geschikt, omdat ze te sterk gericht is op het individu. Papacharissi en Mendelson (2011) stellen daarom voor om U&G te combineren met de Sociale Netwerk Benadering. Deze focust meer op het resultaat van de interactie, dus op het netwerk en het sociale kapitaal dat ontstaat. De auteurs gaan er daarbij van uit dat online interacties vooral een vervanging zijn van face-toface ontmoetingen, waarbij de gebruiker dus vooral met vrienden en familie in interactie treedt op sociale netwerksites. Dit werd eerder al aangetoond door de studie over Facebook-gebruik van Ross et al. (2009). Giannakos et al. (2013) pasten U&G toch toe op het gebruik van Facebook. Ze vroegen aan zeventig respondenten waarom zij Facebook gebruiken. Ze konden al deze antwoorden clusteren in vier groepen. Deze groepen kunnen we beschouwen als de vier hoofdredenen om Facebook te gebruiken. We hebben het over sociale connectie, sociaal netwerk surfen, tijdverdrijf en applicatiegebruik. Bij tijdverdrijf zien we dat de meerderheid van de jongeren Facebook vaak gewoon voor het plezier gebruiken (Giannakos et al., 2013). Hieruit kunnen we afleiden dat niet elke leeftijdsgroep Facebook, en eventueel bij uitbreiding alle SNSs, om dezelfde redenen gebruikt. Ook geslacht heeft hier een invloed op.
[15]
Elke De Ridder
De onderzoekers vonden dat vrouwen meer gebruik maken van de applicaties op Facebook (spelletjes etc.). Mannen daarentegen surfen meer verkennend op Facebook. Zowel de Individual Media Depedency theorie als de Uses & Gratifications benadering bekijken dus welke motieven mensen hebben om een bepaald medium te gebruiken. IMD focust daarbij op de reden waarom personen een medium benaderen en U&G focust op de plaats waar individuen proberen om in hun noden te voorzien (Sun et al., 2008).
c. Verslaving We kiezen voor de derde benadering, een verslaving. We lichten eerst toe welke soorten verslavingen er bestaan. Daarna geven we meer uitleg bij een internetverslaving, aangezien deze soort het dichtst staat bij wat wij willen onderzoeken. Het laatste deel van deze sectie gaat specifiek over verslavingen aan sociale netwerksites. We bespreken daarbij het reeds uitgevoerde onderzoek. We vernoemen ook de voor- en nadelen van SNSs in dat laatste deel. De voordelen zorgen voor de aantrekkingskracht van de SNSs. De nadelen kunnen mensen weghouden van diezelfde SNSs. Soorten verslaving Een derde mogelijke benadering is het academisch veld dat schrijft over verslaving. Deze benadering lijkt het meest te duiden op een problematisch gebruik van SNSs en ligt op het uiteinde van het continuüm van Oulasvirta et al. (2012). Al zijn er ook auteurs die afhankelijkheid en verslaving als dezelfde concepten benaderen (o.a. LaRose, Lin & Eastin, 2003). Er zijn twee mogelijke vormen van verslaving. Enerzijds zijn er de chemische verslavingen. Dit zijn de verslavingen aan stoffen, zoals een drugsverslaving (o.a. Vetulani, 2001). Anderzijds zijn er de gedragsmatige verslavingen. In deze categorieën vallen bijvoorbeeld de verslavingen aan shoppen (o.a. Clark & Calleja, 2008), aan gokken (o.a. Walker, 1989) en aan internet (o.a. Blaszczynski, 2006).
[16]
Elke De Ridder
Internetverslaving Over internetverslavingen is al heel wat gepubliceerd. Young had het in 1998 al over verslavingen aan het internet. Ze noemt het in die tijd een nieuwe klinische storing. Deze onderzoeker ontwikkelde een korte vragenlijst om verslaafden te kunnen onderscheiden. Young baseerde zich daarbij vooral op gokverslavingen, aangezien er werd aangetoond dat deze vorm van verslaving het meest aansluit bij internetverslavingen. Song, LaRose, Eastin en Lin (2004) publiceerden ook over internetverslavingen. Ze ontwikkelden een uitbreiding van de U&G theorie, die hierboven reeds beschreven werd. De onderzoekers betrokken daarin het internet en ook de mogelijke verslaving daaraan. Ze benadrukken dat bepaalde symptomen van de verslaving ook kunnen voorkomen bij niet-verslaafde personen. Dat maakt het des te moeilijker om een verslaafd persoon te onderscheiden van een niet-verslaafd persoon. Rosen (2012) heeft een hoofdstuk in zijn boek gewijd aan verslavingen. Hij heeft het over verslavingen aan technologieën, het internet en sociale netwerken. Rosen wijst de lezer er op dat overmatig gebruik niet het belangrijkste kenmerk van een verslaving is. Hij stelt dat een verslaafd persoon onder andere ook ontwenning, sociale problemen en gezondheidsproblemen ervaart. Rosen (2012) stelt dat de gevolgen van een verslaving aan technologie gelijkaardig zijn aan die van een chemische verslaving, zoals drugs of alcohol. Hij denkt daarbij aan financiële problemen, het verlies van een job, slaapproblemen en relatieproblemen. Eventuele andere problemen zijn een verstoord
slaappatroon,
slechtere
prestaties
op
het
werk,
een
verzwakt
immuunsysteem, minder beweging en een groter risico op rug- of spierklachten. Rosen gaat ook dieper in op de manier waarop een persoon verslaafd kan worden. Bepaalde persoonlijke kenmerken kunnen de kans op een verslaving verhogen. Zo is de kans groter voor personen die impulsiever zijn, op zoek zijn naar sensatie of afwijken van sociale normen. Deze karakteristieken zijn echter niet de enige reden tot verslaving. De technologie zelf ‘lures us into using it’ (p. 70). Recent ging een grootschalig, Europees onderzoek in zeven verschillende landen (n=13.284) na hoeveel jongeren last hebben van een internetverslaving (Tsitsika et al., 2014). De onderzoekers maakten daarbij een onderscheid tussen jongeren met internetverslaafd gedrag en jongeren met een risico op internetverslaafd gedrag. [17]
Elke De Ridder
In totaal behoorde 14% van de ondervraagde jongeren tot één van deze twee categorieën. Het onderzoek werd uitgevoerd aan de hand van een survey. Hierdoor kunnen we verwachten dat de echte cijfers nog hoger liggen, aangezien er niet snel wordt toegegeven dat er een verslaving aanwezig is. Deze masterproef focust niet op internetverslavingen, maar op een specifiek aspect van het internet, namelijk de sociale netwerksites. Verslaving aan sociale netwerksites: definitie en soorten Turkle vindt het niet verbazend dat Amerikaanse bedrijven kozen voor zoete namen. “It is no accident that corporate America has chosen to name cell phones after candies and ice cream flavors: chocolate, strawberry, vanilla. There is a sweetness to them” (2011, p. 152). We gaan in dit deel na welke gevolgen deze sweetness zou kunnen hebben. Rosen (2012) maakt het onderscheid tussen een verslaving door de liefde voor de technologie en een verslaving omdat de gebruiker niets wil missen van wat er gebeurt in de online omgeving. Deze laatste soort bracht televisiezender MTV er toe om de term FOMO (Fear Of Missing Out) te lanceren. De term is ondertussen ingeburgerd bij jongeren. Het is dan ook vooral de jongste generatie die last heeft van deze angst. Deze verslaving door FOMO heeft wel ernstige gevolgen. Sociale contacten kunnen verwateren, wanneer de gebruiker alle vrije tijd doorbrengt op nieuwe media. Sieberg (2012) stelt een vier-stappen-plan voor om sociale contacten weer in je leven te brengen. De eerste stap, rethink, is bedoeld om na te denken over je technologiegebruik en om te bepalen hoeveel van jouw tijd naar toestellen gaat. In de tweede stap, reboot, moet je dan tijdelijk al deze toestellen volledig loslaten. Dan kan je ze in de volgende fase, reconnect, geleidelijk terug in je leven brengen. Tot slot, tijdens de revitalize-fase, zoek je een mooi evenwicht. Hierbij is het belangrijk om steeds de voorrang te verlenen aan persoonlijk contact. Zoals eerder vermeld, worden mensen niet enkel verslaafd aan de sociale media en de bijhorende technologieën om niets te missen van de virtuele wereld. We kunnen diezelfde media en technologieën ook zien als een drug (Rosen, 2012). De gebruiker wordt gelukkig door het gebruik ervan. Hij of zij ervaart een gevoel van paniek of voelt zich verloren wanneer gebruik ervan tijdelijk onmogelijk is.
[18]
Elke De Ridder
Deze vorm van verslaving behoort in dezelfde categorie als internetverslaving. Het is op deze vorm van verslaving dat deze masterproef is gebaseerd. Binnen deze vorm van verslaving zijn er nog gradaties. Je kan onder andere verslaafd zijn aan de technologie, aan bepaalde sociale media of aan een bepaalde applicatie. Verslaving aan sociale netwerksites: voorgaand onderzoek Kuss en Griffiths (2011) poneren dat er tot 2011 slechts drie empirische onderzoeken over de verslaving aan SNSs uitgevoerd en gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften waren. We kunnen ons hierbij afvragen of ze zich beperkt hebben tot het Engelstalige vakgebied. Nu, drie jaar later, kunnen we meerdere studies vinden, zeker nu dit onderwerp ook in populaire media steeds meer aandacht krijgt. Toch bespreken we hier uitgebreid de drie onderzoeken die Kuss en Griffiths aanhalen. We beschouwen deze drie studies als het vroege onderzoek naar verslavingen aan SNSs. Het eerste onderzoek is dat van Pelling en White (2009). Ze breidden de Theory of Planned Behaviour (TPB) uit om tot een model te komen dat een hoog gebruik van SNSs tracht te voorspellen. Voor hun onderzoek gebruikten ze een survey en een follow-up survey. De neiging tot verslaving aan sociale netwerksites werd onderzocht aan de hand van acht items op een 7-punten-schaal. Hierdoor is het makkelijker om statistisch correcte modellen te bekomen. Al blijft de vraag bestaan of wat gerapporteerd wordt ook overeenkomt met wat de gebruiker daadwerkelijk doet. Ze voerden dit onderzoek uit bij 233 universiteitsstudenten tussen 17 en 24 jaar. Dat maakt de generaliseerbaarheid van dit onderzoek natuurlijk beperkt. Niet enkel het aantal, maar ook zeker de leeftijdscategorie dient uitgebreid te worden om tot een representatieve sample te komen van gebruikers van SNSs. In dit onderzoek spreken de auteurs niet over een verslaving, maar over de ‘neiging tot een verslaving’. Gedrag wordt door deze onderzoekers als verslavend beschouwd als het voldoet aan zes criteria, waaronder gemoedsverandering, ontwenningsverschijnselen en conflict. De algemene conclusie uit het onderzoek luidde dat veel gebruik van SNSs te wijten was aan attitudes, normen en factoren die verband houden met hoe de gebruiker de eigen identiteit ziet. Hoge mate van gebruik van sociale netwerksites werd gedefinieerd als vier unieke bezoeken of meer per dag aan sociale netwerksites. Dit aantal was gebaseerd op vorig onderzoek.
