UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Journalistiek vs. peer-2-peer: een exploratief onderzoek naar de beeldvorming van internetpiraterij in de Vlaamse pers
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 24 914
Jeroen De Bodt
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting JOURNALISTIEK PROMOTOR: PROF. DR. DIRK VOORHOOF COMMISSARIS: LIC. JEROEN DE KEYSER COMMISSARIS: LIC. KATRIEN VAN DER PERRE
ACADEMIEJAAR 2008 - 2009
i
ABSTRACT In dit werk trachten we na te gaan op welke manier internetpiraterij een beeld heeft gekregen in de Vlaamse pers. Dit veelzijdig fenomeen is niet alleen meer weg te denken uit de cyberwereld, ook in de pers wordt er regelmatig over bericht. Het is ons echter onduidelijk welk beeld er door de jaren heen is ontstaan over internetpiraterij. Daarom proberen we aan de hand van een kwalitatief-interpreterende inhoudsanalyse te onderzoeken hoe enkele dagbladen aan dit fenomeen een beeld hebben gegeven. We kozen ervoor om artikels uit Het Laatste Nieuws en De Standaard grondig te analyseren, en dit uit twee periodes: de periode na de veroordeling van Napster in februari 2001 en na de veroordeling van The Pirate Bay in april 2009. Deze analyses worden voorafgegaan door een uitgebreide literatuurstudie waarin we de verschillende aspecten van internetpiraterij en journalistieke beeldvorming zullen uitspitten. We gaan onder andere dieper in op de P2P-technologie, ethische, economische en juridische aspecten van internetpiraterij en verschillende elementen die het journalistieke beeldvormingsproces kunnen beïnvloeden. Uit onze onderzoeksresultaten blijkt dat het beeld over internetpiraterij grotendeels bepaald wordt door het type krant. De toon in beide dagbladen is niet speciaal negatief of positief, maar eerder neutraal. Wel blijkt dat de berichtgeving en de beeldvorming uit Het Laatste Nieuws, een eerder populaire krant, nogal oppervlakkig blijft. Artikels uit een kwaliteitskrant zoals De Standaard vertonen daarentegen meer diepgang en laten meer ruimte voor nuance, wat direct een meer uitgebreid beeld schept over dit fenomeen zodat er ruimte ontstaat voor maatschappelijke discussie.
ii
Dankwoord De laatste maanden mocht mijn naaste omgeving om de haverklap de nodige porties gezeur en gevloek van mij verwerken. Een eindwerk in elkaar boksen gaat nu eenmaal gepaard met de nodige frustraties en vele “waarom toch?”-vragen. Toch is het bewonderenswaardig hoe diezelfde naaste omgeving er telkens in slaagde dat gezeur en gevloek om te toveren in ongebreideld optimisme. Dit was dan ook meermaals een stimulans om mijn werk tot een goed einde te brengen. Daarom wil ik in de eerste plaats mijn ouders bedanken van wie ik de kans kreeg om het maximum uit mijn studies te halen. Zij schonken me niet enkel het studentenleven in Gent, maar ook een onvergetelijke studie-ervaring in het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast verdienen mijn vriendin Barbara en kotgenoot Gertjan ook een bijzondere vermelding. Ook enkele leden van de vakgroep Communicatiewetenschappen ben ik dankbaar voor de handige tips en informatie die ze me gaven: dr. Pieter Maeseele, Jeroen De Keyser en prof. Steve Paulussen. Uiteraard ook prof. Dirk Voorhoof voor het promotorschap en de evaluatie van mijn tussentijdse versie. Tenslotte ook nog een dikke knipoog naar de leidingsploeg van Chiro Pamel voor de fantastisch ontspannende momenten samen!
iii
Inhoudsopgave Abstract..................................................................................................................................... ii! Dankwoord .............................................................................................................................. iii! Inhoudsopgave ........................................................................................................................ iv! Lijst met gebruikte grafieken, afbeeldingen, tabellen en bijlagen ................................... vii! Inleiding .................................................................................................................................... 1! DEEL I: literatuurstudie 1. Het internet: evolutie ........................................................................................................... 4! 1.1. Algemeen ....................................................................................................................... 4! 1.2. Het internet: korte geschiedenis en cijfers ................................................................. 4! 1.2.1.Van ARPANET naar Web 2.0: een overzicht ..................................................... 4! 1.2.2. Juridische vraagstukken bij Web 2.0: de rol van de ISP’s ............................... 5! 1.2.3. Internetgebruikers in de wereld: een actuele stand van zaken......................... 9! 2. Muziekpiraterij: een overzicht ......................................................................................... 12! 2.1. Algemeen ..................................................................................................................... 12! 2.2. Home Taping Is Killing Music .................................................................................. 12! 2.3. De CD-R generatie en DRM ...................................................................................... 13! 2.4. Internetpiraterij.......................................................................................................... 14! 3. Peer-2-peer: een bijzonder netwerk................................................................................. 15! 3.1. Algemeen ..................................................................................................................... 15! 3.2. Definitie peer-2-peer................................................................................................... 15! 3.3. Evolutie P2P ................................................................................................................ 16! 3.4. P2P-modellen .............................................................................................................. 17! 3.4.1. Model 1: mediated (“centralised”) network ..................................................... 17! 3.4.2. Model 2: pure P2P (“decentralised”) network ................................................. 17! 3.4.3. Model 3: hybrid network.................................................................................... 18! 4. Internetpiraterij: een stand van zaken ............................................................................ 20! 4.1. Algemeen ..................................................................................................................... 20! 4.2. Een grondige definiëring............................................................................................ 20! 4.3. Ethische aspecten........................................................................................................ 21! 4.4. Economische aspecten ................................................................................................ 23! 4.5. Juridische aspecten..................................................................................................... 26! 4.5.1. De Belgische auteurswet ..................................................................................... 27! 4.5.2. Auteursrecht en Europa ..................................................................................... 30! 4.6. Peer-2-peer software: een overzicht.......................................................................... 31!
iv
4.6.1. Algemeen.............................................................................................................. 31! 4.6.2. Napster ................................................................................................................. 31! 4.6.3. Kazaa.................................................................................................................... 33! 4.6.4. Bittorrent ............................................................................................................. 34! 4.7. Nieuwe alternatieven .................................................................................................. 36! 4.8. Internetpiraterij in cijfers.......................................................................................... 37! 5. Journalistieke beeldvorming geanalyseerd ..................................................................... 38! 5.1. Algemeen ..................................................................................................................... 38! 5.2. Beeldvorming: verschillende invalshoeken .............................................................. 38! 5.2.1. Definitie beeldvorming ....................................................................................... 38! 5.2.2. Drie theoretische benaderingen voor representaties ....................................... 39! 5.2.3. Journalistieke beeldvorming: gatekeeping en beïnvloedingsfactoren............ 40! 5.2.4. Journalistieke beeldvorming: belangrijkste bronnen...................................... 44! 5.2.5. Journalistieke beeldvorming: nieuwswaarde.................................................... 46! 5.2.6. Journalistieke beeldvorming: deontologie ........................................................ 48! 5.3. Technieken voor beeldvormingsonderzoek.............................................................. 48! DEEL II: empirisch onderzoek 6. Onderzoeksplan ................................................................................................................. 51! 6.1. Onderzoekskader........................................................................................................ 51! 6.2. Onderzoeksvragen...................................................................................................... 51! 6.3. Onderzoeksopzet ........................................................................................................ 52! 7. Analyse en bespreking ....................................................................................................... 54! 7.1. Algemeen ..................................................................................................................... 54! 7.2. Case 1: Napster ........................................................................................................... 54! 7.2.1. Topic 1: actoren in nieuwsbericht ..................................................................... 54! 7.2.2. Topic 2: software en techniek ............................................................................ 59! 7.2.3. Topic 3: journalist-niveau .................................................................................. 60! 7.2.4. Topic 4: artikel-niveau........................................................................................ 63! 7.3. Case 2: The Pirate Bay............................................................................................... 63! 7.3.1. Topic 1: actoren in het nieuwsbericht ............................................................... 63! 7.3.2. Topic 2: software en techniek ............................................................................ 66! 7.3.3. Topic 3: journalist-niveau .................................................................................. 67! 7.3.4. Topic 4: artikel-niveau........................................................................................ 68! 7.4. Vergelijking beeldvorming Het Laatste Nieuws en De Standaard ........................ 69! 7.5. Besluit empirisch onderzoek...................................................................................... 70! 8. Besluit.................................................................................................................................. 72! v
9. Bibliografie ......................................................................................................................... 74! 10. Bijlagen ............................................................................................................................. 80!
vi
Lijst met gebruikte grafieken, afbeeldingen, tabellen en bijlagen Grafieken Grafiek 1: aantal internetgebruikers, geklasseerd per geografische regio (gebaseerd op cijfers van 31 maart 2009)
p. 9
Grafiek 2: aandeel internetgebruikers per geografische regio in de wereld (gebaseerd op cijfers van 31 maart 2009)
p. 10
Grafiek 3: penetratiegraad van internetgebruikers, geklasseerd per geografische regio (gebaseerd op cijfers van 31 maart 2009)
p. 10
Afbeeldingen Afbeelding 1: verloop downloadproces via Napster (eigen synthese)
p. 32
Afbeelding 2: Intra-individueel gatekeeping proces
p. 43
Afbeelding 3: Gatekeepers afhankelijk van routines en beleidsstructuur mediabedrijf
p. 43
Afbeelding 4: Invloeden op macroniveau: sociale en institutionele factoren
p. 44
Tabellen Tabel 1: 2nd generation P2P-software
p. 18
Tabel 2: 3rd generation P2P software
p. 19
Tabel 3: Overzicht topiclijst en deelvragen
p. 52
Bijlagen Bijlage 1: Overzicht geanalyseerde artikels
p. 80
vii
Inleiding Na vele jaren van crisis lijkt de rust een beetje terug te keren in de muziek – en filmindustrie dankzij de ontwikkeling van nieuwe businessmodellen. Maar ooit was het anders. De entertainmentsector werd namelijk lange tijd geteisterd door het probleem van illegale downloads: auteursrechtelijk beschermde werken werden door honderdduizenden surfers gratis verspreid. Door de snelle ontwikkeling van de moderne technologie in het laatste decennium, waaronder vooral het internet, werd het namelijk makkelijker dan ooit om via illegale kanalen gratis aan audiovisuele bestanden te geraken. Alsmaar meer films en video’s werden illegaal gedeeld. Diefstal via het internet werd een fenomeen, de geboorte van internetpiraterij was een feit. Dit fenomeen werd in de hand gewerkt door het stijgende aanbod van gratis software, die functioneerde volgens het peer-2-peer mechanisme. Dit maakte het delen van audiovisuele bestanden niet alleen eenvoudiger, maar ook vooral sneller. Dé pionier hierin was ongetwijfeld Napster. Al snel werden er verscheidene rechtszaken aangespannen wegens inbreuken op het auteursrecht. Uiteraard bracht dit ook enorme verliezen met zich mee, en sommige bedrijven gingen er zelfs failliet aan of moesten noodgedwongen fusioneren. Internetpiraterij ontging niemand, ook niet de verschillende media. Er werden al snel heel wat artikels gewijd aan deze problematiek. Verschillende belangengroepen werden aan het woord gelaten en elk hadden ze zo hun eigen verklaring over dit fenomeen. Om alles extra in de verf te zetten gingen journalisten soms heel grondig te werk in hun berichtgeving. Zo gaf bijvoorbeeld de Vlaamse krant Het Belang Van Limburg (HBVL) ooit eens een lijstje vrij van websites waar gratis muziek kon worden gedownload. Volgens de IFPI, die de belangen van de muziekindustrie verdedigt, spoorde de krant hiermee de mensen aan om illegaal te gaan downloaden. Dit kon volgens hen (IFPI) niet door de beugel en ze stapten hiermee naar de Raad voor de Journalistiek. Zij waren echter van oordeel dat zolang de “fundamentele waarden zoals het respect voor de rechten van de mens [niet] in het gedrang komen” de persvrijheid niet mag beknot worden (Rvdj, 9 september 2004). HBVL ging dus niet in de fout met deze publicatie. We kunnen ons nu de vraag stellen op welke manier internetpiraterij een beeld heeft gekregen in de Vlaamse pers. Is de berichtgeving hierover neutraal, of eerder omkaderd door positieve of negatieve bijklanken? Welke partijen komen er aan bod of worden weggelaten? Worden er vaak hyperlinks vermeld naast het artikel, waardoor de lezer de kans krijgt om te downloaden? Merken we een verschil op tussen berichtgeving in populaire kranten en kwaliteitskranten? Zijn het louter standaard persberichten, of heeft de journalist veel input? Door artikels uit 1
bepaalde cruciale periodes nauwkeurig te analyseren proberen we tot een helder inzicht te komen en duidelijke trends af te leiden. Om tot deze kennis te komen gaan we eerst dieper in op internetpiraterij zelf, en dit via een grondige literatuurstudie. We starten met een actueel overzicht omtrent Web 2.0 en het bijhorende auteursrechtenprobleem. We illustreren dit met enkele cases. Vervolgens geven we een korte evolutie van muziekpiraterij om daarna over te gaan tot de bespreking van het fenomeen peer-2-peer, waar we de technologie grondig analyseren. Met deze kennis in het achterhoofd besteden we nadien aandacht aan internetpiraterij in al zijn facetten (zowel ethisch, juridisch als economisch). Het is namelijk een begrip met vele ladingen en waarover reeds veel wetenschappelijk onderzoek bestaat. Om af te sluiten geven we ook nog de belangrijkste benaderingen mee wat betreft journalistiek beeldvormingsonderzoek. Niet alleen proberen we met dit literatuuronderzoek een huidige stand van zaken naar voor te brengen, ook trachten we hiermee enkele onduidelijke begrippen en concepten uit te klaren. In een tweede, empirisch luik trachten we dan een duidelijk beeld te schetsen over de beeldvorming van internetpiraterij in de Vlaamse geschreven pers. Dit doen we aan de hand van een kwalitatieve inhoudsanalyse van artikels uit twee cruciale periodes. Op die manier hopen we meer inzicht te krijgen op welke manier internetpiraterij een beeld heeft gekregen.
2
DEEL I: literatuurstudie
3
1. Het internet: evolutie 1.1. Algemeen In dit inleidende stuk bespreken we kort de evolutie van het internet in feiten en cijfers. Maar vooral staan we stil bij de hedendaagse ontwikkelingen op het internet, met in het bijzonder de focus op Web 2.0-toepassingen. We koppelen dit aan het auteursrechtenprobleem en illustreren dit met enkele cases. 1.2. Het internet: korte geschiedenis en cijfers 1.2.1.
