UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
De rol van Europa in de Russisch-Oekraïense gasdisputen
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 22 655
ANNE-SOPHIE COPPENS
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK
PROMOTOR: PROF. DR. HENDRIK COOLSAET COMMISSARIS: TIM HAESEBROUCK COMMISSARIS: THIJS VAN DE GRAAF ACADEMIEJAAR 2010 – 2011
Abstract Deze masterproef onderzoekt de macht die de EU kan uitoefenen op de Russische en Oekraïense energiepolitiek, teneinde de Europese energieveiligheid te verhogen, en conflicten zoals de RussischOekraïense gasconflicten van 2006 en 2009 te vermijden, of de negatieve gevolgen ervan te beperken. De inleiding omvat een omschrijving van de Europese energieveiligheid, het huidig Europees energiebeleid, een literatuurstudie over de invloed van de EU, en een theoretisch kader. In de literatuur wordt de Europese invloed als zwak beschouwd. In deze masterproef wordt nagegaan of dit inderdaad zo is. Het eigenlijke onderzoek bestaat uit 3 delen. Eerst wordt nagegaan wat de energiedoelstellingen van Rusland zijn. Hetzelfde gebeurt voor Oekraïne. In het derde deel wordt nagegaan hoe de EU via verschillende bilaterale en multilaterale instellingen een invloed kan uitoefenen op Rusland en Oekraïne. Er wordt vastgesteld dat Rusland energie als strategisch middel beschouwt voor het verwerven van politieke doeleinden. Voor Oekraïne is het behouden van haar status als transitland de belangrijkste doelstelling. Verschillende instrumenten voor energiesamenwerkingen worden onderzocht: het Energy Charter Treaty (ECT), het samenwerkings- en partnerschapsakkoord met Rusland, de energiedialoog met Rusland, het Europees nabuurschapsbeleid, het memorandum of understanding on the energy sector met Oekraïne en het Oosters partnerschap. Er wordt een blik in de toekomst geworpen door de gevolgen na te gaan van een mogelijke toetreding van Rusland aan de Wereldhandelsorganisatie. Er wordt vastgesteld dat de invloed van de EU in de meeste gevallen slechts zwak is.
1
Figuur 1: Bruto binnenlandse consumptie van de Europese unie.
Bron: Europese commissie (2010), EU energy and transport in figures.
2
Figuur 2: Import van aardgas.
Bron: International Herald Tribune, International Energy Agency, Verband der Schweizerischen Gasindustrie, in: Russian Analytical Digest 18/07, Russia‟s energy policy.
3
Inhoudstabel
1. Inleiding………………………………………………………………………………..5 1.1 Europese energieveiligheid…………………………………………………………......6 1.2 Europees energiebeleid………………………………………………………………....8 1.3 Literatuur over de Europese invloed…………………………………………………..11 1.4 Theoretische invalshoeken…………………………………………………………......14 2. Probleemstelling……………………………………………………………………...16 3. Methodologie…………………………………………………………………………16 4. Onderzoek naar de macht van Europa…………………………………………….17 4.1 Russische energiepolitiek……………………………………………………………..17 4.1.1
Van Jeltsin naar Poetin…………………………………………………………..18
4.1.2
Een nieuw realisme……………………………………………………………….20
4.1.3
Belangen en doelstellingen in de Russische gassector……………………………22
4.2 Gas in het centrum van de Oekraïense economie……………………………………..23 4.2.1
Onafhankelijkheid en Koetsjma…………………………………………………..24
4.2.2
Van Oranje Revolutie naar Janoekovitsj……………………………………….....26
4.2.3
Belangen en doelstellingen in de Oekraïense gassector……………………….....29
4.3 Kan de EU haar macht doen gelden?............................................................................30 4.3.1
Het Energy Charter Treaty (ECT) en Rusland…………………………………..31
4.3.2
EU-Rusland Partnerschaps- en samenwerkingsakkoord en verder………………33
4.3.3
EU-Rusland energiedialoog………………………………………………………37
4.3.4
Oekraïne en het Europees nabuurschapsbeleid…………………………………..40
4.3.5
EU-Oekraïne energierelaties: bilateraal en multilateraal……………………….44
4.3.6
De toekomst: Rusland en de WTO………………………………………………...47
5. Conclusie……………………………………………………………………………….50
Referenties………………………………………………………………………………….52
4
1. Inleiding Het Russisch-Oekraïense gasdispuut in januari 2006 was in grote mate een „wake-up call‟ voor de Europese Unie (EU) (Tekin & Williams, 2010). Vóór 2006 waren de gasleveringen naar de EU nooit onderbroken geweest, ook niet ten tijde van de Sovjet Unie (SU) (Pirani, Stern & Yafimava, 2009). De moeilijke Russisch-Oekraïense gasrelatie begon reeds in de jaren ‟90. Oekraïne kon zijn gasrekening niet betalen en bouwde een schuldenberg op. Om de betalingsdruk op Oekraïne op te voeren, werd de gastoevoer naar Oekraïne verminderd voor korte periodes. Dit leidde ertoe dat Oekraïne illegaal gasvolumes, die bedoeld waren voor Europa1, begon om te leiden (wat door Rusland „stelen‟ werd genoemd) (Stern, 2005). Op 1 januari 2006 onderbrak het Russische gasbedrijf Gazprom de gastoevoer naar Oekraïne wegens prijsdisputen en het niet inlossen van schulden. Zo kwamen sommige Europese landen zonder gas te zitten (Stern, 2006), zelfs tot in Frankrijk en Italië (Kramer, 2009). Oekraïne en Rusland beschuldigden elkaar voor de onderbrekingen naar de EU. Er wordt aangenomen dat Oekraïne opnieuw gas omleidde voor eigen gebruik. Op 1 januari 2009 ontstond er een nieuw dispuut, deze keer met zeer ernstige gevolgen voor Europa. Op 7 januari werd de gastoevoer naar de EU, via Oekraïne, volledig onderbroken, omdat Rusland Oekraïne opnieuw beschuldigde van diefstal. Daardoor ontstond er in de Balkan een humanitaire crisis door het gebrek aan verwarming in een erg koude winter. Er waren ook economische problemen in Hongarije en Slovakije (Pirani et al., 2009). De EU reageerde traag en verdeeld op deze disputen. In 2006 werd er pas gereageerd wanneer het conflict al op zijn einde was. En in 2009 was er pas volledige aandacht wanneer de crisis tot in de EU werd gevoeld (Pirani et al., 2009). De Europese Commissie zag het dispuut als een commercieel dispuut (Europese Commissie, 2009a), waarbij, volgens commissievoorzitter Barroso, de gasvolumes voor Europa „gegijzeld‟ werden (Europese Unie, 2009a). De EU wou eigenlijk neutraal blijven in dit conflict. Zo verklaarde ze dat zowel Rusland als Oekraïne reputatieschade hadden opgelopen als betrouwbare leveranciers van energie (Europese Unie, 2009a). Na de Russisch-Oekraïense gascrisis in 2006 werd er veel aandacht besteed aan de energieveiligheid in Europa. In deze masterproef wordt onderzocht in welke mate de Europese energieveiligheid kan worden verzekerd ten opzichte van Rusland en Oekraïne via bilaterale en multilaterale instellingen voor energiesamenwerking. Het eigenlijke onderzoek bestaat uit 3 delen. In het eerste deel wordt nagegaan wat de Russische doelstellingen zijn in de energiepolitiek. In het tweede deel gebeurt hetzelfde voor Oekraïne. Het derde deel bekijkt hoe de EU deze doelstellingen kan beïnvloeden en eventueel veranderen via verschillende instellingen, met als doel haar energieveiligheid te verhogen. In deze inleiding wordt eerst de Europese energieveiligheid uiteengezet, en de dimensies waardoor ze wordt bepaald. Daarna wordt het huidige energiebeleid van de EU besproken. Vervolgens wordt 1
In deze masterproef worden ‘Europa’ en ‘Europese Unie’ door elkaar gebruikt.
5
aangegeven wat in de literatuur wordt geschreven omtrent het Russische energiebeleid, en de Europese invloed via bilaterale en multilaterale instellingen. Het laatste deel van deze inleiding bestaat uit een theoretisch kader die kan worden gehanteerd om de besproken problematiek beter te begrijpen. Na de inleiding volgt de probleemstelling en de methodologie, alsook het eigenlijke onderzoek. 1.1 Europese energieveiligheid De betekenis van het begrip „energieveiligheid‟ is niet overal hetzelfde. De gangbare definitie in het Westen heeft het over de beschikbaarheid van voldoende energieleveringen, aan betaalbare prijzen. Maar voor energie-exporterende landen betekent energieveiligheid vooral het behouden van vraagveiligheid voor hun exporten, aangezien deze in de meeste gevallen een groot deel van hun inkomsten omvatten. In ontwikkelingslanden is men vooral bezorgd over hoe veranderingen in energieprijzen hun betalingsbalans zullen beïnvloeden. En in opkomende economieën, zoals China en India, heeft het vooral te maken met hoe ze zich snel kunnen aanpassen aan hun nieuwe afhankelijkheid van de mondiale energiemarkten. In Europa wordt energieveiligheid vooral begrepen als bezorgdheid over afhankelijkheid van gasimporten en nucleaire energie (Yergin, 2006). De Europese invulling van energieveiligheid heeft meerdere dimensies. Om de verschillende dimensies van energieveiligheid bloot te leggen, is het belangrijk om te kijken hoe gas en olie als energiebronnen van elkaar verschillen. Ten eerste hebben de gas- en oliemarkt verschillende eigenschappen. Voor olie bestaat er een mondiale, competitieve markt. Gas, daarentegen, is nog steeds een grotendeels regionaal verhandeld goed. De gasmarkten liberaliseren veel trager. Het merendeel van de leveringscontracten zijn bilaterale langetermijncontracten, die een duidelijke bestemming hebben, en een prijs geïndexeerd aan de olieprijs (Goldthau & Witte, 2009). Dit heeft als gevolg dat gasonderbrekingen enkel regionale gevolgen hebben, in tegenstelling tot onderbrekingen van olieleveringen, die in de hele wereld gevoeld worden (Haghighi, 2007, pp. 13-14). Ten tweede heeft gas andere fysieke kenmerken dan olie. Opslag van gas is moeilijk en gastransport vereist een fysische verbinding tussen consumenten en producenten, hetgeen ervoor zorgt dat alternatieve transportroutes naar de consument beperkt zijn. Dit heeft gevolgen voor de flexibiliteit van gasleveringen. Het is heel moeilijk om in noodsituaties gasleveringen vlug om te schakelen naar andere consumenten (IEA, 1995, in: Haghighi, 2007, pp. 13-14). Ten derde kunnen we zeggen dat gasveiligheid in mindere mate te maken heeft met prijsschokken dan olie. Gasveiligheid heeft vooral te maken met het voorhanden zijn van opslagplaatsen (Haghighi, 2007, pp. 13-14). Een tweede dimensie van Europese energieveiligheid betreft de verschuivingen in de mondiale consumptiepatronen door de opkomst van nieuwe economieën zoals China en India (Goldthau & Witte, 2009). Er wordt voorspeld dat, op basis van het huidige energiebeleid, fossiele brandstoffen (olie, steenkool en aardgas) tot 2035 de dominante energiebronnen zullen blijven. China zal 36% bijdragen aan de stijging in de mondiale vraag naar energie, omdat China‟s vraag met 75% zal stijgen
6
tussen 2008 en 2035 (IEA, 2010). Op die manier krijgt de EU concurrentie van andere regio‟s in de wereld die afhankelijk zijn van olie- en gasimporten. Bestemmingen van export kunnen verschuiven naar deze staten, waar de vraag naar energie continu stijgt (Haghighi, 2007, pp. 9-13). Deze stijging doet zich voor, terwijl voorspeld wordt dat ook in Europa gasimporten zullen stijgen tegen 2030 (IEA, 2009a).
De vraag naar gas stijgt sneller dan de vraag naar andere energiebronnen, omdat ze
milieuvriendelijker is dan andere bronnen. De vraag naar olie zal dalen, maar slechts weinig (IEA, 2010). Een derde dimensie heeft te maken met investeringen en de liberalisering van de gasmarkt. De stijgende vraag naar energie en de kosten van productie zijn niet in evenwicht met het investeringsniveau. Eén van de oorzaken daarvan is het resource nationalism. Dit is de opkomst van staatsgecentreerde energiepolitiek, die gericht is op het terugdringen van de liberalisering in de olie-en gasmarkten. Het zorgt voor een gebrek aan toegang van buitenlands kapitaal in belangrijke productieregio‟s.
Het
Internationaal Energie
Agentschap
(IEA) heeft
reeds
herhaaldelijk
gewaarschuwd dat te weinig investeringen gaan naar exploratie en ontwikkeling van gas- en olievelden. Vooral omdat producenten zich concentreren op het ontwikkelen van verouderde velden (Goldthau & Witte, 2009). In 2009 stelde het IEA dat investeringen nodig zullen zijn in de hele waardeketen van aardgas om de groeiende vraag in de toekomst tegemoet te komen (IEA, 2009b). Een vierde dimensie heeft te maken met de ongelijke verdeling van energiereserves in de wereld, waaronder ook de aardgasreserves. Gasreserves zijn mondiaal erg ongelijk verdeeld. Meer dan de helft van het totaal aantal gasreserves in de wereld is verdeeld over 3 staten: Rusland (23,7%), Iran (15,8%) en Qatar (13, 5%). Er bevindt zich 31, 5% van de mondiale reserves in de vroegere SU (BP, 2010). Rusland heeft dus de meeste gasreserves in de wereld en door haar geografische nabijheid is Europa zeer afhankelijk van Rusland als gasleverancier. Het merendeel van het geïmporteerde gas van de EU komt uit 3 landen: Rusland (40,8%), Noorwegen (26,7%) en Algerije (16,9%). Aardgas is een belangrijke energiebron voor de EU: na olie is gas de meest geconsumeerde energiebron in de EU (23,9% in 2007, zie figuur 1, p. 2) (Europese Commissie, 2010a). Rusland heeft dus een centrale plaats in de Europese gasveiligheid. Maar binnen de EU varieert het belang van Rusland als energieleverancier enorm. Er zijn drie groepen te onderscheiden. De eerste groep bestaat uit lidstaten met een lage afhankelijkheidsgraad, zoals Spanje, Zweden, Verenigd Koninkrijk, Nederland, Portugal, België en Ierland. Zij importeren minder dan 5% van hun gas uit Rusland. De tweede groep bestaat uit lidstaten met een gemiddelde afhankelijkheidsgraad, zoals Frankrijk, Italië en Duitsland. De groep met een hoge afhankelijkheid bestaat vooral uit landen in het Oosten van de EU. Deze zijn Oostenrijk, Tsjechië, Griekenland, Hongarije, Polen, Roemenië, Slovenië, Finland, Letland, Litouwen en Slovakije. Deze laatste 4 verkrijgen 100% van hun geïmporteerde energie van Rusland (Youngs, 2009a, pp. 79-80) (zie figuur 2, p. 3).
7
Een vijfde dimensie van energieveiligheid heeft te maken met transport van energie. Bijna de gehele Russische gasexport naar Europa wordt getransporteerd door drie transitlanden: Wit-Rusland, Moldavië en Oekraïne. Rusland is heel afhankelijk van deze landen voor het gastransport naar de Europese consumenten (Stern, 2005). Oekraïne heeft van de 3 transitlanden de belangrijkste geografische positie. Van al het Russische gas dat geëxporteerd wordt naar Europa, wordt 80% via Oekraïense pijpleidingen vervoerd (IEA, 2009b). Verder heeft Oekraïne ook de meeste ondergrondse opslagplaatsen voor gas. De opslagplaatsen in het Westen van Oekraïne worden gebruikt om gas op te slaan die bestemd is voor Europa. Dit gas kan worden aangewend op piekmomenten. Zowel het pijpleidingsysteem als de opslagplaatsen worden beheerd door Naftohaz, het gasbedrijf in handen van de Oekraïense staat (Pirani, 2007). Zowel door haar pijpleidingen als door haar opslagplaatsen is Oekraïne dus zeer belangrijk voor de Europese gasveiligheid. Maar niet alleen de EU is zeer afhankelijk van Russisch gas. Oekraïne is zelf ook zeer afhankelijk van energietoevoer uit Rusland. Ze kan immers zelf niet genoeg gas produceren, en ze maakt daarbij inefficiënt gebruik van energie. De Oekraïense energiecrisis heeft verschillende dimensies: ze is zeer afhankelijk van geïmporteerde energie, ze maakt weinig vooruitgang in diversificatie van energie, ze is energie-inefficiënt, er is weinig transparantie op de Oekraïense energiemarkt, en ze heeft geen coherent energiebeleid (Balmaceda, 2004). Het is duidelijk dat er een onderlinge afhankelijkheid heerst op de RussischOekraïense energiemarkt: Rusland heeft Oekraïne nodig voor zijn gastransport naar Europa (vanwege haar pijpleidingen en opslagplaatsen), en Oekraïne heeft Rusland nodig voor gasleveringen. Een onstabiele relatie tussen Rusland en Oekraïne kan dus gevolgen hebben voor de gastoevoer naar Westen Centraal-Europa. Zo bestaat er dus een onderlinge afhankelijkheid op vlak van energie tussen Europa, Rusland en Oekraïne. 1.2 Europees energiebeleid Hoewel energie een belangrijke factor was in de aanvang van het Europese integratieproces, namelijk de creatie van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1952, blijkt het Europees gemeenschappelijk energiebeleid niet succesvol onderworpen aan het integratieproces (Pointvogel, 2009). Beyli (2010) noemt dit de „paradox van integratie‟. Hij stelt dat de EU haar energieprincipes probeert te exporteren naar producent- en transitstaten, terwijl de interne energiemarkt nog niet volledig ontwikkeld is, en de individuele lidstaten nog steeds de bovenhand hebben in het energiebeleid (Beyli, 2010). Lidstaten willen hun soevereiniteit over energie niet opgeven. Energie is te belangrijk voor
de nationale belangen.
Daarom willen
ze zelf
de controle
over
energieafhankelijkheid en energiebronnen bewaren (Finon & Locatelli, 2008). Tegen deze achtergrond heeft de Europese Commissie steeds geprobeerd om een gemeenschappelijk beleid te installeren. Hoewel er reeds initiatieven waren vóór de gascrisis van 2006 (bv. 3 green papers tussen 1990 en 2000), kunnen we pas na de crisis spreken van voldoende aandacht voor het probleem
8
van energieveiligheid (Tekin & Williams, 2010, p. 22). In 2006 publiceerde de Europese Commissie een groenboek waarin ze de Europese dimensie van energie blootlegt. Ze stelt daarin dat Europa drie hoofddoestellingen moet nastreven: duurzaamheid, concurrentievermogen en continuïteit van energieleveringen. Het groenboek roept op tot solidariteit tussen de lidstaten en de voltooiing van de interne gasmarkt. Ze stelt voor een gemeenschappelijk buitenlands energiebeleid te voeren. Daarbij stelt ze dat de stijgende Europese energieafhankelijkheid moet tegengegaan worden door het reduceren van de vraag, het diversifiëren van de Europese energiemix, en het diversifiëren van transitroutes (Europese Commissie, 2006a). Het recht van de individuele lidstaten om hun eigen beleid te voeren met betrekking tot energieveiligheid, energieleveringen en energiemix wordt niet in vraag gesteld. Maar wel meent de Europese Commissie dat een coherent extern energiebeleid de collectieve externe energieveiligheid kan verbeteren. Het kan de EU helpen om de strategieën van de grootste energieleveranciers, die de markt beïnvloeden, het hoofd te bieden. Een aantal principes moeten dit extern beleid, en de relatie met producent- en transitlanden, leiden: het promoten van transparantie en openheid, de productie- en exportcapaciteit van producentlanden verbeteren, de transportinfrastructuur verbeteren, het investeringsklimaat verbeteren in productie- en transportlanden, de toegang tot pijpleidingen promoten, de veiligheid van milieu waarborgen, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie aanmoedigen, de energie-import diversifiëren en strategische reserves promoten (Europese Commissie, 2006b). In 2007 versterkte de Europese commissie deze principes in een paper gericht aan de Europese Raad en het Europees Parlement. Daarin vermeldt ze de prioriteiten van de EU met betrekking tot haar internationaal energiebeleid. Een multilaterale aanpak krijgt de voorkeur, waarbij de EU en de lidstaten hun beleid beter moeten coördineren wanneer ze in andere, multilaterale fora ageren, zoals het IEA en de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Er moet tevens meer belang gehecht worden aan energie binnen het Europees nabuurschapsbeleid (ENB). Met de buurlanden moet de best practices worden uitgewisseld, om de onderbrekingen van energieleveringen tegen te gaan. Rusland krijgt een belangrijke plaats: de EU moet met Rusland tot een allesomvattend energiepartnerschap komen, gebaseerd op marktprincipes en principes uit het Energy Charter Treaty (ECT) en het Transit Protocol (TP)2. Dit moet zorgen voor een beter investeringsklimaat. Er moet ook een dialoog worden opgestart met Centraal-Aziatische en Latijns-Amerikaanse producenten, met het oog op diversificatie van de energieleveringen. Daarbij pleit de commissie voor legaal bindende instrumenten, die gelijke spelregels creëren die nodig zijn voor investeringen, meer duurzame productie en concurrentie. Liberalisering van investeringen en toegang tot midstream (transport) en downstream (distributie) markten, moet gebeuren op basis van wederkerigheid (Europese Commissie, 2007a). In 2008 werden deze principes aangevuld door een actieplan voor energieveiligheid en solidariteit. De Europese Commissie stelde daarin vijf punten voorop waarbij meer samenwerking tussen de lidstaten gewenst 2
Het ECT werd ondertekend in 1994 en had tot doel om een internationaal wettelijk regime te creëren om de gashandel te vergemakkelijken. In 2000 werd het Transit Protocol toegevoegd die hetzelfde doel had met betrekking tot transitlanden (Stern, 2005).
9
was. Deze hadden te maken met infrastructuur en diversificatie, externe energierelaties, mechanismen in geval van crisissen, energie-efficiëntie en het optimale gebruik van de binnenlandse energiereserves. De Europese commissie ziet solidariteit als een basiskenmerk van EU lidmaatschap. Op vlak van energie schiet een nationale aanpak dan ook vaak tekort. Strategieën voor solidariteit moeten risico‟s spreiden, en gebruik maken van het samengestelde gewicht van de EU in externe relaties, in plaats van niet-gecoördineerde nationale acties (Europese Commissie, 2008a). De meeste recente energiestrategie van de EU is „Energie 2020: Strategie voor concurrerende, duurzame en veilige energie‟, daterend van 2010. Hierin worden opnieuw vijf prioriteiten aangehaald in het Europese energiebeleid, waarvan er ook betrekking hebben op de externe dimensie. De commissie pleit daarin voor een sterk internationaal partnerschap. Ook wordt nog steeds een oproep gedaan naar meer solidariteit binnen de EU in onderhandelingen met derde landen, ook in bilaterale onderhandelingen. De commissie linkt in deze paper energieveiligheid aan de bredere veiligheidsstrategie van de EU3, en stelt dat ze zal proberen de energiedimensie te combineren met de instrumenten van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). Er zal in 2011 bijzondere aandacht besteed worden aan veiligheid en beveiliging van olievoorziening, gaspijpleidingen en productie- en transportinfrastructuur. De belangrijkste actielijn met betrekking tot de gasmarkt is het streven naar integratie van energiemarkten en regelgeving met de buurlanden, meer bepaald door middel van de Energy Community (Energiegemeenschap), dat tot doel heeft om het Europese marktmodel en de Europese regelgeving omtrent energie te exporteren naar producent- en transitstaten. Er wordt steeds nadruk gelegd op het aangaan van partnerschappen met deze producenten transitlanden die de regels van het ECT zouden bevatten, zoals vrijheid van doorvoer, transparantie, veiligheid, investeringskansen en naleving van de internationale rechtsregels (Europese Commissie, 2010b).
We kunnen vaststellen dat er 3 hoofddoelstellingen worden nagestreefd sinds de publicatie van het groenboek in 2006. Deze zijn (1) het belang van concurrentie, (2) duurzaam energieverbruik en (3) veiligstellen van energievoorzieningen. We kunnen uit het vorig ten eerste afleiden dat het hanteren van marktprincipes op de internationale energiemarkt een prominente plaats inneemt voor de EU: concurrentieregels, investeringsregels en reciprociteit zijn zeer belangrijk. De nadruk wordt ook gelegd op transparantie van de energiehandel. Ten tweede kunnen we stellen dat de EU streeft naar multilaterale verdragen, waarbij ze haar eigen acquis wil exporteren. Recent zien we een trend naar een meer politieke invulling van energieveiligheid, door energie te linken aan de Europese veiligheidsstrategie en het GBVB.