[19]
Elke De Ridder
In het onderzoek van Pelling en White behoorde 53% van de deelnemers tot de groep van ‘hoge gebruikers’. Dit doet uitschijnen dat hoog gebruik de norm aan het worden is bij de studenten. Het tweede onderzoek is een case study door Karaiskos, Tzavellas, Balta en Paparrigopoulos (2010). Ze beschrijven een 24-jarige vrouw die ze verslaafd noemen aan Facebook. Ze bekijkt de sociale netwerksite vijf uur per dag, verloor haar werk als dienster doordat ze tijdens de diensturen naar het internetcafé ging en liet heel wat activiteiten vallen, zodat ze thuis op het internet kon. Veel informatie over de case is er niet te vinden. Wat ons wel belangrijk lijkt, is de bevinding van de auteurs in de conclusie. Daarin stellen ze dat een verslaving aan Facebook een subcategorie van een internetverslaving zou kunnen zijn. Het laatste onderzoek dat Kuss en Griffiths (2011) aanhalen is dat van Wilson, Fornasier en White (2010). White werkte ook al mee aan het eerste onderzoek. Dit wijst er op dat Kuss en Griffiths niet de meest diverse bronnen hebben geraadpleegd. Dit derde onderzoek is zeer gelijkend op het eerste. Ook hier moesten universiteitsstudenten tussen 17 en 24 jaar een vragenlijst met schalen invullen. Er werd eveneens gebruik gemaakt van een schaal om de neiging tot verslaving te meten. De schaal bestond in dit geval slechts uit drie items. De voornaamste conclusie uit dit onderzoek was dat extraverte personen meer tijd doorbrachten op sociale netwerksites. Een jaar later werd er een nieuw onderzoek gevoerd. Andreassen, Torsheim, Brunborg en Pallesen (2012) zijn uniek in hun aanpak. Ze bekijken een verslaving aan Facebook als een specifieke vorm van een internetverslaving, net zoals Karaiskos et al. (2010). Om die reden testten zij verschillende schalen die reeds ontwikkeld zijn om internetverslaving te meten en vormden zij zo een nieuwe schaal, de Facebook Addiction Scale. Ook aan de Universiteit van Gent werd door Van Hiel (2014) ondertussen onderzoek gedaan naar de verslaving aan SNSs. Dit onderzoek werd uitgedragen door de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie en werd ook uitgevoerd bij universiteitsstudenten. We verkregen de survey via persoonlijk contact met de onderzoekers. De vragenlijst bestond uit 26 items op een 7-punten-schaal. De parallel met de voorgaande surveys is dus groot.
[20]
Elke De Ridder
De conclusies uit het onderzoek tonen dat de gebruikte definitie van verslaving minder complex is. Een kwart van de studenten zou het verslavende effect van de sociale media ondervinden. Gelukkig brengt het onderzoek ook goed nieuws. De sociale media zouden niet voor asociaal gedrag zorgen. Dit resultaat was tegenstrijdig met wat er in de media verspreid werd volgens het persbericht over dit onderzoek. We zien dat de voorgaande kwantitatieve onderzoeken hebben geprobeerd om verslaving aan sociale netwerksites te meten bij jongeren. Lenhart, Purcell, Smith en Zickuhr (2010) schrijven echter dat zowel jongeren als oudere personen sociale netwerksites in steeds grotere mate gebruiken. We dienen dus onze blik te verruimen naar meerdere leeftijdsgroepen. Verslaving aan sociale netwerksites: de aantrekkingskracht We vragen ons dan af wat mensen, van alle leeftijden, dan aantrekt tot het gebruik van sociale netwerksites. De literatuur haalt hier heel wat redenen voor aan. Het sociale aspect is daarbij natuurlijk van belang. Twee stellingen die vaak naar voor worden geschoven zijn social enhancement en social compensation. Introverte personen willen online compenseren voor het tekort aan ontmoetingen in het echte leven en extraverte personen willen hun populaire status weerspiegelen op sociale netwerksites (o.a. Kuss & Griffiths, 2011; Zywica & Danowski, 2008). Dit kunnen we makkelijk verbinden aan de positieve eigenschappen die Greenhow en Robelia (2009) naar voor schuiven. SNSs brengen namelijk emotionele steun, helpen om relaties te onderhouden, bieden een platform om persoonlijkheid te uiten en vervullen een rol bij het sociale leerproces. Uit onderzoek van Turan, Tinmaz & Goktas (2013) blijkt dat de gebruiker vooral surft naar deze sites voor contact met vrienden, het bekijken en delen van foto’s, tijdverdrijf, het plannen en ontdekken van evenementen, het beter leren kennen van mensen en het versturen en ontvangen van berichten. De resultaten van de vermelde studie (Papacharissi & Mendelson, 2011) naar de combinatie van de twee invalshoeken – U&G en de sociale netwerk benadering – bevestigen dit. Uit de studie blijkt dat Facebook vooral gebruikt wordt uit verveling, als tijdverdrijf. Voor de meesten werd het een dagelijkse routine, een gewoonte-georiënteerd gebruik dus. Hier merken we dat grenzen op het continuüm van gewoonte naar verslaving snel vervagen.
[21]
Elke De Ridder
Tot slot vermelden respondenten ook dat de sociale kost van het niet deelnemen aan sociale netwerksites als Facebook erg hoog ligt. Niet deelnemen zou een groot verlies aan sociaal contact impliceren. Andere nadelen aan sociale netwerksites De literatuur spreekt ook over de nadelen van het gebruik van SNSs. Verslaving is daar alvast één van. We bespreken hier kort nog enkele andere nadelen. Rosen (2012) introduceert de term ‘iDisorder’, als een woordspeling op de producten van het technologiebedrijf Apple. Voor Rosen is een iDisorder een nieuwe vorm van aandoeningen, die elementen van vele psychologische ziektes combineren en die in verband gebracht worden met het gebruik van technologieën en media. In ieder hoofdstuk van zijn boek behandelt hij één psychologisch syndroom in het kader van een iDisorder. Hij heeft het bijvoorbeeld over een Facebook-depressie, over narcisme op het internet, over Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) en het steeds vaker voorkomen van multitasking op en dankzij het internet. Het is moeilijk om deze aandoeningen af te weren, omdat we ons niet volledig kunnen afzonderen van de online wereld. Er zijn namelijk steeds meer nieuwe technologieën en ze eisen ook steeds sneller een vaste plaats in het dagelijkse leven op. De oplossing bestaat volgens de auteur dan ook uit evenwicht en gematigdheid. Das en Sahoo (2011) schreven een pessimistisch artikel over SNSs. Ze omschrijven hun onderzoek als een studie naar alle negatieve impact van sociale netwerksites op de gebruikers ervan. Een tekort aan privacy, de invloed op de productiviteit en sociale isolatie worden daarbij als problemen gezien. Das en Sahoo zien in de SNSs ook een hulpmiddel voor criminelen. Vakantiefoto’s op een profiel kunnen dieven de kans geven om ongestoord in te breken. Ze weten namelijk dat de gebruiker toch in het buitenland verblijft. Bij deze vorm van criminaliteit gebruiken oplichters de sociale media enkel als hulpmiddel. Daarnaast bestaat er ook cybercriminaliteit. Er zijn voorbeelden van vervalste profielen waarmee pedofielen kinderen trachten te overhalen om hen toe te voegen en vervolgens te verleiden. Ook blackmailing is erg makkelijk nu. Naaktfoto’s kunnen bijvoorbeeld in één muisklik naar duizenden mensen worden verstuurd. Hacking kan ook beschouwd worden als cybercriminaliteit, waarbij een oplichter wachtwoorden van profielen tracht te verkrijgen om zo de informatie te wijzigen of te misbruiken.
[22]
Elke De Ridder
Hier kunnen we ook het concept ‘privacy paradox’ aanhalen (Taddicken, 2014). Vele gebruikers van sociale netwerksites zijn bezorgd om hun privacy op deze netwerken, maar ze handelen er niet naar. Vooral bij jongeren kan dit problemen geven. Heel wat minderjarigen op sociale netwerksites hebben niet de nodige vaardigheden om veilig te surfen op deze websites. Zowel de overheid, als zelfregulering bij de sociale netwerksites, kunnen hier oplossingen bieden (Livingstone, Ólafsson, & Staksrud, 2013). Het Impact Of Relationship (IOR) project van de Europese Unie is alvast een voorbeeld van een campagne vanuit een overheid. Via Facebook-pagina’s probeert elke lidstaat jongeren bewust te maken van de specifieke eigenschappen van de sociale netwerksites. De bijbehorende blog geeft onder andere tips om zelf je privacy te beschermen. Andere problemen die ook worden aangehaald in de literatuur zijn bijvoorbeeld veranderende normen (S. D. Young & Jordan, 2013) en jaloerse partners (Muscanell, Guadagno, Rice, & Murphy, 2013). Dit laatste probleem kan leiden tot ontrouw, breuk of scheiding (Clayton, 2014).
IV.
Het bos door de bomen zien De literatuurstudie samengevat
In deze masterproef stelden we ons tot doel te onderzoeken in welke mate er sprake kan zijn van verslaving aan sociale netwerksites. We gaan daarbij na of we kenmerken van een verslaving terugvinden in het gebruik van SNSs. Onze centrale onderzoeksvraag is dan: welke kenmerken van een verslaving vinden we terug in het gebruik van sociale netwerksites in Vlaanderen? Wanneer er geen kenmerken te vinden zijn kan dit duiden op morele paniek, zoals hierboven uitgelegd, of kan dit aantonen dat de kenmerken van een verslaving niet zomaar toepasbaar zijn op SNSs. We kozen voor het kader van de morele paniek omwille van de maatschappelijke relevantie die reeds in de inleiding werd geschetst. We dienen hierbij op te merken dat bovenstaande literatuurstudie geen volledigheid kan bieden. Er werd enkel een selectie van bronnen gemaakt uit de Nederlandstalige en Engelstalige academische literatuur.
[23]
Elke De Ridder
Het onderzoek van Marciales & Cabra (2011) is hier een uitzondering op. Dit is het enige artikel dat in het Spaans werd geschreven. Het doel van deze literatuurstudie was het schetsen van het ruimer kader waarbinnen deze masterproef zich situeert. Een schematisch overzicht van de genoemde theorieën en academische velden wordt hieronder geïllustreerd in Figuur 1. Deze figuur toont hoe we verslaving hebben vergeleken met gewoonte en afhankelijkheid en hoe we alles kaderen binnen het veld van morele paniek.
Figuur 1 Schematisch overzicht literatuurstudie
[24]
Elke De Ridder
Methodologie I.
Een kijk op verslaving De conceptualisering voor dit onderzoek a. Verslaving Een verslaving is een complexe term. LaRose, Lin en Eastin (2003) definieerden een verslaving als een herhaald gewoontepatroon dat het risico op een ziekte en/of persoonlijke en sociale problemen verhoogt. Volgens hen wordt een verslaving vaak ervaren als een subjectief verlies aan controle dat blijft aanhouden ondanks pogingen om het gebruik te verminderen of te stoppen. Dit is te complex om zomaar te meten. We kunnen ook verwachten dat de vraag naar verslaving sociaal wenselijke antwoorden zal opleveren. Het wordt daarom gemeten aan de hand van de onderliggende constructen. De literatuur is het er niet over eens welke constructen dat precies zijn. Het Standaard Diagnostisch en Statistisch Handboek voor Psychische Stoornissen (DSM) spreekt bijvoorbeeld over zeven kenmerken, namelijk tolerance, withdrawal, increased use, loss of control, extended recovery periods, sacrificing social, occupational and recreational activities en continued use ondanks negatieve gevolgen (Kuss & Griffiths, 2011). LaRose, Lin en Eastin (2003) spreken over acht kenmerken, namelijk preoccupation, tolerance, relapse, withdrawal, loss of control, life consequences, concealment en escapism. Andreassen, Torsheim, Brunborg en Pallesen (2012) gebruiken er maar zes, namelijk salience, mood modification, tolerance, withdrawal, conflict en relapse. Aangezien we een diepgaande, kwalitatieve analyse willen uitvoeren, kiezen we voor een combinatie van al deze kenmerken. Ons onderzoek is daardoor gebaseerd op de volgende zeven kenmerken: veranderende gemoedstoestand (escapism, mood modification), grote tijdsbesteding (loss of control, preoccupation, salience, extended recovery periods), toenemend gebruik (tolerance, increased use), ontwenningsverschijnselen (withdrawal), conflict (sacrificing activities, life consequences, conflict), poging tot verbergen (concealment) en herval (relapse). We hebben enkele kenmerken samengenomen, ook al is er een verschil in nuance of focus. Dit werd gedaan om het onderzoek naar deze kenmerken haalbaar en betekenisvol te maken.