Van ARPANET naar Web 2.0: een overzicht
Surfen op het net is voor velen onder ons een dagelijkse gewoonte geworden. Tien jaar geleden was het voor veel mensen echter nog een vreemd fenomeen. De wereld verkennen op een computer was toen nog iets heel bijzonder. Toch had het internet in die tijd al een hele evolutie achter de rug. Alles begon namelijk in 1957, wanneer het zogenaamde Advanced Research Projects Agency (ARPA) werd opgericht (FCC, n.d., pp. 35-3; Kleinrock, 2008, pp. 8-14; Winston, 1998, pp. 325-328). Het voornaamste doel van deze institutie was het nog sneller uitwisselen van onderzoeksresultaten en innovaties tussen verschillende onderzoekscentra en universiteiten in de Verenigde Staten. Om hun resultaten te verbeteren werden vier onderzoekscentra (Stanford Research Institute, de University of California – Santa Barbara, de University of California – LA en de University of Utah) via het zogenaamde ARPANET met elkaar verbonden (FCC, n.d.; Dejonghe, 2008a, pp. 246 – 247). Hiermee was de basis van het internet gelegd, maar het duurde nog vele jaren voor de grote doorbraak er kwam. Daarvoor zorgde o.a. Tim Berners-Lee, een Britse onderzoeker aan het CERN, de Europese Organisatie voor Nucleair Onderzoek. Hij ontwikkelde het http-protocol en de html-code, waarmee men met de behulp van een webbrowser (bijvoorbeeld Mozilla Firefox), een website kon samenstellen (Berners-Lee, 1996; Winston, 1998, pp. 333-334). Gaandeweg werd alsmaar meer mogelijk via het internet. Zo kon men midden jaren ’90 al vlot communiceren via chatboxen en was online winkelen heel eenvoudig geworden. Alles werd echter voornamelijk gekenmerkt door eenrichtingsverkeer, een top-down proces (White, 2007, 37): informatie werd enkel aangereikt door websites, en niet door surfers. De komst van het breedbandinternet bracht verandering in deze situatie. Niet alleen waren surfers continu verbonden met het internet, ook konden ze tegen een razendsnel tempo het web verkennen. Er werd meer ruimte gecreëerd voor user generated content, (ontspannende) informatie aangeleverd door de gewone computergebruiker. Dit bottom-up proces won sinds de laatste jaren enorm aan populariteit en gaat ook wel schuil onder de naam Web 2.0, dé webtechnologie van tegenwoordig. Volgens Murugesan (2007, p. 34) kunnen we deze sociale trend omschrijven als “a collection of 4
technologies, business strategies, and social trends. Web 2.0 is more dynamic and interactive than its predecessor, Web 1.0, letting users both access content from a Web site and contribute to it”. Daarnaast laat Web 2.0 ons toe “to keep up with a site’s latest content even without visiting the actual Web page. It also lets developers easily and quickly create new Web applications that draw on data, information, or services available on the Internet” (Murugesan, 2007, p. 34). Bekende voorbeelden van websites waar gebruikers regelmatig aan bijdragen zijn de videosite YouTube, de fotosite Flickr, de netwerksite Facebook en de online encyclopedie Wikipedia. 1.2.2.
Juridische vraagstukken bij Web 2.0: de rol van de ISP’s
Nu we een duidelijke omschrijving hebben van wat Web 2.0 betekent, kunnen we met enige voorzichtigheid stellen dat de vele toepassingen om muziek te downloaden, zoals Napster en Kazaa (cf. infra), in zekere zin een vorm van Web 2.0 avant la lettre waren. Deze programma’s zijn namelijk ook groot geworden dankzij bijdragen van verschillende surfers (peers, cf. infra). Maar een groot, en eveneens enorm belangrijk verschilpunt is dat het hier meestal om illegale bijdragen ging. De meeste aangevoerde content was auteursrechtelijk beschermd, maar werd gratis ter beschikking gesteld aan andere gebruikers. Vandaag is deze vorm van internetpiraterij nog steeds enorm populair. Maar ook op Web 2.0 websites, zoals YouTube, is veel geposte content eigenlijk auteursrechtelijk beschermd. De reproductie van audiovisuele bestanden is in veel gevallen verboden zonder expliciete toelating van de auteur (cf. infra, 4.5.1.). Toch wordt deze regel op YouTube regelmatig genegeerd. De onderzoekers WunschVincent & Vickery (2007, p. 85) halen dit ook aan in hun rapport over user created content (ucc) in het Web 2.0 tijdperk: “copyright issues arise when users post unaltered third party content (e.g. uploading parts of popular TV series without the explicit consent of the content owner)”. Wanneer we de proef op de som nemen vinden we op YouTube inderdaad heel wat afleveringen van bekende TV series. Ook slechts gedeeltelijke reproductie van auteursrechtelijk beschermd materiaal is niet toegelaten (Wunsch-Vincent & Vickery, 2007, p. 85). Maar hier dienen we ook het citaatrecht in ons achterhoofd te houden, waardoor lang niet alle auteursrechtelijk beschermde werken daarom per definitie illegaal gepost zijn. Verder in dit werk gaan we dieper in op deze regelgeving. Ondanks het feit dat het vaak de gebruikers zijn die inbreuken plegen tegen het auteursrecht, wordt het content platform (de dienstverlener of de Internet Service Provider (ISP)) door de rechthebbenden maar al te vaak verantwoordelijk geacht voor deze overtredingen.
5
Waarschijnlijk omdat zij het makkelijkst te bereiken zijn. De Belgische E-commercewet1 voorziet echter sinds 11 maart 2003 bepalingen rond de aansprakelijkheid van dienstverleners die een dienst leveren aan de informatiemaatschappij en optreden als tussenpersoon. Zo zijn deze uitgesloten van aansprakelijkheid als:
•
ze slechts dienst doen als doorgeefluik,
•
ze instaan voor de automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van informatie,
•
ze dienst doen als hosting,
•
en ze toegang verschaffen tot netwerken
Bovendien moeten ze elk voldoen aan een aantal strenge voorwaarden. Voorhoof & Van der Perre (2007b, p. 157) wisten de regels in verband met aansprakelijkheid voor ISP’s kort en krachtig samen te vatten in hun handboek Auteursrecht: “In essentie houdt dit in dat de ISP’s niet aansprakelijk zijn voor inbreuken, waaronder inbreuken op het auteursrecht, via hun infrastructuur of netwerk (server), wanneer zijn daaraan zelf geen medewerking hebben verleend en wanneer zij na melding desbetreffend, op alerte wijze zijn overgegaan tot het blokkeren of verwijderen van als onwettig of onrechtmatig aangewezen links, sites of diensten”. Een voorbeeld uit de Belgische rechtspraak wijst ons op de complexe situatie omtrent de aansprakelijkheid van ISP’s. Reeds voor de goedkeuring van de E-commercewet probeerde men via de rechtspraak al bepalingen vast te leggen wat betreft de aansprakelijkheid van ISP’s. We illustreren dit met een case uit 2001. Daarnaast bespreken we ook een meer recente buitenlandse case, want ook daar is dit nog steeds een complexe materie. A. IFPI/POLYGRAM t. BELGACOM SKYNET2 IFPI (nu opgegaan in de Belgian Entertainment Association) en Polygram (nu Universal Music) stelden vast dat sommige mensen op hun websites, die gehost werden door Belgacom Skynet, hyperlinks hadden vermeld die verwezen naar illegale MP3-bestanden. Deze werden ter beschikking gesteld op andere sites die door buitenlandse ISP’s werden gehost.
1
Wet betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, geraadpleegd op 10 juni 2009 op http://mineco.fgov.be/information_society/ecommerce/legislation/regulation/law_e_commerce_001.pdf 2 Hof van Beroep te Brussel, 13 februari 2001, Mediaforum 2001, 172.
6
Belgacom Skynet zou niet of niet tijdig gereageerd hebben op de klachten van de IFPI. Zelf beweren ze dat ze direct reageerden door haar klant te confronteren met de klacht, zodat die persoon de hyperlinks zelf kon verwijderen. Op die manier zou Belgacom Skynet op zijn manier aan de klacht tegemoet gekomen zijn. Maar omdat Skynet zelf de links niet verwijderde startten de IFPI en Polygram een procedure tegen hen op grond van de WPHC3. Ze vroegen de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel om aan Skynet de staking te bevelen van het ter beschikkingstellen van hyperlinks die verwezen naar sites met illegaal geposte MP3-bestanden. In eerste instantie gaf de rechter IFPI en Polygram gelijk en verwees hierbij naar artikels 93 en 95 van de Handelspraktijkenwet. Skynet stelt namelijk een daad die strijdig is met de eerlijke handelsgebruiken (het “aanbieden” van de hyperlinks die verwijzen naar illegale MP3-bestanden) en waarbij schade kan worden toegebracht aan de beroepsbelangen van IFPI en Polygram Records (de MP3bestanden worden illegaal gedownload, met financieel verlies tot gevolg). Belgacom Skynet tekende echter beroep aan tegen deze beslissing en wou duidelijkheid wat betreft zijn precieze verantwoordelijkheid omtrent het verwijderen van de links. Meer bepaald wilden ze antwoord vinden op de vraag: “moet de host-provider zelf (illegale?) links verwijderen of kan worden volstaan de klacht over te maken aan de klant met vraag zelf te verwijderen?” (Voorhoof & Van der Perre, 2007b, p. 157). Hierop stelde het hof van beroep te Brussel in zijn arrest twee uitgangspunten. Ten eerste brachten ze aan dat het aanbrengen van hyperlinks naar ongeoorloofde bestanden, terwijl men weet of dient te weten dat die illegaal zijn, een onrechtmatige daad uitmaken. Ten tweede wordt er verwezen naar de verwijderingsplicht door de ISP, die voortvloeit uit de zorgvuldige gedraging zoals deze conform de eerlijke handelsgebruiken in de sector als norm wordt aanvaard. De ISP moet echter pas actief optreden mits een bepaalde procedure is gevolgd. Er moet dus aan een aantal voorwaarden voldaan worden:
•
De muziekbestanden moeten tot het repertoire van IFPI/Polygram behoren
•
De host provider (Belgacom Skynet) moet op de hoogte gebracht worden van het bestaan van de bewuste pagina’s met hyperlinks naar illegale downloads, met daarbij het verzoek de hyperlinks te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken. Hiermee kan de host provider de illegaliteit vaststellen.
•
De host provider (Belgacom Skynet) krijgt vervolgens drie werkdagen de tijd om de links te verwijderen en de toegang te blokkeren, tenzij zij binnen dezelfde termijn kunnen bewijzen dat de muziekbestanden waar de hyperlinks naar verwijzen legaal zijn.
3
Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument
7
•
De geïntimeerden (IFPI en Polygram) dienen uitdrukkelijk te aanvaarden dat zij de verantwoordelijkheid zullen dragen voor het verwijderen of ontoegankelijk maken van de door hen aangeduide links en de host provider te vrijwaren indien later zou blijken dat de verwijderde of geblokkeerde inhoud legaal zou verklaard worden.
Het hof van beroep was uiteindelijk van oordeel dat IFPI deze procedure niet heeft nageleefd en dat ze onvoldoende hadden aangetoond dat Skynet niet gehandeld heeft zoals een normaal en zorgvuldig host provider, geplaatst in dezelfde omstandigheden. Het bestreden vonnis werd dan ook vernietigd en de oorspronkelijke vordering van IFPI werd ongegrond verklaard. Met deze uitspraak werden een aantal principes en criteria ingevoerd in verband met de aansprakelijkheid voor ISP’s. Een maand later werden de bepalingen wat betreft de aansprakelijkheid van Internet Service Providers uiteindelijk vastgelegd in de E-commercewet. B. Viacom t. YouTube & Google Ook in het buitenland doen zich soortgelijke kwesties voor. Een bekende case is de zaak Viacom vs. Youtube & Google in 2007 (O’Brien, 2007, pp. 1-3). Laatstgenoemden werden toen door Viacom, een van de grootste mediabedrijven uit de Verenigde Staten, gedagvaard wegens verschillende copyright-overtredingen. In zijn klacht was Viacom verontwaardigd over het foutieve gebruik van Web 2.0-toepassingen, en dan specifiek voor de videowebsite YouTube. Er werd namelijk te veel materiaal van Viacom door de gebruikers geupload, zonder hiervoor toestemming te vragen. De kern van de klacht bestond uit zes onderdelen, opgedeeld in directe en indirecte overtredingen. YouTube beging een directe overtreding door de “public performance, public display and reproduction” (O’Brien, 2007, p. 2) van het beschermde materiaal, m.a.w. de directe vertoning van audiovisueel materiaal aan de bezoekers. De indirecte overtredingen werden omschreven als een “inducement of copyright infringement, contributory copyright infringement and vicarious copyright infringement” (O’Brien, 2007, p. 3), m.a.w. andere mensen “aansporen” om de wet te overtreden. In zijn verdediging baseerde YouTube zich op de Digital Millenium Copyright Act uit 1998, waaruit onder andere blijkt dat internetdiensten slechts een beperkte verantwoordelijkheid dragen wanneer hun gebruikers de auteurswet overtreden. In tussentijd oordeelde de rechter dat YouTube de gegevens van zijn gebruikers moest vrijgeven aan Viacom, zodat zij konden controleren vanaf welke computers er content gepost werd (WLE, 2008, 4 juli). Deze uitspraak werd later bijgesteld: YouTube mocht voortaan de gebruikersinformatie in een geanonimiseerde vorm doorspelen, dit om de privacy van zijn gebruikers niet te schenden (VPB, 2008, 16 juli). Voorlopig is het nog steeds wachten op de start van het proces, dat waarschijnlijk pas in 2010 van start zal gaan. 8
1.2.3. Internetgebruikers in de wereld: een actuele stand van zaken Door de jaren heen steeg het aantal internetgebruikers explosief. Niet alleen werd de hardware om toegang te krijgen tot het world wide web heel wat goedkoper, ook werden er vanuit overkoepelende organisaties (bijvoorbeeld WIPO, cf. infra) harde inspanningen gedaan om iedereen op het net te krijgen. Op tien jaar tijd steeg het aantal internetgebruikers wereldwijd met zo’n 1,1 miljard en volgens de laatste metingen hebben vandaag wereldwijd zo’n 1,5 miljard mensen toegang tot het internet (Internet World Stats, 20094; Biltereyst, 2006, p. 128). Dit lijkt veel, maar vergeleken met de totaal geschatte wereldbevolking bedraagt de totale penetratiegraad vandaag slechts 23,8% (zie grafieken). Naar schatting verwacht men tegen 2012 maar liefst 2,1 miljard surfers online (Clickz, 2009). Grafiek 1: aantal internetgebruikers, geklasseerd per geografische regio (gebaseerd op cijfers van 31 maart 2009) (Internet World Stats, 2009)
4
Internet World Stats is een website die regelmatig actuele cijfers online zet omtrent het wereldwijd internetgebruik. De website maakt deel uit van de Miniwatts Marketing Group. Deze onderneming doet voortdurend marktonderzoek over de “Internet Industry” en rapporteert deze resultaten op verschillende websites (http://www.miniwatts.com/).