3
De Europese Veiligheidsstrategie, vastgesteld door de Europese Raad in december 2003 is te vinden op http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cmsUpload/031208ESSIINL.pdf
10
1.3 Literatuur over de Europese invloed In de literatuur wordt vooral sinds het Russisch-Oekraïense gasconflict van 2006 veel geschreven over Europese energieveiligheid, Russisch energiebeleid en onderlinge afhankelijkheid. Hieronder volgt een kort overzicht van de belangrijkste literatuur. In de literatuur wordt soms gesproken over Rusland als „energiemacht‟ of „energie-supermacht‟. Deze auteurs geloven dat Rusland een belangrijke geopolitieke rol speelt door zichzelf te positioneren als een essentiële leverancier en door concurrentie te organiseren tussen consumentenstaten (Finon & Locatelli, 2008; Youngs, 2009a, pp. 79-80). Rutland (2008) ziet echter veel tegenstrijdigheden in het concept van „energie-supermacht‟. Het concept overschat de mogelijkheid van Rusland om gas en olie als wapens te gebruiken voor het verwerven van invloed over zijn buurlanden en de rest van de wereld. Als Rusland energie als hard power wil gebruiken, dan kan dat enkel in combinatie met andere middelen, zoals diplomatieke of militaire middelen (Rutland, 2008). Toch geloven sommigen auteurs in het Russische energiewapen. Energie zou gebruikt worden als wapen tegenover andere staten in de omgeving, zoals Oekraïne, en de EU. Dit energy weapon zou een instrument zijn voor politieke afpersing en zorgen voor politieke slagkracht (Baran & Tuohy, 2006; Jaffe & Soligo, 2009; Mankoff, 2009; Pleines, 2008; Smith, 2006; Smith, 2007). Volgens Mankoff, (2009) zal dit energiewapen ten opzichte van landen zoals Oekraïne, Wit-Rusland en Polen, pas echt tot uiting komen wanneer de nieuwe transitpijpleidingen (zoals North Stream4 en South Stream5) in werking zijn. Deze pijpleidingen omzeilen de huidige transitlanden. In disputen met deze landen zullen energieleveringen kunnen worden stopgezet zonder het risico te lopen dat de Europese leveringen door deze landen worden omgeleid (Mankoff, 2009). Maar er zijn anderen, die daar net zoals Rutland (2008), sceptischer over zijn. Voor sommigen is het energiewapen slechts een visie die door het Westen werd opgetrokken, en die niet altijd strookt met de waarheid, of die voortkomt uit gebrekkige informatie (Fachinotti, 2007; Goldthau & Witte, 2009; Perovic & Orttung, 2007; Pirani, 2009a). Fredholm (2005) stelt dan weer dat landen zoals Georgië het idee van het energiewapen in hun eigen voordeel kunnen gebruiken, bijvoorbeeld, om sneller lidmaatschap tot de NAVO te bekomen. Niet iedereen is het er dus over eens dat het gevaar van Rusland in het energiewapen schuilt. Volgens sommigen verschilt het gevaar naar gelang energiebronnen. Goldthau & Witte (2009) zien minder gevaar in het oliewapen dan in het gaswapen, aangezien de bestaande mondiale, competitieve markt voor olie dit gevaar neutraliseert en de consumenten strategische oliereserves hebben. Baran (2007) stelt dat het Russische gevaar zich niet zozeer uit in politieke afpersing, maar in het verwerven van Europese, strategische aandelen in de energiesector, door de Russische gasgigant Gazprom. Daardoor 4
Dit is een pijpleidingsysteem die onder de Baltische zee loopt en Rusland onmiddellijk met Duitsland verbindt (North Stream, 2011) 5 Dit is een pijpleidingsysteem die vanaf de Russische kust onder de Zwarte Zee zou lopen en verschillende eindpunten kan aannemen, waaronder Bulgarije (South Stream, 2011).
11
zouden de Europese landen veel afhankelijker worden van Russische energie, wat een gevaar betekent voor energieveiligheid. Dit Russische monopolie over leveringen, transport en distributie moet worden tegengegaan (Baran, 2007). Ook Goldthau (2008) ziet geen energiewapen. Hij stelt dat Rusland te weinig gas heeft, en te weinig investeringen in productie heeft om een gaswapen effectief te gebruiken (Goldthau, 2008). Mitrova (2008) gaat zelfs verder, en beweert dat Gazprom slechts een commerciële strategie volgt, en dat economische belangen van het bedrijf de politieke belangen van de Russische regering overstijgen. Volgens haar gaat het om big bussiness. In de literatuur wordt vaak gesteld dat de EU te verdeeld is om een coherent energiebeleid te voeren ten opzichte van Rusland. Sommigen menen dat het Russische energiebeleid ten opzichte van de EU speciaal ontwikkeld is om de EU-lidstaten uit elkaar te drijven: dat Rusland een „verdeel & heers‟ politiek voert (Finon & Locatelli, 2008; Leonard & Popescu, 2007; Mankoff, 2009; Noel, 2008; Youngs, 2009a, p. 82). Hoe groot de blootstelling aan Russische energiepolitiek is, verschilt immers tussen de lidstaten van de EU onderling. Nationale regeringen zien de Russische uitdaging op een andere manier en passen andere strategieën toe (Mankoff, 2009). Men pleit dan ook voor een eengemaakte Europese positie om dit tegen te gaan (Heinrich, 2008; Mankoff, 2009; Perovic 2008; Westphal, 2006). Zolang de lidstaten liever op nationaal niveau relaties met Rusland aangaan, dan hun krachten te bundelen via de EU, heeft de EU minder slagkracht (Perovic, 2008). Sommigen pleiten voor een hervorming van de Europese gasmarkt naar een geïntegreerde en competitieve gasmarkt, zodat bilaterale overeenkomsten tussen Rusland en individuele lidstaten „geëuropeaniseerd‟ of verzwakt worden (Heinrich, 2008; Noel, 2008). Andere auteurs stellen dat de EU met haar huidig energiebeleid wel slagkracht heeft. Baran (2007) stelt dat de EU slagkracht heeft vanuit haar wetgeving om het gasmonopolie van Gazprom op de Europese markt gerechtelijk te vervolgen. Daarbij kan ze ook elke energieonderbreking via pijpleidingen aan een onafhankelijk onderzoek onderwerpen (Baran, 2007). Westphal (2009) haalt hetzelfde punt van regelgeving aan, maar bekritiseert de EU omdat ze niet verder gaat dan regelgeving, om zo tot oplossingen voor structurele oorzaken te komen. Daarbij stelt ze dat geïnstitutionaliseerde regelgeving, zoals het ECT (zie 4.3.1), niet werd aangewend in de Russisch-Oekraïense disputen, wat de Europese slagkracht sterk heeft gelimiteerd (Westphal, 2009). Er is niet veel onderzoek over de Europese invloed op de Russische energiepolitiek via bilaterale en multilaterale instellingen. In de literatuur die voorhanden is, worden deze instrumenten op verschillende wijze beoordeeld. De meeste auteurs staan echter negatief tegenover de successen van deze instellingen. Zo meent Baghat (2006) dat de EU-Russische energiedialoog al veel belangrijke resultaten heeft opgeleverd, aangezien ze gebaseerd is op een eenvoudige ruil: Europese investeringen tegenover Russisch olie en gas. Toch wordt de dialoog door de meeste auteurs negatief beoordeeld. Sommigen beweren dat het geen significante resultaten oplevert (Noel, 2008). Barysch (2006) stelt dat het enkel „mini-successen‟ heeft opgeleverd, zoals een gemeenschappelijk technologisch centrum.
12
Volgens Milov (2006) wordt het monopolie van Gazprom door verschillende Europese lidstaten, zoals Duitsland en Italië, gesteund, wat voor problemen zorgt aan de Europese kant van de dialoog. Lynch (2003) en Hadfield (2008) zien gemengde resultaten, als gevolg van het verschil in prioriteiten tussen Rusland en de EU. Volgens Westphal (2009) hebben de dialoog en het partnerschapsakkoord met Rusland (PSA) dezelfde problemen: ze hebben niet voldoende aandacht voor transitproblemen. Daarbij zet de EU niet voldoende druk op Rusland om het transit protocol van het ECT en het TP te ratificeren. Volgens Seliverstov (2009) hebben zowel de energiedialoog, het PSA als het Energy Charter meerdere gebreken, en hebben ze allen geen goede basis om energieleveringen uit Rusland te garanderen. Ook volgens Hadfield (2008) heeft het PSA gefaald. Met betrekking tot Oekraïne zijn er studies die nagaan hoe de EU invloed op de Oekraïense staat kan uitoefenen via het Europees nabuurschapsbeleid (ENB). Deze onderzoeken gaan over de invloed op de binnenlandse politiek en democratie in Oekraïne. Er wordt niet vaak gekeken naar de invloed van Europa op de Oekraïense energiesector. Veel auteurs zien het ENB als een poging van de EU om een alternatief voor lidmaatschap te ontwikkelen. Deze zelfde auteurs schatten de invloed van het ENB op politieke en economische hervormingen in Oekraïne slechts beperkt in. Vooral de vaagheid van het ENB omtrent mogelijk lidmaatschap zien ze daarbij als een factor, maar ook de ontevredenheid van Oekraïne met betrekking tot het ENB wordt aangehaald (Dannreuther, 2006; Linkevičius, 2008; Smith, 2005; Smith, 2011; Wolczuk 2010). Een andere factor is de complexiteit van de binnenlandse politiek (Wolczuk, 2010; Youngs, 2009b), de teleurstelling in verband met het ENB aan Oekraïense kant, en de hoge adoptiekosten (Wolzcuk, 2008). Met betrekking tot democratie en binnenlandse politiek, stellen Youngs (2009b) en Wolzcuk (2008) dat er via het ENB slechts een middelmatige invloed wordt uitgeoefend op democratie in Oekraïne, hier wordt ook het gebrek aan perspectief op lidmaatschap aangehaald. Tevens stelt Wolczuk (2010) dat de verdeelde houding van de EU in de relaties met Oekraïne eveneens zorgt voor gebrekkige invloed. In verband met energie zien Dimitrova & Dragneva (2009) slechts een beperkte invloed op het energiebeleid van Oekraïne. Dat is vooral te wijten aan de onderlinge afhankelijkheid met Rusland, vooral op vlak van infrastructuur. Volgens Westphal (2009) moet via het ENB, maar ook via de Zwarte Zee Synergie6 meer druk gezet worden op meer legale zekerheid en een sterkere infrastructuur. Via een „pan-europese energiegemeenschap‟ moet de EU haar wettelijk kader uitbreiden naar Oekraïne, en ook naar Rusland. In dit overzicht komt naar voor dat veel auteurs de macht van de EU ten opzichte van Oekraïne en Rusland in energierelaties laag inschatten. Niet veel auteurs zijn positief over de instellingen en
6
De Zwarte Zee Synergie werd door de EU in 2007 opgericht voor regionale samenwerking met de staten van de Zwarte Zee (Turkije, Bulgarije, Roemenië, Oekraïne en Rusland), maar ook Griekenland, Armenië, Azerbeidzjan en Moldavië. Er wordt samengewerkt over verschillende thema’s zoals veiligheid, energie, mobiliteit, transport en milieu (Cichocki, 2010)
13
instrumenten die de EU kan gebruiken om de Russische en Oekraïense doelstellingen te beïnvloeden. Dit onderzoek kan nagaan of dit inderdaad zo is, en zo bijdragen tot deze literatuur. 1.4 Theoretische invalshoeken We kunnen de problematiek van de Russisch-Oekraïense gascrisis en de Russisch-Europese energierelaties plaatsen in het klassieke debat dat al woedt sinds het ontstaan van de politieke discipline, namelijk het debat tussen realisme en liberalisme. Aan de ene kant vindt men het neorealisme van Kenneth Waltz, aan de andere kant het liberal interdependence van Richard Rosecrance, en uitgebreid tot het complex interdependence door Robert Keohane en Joseph Nye (Jackson & Sorensen, 2007). Beide theoretische stromingen hebben andere uitgangspunten, maar toch kan de problematiek die in deze masterproef besproken wordt door deze beide richtingen worden begrepen. Ze weerspiegelen tegengestelde interpretaties van de evolutie in internationale relaties (Finon & Locatelli, 2008). Kenneth Waltz bouwde zijn neorealistische theorie verder op de ideeën van het klassieke realisme. Waltz gaat uit van een anarchistisch statensysteem, waarin de staat de grootste rol speelt. Elke staat focust zich op het nationaal belang en de nationale veiligheid. Binnen de statenstructuur heerst er conflict en oorlog, en regeringen doen er aan machtspolitiek (Waltz, 1979). Waltz wil, in tegenstelling tot de klassieke realisten, tot een wetenschappelijke verklaring komen voor het internationale politieke systeem. Daartoe probeert hij het gedrag van staten te voorspellen, door middel van law-like statements (Waltz, 1979). Hoe staten een machtsbalans zullen creëren, kan worden voorspeld uit de structuur van het internationale systeem. Dit systeem is een set van staten die met elkaar interageren, en die gedragsregels en identiteit creëren doorheen de tijd. De structuur bepaalt hoe de staten geordend zijn. Ze heeft een ordeningsprincipe, identificeert de functies en bepaalt de verdeling van capabilities (bekwaamheden). Het ordeningsprincipe in internationale relaties is „anarchie‟, want er is geen hoger leiderschap boven de staten. De functies van staten zijn gelijk. Het is dus de verdeling van capabilities die de variaties van het gedrag van de staten zal bepalen, en dus de machtsbalans (bipolariteit of multipolariteit) (Nye, 1988). Waltz (1979) stelt: “States are alike in the tasks they face, though not in their abilities to perform them”. Internationale politiek weerspiegelt dus de verdeling van nationale capabilities, waardoor een militaire of diplomatieke machtsbalans ontstaat. Is de machtsbalans niet in evenwicht, dan zal dit op een dag verholpen worden (Waltz, 2000). Waltz‟ theorie is een dus structureel systematische theorie, die het gedrag van staten voorspelt (Nye, 1988). Het neorealisme stelt dus dat de wereld gebaseerd is op politieke en regionale blokken, die concurreren voor de macht. Dat maakt het moeilijk voor geïntegreerde mondiale markten om zichzelf te onderhouden. Met andere woorden: er is weinig plaats voor een EU gebaseerd op marktintegratie met buurlanden en een multilaterale houding ten opzicht van internationale relaties. Internationale veiligheid, militaire
14
conflicten, bilaterale contacten en regionalisme weerhouden de internationale economische integratie. Handel is deel van de bredere geopolitiek (Finon & Locatelli, 2008). De tweede visie bouwt verder op de basisassumpties van het liberalisme. Het is een veel optimistischere visie, en ziet de wereld als vredevoller dan de realisten (Jackson & Sorensen, 2007). Sociale actoren (individuen en private groepen) zijn rationeel, en organiseren handel en samenwerking, om hun eigen belang na te streven. De staat heeft een aantal preferences (voorkeuren), die een vertaling zijn van de belangen van de staat. Die staatsvoorkeuren zijn onderling afhankelijk, en bepalen het gedrag van een staat (Moravcsik, 1997). Enkel in een moderne, liberale staat met kapitalistische economie, kan een mens vrij zijn. Samenwerking (voor gemeenschappelijke belangen) primeert op oorlog of conflict. Er is een liberaal geloof in vooruitgang op alle vlakken. Het interdependence liberalism stelt dat mensen en regeringen beïnvloed worden door handelingen die door hun tegenspelers worden gesteld, in andere delen van de wereld. Meer transnationale relaties tussen landen, betekent dus meer onderlinge afhankelijkheid (Jackson & Sorensen, 2007). De winst uit commerciële interacties overstijgen de problemen die inherent zijn aan het veiligheidsdilemma: oorlog is veel te duur geworden. Een systeem van internationaal recht en organisatie kan een collectieve veiligheid garanderen, die de nood aan zelfhulp overbodig maakt (Nye, 1988). Deze stroming benadrukt de invloed van de interne gemeenschap, de internationale gemeenschap, onderlinge afhankelijkheid en internationale instituties (Finon & Locatelli, 2008). In de literatuur over Europese energieveiligheid worden de hierboven beschreven tegengestelde opvattingen van internationale politiek vaak voorgesteld door de tegenstelling tussen 2 verhaallijnen: markets and institutions (de liberalistische stroming) versus regions and empires (de realistische stroming) (Correljé & van der Linde, 2005; Finon & Locatelli, 2008). Het eerste gaat uit van een economisch en politiek geïntegreerde, multilaterale wereld met instellingen en markten die de gashandel regelen. Het gaat uit van een steeds verder schrijdende mondialisering van markten, waaronder ook de gasmarkt. Samenwerking zal primeren, omdat internationale en regionale instituties conflict zullen inperken. Het wordt aangenomen dat een ontwikkeling in deze richting het beste zou zijn voor de EU. De tweede verhaallijn stelt de wereld voor als rivaliserende economische en politieke blokken, die concurreren voor grondstoffen, zoals energie, via economische, politieke en militaire macht. Prioriteiten omtrent nationale veiligheid verhinderen de internationale economische samenwerking. Rusland wordt vaak in deze verhaallijn geplaatst (Correljé & van der Linde, 2005). Nog andere auteurs stellen dezelfde tegenstelling voor als markets versus geopolitics (Tekin & Williams, 2010, pp. 32-35, Youngs, 2009, pp. 6-10).
15
2. Probleemstelling Uit de inleiding blijkt dat Europese energieveiligheid een belangrijk thema is geworden in de literatuur, vooral sinds de Russisch-Oekraïense gascrisis van 2006. Veiligheid van gasleveringen is daarbij één van de belangrijkste dimensies. Er wordt voorspeld dat gasimporten naar Europa zullen stijgen in de toekomst (IEA, 2009a). Deze groei gaat gepaard met verschillende uitdagingen die te maken hebben met verschuivingen in de mondiale consumptiepatronen van energie (Goldthau & Witte, 2009). Daarbij kunnen energieleveringen in gevaar komen door politieke disputen. In 2009 kwam het zo tot een humanitaire crisis in de Balkan en tot economische problemen in Hongarije en Slovakije (Pirani et al., 2009). In dit opzicht kan deze masterproef bijdragen aan een maatschappelijk relevant topic. In het vorige werd ook duidelijk dat zowel Rusland als Oekraïne een belangrijke rol spelen in de Europese energieveiligheid. Rusland als grootste leverancier van gas aan de EU, en Oekraïne als belangrijkste transitland. Toch wordt veel literatuur vooral gewijd aan de Russische energiepolitiek, waarbij Rusland wordt gezien als een energiesupermacht die gas als politiek wapen gebruikt. Het Oekraïense energiebeleid is minder onderzocht. Deze masterproef kan bijdragen tot de besproken literatuur door zowel het Russische als het Oekraïense energiebeleid na te gaan. Daarbij kijkt deze masterproef ook naar de invloed die de EU kan uitoefenen op de doelstellingen van Rusland en Oekraïne, meer specifiek toegepast op de energiesector. In de literatuur kwam naar voor dat de EU weinig tot geen invloed kan uitoefenen op Rusland en Oekraïne via multilaterale en bilaterale instrumenten. De algemene onderzoeksvraag die daarom hier wordt gesteld is: Heeft de EU inderdaad te weinig macht om de Russische en Oekraïense energiedoelstellingen te beïnvloeden? Om deze onderzoeksvraag na te gaan, worden er drie deelvragen gesteld: (1) Wat zijn de Russische doelstellingen in de energiepolitiek? (2) Wat zijn de Oekraïense doelstellingen in de energiepolitiek? (3) Kan de EU deze doelstellingen beïnvloeden via bilaterale en multilaterale instrumenten? Met andere woorden: Kan de EU haar macht doen gelden?
3. Methodologie Het eigenlijke onderzoek bestaat uit 3 delen. In het eerste deel wordt de energiepolitiek van Rusland onderzocht. In het tweede deel dat van Oekraïne. Hiervoor worden de politieke ontwikkelingen van beide landen sinds de val van de SU uiteengezet, en gelinkt aan hun energiepolitiek. In beide delen wordt een conclusie gegeven die het huidige energiebeleid schetst. In het derde deel wordt onderzocht hoe de EU deze doelstellingen kan beïnvloeden in de richting van haar eigen doelstellingen, beschreven in hoofdstuk 1.2. Er wordt dus nagegaan of de EU macht heeft om deze doelstellingen te beïnvloeden. Macht wordt in deze context gezien in termen van de definitie die Keohane en Nye (2001) eraan geven. Macht kan volgens hen gezien worden als: “… the ability of an actor to get the other to do something they would otherwise not do…” (Keohane & Nye, 2001). We zullen nagaan of
16
de EU binnen de instrumenten van energiesamenwerking verandering heeft teweeg gebracht in de houding van Oekraïne of Rusland. Voor het onderzoek wordt vooral gebruik gemaakt van wetenschappelijke literatuur, relevante persberichten en officiële documenten van de EU, de Russische Federatie en Oekraïne.
4. Onderzoek naar de macht van Europa
4.1 Russische energiepolitiek Het enorme Russische potentieel aan energie stamt al vanuit de tijd van de Sovjetunie (SU). Tot de oliecrisis (1973) was er slechts weinig aandacht voor de Russische energiereserves. Toch was de SU tegen het midden van de jaren ‟80 reeds het grootste olieproducerende land in de wereld. Veel Russische elites zagen de grootte van het land en de overvloed aan natuurlijke energiebronnen als een instrument om controle uit te oefenen op landen die formeel of informeel deel waren van de SU (Smith, 2004). Energie werd gezien als een hefboom voor politieke druk. Volgens Rosner (2006, p. 5) was het een bewuste keuze om een energieafhankelijkheid te creëren, die de leden van het Warschau Pact7 aan de SU zouden binden. Het energienetwerk van de Sovjets was een duidelijke manifestatie van de Sovjet energiediplomatie, geworteld in de Breznjev-doctrine van beperkte soevereiniteit. De SU verzamelde in die tijd zijn bondgenoten onder de noemer van „socialistisch internationalisme‟, die een gemeenschappelijk politiek en economisch beleid voorschreef. Staten zouden aan elkaar gekoppeld worden via hun respectievelijke sterktes (Rosner, 2006, p. 5). Er werd zo een systeem gecreëerd voor herverdeling van energie onder de 15 Sovjetrepublieken, die waren immers ongelijk verdeeld naar gelang energievoorraden. De transfers gebeurden door olie en gas tussen de republieken onder de wereldprijs te verkopen (Orlowski, 1993). De SU ondersteunde niet alleen de energievoorraad van de republieken, maar ook van pro-SU staten, in ruil voor politieke instemming (Rosner, 2006, p. 5) Zo werden de Oost- en Centraal-Europese staten zeer afhankelijk van de energieleveringen uit de SU, onder centrale controle van Moskou. Hun economieën werden aan elkaar verbonden, wat verandering zeer moeilijk maakte en energiehandel een Sovjethefboom voor politieke druk (Jaffe & Soligo, 2009) . In de Sovjetperiode werd energie dus reeds als belangrijk politiek instrument gehanteerd. De Sovjetperiode heeft dan ook een grote erfenis achtergelaten. In de SU waren de energiebedrijven eigendom van de staat, zo ook het grootste gasbedrijf Gazprom. Gazprom werd opgericht vlak voor de val van de SU, in 1989, door Victor Chernomyrdin, die later ook eerste minister van Rusland werd (Stern, 2006). Het Gazprom zoals we het nu kunnen, namelijk als „Russian Joint Stock Company 7
Dit was een militaire alliantie, opgericht in 1955, die de communistische staten in Oost-Europa aan de SU bond. Het was een antwoord op de uitbreiding van de NAVO (Noord-Atlantische Verdragsorganisatie) met West-Duitsland (McWilliams & Piotrowski, 2009).