[25]
Elke De Ridder
b. Sociale netwerksites Zoals reeds gezegd kunnen sociale netwerksites beschreven worden aan de hand van drie kenmerken: de mogelijkheid om een (al dan niet openbaar) profiel aan te maken, om connecties met anderen te maken en om inhoud, connecties of interesses met anderen te delen (Greenhow & Robelia, 2009; Kuss & Griffiths, 2011). Heel wat toepassingen vallen onder deze noemer. In het kader van deze masterproef was het nodig om hier een selectie van te maken. We kozen ervoor om vijf populaire sociale netwerksites in dit onderzoek te betrekken. We baseren ons daarvoor op een recent rapport dat, net zoals wij, enkel volwassenen betrok voor het onderzoek (Duggan, Ellison, Lampe, Lenhart, & Madden, 2015). We hielden daardoor enkel rekening met Facebook, Twitter, LinkedIn, Instagram en Pinterest.
II.
Liefste dagboek… De onderzoeksmethodologie
Voorgaand onderzoek was kwantitatief van aard. Hieruit kunnen statistisch significante conclusies getrokken worden en de generaliseerbaarheid is groot. Uit dergelijk onderzoek is echter moeilijker af te leiden wat de concrete impact is op mens en maatschappij. Wij opteren daarom voor kwalitatief onderzoek. In eerste instantie wilden we een kwantitatieve vragenlijst laten invullen door onze respondenten. Op basis van die data konden we dan een segmentering van de bevolking ontwikkelen en vrijwilligers rekruteren voor het kwalitatieve luik. We hebben besloten dit achterwege te laten, aangezien de Digimeter jaarlijks dergelijke segmentering van de Vlaamse bevolking uitwerkt. We lichten dit kort toe. De Digimeter is de jaarlijkse ondervraging van iMinds bij een panel van meer dan duizend Vlamingen. iMinds tracht zoveel mogelijk panelleden gedurende meerdere jaren te ondervragen, zodat trends aan het licht komen. De resultaten zijn vrij representatief voor Vlaanderen. Ze worden jaarlijks gepubliceerd en bekend gemaakt op de website van het project.
[26]
Elke De Ridder
In het rapport van de Digimeter in 2013 (n = 3.519) werden vijf profielen van mediagebruikers naar voor geschoven dankzij een clusteranalyse. Zo is er de digital gentleman. Hij is een hoger opgeleide, jonge man met vele schermen en profielen op sociale media. De instrumentele mediagebruiker is een oudere Vlaming met een gemiddeld tot hoog inkomen. Tablets zijn hem of haar nog onbekend en op de laptop wordt vooral Facebook bezocht. TV en radio zijn nog populair bij deze groep. De traditionele mediafan is een gepensioneerde vrouw met een lager inkomen. Zoals de naam doet vernoemen, is deze mediagebruiker nog niet bekend met nieuwe technologieën. Het algemene mediabezit en –gebruik is laag in deze groep. Dan is er nog de online media master. Dat zijn de jongeren en jongvolwassenen tot dertig jaar in Vlaanderen. De televisie en radio zijn voor deze man of vrouw naar de achtergrond verdwenen. Deze groep houdt het bij (illegaal) streamen en downloaden en is helemaal weg van sociale media. Tot slot is er de media innovator. Hij is de oudere versie van de digitale gentleman. Hij bezit een mediarijk en -divers leven, met heel wat activiteit op SNSs. We kiezen dus voor een louter kwalitatieve aanpak. Met de combinatie van kwalitatieve methodes die hieronder besproken wordt, willen we op een dieper niveau zoeken naar de kenmerken van een verslaving aan sociale netwerksites. Op die manier is het mogelijk om de gegevens uit voorgaand onderzoek aan te vullen met rijkere data.
a. Dagboeken Elke participant vulde gedurende zes dagen, van maandag tot en met zaterdag, een dagboek in. We kozen voor zes dagen om de belasting van de respondent tot een minimum te beperken, maar om toch ook een weekenddag in deze masterproef te betrekken. De participant wist niet dat de dagboekstudie iets te maken had met verslaving. Er werd enkel gezegd dat het onderzoek ging over het gebruik van sociale netwerksites. Dit werd gedaan om sociaal wenselijke antwoorden tot een minimum te beperken.
[27]
Elke De Ridder
Per post kreeg iedere respondent een pakketje toegestuurd (zie Figuur 2) met daarin alle benodigdheden voor het dagboek. Dit pakketje bevatte schrijfgerief, een notitieboekje, post-its, etiketten, een bundel met alle uitleg en een papieren versie van het dagboek. Ze ontvingen een bevestigingsmail dat dit pakketje onderweg was. Deze e-mail bevatte ook nog eens alle documenten als bijlagen. Een paar dagen voor de start van het dagboek kreeg elke participant nogmaals een e-mail ter herinnering.
Figuur 2 Dagboekpakket voor de respondenten
Gedurende de dagboekweek werd de participant gevraagd om overdag te noteren wanneer hij of zij een van de vijf sociale netwerksites gebruikte, namelijk Facebook, Twitter, LinkedIn, Pinterest en/of Instagram. Iedere dag ontving hij of zij een e-mail met daarin een link naar een Qualtrics-enquête en een bijhorend wachtwoord. Deze Qualtrics-enquête was dan het dagboek van die specifieke dag. De vragen in dit online dagboek kwamen grotendeels overeen met het papieren dagboek dat de respondent per post had ontvangen. Op maandag waren er naast deze standaardvragen nog enkele vragen met betrekking tot de leefomgeving van de respondent. Op de laatste dag was er een link met voorgaand kwantitatief onderzoek, zoals we dat hebben besproken in de literatuurstudie. Op die dag werd de schaal bestaande uit acht items van Pelling en White (2009) aan het dagboek toegevoegd. Deze schaal zou de neiging tot verslaving aan SNSs van de participant meten. Dit werd pas op de laatste dag gevraagd om het eigenlijke onderwerp van het onderzoek zo lang mogelijk verborgen te houden. De stellingen van deze schaal werden vertaald op deze manier:
[28]
Elke De Ridder
‘Ik denk vaak aan sociale netwerksites wanneer ik ze niet gebruik’, ‘Ik gebruik de sociale netwerksites vaak zonder specifiek doel’, ‘Ik maak soms ruzie met anderen over mijn gebruik van sociale netwerksites’, ‘Ik kan elke taak onderbreken om mijn profiel op sociale netwerksites te bekijken’, ‘Ik voel me verbonden met anderen door het gebruik van sociale netwerksites’, ‘Ik vind het moeilijk om aan te geven hoe vaak ik sociale netwerksites gebruik’, ‘De gedachte dat ik sociale netwerksites niet meer kan gebruiken, geeft me een gevoel van stress’ en ‘Ik zou mijn tijd op sociale netwerksites niet kunnen verminderen’. Deze werden bevraagd op een 7-punten-schaal. In het laatste dagboek werd ook meteen gevraagd welke drie dagen zouden passen voor het vervolginterview. Dit interview wordt hieronder besproken. Zowel een voorbeeld uit het dagboek als de getranscribeerde interviews kunnen als bijlagen gevonden worden (zie Bijlage 1 en Bijlage 5).
b. Logging De tijd die een persoon aan een verslavend product of gedrag besteedt, is een van de criteria van een verslaving die we vaak terugvinden in de literatuur (Andreassen et al., 2012; Kuss & Griffiths, 2011; LaRose et al., 2003). Vooral als er steeds meer gebruik wordt gemaakt van het verslavend middel kan dit op een verslaving wijzen. Dit is iets wat we niet konden meten in de dagboekstudie van zes dagen. We wilden wel graag objectief meten hoelang iemand gebruik maakte van de vijf genoemde SNSs. Deze gegevens zouden dan vergeleken kunnen worden met de gerapporteerde tijd van de respondent. We vroegen de respondent daarom Kidlogger te installeren. Kidlogger is bedoeld voor ouders om het technologiegebruik van hun kinderen te monitoren. De respondent kreeg een aparte informatiebundel in het postpakketje. Dit was bedoeld om hen te helpen bij de installatie van de software. Er werd gevraagd de software te installeren op ieder toestel waarmee ze naar SNSs surften. Dit kan dus onder andere een PC, laptop, tablet of smartphone zijn. Dit leverde echter niet het gewenste resultaat op, waardoor we deze data niet hebben kunnen gebruiken. We bespreken dit uitvoeriger in de sectie over de beperkingen van dit onderzoek.
[29]
Elke De Ridder
c. Interviews Na de dagboekstudie vond er een diepte-interview plaats met de respondent. In dit interview werd gepolst naar de kenmerken van een verslaving. We vroegen ook of de respondent zijn of haar eigen gebruik als een verslaving zag. De volledige vragenlijst is te vinden in de bijlagen (zie Bijlage 2). Deze interviews werden opgenomen met een spraakrecorder en nadien getranscribeerd. Een interview duurde gemiddeld vijfendertig minuten. Dat is korter dan de aangeraden duurtijd van een uur, aangezien de respondenten reeds veel informatie hadden gegeven in de dagboeken. Deze informatie werd dan als probe gebruikt tijdens het interview, waardoor er sneller en concreter naar de kenmerken kon worden gevraagd.
d. Verwerking Om de privacy te waarborgen, mocht elke respondent een schuilnaam bedenken. Deze voornaam werd dan gebruikt bij de rapportering. De data uit de dagboekstudie werd voornamelijk als probe gebruikt in de interviews. De score van de schaal die op de laatste dag werd ingevuld, werd berekend. De gerapporteerde tijd op SNSs werd voor elke respondent opgeteld om een totaal voor de zes dagen te bekomen. De andere data uit het dagboek werden niet verwerkt. De interviews werden getranscribeerd en nadien gecodeerd in het softwareprogramma NVivo 10. Bij het open coderen werd aan ieder stuk tekst dat relevant kon zijn bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag een code gehangen. Er waren enkele vaste codes. Nadien werden deze nog aangevuld met codes die naar boven kwamen uit de data. Het axiaal coderen bestond uit het opsplitsen van deze codes in subcodes of het samenbrengen van bepaalde codes onder een grote noemer waar relevant. Het resultaat hiervan is de codeboom die in de bijlagen gevonden kan worden (zie Bijlage 3). Tot slot was er het selectief coderen waarbij we iedere code gingen analyseren om zo tot een overzicht en tot een antwoord op onze onderzoeksvraag te komen.
[30]
Elke De Ridder
III.
Een overschot aan Online Media Masters De twintig participanten in het onderzoek
a. Rekrutering Participanten werden eerst gerekruteerd aan de hand van een rekruteringssurvey (n=135) via Qualtrics. Deze werd verspreid via ons persoonlijke Facebook-profiel. De survey kan in de bijlagen gevonden worden (zie Bijlage 4). We tonen geen resultaten uit deze survey, aangezien deze enkel diende om participanten te vinden en er geen representativiteit nagestreefd werd. We selecteerden twintig participanten voor het vervolgonderzoek. Heel wat personen wensten niet deel te nemen. De sample van de rekruteringssurvey bevatte niet voldoende mannen om te rekruteren voor het vervolgonderzoek. Zij werden vervolgens gevraagd om deel te nemen via de sneeuwbalmethode. De uiteindelijke sample kan dus een convenience sample genoemd worden.
b. Steekproef De uiteindelijke sample bevatte twintig respondenten. Er werd gekozen voor een gelijke verdeling van mannen en vrouwen. Vrouwen zouden namelijk gevoeliger zijn voor een verslaving aan media dan mannen (Kuss & Griffiths, 2011). Door de grote verschillen tussen de SNSs onderling werd ervoor gekozen om tien respondenten te selecteren die enkel een Facebook-profiel hebben en een gelijk aantal respondenten dat een profiel heeft op meerdere SNSs. We hebben respondenten geselecteerd van verschillende leeftijden. De jongste respondent was 18 jaar en de oudste was 65 jaar. De verdeling van de respondenten over de verschillende leeftijdsgroepen kan gevonden worden in Figuur 3. We zien dat deze zeker niet evenwichtig is. Het grote aantal respondenten in de jongste leeftijdscategorieën kan wijzen op een oververtegenwoordiging van de online media master in onze sample. Dit profiel uit de segmentering van iMinds (zie eerder) is gek op sociale media en zal deze vermoedelijk ook meer gebruiken dan de andere vier profielen. We dienen dit in het achterhoofd te houden bij de interpretatie van de data. Een volledige participantenmatrix kan in de bijlagen gevonden worden (zie Bijlage 6).