9
Grafiek 2: aandeel internetgebruikers per geografische regio in de wereld (gebaseerd op cijfers van 31 maart 2009) (Internet World Stats, 2009)
Grafiek 3: penetratiegraad van internetgebruikers, geklasseerd per geografische regio (gebaseerd op cijfers van 31 maart 2009) (Internet World Stats, 2009)
Wat ons het meest opvalt is dat Azië het meest aantal mensen online heeft. Wanneer we dan kijken naar de totale penetratiegraad van internetgebruikers in diezelfde regio merken we dat ze amper aan 17% geraken (grafiek 3). Een groot deel van de Aziatische bevolking heeft dus nog geen toegang tot het internet. Ook Afrika doet het enorm slecht wat betreft het aantal internetgebruikers in zijn continent. Slechts 5,6% zou toegang hebben tot het www. Dit is waarschijnlijk te wijten aan de slechte penetratie van ict-materiaal, waardoor het sowieso voor heel wat mensen onmogelijk is om een verbinding tot stand te brengen. Noord-Amerika en Oceanië doen het dan weer goed en hebben een penetratiegraad van boven de vijftig procent. Dit betekent dat in deze twee continenten telkens meer dan de helft van de inwoners kan sur-
10
fen op het internet. Europa is goed opweg om ook deze vijftig procent-kaap te overschrijden. Wellicht zal dit de komende jaren gebeuren.
11
2.
Muziekpiraterij: een overzicht 2.1. Algemeen
Vooraleer we een overzicht geven van muziekpiraterij tijdens de laatste drie decennia dienen we eerst een duidelijk onderscheid te maken tussen muziekpiraterij en internetpiraterij. Onder muziekpiraterij kunnen we zowel het illegaal tapen, branden als downloaden van muziek categoriseren. Een allesomvattende term waarmee we dus meestal de hele problematiek willen aankaarten. Wanneer we het echter hebben over internetpiraterij, dan heeft dit enkel betrekking op het illegaal verhandelen (up - en downloaden) van muziekbestanden over het internet. In de volgende paragrafen zullen we dus dieper ingaan op het concept muziekpiraterij. 2.2. Home Taping Is Killing Music Reeds voor de komst van het internet was er al sprake van muziekpiraterij. Omdat het hier slechts een beknopt overzicht betreft starten we pas bij de komst van de taperecorders. Toen deze begin jaren ’80 op de markt kwamen werd het voor de grote massa mogelijk om liedjes op te nemen van de radio of andere cassettes die je kon huren in een soort mediatheek (Hull, 2004, pp. 50-51). Dit fenomeen stond bekend onder de naam “home taping”. Iemand kon een cassette-album huren voor enkele dollars, daarbij een pak lege cassettebanden kopen om het album tenslotte thuis te kopiëren voor eigen gebruik. Al heel snel werd duidelijk dat met deze activiteit enorm veel financiële schade werd aangericht aan muzieklabels, uitgevers en songwriters. Uit cijfers van toen blijkt dat de verliezen veroorzaakt door home taping opliepen tot maar liefst 2,85 miljard dollar per jaar (Sutherland, 1982, p. 1). Reeds sinds de jaren ’80 kon de ernst van deze problematiek dus niet ontkend worden. Terwijl de opkomst van nieuwe technologieën het leven van de consument eenvoudiger maakte, werd ze een probleem voor de muziekindustrie. Het bleef lange tijd wachten op een duidelijke regulering. Na enkele jaren werd er uiteindelijk beslist de mediatheken een vaste vergoeding te laten betalen aan de muziekindustrie, dit als financiële tegemoetkoming en schadevergoeding aan de artiesten. Vandaag de dag is het fenomeen van de commerciële mediatheken nagenoeg uitgestorven. Enkel in bibliotheken en onderwijsinstellingen vinden we nog uitgebreide muziekcollecties die worden uitgeleend voor niet-commercieel gebruik. Dit staat in de Amerikaanse auteurswet gekend onder de naam “fair use […], for purposes such as criticism, comment, news reporting, teaching (including multiple copies for classroom use), scholarship or research” (Art. 17, § 107 United States Code). Ook op Europees niveau geldt een soortgelijke wetgeving, namelijk de EG-richtlijn 92/100 “betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom” (Publ. L, 2002, p. 61).
12
Met het verdwijnen van de commerciële mediatheken was het probleem echter nog niet van de baan. De taperecorders bleven beschikbaar op de markt en eigen LP’s en cassettes kopiëren bleef dus nog steeds mogelijk. Er werden dus voortdurend inbreuken gepleegd op het copyright. Maar in plaats van de kopiërende consument te viseren, richtte de muziekindustrie zijn pijlen op de fabrikanten van audiorecorders. Zij waren namelijk mee verantwoordelijk voor de inbreuken en waren bovendien makkelijker te bereiken. Pas in 1992 kwamen beide partijen tot een consensus. Dit resulteerde in de Audio Home Recording Act (Hull, 2004, p. 53; Litman, 2001, pp. 59-60). Hierin stond o.a. te lezen dat home taping toegelaten was, maar dan enkel voor “private noncommercial purposes” (Hull, 2004, p. 53). Ook werd er een vergoedingssysteem vastgelegd onder de vorm van een kleine extra bijdrage bij de verkoop van opname-apparatuur en lege geluidsdragers. 2.3. De CD-R generatie en DRM Met de hevige opmars van de compact disc eind jaren ’80 werd het kopieerprobleem gedeeltelijk opgelost. Omdat het voor het grote publiek niet direct mogelijk was om cd’s te kopiëren kende de muziekindustrie daarom opnieuw een forse groei (Taylor, Fonda & Chu, 2002, p. 6). De verkoop van cd’s bleef in de jaren ’90 alsmaar stijgen. Niet alleen de muziekkwaliteit was beduidend beter dan die van muziektapes, ook het gebruiksgemak, de duurzaamheid, compactheid, … waren sterke troeven van de cd. (Dejonghe, 2008a, p. 128). Maar rond de eeuwwisseling, in 2000, kwam er een dubbele opdoffer voor de muziekindustrie. Niet alleen het gebruik van MP3-bestanden en P2P-programma’s zoals Napster (cf. infra) waren een gevaar voor vele gevestigde artiesten, ook het aanbod van relatief goedkope hardware om cd’s te kopiëren betekende voor de industrie een hevig verlies aan inkomsten. De cirkel was plots heel snel rond: men kon een cd op de harde schijf van een computer zetten, de nummers werden omgezet naar MP3, die werden op hun beurt gedeeld via Napster, iemand anders kon ze downloaden om ze tenslotte op een nieuwe cd branden (Dejonghe, 2008b, pp. 156-159). Zo werd het voor particulieren zeer makkelijk om zelf compilaties samen te stellen en ze zelfs door te verkopen. Een grootschalige “home-burning business” (Taylor et al., 2002, p. 7) was losgebroken. Dit euvel had echter gedeeltelijk voorkomen kunnen worden. Drukkingsgroepen ijverden al in 1993 voor een kopieerbeveiliging op cd’s, reeds lang voor cd-branders de markt veroverd hadden (Litman, 2001, pp. 167). Door deze maatregelen zou het heel moeilijk worden om een cd op computer te plaatsen en te kopiëren. In 1995 kreeg het de naam “electronic rights management systems” met zich mee. Maar eind jaren ‘90 stond deze technologie nog steeds niet volledig op punt. Net rond deze periode begon de verkoop van cd-branders en lege schijfjes 13
enorm te stijgen. Logisch gevolg was dus dat er een grote zwarte markt ontstond: alle onbeveiligde cd’s konden in enkele muisklikken op de computer gezet worden en opnieuw gekopieerd worden. Als tegenzet reageerde de muziekindustrie eindelijk met de Digital Rights Management-technologie (DRM), de kopieerbeveiliging op cd’s waar reeds in 1993 voor gelobbyd werd. Ook werd deze beveiliging toegepast op digitale MP3-bestanden. Een goeie omschrijving van deze technologie vinden we terug in een onderzoek naar het verband tussen DRM-beveiliging en muziekverkoop: “DRM technologies allow copyright holders to control how […] songs are used and distributed online. DRM technologies can restrict the number of times a user can play a certain file, prevent a file from being copied and passed on to other users, or restrict the number of copies that can be made.” (Jaisingh, 2007, p. 2). De platenlabels probeerden hiermee tegen de illegale stroom in te gaan. Het was echter al snel duidelijk dat de muziekuitgevers vooral de fysieke markt wilden redden en eerder sceptisch stonden tegenover legale downloads. Zo blijkt volgens Litman (2001, p. 168) dat naast de DRMbeveiliging ook heel wat potentiële klanten afhaakten omwille van de hoge vraagprijs voor 1 downloadnummer. De uitgevers wilden namelijk hun muziek aanbieden aan winkelwaarde (ongeveer 18 EUR). Hierin inbegrepen: bescherming van het muzieknummer tegen een illegale kopie, het delen via internet, het uitlenen aan derden of voor herverkoop. Hetzelfde principe gold ook voor DRM-beveiligde cd’s, waardoor men soms de cd niet eens in de wagen kon afspelen. Het hoeft dus niet te verwonderen dat alsmaar meer verontwaardigde mensen kozen voor het gratis alternatief: illegaal downloaden. 2.4. Internetpiraterij Sinds de komst van het internet en de stijging van het aantal breedbandabonnementen kregen alsmaar meer mensen de mogelijkheid om via eenvoudige software, zoals bijvoorbeeld Napster, zeer snel gratis toegang te krijgen tot een database. Hieruit kon men illegaal muziek downloaden. Deze activiteit werd op korte tijd enorm populair. Deze nieuwe digitale vorm van muziekpiraterij was naast de reeds bestaande fysieke vorm van muziekpiraterij een financiële bedreiging voor de entertainmentindustrie. De DRM-beveiliging (cf. supra) op cd’s had deze ramp gedeeltelijk kunnen voorkomen, maar ze werd te laat geïntroduceerd. Daardoor circuleerden er al snel miljoenen onbeschermde muziekbestanden over het internet, met de bekende resultaten als gevolg. Verder in dit werk wijden we een apart hoofdstuk aan internetpiraterij.
14
3.
Peer-2-peer: een bijzonder netwerk 3.1. Algemeen
In het inleidend stuk van dit werk hadden we het kort over de ontstaansgeschiedenis van het internet en hoe het er vandaag uitziet, met de bijhorende problematiek rond het auteursrecht. Met het oog op de rest van onze literatuurstudie dienen we echter een speciaal soort netwerk van dichterbij te analyseren. Internetpiraterij verloopt in grote mate via peer-2-peer netwerken, dus het is belangrijk dat we dit soort netwerk grondig bespreken vooraleer dieper in te gaan op de software en het piraterijprobleem. We starten met een definitie, om daarna de evolutie van P2P te schetsen. Vervolgens bespreken we de drie belangrijkste peer-2-peer modellen. 3.2. Definitie peer-2-peer Het is niet evident om een technologie zoals peer-2-peer (P2P) te definiëren. Deze technologie wordt namelijk op enorm veel verschillende manieren en voor verschillende gebruiken toegepast, waardoor we dus telkens een andere verklaring kunnen geven. Ivkovic (2001, mei) beschrijft P2P als “a type of networking that allows users with the same networking program to connect with each other and directly access each other’s files”. Ook Kini (2002, pp. 74-75) geeft in zijn artikel over de hergeboorte van P2P een soortgelijke verklaring. Hij vat deze technologie namelijk samen als een soort networking waar iedere schakel gelijkwaardig is aan een andere omdat ze over dezelfde mogelijkheden en verantwoordelijkheden beschikt. Iedere peer staat dus in interactie met een andere en beiden kunnen ze zowel bestanden versturen als ontvangen. Kini wijst daarbij ook op het feit dat deze technologie substantieel verschilt van de zogenaamde “client/server architectures”. Hier vertrekt alles namelijk vanuit een hoofdcomputer (“server”) die verbonden is met “clients”, die op hun beurt enkel kunnen ontvangen. Zo werkt bijvoorbeeld het internet, waar de surfer als client op een welbepaalde website (die op een server staat) informatie gaat opzoeken (Schwartz, D., Sell R. & Fritz, P., 2003, oktober). Er wordt reeds sinds lange tijd gebruik gemaakt van het P2P protocol, bijvoorbeeld in interne bedrijfsnetwerken voor het delen van printers, scanners, … maar ook voor het uitwisselen van documenten. Deze technologie zou niet alleen de basis hebben gelegd voor een lokaal, offline netwerk, ook zou het de voorbode geweest zijn van een nieuw online globaal netwerk. Volgens Deanhardt (in: Kini, 2002, p.75) zou P2P-technologie namelijk een van de onderliggende ideeën geweest zijn voor de start van het internet. ARPANET (cf. supra), de gekende voorvader van het internet, zou ook gebruik gemaakt hebben van de P2P-technolgie om de
15
vier Amerikaanse universiteiten te verbinden (Dejonghe, 2008a, pp. 246 – 247). Vanaf dan begon een lange tocht voor P2P-toepassingen. 3.3. Evolutie P2P Begin jaren ’70 werd voor het eerst handig gebruik gemaakt van P2P-technologie voor het uitwisselen van bestanden via kleine netwerken (Kini, 2002, pp. 75-76). Eerder kon men hetzelfde bereiken via FTP (File Transfer Protocol) maar men beschikte nog niet over de mogelijkheid om deze bestanden te downloaden naar de harde schijf. Hiervoor had men een zoekapplicatie nodig, die de exacte naam en locatie van het bestand zou kunnen opsporen. Dit was echter nog niet mogelijk met de toenmalige FTP-toepassingen. P2P-toepassingen daarentegen beschikten wel al over deze mogelijkheid, en men kon dus zeer snel bestanden opzoeken en downloaden. Toch duurde het een tijdje vooraleer deze technologie op regelmatige basis werd toegepast. De introductie van het internet voor het grote publiek rond 1994 bracht heel wat nieuwe perspectieven met zich mee. Zo kon men voortaan van achter de computer informatie delen met de hele wereld. Maar door onder andere financiële beperkingen was er nog maar weinig tot geen sprake van breedbandverbindingen. De meeste thuiscomputers hadden toegang tot het internet via een Internet Service Provider (ISP) die internet aanbood via de gewone telefoonlijn (Kini, 2002, p. 76). De meeste gebruikers waren dus niet in staat om grote hoeveelheden bestanden uit te wisselen tegen een hoge snelheid, zoals we dat nu gewoon zijn. Ook de toenmalige besturingssystemen en opslagkwaliteiten lieten zwaar P2P - en internetverkeer niet echt toe. Surfen op het web bleef dus in hoofdzaak beperkt tot het louter bezichtigen van websites. Deze “client/server”-relatie (of top-downproces, cf. supra) zou het web nog voor enkele jaren domineren. Toch bleek dit een heel efficiënt model te zijn, vooral omwille van het surfgemak. Alle bestanden werden namelijk bewaard op een centrale server. Een nadeel was dat er enkel interactie mogelijk was tussen de gebruiker (de surfer) en de server, en niet tussen twee gebruikers, of zgn. “peers”, zoals in de P2P-technologie. Daar zou echter snel verandering in komen. Tijdens het laatste decennium deed er zich namelijk een exponentiële groei voor in het ICT landschap. Er kwamen steeds betere en krachtiger computers op de markt. Grotere opslagcapaciteiten, krachtiger processors en betere besturingssoftware maakte het mogelijk om P2P op grotere schaal toe te passen.