17
Gazprom‟ bestaat sinds 1993 (Gazprom, 2011a). Na de val van de SU bleven veel prijsregelingen tussen de ex-SU republieken, zelfs na privatisering, overeind (Adams, 2002). Maar de grootste erfenis die de SU met zich heeft meegebracht op vlak van energie, is echter veel persistenter: het pijpleidingsysteem. Russische buurlanden zoals Estland, Letland, Litouwen en Polen, die zich vroeger onder sovjetinvloed bevonden, zijn nog steeds aan Rusland gebonden door de pijpleidingen die stammen uit de tijd van de SU (Smith, 2004). Zo ook zijn ex-SU republieken, zoals Oekraïne, via het pijpleidingsysteem aan Rusland verbonden. De pijpleidingen werden gebouwd onder aanname dat de staten zouden blijven samenwerken onder de Sovjetregelingen. Bij het uiteenvallen van de SU was haar opvolger, de Russische Federatie, daarom bijna volledig afhankelijk van de nieuwe Oekraïense staat voor de gastransit naar Europa (Pirani et al, 2009). De pijpleidingen waren immers in handen gevallen van de nieuwe ex-SU staten, in wiens territorium ze waren gebouwd. En Gazprom was verplicht een prijs te betalen aan de overheden of nationale bedrijven om het gas te mogen doorvoeren naar de winstgevende Europese markt (Van der Linde & Greving, 2006). Sinds de onafhankelijkheid van Oekraïne heeft Rusland steeds geprobeerd aandelen te verwerven in het Oekraïens pijpleidingsysteem, die voor Rusland zo belangrijk is. Dit werd steeds geweigerd door opeenvolgende Oekraïense regeringen (Pirani, 2009b).
4.1.1
Van Jeltsin naar Poetin
De jaren ‟90 betekenden een moeilijke periode voor Rusland en ook de Russisch-Oekraïense relaties. Het waren jaren van chaos voor Rusland. De eerste Russische president na de val van de SU was Boris Jeltsin. Onder Jeltsin werd de kapitalistische markteconomie doorgevoerd, waardoor Rusland werd geïntegreerd in de wereldmarkt. De voormalige Sovjetrepublieken richtten zich op de EU, en waren bereid om de nieuwe regimes van de EU te aanvaarden (Finon & Locatelli, 2008). Rusland was zwak, en ook zij aanvaardde de Europese strategie van democratisering en „verwestering‟ (Leonard & Popescu, 2007). In korte tijd werd de markt geliberaliseerd en werden bedrijven massaal geprivatiseerd. Het was in grote mate een shock therapy, en zorgde voor een enorme politieke en economische chaos in Rusland (Pirani, 2010, pp. 3-12). Neoliberale hervormingen die in sommige landen van het Oostblok jaren duurden, werden in Rusland slechts in enkele maanden doorgevoerd (Sakwa, 2004). De regering onder Jeltsin was in grote financiële moeilijkheden, er was een enorme kapitaalvlucht en het lukte de regering niet om de nodige belastingen te innen. Omdat hij geld nodig had, sloot Jeltsin een pact met rijke zakenvoerders en bankiers. Zij zouden hem geld en politieke steun verlenen, in ruil voor privatisering in hun voordeel: aandelen in winstgevende bedrijven. Zo ontstond het loans for shares schema, waardoor oligarchen de macht konden grijpen over de meest winstgevende industrieën, waaronder de energie-industrieën. Hierdoor werd hun politieke invloed geformaliseerd. Het was een zeer corrupte situatie, de criminaliteit was zeer hoog, en het sociale opvangnet van de SU werkte niet meer (Pirani, 2010). Gasexport naar Europa was voor Rusland
18
cruciaal in deze periode. Het was een berekenbare bron voor inkomsten (Pirani et al, 2009). Gazprom is immers steeds voor een groot deel in handen geweest van de Russische staat, in tegenstelling tot de oliebedrijven (Stern, 2005). In deze periode gebruikte Jeltsin vaak de energy card, vooral tegen Oekraïne en de Baltische staten. Hij stelde dat staten die een economisch en politiek beleid volgden in strijd met het Russische beleid, marktprijzen voor energie zouden moeten betalen. Onderbrekingen in energieleveringen zorgden dan ook voor economische problemen in deze landen. Het ging hierbij vooral om staten waarvan de Russische regering vond dat de rechten van de Russische minderheden niet werden nageleefd (van Ham, 1994). In Jeltsins tweede ambtstermijn (1996-1999) brak er een economische crisis uit, een verlengstuk van de Aziatische crisis (1998) die overwaaide naar Rusland. Dit was een zeer harde klap voor Rusland. De Russische economie, die eindelijk begon te groeien, werd weer in recessie geduwd. Het Russische integratieproces in de wereldmarkt was vernietigd. Deze crisis versterkte de chaos, economische recessie en de binnenlandse sociale ongelijkheid (Pirani, 2010). Er was een enorme inflatie, die het spaargeld van de meeste Russen wegveegde (McWilliams & Piotrowski, 2009). In 1999 werd Jeltsin opgevolgd door Vladimir Poetin, een ex-lid van de geheime dienst van de SU, de KGB. Poetin werd door de corrupte entourage van Jeltsin uitgekozen als Jeltsins opvolger. Een opvolger is iets waar Jeltsins medewerkers al vanaf begin jaren ‟90 obsessief naar op zoek waren (Sakwa, 2004). Het was in zijn voordeel om iemand aan te duiden die hem niet zou aanklagen voor de fouten die hij had gemaakt in de jaren van zijn ambtsbekleding (McWilliams & Piotrowski, 2009). Poetin erfde in 1999 in grote mate een failed state (Vanmaele & Criekemans, 2008). Toch heeft hij het herstel van de Russische economie op gang gebracht. En eigenlijk heeft de crash van 1998 daarbij geholpen. De crisis zorgde voor deflatie van de Russische munteenheid, de roebel, hetgeen zorgde voor hoge importkosten, en een grotere competitiviteit van Russische producten (Kotkin, 2004). Poetin voerde een indrukwekkende belastinghervorming door. Hij nationaliseerde tevens winstgevende bedrijven, en bond de strijd aan met de oligarchen. De nationalisering van het grootste oliebedrijf in het land, Yukos, onder leiding van Michail Chodorkovski, een oligarch die de macht had kunnen grijpen in de chaos van de jaren ‟90, was hier het hoogtepunt van (Aslund, 2008a). De eerste machtsovername betrof de verwerving van een grotere controle over Gazprom, hoewel Gazprom nooit volledig uit regeringshanden was geweest. Dit deed Poetin eerst en vooral door het ministerie van energie te herstructureren. Daardoor kwam het onder toezicht en controle van de FEA (federaal energieagentschap), en dus onder controle van Poetin zelf. Daarbij werden tussen 2000 en 2005 alle posten in de structuur van Gazprom vervangen door getrouwen van Poetin, de club van SintPetersburg genoemd. Zo kwam Aleksei Miller, een vriend van Poetin, aan het hoofd te staan van Gazprom (Victor, 2008). Nu moest Gazprom nog voor het grootste deel in handen komen van de staat. De macht van de regering werd geconsolideerd in 2005, waarbij 51% van de aandelen van Gazprom in handen kwamen van de Russische staat (Stern, 2005).
19
De winstgevende gas- en oliebedrijven kwamen dus terug in handen van de staat, of in handen van personen die sterk banden hadden met het Kremlin, en Poetin steunden. De stijgende energieprijzen waren immers de grootste drijvende kracht voor het economisch herstel. De prijzen voor energie en grondstoffen stegen op de internationale markten, en volgens velen heeft Poetin deze opbrengsten zeer goed beheerd. Deze voortdurend stijgende energieprijzen werden de basis van het economisch herstel, en door de hervormingen stabiliseerden de financiën van de staat (Pirani, 2010). We zien vanaf 2003, met de nationalisering van Yukos, de verwerving van een grotere controle door de Russische regering over de energiesector. Samen met de belastinghervormingen, het uitschakelen van de oligarchen en de stijgende energieprijzen, had Poetin de basis gelegd voor de heropkomst van Rusland.
4.1.2
Een nieuw realisme
Poetin bleek in staat te zijn om de nationale waardigheid van Rusland te herstellen. Daarbij nam hij noch een onderdanige houding, noch een assertieve houding aan ten opzichte van het Westen. In de ogen van zowel binnenlandse als buitenlandse waarnemers, vertegenwoordigde Poetin een nieuw soort Russische politici (Sakwa, 2004). Poetin was iemand die geloofde in het terugbrengen van Rusland als grootmacht op de internationale scène. Hij had geen echte visie op het Russische buitenlands beleid in de eerste dagen van zijn ambtsbekleding, behalve dan dat Rusland opnieuw de rol van grootmacht moest spelen. Daarom benadrukte hij de sterke staat en het patriottisme, gecombineerd met macht en discipline (McWilliams & Piotrowski, 2009). We kunnen reeds in de beginjaren van Poetins presidentschap de kiemen waarnemen van de opkomst van het realistisch gedachtegoed in Rusland, na jaren van „liberalistische‟ chaos onder Jeltsin. De tweede Tsjetjeense oorlog, waarbij Poetin een brutale aanval voorbereidde op Grozny, was hiervan de voorbode. 8 Poetin was de eerste Russische leider in 10 jaar die voluit steun gaf aan het leger en de militaire acties (Sakwa, 2004). Het beginnende neorealistisch gedachtegoed was ook te zien in een artikel van Poetins hand: „Russia at the turn of the millennium‟, gepost op de Russische regeringswebsite niet lang nadat hij Jeltsin opvolgde als interimpresident. Ik baseer me hiervoor op de vertaling van Sakwa (2004). In dit artikel stelt Poetin dat de toekomst van Rusland afhankelijk is van het combineren van de universele principes van de markteconomie en democratie met de Russische realiteit. De economische groei is niet enkel een economisch probleem, maar ook een politiek probleem. Hij benadrukt het belang van de staat, de nationale belangen en Rusland als grootmacht (Putin, 1999, in: Sakwa, 2004). Dit zijn duidelijk kenmerken van het neorealistisch gedachtegoed. 8
De eerste Tsjetsjeense oorlog vond plaats onder Jeltsins presidentschap en begon in 1994. Jeltsin wou verhinderen dat Tsjetsjenië onafhankelijk werd. Het eindigde op een staakt-het-vuren. In 1999 viel Poetin Tsjetsjenië opnieuw binnen, na een reeks aanslagen in Moskou, waarvan onduidelijk was wie de daders waren (McWilliams & Piotrowski, 2009).
20
De nationalisering van winstgevende energiebedrijven in Rusland, zoals beschreven in het vorige deel, moet in deze lijn gezien worden. Het is het grijpen van meer controle over de belangrijkste bedrijven, die als instrument moeten dienen om Rusland terug op de wereldkaart te zetten. Het versterken van de Russische positie op de wereldmarkten voor gas en olie is een strategische taak voor Rusland, iets wat beschreven staat in de Russische energie strategie tot 2020, goedgekeurd in 2003. Rusland moet zijn unieke geopolitieke en geografische locatie gebruiken (Ministry of Energy of the Russian Federation, 2003). Door de belastinghervormingen en de stijgende energieprijzen in de jaren 2000, kon Rusland snel zijn buitenlandse schulden afbetalen. Ze kon tevens fondsen en dollarreserves aanleggen (Pirani, 2010). Dit zorgde voor een nieuw Russisch zelfvertrouwen. Vanaf het tweede ambtstermijn van Poetin (2004) kunnen we dan ook een grotere assertiviteit waarnemen in het Russisch buitenlands beleid. Dit is bijvoorbeeld te zien in een speech die Poetin gaf in 2007 op de veiligheidsconferentie in München. Hij haalde hierbij vooral uit naar de VS. Hij verklaarde dat een unipolaire wereld onmogelijk is en veroordeelde de expansie van de NAVO. Hij benadrukte dat Rusland steeds een belangrijke rol heeft gespeeld doorheen de geschiedenis. Rusland heeft steeds een eigen, onafhankelijk buitenlands beleid gevoerd, en daar zal geenszins verandering in komen (Poetin, 2007). Poetin versterkte tevens zijn eigen positie door een grotere centralisatie van de macht. Het federalisme werd afgezwakt, en er kwam een grotere controle over de regio‟s en de media (Orttung, 2008). Ook in het buitenlands beleid van zijn opvolger Dmitri Medvedev, die soms als stroman van Poetin wordt gezien (Orttung, 2008), wordt dezelfde lijn gevolgd. In het nieuwe Foreign Policy Concept, goedgekeurd door Medvedev in juli 2008, wordt benadrukt dat Rusland een grootmacht is, die zijn plaats op de internationale scène heeft teruggevonden, en dat nationale belangen zullen worden nagestreefd. Energie krijgt er tevens een prominente plaats als machtsinstrument (Ministry of Foreign Affairs of the Russian Federation, 2008). In een interview niet veel later breidde Medvedev zijn concept uit. Hij gaf vijf principes die het Russisch buitenlands beleid zouden leiden. Alweer werd de nadruk gelegd op het multipolaire karakter van de wereldpolitiek en gaf Medvedev aan geprivilegieerde belangen te hebben in bepaalde regio‟s, Georgië en Oekraïne in het bijzonder (President of Russia, 2008a). Dit interview werd begrepen door het Westen in het licht van de Russisch-Georgische oorlog, wat de Russische reputatie in het Westen niet ten goede kwam. Sommigen beweerden dan ook dat Rusland zijn buurlanden terug als invloedsfeer wou inrichten (Kramer, 2008). In de Russische „National Security Strategy until 2020‟ (NSS) was dezelfde toon te horen. De NSS is niet beschikbaar in het Engels, dus ik baseer me op De Haas (2009). Er werd in de NSS ook aandacht gegeven aan energieveiligheid. Omdat energieveiligheid spanningen kan veroorzaken, werd het gezien als een dreiging voor militair conflict (de Haas, 2009). Vanaf de aanstelling van Poetin als president is er dus steeds een basis geweest voor een realistische koers in Rusland. Die werd vooral duidelijk in Poetin‟s tweede ambtstermijn, en wordt nog steeds nagevolgd door zijn opvolger Medvedev.
21
Recent kunnen we echter tekenen waarnemen van een scheur in de Poetin-Medvedev tandem. Medvedev heeft opgeroepen tot een modernisering in de Russische politiek, waarbij het beleid uit de Poetin-periode zou moeten worden teruggedraaid. Hij stelde ook dat de kennissen van Poetin niet meer aan het hoofd van de staatsgeleide bedrijven mochten staan. In een speech aan de Doema, het Russische parlement, waarschuwde Poetin echter voor deze „liberale experimenten‟ die de groei van Rusland naar één van de vijf grootste economieën in de wereld in gevaar kan brengen. Hij stelde dat Rusland op een goede koers zat, en dat verandering niet wenselijk is (Balmforth, 2011).
4.1.3
Belangen en doelstellingen in de Russische gassector
We kunnen concluderen dat energie reeds lange tijd een strategisch instrument is geweest in de Russische buitenlandse politiek. In de SU werd het gebruikt als een instrument voor politieke druk op de Sovjetrepublieken en de landen die lid waren van het Warschau Pact. Hoewel door Jeltsin de liberalisering van de markt werd doorgevoerd, was het toen niet anders. En ook in het huidig buitenlands beleid neemt energie een belangrijke plaats in: de algemene doelstelling van de Russische energiediplomatie is de macht terug aan Rusland te geven (Bachkatov, 2011). De gassector is een instrument hierin. Het is daarom noodzakelijk dat de Russische regering er controle over bewaart. Dit werd door Poetin duidelijk gemaakt in een speech op de 15e verjaardag van Gazprom: “Given Gazprom's strategic importance for Russia, the state will continue to keep the situation under its direct control” (Poetin, 2008). Het psychologisch belang van de val van de SU mag niet onderschat worden. Het uiteenvallen van de SU was een nationale vernedering, die een psychisch trauma veroorzaakte. Rusland werd vroeger altijd meer gerespecteerd voor zijn militaire macht, dan voor zijn levenstandaard, cultuur of politiek systeem. De val krenkte haar zelfvertrouwen: ze had nooit gedacht dat republieken zoals Oekraïne of Turkmenistan de onafhankelijkheid zouden opeisen. (Smith, 2004). De structuur van het statensysteem heeft deze identiteit (Rusland als grootmacht) gecreëerd doorheen de tijd.
Het is belangrijk om de veranderde houding van Rusland te bekijken. Zij voert nu, meer dan vroeger, een machtspolitiek, zoals beschreven in het realisme. Tegen een achtergrond van de wederopkomst van Rusland als grootmacht, wil Rusland een prominente plaats in de wereldeconomie innemen. Energie is daarbij het instrument bij uitstek. Zo ook is het strategische doel van Gazprom: “to become a leader among global energy companies by developing new markets, diversifying business activities and securing the reliability of supplies” (Gaprom, 2011b). In lijn met de onafhankelijke koers in het buitenlands beleid, kunnen we verwachten dat Rusland ook in de gassector zal proberen een eigen koers te varen, onafhankelijk van de regels van de EU. Tevens probeert ze haar controle te bewaren door het weren van buitenlandse investeringen in de binnenlandse gassector, iets wat niet strookt met
22
de Europese eis naar reciprociteit (Perovic & Orttung, 2007). Rusland zal steeds zoeken om de hele keten van productie tot consumptie onder haar controle te houden. Zo wil Rusland onder meer aandelen in de pijpleidingsystemen van de transitroutes naar Europa, en ontwikkelt het ondertussen projecten om de transitlanden, zoals Oekraïne, te vermijden. Voorbeelden hiervan zijn het North Stream project en South Stream project. Ze investeert ook in de downstream sector, door gedeelde ondernemingen te creëren voor distributie in verschillende lidstaten van de EU. In lijn met de doelstelling van onafhankelijkheid benadrukt Rusland ook exportdiversificatie. Dit komt neer op het zoeken naar nieuwe markten in Azië. China kan hier bijvoorbeeld een kandidaat zijn (Perovic & Orttung, 2007). We moeten er dus vanuit gaan dat de EU te maken heeft met een meer assertief Rusland, die graag controle bewaard over alle onderdelen van de gashandel. Dit door investeringen in zowel downstream als upstream (productie) projecten, en door het behouden van een monopolie op de binnenlandse markt. De economische groei van Rusland en de Russische economie hangt in grote mate af van energie-inkomsten. De Russische energie-export bedraagt 20% van het Russische BNP en 64% van zijn totale inkomsten (Coolsaet, 2010). Ze zal dus steeds haar buitenlandse markten willen veiligstellen, maar ook de transitroutes naar die markten veilig stellen. Voor Rusland is het van belang een stabiele, pro-Russische omgeving te bewaren in Oekraïne, die de transport naar de Europese markt verzekert. In de CIS zal ze dus steeds politieke belangen hebben, zodat gas in die regio een middel tot politieke druk blijft. Ze zal ook streven naar aandelen in de transitpijpleidingen, evenals investeren in pijpleidingen die de transitlanden, zoals Oekraïne, omzeilt. Ze zal tevens op zoek gaan naar nieuwe afzetmarkten.
4.2 Gas in het centrum van de Oekraïense economie
Zoals gezegd stamt het pijpleidingsysteem van Oekraïne, de Gas Transport Services (GTS) uit de Sovjetperiode. Dit heeft voor Oekraïne een enorme afhankelijkheid gecreëerd van Russisch gas. In deze periode was de Oekraïense industrie afgestemd op goedkoop gas, die in de jaren „50 vooral werd geleverd door haar eigen gasvelden. (Pirani, 2009b). Het goedkope gas werd niet alleen gebruikt om de industrie te subsidiëren, maar ook voor de verwarming van de Oekraïense huishoudens. Omdat de eigen productie tijdens de Sovjetperiode steeds daalde, werd ze hoe langer hoe meer afhankelijk van gasleveringen uit West-Siberië en Turkmenistan, terwijl haar industrie steeds meer gasintensief werd. Zo kwam het dat de Oekraïense gasimporten via Rusland stegen van 56% in 1985 tot 81% in 1992. Het uiteenvallen van de SU zorgde voor het verbreken van deze gasrelaties. De handel tussen CISstaten daalde enorm, en zo ook de energiehandel (Pirani, 2007).
23
De Oekraïense onafhankelijkheid ging dus gepaard met een enorme afhankelijkheid van Russisch gas. Dit was een gevolg van de energiediplomatie van de SU. Maar het pijpleidingsysteem zorgde er ook voor dat Rusland zeer afhankelijk werd van Oekraïne voor transport van gas naar haar meest winstgevende markten, namelijk de EU (Van der Linde & Greving, 2006). In 2009 werd nog steeds meer dan 80% van het Russisch gas bestemd voor de Europese markt via het Oekraïense pijpleidingsysteem getransporteerd (IEA, 2009b).
4.2.1
Onafhankelijkheid en Koetsjma
In 1991 werd Oekraïne een onafhankelijke staat. De problemen die Rusland en Oekraïne doorstonden in de jaren ‟90 waren grotendeels dezelfde. De jaren ‟90 waren ook voor Oekraïne een zeer moeilijke periode. Net zoals in Rusland, en alle post-SU staten, heerste er een enorme economische chaos in Oekraïne. De verwoesting van de handelsnetwerken zorgde voor een daling in de industriële productie, en net zoals Rusland, werd Oekraïne geteisterd door inflatie en kapitaalvlucht (Pirani, 2007). We kunnen al vanaf de onafhankelijkheid in 1991 waarnemen hoe het Oekraïens leiderschap heeft geprobeerd een onafhankelijke koers te varen ten opzichte van de buitenwereld, en hoe ze probeert te balanceren tussen Oost en West. Leonid Kravtsjoek werd de eerste Oekraïense president in de chaotische jaren ‟90. Hij probeerde als eerste een onafhankelijk buitenlands beleid te voeren. De diplomatieke relaties die Kravtsjoek met het Westen, en vooral de VS, voerde, moesten een tegengewicht vormen voor de Russische invloed. De nieuwe grenzen tussen Rusland en onafhankelijk Oekraïne zorgden voor spanningen tussen Kiev en Moskou. Zo waren er nucleaire wapens, eigendom van Rusland, in Oekraïne achtergebleven, zoals de Zwarte Zee vloot op het Krimschiereiland. Maar ook de energierelaties moesten nu geregeld worden over grenzen heen (Pifer, 2009). In deze periode kwam Kravtsjoek in conflict met Koetsjma, die toen de Oekraïense eerste minister was. Omdat Koetsjma controle probeerde te bemachtigen in het privatiseringsbeleid, was Kravtsjoek bang dat hij te veel macht rond zich consolideerde. Hij kwam ook in conflict met de Rada, het Oekraïens parlement, alwaar de nieuwe private zakenvoerders sterk vertegenwoordigd waren (Pirani, 2007). Toen in 1994 Leonid Koetsjma aan de macht kwam, werd onder zijn bewind de markteconomie en privatisering doorgevoerd in Oekraïne. Ook Koetsjma‟s buitenlands beleid balanceerde tussen Rusland en Europa. Hij streefde naar een geleidelijke integratie in de Europese politieke en economische structuren, terwijl hij vriendelijke en dichte relaties met Rusland wou bewaren (Mroz & Pavliuk, 1996). Zo had Oekraïne zeer goede relaties met de VS, en werd de relatie tussen de NAVO en Oekraïne geïntensifieerd. Er kwam ook een partnerschaps- en samenwerkingsakkoord met de EU in 1994 (Pifer, 2009).