[31]
Elke De Ridder
12 12 10
Aantal
8 6 4 3
2
2
2
46-55
56-65
1
0 16-25
26-35
36-45
Leeftijdscategorie
Figuur 3 Verdeling over leeftijdsgroepen
Onze steekproef is zo gevarieerd mogelijk, aangezien onderzoek aantoont dat er niets bestaat zoals een gemiddelde Facebook-gebruiker. De gebruikers onderling verschillen namelijk heel erg. Een uitgebreide studie die alle artikels over Facebook nog eens analyseerde, stelde bijvoorbeeld dat het onmogelijk is om de volledige persoonlijkheid van de Facebook-gebruikers te kennen (Caers et al., 2013). Er zijn te grote verschillen tussen de gebruikers door demografische, contextuele en geografische verschillen. Van Deursen en van Dijk (2014) beamen dat er contrasten zijn in gebruik. Ze stellen dat de relaties in de offline wereld extra worden benadrukt in de virtuele wereld, waardoor ook de ongelijkheden daar aan de oppervlakte komen.
[32]
Elke De Ridder
Resultaten I.
De eerste blik Algemene bevindingen van het onderzoek a. De sociale netwerksites Om te kunnen deelnemen aan dit onderzoek moest de respondent een profiel hebben op Facebook, aangezien dit de populairste sociale netwerksite is. De helft van de respondenten maakte naast Facebook ook gebruik van andere SNSs. Twitter was daarbij het populairst, gevolgd door LinkedIn, Instagram en Pinterest. Dit komt grotendeels overeen met recente, algemene cijfers (Duggan et al., 2015). Naast deze vijf SNSs werden er sporadisch ook nog andere sociale netwerken vernoemd in de interviews, namelijk Google+, Snapchat en Whatsapp. Het gebruik van deze drie applicaties werd door de respondenten niet meegeteld tijdens de dagboekstudie.
b. De kwantitatieve score We starten deze analyse met het bekijken van de resultaten van de schaal van Pelling en White (2009). Gemiddeld gaven de participanten een 3,6 op de 7-punten-schaal (StDev=1,0). Wanneer we rekening houden met een betrouwbaarheidsinterval kunnen we met 95% zekerheid zeggen dat het werkelijke gemiddelde tussen 3,2 en 4 zal liggen. Dit is sowieso niet voorbij het neutrale punt 4 op de schaal. Volgens Pelling en White kunnen we dan besluiten dat er gemiddeld genomen geen neiging tot verslaving is bij onze participanten. Wanneer we de gemiddelde score per participant afronden tot op het gehele getal, zien we dat vier participanten een gemiddelde score van 5 halen. Deze score ligt wel boven het neutrale punt. Zij zouden dus wel over een, weliswaar lichte, neiging tot verslaving kunnen beschikken. We zullen deze vier participanten extra belichten in de analyses. We bekijken of de kwalitatieve data kunnen aantonen dat een of meerdere kenmerken van een verslaving bij hen aanwezig zijn.
[33]
Elke De Ridder
c. De redenen van het gebruik De meest genoemde reden om SNSs te gebruiken is het contact met anderen. Deze reden sluit aan bij wat we in de literatuurstudie de sociale kost van niet deelnemen hebben genoemd. Niet deelnemen zou een groot verlies aan sociaal contact impliceren (Papacharissi & Mendelson, 2011) en dat gaven de respondenten zelf ook aan. De tweede reden is uit een praktische overweging. De gebruiker kan vlot afspraken maken, bestanden delen en communiceren naar verschillende groepen van mensen. Heel wat respondenten gebruikten SNSs om groepswerken tot een goed einde te brengen. Gezien er heel wat studenten in onze steekproef zaten, zal dit niet verbazen. Ook voor nieuwsconsumptie worden SNSs gebruikt. Naast het binnen- en buitenlandse nieuws, wil de gebruiker ook het nieuws van vrienden en familie via deze netwerken vernemen. Minder frequent gebruikten de respondenten SNSs als tijdverdrijf. Soms worden SNSs vooral ter inspiratie gebruikt. Pinterest wordt in deze context aangehaald. Pinterest is een SNS, maar wordt niet gebruikt voor het sociale aspect. Respondenten halen aan dat ze hier onder andere knutselideeën of leuke spreuken zoeken. Facebook kan op zijn beurt dienen voor grappen en filmpjes. We zien dat deze redenen in lijn liggen met eerder onderzoek (Greenhow & Robelia, 2009; Turan et al., 2013).
II.
Lachen en huilen met Facebook Een veranderende gemoedstoestand als kenmerk van een verslaving
Ongeveer de helft van de respondenten gaf aan dat het gebruik van SNSs geen invloed had op hun gemoed, terwijl het overige deel van de respondenten eerder het tegenovergestelde beweerde. De respondenten die zeiden dat het gebruik van SNSs geen invloed had op hun gemoedstoestand, bekeken de berichten los van hun eigen leven. Een respondent verwoordde dit treffend door te verwijzen naar haar eigen nieuwsgierigheid.
[34]
Elke De Ridder
“Omdat dat voor mij een stukje is wat in andermans leven gebeurt. Dus ik ga even kijken in andermans leven en daarna gaat mijn leven door. Natuurlijk wel, als ik zie, zoals die neef dat die een kindje gekregen heeft, ik word daar wel blij van. Maar als ik slechtgezind was, gaat mij dat niet goedgezind maken. Als ik goedgezind ben, en je leest online dat er iemand een baaldag heeft of eender wat, dat gaat dat mijn dag eigenlijk niet beïnvloeden.” (Riet) De respondenten die een invloed opmerkten op hun gemoedstoestand, merkten vaak zowel een positieve als negatieve invloed. Dit was vaak te wijten aan de berichten die op SNSs worden geplaatst. Goed nieuws geeft een goed gevoel en slecht nieuws zorgt voor een slecht gevoel. Over het algemeen verwijzen respondenten naar de berichten op Facebook. Al was er ook een respondent die opmerkte dat enkel Twitter zijn gemoed beïnvloedde en dat Facebook hem niet zoveel deed. Hij legde de oorzaak hiervan bij de gevatte tweets die hem soms jaloezie bezorgden, omdat hij zelf niet zo gevat kon zijn. Op andere momenten maakten deze berichten hem blij, net omdat ze zo gevat waren. Tijdverdrijf was een van de redenen die we vernoemden om sociale netwerksites te gebruiken. We zien dat deze reden ook voor een negatieve beïnvloeding van het gemoed zorgt. De gebruikers van SNSs hebben al snel het gevoel dat ze (kostbare) tijd verloren hebben op het netwerk. Eerder onderzoek toonde al aan dat Facebook een effect heeft op de jaloezie in romantische relaties (Muise, Christofides, & Desmarais, 2009). Deze masterproef toont dat die jaloezie zich ook op andere vlakken kan tonen. Doordat er voornamelijk positief nieuws op SNSs wordt gedeeld, is het mogelijk dat een gebruiker jaloers wordt op zijn of haar vrienden die hun, schijnbaar perfecte, leven online etaleren. Ook het aantal vrienden, volgers of connecties van vrienden kan jaloezie opwekken. Altijd en overal bereikbaar zijn en snel kunnen communiceren zijn voor velen een voordeel. Toch kan dit ook op een negatieve manier het gemoed bepalen. Het kan namelijk stress en frustratie veroorzaken. In de eerste plaats zijn te drukke groepsconversaties een bron van stress. In tweede instantie bepaalt de rol die de SNS vervult mee de invloed op het gemoed. [35]
Elke De Ridder
Facebook kan stress bezorgen door de snelle interacties die elkaar continu opvolgen en door de zorgen omtrent privacy. LinkedIn bezorgt stress door het professionele karakter en de wens om de beste versie van zichzelf te tonen aan potentiële werkgevers. Tot slot wekt een vraag stellen en geen reactie ontvangen, hoewel de ontvangers het gelezen hebben, al eens frustratie op. De gebruiker kan zien wie wanneer online is en wie wat heeft gelezen. Dat geldt ook andersom: vrienden weten steeds wanneer de gebruiker online is. Dat kan voor wrevel zorgen. Zo werd er aangehaald dat de gebruiker soms liever niet aan vrienden toont dat hij of zij binnen achter een computer of ander toestel zit. Dit kwam voor in combinatie met de eerder vernoemde jaloezie, omdat een respondent binnen zat terwijl de berichten op Facebook vrienden toonden die buiten aan het genieten waren. Zoals gezegd was er vaak zowel een positieve als een negatieve invloed op het gemoed, afhankelijk van het soort berichten dat er op de SNS verscheen. Het ontspannende effect van even naar een SNS surfen had een positieve invloed. We zeiden daarnet al dat vrienden vooral positieve berichten posten en zo een perfect leven schijnen te leiden. Dit heeft naast een negatieve invloed op gemoed, ook een positieve kant. Door constant goed nieuws en vrolijke berichten te lezen, kan een gebruiker zelf ook vrolijk worden. Ook de praktische voordelen zijn positief voor het humeur van een gebruiker. Het is mogelijk om snel hulp of antwoorden op vragen te krijgen. Het sociale aspect van sociale netwerksites kan bovendien een eenzaam gevoel wegnemen. Wanneer we concreet kijken naar de vier respondenten met een hoge score op de genoemde schaal, dan zien we dat het gebruik van SNSs bij de helft van hen een invloed had en bij de andere helft niet. Deze invloed was te wijten aan de inhoud van de berichten die op die netwerken gepost worden en het gepercipieerd tijdverlies dat gepaard gaat met het gebruik van de netwerken.
[36]
Elke De Ridder
III.
24/7 online Een grote tijdsbesteding als kenmerk van een verslaving
De gemiddelde tijd die aan de vijf SNSs werd besteed gedurende de zes dagen van het dagboek bedraagt 489 minuten. Dat is ongeveer acht uur. Dit getal zegt echter weinig, aangezien het kleinste aantal 50 minuten was en het grootste aantal 1162 minuten. We tonen daarom het overzicht van de spreiding in Figuur 4. De vier participanten die volgens de schaal een neiging tot verslaving hebben, hadden 229, 799, 846 en 1162 minuten op SNSs gespendeerd. Drie van deze vier spendeerden dus meer tijd dan het gemiddelde van de steekproef op SNSs. We vermelden erbij dat al deze aantallen gebaseerd zijn op de zelfrapportering en dus schattingen zijn door de respondenten zelf. Sommige respondenten telden de tijd dat een tabblad van een SNS openstond ook mee. De meesten hebben enkel de tijd meegerekend waarin ze daadwerkelijk op de SNSs aan het kijken waren. 5 4 4
Aantal
3
3
3 2
2
2 1
1
1
1
1
1
1 0 0
Minuten op SNSs gedurende dagboek
Figuur 4 Verdeling van respondenten over aantal gespendeerde minuten (enkel minuten op Facebook, Twitter, LinkedIn, Instagram en/of Pinterest)
Algemeen worden SNSs gedurende de hele dag gebruikt, maar telkens in korte tijdspannes. Hier zien we grote verschillen tussen de gebruikers. Sommigen laten hun profiel constant openstaan op een apart tabblad, anderen loggen steeds in en uit. Het toestel is daarbij ook bepalend. Gebruikers op een laptop of PC kunnen dit tabblad altijd laten open staan, maar zijn minder mobiel. Gebruikers die SNSs voornamelijk op een tablet of smartphone checken kunnen dit waar en wanneer ze willen. [37]
Elke De Ridder
Het checken van SNSs is meestal geen aparte activiteit, maar wordt vaak in combinatie met andere activiteiten gedaan. Facebook krijgt daarbij de meeste tijd. De andere SNSs krijgen slechts een beperkte fractie van de totale tijd die aan SNSs wordt gespendeerd. Bepaalde respondenten hebben hierrond een routine opgebouwd, zodat ze SNSs op specifieke momenten gedurende de dag gebruiken. Het volgende citaat toont hoe zo’n routine eruit kan zien. “Elke avond voor ik ga slapen, ondanks dat ik het hier in de zetel al heb nagekeken, kijk ik daar in mijn bed nog eens naar en ’s morgens als ik opsta, dat is het eerste wat ik doe.” (Jana)
IV.