16
3.4. P2P-modellen Vandaag wordt de P2P-technologie meer dan ooit toegepast, dit voor zowel legale als illegale doeleinden. Met het oog op ons onderwerp dienen we dit domein echter af te bakenen en ons af te vragen op welke manieren deze technologie wordt toegepast voor het delen van audiovisuele bestanden. In een artikel van Backx, Wauters, Dhoedt en Demeester (2002, pp. 1-2) kunnen we drie belangrijkste P2P-modellen onderscheiden (namelijk: mediated, pure P2P en hybrid modellen) waar toepassingen zoals Napster, Kazaa en Bittorrent zich later op baseerden. Zo wordt ook meteen de verschuiving duidelijk van server-based software naar serverfree software. 3.4.1. Model 1: mediated (“centralised”) network Bij dit eerste model logt de gebruiker in op een centrale database via specifieke software (Backx et. al., 2002, p. 1). In deze database zit informatie van alle gegevens verzameld die de gebruikers willen delen met andere peers. Dit zijn bijvoorbeeld muziekbestanden, afbeeldingen, videoclips, … Een voorbeeld van software die gebruik maakte van deze vorm is Napster (cf. infra voor een meer uitgebreid schema). In dit programma kon men echter enkel muziek met elkaar delen. Daarnaast creëert dit model ook de mogelijkheid om online een chatgesprek te starten (Kini, 2002, p. 76). Hiervoor dient men eveneens gespecialiseerde software te downloaden. Een voorbeeld hiervan is het populaire MSN Messenger. Gebruikers dienen zich eerst te identificeren met een centrale server. Eenmaal ingelogd wordt het IP-adres van de gebruiker toegevoegd aan een index. Andere gebruikers die tegelijkertijd op dezelfde centrale server zijn ingelogd (hier: MSN) zien die gebruiker online komen in die index. Alle ingelogde gebruikers zijn aan elkaar gelinkt met hun IP adres. Via het programma MSN Messenger wordt deze index op een gebruiksvriendelijke manier weergegeven, onder de vorm van een lijst met nicknames. Indien men contact wil opnemen met een andere gebruiker, dient men gewoon de desbetreffende nickname aan te klikken. Een nadeel van dit soort networking is dat van zodra de centrale server platligt men ook niet meer kan aanmelden met het programma (cf. ook client/server toepassingen zoals het internet) (Kini, 2002, p. 76). 3.4.2. Model 2: pure P2P (“decentralised”) network Bij dit tweede P2P-model zijn computers direct met elkaar verbonden over een IP-netwerk (dus zonder tussenkomst van een centrale server) (Delaney, 2001, p. 101). Al de gegevens die 17
de gebruikers willen delen staan dus verspreid over de computers van verschillende peers, waardoor er actiever en meer gedetailleerd dient gezocht te worden. Indien “the source computer does not know the IP address of the destination computer (i.e., receiver), the system must use some form of random broadcast or viral propagation of messages to deliver search requests. Although initially inefficient, over time each node’s routing table will become more complete, thus improving efficiency.”(Kini, 2002, p. 76).
Een voorbeeld van een protocol dat dit gedecentraliseerde model heeft geïmplementeerd is Gnutella. Iedere gebruiker van P2P software (zoals bv. LimeWire, BearShare, …) dat werkt volgens dit protocol, noemen we een “servent” (= SERver & cliENT), dit omdat er dus geen sprake is van een server (Schwartz, D., Sell R. & Fritz, P., 2003, oktober). Om deze reden spreken we dan ook van de “2nd generation P2P software” (Richardson, 2002). Door de afwezigheid van een server is het direct ook veel moeilijker voor officiële instanties om de site plat te leggen, dit in tegenstelling tot wat er met Napster gebeurde. Dit P2P-model is echter minder populair. Omdat alle verkeer rechtstreeks tussen peers verloopt wordt er namelijk veel bandbreedte in beslag genomen. Hierdoor neemt de overdrachtssnelheid van bestanden in sterke mate af (Backx, Wauters, Dhoedt & Demeester, 2002, p. 2). Tabel 1: 2nd generation P2P-software (Gnutella, 2001) naam
gelanceerd
beheer
LimeWire
2003
LimeWire
BearShare
2003
Free Peers, inc.
Gnucleus
2003
open source
Phex
2003
Phex
XoloX
2003
Xolox
Swapper
2003
Revolutiuonary Stuff, LLC
3.4.3. Model 3: hybrid network Dit model is een combinatie van de twee vorige. In plaats van enkel te werken met servents maken we hier een onderscheid tussen peers en ultrapeers (Backx, Wauters, Dhoedt & Demeester, 2002, p. 2). Deze laatste groep doet dienst als server in een mediated netwerk (model 1). Ze zijn op zichzelf echter ook met elkaar verbonden, maar dit in een pure P2P netwerk (model 2). In dit derde en laatste model krijgen we dus een combinatie van de twee voorgaan-
18
de: een client-server relatie tussen peers en ultrapeers tesamen met een gedecentraliseerd netwerk tussen enkel ultrapeers. Onder dit model kunnen we FastTrack-networking thuisbrengen (Schwartz, D., Sell R. & Fritz, P., 2003, oktober). In dit netwerk zitten verschillende supernodes (=ultrapeers), die beschikken over krachtige computers en enorm veel bandbreedte. Wanneer een gebruiker verbinding maakt met het netwerk, komt hij uit op een van de supernodes. Dankzij deze methode raakt het netwerk minder snel overbelast, dit in tegenstelling tot het tweede model. Voorbeelden van clients die gebruik maken van het FastTrack protocol zijn KaZaA, Grokster en Morpheus (cfr. tabel 2). Dit is de derde generatie P2P-software, die tot op vandaag nog steeds populair is. Tabel 2: 3rd generation P2P software (Kazaa, 2006), (Grokster, 2001), (Morpheus, 2008) naam
gelanceerd
beheer
Kazaa
2001
Sharman Networks
Grokster
2001
Grokster
Morpheus
2000
StreamCast Networks
19
4. Internetpiraterij: een stand van zaken 4.1. Algemeen In dit deel gaan we dieper in op het fenomeen internetpiraterij. We starten met een grondige definiëring, want het is een begrip dat vele ladingen dekt. Vervolgens benaderen we dit begrip vanuit drie invalshoeken: we bespreken het ethisch, economisch en juridisch aspect. Daarna gaan we over tot de bespreking van de meest populaire P2P-software die de laatste jaren internetpiraterij mogelijk hebben gemaakt. We sluiten dit deel af met enkele cijfers over internetpiraterij. 4.2. Een grondige definiëring Zoals we reeds aanhaalden maken we in dit werk een onderscheid tussen muziekpiraterij en internetpiraterij, dit om verwarring te voorkomen. In dit hoofdstuk zullen we het dus enkel hebben over internetpiraterij, d.w.z. het illegaal verhandelen (up - en downloaden) van muziekbestanden over het internet. Een exacte omschrijving van internetpiraterij vinden we op de website van de International Federation of the Phonographic Industry (IFPI). Zij vertegenwoordigen de belangen van de internationale muziekindustrie en definiëren het als “a variety of unauthorised uses of music or other creative content on the internet […] that violates copyright, whether via websites, P2P networks, or other means.” (IFPI, n.d.). Hiermee wordt dus duidelijk gedoeld op het illegaal delen via software als LimeWire of BitTorrent (cf. infra). Volgens Fetscherin (2004) is er sprake van internetpiraterij als personen “virtually capture, store, copy, and modify any kind of digital content […b]y using highly popular file sharing systems […]” en Anckaert, De Sutter en De Bosschere (2004) zien het als “the act of making unauthorized copies of copyrighted [music files] available to others electronically.” Tarjan (2003, p. 225) onderscheidt op zijn beurt twee vormen waarin internetpiraterij voornamelijk kan voorkomen, namelijk a. Unauthorized acquisition: deze meest bekende vorm van internetpiraterij komt voor wanneer iemand op onrechtmatige wijze aan auteursrechtelijk beschermd materiaal geraakt, bijvoorbeeld door illegaal downloaden via een P2P-programma zoals Napster. b. Unauthorized use: iemand geraakt op rechtmatige wijze aan auteursrechtelijk beschermd materiaal, maar gebruikt het op onrechtmatige wijze. Hij zet bijvoorbeeld de muziek op computer om het via internet te delen met andere mensen, wat niet toegelaten is.
20
In een ander onderzoek benaderen Bhattacharjee, Gopal, Lertwachara en Mardsen (2004) internetpiraterij vanuit een meer economische invalshoek. Zij hebben het onder andere over “pre-purchase sampling piracy” en “lost-sales piracy”. In het eerste geval gaat men vooral downloaden om vooraf het repertoire van de artiest even te verkennen. Muziek is een hedonistisch product, waarbij de nadruk vooral op beleven en genieten ligt (Bhattacharjee, Gopal & Sanders, 2003). Door een korte voorbeluistering kan men al gauw beslissen of de aankoop wel de moeite zal lonen. Deze vorm van piraterij heeft een positief effect op de legale muziekverkoop. In het tweede, meer negatieve geval gaat men gewoon downloaden omdat het gratis is (Bhattacharjee et al., 2004). De luisteraar zal in dit geval niet overwegen om achteraf de muziek legaal aan te kopen, waardoor de muziekindustrie dus een verlies aan inkomsten lijdt (de zgn. lost-sales). We dienen dus rekening te houden met verschillende invalshoeken wanneer we het fenomeen internetpiraterij van dichterbij willen bestuderen. Het is een begrip met vele ladingen dat we zowel vanuit ethisch, economisch en juridisch aspect kunnen benaderen. In de volgende paragrafen proberen we aan de hand van onderzoek door de jaren heen over elk van die aspecten een geactualiseerd beeld te schetsen. 4.3. Ethische aspecten Veel mensen staan niet stil bij het feit dat ze door het down- en/of uploaden van audiovisuele bestanden een diefstal plegen. Door een tekort aan repressieve aanpak is het illegaal delen van muziek door de jaren heen sociaal aanvaard geworden. Toch blijkt volgens Chiou, Huang en Lee (2005) dat antipiraterijcampagnes vanuit het onderwijs en de overheid wel degelijk doeltreffend zouden geweest zijn. Uit resultaten van hun onderzoek naar attitudes t.o.v. muziekpiraterij blijkt namelijk dat agressieve publiciteitscampagnes tegen illegaal downloaden de mensen meer zou afschrikken. Door hen te wijzen op de gevaren en de mogelijke financiële sancties kon men op die manier piraterijgedrag deels afgeremd hebben. Met het oog op ons onderzoek kunnen ons hierbij alvast afvragen hoe de Vlaamse pers in deze aanpak is meegestapt: in hoeverre hebben zij de taak op zich genomen om hun lezers te wijzen op de gevaren van illegaal downloaden? Er werd door de jaren heen heel wat campagne gevoerd tegen muziekpiraterij, toch bleek het niet doeltreffend genoeg te zijn en staan weinig mensen nog stil bij de gevolgen van illegaal downloaden. Alsmaar meer lijkt het logisch dat muziek gratis wordt verspreid. Toch dienen we hier één en ander te nuanceren. Mensen blijken namelijk minder problemen te hebben met het illegaal downloaden van muziek, dit in tegenstelling tot de aankoop van een illegale ko21
pie. Bij een P2P-download ligt de ethische drempel lager, zo blijkt verschillende onderzoeken (Bhattacharjee et al., 2003; Ki et al., 2006; Chiou et al., 2005; Shang et al., 2008). Hiervoor kunnen we verschillende redenen aanhalen. Ten eerste beschouwt de consument de aankoop van een illegale kopie direct als een officiële aankoop; hij gaat niet meer overwegen om eventueel het originele exemplaar aan te kopen (Bhattacharjee et al., 2003; Ki et al., 2006). Bij downloaden gaat men daarentegen nog uit van het idee van sampling (het voorbeluisteren van de muziek) om achteraf misschien toch het originele exemplaar aan te kopen. We kunnen dit vergelijken met het uitproberen van gratis software (een trial versie) (Chiou et al., 2005, p. 165): de consument wil eerst het veld wat aftasten, hij wil het product verkennen. Een tweede reden is het “sociale” aspect P2P-activiteit zelf (Chiou et al., 2005). Door het delen van liedjes in een peer-2-peer omgeving (zoals bijvoorbeeld KaZaA, cf. infra) creëert men een soort groepsgevoel. Men downloadt er liedjes, maar men geeft ook muziekbestanden door aan andere peers. Er word dus een soort win-winsituatie gecreëerd: men krijgt van anderen, maar men geeft er ook iets voor in de plaats. Maar bij de aankoop van een illegale kopie is dat niet het geval. Men betaalt in principe voor criminele activiteiten, of zoals Shang et. al (2008, p. 351) het verwoorden in hun artikel: “a commercial deal that might hurt the copyright holder”. De consument maakt winst, de artiest lijdt verlies. Verder wordt er ook nog gewezen op de toenemende individualisering van computergebruikers. Bij mensen die heel veel tijd alleen voor de computer doorbrengen vermindert de impact van sociale normen en zal antinormatief gedrag na verloop van tijd als normaal beschouwd worden, wegens een tekort aan sociale controle (Chiou et al., 2005). Hierdoor zijn downloaders zich niet bewust van hun inbreuken op het auteursrecht en gaat het heel normaal lijken om gratis muziek binnen te halen. Andere onderzoeksresultaten wijzen ook nog op een positief verband tussen illegaal downloaden en de “singer/band idolization” (Chiou et. al, 2005). Ook al hebben mensen een grote bewondering voor hun idool, toch blijkt dit vreemd genoeg geen remmende factor te zijn om hun muziek illegaal te downloaden. Ze willen namelijk via P2P-kanalen hun favoriete artiest(en) promoten aan andere mensen. Zoals we eerder zagen is muziek een hedonistisch product, waarbij de nadruk vooral op beleven en genieten ligt. De fans willen dit (unieke) gevoel dus liefst met zoveel mogelijk mensen delen. Ze gaan echter niet uit van het idee dat ze hiermee hun idool financiële schade toebrengen. Het verband tussen de aankoop van een illegale kopie en de “singer/band idolization” is daarentegen meer negatief. Hevige fans zullen dus minder snel overwegen om een illegale kopie van hun idool aan te schaffen. De “download-attitude” verandert enigszins wanneer de nabijheid (proximity) van het idool een belangrijke rol gaat spelen. Wanneer de favoriete artiest/band met grote regelmaat in het leven verschijnt van de muziekliefhebber (bijvoorbeeld door versturen van fanmail, foto’s in magazines, optredens in de buurt) gaat men een meer negatieve attitude aannemen t.o.v. ille22