24
Wat het grootste verschil maakte met de economische crisis in Rusland, was dat de import van gas de economische crisis in Oekraïne nog versterkte. Vele CIS-staten, en ook Oekraïne, waren niet langer in staat om de leveringen te betalen (Pirani, 2007). Zo ook kon Oekraïne haar gasrekeningen niet betalen, terwijl ze ook geen mogelijkheid had om haar energiebronnen te vervangen. De jaren ‟90 waren een bitse periode voor de Russisch-Oekraïense relaties. De Oekraïense schulden stapelden zich op. In ruil voor het kwijtschelden van deze schulden, wou Gazprom aandelen in het Oekraïense transitsysteem en de opslagplaatsen voor gas, iets wat door Oekraïne werd geweigerd (Pirani et al, 2009). Vandaar dat in deze periode de eerste pogingen werden gedaan om de gassector te hervormen, met als doel de zich opstapelende schulden aan Rusland in te perken. Er werd geprivatiseerd, en uitgekozen gashandelaars kregen het exclusieve recht om gas te importeren en te verkopen aan de consumenten in regio‟s die hen werden aangewezen. De meest machtige zakengroep in die tijd was de „United Energy System of Ukraine‟ (UESU), met aan het hoofd Joelia Timosjenko, de latere eerste minister. Er werd massaal van de gashandel geprofiteerd door de zakenvoerders, die ook controle kregen over andere industrietakken en politieke invloed verwierven. Daarom werd „Naftogaz Oekraïne‟ opgericht (verder: Naftogaz), eigendom van de staat, en met controle over alle gas- en olieproductie, transit, leveringen en distributie (Pirani, 2007). Onder het Koetsjma-regime werd de politieke scène dus gedomineerd door de oligarchen: machtige politici en zakenvoerders die vooral in Oost- en Zuid-Oekraïne woonden (Woehrel, 2009a). Net zoals in Rusland, kregen ze politieke macht en controle over politieke instituties in ruil voor steun aan het regime van Koetsjma (Puglisi, 2008). Dit is in tegenstelling tot Rusland, waar Poetin de macht van de oligarchen doorheen de jaren 2000 aan banden legde, of ze verving door personen die hem trouw waren. Een ander teken van de balancerende houding van Koetsjma is het „multivectorieel‟ buitenlands beleid, vooral dominant in zijn tweede ambtsperiode. Dit lichtte de vice-premier Bersheda toe in 1999: het is een beleid met als einddoel de integratie binnen de EU. Europa is het doel, maar Rusland is en blijft een strategische partner voor Oekraïne (Buyse, 1999). Het beleid had tot doel om gelijkwaardige relaties aan te gaan met de EU, de VS en Rusland (Pifer, 2009). Maar ondanks deze poging werd het een bitse periode voor de Russisch-Oekraïense relaties, die alles te maken had met de gashandel. Zo had Oekraïne nog steeds oncontroleerbare schulden, werd ze beschuldigd van gasdiefstal, en probeerde Rusland te investeren in projecten die Oekraïne omzeilen als transitland, om zijn afhankelijkheid te reduceren (Pirani, 2007). Om de Oekraïense handel onder controle te houden, besliste Gazprom en de Russische regering dat Oekraïne vooral bevoorraad zou worden door Turkmeens gas. Zo werd het gas dat geproduceerd werd door Rusland vrijgemaakt voor leveringen aan Europa. Het gas zou door intermediaire bedrijven naar Oekraïne worden overgebracht (Itera vanaf 1998, EuralTransGas vanaf 2003, RosUkrEnergo (RUE) vanaf 2005 tot 2008) (Pirani et al, 2009, Stern, 2005). Via deze intermediaire bedrijven, was de accumulatie van rijkdom voor de Oekraïense oligarchen een gemakkelijke bron van inkomsten. Dit was zelfs zo voor de leiders van het staatsbedrijf
25
Naftogaz. Het bedrijf werd geleid door een vriend van Koetsjma. Het was zeer ondoorzichtig en helemaal niet transparant. Het was een kweekvijver voor corruptie (Pirani, 2007). Intussen begon men ook in het Westen te twijfelen aan de buitenlandse koers van Koetsjma. Zo werd beweerd dat Koetsjma meer op Rusland ging steunen, omdat de NAVO en de EU hadden besloten dat Oekraïne nog niet rijp was voor lidmaatschap. Er werd beweerd dat sinds de komst van Poetin er zelfs niet eens een reactie kwam op de gasdiefstallen (Boersema, 2004). Tevens twijfelde men ook aan de invoer van democratische principes, en werd Koetsjma ervan verdacht een hand te hebben in de moord op de Oekraïense journalist Georgi Gongadze in 2002 (Boersema, 2004). Vandaar dat Koetsjma het strategische doel van aansluiting bij het Westen opgaf. In 2003 sloot hij een akkoord voor een gemeenschappelijke economische zone met Rusland (De Cock, 2004). We zien dat Koetsjma naar het einde van zijn ambtstermijn toe meer en meer gesteund werd door Poetin, en een eerder pro-Russische koers ging varen, vooral in de ogen van het Westen. We kunnen uit het vorige afleiden dat de jonge Oekraïense staat steeds heeft geprobeerd om haar onafhankelijkheid te bewaren, en eerder een pragmatische koers heeft gevolgd. Maar ze heeft ook voor spanningen gezorgd, zowel met Rusland als met het Westen. De illegale gasafleidingen en schulden aan Gazprom, zorgden voor spanningen met Rusland. De EU en het Westen vonden dan weer dat er niet genoeg inspanningen werden geleverd voor de democratie. De oligarchen beïnvloedden de politieke scène, en er is een grote verwevenheid tussen de economische en politieke elites. Van een echt energiebeleid kunnen we in deze periode niet spreken. Er was eerder een beginnende hervorming van de gassector. Binnenlandspolitieke spanningen en de corrupte houding van de politici stonden dit dan ook in de weg.
4.2.2
Van Oranje Revolutie naar Janoekovitsj
Aan de vooravond van nieuwe verkiezingen in Oekraïne in 2004, waren er reeds opstanden van de Oekraïense studenten tegen het corrupte en pro-Russische beleid van Koetsjma (psr, 2002). En toen president Janoekovitsj, de kandidaat die zowel door Koetsjma als Poetin werd gesteund, de verkiezingen op frauduleuze manier won, kwamen de Oekraïners, die de prowesterse kandidaat Joesjtsjenko steunden, massaal op straat (afp, 2004). Zo was de „Oranje revolutie‟ van start gegaan. Uiteindelijk werd de prowesterse en werkelijk verkozen kandidaat Viktor Joesjtsjenko de nieuwe president. De regering stond onder leiding van Joelia Timosjenko. Dit werd de „Oranje coalitie‟ genoemd. Hun politieke oriëntatie was op Europa gericht en ze flirtten met de NAVO en de EU (Woehrel, 2009b). Dit zorgde voor een negatieve houding van Rusland ten opzichte van Oekraïne, die zich vertaalde in verslechterde gasrelaties en culmineerde in een gasconflict in januari 2006 (zie inleiding) (Pirani, 2007).
26
Wanneer we de ontwikkelingen op de politieke scène en in de gassector bekijken vanaf de Oranje Revolutie, kunnen we vaststellen dat er eigenlijk helemaal niet veel veranderde in Oekraïne. Timosjenko beloofde een eind te maken aan de corruptie van de Koetsjma-periode, en zo ook de corruptie in de gassector, maar eigenlijk bereikte ze niet veel (Pirani, 2007). Dit is het gevolg van de binnenlandspolitieke situatie na de Oranje Revolutie. We zien dat deze werd gekenmerkt door spanningen, machtsstrijd en immobilisme, wat een coherent beleid omtrent gaspolitiek niet ten goede kwam. Onmiddellijk na de verkiezingen kwam er reeds een scheur in de „Oranje coalitie‟. In haar strijd tegen corruptie stootte Timosjenko Joesjtsjenko voor het hoofd, waarbij ze hem beschuldigde van corruptie. Hierdoor ontstond er een diepe interne verdeeldheid (Myers, 2005). Het kwam tot een dispuut tussen de voorstanders van Timosjenko, en de zakenvoerders die dichte banden hadden met Joesjtsjenko. Uiteindelijk werd ze door Joesjtsjenko ontslagen (Nichol et al., 2006). De daaropvolgende parlementsverkiezingen van 2006 brachten Janoekovitsj, de verliezer van de verkiezingen in 2004, tot eerste minister. Hij haalde de banden met Rusland aan, maar steunde ook hervormingen die tot de toetreding van Oekraïne tot de WTO zouden leiden (in 2008). En hij streed voor economische diversificatie richting de EU (Pirani, Yafimava & Stern, 2010). In 2006 kwam het tot een open conflict tussen de president en de eerste minister, die op het eerste zicht lijnrecht tegenover elkaar stonden. Beiden wouden hun machtsbasis verbreden, en negeerden daarbij verschillende bepalingen uit de nieuwe grondwet (die gewijzigd was na de Oranje Revolutie om de macht van de president in te perken). Door dreigende gewelddadige escalatie van het conflict, werd het parlement ontbonden en werden er nieuwe verkiezingen georganiseerd in 2007 (Wolowski, 2008). Er werd opnieuw een prowesterse „Oranje coalitie‟ gevormd, maar deze viel uit elkaar na onenigheid over presidentiële bevoegdheden en de houding tegenover Rusland na de oorlog in Georgië in 2008. Toch vormden ze eind 2008, tegen ieders verbazing in, opnieuw een „Oranje coalitie‟ (dsl, 2008). Bij de presidentsverkiezingen in 2010 werd de pro-Russische Janoekovitsj uiteindelijk tot huidige president verkozen (Olearchyk, 2010). Door het immobilisme in de binnenlandse politiek werd in de gassector ook niet veel bereikt. De binnenlandse machtsstrijd slorpte alle aandacht op van de politici. Daarbij bleef de zwakke Oekraïense staat ook na de Oranje Revolutie gedomineerd door oligarchen en industriële elites die de politiek in hun voordeel probeerden sturen. In het nastreven van hun persoonlijke belangen, en door hun banden met politieke leiders, kunnen zij het buitenlans beleid van richting veranderen (Puglisi, 2008). Op energievlak kwam er in april 2006 een energiestrategie9. In deze strategie wordt benadrukt dat Oekraïne een voordelige geopolitieke en geografische positie heeft in mondiale energieprocessen en op mondiaal vlak een belangrijke rol speelt als transitland. In kader van het strategische doel van 9
Energy Strategy of Ukraine for the Period until 2030
27
toetreding tot de EU, werd gesteld dat Oekraïne een goed ontwikkeld netwerk van gastransport kan aanbieden dat geïntegreerd is met de EU en de ex-SU staten. Daardoor kan Oekraïne bijdragen tot het creëren van een Europees energiebeleid en een gemeenschappelijke energiemarkt. Ze kan tevens een belangrijke rol spelen in energiesamenwerking tussen de ex-SU staten en de lidstaten van de EU. Andere prioriteiten zijn energiediversificatie en -efficiëntie, diversificatie van transportroutes, behouden of vermeerderen van gastransit en opkrikken van binnenlandse energieproductie. Op vlak van transportpijpleidingen en opslagplaatsen voor gas, wordt nog steeds de prioriteit gelegd op staatseigendom. Omdat olie- en gastransitinfrastructuur van zeer groot belang zijn voor de nationale belangen en de strategische doelstellingen van Oekraïne, zal de staat deze eigendommen behouden. Verder is het, als gevolg van de doelstelling van integratie in de Europese energiemarkt, nodig om prijzen op marktniveau te brengen (Ministry of Fuel and Energy of Ukraine, 2006). Een echte implementatie van dit beleid is er niet gekomen. Iets wat tevens bekritiseerd werd door het IEA. Het IEA juicht de prioriteit van energie-efficiëntie toe, maar waarschuwt dat dit in het verleden ook een doelstelling was, echter zonder resultaat. Het juicht ook de verhoging van prijzen voor energie en transit toe, maar bekritiseert de subsidiëring door de staat en de inmenging van persoonlijke belangen van economische elites en politici bij het bepalen van tarieven. Er is volgens het IEA ook te weinig oog voor de bredere sociale implicaties van prijsverhoging. Daarbij legt de energiestrategie te veel nadruk op leveringen ten koste van de energievraag (IEA, 2006). Toen Janoekovitsj president werd in 2010, zien we dat het buitenlands beleid niet, zoals eigenlijk werd verwacht, een pro-Russisch beleid wordt. In zijn inhuldigingsspeech als nieuwe Oekraïense president zag hij voor Oekraïne een taak weggelegd als „brug tussen Oost en West‟. De nationale belangen van Oekraïne liggen in relaties met zowel Rusland, de EU, de VS en andere staten die de ontwikkeling van de wereld beïnvloeden. Hij ziet Oekraïne bijdragen tot deze ontwikkeling als een Europees land, dat niet tot een alliantie behoort (Victor Yanukovych, President of Ukraine, 2010). We zien hier dus opnieuw een onafhankelijke koers opduiken. Streven naar lidmaatschap van de NAVO wordt hiermee opgeborgen. Daartoe werd zelfs een wet gestemd in het Oekraïense parlement. Ze stelt dat Oekraïne een ongebonden land moet blijven. Lidmaatschap van de EU wordt wel nagestreefd (“Wet tegen toetreding NAVO”, 2010). De relaties met Rusland verbeterden wel degelijk, vooral door het vertrek van Joesjtsjenko (Pirani et al, 2010), maar het is zeker geen verandering van koers „richting Rusland‟ (Wilson, 2010). Na de „prowesterse‟ koers die Joesjtsjenko probeerde te volgen, zien we bij Janoekovitsj dus eerder een pragmatisme opduiken. Hij wil het beste uit de relaties met beide partijen. Dit zien we duidelijk in een interview, waarin hij stelt: “I want Ukraine [to] become a reliable partner both for the European Union and Russia, as well as for other countries with which we build mutually beneficial relationship” (Victor Yanukovych, President of Ukraine, 2010b). Het lukte Janoekovitsj om zeer vlug een regering te vormen, met als eerste minister Azarov, hem zeer goed bekend. Elke machtswissel in Oekraïne gaat gepaard met het vervangen van het beleid van
28
Naftohaz, het staatsgeleide Oekraïense gasbedrijf, en deze keer was het niet anders. Ook nu werd de top vervangen door kennissen van de nieuw aangestelde minister van energie, Joeri Boiko. Toch wordt met de komst van Janoekovitsj een nieuwe poging ondernomen tot hervormingen in de gassector. Met Rusland liggen de meeste problemen in verband met de gassector in dezelfde lijn als vóór de Oranje Revolutie. Dit is bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het gedeeld beheren van het Oekraïense pijpleidingsysteem (hoewel dit streven is afgezwakt door de ontwikkeling van de North Stream pijpleiding). Net zoals in Europa, streeft Gazprom wel nog steeds naar aandelen in de Oekraïense distributie en productie (Pirani et al., 2010). Ook probeert Janoekovitsj de prijzen voor Russische gasleveringen opnieuw te verlagen, omdat hij beweert dat de huidige overeenkomsten discriminerend zijn. Over het algemeen streeft men in de gassector naar integratie met de EU, zoals men dat in de hele economie doet. Janoekovitsj stelt integratie met de EU als zijn prioriteit, niet een douane-unie met Rusland. Een douane-unie met Rusland zou de deuren sluiten voor EU-lidmaatschap (Victor Yanukovych, President of Ukraine, 2011). Renovatie van de Oekraïense transportpijpleidingen (de GTS) is eveneens een grote prioriteit voor Oekraïne. De meeste zijn immers verouderd (Pirani, 2009b). Oekraïne wil dit doen met zowel Europese als Russische investeringen (Government Portal, 2010a). Dit moet ook gezien worden als een streven naar een middenweg tussen Oost en West, een eerder onafhankelijke koers, zonder partij te kiezen.
4.2.3
Belangen en doelstellingen in de Oekraïense gassector
We kunnen concluderen dat de binnenlandspolitieke situatie van Oekraïne, die gekenmerkt wordt door machtsstrijd sinds haar onafhankelijkheid, een coherent energiebeleid in de weg heeft gestaan. In 2006 kwam er wel een energiestrategie, maar die werd bekritiseerd om haar onrealistische doelstellingen (IEA, 2006). Toch kunnen we een paar duidelijke tendensen waarnemen in haar buitenlands beleid, die overwaaien op haar energiebeleid, en waarin we de Oekraïense gasstrategie kunnen kaderen. Net als voor Rusland, is gas van strategisch belang voor Oekraïne. We kunnen zien dat Oekraïne doorheen de tijd steeds heeft geprobeerd een buitenlands beleid te voeren dat tussen Oost en West balanceert. Relaties met Rusland zijn steeds relatief goed gebleven, behalve tijdens het presidentschap van Joesjtsjenko, waarbij ze een dieptepunt beleefden. Ook in de gassector beleefden ze een dieptepunt, zoals tijdens de gasonderbrekingen van 2006 en 2009 (zie inleiding). Daarvoor waren onderbrekingen nooit zo ernstig geweest. Daarbij kunnen we ook stellen dat Oekraïne heeft geprobeerd om een onafhankelijkheid te bewaren ten opzichte van Rusland, zelfs wanneer ze vriendelijke relaties onderhielden. Zo is gemeenschappelijke economische zone (de douane-unie) met Oekraïne, die Rusland reeds nastreefde in de jaren ‟90, er nooit gekomen. Het ziet er overigens niet naar uit dat deze in de toekomst zal plaatsvinden. De prioriteit van Oekraïne is namelijk integratie met de EU, en op termijn misschien lidmaatschap.
29
In de gassector kunnen we de balancerende houding en onafhankelijkheid waarnemen, die we ook in het buitenlands beleid kunnen waarnemen. Zo heeft Oekraïne steeds geweigerd dat Gazprom aandelen kreeg in het pijpleidingsysteem, dat voor Oekraïne van strategisch belang is. Recent ziet ze de nood in voor renovatie van het systeem, waarbij ze zowel Rusland als de EU betrekt. In het kader van een balancerende houding tussen Oost en West, is de prioritaire doelstelling van Oekraïne om haar status van belangrijkste transitland waardoor Russisch gas naar Europa wordt getransporteerd, te behouden. Ze reageert dan ook negatief op projecten zoals North Stream en South Stream (Governement Portal, 2011), die het belang van de staat, zowel politiek als economisch, doet reduceren. Daarbij ziet ze ook de nood in van diversificatie (zowel van leveringen als van transit) en efficiëntie.
4.3 Kan de EU haar macht doen gelden?
In wat volgt zullen verschillende instrumenten uiteengezet worden die de EU een mogelijke invloed kunnen verschaffen op de doelstellingen van Rusland en Oekraïne in de gassector. De EU hanteert een aantal principes in haar energiebeleid. Ze legt de nadruk op marktregelingen, transparantie, nietdiscriminatie en reciprociteit. Voor de EU is het van belang om deze principes te exporteren naar haar partners in de energiesector (zie 1.2). We zullen dus nagaan of de EU haar macht kan aanwenden om Rusland en Oekraïne in deze richting te dwingen. We zullen in deze uiteenzetting zowel multilaterale als bilaterale instrumenten bekijken, beginnende met het Energy Charter Treaty (ECT). Dit was het eerste initiatief voor multilaterale samenwerking in de energiesector na de val van de SU, en op initiatief van Europa (Konoplyanik & Wälde, 2006). We zullen ook bilaterale instrumenten bespreken. De eerste twee hebben betrekking op Rusland. Het zijn de instrumenten die de commissaris voor energie in 2009, Andris Piebalgs, aanhaalde als de belangrijkste instrumenten voor samenwerking en dialoog met Rusland op vlak van energie, namelijk het partnerschaps- en samenwerkingsakkoord met Rusland (PSA) en de energiedialoog met Rusland (Piebalgs, 2009). De derde is een bilateraal instrument in de relatie met Oekraïne. Dit is het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB). Daarna bekijken we twee andere instrumenten in de relatie met Oekraïne: het Memorandum of Understanding on energy (bilateraal) en het Oosters Partnerschap (multilateraal). In het laatste deel werpen we een blik in de toekomst, door na te gaan hoe de mogelijke toetreding tot de WTO Rusland zou kunnen dwingen een andere koers te varen.
30
4.3.1
Het Energy Charter Treaty (ECT) en Rusland
Het ECT komt voort uit het Europees Energiehandvest (Energy Charter). Dit was een politiek initiatief van de EU in de jaren ‟90. Het werd voorgesteld door de Nederlandse eerste minister Ruud Lubbers in 1990, op een bijeenkomst van de Europese Raad. Het kwam voort uit het optimisme dat er heerste na de val van de SU, waarbij werd geloofd dat de samenwerking tussen Oost en West wederzijdse voordelen zou opleveren, zo ook in de energiesector. De ex-Sovjetstaten hadden immers enorme voorraden aan energie, maar hadden investeringen nodig, die het Westen konden aanbieden. Investeringen in de ex-SU konden voor diversificatie in de Europese energieleveringen zorgen. Het energiehandvest was een middel om de ex-Sovjetstaten te helpen in hun transitie naar een markteconomie (Konoplyanik & Wälde, 2006). Het ETC werd ondertekend in 1994, en ging van kracht in 1998. Op dat moment hadden 51 landen het verdrag ondertekend, waaronder ook de EU als regionale economische integratieorganisatie (REIO). Rusland heeft ook getekend, maar tot op heden heeft Rusland het verdrag niet geratificeerd (Energy Charter Secretariat, 2009). Er zijn ook 24 waarnemende landen bij het ECT. Dit betekent dat alle huidige en toekomstige staten die van waarde zijn voor de gasconnectie van de EU bij het verdrag betrokken zijn (Konoplyanik, 2010). Het ECT heeft betrekking op vier belangrijke thema‟s in energiehandel: investeringen, handel, transit en mechanismen voor het beslechten van geschillen (dispute settlement mechanism = DSM) (Stern, 2005). Het fundamentele doel van het ECT is het versterken van rechtsnormen in de energiehandel door een level playing field (gelijk speelveld) te creëren. Op deze regels worden toegezien door alle deelnemende staten. Dit zou de risico‟s die verbonden zijn met energiehandel en investeringen moeten minimaliseren. Het verdrag, en de documenten die aan het verdrag gerelateerd zijn, zorgen voor een belangrijke wettelijke basis voor het creëren van een open, internationale energiemarkt. Het wettelijk kader moet de samenwerking in de energiesector op lange termijn vrijwaren. Deze samenwerking is gebaseerd op complementariteit en wederzijdse voordelen, met
als basisprincipes open en
concurrerende markten en duurzame ontwikkeling. Het verdrag heeft betrekking op vijf brede thema‟s. Ten eerste is er de bescherming en aanmoediging van buitenlands investeringen, waarbij „nationale behandeling‟ of most favoured nation moet worden gehanteerd. Ten tweede is er vrije handel in energie en energie-gerelateerde producten op basis van WTO-regels. Het derde heeft betrekking op de vrijheid van energietransport via pijpleidingen en netwerken. Ten vierde moet energie-efficiëntie verbeterd worden om de negatieve milieu-impact tegen te gaan. Ten vijfde installeert de ECT een mechanisme voor dispuutregelingen (Energy Charter Secretariat, 2004). Het ECT is gebaseerd op de regels van de eerste EU richtlijn met betrekking tot gas en elektriciteit, vastgesteld in 1996 (elektriciteit) en 1998 (gas). Het stelt de minimumstandaarden vast voor de leden van het ETC (Konoplyanik, 2010). Het ECT, wat een legaal bindend verdrag is, is gegroeid uit het Europees energiehandvest van 1991, een politiek verdrag. In dat handvest werden de principes vastgesteld die internationale samenwerking met betrekking tot energie moesten leiden (Energy
31
Charter, 2011). De aanvang van het ECT proces is dus een aanzet van de EU, op basis van de Europese principes van marktwerking en non-discriminatie (Energy Charter Secretariat, 2004). Het was de bedoeling de eigen principes van vrije markt naar de leden van het ECT te exporteren. Tot op heden heeft Rusland dit verdrag niet geratificeerd. De Russische weigering heeft verschillende redenen. De belangrijkste heeft betrekking op transit van energie. Om deze problemen het hoofd te bieden, werd een Transit Protocol (TP) bij het verdrag gevoegd. Daarover wordt nu nog steeds onderhandeld (Konoplyanik, 2010). Onder het ECT zou Rusland toegang moeten verlenen aan derden in het Russische pijpleidingsysteem onder de principes van „vrijheid van transit‟ en non-discriminatie. Indien er problemen zijn hierin, is een DSM voorzien. Het verdrag zou Rusland verplichten om de principes van vrijheid van transit door te voeren zonder onderscheid te maken in de oorsprong, bestemming of eigenaar van gas. Gazprom, voor het grootste deel in handen van de Russische staat, heeft echter bijna een monopolie over gas in Rusland, en daarbij ook het binnenlands pijpleidingsysteem, en de meeste exportpijpleidingen, ook in ex-SU landen. Ratificatie van het ECT verdrag brengt in dat opzicht dus niet veel voordelen mee voor Gazprom en de Russische staat (Aalto & Westphal, 2008). Een ander belangrijk probleem van Rusland heeft betrekking op de „REIO clausule‟10. Door deze clausule komt de interne wetgeving van de EU (door verdere ontwikkeling van de interne markt) boven de ECT-wetgeving te staan (Beyli, 2010). Door de REIO clausule kan de EU immers als „één land‟ gezien worden. Daardoor kan Rusland het ECT niet gebruiken om toegang te verwerven tot de distributiemarkten van de EU op een niet-discriminerende basis. Als het ECT echter gelijkgesteld wordt met de EU wetgeving, dan zal Rusland akkoord moeten gaan met een wetgeving van een organisatie waartoe ze niet behoort (Beyli, 2010). Hoewel er reeds een vooruitgang is geboekt op dit topic , is de praktische oplossing nog niet bekomen, vooral door gebrek aan Russische kant (Konoplyanik, 2010). Het ECT houdt in dit opzicht dus geen rekening met de belangen van Rusland. Rusland ziet de controle over zijn gasproductie-en transport als noodzakelijk, aangezien energie een strategisch instrument is in de Russische buitenlandse politiek. Daarbij wil ze ook toegang in de distributiesector, om controle te bewaren over de gashandel. Rusland heeft ook andere problemen met het ECT. In de loop van de Russisch-Oekraïense gascrisis van 2006 en 2009 heeft het DSM volgens Rusland gefaald om de problemen van de gascrisis op te lossen of te voorkomen. De eerste crisis duurde slechts vier dagen. Er was door het ECT een verzoeningsprocedure opgezet indien Rusland en Oekraïne niet tot een akkoord zouden komen op bilateraal niveau. Uiteindelijk is dit toch gelukt tussen de twee partijen. Maar bij de crisis van 2009 heeft het secretariaat van het Energy Charter gewacht tot 9 januari om het DSM in werking te zetten. Ze wachtte dus tot het moment dat het transport naar de EU volledig onderbroken was (op 7 januari). Op deze manier heeft het DSM gefaald voor Rusland (Konoplyanik, 2010). Rusland uitte 10
Door deze clausule moet de EU worden gezien als een economisch geïntegreerde organisatie. Daaruit volgt dat ‘transit’ enkel slaat op de transport van energie door de EU als geheel, en niet door de individuele lidstaten (Konoplyanik, 2010).