Als een uur per dag niet meer volstaat Toenemend gebruik als kenmerk van een verslaving
In dit deel kijken we expliciet naar het gebruik van Facebook, aangezien elke respondent deze sociale netwerksite gebruikt. De meeste respondenten hebben al vijf jaar of meer een profiel op Facebook. We vroegen hen of ze dit nu meer of minder dan vroeger gebruiken. De meerderheid gebruikt Facebook nu op een andere manier dan vroeger. Daarbij komt het vaak voor dat ze er nu meer tijd op doorbrengen dan vroeger. Enkelen gebruikten de SNS nu minder of zagen geen verschil met hun gebruik van vroeger. We bekijken iedere situatie meer in detail. Vaak gaan de gebruikers nu anders om met Facebook dan vroeger. Als adolescenten postten ze meer statussen. Als student of als werknemer gebruiken ze het eerder voor praktische zaken en om de hoogte te blijven van waar anderen mee bezig zijn. Vooral het posten van berichten naar alle Facebook-vrienden toe lijkt af te nemen met de tijd. In plaats daarvan is er vaker interpersoonlijk contact via de chatfunctie of contact naar een beperkte groep van vrienden door een aparte pagina voor die groep op te richten. Respondenten bekijken dit als een minder actief gebruik van Facebook. Het zou kunnen dat de populariteit van Facebook daalt en iedereen er nu minder actief gebruik van maakt. Een andere verklaring kan in de leeftijd, meer bepaald in de levensfase, van de respondent liggen, zoals onderstaande uitspraak illustreert.
[38]
Elke De Ridder
We zien dat de literatuur vaak specifiek focust op tieners of volwassenen, omdat de leeftijd een invloed heeft op het gebruik van SNSs. Lenhart et al. (2010) focussen bijvoorbeeld op de iets oudere tieners en de jongvolwassenen. Deze twee groepen samen noemen zij de millennials. “Er is een tijd geweest dat iedereen er vooral op zat, omdat er wel wat leukere spelletjes op zaten en dan heb ik dat ook wel gebruikt. En dan is er een tijd geweest dat het voor iedereen hip en nieuw was en dan werden er heel veel reacties gegeven en nu is dat voor mijn vriendengroep wel wat minder, omdat velen er minder op zitten gewoon en dat er minder reacties op komen. Dus dat is wel veel minder, alez, het geven van informatie van mijn vriendenkring. Dus er is een andere reden waarom dat ik er naartoe ga, denk ik dan. Er zijn ook veel minder mensen actief erop. […] Dat spontane is er minder in, maar dat komt ook door vrienden die ouder worden en die serieuzer worden en zo. Dus, ja, dat is veranderd, maar volgens mij heeft dat vooral te maken met, omdat de mensen opgroeien en volwassener worden en zo. Als ik kijk naar mijn zus, ze is 19 jaar, die is nu ook spelletjes aan het spelen op FB. Ze is hetzelfde proces aan het doormaken denk ik.” (Marie) Uiteraard zijn er ook gebruikers die net meer op Facebook gaan posten en respondenten die er vaker naartoe surfen. De technologie verschuift naar mobiel, wat het makkelijker maakt om altijd en overal naar SNSs te surfen. Op die manier kunnen SNSs in bepaalde situaties de functies van traditionele media, zoals een krant of tijdschrift, overnemen. Ze worden dan de nieuwe vorm van tijdverdrijf bij het wachten op de bus of een afspraak. Een andere reden om nu meer gebruik te maken van SNSs dan vroeger is wat we het netwerkeffect kunnen noemen (Lin & Lu, 2011). Dit wil zeggen dat de waarde van de SNS voor een individuele gebruiker groter wordt wanneer het totale aantal gebruikers van de SNS toeneemt. Concreet wil dit zeggen dat gebruikers meer aan Facebook hebben als een groter aantal van hun vrienden of kennissen Facebook ook gebruiken. Voor enkelen heeft de overgang van het middelbaar onderwijs naar hoger onderwijs of naar vast werk ervoor gezorgd dat ze SNSs minder zijn gaan gebruiken. Ze verklaren dit doordat ze daar nu minder tijd voor hebben. Wie een vaste routine heeft opgebouwd, zoals hierboven vermeld, of wie nog niet zo lang geleden een profiel heeft aangemaakt, ziet weinig verschil in zijn of haar gebruik. [39]
Elke De Ridder
De vier respondenten die een neiging tot verslaving zouden hebben, volgden niet allemaal hetzelfde proces. Twee van hen gebruiken het nu overtuigend meer dan vroeger. Eén van hen gebruikt het nu op een andere manier. De laatste gebruikt het nu zelfs minder dan vroeger, naar eigen zeggen.
V.
Trillen, beven en smachten Ontwenningsverschijnselen als kenmerk van een verslaving
Als SNSs zouden verdwijnen, zouden de gebruikers ervan snel het gevoel krijgen niet meer mee te zijn met wat er in de wereld algemeen en in de wereld van hun vrienden gebeurt. Dit verwijst terug naar de Fear Of Missing Out, waar we het eerder al over hadden (Rosen, 2012). Er zijn gebruikers die dan zouden overschakelen op andere media, zoals vaste telefoon. Er zijn ook gebruikers die dan enkel nog het grote nieuws zouden volgen via andere nieuwskanalen, zoals de websites van kranten. Twee kleinere, maar zeer tegengestelde groepen zijn de gebruikers die het helemaal niet zouden missen en de gebruikers die het zouden blijven missen. Een gebruiker gaat niet per se op één manier om met het hypothetisch wegvallen van SNSs. Er zijn ook mengvormen mogelijk, waarbij het wegvallen van bepaalde aspecten van de netwerksites als erger wordt bevonden dan andere aspecten, en waar het wegvallen van iedere SNS apart een ander gevoel meebrengt. Dit wordt hieronder geïllustreerd. “Ja, waarschijnlijk wel, ik kan het gewoon niet zo goed inschatten wat de gevolgen er van zouden zijn, omdat ik dus zelf wel niet zo veel deel op Facebook, is die drang om te delen… daar zou ik geen probleem mee hebben, als dat wegvalt, ja, geen probleem, zoals Instagram en Pinterest. Ik gebruik Pinterest niet om volgers te genereren. Da’s echt puur voor mezelf een mood board. Hetzelfde met Instagram: ik volg alleen maar mensen, en op Facebook grotendeels ook, dus dat zou niet zo’n probleem zijn, […] Het is meer, ja ik denk zo, ja, het vanzelfsprekend vinden dat ik van alles op de hoogte ben, want ik denk dat Twitter daar ook een hele belangrijk in is. Euh, ik denk dat ik nu mijn sociale media zo een beetje als alternatieve nieuwskanalen ook beschouw, niet alleen van het grote wereldnieuws, maar ook van mijn vrienden hun nieuws en zo.
[40]
Elke De Ridder
Als dat zou wegvallen, zou ik misschien snel het gevoel hebben dat ik van niets meer op de hoogte ben en dat ik dingen aan het missen ben en, dat gevoel is een beetje van te moeten afkicken van ‘ah ja ik moet niet alles weten en als ik een keer iets mis of niet weet waar er een evenement is of zo, als ik er een keer niet naartoe ga, gaat dat niet het einde van de wereld zijn’. Maar zo wat dat, ik denk dat dat het moeilijkste zou zijn, van het niet meer weten wat er allemaal aan het gebeuren is, en daar overal mee mee te zijn.” (Olivia) Ook op dit kenmerk van een verslaving verschillen de vier respondenten die hiertoe zouden neigen. Eén van hen doet er alles aan om nooit zonder Facebook te vallen en heeft daarom bijvoorbeeld overal een oplader voor haar smartphone bij. Een andere respondent zou wel alternatieven vinden, maar vindt Facebook nu de meest handige manier om praktische zaken te regelen. En de twee anderen zouden het niet missen.
VI.
Ruzie met de buren en met de planning Conflict als kenmerk van een verslaving
Het type conflict dat een verslaving kan veroorzaken, is breed te interpreteren. We denken hierbij aan conflicten met een werkgever, met vrienden en met een partner, maar ook met de dagelijkse dagtaken bijvoorbeeld. We hebben de uitspraken in verband met conflict daarom verdeeld in twee groepen: conflicten met andere personen en conflicten met planning. Dit komt overeen met één van de criteria uit het eerder vermelde Standaard Diagnostisch en Statistisch Handboek voor Psychische Stoornissen (DSM), namelijk dat belangrijke sociale contacten, werk gerelateerde taken of vrijetijdsbestedingen worden gestopt of verminderd voor of door de verslaving (Kuss & Griffiths, 2011). Respondenten haalden vaker conflicten met planning (werk gerelateerd of vrije tijd) aan, dan conflicten met anderen. Ongeveer de helft van de respondenten heeft al eens een negatieve invloed van SNSs op hun planning ervaren. Dit komt dan omdat ze doorklikken op verschillende artikels of chatten met vrienden en op die manier meer tijd spenderen dan verwacht.
[41]
Elke De Ridder
Het conflict met de planning is dan niet dat ze belangrijke afspraken missen, maar wel dat ze bijvoorbeeld iets minder kunnen studeren of afwerken dan voorzien op die dag. Deze uitspraak illustreert dat. “Want normaal gezien heeft Facebook een negatieve invloed op mijn planning en raak ik afgeleid en zo. Maar omdat ik er nu veel minder dan normaal heb op gezeten, naar mijn gevoel, heeft het niet de kans gehad om een invloed te hebben, omdat ik gewoon echt bezig was met een goede eerste indruk maken op mijn stage. Maar in normale omstandigheden, zeker als ik lang aan mijn bureau moet zitten, alleen, en ik moet iets afwerken, en ik zet dan Facebook open, dan ben ik hopeloos verloren. Daarom ook dat ik die StayFocusd [een Chrome extensie die je tijd op eigen gekozen websites limiteert] heb geïnstalleerd. Dat was echt nodig.” (Colette) Toch kunnen de SNSs ook een positieve invloed hebben en ervoor zorgen dat de gebruiker de planning sneller kan afwerken. Doordat SNSs een snelle en makkelijke manier van communiceren mogelijk maken, krijgt de gebruiker vlot feedback op vragen en kan hij of zij zo sneller verder werken aan de dagtaak. Slechts één iemand had al eens ruzie gemaakt met anderen door het gebruik van SNSs. Zoals eerder onderzoek al aangaf, kan het gebruik van SNSs namelijk bedrog van de partner blootleggen en dus leiden tot een breuk (Clayton, 2014). Dit was een uitzonderlijk geval. De anderen die conflict hebben ervaren door SNSs kregen af en toe een aanmaning van vrienden om bijvoorbeeld de smartphone aan de kant te leggen tijdens een gesprek. Dit wordt op een luchtige manier gevraagd door er een grap over te maken of er een spel van te maken. De persoon die het eerst op de smartphone kijkt, betaalt dan een rondje op café. Van de respondenten met een hoge score op de schaal van Pelling en White (2009), hadden drie van de vier al een negatieve invloed gemerkt op zijn of haar planning. Twee van de respondenten hadden al eens conflict met anderen gehad hierdoor, waarbij slechts één van deze vier gebruikers beide conflicten had ervaren.
[42]
Elke De Ridder
VII.