gaal downloaden. Vreemd genoeg blijken fans zich dan wel bewust te zijn van de nare gevolgen voor de artiest/band. De nabijheid van gewone groepen (dus geen idolen) blijkt daarentegen geen remmend effect te hebben op illegaal downloaden. Marketeers zouden volgens de onderzoekers de topidolen nog dichter bij de fans moeten brengen. Met de juiste stunts gaat men op die manier een groter nabijheidseffect creëren, wat meer gaat leiden tot een negatieve download-attitude. De trend is dus duidelijk: uit bovenstaande blijkt dat de ethische drempel minder laag ligt bij illegaal downloaden dan de aankoop van een illegale kopie. Het samplen, het onderling uitwisselen, het delen van unieke ervaringen en het tekort aan sociale controle spelen hierbij een belangrijke rol. Maar ook het idoolaspect dienen we niet uit het oog te verliezen. Hoe meer een idool voorkomt in de leefwereld van een fan, hoe minder die de neiging zal hebben hiervan illegaal muziek te downloaden. 4.4. Economische aspecten Zoals we reeds aanhaalden in de inleiding van dit hoofdstuk, onderscheiden Bhattacharjee et al. (2004) twee vormen van internetpiraterij, namelijk de “pre-purchase sampling piracy” en “lost-sales piracy”. In de eerste vorm zien we mensen die eerst het repertoire van een artiest willen verkennen, alvorens over te gaan tot de aankoop. Dit is het zogenaamde samplen van muziek en heeft een positief effect op de legale muziekverkoop. De tweede vorm bestaat echter uit mensen die enkel muziek downloaden en niets legaal aankopen. De muziekindustrie is er echter van overtuigd dat beide vormen leiden tot een financieel verlies (Waelbroeck & Peitz, 2004, p. 3). De illegale MP3’s vervangen volgens hen de legale verkoop van muziek. Voorstanders van P2P-programma’s beweren echter het tegendeel: zij zijn ervan overtuigd dat de software een dankbare promotiemachine is voor de muziekindustrie. Door het samplen geraken meer mensen overtuigd om muziek legaal aan te kopen. Er zit een grond van waarheid in beide beweringen, maar welke klopt er effectief? Op het eerste gezicht lijkt het ons logisch dat illegale downloads inderdaad de fysieke muziekverkoop afremmen. Dit was ook het besluit van Liebowitz (2003). Door een grondige studie van de muziekverkoop de laatste dertig jaar in de VS probeerde hij verbanden te zoeken tussen illegaal downloaden en een mogelijk verlies aan inkomsten voor de muziekindustrie. Zijn oordeel was duidelijk: “MP3 downloads are causing significant harm to the record industry” (Liebowitz, 2003, p. 30). De opkomst van P2P-software is volgens hem een van de redenen waarom er minder cd’s worden gekocht. Hij bracht de verkoopscijfers ook in verband met o.a. prijsstijgingen van cd’s en de tijdsbesteding en het inkomen van de consumenten. 23
Hiermee wou hij nagaan of ook die factoren een rol spelen in de dalende muziekverkoop. Deze elementen bleken echter verwaarloosbaar. De toenemende verkoop van cd-branders en het stijgend aantal breedbandverbindingen zag hij daarentegen wel als mogelijke medeoorzaak. We dienen wel nog op te merken dat Liebowitz in zijn analyse geen cijfers betrekt over internetgebruik en mp3-downloads. Hij verklaart deze keuze door te verwijzen naar de Napster-case in 2001. Daar kwamen specialisten uit de muziekindustrie met tegengestelde onderzoeksresultaten voor de dag. Deze cijfers moesten bewijzen dat illegale downloads inderdaad de legale muziekverkoop afremmen. Maar de methodologie van hun onderzoek vertoonde volgens Liebowitz heel wat gebreken. Daarom baseerde hij zich dus enkel op officiele verkoopscijfers aangeleverd door de Recording Industry Association of America (RIAA) om op die manier met eigen accurate onderzoeksresultaten voor de dag te komen. In een ander onderzoek rond downloads en muziekverkoop wijst Zentner (2004) eveneens op de gebreken van de Napster-analyse. Sommige conclusies in dat rapport zijn volgens hem methodologisch niet te verantwoorden. Om die reden gaat hij zelf aan de slag gaat met zowel data op landenniveau (o.a. geaggregeerde data van muziekverkoop, aantal internet-en breedbandgebruikers, softwarepiraterij en inkomen (totaal en per capita)) als data op individueel niveau (surveys in zeven Europese landen: Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) . Men peilde er o.a. naar het aankoopgedrag van muziek in de maand voorafgaand aan de survey. Daarnaast levert de bevraging ook informatie over toegang tot het internet, aankoopgedrag van andere goederen (video, boeken, software, kruidenierswaren, …), het bezitten van elektronische spullen (gsm, dvd-speler, mp3-speler, (draagbare) stereo, cd-brander, …) en enkele demografische gegevens (leeftijd, geslacht, beroep, educatie, gezinsgrootte en gezinsinkomen). Uit een grondige statistische analyse van deze data komt Zentner (2004, p. 27) tot soortgelijke conclusies als die van Liebowitz: “file-sharing may reduce the probability of purchasing music by an average of 30% and may explain an important reduction in music sales”. Daarnaast vermeld hij ook nog dat vooral surfers met een breedbandverbinding minder muziek aankopen. Dit heeft wellicht te maken met het feit dat ze door de hogere snelheid meer muziek kunnen downloaden. Ondanks deze resultaten bestaat er toch een bewijs dat het delen van muziek weinig kwaad berokkent aan de muziekindustrie en zelfs een positieve invloed kan hebben op de verkoop, zij het bij bepaalde leeftijdscategorieën. Zo kwam Boorstin (2004) in zijn scriptie “Music 24
Sales in the Age of File Sharing” tot het besluit dat “different demographic groups respond differently to file sharing” (Boorstin, 2004, p. 63). Uit zijn onderzoek bleek dat toegang tot het internet een positieve impact heeft op het koopgedrag van oudere leeftijdscategorieën (25 tot 44-jarigen en 45 – ouder). Samplen van muziek via het internet zou dus oudere gebruikers aanzetten tot de legale aankoop. Bij de leeftijdscategorieën 5 tot 14-jarigen en 15 tot 24jarigen bleek toegang tot het internet echter een meer negatieve impact te hebben op de cdverkoop. Maar omdat de omvang van het internet-effect (effect van internettoegang op muziekverkoop) groter is bij oudere leeftijdscategorieën, en die bovendien ook meer vertegenwoordigd zijn in de totale populatie besloot Boorstin dat filesharing niet de oorzaak is van de dalende cd-verkoop. Ook al is het replacement-effect bij jongeren groot, toch wordt dit overheerst door het sampling-effect bij de ouderen5. Hij zet zijn conclusie kracht bij door te verwijzen naar een survey uitgevoerd door Quantum Market Research in juli 2003 waarbij aan consumenten uit verschillende leeftijdscategorieën gevraagd werd of hun cd-aankopen toenamen, afnamen of gelijk bleven als gevolg van filesharing. De bevindingen uit deze survey kwamen in grote lijnen overeen met Boorstins resultaten. Ook Oberholzer-Gee en Strumpf (2007) kwamen tot de conclusie dat filesharing geen statistisch significant effect heeft op de muziekverkoop. In 2007 observeerden zij als een van de eersten “file-sharing behavior of a large population to assess the impact of downloads on sales.” (Oberholzer-Gee & Strumpf, 2007, p. 3). In tegenstelling tot de vele surveys die reeds het effect van filesharing op cd-verkoop in kaart hadden gebracht probeerden zij aan de hand van cijfers over downloadgedrag en een representatieve lijst van veelverkochte cd’s (per week) de relatie te bestuderen tussen downloads en muziekverkoop. Volgens hun onderzoeksresultaten is het aandeel van filesharing in de totale muziekverkoop goed voor slechts een schamele 0,7 procent (gebaseerd op totale verkoop in 2002). Dit kleine cijfer bewijst dat er waarschijnlijk meerdere factoren verantwoordelijk zijn voor de dalende muziekverkoop. Zo wijzen Oberholzer-Gee en Strumpf onder andere op de verandering in muziekdistributie. In tegenstelling tot een tiental jaar geleden vinden we vandaag heel wat minder muziekspeciaalzaken. Het merendeel van cd’s wordt vandaag verkocht in grote ketens zoals de Free Record Shop of de Mediamarkt. Er zijn dus heel wat minder winkels die zich enkel concentreren op cd-verkoop, waardoor het aantal verkochte exemplaren logischerwijze daalt. Een andere oorzaak is volgens hen wellicht het groeiend aanbod aan alternatieve entertainmentvormen, zoals dvd’s, videogames en gsm’s. Hierdoor wordt er minder geld besteed aan cd’s.
5
Het “replacement-effect” kunnen we vergelijken met de “lost-sales piracy” (cf. supra). Het samplingeffect kunnen we dan weer vergelijken met de meer positieve “pre-purchase sampling piracy” (cf. supra). Iedere auteur gebruikt dus zijn eigen terminologie.
25
Ook al zal illegaal downloaden de komende jaren waarschijnlijk toenemen, toch denken de onderzoekers dat dit geen verder effect zal hebben op de cd-verkoop. Ten eerste zagen ze in de periode na hun onderzoek geen terugval van de muziekverkoop als gevolg van illegale downloads. Daarnaast merken ze ook een lichte stijging op van muziekverkoop in markten met een snel groeiend aantal downloaders. Tot slot dienen we ook nog even te focussen op een onderzoek van Gopal, Bhattacharjee en Sanders (2006). Zij focusten namelijk op de economische dynamiek van online muzieksampling en de implicaties voor zowel kopers als verkopers van muziek. Hierdoor kwamen ze tot enkele zeer interessante inzichten. Zo zou de lage kost voor muzieksampling niet alleen potentiële kopers voor nieuwe muziek aantrekken, ook zijn deze klanten meer geneigd om de gesampelde muziek te kopen. Dit volgt uit het feit dat “lower sampling costs have a positive effect on the consumer surplus of samplers, which, in turn, has a positive effect on their purchasing intentions. This has major implications for the music industry, in that the industry can potentially reverse the effects of online audio piracy by providing more legal and efficient sampling techniques that consumers could use” (Gopal et al., 2006, p. 1529). Volgens de onderzoekers kan de muziekindustrie dus meer profijt halen uit het online aanbieden van muziek. Dit kan bijvoorbeeld door het uitbouwen van een online fanclub, waar men regelmatig gratis exclusief materiaal aanbied. Bovenstaande onderzoeken tonen duidelijk aan dat het samplen van muziek dus, afhankelijk van de gebruiker, zowel positieve of negatieve effecten kan hebben op de muziekverkoop. Wellicht blijft dit ook een eeuwige discussie tussen voor - en tegenstanders van illegaal downloaden. 4.5. Juridische aspecten Het gratis openbaar delen van auteursrechtelijk beschermde werken is in de meeste gevallen strafbaar. Maar omdat technologische vooruitgang de wetgeving meestal enkele jaren voor is, heeft het even geduurd vooraleer officiële instanties voor de dag kwamen met vernieuwde wetgeving om deze problematiek aan te pakken. Dit tekort aan preventieve aanpak is misschien ook een van de redenen waarom internetpiraterij zo sociaal aanvaard is geworden, dit naast de andere redenen die we reeds hebben besproken in punt 4.3. . Door het gebrek aan aangepaste wetgeving en controle was de kans op een boete bij illegaal downloaden relatief klein. Hierdoor kon men gerust op grote schaal doorgaan met het delen van audiovisuele bestanden. De laatste jaren heeft de auteurswetgeving echter enkele grondige updates ondergaan. We doen er dus goed aan om in dit werk ook even te focussen op het auteursrecht.
26
We kijken dan vooral naar de Belgische auteurswetgeving en bespreken en analyseren de belangrijkste bepalingen die betrekking hebben op ons onderwerp. Vervolgens gaan we ook nog kort na hoe het staat met deze wetgeving op Europees niveau. 4.5.1. De Belgische auteurswet In België staan de rechten van auteurs en uitvoerende artiesten uitgebreid omschreven in de wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten. Deze wet van 30 juni 1994 verving de auteurswet van 22 maart 1886 en is sindsdien al enkele keren gewijzigd (Voorhoof & Van der Perre, 2007a; Schmidt, Dolfsma & Keuvelaar, 2007, p. 103). Zo werd in 2005 de European Copyright Directive van 21 mei 2001 (2001/29/EC, on the harmonization of certain aspects of copyright and neighbouring rights in the information society) eindelijk geïmplementeerd. Deze richtlijn had tot doel de inhoud van de twee WIPO-verdragen (de WCT en de WPPT) (cf. infra) om te zetten in de EU en de uniformiteit van het auteursrecht tussen de verschillen de lidstaten te bevorderen. Hierdoor kan een auteur of een uitvoerend artiest nog makkelijker zijn rechten laten gelden in een Europese lidstaat. In 2004 werd de Belgische Staat al eerder veroordeeld door het Europese hof van Justitie wegens het niet-tijdig omzetten van deze richtlijn naar de Belgische wetgeving. De laatste versie van de auteurswet is op 27 mei 2005 in werking getreden, na bekendmaking in het Belgische Staatsblad. Met de wet van 15 mei 2006 werden ook de twee WIPO-verdragen eindelijk geratificeerd. Volgens de Belgische auteurswet beschikt een auteur over twee soorten exclusieve voorrechten, namelijk de vermogensrechten en de morele rechten (Voorhoof & Van der Perre, 2007a, p. 106). Dankzij de vermogensrechten (of ook wel exploitatierechten of patrimoniale rechten) krijgt de auteur de mogelijkheid om zijn werk te exploiteren of te laten exploiteren (Voorhoof & Van der Perre, 2007a, pp. 87-88). Indien een derde gebruik wil maken van een werk heeft hij toestemming nodig van de originele auteur of rechthebbende. Hieraan kan die financiële voorwaarden verbinden om op die manier inkomsten te verwerven. Deze vermogensrechten zijn op hun beurt opgesplitst in twee delen: het reproductierecht en recht van mededeling aan het publiek. Het is vooral in deze twee delen van het auteursrecht dat we de specifieke wetgeving en bepalingen met betrekking tot ons onderwerp kunnen terugvinden.