32
daarom harde kritiek op de hele organisatie van het ECT. President Medvedev verklaarde dat het ECT vooral ontwikkeld was om de belangen van consumentenstaten te verdedigen, en dat het vergat dat de belangen van producentstaten even belangrijk zijn. Daarbij stelde hij voor een nieuw multilateraal instrument te creëren, die de belangen van de producenten ook behartigde, zoals de garantie van betaling door transitlanden als Oekraïne (Medvedev, 2009, in: Konoplyanik, 2010). Na de EU-Rusland top op 22 mei 2009 benadrukte Medvedev dat Rusland het ECT nooit zal ratificeren: “I made it clear to our colleagues and can state once more now that Russia is not a party to the Energy Charter and does not intend to become a party to it in its present version. Russia is not a party to the Energy Charter Treaty and will not implement it and we have given international notification of this fact.… Russia has not ratified and will not ratify the current version of these documents” (President of Russia, 2009a). Daarbij gaf hij ook kritiek op het ECT met betrekking tot Oekraïne: “Incidentally, Ukraine is a party to the Energy Charter and the Energy Charter Treaty, but what good has this done? They have acted as they pleased and ignored the Energy Charter and the Energy Charter Treaty” (President of Russia, 2009a). De constante druk die de EU op Rusland heeft uitgeoefend sinds de weigering van de Doema om het ECT te ratificeren in 2001, doet Rusland geloven dat de EU niet begaan is met de politieke bezorgdheden die het heeft in verband met het verdrag (Konoplyanik, 2010). We kunnen stellen dat de EU in het kader van het ECT er niet is in geslaagd om de Russische doelstellingen te veranderen. Het is haar niet gelukt om een level playing field te installeren waarbij Rusland betrokken is. Rusland heeft uitgedrukt dat het zich niet gebonden voelt door de regels van het ECT, en heeft gesteld het verdrag nooit te zullen ratificeren. In 2009 trok Rusland zijn ondertekening terug (Barysch, 2010). Een opmerking hierbij dient te worden gemaakt met betrekking tot de EU. Namelijk dat haar aandacht voor het ECT verzwakt omdat ze nu meer aandacht vestigt op de Energy Community. Een multilateraal forum waarbij Oekraïne is betrokken, maar niet Rusland (Konoplyanik, 2010).
4.3.2
EU-Rusland Partnerschaps- en samenwerkingsakkoord en verder
Tot eind 2007 waren de officiële relaties tussen de EU en Rusland gebaseerd op het partnerschaps- en samenwerkingsakkoord (PSA). Dit PSA werd ondertekend in 1994 door de leiders van de EU-lidstaten en de toenmalige Russische president Boris Jeltsin (Emerson, 2004). Het PSA met Rusland ging van kracht in 1997. Het was de juridische basis voor de relatie tussen Rusland en de EU (Haghighi, 2007). Het PSA verviel in 2007, en sindsdien wordt een nieuw PSA onderhandeld. Dit loopt echter nogal stroef. In de periode 2007-2008, bijvoorbeeld, verslechterden de relaties tussen Rusland en de EU. Toen de onderhandelingen in juli 2008 toch werden aangezet, werden ze opgeschort na de Russische invasie in Georgië (Coolsaet, 2010). Anno 2011 is reeds vooruitgang gemaakt in de onderhandelingen.
33
En in 2010 werd een partnerschap voor modernisering gelanceerd op de EU-Rusland top in Rostov (Raad van de Europese Unie, 2010a). De doelstelling van het partnerschapsakkoord van 1997 was het vaststellen van een politiek dialoog tussen Rusland en de EU, evenals de economische betrekkingen op basis van marktprincipes. Het moest een geleidelijke economische integratie met de EU in de hand werken en zo de toetreding van Rusland tot de WTO vergemakkelijken. De EU zou daarvoor technische assistentie aanbieden (Europese Unie, 1997). Begin jaren ‟90 verwachtten zowel Rusland als de EU veel van het akkoord. Het was vooral Rusland die toen wou toetreden tot het „gemeenschappelijk Europees huis‟. Er werd door Europa verondersteld dat Rusland zich zou ontwikkelen naar een liberale democratie en een markteconomie. Natuurlijk wou Europa daarbij ook zijn eigen wetten en standaarden overdragen op Rusland (Barysch, 2006). Die standaarden en wetten gelden ook voor de energiesector. Artikel 65 van het PSA stelt dat er ook op dat vlak samenwerking zou plaatsvinden. De samenwerking heeft betrekking op verschillende aspecten. Daaronder bevindt zich het verbeteren van de kwaliteit en continuïteit van energievoorziening, en de verbetering van de regulering en het beheer van de energiesector, op basis van marktprincipes (Europese Unie, 1997). Het PSA was dus vooral bedoeld om samenwerking op economisch gebied te vergemakkelijken. Samenwerking met betrekking tot energie moet onder het PSA in een breder kader van economische betrekkingen worden geplaatst. Niet lang na het van kracht gaan van het PSA kon men reeds waarnemen dat deze format niet werkte. De veranderde houding van Rusland in de buitenlandse politiek sinds het tweede ambtstermijn van president Poetin, maakte duidelijk dat een convergentie naar Europese waarden een „njet‟ was voor Rusland. Rusland had zich immers meer ontwikkeld in de richting van „soevereine democratie‟ en „staatskapitalisme‟ dan aanpassing aan marktprincipes en pluralisme (Barysch, 2006). In de energiesector was de trend naar staatscontrole reeds ingezet in 2003. De renationalisering van het oliebedrijf Yukos leidde het begin hiervan aan. Hoewel Poetin aan het begin van zijn eerste ambtstermijn verklaard had dat hij het staatsbedrijf Gazprom zou openbreken en privatiseren, is dit niet gebeurd (Barysch, 2010). Gazprom werd slechts in zeer kleine mate geprivatiseerd, maar altijd heeft de staat de grootste eigendom in handen gehad, zowel voor als na de val van de SU (Aslund, 2008b). „Democratie‟ en „markteconomie‟ werd door de Russen immers geassocieerd met de chaos van de jaren ‟90, onder Jeltsin. Poetin bracht stabiliteit in Rusland, wat door de Russen werd gewaardeerd (Tymoshenko, 2007). Op een EU-Rusland top in mei 2003, werden binnen het kader van het toenmalige PSA vier gemeenschappelijke ruimtes gecreëerd om de samenwerking tussen beiden te versterken. Dit waren: een economische ruimte, een justitionele ruimte, een ruimte voor buitenlandse veiligheid, en een ruimte voor onderzoek en cultuur. Nog steeds benadrukt de EU dat dit initiatief gebaseerd is op gemeenschappelijke waarden (Europese Unie, 2005). De gemeenschappelijke economisch ruimte
34
(GER) is bedoeld als een verdere stap in de richting van een meer open en geïntegreerde markt tussen de EU en Rusland. De GER heeft verschillende doelen waaronder een meer gediversifieerde handel, nieuwe mogelijkheden voor investeringen, ontwikkeling van infrastructuur en uitwisseling van informatie. Daardoor zou men in de richting van gemeenschappelijke regels evolueren (Europese Commissie, 2010c). Binnen de GER wordt naast handel en investeringen ook gewerkt rond energie, wat van zeer groot belang is. De GER moet de economieën van Rusland en de EU versterken, op basis van principes van non-discriminatie, transparantie en goed bestuur (Europese Commissie, 2006c). In de roadmap voor de GER wordt vermeld dat de samenwerking binnen de EU-Rusland energiedialoog moet worden versterkt (zie 4.3.3). Er wordt de nadruk gelegd op duurzaamheid, betrouwbaarheid van productie, distributie en transport, en energie-efficiëntie. Daarvoor wil de EU meehelpen aan een hervorming in de energiesector, zoals gesteld in de energiestrategie tot 2020 van Rusland. Ook wordt nog steeds de nadruk gelegd op de principes van het ECT (Europese Unie, 2005). Het is duidelijk dat het PSA van 1997 is gesloten in de post-Koude Oorlog sfeer, waarbij de vrije marktprincipes de bovenhand kregen. De EU probeerde met het akkoord haar eigen principes op Rusland over te dragen. Het akkoord werd daarbij gesloten met Boris Jeltsin, die een fundamenteel andere politiek voerde ten opzicht van de EU dan zijn opvolgers, Poetin en Medvedev. Ook binnen de GER moeten de doelstellingen de belangen van de EU behartigen. De doelstellingen in de gaspolitiek van Rusland zijn echter anders. Reeds bij de lancering van de gemeenschappelijke ruimtes stelde Lynch (2004) dat Rusland de volle soevereiniteit over zijn interne zaken zal willen blijven behouden, en dat dit een sterke integratie met Europa in de weg staat. Gas is een strategisch middel voor Rusland, waardoor de principes van reciprociteit en non-discriminatie, die van groot belang zijn voor de EU, voor Rusland niet voordelig zijn. Dit kunnen we zien na de EU-Rusland top in Sochi in 2006. Toen stelde de toenmalige president Poetin het principe van wederzijdse markttoegang duidelijk in vraag. Hij stelde: “If our partners hope for some kind of exclusive relations and want us to put in place a resolutely liberal policy regarding access to infrastructure, production and transportation, then this raises the question on our side of what do we get in return? Perhaps we could also gain access to infrastructure, production and transportation, but of what kind? Where is your production? Which deposits will you give us access to? What mainline pipelines do you have? If you cannot offer us these things, and you cannot, then we have to find another acceptable form of compensation and take steps to respond to each other‟s interests. This is the message that our colleagues heard and understood today “ (President of Russia, 2006). Voor Rusland is de energiesector de “…holy of holies of our economy” (President of Russia, 2006). Het belang dat Rusland hecht aan de energiesector komt hier duidelijk naar voor, evenzeer als het belang naar controle over pijpleidingen. Wat de EU onder reciprociteit verstaat, zou voor Rusland geen voordeel opleveren. Bij een overzicht van de EU-Rusland relaties in 2008 werd deze conclusie ook getrokken. Er werd gesteld dat de EU en Rusland energiezekerheid en wederzijdse markttoegang nog steeds anders interpreteren. Verder stelde het dat
35
onvoldoende investeringen in productie de EU bezorgd maken. De EU blijft de principes van het ECT voorhouden om een sterk energiepartnerschap met Rusland op te bouwen (Europese Unie, 2008). Terwijl de onderhandelingen doorgingen over een nieuw PSA om de relaties tussen de EU en Rusland te regelen, werd in 2010 een partnerschap voor modernisering gelanceerd. Nochtans is het ook in dit partnerschap niet duidelijk of de energiedoelstellingen van beiden op elkaar zijn afgestemd. Het idee was dat de EU Rusland zou helpen bij de hervorming van zijn economie. Dit door het bezorgen van kapitaal en technologie. De onderliggende assumptie is dat een meer modern Rusland, meer georiënteerd zou zijn op het Westen (Barysch, 2010). In dit partnerschap voor modernisering wordt de EU-Rusland energiedialoog (zie 4.3.3) geïntegreerd. Energie-gerelateerde kwesties krijgen een prominente plaats in het partnerschap (Europese Unie, 2010a). In 2009 stelde Medvedev immers dat zijn land te veel afhankelijk was van olie- en gasexport. Rusland kan echter niet moderniseren zonder buitenlandse hulp. De EU kon daarbij helpen (Barysch, 2010).Het partnerschap kwam er daarom op voorstel van Rusland. Medvedev bevestigde in 2010 nog eens dat het land aan modernisering van de economie toe was. De buitenlandse politiek moest de binnenlandse modernisering vooruit helpen (President of Russia, 2010). Toch kunnen we ons afvragen of de EU beseft dat de Russische vraag naar hulp geen teken is naar convergentie met de Europese wetten. Volgens Barysch (2010) zien de Russen de EU als een bron van hulp en geld, maar niet als een model waaraan Rusland zich zal spiegelen. Voor de EU gaat modernisering immers veel verder dan economische diversifiëring. Barroso heeft het naast fondsen van de Europese Investeringsbank en een level playing field voor de zakenwereld, ook over het rechterlijk systeem en de civiele maatschappij. Hij stelt: “Transformation is not just about technology. The creative forces of society as a whole must be engaged” (Europese Unie, 2011). De toekomst zal uitwijzen of deze Europese verwachtingen zullen worden ingelost. De arrestatie van de ex-Yukos topman Michail Chodorkovski eind december 2010 doet vermoeden dat er moeilijkheden zullen blijven bestaan op mensenrechtenvlak. Chodorkovski werd beschuldigd van verduisteren van olie, maar er wordt vermoed dat het om een politiek proces gaat, omdat hij oppositiepartijen sponsorde (Akkerman, 2010). In 2006 werd een ontwerpversie onderhandeld voor het nieuwe partnerschapsakkoord. De toenmalige EU-commissaris voor extern beleid stelde daarbij dat het van zeer groot belang was om de gemeenschappelijke belangen op energievlak in concrete termen uit te drukken in het nieuwe akkoord (Europese Unie, 2006). Samenwerking op vlak van energie moest worden versterkt, met alweer een focus op markttoegang, een level playing field voor investeerders, en steun voor verbetering van infrastructuur en transport. De EU probeert in het nieuwe verdrag dus de regels van het ECT te implementeren, als deel van de GER (Youngs, 2009a). In 2009 werd door de toenmalige commissaris voor energie Piebalgs gesteld dat een nieuw partnerschap moet zorgen voor transparante en voorspelbare relaties. Op vlak van energie moet het zorgen voor veiligheid van energieleveringen en duurzaamheid en betrouwbaarheid van de productie, distributie en transport (Piebalgs, 2009). Anno
36
2011 zijn Rusland en de EU op weg naar een strategisch partnerschap. Toch kunnen we ons daar vragen bij stellen. De EU stuurt immers aan op steeds diepere economisch integratie, zonder dat Rusland lid is van de WTO. Barysch (2010) stelt dan ook dat het nieuwe PSA vooral moet gebaseerd zijn op energie en handel: op dit vlak is er het meeste hoop voor positieve samenwerking. We kunnen besluiten dat binnen het PSA en de GER er steeds een vraag is geweest van de Europese kant voor meer marktopening in de energiesector en handel op basis van marktprincipes. De ontwikkelingen in de Russische gassector zijn echter steeds in de omgekeerde richting geweest. Hoewel de Europese Commissie (2006c) stelt dat de communicatie verbeterd is (echter zonder concrete uitkomsten) wijst dit niet op een ommekeer in de doelstellingen van Rusland. Alle aandacht gaat nu ook naar het partnerschap voor modernisatie, in plaats van naar het nieuwe PSA Het ziet ernaar uit dat de EU en Rusland gemeenschappelijke belangen hebben gevonden in het moderniseringspartnerschap. Maar er is daarin niet genoeg aandacht voor energieproblemen.
4.3.3
EU-Rusland energiedialoog
Omdat de energiesector te belangrijk was om slechts door een klein deel van het PSA van 1997 te worden behandeld, werd op basis van artikel 65 van het PSA een energiedialoog gecreëerd. Dit gebeurde op een EU-Rusland top in 2000. Het moest de energierelaties tussen beiden verbeteren en Rusland helpen bij marktintegratie (Haghighi, 2007). Bij de lancering van de dialoog had men oog voor resultaten op zowel korte als lange termijn. Het is gebaseerd op gemeenschappelijke belangen in de energiesector, zoals veiligheid van leveringen, ontwikkeling van het Russische energiepotentieel, de mogelijkheid voor een pan-Europese markt en de uitdaging van de klimaatverandering. Er wordt gesteld dat de veiligheid van energieleveringen boven de handelsmechanismen staat. De transportnetwerken zijn daarbij zeer belangrijk (Kristenko & Lamoureux, 2001). Het belangrijkste doel van de dialoog is een diplomatisch doel, waarbij energiehandel en investeringen een politiek en institutioneel kader krijgen. De EU is daarbij vastbesloten om een concurrerende markt te creëren. De dialoog moest ook helpen om de uiteenlopende posities van de lidstaten van de EU, met betrekking tot energiehandel, te stroomlijnen (Aalto & Westphal, 2008). De energiedialoog bestaat in de eerste plaats uit de permanent partnership council, bestaande uit de Europese energiecommissaris, het huidige en opvolgende presidentschap van de EU en de Russische minister van energie. Op niveau van de commissie worden de relaties onderhouden door de energiecommissaris en de Russische energieminister. Het zijn deze twee gesprekspartners die in 2001 de doelstellingen op lange en korte termijn hebben bepaald. Verder zijn er ook drie thematische groepen (waarbinnen subgroepen werkzaam zijn) betrokken bij het energiedialoog. Ten eerste is er een groep voor energiestrategie, voorspellingen en scenario‟s. In deze groep worden visies gedeeld en informatie uitgewisseld. De tweede groep houdt zich bezig met energie-efficiëntie. Deze focust zich op een uitwisseling van
37
informatie in verband met wettelijke en regelgevende kaders. Hier wordt expertise en kennis uitgewisseld. De derde groep is het meest bezig met energieveiligheid. Dit is de groep voor marktontwikkelingen. Het moet vertrouwen en transparantie promoten in de energierelaties. Dit zowel met betrekking tot het investeringsklimaat, een verhoogde veiligheid en voorspelbaarheid van energielevering, de energievraag en de transitsector (Europese Unie, 2009b). Op de EU-Rusland top in 2007 werd er overeengekomen om een early warning mechanism (EWM) in het leven te roepen. Dit EWM wordt gebruikt wanneer er mogelijke problemen zich voordoen aan vraag- of leveringszijde. Op die manier zouden Rusland of de EU kunnen anticiperen op deze problemen, om de impact ervan te minimaliseren (Piebalgs & Khristenko, 2007). Het lijkt erop dat de verwezenlijkingen binnen de EU-Rusland energiedialoog een positieve impact hebben.
In
verschillende
rapporten
wordt
positief
gesproken
over
vooruitgang
in
de
gemeenschappelijke projecten (vooral in verband met transportinfrastructuur voor olie en gas), de opening van de elektriciteitsmarkt en samenwerking met betrekking tot nucleaire energie. Ook op vlak van gastransport kunnen er positieve tendensen worden gezien, bijvoorbeeld over de samenwerking in het kader van de Yamal-Europa pijpleiding en het North Stream project (Piebalgs & Khristenko, 2007; Piebalgs & Shmatko, 2008). Wat echter opvalt is de afwezigheid van vooruitgang in de opening van de gasmarkt in Rusland. In het zevende rapport wordt erkend dat het aantrekken van investeringen voor exploratie, productie en transport van gas essentieel is (Khristenko & Piebalgs, 2006). In de rapporten die volgen wordt hier echter niet veel aandacht aan besteed. Het monopolie van Gazprom op de Russische markt wordt nergens in vraag gesteld. Wel wordt gesteld dat bestaande barrières voor investeringen, of ze nu van politieke, wettelijke, financiële of technische aard zijn, moeten worden geëvalueerd (Piebalgs & Khristenko, 2007). Deze erkenning is een positieve noot, maar de term „evaluatie‟ wijst op vaagheid en het ontbreken van effectieve doelstellingen voor marktopening. Hoewel er dus vooruitgang is in de energiedialoog, en op sommige vlakken een harmonisatie van de regelgeving (een doel van de EU), blijven investeringen in de gassector nog steeds grotendeels onbesproken. In 2008 tekende Poetin een belangrijke wet met betrekking tot investeringen. Dit is de strategische investeringswet. De wet stelt dat in 42 sectoren van de Russische industrie slechts een bepaalde graad van buitenlandse investeringen zijn toegelaten. Eigenlijk integreert de wet de betekenis van controle over natuurlijke rijkdommen en pijpleidingen in de Russische wet. Controle wordt gezien als het hebben van meer dan 50% van de aandelen in een strategische sector, waaronder de energiesector. Elke investering in de energiesector moet een goedkeuring van de Russische regering ondergaan (Beyli, 2009). Medvedev stelt dat de wet duidelijke bepalingen inhoudt, iets wat de buitenlandse investeerders altijd gewild hebben. Hij stelt dat de wet enkel geldt voor de 42 sectoren, alle andere investeringen zijn volkomen vrij (President of Russia, 2008b). Over dit wettelijk kader wordt nog steeds gediscussieerd binnen de energiedialoog (Oettinger & Shmatko, 2010). Men kan zich afvragen
38
of dit inderdaad een stap is in de richting van een marktopening. De wet verbiedt dat buitenlandse investeerders een meerderheid hebben in de aandelen van de energiesector. Daarmee verstevigt de Russische regering haar controle in de energiesector. Met deze wet heeft de Russische regering duidelijk gemaakt dat energie voor strategische doelen wordt gebruikt. Hoewel investeringen in gasproductie voor Europa zeer belangrijk zijn (in het kader van energieveiligheid) zal elke Europese investering goedgekeurd moeten worden door de Russische regering. Zo houdt Rusland met deze wet de controle over haar gassector, zowel in productie als transmissie. In dit opzicht is het doel van Europa om de Europese en Russische regelgeving te harmoniseren dus niet geslaagd. De laatste jaren zijn er immers nog meer misverstanden, zoals over het derde energiepakket van de Europese Unie. Dit zijn nieuwe maatregelen voor de Europese interne gas-en elektriciteitsmarkt. De maatregelen hebben betrekking op verschillende thema‟s, maar het is vooral de unbundling (ontvlechting) die vragen opwekt bij Rusland. Deze ontvlechting heeft betrekking op de Europese interne markt. Het stelt dat het beheer en eigendom van productie en levering moet worden gescheiden van de eigendom van transit. Dit betekent dat één bedrijf niet meer in het bezit mag zijn van transitnetwerken, en tegelijkertijd van productie- en distributieactiviteiten. Daardoor zou de consument meer keuze hebben en zouden er eerlijke prijzen ontstaan. Tevens zou dit competitie stimuleren, dat zal zorgen voor meer energieefficiëntie en meer leveringsveiligheid (Europese Unie, 2007). Voor de EU is het pakket een stap in de richting van een effectieve, open en een eengemaakte elektriciteit- en gasmarkt. Voor de Russische zijde betekent het echter een stap in de richting van een ongunstig investeringsklimaat. Het zou de activiteiten van de Russische bedrijven op de EU-markt limiteren, en dus een aanval zijn op hun belangen. De EU vindt echter dat het een regelgevend kader creëert voor de Russische investeerders (Piebalgs & Shmatko, 2009). Zoals gezegd heeft het Russische Gazprom als doel om een mondiale speler te worden en zo veel mogelijk aandelen te krijgen in zowel distributie, productie als transportnetwerken. Door het derde pakket van de EU worden deze doelstellingen gelimiteerd. In tegenstelling tot de Russische wet op strategische sectoren, laat het derde pakket wel nog controle van derde staten over gassectoren toe, maar wel onder dezelfde voorwaarden als Europese bedrijven (Europese Unie, 2007). Op deze manier kan de EU haar eigen wetten aan de Russische bedrijven opleggen wanneer deze op de interne markt ageren. De wetten in verband met investeringen in Rusland zelf heeft ze niet kunnen ombuigen. Rusland heeft met de investeringswet haar controle over gas als strategisch middel bevestigd. Met betrekking tot het EWM kunnen we zeggen dat het niet goed heeft gewerkt in de RussischOekraïense gascrisis van januari 2009. Volgens sommigen heeft het niet goed gewerkt omdat het een bilateraal instrument is waarbij geen transitlanden betrokken werden (de jong, Wouters & Sterkx, 2009). Ook de Europese commissie zelf erkend dat het EWM gefaald heeft. De crisis heeft volgens de commissie de zwakheden van het systeem blootgelegd. Het EWM had gewaarschuwd voor een mogelijke crisis eind december, maar er kwam geen verdere waarschuwing dat de leveringen naar en
39
door Oekraïne volledig zouden worden stopgezet. De commissie stelde daarom dat de EWMs, zowel binnen de EU als met de leverancier en de transitlanden, moeten worden versterkt, en ondersteund door bestaande regelgevende kaders zoals het energiehandvest en de WTO. Om zulke crisissen in de toekomst te kunnen voorkomen, moet het EWM beter geïmplementeerd worden (Europese Commissie, 2009a). In november 2009 werd daarom een memorandum over het EWM getekend door de Europese energiecommissaris en de Russische energieminister. De beide partijen vonden dat het EWM efficiënt was gebruikt in de energiecrisis tussen Rusland en Belarus in juni 2010, waarbij het door Rusland werd ingezet (Europese Commissie, 2011a). We kunnen besluiten dat binnen de energiedialoog Europa de meeste macht kan uitoefenen op Rusland. Harmonisatie van regels, en samenwerking in gedeelde projecten, zoals het Yamal-Europa pijpleidingsysteem en het North Stream project, worden in verschillende vooruitgangsrapporten positief beoordeeld. Met betrekking tot de gascrisis van 2009, heeft Europa er niet voor kunnen zorgen dat het EWM heeft gewerkt. Er is wel een vooruitgang op dit vlak door het ondertekenen van een memorandum in 2009. Vooruitgang in het kader van het energiedialoog heeft het meeste kans op slagen, omdat ze gebaseerd is op gemeenschappelijke belangen. Een gebrek in deze dialoog is dat het de transitlanden niet insluit. Op vlak van investeringsklimaat heeft de EU de doelstellingen van Rusland op de Russische markt niet kunnen beïnvloeden. Integendeel, Rusland heeft een stap gezet in de richting van grotere controle op de Russische energiemarkt. Door het invoeren van het derde energiepakket kan de EU de activiteiten van de Russische bedrijven op de eigen interne markt wel in de hand houden. Dit derde pakket wordt daarom ook soms de „Gazprom clause‟ genoemd (Dimitrova & Dragneva, 2009). Wanneer we dus het investeringsklimaat bekijken, dan zien we een divergentie in belangen. Niettegenstaande de vooruitgang op basis van gemeenschappelijk belangen, heeft de EURusland dialoog nog steeds te kampen met andere dan deze problemen.