Een stiekeme status posten Poging tot verbergen als kenmerk van een verslaving
Het is moeilijk om te bepalen of iemand zijn of haar gebruik van SNSs verbergt of niet gebruikt uit principe. Er zijn heel wat contexten waarin de gebruikers niet snel SNSs zouden openen, zoals op het werk, in de klas of tijdens een persoonlijk gesprek. Er waren verschillende redenen om SNSs daar achterwege te laten. Het gebruik ervan op het werk zou ongeïnteresseerd kunnen overkomen of indruisen tegen de werkethiek, ook al zijn er bedrijven waar het management het gebruik net aanmoedigt zodat het bedrijf online meer zichtbaarheid verwerft. In de klas kan het gebruik van SNSs enerzijds tegen de regels van de lesgever zijn. Anderzijds kan de aanwezigheid van een grote groep klasgenoten een drempel zijn, omdat de gebruiker niet graag laat meelezen op zijn of haar scherm. Over het gebruik van netwerksites in een persoonlijk gesprek zijn de meningen meer verdeeld. De ene vindt dat het vluchtig checken wel moet kunnen bij vrienden en kennissen, de andere vindt dat dat niet hoort. Deze laatste groep lijkt een vorm van sociale media etiquette te verwachten, zoals deze mannelijke respondent: Ik vind, je mag niet, dat proberen ze natuurlijk ook, je mag niet evolueren naar een wereld waarin het gebruik van Facebook ten alle tijden normaal is. Je moet niet op een begrafenis foto’s beginnen trekken en op Facebook zitten. Er zijn nog altijd en ik vind dat, ik gaf het voorbeeld van op café te zitten, er zijn nog altijd momenten dat ik vind dat je dat tot een absoluut minimum zou moeten houden. En daar zijn ze nu ook wat aan het sleuren en ze proberen daar altijd van die nieuwe dingen door te jagen die dat acceptabeler maken, maar ik hoop dat er een soort bottom line blijft, waar dat je niet onder gaat. (Flynn) Het kwam ook voor dat het gebruik van SNSs verborgen werd voor oudere personen zoals ouders en collega’s. Het zou moeilijk zijn om aan oudere generaties uit te leggen waarom er zoveel tijd op SNSs wordt besteed en dat ze ook als nieuwsmedium kunnen gelden. Om wrevel met deze groep van personen te vermijden, wordt het gebruik van SNSs bij hen verborgen. Dit kan dus gekoppeld worden aan het vorige kenmerk van verslaving, namelijk conflict.
[43]
Elke De Ridder
Drie van de vier respondenten met een hoge score op neiging tot verslaving verbergen in een specifieke context hun gebruik van SNSs, namelijk op het werk en thuis.
VIII.
Een knipperlichtrelatie met het profiel Herval als kenmerk van een verslaving
Het kwam meermaals voor dat een gebruiker zijn of haar profiel op Facebook tijdelijk had gedeactiveerd. Enerzijds is er de groep die dit bewust tijdelijk deed, om gedurende enkele dagen of weken geen afleiding te hebben. Dit was meermaals het geval voor een belangrijke deadline, wanneer grote focus en weinig afleiding gewenst waren. Anderzijds is er de groep van gebruikers die definitief hun account wilden verwijderen, maar door praktische redenen weer op het sociale netwerk werden gedwongen. Er was niemand die definitief zijn of haar profiel op Facebook had kunnen afsluiten zonder te hervallen. Dit is natuurlijk normaal, aangezien een profiel op Facebook een vereiste was voor deelname aan dit onderzoek. Accounts op andere sociale netwerksites, zoals Twitter, werden wel al eens definitief verwijderd. Dit kwam dan omdat het netwerk toch niet was wat er van werd verwacht of omdat het account niet meer gebruikt werd. Er zijn daarnaast ook inactieve accounts. Het sociale netwerk wordt niet meer gebruikt, maar de gebruiker verwijdert dit account niet. Een ander soort accounts zijn de accounts die in bepaalde periodes zeer actief en in bepaalde periodes niet gebruikt worden. De gebruikers die geen aandacht besteden aan SNSs op vakantie zijn daar een goed voorbeeld van. Voor elke sociale netwerksite kan dit anders zijn. Respondente Sara had bijvoorbeeld een inactief account op Twitter dat ze heeft verwijderd, maar behoudt haar profiel op Facebook nog graag.
[44]
Elke De Ridder
“Ik heb deze week mijn Twitter gedeactiveerd. Gewoon er niet meer opgezeten en ik dacht ‘het is tijd om hem te verwijderen’. Een beetje sporen uitwissen op het internet van mijn… Ja. Hij stond toch, alez, mijn Twitter was toch helemaal afgeschermd, alleen maar voor mijn volgers. En ik had er ook niet zoveel dus het geeft niet. Ik schreef er toch niets op dus… En van Facebook: wel poging gedaan tot, maar dat duurde maar een uur of zo. Maar dat was impulsief eigenlijk. […] Ja, ik kan dat zo hebben: ik ben kwaad op iemand, dan zeg ik zo ‘ik wil niet meer op FB zitten’. Ik weet niet, ja. Maar dat was maar een uur of zo. Dat was direct gedaan, dus ja. Nooit echt menens of zo.” (Sara) Van de vier eerder genoemde respondenten was er maar één gebruiker die haar profiel op Facebook tijdelijk had gedeactiveerd.
IX.
Het doorslaggevende kenmerk Het beeld van de wetenschap en respondenten van een verslaving
We maakten een overzicht van de zeven kenmerken van een verslaving voor elk van de twintig respondenten. Het resultaat is de matrix die als bijlage gevonden kan worden (zie Bijlage 6). Een van de kenmerken, grote tijdsbesteding aan de verslaving, is moeilijk te definiëren in het kader van SNSs. Aangezien we niet kunnen bepalen hoeveel minuten er nodig zijn om te kunnen spreken van een grote tijdsbesteding, rapporteren we in de matrix rechtstreeks het aantal minuten. Voor de andere zes kenmerken geven we aan met een kruisje wanneer dit kenmerk toe te passen is op de respondent. Het gaat natuurlijk om wat de respondenten zelf vertelden tijdens het interview. We bespraken deze kenmerken reeds uitvoerig hierboven. We overlopen ze alle kenmerken, behalve tijdsbesteding, nog even. Het eerste kenmerk is de gemoedstoestand. Van een invloed op gemoed spreken we wanneer de respondent zelf aangeeft ooit een positief en/of negatief gevoel te hebben ervaren door het gebruik van SNSs. Dit kan zowel door de inhoud op het netwerk als door het netwerk zelf komen. Het interview was een momentopname. Het is daarom moeilijk te zeggen of een respondent in de toekomst steeds meer tijd op SNSs zal besteden. Dit was het tweede kenmerk.
[45]
Elke De Ridder
We bespreken dus van meer gebruik als de respondent de SNSs nu meer gebruikt dan vroeger. Of deze trend zich in de toekomst ook zal verderzetten, kunnen we niet voorspellen. Het derde kenmerk gaat over ontwenning. Dit kenmerk is van toepassing op de respondent wanneer hij of zij aanhaalde dat hij of zij ooit bepaalde verschijnselen of gevoelens heeft ervaren of verwacht te ervaren door het (hypothetisch) afsluiten van SNSs. Zoals eerder gezegd bestaat het vierde kenmerk, conflict, uit twee delen. Enerzijds is er het conflict met andere personen, anderzijds is er conflict met de planning of dagelijkse bezigheden. Wanneer een respondent een van beide soorten aanhaalde in het interview, werd dit kenmerk aangeduid in de matrix. Onder verbergen, het vijfde kenmerk, verstaan we het anoniem gebruik van SNSs of het verbergen van het gebruik van SNSs door bijvoorbeeld het sluiten van het scherm voor anderen. Herval, tot slot, is het tijdelijk stoppen met het gebruik van een SNS en nadien dit profiel weer activeren. Dit kan bewust tijdelijk gedaan worden, maar de gebruiker kan dit reactiveren ook niet voorzien hebben. We zien in de matrix dat elke respondent minstens één kenmerk van een verslaving ervaart. Gemiddeld zijn dat drie kenmerken per respondent. Een veranderde gemoedstoestand kwam het vaakst voor, namelijk bij vijftien respondenten. Zoals reeds toegelicht, kan dit vele oorzaken hebben, zoals de inhoud van de berichten die op de SNSs worden gepost. Bij één participant waren alle zes kenmerken aanwezig. Qua tijdsbesteding bevindt deze participant zich ongeveer rond het gemiddelde met 468 minuten op zes dagen. Hieruit kunnen we besluiten dat de participanten die het meeste tijd op SNSs besteden niet de meeste kenmerken van een verslaving moeten vertonen. De vier personen met een hoge score op de schaal naar neiging tot verslaving vertonen gemiddeld vier van de zes kenmerken van een verslaving. We zouden verwachten dat zij met de hoogste scores op die schaal ook de meeste kenmerken gaan vertonen. Dat was in deze studie niet het geval. We dienen hier wel op te merken dat onze kenmerken niet helemaal overeenkomen met de kenmerken die Pelling en White (2009) vooropstelden voor hun schaal. Zij hadden het maar over zes kenmerken, waarbij het verbergen van de verslaving niet bevraagd werd.
[46]
Elke De Ridder
We vroegen de respondenten ook hoe zij een verslaving aan SNSs zouden definiëren of herkennen. Een meerderheid vond vooral de tijd die aan SNSs werd besteed van belang. In de literatuur wordt hier meestal naar verwezen door het kenmerk tolerance (Andreassen et al., 2012; Kuss & Griffiths, 2011). Bij een drug heeft een verslaafde bijvoorbeeld een steeds grotere dosis nodig voor hetzelfde effect. Bij een verslaving aan SNSs zou dit dan steeds meer tijd op de SNSs kunnen zijn. Respondenten haalden ook nog vijf andere kenmerken van een verslaving aan. In de eerste plaats kan het onderbreken van andere activiteiten om SNSs te checken een aanwijzing van een verslaving zijn. Ten tweede, zouden meer actieve gebruikers van SNSs sneller verslaafd kunnen zijn. Zij posten meer inhoud op deze SNSs. Een veranderende gemoedstoestand, persoonlijkheid of veranderend gedrag was een derde kenmerk. Hiertoe worden ook de gebruikers gerekend die tijdens een persoonlijk contact met vrienden hun SNSs checken. Het vierde kenmerk is wat er gebeurt wanneer de gebruiker zonder SNSs zou vallen. Gebruikers die op dat moment er alles aan doen om terug op SNSs te kunnen, die dan slechtgezind worden of die dan zenuwachtig worden, zijn volgens de respondenten verslaafd. Tot slot wordt er ook verwezen naar de persoonlijkheid van de gebruiker. De ene persoon zou al meer vatbaar zijn voor verslaving dan de andere. We hebben dit in de literatuurstudie af en toe aangehaald. We hadden het bijvoorbeeld over de theorieën rond social enhancement en social compensation (Kuss & Griffiths, 2011; Zywica & Danowski, 2008). Deze theorieën wijzen erop dat heel introverte en heel extraverte personen SNSs vaker zullen gebruiken om hun gedrag uit het offline leven respectievelijk te compenseren of te versterken. Dat extraverte personen meer tijd doorbrengen op sociale netwerksites wordt bevestigd door Wilson et al. (2010). De kans op verslaving is ook groter voor personen die impulsiever zijn, op zoek zijn naar sensatie of afwijken van sociale normen (Rosen, 2012).