27
A. Het reproductierecht “Alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft het recht om het op welke wijze of in welke vorm ook, direct of indirect, tijdelijk of duurzaam, volledig of gedeeltelijk te reproduceren of te laten reproduceren. 6 ” Reproductie in deze context betekent “elke verveelvoudiging of nieuwe productie van een bestaand werk […] in een vermaterialiseerde vorm.” (Voorhoof & Van der Perre, 2007a, p. 89). Met het oog op ons onderwerp dienen we echter vooral te focussen op het reproductierecht in digitale context. We hebben het in dit werk namelijk over audiovisuele werken die door niet-geautoriseerde derden over een internetverbinding (dus digitaal) gereproduceerd worden. Omwille van deze technologische vooruitgang werden in de wettekst van 22 mei 2005 extra woorden toegevoegd aan dit lid, namelijk direct of indirect, tijdelijk of duurzaam en volledig of gedeeltelijk (Voorhoof & Van der Perre, 2007a, p. 90). Op die manier werd dit lid volledig aangepast aan de toenmalige tijdsgeest en was enige verwarring sindsdien uitgesloten. Wanneer er dan bijvoorbeeld door iemand zonder toestemming via het bittorrentprotocol een muziekbestand wordt doorgestuurd, dan gebeurt dat in verschillende pakketjes. Hierdoor ontstaat er tijdens het downloadproces slechts een gedeeltelijke reproductie. Eenmaal het bestand volledig gedownload is, kunnen we spreken van een volledige reproductie. In veel gevallen blijft dat volledige muziekbestand dan meestal voor onbepaalde tijd (= tijdelijk of duurzaam) op de harde schijf staan. Er is dan sprake van internetpiraterij, want zoals we kunnen lezen heeft enkel de auteur het recht om zijn werk te reproduceren of te laten reproduceren na zijn toestemming. In het geval van internetpiraterij wordt het werk door iemand anders gereproduceerd, zonder dat hij hiervoor toestemming heeft verkregen. B. Recht van mededeling aan het publiek “Alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft het recht om het werk volgens ongeacht welk procedé, met inbegrip van de beschikbaarstelling voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, aan het publiek mede te delen.7” Onder publieke mededelingen verstaan we zowel mededelingen aan “het brede publiek (bijvoorbeeld via radio, tv, … […]), mededelingen aan een specifieke publieksgroep (bijvoorbeeld [leden van een privé-internetforum]) alsook mededelingen gericht aan een individuele 6 7
Art. 1 § 1, lid 1 AW Art. 1 § 1, lid 4 AW
28
persoon in het kader van doorgifte-op-aanvraag of pay per view” (Voorhoof & Van der Perre, 2007a, p. 96) en dit in een niet-tastbare vorm. Maar ook hier dienen we dit lid best te bespreken in de digitale context indien we niet te veel van ons onderwerp willen afwijken. Uit bovenstaande definitie blijkt nu dat ook een elektronische mededeling via het internet beschouwd kan worden als een publieke mededeling. Belangrijke voorwaarde is wel dat het aangeboden werk van letterkunde of kunst door minstens één iemand op een individueel gekozen plaats en tijdstip kan geraadpleegd worden. Wanneer nu door een surfer een mp3bestand ter beschikking wordt gesteld via een P2P-programma zoals Kazaa, kan dit dus beschouwd worden als een publieke mededeling van een auteursrechtelijk beschermd werk. In de meeste gevallen heeft deze surfer hiervoor geen toelating verkregen van de originele auteur, en is er dus opnieuw sprake van internetpiraterij. Een uitzondering op dit lid is de kosteloze privé-mededeling in familiekring of in het kader van schoolactiviteiten (Voorhoof & Van der Perre, 2007a, p. 97). Hier kan het begrip familiekring heel breed geïnterpreteerd worden: vrienden die nauwe banden hebben met de familie vallen ook onder deze definitie. Een bijkomend lid in de auteurswet omvat het distributierecht. Hiermee krijgt “een auteur van een werk van letterkunde of kunst het recht om de distributie van het origineel van het werk of van kopieën ervan aan het publiek, door verkoop of anderszins, toe te staan.8” We dienen wel op te merken dat dit recht slechts van toepassing is op het origineel of stoffelijke kopieën van het werk (Voorhoof & Van der Perre, 2007a, pp. 101-102)! De verhandeling van een muziekbestand via een P2P-netwerk (dus over het internet) is volgens de wet dus geen “distributie” en valt dus ook niet onder het exclusieve distributierecht. Dit staat natuurlijk niet los van het feit dat een derde, die online muziek deelt, wel rekening dient te houden met het exclusieve recht op mededeling aan het publiek en het exclusieve reproductierecht. Op de vermogensrechten van de auteur bestaan echter ook heel wat uitzonderingen. We zagen bij het recht van mededeling aan het publiek reeds de uitzondering van de kosteloze privéuitvoering in familiekring en schoolactiviteiten. Eerder in dit werk hadden we het ook al over het citaatrecht9, dit in verband met geposte content op de videowebsite YouTube. In de laatste versie van de auteurswet (van 27 mei 2005) is er sprake van een recht op citeren uit een werk. Dit houdt in dat integrale reproductie kan mits bepaalde voorwaarden. Zo moet het citeren gebeuren uit een werk dat op geoorloofde wijze openbaar is gemaakt en dit ten behoeve van kritiek, polemiek, recensie, onderwijs, of in het kader van wetenschappelijke werkzaamheden voor zover dit geschiedt overeenkomstig de eerlijke beroepsgebruiken. Uiteraard dient men steeds, indien mogelijk, de bron en naam van de auteur te vermelden. Op die manier is het 8 9
Art. 1 § 1, lid 5 AW Art. 21 § 1 AW
29
mogelijk om bijvoorbeeld bij een literaire bespreking enkele fragmenten uit een boek integraal over te nemen, zonder dat men hiermee in de fout gaat. 4.5.2. Auteursrecht en Europa De hierboven besproken bepalingen uit de Belgische auteurswet kunnen we ook terugvinden in het Europese auteursrecht. Dit vond zijn oorsprong in de Berner Conventie van 1886 en werd sindsdien al vele malen aangepast (Rodriguez Pardo, 2003). Concreet stelde de conventie dat de auteur zijn werk niet langer hoefde te laten registreren en hij geen aanvraag meer moest doen voor eigendomsbescherming (Voorhoof & Van der Perre, 2007a, p. 30). De World Intellectual Property Organisation (WIPO)10 waakt voortdurend over het naleven van deze conventie en houdt zich daarnaast o.a. ook bezig met het goedkeuren van internationale verdragen i.v.m. auteursrecht. Zo werd in 1996 door deze instelling de WIPO Copyright Treaty (WCT) en de WIPO Performances and Phonograms Treaty (WPPT) goedgekeurd (Schmidt, Dolfsma & Keuvelaar, 2007, p. 99). Deze verdragen hadden als doel een beter draagvlak te vormen voor auteursrechten en naburige rechten in een vernieuwde digitale informatiemaatschappij. Op die manier werd de Berner Conventie aangepast aan de laatste technologische ontwikkelingen. Daarenboven was er dringend nood aan een uitbreiding van de bescherming van rechthebbenden, gezien de opkomst van nieuwe distributievormen voor audiovisuele werken. Deze verdragen gingen respectievelijk van kracht op 6 maart 2002 en 20 mei 2002 en met de wet van 15 mei 2006 werden ze in België geratificeerd. Het is dus duidelijk dat er de laatste jaren grondig is gesleuteld aan een meer uniform auteursrecht, zodat een auteur ook in andere landen makkelijker zijn rechten kan laten gelden. Met deze veranderingen maakt de EU ook duidelijk dat ze orde op zaken wil stellen wat betreft internetpiraterij. Door in de regelgeving rekening te houden met de technologische vooruitgang is het voor de (inter)nationale wetgevende macht makkelijker geworden om te oordelen of er al dan niet inbreuken zijn gepleegd tegen de wet.
10
De World Intellectual Property Organisation (WIPO) is een gespecialiseerd orgaan van de Verenigde Naties dat zich bezig houdt met de ontwikkeling van een gebalanceerd en toegankelijk systeem van internationale intellectuele eigendommen. Hiermee wil men creativiteit belonen, innovaties stimuleren en bijdragen tot economische ontwikkeling.
30
4.6. Peer-2-peer software: een overzicht 4.6.1. Algemeen In het derde hoofdstuk gingen we dieper in op de structuur van P2P-technologie. Met deze kennis in het achterhoofd maken we in de volgende paragrafen een grondige oplijsting van de belangrijkste en meest invloedrijke peer-2-peer software van de laatste jaren. 4.6.2. Napster Shawn Fanning, een negentienjarige eerstejaarsstudent aan de Northeastern University in Boston, speelde in 1999 met het idee een intelligent systeem te ontwikkelen dat het uitwisselen van muziekbestanden via een netwerk makkelijker zou maken (Ivkovic, 2001, mei). Door een combinatie van IRC (Internet Relay Chat), een zoekfunctie en de mogelijkheid om bestanden te delen creëerde hij Napster (= Shawn’s bijnaam omwille van zijn “nappy” haar). Aanvankelijk was het programma enkel bekend binnen de campus, maar na verloop van tijd begon de groep peers zich aanzienlijk uit te breiden tot ver buiten de universiteit. Amper één jaar na zijn lancering had het programma al meer dan twintig miljoen gebruikers wereldwijd en was hun website één van de snelst groeiende in de geschiedenis van het internet. Vlak voor hun veroordeling deelden maar liefst zestig miljoen gebruikers samen meer dan een miljard liedjes (Honigsberg, 2002, pp. 474-475)! Dit illustreert het enorme succes dat het programma kende. Een logisch feit, aangezien men nooit voordien de mogelijkheid had om gratis muziekbestanden te downloaden op grote schaal. Dit fenomeen ontketende dan ook een ware revolutie binnen de muziekmarkt en werd op gejuich onthaald, maar stuitte tegelijk ook op evenveel protest. Vanuit het oog van de gebruikers waren er niets dan voordelen aan het programma verbonden. Zo zou Napster bijvoorbeeld de opstap zijn naar een leefwereld waar iedereen vrijuit toegang krijgt tot wat verschillende culturen zoal te bieden hebben op muzikaal gebied (Valentin & Terrier, 2004, p. 18). Men kan er op eigen tempo nieuwe muziekstijlen ontdekken en uitproberen, alvorens tot aankoop over te gaan (sampling). De muziekindustrie en auteursrechtenorganisaties daarentegen hadden maar al te snel door dat er inbreuken werden gepleegd op de auteursrechten, en er dus eenvoudigweg sprake was van diefstal. In 2001 werd Napster uiteindelijk een verbod opgelegd om nog langer auteursrechtelijk beschermde bestanden aan te bieden (BVB, 2001, 23 februari). Anno 2009 opereert Napster volledig legaal. Op hun website (http://www.napster.com) bieden ze een “Music Service” aan, waar je als inwoner van de V.S. drie keer gratis een liedje mag streamen ( = online beluisteren). Indien de gebruiker daarna het liedje nog meer wil beluisteren dient hij zich te registeren op de web31
site en maandelijks lidgeld te betalen. Een andere mogelijkheid bestaat erin het liedje aan te kopen via hun Premium Service. Zoals vermeld is deze service enkel beschikbaar inwoners van de Verenigde Staten. Surfers over de rest van de wereld kunnen een liedje slechts voor 30 seconden streamen (Napster, 2006, 25 april). Bij de bespreking van de verschillende P2P-modellen hebben we reeds aangegeven dat Napster werkt volgens het mediated model. De zoekopdrachten van de gebruikers passeren eerst via de centrale server, waar er gezocht wordt naar de online host die beschikt over het muziekbestand. Indien deze server voor een korte periode offline is, kan men dus onmogelijk zoekopdrachten voltooien. Wat volgt is een schematisch overzicht van hoe een download verloopt via Napster. Het is een eigen synthese van verschillende bronnen die elk op hun beurt het verloop van een downloadproces via Napster hebben beschreven (Creech, 2001, april; Green, 2002, pp. 1-2; Kini, 2002, p. 78). Afbeelding 1: verloop downloadproces via Napster (eigen synthese) CLIENT SOFTWARE vb. NAPSTER na installatie:
wordt gedownload door gebruiker X, 1) NAPSTER scant harde schijf gebruiker op zoek naar MP3 2) NAPSTER creëert een lijst met gevonden bestanden die gebruiker wil delen 3) Deze lijst wordt verzonden naar
NAPSTER DIRECTORY (= index) verzameling van lijsten met muziektitels van ! gebruikers Zoekresultaat wordt opgezocht in index
zoekfunctie
resultaat verschijnt
(artiest en/of titel kunnen ingevoerd worden)
zoeken in “hotlist”
met link naar online host waar het gezochte bestand kan worden gedownload
Indien de gebruiker op deze link klikt, wordt de P2P-transfer gestart tussen 2 gebruikers. Napster speelt hier geen rol meer.
32
4.6.3. Kazaa Kazaa werd gelanceerd in 2001 door de Zweed Niklas Zennstrom en de Deen Janus Friis. Ook dit programma maakte de verschuiving van een gecentraliseerd naar een gedecentraliseerd netwerk. Het bijzondere was dat dit programma echter gebruik maakte van peers en ultrapeers (of supernodes). Hierdoor onderscheidt het zich van zijn 2nd generation voorgangers (cfr. supra). Om deze reden werd Kazaa samen met o.a. Grokster en Morpheus als de derde en meest populaire generatie P2P software beschouwd (Bellis, 2004). Al deze programma’s werken volgens het FastTrack-protocol, tevens een ontwerp van Zennstrom en Friis (De Graeve, 2002, 5 maart). Hierdoor wordt het dus mogelijk om met supernodes te werken, waardoor P2P verkeer sneller verloopt. Een precieze omschrijving van een supernode kunnen we vinden op de website van Kazaa (2006) zelf: “Any computer using Kazaa can become a Supernode if they have a modern computer and are accessing the Internet with a broadband connection. Being a Supernode does not affect your PC’s performance noticeably. If your computer is functioning as a Supernode, other Kazaa users in your neighborhood will automatically upload to your machine a small list of files they are sharing, whenever possible, using the same Internet Service Provider. When they search, they send the search request to you as a Supernode. The download will take place between the PC on which the file is shared and the PC that requested the file, not via the Supernode.”