4.3.4
Oekraïne en het Europees nabuurschapsbeleid
In 1998 ging een partnerschapsakkoord (PSA) van kracht tussen Oekraïne en de Europese Unie (Youngs, 2009a). Het akkoord wou liberalisering van de handel promoten, en samenwerking brengen dat gebaseerd is op democratische principes en mensenrechten. Het was een instrument om de Oekraïense wetten te harmoniseren met die van de EU en de WTO (Europese Unie, 2001). Artikel 61 van het verdrag voorzag ook samenwerking op vlak van energie, gebaseerd op de principes van markteconomie en het Europese energiehandvest. Het promoot integratie van de energiemarkten in de EU (Europese Unie, 1998). Toen de EU in 2004 uitbreidde, werd Oekraïne een onmiddellijk buurland van de EU. Daarom werd een nieuw kader gecreëerd waarin de participatie van Oekraïne aan de Europese interne markt, het EU beleid en andere programma‟s werd vergemakkelijkt. Dit is het Europese nabuurschapsbeleid (ENB). Er werd wel duidelijk gesteld dat het ENB en de mogelijke
40
toetreding van Oekraïne aan de EU twee verschillende zaken waren (Europese Commissie, 2004a). Het ENB bouwt verder op de bestaande contractuele relaties onder het PSA. De ruggengraat van het ENB is het Actieplan. Dat stelt een agenda op voor politieke en economische hervormingen op korte en middellange termijn (Khasson, Vasilyan & Vos, 2010). De doelstelling van het ENB is de voordelen van uitbreiding ook te delen met de buurlanden. Daardoor wil men de stabiliteit, veiligheid en welzijn van deze landen versterken. Het moet het ontstaan van nieuwe scheidingslijnen tussen de uitgebreide unie en de buurlanden tegenhouden door hen een mogelijkheid te geven om deel te nemen aan verschillende activiteiten van de EU en door grotere politieke, economische en culturele samenwerking, alsook samenwerking op vlak van veiligheid. Versterken van een strategisch energiepartnerschap is één van de belangrijkste doelstellingen van het ENB, en dan vooral de zekerheid van energieleveringen. Dit door de stijgende Europese afhankelijkheid van energie-import. Een verhoogde samenwerking op vlak van energie heeft ten eerste betrekking op het verbeteren van energienetwerken en verbindingen tussen die netwerken. Dit wordt nodig geacht voor het verzekeren van energieleveringen en voor het uitbreiden van de interne energiemarkt naar de buurlanden. Ten tweede moet het bijdragen tot convergentie van regelgevende kaders. In het actieplan werden beleidsinitiatieven voor energie-efficiëntie, energiebesparing, hernieuwbare energie en samenwerking in energietechnologieën opgeschreven (Europese Commissie, 2004b). Het actieplan van Oekraïne zet verschillende doelstellingen in energiesamenwerking. Met betrekking tot de gassector kunnen we de volgende identificeren: het versterken van samenwerking in het beleid, de graduele convergentie naar de principes van de Europese elektriciteit- en gasmarkt (waaronder ook convergentie van prijsontwikkelingen en ontwikkelen van een herstructureringsplan voor de gassector), diversificatie van gasleveringen, verbeteren van gastransport (zoals verhogen van veiligheid en zekerheid, en financiële en wettelijke herstructurering van de gastransit, zoals ontvlechting en transparantie) (Europese Commissie, 2004c). In het externe energiebeleid van de EU krijgt het ENB een prominente plaats. Het moet zorgen voor een verbetering van het investeringsklimaat en een level playing field creëren met betrekking tot marktopening, eerlijke concurrentie en milieubescherming (Europese Commissie, 2006a). In het ENB komen de doelstellingen uit het Europese energiebeleid duidelijk naar voor. Het is echter de vraag of die doelstellingen in overeenstemming zijn met de Oekraïense doelstellingen in de gassector. Het ENB is voor de EU een middel om stabiliteit te behouden in de Oosterse buurlanden. Via het ENB probeert de EU immers zowel de zekerheid van energieleveringen te bekomen, als de energie-import te diversifiëren. Daarom wordt er soms een zeker opportunisme waargenomen in de energierelaties onder het ENB (Khasson et al., 2010). In sommige aspecten liggen de doelstellingen van de EU niet op dezelfde lijn als die van Oekraïne. Binnen de strategie van energiediversificatie, heeft de EU veel aandacht voor de North Stream pijpleiding in de energierelatie met Rusland (zie supra). Oekraïne wil echter haar status als belangrijk transitland niet verliezen, aangezien het een van
41
de enige hefbomen is voor politieke en economische macht ten opzichte van Rusland, die sterk afhankelijk is van Oekraïne als transitland. Daarbij streeft Oekraïne ook naar onafhankelijkheid van Russische energie. Een belangrijk project voor Oekraïne is daarbij de White Stream pijpleiding. Deze pijpleiding zou gas uit de Kaspische regio, via Georgië, naar Oekraïne brengen, en verder naar andere markten binnen de Europese Unie, zoals Roemenië (White Stream, 2009). In 2008 stelde Joelia Timosjenko dit project voor aan de EU. Het zou volgens haar de Oekraïense en Europese afhankelijkheid van Russisch gas reduceren. Ze stelt dat de huidige projecten enkel de gasafhankelijkheid verhogen. Daarbij maakt ze duidelijk dat het project in lijn ligt met de Oekraïense doelstellingen om gas en olie uit Centraal-Azië te importeren, en de gastransit naar Europa te ondersteunen. White Stream is daarom een belangrijk instrument voor het reduceren van de afhankelijkheid van Gazprom. Timosjenko ziet White Stream zelfs als een mogelijk alternatief voor de Nabucco pijpleiding (Socor, 2008). Voor de EU is het White Stream project echter geen prioriteit, in tegenstelling tot de North Stream en South Stream projecten, waarin Oekraïne niet betrokken is (Sherr, 2006, in: Gawrich, Melnykovska & Schweickert, 2010). Ondanks deze tegengestelde doelen, bereikte de EU een betere integratie met Oekraïne, mede omdat deze doelstellingen ook in het voordeel zijn van Oekraïne. In 2005 werd een Memorandum of Understanding getekend voor samenwerking op vlak van energie (zie 4.3.5). Verder werd er ook een protocol ondertekend voor de toetreding van Oekraïne tot de Energiegemeenschap (Raad van de Europese Unie, 2010b). Deze gemeenschap heeft als doel het uitbreiden van de regels van de Europese interne energiemarkt naar de Oost- en Centraal Europese landen die lid zijn van de gemeenschap. Het gaat om legaal bindende regels (Energy Community, 2011a)11. Dit is dus een grote vooruitgang in de doelstelling van de EU. Een ander kader waartoe Oekraïne is toegetreden is de Zwarte Zee Synergie. Dit is een kader voor regionale samenwerking in het Zwarte Zee gebied, in 2007 opgezet op initiatief van de EU. Het moet regionale samenwerking ondersteunen, ook op vlak van energie. Ook Rusland is bij dit kader betrokken (Cichocki, 2010). De regio van de Zwarte Zee is van strategisch belang voor de EU met betrekking tot energieleveringen. Het bevat veel potentieel voor het strategische doel van diversificatie van de EU, maar ook in de regio. De synergie moet daarom een dialoog over energieveiligheid instellen met de staten in de regio, met als regelgevend kader het ENB en de EURussische energiedialoog, en met het oog op expansie van de energiegemeenschap. Het moet een transparant, niet-discriminerend kader worden, in lijn met het acquis voor energieproductie en –transit van de EU. Andere focussen liggen op alternatieve energiebronnen, energie-efficiëntie en het verbeteren van de bestaande infrastructuur, alsook de constructie van nieuwe infrastructuur. Daarbij wordt nagegaan of er een mogelijkheid is om een wettelijk kader te construeren tussen het ENB en de EU voor de gemeenschappelijke belangen van energieleveringen, -transit en -vraag (Europese 11
Wegens de recente toetreding van Oekraïne tot de Energiegemeenschap, wordt er in deze masterproef niet dieper op ingegaan.
42
Commissie, 2007b). Met betrekking tot de doelstelling om het aqcuis van de EU uit te breiden naar de transitlanden, kunnen we dus zeggen dat er vooruitgang is en dat de EU op die manier invloed kan verwerven op Oekraïne. In het brede kader van markthervormingen, ook met betrekking tot de energiesector, zijn er andere problemen, namelijk de corruptie en minieme transparantie van het Oekraïens energiebeleid, en de energierelaties met Rusland. Sommige Oekraïense politici hebben lang winstgevende banden gehad met Gazprom en Russische politici, en dit maakte hen rijk en politiek machtig (Nichol et al., 2007). Het gebrek aan transparantie in de energiesector was reeds aanwezig in de Koetsjma-periode. In deze periode was barter (ruilhandel) veelvoorkomend (Pirani, 2007). Door het gebrek aan transparantie in de energiesector en de vaagheid in de energiehandel zijn er verschillende mogelijkheden tot corruptie. Omdat de energiesector een centrale rol heeft in de Oekraïense economie, verspreidt die corruptie zich snel over andere economische sectoren, hetgeen het investeringsklimaat laag houdt (Balmaceda, 2004). Hoewel Joelia Timosjenko in 2005 de strijd met de corruptie aanbond, heeft dit niet veel opgeleverd (Pirani, 2007). Corruptie is nog altijd hoog in de gassector. Gas dat gegenereerd wordt uit binnenlandse productie is bestemd voor Oekraïense huishoudens en organisaties die door de overheid worden gesteund. Dit gas wordt gesubsidieerd. Het gas dat geïmporteerd wordt, is bestemd voor de industriële consumptie. Dit schema wordt echter niet altijd gevolgd. Bedrijven die verbonden zijn aan politici doen aan ruilhandel, of exporteren het gas bestemd voor binnenlandse markt. Daarbij zijn er ook verschillende mysterieuze intermediaire bedrijven (die gas kopen en verkopen) die helemaal niet transparant zijn (Chow & Elkind, 2009). De enorme schulden die Oekraïne aan Gazprom heeft, dragen bij tot de corruptie. Ze kunnen de corruptie verbergen, waardoor slechts weinig politieke actoren actie hebben ondernomen om de energierelaties met Rusland transparanter te maken. Zo verandert het schuldencijfer van Oekraïne keer op keer. En meestal zijn de cijfers die de regering berekent verschillend van die van de Oekraïense energiebedrijven (Balmaceda, 2009). Verschillende vooruitgangsrapporten van het ENB geven aan dat anti-corruptie maatregelen slechts weinig effect genereren. In het vooruitgangsrapport van 2006 stelt de Europese Commissie dat het investeringsklimaat niet verbetert, en er meer beleidsinitiatieven nodig zijn met betrekking tot anticorruptiemaatregelen, transparantie en privatisering. In 2006 werd Oekraïne lid van GRECO, een initiatief van de Europese raad. Het is een groep van staten die actie ondernemen tegen corruptie. Binnen GRECO werd de anti-corruptie strategie van Oekraïne herzien (Europese Commissie, 2006d). Door de interne machtsstrijd na de Oranje revolutie is er niet veel ruimte meer vrijgemaakt voor de initiële strijd tegen corruptie, omdat het land gekenmerkt werd door een immobilisme. Dit wordt door de Europese Commissie erkend in het vooruitgangsrapport van 2007. Het stelt dat er geen vooruitgang is geweest in de strijd tegen corruptie en dat er geen rekening werd gehouden met de aanbevelingen van GRECO (Europese Commissie, 2008b). In 2008 stelde de commissie dat de corruptie gestegen was (Europese Commissie, 2009b).
43
We kunnen stellen dat de EU met het ENB vooruitgang heeft geboekt op vlak van sterkere integratie met Oekraïne als transitland. De Zwarte Zee Synergie kan een forum zijn waarin de Oekraïense doelstellingen (onafhankelijkheid van Rusland en het behouden van haar status als transitland) beter tegemoet worden gekomen. Het is ook een forum waarin zowel de EU, Rusland als Oekraïne met elkaar in contact kunnen komen. Op vlak van markthervormingen en het verbeteren van het investeringsklimaat is er echter een deficit. De corruptie blijft stijgen in Oekraïne. De moeilijke vooruitgang van dit vlak kan te maken hebben met het feit dat het ENB geen perspectief op lidmaatschap aanbiedt, dit zou in lijn zijn met de aangehaalde auteurs in hoofdstuk 1.3. Niewiem (2007) heeft het over de expectation-realization gap, waarbij Oekraïne het ENB ziet als een tussenstap naar lidmaatschap. Omdat de EU het niet zo ziet, blijven de Oekraïense verwachtingen uit (Niewiem, 2007). Mede daarom zal Oekraïne ook een meer pragmatische houding aannemen tegenover het ENB (Solonenko, 2006, in: Niewiem, 2007). Sinds 2007 onderhandelen de EU en Oekraïne over een nieuw akkoord dat het PSA moet vervangen. In 2008 werd beslist dat het een associatieakkoord zal worden, gericht op de verdieping van de politieke en economische integratie met de EU. Sinds de toetreding van Oekraïne aan de WTO in 2008 wordt ook een deep and comprehensive free trade area geconstrueerd tussen de EU en Oekraïne, als een integraal deel van het associatieakkoord (Europese Unie, 2010b).
4.3.5
EU-Oekraïne energierelaties: bilateraal en multilateraal
In 2005, vlak voor het eerste Russisch-Oekraïense gasdispuut in januari 2006, werd op een EUOekraïne top het Memorandum of Understanding on the energy sector (MoU) getekend. Het MoU is een bilateraal instrument. De grootste uitdaging in deze samenwerkingsovereenkomst is het operationeel houden van het gastransportnetwerk van Oekraïne, alsmede de veiligheid van het netwerk. Het MoU omvat verschillende „stappenplannen‟. De drie belangrijkste plannen met betrekking tot het hoofddoel zijn: het plan voor integratie van elektriciteit en gas, het plan voor veiligheid van energieleveringen en transit, en het plan voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie (Europese Commissie, 2011b). De slaagkansen van het memorandum zijn redelijk hoog. Ze is gebaseerd op gemeenschappelijke belangen. In het MoU wordt gesteld dat de integratie van beide energiemarkten voordelen voor beide staten oplevert. In deze context moet de graduele adoptie van het EU acquis een grote stap zijn in de richting van economische integratie en verdiepen van politieke samenwerking. Er wordt tevens een hydrocarbon technical support group opgericht voor expertise, aanbevelingen en uitwisseling van informatie voor het gastransitnetwerk van Oekraïne (Blair, Barroso & Yushchenko, 2005). In verschillende opzichten houdt het MoU rekening met de strategische doelen van Oekraïne in de gassector. Ze wil haar status als belangrijk transitland behouden, en ze heeft nood aan modernisering
44
van deze transitpijpleidingen. In dat opzicht wil het MoU bijdragen tot modernisering van het transitsysteem, hervorming doorvoeren van de transitroutes (rekening houdend met de strategische belangen van Oekraïne), en bijkomende transitroutes en energiebronnen onderzoeken voor zowel Oekraïne, en door Oekraïne naar de EU (Blair, Barroso & Yushchenko, 2005). Dit laatste draagt bij tot het Oekraïense doel om meer onafhankelijk te worden van Rusland voor gasleveringen en transit. De EU helpt Oekraïne ook met het moderniseren van de transportpijpleidingen. In 2009 werd een conferentie gehouden voor mogelijke investeerders in het Oekraïense gaspijpleidingen. Dit werd georganiseerd door zowel de EU als de Oekraïense regering. Ook hier vallen de belangen samen. Oekraïne zal voor de EU het belangrijkste transitland blijven in de nabije toekomst, terwijl investeringen voor modernisering in het transitsysteem het strategische doel van Oekraïne ondersteunen om haar belang als transitland te behouden. Dit wordt ook erkend in de openingsspeech van toenmalig Europees commissaris voor energie Piebalgs. Hij stelt wel dat Oekraïne vlug moet aantonen dat ze de gasregelgeving van de EU zal overnemen in het kader van haar toetreding tot de energiegemeenschap. Ze moet aan de potentiële investeerders duidelijk maken dat dit vlug zal gebeuren om de investeringen in het transitsysteem economisch levensvatbaar te maken (Europese Unie, 2009c). Op een ander vlak kan Europa de doelstellingen van Oekraïne minder goed beïnvloeden, namelijk de prijsregelingen voor gas. In het MoU wordt gesteld dat prijzen van elektriciteit en gas moeten worden hervormd om de transitie naar een open markt in Oekraïne te bewerkstelligen (Blair, Barroso & Yushchenko, 2005). Door de Russisch-Oekraïense gascrisissen in 2006 en 2009 werden deze hervormingen immers versneld. Na de Oranje Revolutie suggereerde toenmalig president Joesjtsjenko dat de transporttarieven voor Russisch gas naar Europa zich aan de marktprijzen zouden moeten aanpassen. Gazprom stemde daar meteen mee in (Stern, 2005). Maar aan het begin van 2006 eiste Gazprom ook marktprijzen voor gasleveringen. Oekraïne wou echter een overgangsperiode. Toen alle voorstellen door Oekraïne geweigerd werden, stopte Gazprom de gastoevoer naar Oekraïne op 1 januari 2006. De overeenkomst die een einde maakte aan de crisis verhoogde de prijzen voor gasleveringen (Stern, 2006). Hetzelfde gebeurde in 2009. Er werd na het conflict overeengekomen om de prijzen te doen stijgen tot 80% van de Europese prijzen in 2009 (Pirani et al., 2009). De prijsbepaling wordt dus nog steeds onderhandeld op basis van bilaterale overeenkomsten tussen Rusland en Oekraïne, wat de prijshervormingen en de transitie naar een open markt in de weg staat. Ook gaat er veel ruilhandel gepaard met deze overeenkomsten. Zo stelde Gazprom voor om een lagere prijs voor energieleveringen in te stellen in ruil voor aandelen in het gasttransportsysteem van Oekraïne, dit werd echter geweigerd (Stern, 2006). In 2010 werd een nieuwe overeenkomst gesloten voor vermindering van de gasprijzen, deze keer in ruil voor een verlengen van de huur van de basis in Sevastopol waar de Russische Zwarte Zee vloot verblijft (Pirani et al., 2010). Anno 2011 stelt president Janoekovitsj dat hij de overeenkomst wil herzien omdat hij het discriminerend vindt en de
45
gasprijzen te hoog vindt (Victor Yanukovych, President of Ukraine, 2011). De ruilhandel in de bilaterale overeenkomsten zorgen voor het niet-transparante karakter van de Oekraïense energiehandel met Rusland. Dit heeft gevolgen voor de EU, van wie het de prijzen voor transit van het gas bestemd voor Europa, ook door deze overeenkomsten worden bepaald. Veel vooruitgang is er op dit gebied niet gekomen. Ook op de binnenlandse Oekraïense markt is er een probleem met de prijzen, die worden sterk gesubsidieerd door de overheid, waardoor de prijzen de importkosten niet reflecteren. Op dit vlak moet er nog meer vooruitgang komen (Piebalgs, Ferrero-Waldner & Prodan, 2009). De toekomst zal uitwijzen of de Oekraïense toetreding tot de energiegemeenschap deze problemen kan oplossen. Door de toetreding gaat Oekraïne bindende verplichtingen aan om de kern van het Europese energiebeleid door te voeren in de eigen regelgeving om zo een transparante marktstructuur op te bouwen. Dit moet ook het investeringsklimaat verbeteren (Energy Community, 2011b). Een multilateraal forum voor energiesamenwerking wordt aangereikt in het Oosters partnerschap. Het partnerschap werd opgericht in 2008 en is eigenlijk een vervolg op het ENB, aangezien het geen perspectief op lidmaatschap biedt (Wolczuk, 2010). Dit partnerschap zorgt voor een versterking van samenwerking met de Oosterse buurlanden van de EU (Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland) en 3 landen van de Zuid-Kaukasus (Georgië, Armenië en Azerbeidzjan). Dit partnerschap moet het ENB versterken. Het is tevens complementair aan de Zwarte Zee Synergie (Cichocki, 2010). Volgens de Europese Commissie antwoordt dit partnerschap op de vraag naar meer integratie met de EU door de Oosterse buren. In het partnerschap zijn twee samenwerkingsvormen voorzien: een bilateraal en een multilateraal. Binnen het multilaterale forum zijn er vier thematische platformen. Eén daarvan heeft betrekking op energie (Europese Commissie, 2008c). Het wil een structuur organiseren van veiligheidsmechanismen,
zoals
waarschuwingsmechanismen
(EWMs).
Alweer
wordt
de
harmonisering met het EU acquis een expliciete doelstelling, alsmede een onderling verbonden en gediversifieerde energiemarkt. Het moet ook bijdragen tot de doelstelling van diversificatie van energieleveringen van de EU, vandaar dat Centraal-Aziatische landen betrokken worden (Europese Commissie, 2008c). Gezien de korte levensduur van dit instrument, is het moeilijk de impact van de EU op Oekraïne in te schatten. Wanneer we de impact van de EU bekijken in de hierboven besproken instrumenten, dan kunnen we vermoeden dat de EU vooruitgang zal boeken in het overbrengen van het acquis. Vooral omdat Oekraïne nu ook tot de energiegemeenschap is toegetreden. Maar Oekraïne heeft ook problemen met het Oosters partnerschap. De Oekraïense eerste minister Azarov stelde dat de term „Oosters partnerschap‟ de graad van samenwerking tussen de EU en Oekraïne niet tegemoet komt. Ook de commissaris voor financiële planning is die mening toegedaan. Hij zegt dat Oekraïne een te groot land om in dezelfde groep en regeling met andere landen te worden behandeld (Government Portal, 2010b). In dit opzicht kunnen we afleiden dat Oekraïne liever op bilaterale wijze zou worden benaderd. Het is inderdaad zo dat de ex-Sovjetstaten een gemeenschappelijke erfenis hebben, maar ze zijn ook essentieel verschillend, niet in het minst vanwege hun geografie en aspiraties
46
ten opzichte van de EU (Wolczuk, 2010). We kunnen zien dat dit verschil in aspiratie door de EU wordt genegeerd, wat door Oekraïne niet in dank wordt afgenomen. Volgens Wolczuk (2010) zullen de problemen die het ENB teisteren, ook in het Oosters partnerschap terugkomen.