[47]
Elke De Ridder
Discussie
We onderzochten of we kenmerken van een verslaving konden terugvinden in het gebruik van sociale netwerksites van twintig Vlamingen. We focusten ons daarbij op zeven kenmerken, namelijk veranderende gemoedstoestand, grote tijdsbesteding, toenemend gebruik, ontwenningsverschijnselen, conflict, poging tot verbergen en herval. Eén kenmerk, grote tijdsbesteding, hebben we niet betrokken in de analyse. We hebben ervoor gekozen om geen ondergrens te bepalen om van een grote tijdsbesteding te kunnen spreken. Voorgaand onderzoek bepaalde die grens door hoge mate van gebruik te definiëren als vier of meer unieke bezoeken aan sociale netwerksites per dag (Pelling & White, 2009). Wij deden dit niet, aangezien het actief zijn van de app of webpagina van de SNS geen actief gebruik impliceert. Dat de SNS open staat, wil niet zeggen dat de respondent er actief mee bezig is. De uitspraak van Olivia licht dit toe. “Ja, want als het open staat, ja, thuis staat dat ook altijd open, maar ik ben misschien een YouTube film aan het kijken in full screen, dus dan staat dat wel open, maar mijn geluid staat vaak af voor die chat en al, ik word daar zot van, dus alleen van de tijd dat ik echt bewust naar Facebook aan het kijken was.” (Olivia) In plaats van een grens te bepalen, hebben we het aantal minuten gerapporteerd in een matrix. De tijd die aan SNSs wordt besteed zit trouwens ook vervat in een ander kenmerk, namelijk toenemend gebruik. De samenvatting van de resultaten gaat dus over slechts zes kenmerken. Onze resultaten tonen aan dat we bij iedere respondent wel een bepaald kenmerk van verslaving konden terugvinden. Ieder kenmerk kwam ook minstens bij zeven verschillende respondenten voor. Een veranderende gemoedstoestand kwam het vaakst voor. Respondenten verwezen hiermee voornamelijk naar de invloed van de inhoud van berichten op SNSs. Dit kan er op wijzen dat de kenmerken van een algemene verslaving die de psychologie heeft vastgelegd niet zomaar kunnen worden vertaald naar iets specifieks als sociale netwerksites.
[48]
Elke De Ridder
We haalden namelijk reeds aan dat bepaalde symptomen van de verslaving aan SNSs ook kunnen voorkomen bij niet-verslaafde personen (Song et al., 2004). Hier houdt de algemene definitie van een verslaving weinig tot geen rekening mee. We wilden met onze kwalitatieve aanpak een aanvulling bieden op voorgaand, kwantitatief onderzoek. We vroegen respondenten daarom om een gevalideerde schaal van acht items in te vullen op de laatste dag van het dagboek. Er zijn daarbij maar vier van de twintig respondenten met een score boven het neutrale punt op de schaal. Net zoals in de studie van de onderzoekers die deze schaal hebben ontwikkeld, is dit dus maar een klein percentage van de respondenten (Pelling & White, 2009). We zien dat deze respondenten met een hoge score op de schaal niet altijd veel kenmerken van een verslaving tonen. Dit kan er op wijzen dat de maatschappelijke aandacht voor dit probleem eerder een morele paniek is dan een reëel probleem. Al kan dit niet met zekerheid gezegd worden. Verder onderzoek is hier wenselijk. We merken dat ieder kenmerk op verschillende manieren werd ingevuld door de respondenten. Toekomstig onderzoek kan zich daarom focussen op een eenduidige conceptualisering. Er dient bijvoorbeeld bepaald te worden wanneer we spreken van veel tijd op SNSs. Daarnaast is er ruimte om in de toekomst een grootschaliger onderzoek op te zetten om zo de vergelijking te maken tussen mannen en vrouwen en tussen de verschillende leeftijdsgroepen, aangezien voorgaand onderzoek suggereert dat deze demografische kenmerken bepalend kunnen zijn (Giannakos et al., 2013; Kuss & Griffiths, 2011). Onze sample bevatte een gelijke man-vrouw verdeling, maar door het kleine aantal respondenten was het niet mogelijk om deze groepen te vergelijken en hieruit conclusies te trekken. Zoals ieder onderzoek heeft ook deze masterproef beperkingen. In de eerste plaats hebben we voor onze eigen conceptualisering van een verslaving beroep gedaan op meerdere academische bronnen. Toekomstig onderzoek zou zich daarom kunnen baseren op één specifieke bron, zoals de DSM uit de psychologie. Een andere optie zou een meta-analyse kunnen zijn van alle voorgaande conceptualiseringen om daaruit de gemeenschappelijke kenmerken te destilleren. In de tweede plaats gebruikten we een gevarieerde, maar kleine sample die niet heeft gepoogd om voor ieder kenmerk representatief te zijn. Het zou daarom kunnen dat we onbewust specifieke gebruikersprofielen van SNSs niet in onze sample hebben opgenomen. [49]
Elke De Ridder
Om dit te voorkomen kan toekomstig onderzoek respondenten rekruteren op basis van een reeds opgemaakte segmentering, zoals die van de Digimeter. Tot slot dienen we te vermelden dat de initiële methodologie ook logging bevatte. We hebben dit al kort geschetst. We gaan daar nu dieper op in. We wilden via de software Kidlogger alle toestellen loggen waarop de respondenten SNSs gebruiken. We kozen Kidlogger, omdat dit de enige voor ons bekende software was die zowel voor Windows-, Android-, als iOS-toestellen beschikbaar was. De bedoeling was om data te verzamelen over de tijd die de respondenten aan SNSs spenderen. Op die manier zouden we dan het gerapporteerde aantal minuten in het dagboek kunnen vergelijken met de automatisch geregistreerde data. Bij het verzamelen van deze data merkten we dat op iOS-toestellen enkel de locatie van de respondent werd gelogd en dat er voor bepaalde Windows-tablets geen software voor handen was. Van heel wat respondenten hebben we daardoor geen of onvolledige data. We besloten dit deel van de methodologie te laten vallen. Bij het kleine aantal respondenten waarvan we wel volledige data hadden, merkten we dat er weinig verschil was tussen de gerapporteerde en geregistreerde data. We kunnen dit niet extrapoleren naar de volledige sample. We kunnen enkel stellen dat het mogelijk is voor de respondenten om hun tijd op SNSs in te schatten en te rapporteren. Deze beperking wijst op een interessant vacuüm in academisch onderzoek. Technologie verandert en de onderzoeksmethoden passen zich aan. Hierdoor ontstaan mogelijkheden zoals logging. Deze methoden staan echter nog niet altijd op punt. Hier zien we een nood aan samenwerking tussen verschillende disciplines om nieuwe hulpmiddelen te ontwikkelen. Tools die een bepaald gebruik van technologie op een objectieve manier kunnen meten, kunnen een zeer interessante aanvulling zijn op de klassieke methoden die nu gebruikt worden.
[50]
Elke De Ridder
Conclusie
Het doel van deze masterproef was om een bijdrage te leveren aan het groeiende academische veld over sociale netwerksites. We vonden in de literatuur een leemte in het onderzoek naar de verslavingen aan deze sociale netwerksites. Voorgaand onderzoek focuste op kwantitatieve data door studenten te bevragen. We kozen voor een kwalitatief onderzoek, gebaseerd op dagboeken en interviews. Ondanks de beperkingen van dit onderzoek, formuleren we hier een antwoord op de centrale onderzoeksvraag van deze masterproef. We vroegen ons af welke kenmerken van een verslaving we terug zouden vinden in het gebruik van sociale netwerksites in Vlaanderen. We vonden zes van de zeven vooropgestelde kenmerken terug bij de twintig respondenten. Deze kenmerken waren een
veranderende
gemoedstoestand,
toenemend
gebruik,
conflict,
ontwenningsverschijnselen, poging tot verbergen en herval. Voor het zevende kenmerk, een grote tijdsbesteding, hebben we enkel het aantal minuten op SNSs gerapporteerd. We hebben niet bepaald wanneer we dan spreken van een grote tijdsbesteding. Dat iedere respondent kenmerken van een verslaving vertoonde, hoeft niet te verbazen. Ook gebruikers die niet verslaafd zijn, kunnen kenmerken van een verslaving tonen. Dat maakt de diagnose van een verslaving aan SNSs erg moeilijk. Deze masterproef toont dat de kenmerken van een verslaving wel degelijk voorkomen, maar in zeer verscheidene vormen. De nood aan een eenduidige conceptualisering wordt daardoor blootgelegd. Tools die de beperkingen van zelfrapportering kunnen overstijgen, zijn daarbij welkom, aangezien verslavingen nog steeds sociale wenselijkheid in de hand werken. Door de nood aan bijkomend onderzoek, kunnen we nog niet stellen of er sprake is van morele paniek. De resultaten van deze studie zijn daarvoor nog te dubbelzinnig. Enerzijds kunnen we bij iedere respondent wel zeker een kenmerk van een verslaving vaststellen. Anderzijds was er slechts één respondent met alle kenmerken en waren de kwalitatieve resultaten geen aanvulling op de kwantitatieve schaal.
[51]
Elke De Ridder
Bibliografie
Andreassen, C. S., Torsheim, T., Brunborg, G. S., & Pallesen, S. (2012). Development of a Facebook addiction scale. Psychological reports, 110(2), 501-517. Bechmann, A., & Lomborg, S. (2013). Mapping actor roles in social media: Different perspectives on value creation in theories of user participation. New media & society, 15(5), 765-781. Blaszczynski, A. (2006). Internet use: In search of an addiction. International Journal of Mental Health and Addiction, 4(1), 7-9. Bockarova, M. (2013). Social networking. In M. Danesi (Ed.), Encyclopedia of media and communication (pp. 612-614). Toronto: University of Toronto Press. boyd, D. M., & Ellison, N. B. (2007). Social network sites: definition, history, and scholarship. Journal of Computer‐Mediated Communication, 13(1), 210-230. Caers, R., De Feyter, T., De Couck, M., Stough, T., Vigna, C., & Du Bois, C. (2013). Facebook: a literature review. New media & society, 15(6), 982-1002. Caudron, B. (2012). Niet leuk? Mijmeringen over nieuwe media, mensen en macht. Kalmthout: Pelckmans. Chalaby, J. K. (2000). New media, new freedoms, new threats. International Communication Gazette, 62(1), 19-29. Clark, M., & Calleja, K. (2008). Shopping addiction: a preliminary investigation among Maltese university students. Addiction Research & Theory, 16(6), 633-649. Clayton, R. B. (2014). The third wheel: the impact of Twitter use on relationship infidelity and divorce. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 17(7), 425-430. [52]
Elke De Ridder
Das, B., & Sahoo, J. S. (2011). Social networking sites – A critical analysis of its impact on personal and social life. International Journal of Business and Social Science, 2(14), 222-228. Duggan, M., Ellison, N. B., Lampe, C., Lenhart, A., & Madden, M. (2015). Social media update 2014. Pew Research Center. Giannakos, M. N., Chorianopoulos, K., Giotopoulos, K., & Vlamos, P. (2013). Using Facebook out of habit. Behaviour & Information Technology, 32(6), 594-602. Greenhow, C., & Robelia, B. (2009). Old communication, new literacies: Social network sites as social learning resources. Journal of Computer‐Mediated Communication, 14(4), 1130-1161. Jenkins, H. (2006). Convergence culture: where old and new media collide. New York: NYU press. Kaplan, A. M., & Haenlein, M. (2010). Users of the world, unite! The challenges and opportunities of social media. Business horizons, 53(1), 59-68. Karaiskos, D., Tzavellas, E., Balta, G., & Paparrigopoulos, T. (2010). Social network addiction: a new clinical disorder? European Psychiatry, 25(1), 02-232. Kuss, D. J., & Griffiths, M. D. (2011). Online social networking and addiction - a review of the psychological literature. International journal of environmental research and public health, 8(9), 3528-3552. LaRose, R. (2010). The problem of media habits. Communication Theory, 20(2), 194222. LaRose, R., Lin, C. A., & Eastin, M. S. (2003). Unregulated internet usage: addiction, habit, or deficient self-regulation? Media Psychology, 5(3), 225-253.