Uit dit fragment blijkt dat een supernode dienst doet als kleine “server” die gegevens van andere peers verzamelt. Aanvankelijk liep Kazaa dus weinig gevaar voor sluiting, gezien de afwezigheid van een centrale server. Men heeft op die manier namelijk “geen overzicht” over welk soort bestanden er verhandeld worden via het programma. Toch duurde het niet lang vooraleer de entertainmentindustrie en verschillende belangengroepen stonden te zwaaien met dagvaardingen. Omdat Kazaa en zijn moederbedrijf FastTrack beiden in Amsterdam gevestigd waren, werd er door de Nederlandse auteursrechtenorganisatie Buma/Stemra een zaak aangespannen. Aanvankelijk met succes, want in november 2001 werd Kazaa verplicht door de rechter ervoor te zorgen dat niemand nog met de software auteursrechtelijk beschermde werken zou kunnen uitwisselen, op straffe van een dwangsom van 45 000 EUR per dag overtreding (De Graeve, 2002, 5 maart). Kazaa verkocht bijgevolg zijn software aan het Australische multimediabedrijfje Sharman Networks om aan deze gevolgen te ontsnappen (BVB, 2002, 23 januari). In
33
maart 2002 oordeelde het gerechtshof van Amsterdam echter anders in hoger beroep. Wie software ontwikkelt en verspreidt, zou niet verantwoordelijk zijn voor wat gebruikers er mee doen (FDG, 2002, 29 maart). Later werd dit nog eens bevestigd door de Hoge Raad (AP, 2003). Twee jaar later besliste een Australische rechtbank echter dat Kazaa zijn software moest aanpassen, zodat het niet langer meer mogelijk was om auteursrechtelijk beschermde bestanden te delen. Dit werd mogelijk gemaakt door de installatie van een filter die aan de hand van een 3000-tal sleutelwoorden (meestal namen van populaire artiesten) de downloads blokkeerde (Wired News Report, 2005, 28 november). 4.6.4. Bittorrent Terwijl Napster werkte met een grote server en Kazaa nog steeds werkt met supernodes, doet BitTorrent het nog net iets anders. Gebruikers downloaden niet meer het volledige bestand in een keer, maar halen telkens kleine stukjes binnen (Cohen, 2003; Skevik, Goebel & Plageman, 2004; Izal, 2004). Dit protocol, ontworpen door de Amerikaan Bram Cohen, heeft de laatste jaren eveneens enorm aan populariteit gewonnen. Het concept is heel eenvoudig. Wil je bijvoorbeeld de laatste nieuwe aflevering van de populaire Amerikaanse tv-serie House MD downloaden via BitTorrent, dan ga je op zoek naar een bestand met een .torrent extensie met de naam van die aflevering. Dit soort bestanden kunnen we massaal vinden op websites zoals Torrent Reactor (http://www.torrentreactor.net) of Torrentz (http://www.torrentz.com), waar we naast series ook torrents voor computerspelletjes, muziek en films kunnen vinden. Het bestandstype van deze torrents is niet vergelijken met het soort bestanden dat we kunnen downloaden via Kazaa. Een torrent is namelijk een klein bestandje waarin o.a. de naam en de lengte van het gezochte bestand en de link van de tracker (cfr. infra) vervat zitten. Eenmaal de juiste torrent gedownload dienen we deze opnieuw te openen in een BitTorrent client (bijvoorbeeld het gelijknamige !Torrent) (eerder zagen we ook Kazaa als client van het FastTrack protocol). Het bestand zal dan een verbinding maken met een tracker. Deze geeft door aan de client software wie dezelfde torrent op zijn computer heeft staan en bestanden van House MD aan het downloaden is. Er wordt dus contact gezocht met verschillende peers, zodat er na verloop van tijd een peer-set of een swarm wordt gevormd. Van zodra de client voldoende peers heeft verzameld, start hij met het downloaden van kleine delen van de aflevering die door zijn swarm worden aangeboden. De combinatie van deze kleine delen vormt uiteindelijk een volledige aflevering van House MD. De gebruiker gaat dan op zijn beurt op verzoek van andere peers de kleine delen aanbieden. Door de opdeling in kleine deeltjes van het gezochte bestand kan een gebruiker via dit protocol dus tegelijkertijd down - en uploaden (Cohen, 2003; Skevik, Goebel & Plageman, 2004; Izal, 2004). 34
Zoals er bij het FastTrack protocol een onderscheid werd gemaakt tussen peers en ultrapeers, is er bij BitTorrent sprake van leechers en seeds:
•
Leechers: dit zijn peers die in het downloadproces zitten. Zoals eerder boven beschreven combineren zij het down - en uploaden.
•
Seeds: deze peers hebben reeds het volledige bestand gedownload, en doen dienst als uploader zolang hun client software geopend is.
Kort samengevat kan dus het volgende gezegd worden over het BitTorrent protocol (Izal, 2004, p. 2): “Unlike other well-known P2P applications, such as Gnutella or Kazaa, which strive to quickly locate hosts that hold a given file, the sole objective of BitTorrent is to quickly replicate a single large file to a set of clients. The challenge is thus to maximize the speed of replication.”
Een ander kenmerk van BitTorrent is dus ook zijn snelheid. Door het alternatieve systeem met leechers en seeders zal het verkeer vlotter en sneller verlopen dan in een klassiek gedecentraliseerd model en is de kans op een dode link kleiner. Ook hier is het vrij duidelijk dat dit protocol zich enorm goed leent tot het delen van auteursrechtelijk beschermde bestanden. Het is echter des te moeilijker om een verantwoordelijke aan te duiden. Dient de entertainmentindustrie websites zoals bv. Torrent Reactor te dagvaarden omwille het aanbieden van torrents? Of moet de schuld eerder gezocht worden bij de clients, die torrents omzetten in een bruikbaar bestand? Of ligt de eindverantwoordelijkheid dan toch weer bij de gebruiker? In principe opereert een torrent-client volledig legaal: het zorgt voor een snelle overdracht van bestanden tussen twee peers. De schuld zou dan kunnen liggen bij de gebruikers die het instrument op hun beurt ‘misbruiken’ om er auteursrechtelijk beschermde bestanden mee uit te wisselen. Toch werd in juni 2006 de beruchte torrentwebsite The Pirate Bay even gesloten door de Zweedse politie (DBJ, 2006, 2 juni). Het duurde echter niet lang vooraleer de website terug op volle kracht opereerde. Maar in april 2009 haalde de entertainmentindustrie uiteindelijk toch zijn slag thuis (Hoefkens, 2009, 18 april). De vier Zweden - Peter Sunde, Fredrik Neij, Gottfrid Svartholm en Carl Lundströmachter - achter The Pirate Bay kregen elk een geldboete van ongeveer 700 000 EUR en een jaar effectieve gevangenisstraf. Ze werden volgens het Zweedse gerecht schuldig bevonden aan het “assisteren in het beschikbaar stellen van bestanden waarop auteursrecht rust”. Ondanks het feit dat The
35
Pirate Bay geen auteursrechtelijk beschermde bestanden op zijn servers had staan, werd de website dus toch veroordeeld wegens het uitoefenen van een wegwijzerfunctie naar de bestanden. Ondertussen verhuisde de site naar een ander land, waardoor de gebruikers nog steeds illegaal bestanden kunnen downloaden. 4.7. Nieuwe alternatieven Naast de P2P-software doken er de laatste jaren ook heel wat alternatieven op, die zich onder andere ook situeren binnen de Web 2.0-sfeer (cf. supra). Zo kan men op de site Soundcloud, die opgericht werd in 2007, zijn favoriete muziek down –en/of uploaden (Soundcloud, n.d.). Door de geïntegreerde mediaspeler krijg je letterlijk een geluidswolk te zien waarin je zeer makkelijk kan navigeren. Op elk punt in het lied kan je commentaar geven, je kan het een score geven, de link delen via Facebook, Twitter, enz… Allemaal typische kenmerken van Web 2.0-toepassingen. Ook kan je het lied in één muisklik downloaden. Een zeer leuk alternatief voor beginnende artiesten, die op zo’n manier hun handel nog beter kunnen promoten, maar een gevaar voor gevestigde waarden, die hiermee nog eens slachtoffer kunnen worden van internetpiraterij. Zelf beweert de site zich te richten tot “music professionals to exchange music they are working on in private settings allowing for easy collaboration and communication prior to a public release.” (Soundcloud, n.d.). Dit zal de gewone gebruikers echter niet tegenhouden om deze site te gebruiken als kanaal om illegaal bestanden te delen. Een ander populair alternatief zijn de duizenden muziekblogs (waaronder enkele heel populaire: Elbows, L.A. Friendly, Discodust, …) waar menig muziekliefhebber zijn favoriete muziek kan ontdekken en downloaden. Het is nog maar de vraag of al deze blogs toelating hebben gekregen om deze muziek aan te bieden. De website The Hype Machine11 maakt dagelijks een verzameling van wat er reilt en zeilt op deze blogs, en stelt zo een lijst samen met de meest populaire tracks van het moment. Wanneer je dan de track aanklikt, word je doorverwezen naar de blog die dat muziekstuk (illegaal) aanbiedt. Ook dit alternatief heeft twee keerzijden. Via deze weg zijn er al heel wat nieuwe artiesten ontdekt en deze manier van promotie wint enkel aan populariteit. Muzieklabels zijn al mee op de kar gesprongen en veel bloggers zijn zo eerlijk om de downloaders aan te sporen om hun muziek aan te kopen door bij elk nummer te verwijzen naar online muziekwinkels (bijvoorbeeld iTunes, de muziekwinkel van Apple) (Goldstone, 2006). Tegelijk zijn deze muziekblogs ook een handige manier om gratis aan muziek te geraken. Niet alleen nieuwe ontdekkingen, maar ook populaire artiesten worden maar al te vaak aangeboden op deze blogs. Toch worden deze sites nog niet als groot
11
http://www.hypem.com
36
genoeg beschouwd om een gevaar te zijn voor de muziekverkoop en blijven de belangengroepen zich vooral verder concentreren op de oorlog tegen de grotere P2P-spelers. 4.8. Internetpiraterij in cijfers Ondanks het feit dat tegenwoordig heel veel bevolkingsgroepen toegang hebben tot het internet en dus illegaal kunnen downloaden zien we internetpiraterij echter vooral opduiken in landen met een hoog aantal internetgebruikers. Zoals we reeds zagen in het eerste hoofdstuk van deze verhandeling is het aantal internetgebruikers in de wereld het hoogst in het Aziatische continent met zo’n 657 miljoen gebruikers. De penetratiegraad is echter het hoogst in de Verenigde Staten. Daar is maar liefst 74,4 % van de totale VS-populatie aangesloten op het internet. Het Aziatische continent mag dan al geen koploper zijn in het aantal internetverbindingen, toch heeft het duidelijk het meeste mensen op het web. En dit zien we ook weerspiegeld in het IFPI Digital Music Report (IFPI, 2008, p. 18). Daarin kunnen we lezen dat China het land is met het meest aantal bronnen ter wereld voor illegale downloads. Maar liefst 99 procent van de muziek wordt er illegaal gedeeld. De jaarlijkse officiële opbrengsten zijn goed voor 74 miljoen Amerikaanse dollars, maar dat is nauwelijks 1 procent van de totale wereldwijde opbrengsten voor muziekverkoop. Maar ook in Europa zijn de cijfers hoog. Hier hebben vooral Spanje en Nederland te kampen met een hoge graad van internetpiraterij. Volgens onderzoeken (IFPI, 2008) deelt meer dan 28 procent van de Nederlanders illegaal bestanden uit. In Spanje loopt dat aantal zelfs op tot 35 procent, ongeveer een derde van de bevolking! Volgens het rapport waren de verliezen voor de muziekindustrie dan ook enorm. In 2007 alleen al werd er een wereldwijd verlies van 3,7 miljard dollar geboekt. Deze cijfers tonen nogmaals de ernst van dit probleem aan. Toch wordt er actief op zoek gegaan naar nieuwe businessmodellen om het legaal delen van audiovisuele bestanden aan te moedigen.