4.3.6
De toekomst: Rusland en de WTO
Hoewel de Wereldhandelsorganisatie (WTO) het centrum van de normen voor wereldhandel is, vermijdt ze traditioneel om zich bezig te houden met energie (Belyi, 2009). Door het strategisch belang van oliehandel in de wereldeconomie, werd energie in het verleden als iets speciaals beschouwd. Daardoor werd energiehandel vooral in politieke context besproken, niet in het multilaterale kader van de toenmalige GATT12. Tot de jaren ‟90 waren de meeste energie-exporterende landen dan ook geen lid van de GATT (UNCTAD, 2000). Toen sommige grote energie-exporterende landen toch lid werden van de GATT, werd er aandacht aan energie geschonken in de multilaterale onderhandelingsronden, zoals de Tokio Ronde en de Uruguay Ronde. Deze bereikten echter niet veel door tegenstand van de energie-exporterende landen. Vandaar dat niet iedereen de mening deelt dat de bestaande WTO-regelingen ook voor de energiesector gelden. WTO-regels gaan vooral over het wegwerken van importbarrières, terwijl de energiesector vooral te maken heeft met exportbarrières. Door het belang van energieveiligheid zijn importtarieven op energie relatief laag, terwijl de exporttarieven een belangrijke inkomstenbron zijn voor energie-exporterende landen. Energiehandel is dus zeer verschillend van handel in andere goederen (Selivanova, 2007). Toch kunnen sommige regels, hoewel niet specifiek voor de energiehandel gemaakt, wel betrekking hebben op energie. Zo bijvoorbeeld de regels voor exporttarieven. Onder deze regel moet men dezelfde tarieven hanteren voor verschillende markten, onder het principe van most favoured nation. Dit principe moet worden toegepast op elk lid van de WTO (Selivanova, 2007). Een andere regelgeving is het subsidiëringsregime van de WTO. De basis van deze regelgeving is de „overeenkomst over subsidies en compenserende maatregelen‟. Veel energie-exporterende landen hanteren andere tarieven voor de exportmarkt en de binnenlandse markt. Deze dubbele prijzen kunnen worden beschouwd als subsidiëringen dat export beïnvloeden (Haghighi, 2007). De prijscontroles kunnen ook leiden tot een verschil in prijs tussen de eigen bedrijven en de buitenlandse bedrijven op de binnenlandse markt. De lage prijzen voor de eigen bedrijven kunnen eveneens gezien worden als subsidies, aangezien het de binnenlandse producten competitiever maakt (Selivanova, 2007). Een probleem bij de toetreding van Rusland tot de WTO is dit systeem van dubbele prijzen. Dit systeem wordt ook door Rusland toepast in zijn gassector. In de onderhandelingen met Rusland wordt dit prijsverschil door sommige leden van de WTO beschouwd als een exportsubsidie (Tarr & 12
General Agreement on Tariffs and Trade, voorganger van de World Trade Organisation (WTO) (UNCTAD, 2000).
47
Thomson, 2004). In de toetredingsonderhandelingen willen deze WTO-leden, waaronder de EU, een level playing field creëren. Ze zijn immers bang dat hun binnenlandse industrieën nadelen zullen ondervinden van de prijsvoordelen die de toetredende landen hanteren (Selivanova, 2007). Ze zetten dan ook druk op Rusland om de prijzen meer op één lijn te leggen. Rusland vat dit echter op als het opleggen van grotere economische kosten, omdat het winsten zou verliezen op de Europese markt (Tarr & Thomson, 2004). Rusland stelt dat de eisen verder gaan dan de normen van de WTO, en dat deze eisen een WTO-plus akkoord zouden vereisen. Rusland weigert om bindende verplichtingen aan te gaan om zijn energiebeleid te veranderen (Selivanova, 2007). In 2003 werden de bilaterale onderhandelingen tussen de EU en Rusland over de Russische toetreding tot de WTO aangevat. De onderhandelaars van de EU legden verschillende eisen neer in verband met de gassector. Deze eisen hadden onder andere betrekking op het verminderen van exporttarieven voor gas, het eindigen van Gazproms monopolie op export naar Europa, en het verhogen van gasprijzen op de binnenlandse markt (het einde van de dubbele prijzen) (Stern, 2005). In 2004 is de laatste herziening gebeurd van de overeenkomsten tussen de EU en Rusland voor de Russische toetreding tot de WTO (World Trade Organization, 2011a). Er werd hierover niet veel openbaar gemaakt. Het bleek dat er vooral veel aandacht was voor de verhoging van de binnenlandse prijzen op de Russische markt. Er werden geen toegevingen gedaan aan de Russische kant voor het openbreken van Gazproms monopolie op export. De grootste toegeving die de EU kon bemachtigen was de ratificering van het Kyoto Protocol, iets wat minder politiek gevoelig lag voor Poetin dan de liberalisering van de gasmarkt (Stern, 2005). Hoewel dit bilaterale akkoord prijsverhogingen bevat, blijven dubbele prijzen bestaan in Rusland. Dit is te wijten aan de onduidelijkheid over de hervormingen van de gasmarkt in Rusland. De Europese eis om prijsverhogingen in het bilaterale akkoord worden daarbij eerder uit eigen politieke en economische overwegingen gesteld (Beyli, 2009). De WTO zelf heeft nog nooit een beschuldiging geuit over dubbele prijzen, dit is onder meer het gevolg van de abstracte definitie van het begrip „subsidies‟ onder het subsidiëringsregime (Haghighi, 2007). De EU probeert in deze bilaterale akkoorden dus haar eigen visie en doelstellingen te implementeren. Hoewel Rusland toegaf om prijsverhogingen door te voeren, zien we dat deze slechts zeer traag doorgevoerd worden. Een tweede probleem in verband met de Russische toetreding tot de WTO is de relatie van de WTO ten opzicht van het ECT, en dan vooral in verband met transit. „Vrijheid van transit‟ wordt vooropgesteld in artikel V van de GATT. Dit wil zeggen dat WTO-leden niet mogen weigeren om energie te transporteren ofwel naar een WTO- lid, ofwel vanuit een WTO-lid. het gaat dus om gelijke behandeling. Over de interpretatie van dit artikel blijven er vragen bestaan. Veel staten waar transitproblemen zich voordoen zijn immers geen lid van de WTO (Selivanova, 2007). Het transitland Oekraïne werd pas lid van de WTO in 2008 (World Trade Organization, 2011b). Voor Oekraïne verandert er op dit vlak niet veel, ze is immers ook lid van het ECT. Dit verdrag heeft ook een artikel dat „vrijheid van transit‟ inhoudt, en dat gebaseerd is op de WTO-regels. De WTO-regelingen werden
48
ingekapseld in het ECT, als basis voor energiehandel en transit. Ze heeft dus veel gelijkenissen met de regelgeving van de WTO. In verband met transit benadrukt het ECT de principes van nondiscriminatie, maar het breidt de transitregelgeving uit. Zo wordt het de leden verboden om transit te onderbreken, teneinde eisen bij te zetten in een lopend conflict met een ander land (Selivanova, 2007). Onder het ECT zijn de gasonderbrekingen die zich reeds hebben voorgedaan dus niet wettelijk. Zoals gezegd in hoofdstuk 4.3.1 heeft Rusland het ECT niet geratificeerd en voelt het zich niet gebonden door het verdrag. Ze kan daarom dezelfde bezorgdheden in verband met transit, die ze had ten opzichte van het ECT, uiten ten opzichte van de WTO. Maar omdat de regels over „vrijheid van transit‟ binnen de WTO veel ruimer worden geïnterpreteerd en omdat veel discussie rond dit thema nog steeds niet werd gevoerd, zal Rusland door toetreding tot de WTO zich niet in dezelfde mate verplicht voelen de regels te volgen als in het geval van het ECT. Rusland kan tegenover de WTO een meer pragmatische koers varen. Na toetreding zal ze eveneens kunnen meestappen in discussies over vrijheid van transit, waarop het, als groot energie-exporterend land, naar mijn mening veel druk zal kunnen uitoefenen. Een derde probleem heeft te maken met investeringen. De energiesector wordt gedomineerd door bedrijven die eigendom zijn of gecontroleerd worden door de staat. In toetredingsonderhandelingen van de energie-exporterende landen, proberen WTO leden daarom vaak eisen te stellen met betrekking tot het openbreken van de staatsgeleide monopolies (Selivanova, 2007). Zo deed ook de EU in de bilaterale onderhandelingen met Rusland in 2004 (Stern, 2005). Doch, er werden hier door Rusland geen toegevingen op gedaan. Het wordt immers bekritiseerd als het overstijgen van WTO-normen. Toch kan het gebrek aan investeringen, en het gebrek aan toelaten van buitenlandse bedrijven in de energiesector, een gevaar vormen voor de Europese energieveiligheid. Het is niet zeker hoe betrouwbaar de energieleveringen van Gazprom zijn, door het gebrek aan investeringen. Gazprom zelf doet weinig aan exploratie of nieuwe productie. Ze wil vooral aandelen in de downstream sectoren in Europa (Tymoshenko, 2007). Daarbij wil Gazprom geen buitenlandse partners in de ontwikkeling van nieuwe gasvelden zoals de Shtokman- en Yamal-velden, terwijl deze velden zeer belangrijk zijn voor Europa. Ze zijn ook op zeer moeilijk ontginbare plaatsen gelegen, wat recente technologie vereist (Perovic & Orttung, 2007). Er is dus een probleem met de investeringsstrategie van Gazprom. Ze heeft genoeg reserves, maar deze worden niet ontwikkeld, ten voordele van nieuwe pijpleidingsystemen en zich inwerken in de Europese distributiesector (Tymoshenko, 2007). Aangezien het openbreken van Gazprom geweigerd werd door Rusland in haar toetredingsonderhandelingen, lijkt de toetreding van Rusland tot de WTO zijn doelstelling tot controle over de energiesector niet te beïnvloeden. Uit de uiteenzetting van de vorige EU-Rusland instrumenten hebben we gezien dat de EU haar macht niet op een effectieve manier kan uitoefenen ten opzichte van Rusland. Ze blijft steeds proberen om via marktprincipes Rusland in het gelid te doen lopen. Doch, Rusland heeft een andere politiek voor, waarbij energie niet enkel economische voordelen oplevert, maar ook als politiek instrument wordt
49
gebruikt. In deze uiteenzetting over de WTO zien we gelijkaardige tendensen, die toelaten een voorspelling te doen over de toetreding van Rusland tot de WTO. Zoals gezegd is het openbreken van Gazprom geen toegeving aan Russische kant geweest in de toetredingsgesprekken. Nochtans zien Tarr & Thomson (2004) voordelen voor de Russische economie indien concurrentie werd toegelaten in de productie van gas, en derde staten werden toegelaten aan het pijpleidingsysteem. Ook Perovic & Orttung (2007) zien voordelen in Westerse hulp voor Rusland. Het feit dat Rusland het monopolie over Gazprom wil behouden volgt dus uit politieke overwegingen. Waarschijnlijk zal Rusland een eerder pragmatische koers varen ten opzichte van de WTO. In 2009, op een persconferentie in Minsk, stelde Medvedev: “…the WTO is not the first and last goal. Our goal is to develop our economy, so that our citizens can live in comfort. The WTO is a means to an end, an institution which helps to create a level playing field, removes trade barriers, and does not allow protectionism-that‟s what the WTO is. It‟s an important institution, but it is after all just an institution. We would like to participate in this institution” (President of Russia, 2009b). Uit deze stelling blijkt dat de WTO een middel is om het doel (de modernisering van de economie) te bereiken. Hervormingen in de gassector die niet tot dit doel bijdragen, zullen ook niet via de WTO worden gerealiseerd. Daarbij heeft Rusland ook veel aandacht voor de douane-unie met Wit-Rusland en Kazachstan, die op 1 januari 2010 van start ging. Verschillende regels, zoals het gemeenschappelijk extern tarief, zijn niet voordelig voor de EU en zullen de EU op extra kosten jagen. Daarbij zal de douane-unie overgaan tot een eengemaakte markt tegen 2012. Hoewel er door de leden van de douane-unie werd gesteld dat de overeenkomsten over de eengemaakt markt volledig in lijn zouden zijn met de regelgeving van de WTO, is dit nog lang niet het geval, en zal dit in de toekomst zeer goed opgevolgd moeten worden (Europese Commissie, 2010d). Het zou dus kunnen dat er zich in de toekomst een spanning zal ontwikkelen tussen de WTO en de douane-unie. Rusland kan immers uit beiden voordelen halen. Kazakstan en Wit-Rusland zijn ook nog geen WTO-leden. Volgens mij zal de EU de doelstellingen van Rusland niet kunnen beïnvloeden via de WTO.
5. Conclusie
Deze masterproef onderzocht de macht die de EU kan uitoefenen op de Russische en Oekraïense energiepolitiek, teneinde de Europese energieveiligheid te verhogen, en conflicten zoals de RussischOekraïense gasconflicten van 2006 en 2009 te vermijden, of de negatieve gevolgen ervan te beperken. De invloed die de EU kan uitoefenen om de doelstellingen van beide landen te veranderen of te convergeren met de eigen doelstellingen, wordt in deze masterproef als zwak beschouwd. In het geval van Rusland heeft het ECT gefaald. Het PSA en de energiedialoog focussen zich vooral op marktopening, marktprincipes en investeringsklimaat. Het is duidelijk dat de EU met deze instrumenten haar eigen principes probeert te exporteren. In het geval van Rusland is dit echter niet
50
gelukt. Via de instrumenten probeert de EU vooral economische voordelen in de energiesector te verwerven. Voor Rusland is gas echter een strategisch instrument, met een grote politieke waarde. Energie is het middel om Rusland terug op de wereldkaart te zetten. Dit wordt door de EU te weinig begrepen. De lidstaten van de EU beschouwen energie als een belangrijk politiek instrument. Het recht van de individuele lidstaten om hun eigen beleid te voeren met betrekking tot energieveiligheid, energieleveringen en energiemix wordt dan ook niet in vraag gesteld (Europese Commissie, 2006b). De EU zelf heeft vooral macht op economisch vlak, en met betrekking tot liberalisering van de gasmarkt (Beyli, 2010). Daardoor zal de EU ook meer economische invloed proberen uitoefenen dan effectieve politieke druk zetten op Rusland. De principes van het ECT echter, die voor de EU van groot belang zijn, zijn voor Rusland een stap te ver. Ze wil immers haar controle niet verliezen over de strategische energiesector. Daarom zal ook de toetreding tot de WTO, op wiens principes de regelingen van het ECT grotendeels gebaseerd zijn, naar mijn mening geen veranderingen teweeg brengen in de energiedoelstellingen van Rusland. In het geval van Oekraïne kan de EU meer druk uitoefenen om haar acquis over te nemen. Nochtans is ook hier de vraag of de verwachtingen van beide staten wel goed op elkaar zijn afgestemd. Door het immobilisme in de Oekraïense politiek zijn immers nog steeds niet veel hervormingen bereikt, iets waar de EU op aanstuurt. Aan de andere kant streeft Oekraïne nog steeds naar lidmaatschap van de EU, maar daar is de EU nog niet klaar voor. In de gassector probeert Oekraïne haat status als belangrijk transitland te behouden en haar gasafhankelijkheid van Rusland te reduceren door, bijvoorbeeld, nieuwe pijpleidingsystemen te steunen. De Europese steun gaat echter uit naar pijpleidingen die Russische steun genieten. Ook met het ENB en het Oosters Partnerschap is Oekraïne niet tevreden. Door de toetreding van Oekraïne aan de energiegemeenschap zal ze bindende bepalingen van het EU-acquis moeten overnemen. Het is de vraag of de Oekraïense binnenlandspolitieke situatie deze aanpassing mogelijk zal maken. Wat de samenwerking op vlak van energie ook moeilijk maakt, is het ontbreken van multilateraal forum waarbij zowel Rusland, Oekraïne als de EU betrokken zijn. De Zwarte Zee Synergie is er wel, maar deze instelling focust zich niet specifiek op energie of gas. Een trilaterale benadering is de beste manier om de leveringen aan Europa veilig te stellen, wat ook door Wilson (2010) wordt erkend. Maar in de huidige situatie, die door deze masterproef werd onderzocht, is de rol die de EU kan spelen in Russisch-Oekraïense gasconflicten slechts zwak. Dit is in lijn met de geraadpleegde literatuur.
51
Referenties Literatuur
Aalto, P., Westphal, K. (2008). Introduction. In P. Aalto (Ed.), The EU-Russian energy dialogue. Europe‟s future energy security. Cornwell/Hampshire: Ashgate Publishing Limited. Adams, J. S. (2002). Russia‟s gas diplomacy. Problems of Post-Communism, 49 (3), 14-22. Aslund, A. (2008a). Putin‟s economic legacy. Russian Analytical Digest, 36, 5-8.
Aslund, A. (mei, 2008b). Russia energy and the European Union: perspectives on Gazprom. Speech before the European People‟s Party, European Parliament. Brussel.
Bachkatov, N. (2011). La diplomatie energétique de la Fédération de Russie: forces et limites. Nietgepubliceerd doctoraat, Université Libre de Bruxelles, Faculté des Sciences Sociales et Politiques. Baghat, G. (2006). Europe‟s energy security: challenges and opportunities. International Affairs, 82 (5), 961-975. Balmaceda, M. M. (2004). Ukraine‟s persistent energy crisis. Problems of Post-Communism, 51 (4), 40-50.
Balmaceda, M. M. (2009). Background to the Russia-Ukrainian gas crisis: clarifying central issues and concepts. Russian Analytical Digest, 53, 22-23. Baran, Z., Tuohy, E. (2006). Energy security: Ukraine‟s existential challenge. Washington: Center for Eurasian Policy, Hudson Institute.
Baran, Z. (2007). EU energy security: time to end Russian leverage. The Washington Quarterly, 30 (4), 131–144.
Barysch, K. (2004). The EU and Russia: strategic partners or squabbling neighbours? Londen: Centre of European Reform.
Barysch, K. (2006). The EU and Russia: from principle to pragmatism? Londen: Centre of European Reform.
52
Barysch, K. (2010). Can and should the EU and Russia reset their relationship? Londen: Centre of European Reform.
Beyli, A. V. (2009). Reciprocity as a factor of the energy investment regimes in the EU–Russia energy relations. Journal of World Energy Law and Business, 2 (2), 117-128. Beyli, A. V. (2010). EU external energy policies: a paradox of integration. In J. Orbie (Ed.), Europe‟s global role: external policies of the European Union (pp. 203-215). Farnham: Ashgate.
Chow, E., Elkind, J. (2009). Where East meets West: European gas and Ukrainian reality. The Washington Quarterly, 32 (1), 77-92.
Cichocki, M. (2010). European neighbourhood policy or neighbourhood policies? In K. Henderson, C. Weaver (Eds.), The black sea region and the EU policy. The challenge of divergent agendas (pp. 928). Farnham: Ashgate Publishing Limited.
Coolsaet, R. (2010). Macht en waarden in de wereldpolitiek: actuele vraagstukken in de internationale politiek. Gent: Academia Press.
Correljé, A., van der Linde, C. (2005). Energy supply security and geopolitics: a European perspective. Energy Policy, 34, 532-543.
Dannreuther, R. (2006). Developing the alternative to enlargement: the European neighbourhood policy. European Foreign Affairs Review, 11, 183–201.
de Jong, S., Wouters, J., Sterkx, S. (2009). The EU in multilateral security governance: the case of the Russian-Ukrainian gas dispute. Working Papers, 30. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven. De Haas, M. (2009). Medvedev‟s security policy: a provisional assessment. Russian Analytical Digest, 62, 2-5.
Dimitrova, A., Dragneva, R. (2009). Constraining external governance: interdependence with Russia and the CIS as a limit to the EU's rule transfer in the Ukraine. European Journal of Public Policy, 16 (6), 853-872. Emerson, M. (2004). The EU-Russia-US triangle. CEPS Policy Brief, 52, 1-8.
53
Fachinotti, M. (2007). Will Russia create a gas cartel? Russian Analytical Digest, 18, 14-16. Finon, D., Locatelli, C. (2008). Russian and European gas interdependence: could contractual trade channel geopolitics? Energy Policy, 36, 423-442. Fredholm, M. (2005). The Russian energy strategy and energy policy: pipeline diplomacy or mutual dependence? Russian Series, 5/41. England: Defence Academy of the United Kingdom, Conflict Studies Research Centre.
Gawrich, A., Melnykovska, I., Schweikert, R. (2010). Neighbourhood europeanization through ENP: the case of Ukraine. Journal of Common market Studies, 48 (5), 1209-1235.
Goldthau, A. (2008). Rhetoric versus reality: Russian threats to European energy supply. Energy Policy, 36, 686–692.
Goldthau, A., Witte, J. M. (2009). Back to the future or forward to the past? Strengthening markets and rules for effective global energy governance. International Affairs, 85 (2), 373-390.
Hadfield, A. (2008). EU-Russia energy relations: aggregation and aggravation. Journal of Contemporary European Studies, 16 (2), 231–248.
Haghighi, S. S. (2007). Energy security: the external legal relations of the European Union with major oil and gas supplying countries. Portland: Hart Publishing. Heinrich, A. (2008). Gazprom‟s expansion strategy in Europe and the liberalization of EU energy markets. In R. Orttung, J. Perovic, H. Pleines, H. Schröder (Eds.), Russia‟s energy sector between politics and business. Working Paper, 92. Bremen: Research Centre for East European Studies.
Jackson, R., Sorensen, G. (2007). Introduction to international relations. Theories and approaches (3th ed.). Hampshire: Oxford University Press.
Jaffe, A. M., Soligo, R. (2009). Energy security: the Russian connection. In D. Moran, J.A. Russel (Eds.), Energy security and global politics: the militarization of resource management. Oxon: Routledge
54
Khasson, V., Vasilyan, S., Vos, H. (2010). „Everybody needs good neighbours‟: the EU and its neighbourhood. In J. Orbie (Ed.), Europe‟s global role. External policies of the European Union (pp.217-237). Farnham: Ashgate.
Keohane, R. O., Nye J. S. (2001). Power and Interdependence (3th ed.). USA: Longman.
Konoplyanik, A., Wälde, T. (2006). Energy Charter Treaty and its role in international relations. Journal of Energy & Natural Resources Law, 24 (4), 523-558.
Konoplyanik, A. (2010). A common Russia-EU energy space (the new EU-Russia partnership agreement, acquis communautaire, the energy charter and the new Russian initiative). In K. Talus, P. L. Frattini (Eds.), EU-Russia energy relations (pp. 45-101). Brussel: Euroconfidentail. Kotkin, S. (2004). The energy dimension in Russian global strategy. It‟s Gogol, again. Texas: James A. Baker III Institute for public policy of Rice university.
Leonard, M., Popescu, N. (2007). A power audit of EU-Russia relations. Londen: European Council on Foreign Relations. Linkevičius, L. (2008). The European union neighbourhood policy towards Ukraine. The Lithuanian Foreign Policy Review, 21, 62-85.
Lynch, D. (2003). Russia faces Europe. Chaillot Papers, 60. Parijs: European Union, Institute of Security Studies. Lynch, D. (2004). Russia‟s strategic partnership with Europe. The Washington Quarterly, 27 (2), 99118.
Mankoff, J. (2009). Eurasian energy security. Council Special Report, 43. New York: Council on Foreign Relations.
McWilliams, W. C., Piotrowski, H. (2009). The world since 1945: a history of international relations. Boulder, Colorado: Lynne Rienner Publishers, Inc.
Milov, V. (2006). The EU-Russia energy dialogue: competition versus monopolies. Parijs: Institut Français des Relations Internationales.
55
Mitrova, T. (2008). Gazprom‟s perspective on international markets. Russian Analytical Digest, 41, 26. Moravcsik, A. (1997). Taking preferences seriously: A liberal theory of international politics. International Organization, 51 (4), 513-553. Mroz, J. E., Pavliuk, O. (1996) Ukraine: Europe‟s linchpin. Foreign Affairs 75 (3), 52-62.
Niewiem, S. A. (2007). The nexus between ENP and European energy security. In B. Petersson, B. Törnquist-Plewa, (Eds.), Energy security in Europe. Proceedings from the conference “energy security Europe”. CFE Conference Papers Series, 2. Lund: Centre for European Studies at Lund University. Nichol J., Woehrel, S., Gelb, A. (2006). Russia‟s cutoff of natural gas to Ukraine: context and implications. CRS Report for Congress, RS22378. Washington: Congressional Research Service.
Noel, P. (2008). Beyond dependence: how to deal with Russian gas? Londen: European Council on Foreign Relations.
Nye, J.S. (1988). Neorealism and neoliberalism. World Politics, 40 (2), 235-251.
Orlowski, L. T. (1993). Indirect transfers in trade among former Soviet Union republics: sources, patterns and policy responses in the post-Soviet period. Europe-Asia Studies, 45 (6), 1001-1024. Orttung, R. (2008). Putin‟s political legacy. Russian Analytical Digest, 36, 2-5. Perovic, J., Orttung, R. (2007). Russia‟s energy policy: should Europe worry? Russian Analytical Digest, 18, 2-7.
Perovic, J. (2008). Russian energy power abroad. Russian Analytical Digest, 33, 2-5.