[53]
Elke De Ridder
Lenhart, A., Purcell, K., Smith, A., & Zickuhr, K. (2010). Social media & mobile internet use among teens and young adults. Millennials. Pew Internet & American Life Project. Lin, K.-Y., & Lu, H.-P. (2011). Why people use social networking sites: an empirical study integrating network externalities and motivation theory. Computers in Human Behavior, 27(3), 1152-1161. Livingstone, S., Ólafsson, K., & Staksrud, E. (2013). Risky social networking practices among “underage” users: lessons for evidence‐based policy. Journal of Computer‐Mediated Communication, 18(3), 303-320. Marciales, V. G. P., & Cabra, T. F. (2011). Internet y pánico moral: revisión de la investigación sobre la interacción de niños y jóvenes con los nuevos medios. Universitas Psychologica, 10(3), 855-865. Miller, T. (2013). Ritalin: panic in the USA. In T. Kashani & B. Frymer (Eds.), Lost in media: the ethics of everyday life (pp. 39-50). New York: Peter Lang. Muise, A., Christofides, E., & Desmarais, S. (2009). More information than you ever wanted: does Facebook bring out the green-eyed monster of jealousy? CyberPsychology & Behavior, 12(4), 441-444. Muscanell, N. L., Guadagno, R. E., Rice, L., & Murphy, S. (2013). Don't it make my brown eyes green? An analysis of Facebook use and romantic jealousy. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 16(4), 237-242. Oulasvirta, A., Rattenbury, T., Ma, L., & Raita, E. (2012). Habits make smartphone use more pervasive. Personal and Ubiquitous Computing, 16(1), 105-114. Papacharissi, Z., & Mendelson, A. (2011). Towards a new(er) sociability: uses, gratifications and social capital on Facebook. In S. Papathanassopoulos (Ed.), Media perspectives for the 21st century (pp. 212-227). New York: Routledge.
[54]
Elke De Ridder
Pearce, J. M., & Charman, E. (2011). A social psychological approach to understanding moral panic. Crime, Media, Culture, 7(3), 293-311. Pelling, E. L., & White, K. M. (2009). The theory of planned behavior applied to young people's use of social networking web sites. CyberPsychology & Behavior, 12(6), 755-759. Rosen, L. D. (2012). iDisorder: understanding our obsession with technology and overcoming its hold on us. New York: Macmillan. Ross, C., Orr, E. S., Sisic, M., Arseneault, J. M., Simmering, M. G., & Orr, R. R. (2009). Personality and motivations associated with Facebook use. Computers in Human Behavior, 25(2), 578-586. Sieberg, D. (2012). The digital diet: the 4-step plan to break your tech addiction and regain balance in your life. Londen: Souvenir Press. Song, I., LaRose, R., Eastin, M. S., & Lin, C. A. (2004). Internet gratifications and internet addiction: on the uses and abuses of new media. CyberPsychology & Behavior, 7(4), 384-394. Stafford, T. F., Stafford, M. R., & Schkade, L. L. (2004). Determining uses and gratifications for the Internet. Decision Sciences, 35(2), 259-288. Stieger, S., Burger, C., Bohn, M., & Voracek, M. (2013). Who commits virtual identity suicide? Differences in privacy concerns, internet addiction, and personality between Facebook users and quitters. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 16(9), 629-634. Strover, S. (2013). A retrospective on convergence, moral panic, and the internet. In F. L. F. Lee, L. Leung, J. L. Qiu, & D. S. C. Chu (Eds.), Frontiers in new media research (pp. 132-152). New York: Routledge.
[55]
Elke De Ridder
Sun, S., Rubin, A. M., & Haridakis, P. M. (2008). The role of motivation and media involvement in explaining internet dependency. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 52(3), 408-431. Taddicken, M. (2014). The ‘privacy paradox’ in the social web: the impact of privacy concerns, individual characteristics, and the perceived social relevance on different forms of self‐disclosure. Journal of Computer‐Mediated Communication, 19(2), 248-273. Thompson, K. (1998). Moral panics. Londen: Routledge. Thurlow, C. (2006). From statistical panic to moral panic: the metadiscursive construction and popular exaggeration of new media language in the print media. Journal of Computer‐Mediated Communication, 11(3), 667-701. Tsitsika, A., Janikian, M., Schoenmakers, T. M., Tzavela, E. C., Olafsson, K., Wójcik, S., . . . Richardson, C. (2014). Internet addictive behavior in adolescence: a cross-sectional study in seven European countries. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 17(8), 528-535. Turan, Z., Tinmaz, H., & Goktas, Y. (2013). The reasons for non-use of social networking websites by university students. Comunicar, 21(41), 137-145. Turkle, S. (2011). Alone together: why we expect more from technology and less from ourselves: New York: Basic Books. van Deursen, A. J., & van Dijk, J. A. (2014). The digital divide shifts to differences in usage. New media & society, 16(3), 507-526. Van Hiel, A. (2014). Jongeren en sociale media: verslavend maar niet asociaal. Retrieved 17 septembre, 2014, from http://www.ugent.be/nl/actueel/persberichten/sociale-media-jongerenverslaafd-asociaal.htm
[56]
Elke De Ridder
Vetulani, J. (2001). Drug addiction. Part I. Psychoactive substances in the past and presence. Polish Journal of Pharmacology, 53(3), 201-214. Walker, M. B. (1989). Some problems with the concept of “gambling addiction”: should theories of addiction be generalized to include excessive gambling? Journal of Gambling behavior, 5(3), 179-200. Wilson, K., Fornasier, S., & White, K. M. (2010). Psychological predictors of young adults' use of social networking sites. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 13(2), 173-177. Young, K. S. (1998). Internet addiction: the emergence of a new clinical disorder. CyberPsychology & Behavior, 1(3), 237-244. Young, S. D., & Jordan, A. H. (2013). The influence of social networking photos on social norms and sexual health behaviors. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 16(4), 243-247. Zywica, J., & Danowski, J. (2008). The faces of Facebookers: investigating social enhancement and social compensation hypotheses; predicting Facebook™ and offline popularity from sociability and self‐esteem, and mapping the meanings of popularity with semantic networks. Journal of Computer‐Mediated Communication, 14(1), 1-34.
[57]
Elke De Ridder
Bijlagen I.
Dagboek
[58]
Elke De Ridder
[59]
Elke De Ridder
[60]
Elke De Ridder
II.
Vragenlijst
Introductie Hallo. Ik ben Elke. Bedankt, ten eerste, voor het invullen van het dagboek. Dit onderzoek is dus voor mijn thesis, voor de master nieuwe media en maatschappij aan UGent. Alle gegevens worden anoniem verwerkt, dus zowel voor je antwoorden hier als die uit je dagboek gebruik ik in de thesis de schuilnaam die je koos in het dagboek. Dat was XX. Vind je dat oké? De bedoeling van dit interview is dat we dieper ingaan op de antwoorden uit het dagboek. Je mag het beschouwen als een gewoon gesprek. Het zal een halfuurtje à een uurtje duren. Ik zal dit gesprek opnemen met een dictafoon, zodat ik gewoon kan luisteren en niet hoef te noteren. Dit gesprek zal niemand anders beluisteren. We starten met een leuke vraag. Ice-breaker: foto’s [Foto’s tijdens dagboek gevraagd van context waarin hij/zij SNSs gebruikt] We zien hier alle foto’s die ik heb ontvangen tijdens de week van het dagboek. Dus van jou en de # andere respondenten. Ik ga aan jou vragen om deze te rangschikken. Wie lijkt jou de frequentste gebruiker van sociale netwerksites en welke persoon gebruikt het minst vaak sociale netwerksites? En welke foto’s horen bij dezelfde persoon (2 foto’s per persoon)? Deze vraag is vooral bedoeld om de respondenten een comfortabel gevoel te geven en de gedachte van een gewoon gesprek, in plaats van een saai interview op te wekken. Vraag 1: soorten gebruikers Schrik je van het resultaat? Zijn er kenmerken bij de anderen waaruit je meteen ook kan afleiden hoe vaak hij/zij sociale netwerksites gebruikt? Gebruikers van sociale netwerksites verschillen dus op vlak van de tijd die ze aan SNS spenderen. Zijn er volgens jou nog verschillen tussen de verschillende gebruikers? [61]
Elke De Ridder
Jijzelf gebruikt sociale netwerksites gemiddeld XX minuten per dag. Kan dat kloppen? Of was dit een afwijkende week? Sinds wanneer gebruik je SNS? Heb je het gevoel dat je nu meer/minder op SNS dan in de beginperiode of is dit niet veranderd? Vraag 2: planning Heb je het gevoel dat je gebruik van sociale netwerksites een invloed heeft op je planning? Ja? Was dit positief of negatief? Ben je daar zelf van geschrokken? Heb je maatregelen getroffen? Nee? Helpt je gebruik van sociale netwerksites je, leidt dit gebruik je af of heeft dit helemaal geen invloed op je dagelijkse planning? Vraag 3: gemoedstoestand Verandert je stemming soms door je gebruik van sociale netwerksites? Ik lees hier bv. dat je op *datum* .. [Quotes aanhalen uit dagboek] Heeft je gebruik van SNS ooit voor problemen gezocht? [brede vraag, open vraag, op antwoord inspelen] Planning: zie vroeger Conflict: Met wie/wat? Waarom? Hoe vaak? Maatregelen genomen? Vraag 4: stoppen met gebruik Ben je al ooit gestopt met het gebruik van sociale netwerksites? Heb je ooit al een profiel verwijderd? Waarom? Wat waren de gevolgen?
[62]
Elke De Ridder
Vraag 5: schaal verslaving Op de laatste dag heb je een score moeten geven op 8 stellingen. Weet je dat nog? Deze 8 stellingen hebben iets gemeenschappelijk? Weet je wat? Weet je wat de 8 stellingen samen probeerden te meten? Vraag 6: gewoonte versus verslaving Waar ligt voor jou het verschil tussen gewoonte en verslaving? Op een schaal, waar zou je jezelf plaatsen met betrekking tot je gebruik van sociale netwerksites?
[Schaal in groot afdrukken en stickertjes meenemen om aan te duiden] Je kiest dus voor gewoonte/verslaving. Waarom? Hoe zou je zelf je gebruik van SNS beschrijven dan? Welk gevoel heb je daarbij? Wat zijn volgens jou de kenmerken van iemand die verslaafd is aan SNSs? Ben je open tegen anderen over je gebruik van SNS? Weet iedereen hoe vaak en waarom je SNS gebruikt? Vraag 7: wat hebben we geleerd? Wat heb je zelf geleerd door dit dagboek 6 dagen in te vullen? Zo, dat waren de voornaamste vragen. Zijn er nog onderwerpen waar je het graag over wilde hebben? [Nog extra opmerkingen laten geven + bedankt.]
[63]
Elke De Ridder
III.
Codeboom
Eigen visie verslaving
Bepaalde persoonlijkheid meer vatbaar
Bezigheden onderbreken
Gemoed of gedrag verandert
Veel posten
Veel tijd
Zot worden zonder
Kenmerken verslaving
Conflict o Met anderen: Ja/Nee o Met planning: Ja/Nee
Gemoedstoestand o Idem o Negatief o Positief
Herval o Ja o Nee
Ontwenning
Steeds meer o Anders o Idem o Meer o Minder
Tijd
Verbergen o Ja o Nee
[64]
Elke De Ridder
Reden gebruik
Ander
Contact met anderen
Nieuws
Praktisch
Tijdverdrijf
Schaal
Geen
Gewoonte
Verslaving
Grens
Welke SNSs
FB
Google+
Twitter
Instagram
Pinterest
LinkedIn
Snapchat
Whatsapp
[65]
Elke De Ridder
IV.
Rekruteringssurvey
[66]
Elke De Ridder
[67]
Elke De Ridder
V.
Transcripties
Zie CD
[68]
VI.
Participantenmatrix
16-25 26-35 36-45 46-55 56-65
Mannen Vrouwen Enkel FB Meer Enkel FB Meer 4 3 2 3 0 1 1 1 0 0 0 1 0 0 2 0 1 1 0 0 5 5 5 5
Timmy 3 Tijd 50 Gemoed Steeds meer Ontwenning Conflict X Verbergen Herval
Annemarie 3 69 X
Riet 3 102
Jezus 2 120 X
X
Flynn 2 183 X X
12 3 1 2 2 20 Hubert 3 200 X X
Lucas 4 210 X
Sara 3 210 X
Lou 5 229 X
X
X
X X
X
Colette 4 381 X X
X X
X
X
[69]
X X X
Luca 4 468 X X X X X X
Ann 3 503 X X
Olivia 4 562 X X X X X
Pierre 5 799 X X X X
John 4 820
Charlie 4 839 X
X X X X
Marie 5 846
Emily 3 944 X
X X X X
X
Sokrates 4 1089 X X X X
Jana 5 1162 X X X X
[70]