Piebalgs, A. (2009). EU-Russia energy relations: common goals and concerns. EU-Russia Centre Review: EU-Russia Energy Relations, 9, 3-6. Pifer, S. (2009). Ukraine‟s geopolitical choice, 2009. Eurasian Geography and Economics, 50 (4), 387-401. Pirani, S. (2007). Ukraine‟s gas sector. Oxford: Oxford Institute for Energy Studies.
56
Pirani, S. (2009a). The Russo-Ukrainian Gas Dispute, 2009. Russian Analytical Digest, 53, 2-5.
Pirani, S. (2009b). Ukraine: a gas dependent state. In S. Pirani (Ed.), Russian and CIS gas markets and their impact on Europe (pp. 93-131). Hampshire: Oxford University Press. Pirani, S. (2010). Change in Putin‟s Russia: power, money and people. Londen: PlutoPress.
Pirani, S., Stern, J., Yafimava, K. (2009). The Russo-Ukrainian gas dispute of January 2009: a comprehensive assessment. Oxford: Oxford Institute for Energy Studies.
Pirani, S., Stern, J., Yafimava, K. (2010). The April 2010 Russo-Ukrainian gas agreement and its implications for Europe. Oxford: Oxford Institute for Energy Studies.
Pleines, H. (2008). The natural gas conflict between Russia and Ukraine. Russian Analytical Digest, 53, 8-11.
Pointvogl, A. (2009). Perceptions, realities, concession-What is driving the integration of European energy policies? Energy Policy, 37, 5704–5716.
Puglisi, R. (2008). A window to the world? Oligarchs and foreign policy in Ukraine. In S. Fischer (Ed.), Ukraine: Quo Vadis? Parijs: Institute for Security Studies.
Rosner, K. (2006). Gazprom and the Russian state. Londen: GMB Publishing Ltd.
Rutland, P. (2008). Russia as an energy superpower. New Political Economy, 13 (2), 203-210. Sakwa, R. (2004). Putin: Russia‟s choice. Londen: Routledge.
Selivanova, Y. (2007). The WTO and energy. WTO rules and agreements of relevance to the energy sector. Issue paper, 1. Geneva: International Centre for Trade and Sustainable Development (ICTSD).
Seliverstov, S. (2009). Russia and the EU: current legal problems. Parijs: Institut Français des Relations Internationales.
Smith, K. C. (2004). Russian energy politics in the Baltics, Poland, and Ukraine. A new stealth imperialism? Washington: CSIS.
57
Smith, K. C. (2006). Security implications of Russian energy policies. CEPS Policy Brief, 1-12, 1-5.
Smith, K. C. (2007). Russian energy pressure fails to unite Europe. Centre for Strategic and International Studies Euro-focus, 13 (1), 1-8.
Smith, K. E. (2005). The outsiders: the European neighbourhood policy. International Affairs, 81 (4), 757-773.
Smith, K. E. (2011). Enlargement, neighbourhood and European order. In C. Hill, M. Smith (Eds.), International relations and the European Union (2nd ed.) (pp. 299-324). New York: Oxford University Press.
Stern, J. (2005). The Future of Russian Gas and Gazprom. Oxford: Oxford University Press.
Stern, J. (2006). Natural gas security problems in Europe: the Russian-Ukrainian crisis of 2006. AsiaPacific Review, 13 (1), 32-59.
Tarr, G., Thomson, P. D. (2004). The merits of dual pricing of Russian natural gas. Oxford: Blackwell Publishing Ltd.
Tekin, A., Williams, P.A. (2010). Geopolitics of the Euro-Asia energy nexus: the European Union, Russia and Turkey. Hampshire: Palgrave MacMillan.
Tymoshenko, Y. (2007). Containing Russia. Foreign Affairs, 86 (3).
van der Linde, C., Greving, G. (2006). Turbulentie in de pijpleiding. Gasconflict Rusland-Oekraïne en Russisch-Europese energierelaties. Internationale Spectator, 60 (4), 186-192.
van Ham, P. (1994). Ukraine, Russia and European security: implications for western policy. Chaillot papers, 13. Brussel: Institute of Security Studies of WEU.
Vanmaele, S., Criekemans, D. (2008). Geopolitiek van de energie: de Russische uitdaging. Antwerpen: steunpunt buitenlands beleid.
Victor, N. M. (2008). Gazprom: gas giant under strain. Working Papers, 71. USA: Stanford University.
58
Waltz, K. N. (1979). Theory of International Politics. USA: McGraw-Hill, Inc.
Waltz, K. N. (2000). Structural realism after the cold war. International Security, 25 (1).
Westphal, K. (2006). Energy policy between multilateral governance and geopolitics: whither Europe? Internationale Politik und Gesellschaft, 4, 44-62.
Westphal, K. (2009). Europe held hostage? Russian Analytical Digest, 53, 15-18. Wilson, A. (2010). Dealing with Yanukovych‟s Ukraine. Londen: European Council on Foreign Relations.
Woehrel, S. (2009a). Ukraine: current issues and US policy. CRS Report for Congress, RL33460. Washington: Congressional Research Service.
Woehrel, S. (2009b). Russian energy policy towards neighbouring countries. CRS Report for Congress, RL34261. Washington: Congressional Research Service.
Wolczuk, K. (2008). Ukraine and its relations with the EU in the context of the European neighbourhood policy. In S. Fischer (Ed.), Ukraine: Quo Vadis? Parijs: Institute for Security Studies.
Wolczuk, K. (2010). Convergence without finalité: EU strategy towards post-Soviet states in the wider Black Sea region. In K. Henderson, C. Weaver (Eds.), The black sea region and the EU policy. The challenge of divergent agendas (pp. 47-62). Farnham: Ashgate Publishing Limited.
Wolowski, P. (2008). Ukrainian politics after the Orange Revolution - How far from democratic consolidation? In S. Fischer (Ed.), Ukraine: Quo Vadis? Parijs: Institute for Security Studies.
Yergin, D. (2006). Ensuring energy security. Foreign Affairs, 85 (2), 69-75. Youngs, R. (2009a). Energy security: Europe‟s new foreign policy challenge. Londen: Routledge.
Youngs, R. (2009b). Democracy promotion as external governance? Journal of European Public Policy, 16 (6), 895–915.
59
Persberichten Afp (2004, 22 november). Omstreden verkiezingswinst voor premier Oekraïne. De Standaard. Geraadpleegd op 30 mei 2011 op www.destandaard.be Akkerman, F. (2010, 28 december). Premier Poetin speelt rechter. De Standaard. Geraadpleegd op 14 juni 2011 op www.destaandaard.be Balmforth, T. (2011, 11 april). The king‟s speech. Washington Post, Russia Now. Geraadpleegd op 31 april 2011 op http://russianow.washingtonpost.com/ Boersema, W. (2004, 8 december). Oekraïense president Koetsjma speelt sluw kat-en-muisspel. De Standaard. Geraadpleegd op 30 mei 2011 op www.destandaard.be Buyse, A. (1999, 9 november). Oekraïne ‟s toekomst ligt in Westen. De Standaard. Geraadpleegd op 30 mei 2011 op www.destandaard.be
De Cock, J. (2004, 27 oktober). Oekraïne naar stembus in sfeer van revolutie. De Standaard. Geraadpleegd op 30 mei 2011 op www.destandaard.be
Dsl (2008, 9 december). Nieuwe coalitie in Oekraïne. De Standaard. Geraadpleegd op 30 mei 2011 op www.destandaard.be
Olearchyk, R. (2010, 14 februari). Yanukovich victory upheld in Ukraine. Financial Times. Geraadpleegd op 30 mei 2011 op www.ft.com
Psr (2002, 24 september). Opnieuw demonstraties tegen president Oekraïne. De Standaard. Geraadpleegd op 30 mei 2011 op www.destandaard.be
Kramer, A. (2008, 13 augustus). Russia claims its sphere of influence in the world. New York Times. Geraadpleegd op 18 mei 2011 op www.nytimes.com
Kramer, A. (2009, 2 januari). Russia cuts of gas deliveries to Ukraine. New York Times. Geraadpleegd op 25 maart 2011 op www.nytimes.com
Myers, S. L. (2005, 9 september). Ukraine leader fires cabinet as reform coalition splits. New York Times. Geraadpleegd op 14 juli op www.nytimes.be
60
Socor, V. (2008, 10 februari). Trans-Black Sea pipeline: another chance for Georgia, Ukraine and Europe. The Ukrainian Weekly. Geraadpleegd op 15 juni 2011 op http://www.ukrweekly.com/ “Wet tegen toetreding NAVO” (2010, 3 juli). De Standaard. Geraadpleegd op 1 juni 2011 op www.destandaard.be
Officiële documenten en internetmateriaal Blair, T., Barroso, J. M., Yushchenko, V. (2005). Memorandum of understanding on co-operation in the field of energy between the European Union and Ukraine. Kyiv. Geraadpleegd op 16 juni 2011 op http://ec.europa.eu/energy/international/bilateral_cooperation/doc/ukraine/2010_ukraine_mou.pdf
BP (2010). BP statistical review of world energy, June 2010. Londen: BP Statistical Review of World Energy, BP p.l.c. Energy Charter (2011). 1991 Charter. Geraadpleegd op 28 mei 2011 op http://www.encharter.org/index.php?id=29&L=0 Energy Charter Secretariat (2004). The energy charter treaty and related documents. A legal framework for international energy cooperation. Brussel: Energy Charter Secretariat Energy Charter Secretariat (2009). Status of ratification of the energy charter treaty. Brussel: Energy Charter Secretariat. Energy Community (2011a). Area of work. Geraadpleegd op 4 juli 2011 op http://www.energycommunity.org/portal/page/portal/ENC_HOME/AREAS_OF_WORK Energy community (2011b). News. Geraadpleegd op 16 juni 2011 op http://www.energycommunity.org/portal/page/portal/ENC_HOME/NEWS Europese Commissie (2004a). commission staff working paper. European neighbourhood policy, country report Ukraine. SEC(2004)566. Brussel: Europese Commissie. Geraadpleegd op 14 juni 2011 Europese Commissie (2004b). Communication from the commission. European neighbourhood policy strategy paper. COM(2004) 373 final. Brussel: Europese Commissie. Europese Commissie (2004c) EU/Ukraine action plan. Geraadpleegd op 16 juni 2011 op http://ec.europa.eu/world/enp/pdf/action_plans/ukraine_enp_ap_final_en.pdf
61
Europese Commissie (2006a). Groenboek: een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa. COM(2006) 105 definitief. Brussel: Europese Commissie. Europese Commissie (2006b). An external policy to serve Europe‟s energy interests. Paper from the commission/SG/HR to the European council. S160/06. Geraadpleegd op 14 april 2011 op http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/reports/90082.pdf
Europese Commissie (2006c). Factsheet: EU-Russia common economic space. Geraadpleegd op 13 juni 2011 op http://www.eeas.europa.eu/russia/sum11_06/com_eco_space.pdf
Europese Commissie (2006d). Commission staff working document. Accompanying the communication from the commission to the council and the European parliament on strengthening the European neighbourhood policy. ENP progress report Ukraine. SEC(2006) 1505/2. Brussel: Europese Commissie.
Europese Commissie (2007a). Communication from the commission to the European council and the European parliament: an energy policy for Europe. COM (2007) 1 final. Brussel: Europese Commissie.
Europese Commissie (2007b). Communication from the commission to the council and the European parliament: black sea synergy – a new regional cooperation initiative. COM(2007) 160 final. Brussel
Europese Commissie (2008a). Communication from the commission to the European parliament, the council, the European social and economic committee and the committee of regions. Second strategic energy review. An EU energy strategy and solidarity action plan. COM(2008) 781 final. Brussel: Europese Commissie.
Europese Commissie (2008b). Commission staff working document. Accompanying the communication from the commission to the council and the European parliament. „Implementation of the European neighbourhood policy in 2007‟. Progress report Ukraine. SEC(2008) 402. Brussel: Europese Commissie.
Europese Commissie (2008c). Communication from the commission to the European parliament and the council. Eastern Partnership. COM(2008) 823 final. Brussel: Europese Commissie.
Europese Commissie (2009a). Commission staff working document. Accompanying document to the proposal for a regulation of the European parliament and the council concerning measures to
62
safeguard security of gas supply and repealing Directive 2004/67/EC: The January 2009 gas supply disruption to the EU: an assessment. SEC(2009) 977 final. Brussel: Europese Commissie.
Europese Commissie (2009b). Commission staff working document. Accompanying the communication from the commission to the European parliament and the council. Implementation of the European Neighbourhood Policy in 2008. Progress report Ukraine. SEC(2009) 515/2. Brussel: Europese Commissie.
Europese Commissie. (2010a). EU energy and transport in figures. Luxembourg: Publications Office of the European Union.
Europese Commissie (2010b). Mededeling van de Commissie aan het Europees parlement, de Europese raad, het Europees sociaal en economisch comité en het comité van de regio‟s. Energie2020: Een strategie voor een concurrerende, duurzame en continu geleverde energie. COM(2010) 639 definitief. Brussel: Europese Commissie.
Europese Commissie (DG Trade) (2010c). Countries: Russia. Geraadpleegd op 13 juni 2011 op http://ec.europa.eu/trade/creating-opportunities/bilateral-relations/countries/russia/
Europese Commissie (DG Trade) (2010d). Customs Union between Russia, Belarus and Kazakhstan: implementation - state of play. Geraadpleegd op 22 juni 2011 op http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2010/december/tradoc_147124.pdf
Europese Commissie (DG Energy) (2011a). EU-Russian energy dialogue: the first ten years. Brussel: Europese Commissie, Directoraat-Generaal voor Energie.
Europese Commissie (DG Energy) (2011b). External dimension. Ukraine. Geraadpleegd op 16 juni 2011 op http://ec.europa.eu/energy/international/bilateral_cooperation/ukraine_en.htm
Europese Unie (1997). Agreement on partnership and cooperation establishing a partnership between the European communities and their member states and the Russian Federation. Geraadpleegd op 13 juni 2011 op http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:21997A1128(01):EN:NOT
Europese Unie (1998). Partnership and cooperation agreement between the European communities and their member states, and Ukraine. L 49/3. Geraadpleegd op 15 juni 2011 op http://ec.europa.eu/world/agreements/downloadFile.do?fullText=yes&treatyTransId=659
63
Europese Unie (2001) Country strategy paper 2002-2006. National indicative programme 2002-2003. Ukraine. Geraadpleegd op 15 juni 2011 op: http://eeas.europa.eu/ukraine/csp/02_06_en.pdf Europese Unie (2005). Annex 1: Road Map for the common economic space, building blocks for sustained economic growth. Geraadpleegd op 13 juni 2011 op http://www.eeas.europa.eu/russia/docs/roadmap_economic_en.pdf Europese Unie (2006). European Commission approves terms for negotiating new EU–Russia agreement. IP/06/910. Brussel. Geraadpleegd op 14 juni 2011 op http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/06/910 Europese Unie (2007). Energizing Europe: a real market with secure supply. IP/07/1361. Brussel. Geraadpleegd op 15 juni 2011 op http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/07/ 1361&format=HTML&aged=1&language=en&guiLanguage=en Europese Unie (2008). Review of EU-Russia relations. MEMO/08/678. Brussel. Geraadpleegd op 14 juni 2011 op http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=MEMO/08/ 678&format=HTML&aged=0&language=EN&guiLanguage=en Europese Unie (2009a). Statement from the president Barroso and commissioner Piebalgs on the agreement for the gas monitoring. IP/09/33. Brussel. Geraadpleegd op 10 juni 2011 op http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/09/33&language=en Europese Unie (2009b). EU – Russia Energy Dialogue. Memo/09/121. Geraadpleegd op 14 juni 2011 op http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=MEMO/09/ 121&format=HTML&language=en
Europese Unie (2009c). Andris Piebalgs, energy commissioner, EU-Ukraine energy security. Opening speech at the International Investment Conference on the Rehabilitation of Ukraine‟s Gas Transit Network. Brussels, 23 march 2009. SPEECH/09/146. Brussel. Geraadpleegd op 16 juni 2011 op http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=SPEECH/09/146&format=HTML&aged=0 &language=EN&guiLanguage=en
Europese Unie (2010a). Work plan for activities within the EU-Russia partnership for modernization. working document. Geraadpleegd op 13 juni op http://eeas.europa.eu/russia/docs/eu_russia_workplan_2010_en.pdf
64
Europese Unie (2010b). Fourth joint progress report. Negotiations on the EU-Ukraine association agreement. Brussels/Kyiv. Geraadpleegd op 16 juni 2011 op http://eeas.europa.eu/ukraine/docs/joint_progress_report4_association_en.pdf
Europese Unie (2011). José Manuel Durão Barroso president of the European commission statement by President Barroso following the Russia-EU Summit joint press conference with the Russian president, Dmitry Medvedev, and the European council president Herman Van Rompuy Nizhny Novogorod, 10 June 2011. SPEECH/11/430. Nizhny Novogorod. Geraadpleegd op 14 juni 2011 op http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=SPEECH/11/430&format=HTML&aged=0 &language=EN&guiLanguage=en
Gazprom (2011a). About Gazprom. Geraadpleegd op 20 mei 2011 op http://www.gazprom.com/about/history/chronicle/1989-1995/
Gazprom (2011b) Strategy. Geraadpleegd op 20 mei 2011 op http://www.gazprom.com/strategy/
Government Portal (2010a). Mykola Azarov: November 22, in Brussels we will discuss the modernization of the Ukrainian GTS. Geraadpleegd op 20 mei 2011 op http://www.kmu.gov.ua/control/en/publish/article?art_id=243778599&cat_id=244314975
Government Portal (2010b). Mykola Azarov to take part in the meeting of the Ukraine-EU Cooperation Council. Geraadpleegd op 16 juni 2011 op http://www.kmu.gov.ua/control/en/publish/article?art_id=243472210&cat_id=244314975
Government Portal (2011). Transit of gas through Ukraine economically is the most comprehensible to the Russian Federation and EU. Geraadpleegd op 20 mei 2011 op http://www.kmu.gov.ua/control/en/publish/article?art_id=244294001&cat_id=244314975
International Energy Agency (IEA) (2006). Ukraine energy policy review 2006. Parijs: IEA publications
International Energy Agency (IEA) (2009a). World energy outlook 2009. Executive summary. Parijs: OECD/IEA.
International Energy Agency (IEA) (2009b). Natural gas market review 2009. Parijs: IEA Publications.
65
International Energy Agency (IEA) (2010). World energy outlook 2010. Executive summary. Parijs: OECD/IEA.
Kristenko, V., Lamoureux, P. (2001). EU-Russia energy dialogue. Synthesis report. Brussels/Moscow. Geraadpleegd op 14 juni 2011 op http://ec.europa.eu/energy/international/russia/doc/reports/progress1_en.pdf Khristenko, V., Piebalgs, A. (2006). EU-Russia energy dialogue. Seventh progress report. Moscow/Brussels. Geraadpleegd op 14 juni 2011 op http://ec.europa.eu/energy/international/russia/doc/reports/progress7_en.pdf Ministry of Energy of the Russian Federation (2003). Summary of the energy strategy of Russia for the period of up to 2020. Moscow: Ministry of Energy of the Russian Federation.
Ministry of Foreign Affairs of the Russian Federation (2008, 12 juli). The foreign policy concept of the Russian Federation. Geraadpleegd op 20 mei 2011 op http://www.mid.ru/bdomp/nsosndoc.nsf/1e5f0de28fe77fdcc32575d900298676/869c9d2b87ad8014c32575d9002b1c38!OpenDocu ment
Ministry of Fuel and Energy of Ukraine (2006). Energy strategy of Ukraine for the period until 2030. Kiev: Ministry of Fuel and Energy.
North Stream (2011). The Pipeline. Geraadpleegd op 18 maart 2011 op http://www.nordstream.com/en/project.html
Oettinger, G. H., Shmatko, S. I. (2010). Joint report EU-Russia energy dialogue 2000-2010: opportunities for our future energy partnership. Brussels/Moscow. Geraadpleegd op 14 juni 2011 op http://ec.europa.eu/energy/international/russia/doc/reports/2010-11-report-10thtanniversaryfinal.pdf
Piebalgs, A., Ferrero-Waldner, B., Prodan, Y. (2009). EU-Ukraine energy cooperation. Fourth joint EU-Ukraine report. Implementation of the EU-Ukraine memorandum of understanding on energy cooperation during 2009. Geraadpleegd op 17 juni 2011 op http://ec.europa.eu/energy/international/bilateral_cooperation/doc/ukraine/2009_12_04_report.pdf
Piebalgs, A. Khristenko, V. (2007). EU-Russia energy dialogue. Eighth progress report. Brussels/Moscow. Geraadpleegd op 13 juni 2011 op http://ec.europa.eu/energy/international/russia/doc/reports/progress8_en.pdf
66
Piebalgs, A., Shmatko, S. (2008). EU-Russia energy dialogue. Ninth progress report. Parijs. Geraadpleegd op 13 juni 2011 op http://ec.europa.eu/energy/international/russia/doc/reports/progress9_en.pdf
Piebalgs, A., Shmatko, S. (2009). Energy dialogue EU-Russia. Tenth progress report. Moscow. Geraadpleegd op 13 juni op http://ec.europa.eu/energy/international/russia/doc/reports/progress10_en.pdf
Poetin, V. (2007, 2 oktober) Speech at the 43rd Munich Conference on Security Policy. Munchen. Geraadpleegd op 20 mei 2011 op http://www.securityconference.de/archive/konferenzen/ rede.php?menu_2007=&menu_konferenzen=&sprache=en&id=179&
Poetin, V. (2008, 11 februari). Speech at a gala evening to celebrate the 15th anniversary of Gazprom‟s Incorporation. Geraadpleegd op 20 mei op http://www.gazprom.com/about/history/events/15years/speech01/
President of Russia (2006). Press conference following Russia-EU Summit. Sochi. Geraadpleegd op 13 juni 2011 op http://archive.kremlin.ru/eng/speeches/2006/05/25/2352_type82914type82915_106078.shtml
President of Russia (2008a). Interview given by Dmitry Medvedev to television channels Channel One, Rossia, NTV. Sochi. Geraadpleegd op 18 mei 2011 op http://archive.kremlin.ru/eng/speeches/2008/08/31/1850_type82912type82916_206003.shtml President of Russia (2008b) Beginning of meeting with foreign business leaders. Sint-Petersburg. Geraadpleegd op 14 juni op http://archive.kremlin.ru/eng/speeches/2008/06/07/1600_type82914type84779_202295.shtml President of Russia (2009a). News conference following Russia-EU summit. Khabarovsk. Geraadpleegd op 14 juni 2011 op http://archive.kremlin.ru/eng/speeches/2009/05/22/1419_type82915_216713.shtml
President of Russia (2009b). Answers to questions of Russian journalists. Minsk. Geraadpleegd op 25 juni 2011 op http://archive.kremlin.ru/eng/speeches/2009/11/27/1812_type82915_223060.shtml President of Russia (2010, 12 juli). Speech at meeting with Russian ambassadors and permanent representatives in international organizations. Geraadpleegd op 13 juni op http://eng.kremlin.ru/transcripts/610
67
Raad van de Europese Unie (2010a). Joint statement on the partnership of modernization. EU-Russia Summit, 31 may-1 june. Rostov-on-Don: Raad van de Europese Unie.
Raad van de Europese Unie (2010b). 14th EU-Ukraine summit, joint press statement. Brussel: Raad van de Europese Unie.
South Stream (2011). Route. Geraadpleegd op 18 maart 2011 op http://south-stream.info/?L=1
UNCTAD (2000). Trade agreements, petroleum and energy policies. Executive summary. New York/Geneva: United Nations. Victor Yanukovych, President of Ukraine (2010, 25 februari). President Viktor Yanukovych's inauguration address to the Verkhovna Rada of Ukraine. Geraadpleegd op 1 juni 2011 op http://www.president.gov.ua/en/news/16600.html Victor Yanukovych, President of Ukraine (2010b). Viktor Yanukovych: I want to change the situation for the better. Geraadpleegd op 1 juni 2011 op http://www.president.gov.ua/en/news/16630.html
Victor Yanukovych, President of Ukraine (2011). President tells Bloomberg about Ukraine's European integration, relations with Russia. Geraadpleegd op 1 juni 2011 op http://www.president.gov.ua/en/news/20179.html White Stream (2009). Diversifying Europe‟s gas imports. The pipeline. Geraadpleegd op 18 juni 2011 op http://www.gueu-whitestream.com/main.php?id=17&lang=eng
World Trade Organization (2011a). Accessions. Russian Federation. Geraadpleegd op 25 juni 2011 op http://www.wto.org/english/thewto_e/acc_e/a1_russie_e.htm
World Trade Organization (2011b). Member information. Ukraine and the WTO. Geraadpleegd op 25 juni 2011 op http://www.wto.org/english/thewto_e/countries_e/ukraine_e.htm
68