37
5. Journalistieke beeldvorming geanalyseerd 5.1. Algemeen Naast een grondige bespreking van de verschillende aspecten van P2P en internetpiraterij dienen we ons ook te focussen op een ander, niet onbelangrijk item, namelijk de studie van beeldvormingsprocessen. Aangezien we een exploratieve studie voeren naar de beeldvorming van internetpiraterij in de Vlaamse pers, is het belangrijk om ook eens na te gaan op welke manier journalistieke beeldvorming, newsmaking, tot stand komt en door welke factoren dit kan worden beïnvloed. Zowel radio, dagbladen, televisie, internet, enz… spelen een belangrijke rol in de manier waarop wij de wereld rondom ons definiëren (Redman & Taylor, 2006). Met behulp van tekst, beeld en geluid geven de media ons mee wat er reilt en zeilt in de wereld en hoe we daar zelf betekenis kunnen aan geven. Zij beslissen wat wel of niet genoeg nieuwswaarde heeft, de invloed van de media is dus niet te onderschatten. Het is dus belangrijk goed te weten wat de mechanismen zijn achter beeldvormingsprocessen en op welke manieren wij dit kunnen analyseren. Met behulp van deze informatie kunnen we samen met de voorgaande bevindingen over internetpiraterij en P2P de nodige vragen stellen in het tweede deel van deze verhandeling. 5.2. Beeldvorming: verschillende invalshoeken 5.2.1. Definitie beeldvorming Er bestaat veel literatuur en onderzoek omtrent specifieke beelvormingsprocessen in de media. Zo verschenen de afgelopen decennia al heel wat bijdragen over bijvoorbeeld de mediarepresentatie van vrouwen, wetenschap, holebi’s, racisme, enz…. Wij dienen ons hier in dit werk vooral te focussen op algemene theorieën en onderzoek over journalistieke beeldvormingsprocessen om op die manier meer inzicht te krijgen in deze materie. Zo kunnen we ons afvragen op welke manier een beeld van een bepaald onderwerp tot stand komt in de media. Wie beslist er allemaal over deze totstandkoming? Door welke factoren wordt die totstandkoming beïnvloed? Wat zijn de gevolgen van die beïnvloeding naar de buitenwereld toe? Maar wat in deze paragraaf vooral ook belangrijk is: wat kunnen we juist verstaan onder de term beeldvorming? Stuart Hall wijdde er een volledig werk aan en definieerde het als volgt: “representation means using language to say something meaningfull about, or to represent, the world meaningfully to other people […], it is an essential part of the process by which meaning is produced and exchanged between members of a culture. […] It is the link between concepts and language which enables us to refer to either the “real” world of objects, people or events […].” (Hall, 1997, p. 15-17). Een andere auteur, Chandler (2008, n.d.), ziet beeldvorming als de “construction in any medium (especially the mass media) of aspects of 38
‘reality’ such as people, places, objects, events, cultural identities and other abstract concepts. Such representations may be in speech or writing as well as still or moving pictures.” We gaan dus met behulp van taal een betekenis creëren over een bepaald onderwerp, een bepaalde gebeurtenis, … om deze dan via een bepaald medium over te brengen naar andere mensen toe. Hall (1997, p. 17-19) hanteert hierbij twee “systems of representation”, twee belangrijke voorwaarden om een betekenis te creëren. In het eerste systeem worden verschillende objecten, mensen, gebeurtenissen, beelden, enz…(“things”) uit het alledaagse leven verbonden met mentale representaties in ons hoofd. Met deze gedachten kunnen we betekenis geven aan de wereld. Het komt er dus op neer dat de vormgeving van deze alledaagse dingen eigenlijk afhankelijk is van het beelden-en conceptensysteem in ons hoofd, waarmee we de werkelijkheid creëren. Deze mentale representaties krijgen echter pas betekenis als we ze ook kunnen omzetten in taal. Dit is het tweede systeem waar Hall het over heeft. We gaan ons beelden-en conceptensysteem koppelen aan een set van tekens (“signs”). Al deze tekens zitten verwerkt in onze taal, en het is nu net via deze weg dat we onze gedachten, onze mentale representaties kunnen omzetten in bijvoorbeeld woorden, geluiden of afbeeldingen om op die manier betekenissen over te brengen naar andere mensen toe. Ook prof. Hans Verstraeten, die verbonden is aan de UGent, gaat in zijn cursus Communicatiewetenschap dieper in op representatie en stelt het voor als “de praktijk om via een combinatie van verschillende tekens elementen uit de ons omringende werkelijkheid begrijpbaar en betekenisvol te maken (a sense-making practice). Elke representatie gaat echter gepaard met selectie en constructie” (Verstraeten, 2004, p. 118). De basisvraag die we ons volgens hem hierbij moeten stellen is of representatie van een bepaald issue dat we willen bestuderen enkel een symbolisch weergeven van de werkelijkheid is of eerder een constructie van de werkelijkheid? In welke mate krijgen we een evenwichtig of vertekend beeld van die werkelijkheid? We moeten in ieder geval een belangrijk onderscheid maken tussen de representatie van de werkelijkheid in de media en de sociale werkelijkheid zelf. Veel factoren beïnvloeden namelijk het nieuwsselectieproces, waardoor sommige berichtgeving niet altijd even objectief verloopt. Verder in dit werk gaan we hier dieper op in. 5.2.2.
Drie theoretische benaderingen voor representaties
In de vorige paragraaf werd duidelijk gemaakt wat we kunnen verstaan onder beeldvorming. Door middel van taal kunnen we een gedachte betekenis geven zodat andere mensen kunnen begrijpen wat er zich afspeelt. Toch kan dit vanuit drie invalshoeken bekeken worden, namelijk de reflectieve benadering, intentionele benadering en constructivistische benadering (Hall, 1997). We gaan hier kort op in. 39
In de eerste, reflectieve benadering wordt er van uitgegaan dat de betekenis in het object, de persoon of gebeurtenis zelf ligt. Taal functioneert dan als een soort spiegel, “to reflect the true meaning as it already exists in the world” (Hall, 1997, p. 24). Wanneer ik dan bijvoorbeeld het woord discotheek uitspreek, zullen mensen die dezelfde taal als mij spreken zich bij dat woord waarschijnlijk net hetzelfde voorstellen. De tweede, intentionele benadering houdt in dat de de auteur of de spreker zijn unieke kennis over een bepaald issue aan iemand oplegt via taal. We gebruiken taal om iets uit te leggen aan iemand, en gaan er hierbij van uit dat wat we zeggen juist is. Toch is het onmogelijk om steeds juist te zijn, aangezien hetgeen wat we zeggen nog altijd een eigen constructie is van de werkelijkheid. Daarom moeten we ons richten tot dé essentie van taal: communicatie. Dit is noodzakelijk om ons betekenissysteem voortdurend up-to-date te houden. Hieraan ontleent taal o.a. zijn sociaal karakter. Tenslotte is er ook nog de constructivistische benadering en spreekt de vorige twee benaderingen tegen. Volgens constructivisten wordt een betekenis in en door taal geconstrueerd. We gaan ons beelden-en conceptensysteem koppelen (cf. supra, 5.2.1.) aan een taal “to construct meaning, to make the world meaningful and to communicate about that world meaningfully to others” (Hall, 1997, 25). 5.2.3.
Journalistieke beeldvorming: gatekeeping en beïnvloedingsfactoren
We zagen eerder dat volgens Verstraeten elke representatie gepaard gaat met selectie en constructie. De werkelijkheid zoals ze staat voorgesteld in de media kan er soms anders uitzien dan de sociale werkelijkheid. Dit sluit ook aan op onze onderzoeksvraag: welk beeld werd er over internetpiraterij gevormd in de Vlaamse pers? Hebben de media hierover een specifiek beeld geconstrueerd, of is de berichtgeving effectief een waarheidsgetrouwe weergave van de sociale werkelijkheid? Hiervoor is het interessant om eerst eens na te gaan op welke manier media-inhoud en dus ook de journalisten, de gatekeepers, beïnvloed kunnen worden. Shoemaker en Reese (1996) ontwikkelden hiervoor het “Hierarchy-of-influences”-model. Dit is een “theoretical framework for analyzing media based on levels of analysis, which help classify influences operating both separately and in conjunction with each other” (Reese, 2001, p. 178). Dit model bestudeert de beïnvloeding op nieuwsverslaggeving, zowel op micro als macro niveau. De auteurs ontwikkelden hiervoor vijf analyseniveaus, namelijk het individuele niveau, het routine niveau, organisatorisch niveau, extra-media niveau en tenslotte het ideologisch niveau.
40
Op het individuele niveau kijken we vooral naar de houding, de opleiding en de achtergrond van de journalist als mogelijke beïnvloedende factoren (Reese, 2001). Kortom: enkele profielkenmerken van de journalist zouden hier een belangrijke rol spelen. En daar vinden we al een eerste knelpunt: wat is het profiel van een doorsnee journalist? Dankzij de ontwikkeling van Journalism Studies werd er gelukkig door de jaren heen heel wat literatuur bij elkaar geschreven die het profiel van de beroepsjournalist grondig omschrijft en cross-nationale vergelijkingen voert. John Johnstone (1972) wordt vaak geciteerd als dé pionier op gebied van empirische studies naar het profiel van Amerikaanse journalisten. Ook The American Journalist van Weaver en Wilhoit (1991) en The Global Journalist van Weaver (1998) vormden belangrijke basiswerken i.v.m. journalistieke profielstudies. In België, aan het Center for Journalism Studies (CJS)12 van de Universiteit Gent, deed men onlangs (in 2008) nog een studie naar het profiel van de Vlaamse beroepsjournalist. Dankzij een grootschalige enquête kon men op die manier peilen naar de kenmerken van de beroepsjournalisten. Een samenvatting van de resultaten werd in drie delen gepubliceerd in het vaktijdschrift “De Journalist”13. Volgens critici zouden deze onderzoeken té beschrijvend zijn en te weinig theoretisch onderbouwd, maar Reese (2001) spreekt dit tegen door te beweren dat deze studies allemaal gebaseerd zijn op een bepaalde theorie (die hij niet nader vermeld). Op routineniveau gaat men na door welke factoren de beweginsvrijheid van de journalisten wordt beïnvloed (Reese, 2007). Ze moeten namelijk steeds functioneren binnen een bepaald kader dat grenzen stelt aan hun handelen, denken we maar aan beperkende elementen zoals tijd, ruimte, technologie en zelfs bepaalde normen. Deze kunnen nefast werken op de vrijheid van de journalist. Maar ook buiten het journalistieke werk geldt eigenlijk hetzelfde; iedereen krijgt steeds opnieuw te maken met deze beperkende factoren bij het beoefenen van eender welke activiteit. Volgens Reese zijn de meeste journalisten zich zelfs niet meer bewust van deze routines, vandaar ook het woord. Het derde niveau spitst zich al meer toe op de werkomgeving zelf. Op het organisatorisch niveau beschouwen we de “goals and policies of a larger structure and how power is exercised within it” (Reese, 2007, p. 181). Journalisten worden dus niet alleen beïnvloed door hun dagelijkse routines, maar ook door hun werkomgeving. Op dit niveau bestuderen we de beleidsstructuur van een mediabedrijf. Zo kunnen we hier bijvoorbeeld nagaan op welke manier beslissingen van hogerhand worden “afgedwongen” bij journalisten, of men bepaalde richtlijnen oplegt qua inhoud, prioriteiten, nieuwswaardigheid, enz... Door de vele fusies in het me12
Meer informatie op www.cjs.be De beroepsjournalist in 2008: een profielstudie, door prof. dr. Karin Raeymaeckers, lic. Jeroen De Keyser en prof. dr. Steve Paulussen. Te lezen in de Journalist nrs. 115, 116 en 117. 13
41
dialandschap heeft de journalist nog meer te lijden onder sterkere beleidsmaatregelen. Dit uit zich dan in het feit dat sommige journalisten bijvoorbeeld verplicht zijn om hun artikel af te stemmen op verschillende doelgroepen tegelijkertijd, waardoor ze minder de kans krijgen om meer diepgang en analyse te verwerken in hun tekst. In België verschijnen artikels van Het Nieuwsblad bijvoorbeeld ook in De Standaard en vice versa. Het is dus een extra opdracht voor de journalist om zijn artikel af te stemmen op beide doelgroepen. In vergelijking met de vorige twee niveaus is dit niveau heel wat moeilijker te bestuderen. Macht wordt namelijk meestal niet zichtbaar uitgeoefend op de werkvloer. Dat zou volgens Breed (1955) zogezegd de objectiviteit van de nieuwsgaring beïnvloeden, terwijl iedereen weet dat dit proces op voorhand beleidsmatig is vastgelegd. Daarom is het als onderzoeker belangrijk goed op de hoogte te zijn van de interne bedrijfsstructuur en machtsverhoudingen zodat deze moeilijke analyse heel wat vlotter kan verlopen. Op het extra-media niveau, het voorlaatste analyseniveau, bestuderen we de invloeden die van buiten de media-organisatie komen (Reese, 2007). Niet enkel het mediabedrijf kan door zijn beleidsmaatregelen de nieuwsinhoud beïnvloeden (zie vorig niveau), maar ook van buitenaf zijn er verschillende organisaties (adverteerders, overheid, public relations, belangengroepen, … en zélfs andere mediabedrijven) die de berichtgeving specifiek sturen. In het geval van berichtgeving over internetpiraterij is het bijvoorbeeld mogelijk dat de IFPI heel vaak aan bod komt als belangengroep, om zo te wijzen op de negatieve gevolgen van illegaal downloaden. Op die manier sturen zij mee de inhoud van de media. Tenslotte staan we ook nog stil bij het ideologische niveau. Hier gaan we na op welke manier we de symbolische media-inhoud kunnen linken aan een ruimer maatschappelijk kader. Op welke manier kreeg de berichtgeving vorm ten dienste van de heersende denkpatronen? We kunnen hier in zekere zin stellen dat mediabedrijven heel wat sociale controle uitoefenen, vandaar ook dat de media vaak de vierde macht worden genoemd. Dit is net zoals het derde niveau zeker niet makkelijk om te bestuderen, en vergt vooral ook kennis van de heersende mediasystemen. Het gatekeeping-model van Pamela Shoemaker is een mooie representatie van deze vijf niveaus. Deze drie afbeeldingen maken duidelijk welke verschillende spelers invloed kunnen uitoefenen op de gatekeeper:
42
Afbeelding 2: Intra-individueel gatekeeping proces (Shoemaker, 1991)
Hier zien we de eenvoudige voorstelling van de eerste vier niveaus (individueel, routine, organisatorisch en exra-media). Afbeelding 3: Gatekeepers afhankelijk van routines en beleidsstructuur mediabedrijf (Shoemaker, 1991)
Afbeelding drie stelt de weerspiegeling voor van het tweede en derde niveau.
43
Afbeelding 4: Invloeden op macroniveau: sociale en institutionele factoren (Shoemaker, 1991)
In deze afbeelding wordt er vooral gefocust op het laatste, ideologische niveau. We zien de wisselwerking tussen twee mediabedrijven en externe krachten. Danzkij deze vier analyseniveaus en afbeeldingen krijgen we een beter zicht op welke manier de journalistieke berichtgeving kan beïnvloed worden. Met deze factoren kunnen we rekening houden bij het voorbereiden van deelvragen voor onze inhoudsanalyse. Nu enkele belangrijke beïnvloedingsfactoren besproken hebben kunnen we eens nagaan op welke manier journalisten vandaag de dag nu precies aan hun bronnen komen om een beeld te vormen over een bepaald onderwerp. In de volgende paragraaf gaan we hier verder op in. 5.2.4. Journalistieke beeldvorming: belangrijkste bronnen Eenmaal een redactie de beslissing heeft genomen om een onderwerp te behandelen, dan nog zal dit slechts vanuit een bepaalde invalshoek gebeuren. Het is namelijk onmogelijk om elk onderwerp te behandelen vanuit al zijn aspecten, denken we hier bijvoorbeeld aan beperkende elementen zoals tijd en ruimte. Zoveel mogelijk partijen proberen daarom invloed uit te oefenen op de berichtgeving om zo hun aandeel voldoende weerspiegeld te zien in de media. De bron die het meest doorweegt, zal dan logischerwijze ook het meest aan bod komen. Door de stijgende redactiedruk (bijvoorbeeld door het nastreven van commerciële belangen) dienen journalisten nog meer te presteren en dus nog meer bronnen te raadplegen. Daarom doen ze alsmaar meer beroep op kant en klare berichten, zo blijkt uit een drieledige studie van 44
Lewis, Williams en Franklin (2008). Door een inhoudsanalyse bij enkele Britse kranten (the Guardian, The Times, the Independent, the Telegraph en de Daily Mail), interviews met redacteurs van die kranten en een grondige analyse van de documentatie van de krantenindustrie in het Verenigd Koninkrijk kwamen deze onderzoekers tot enkele zeer interessante inzichten wat betreft de hedendaage journalistieke nieuwsgaring. Zo blijkt dat bijdragen van (inter)nationale nieuwsagentschappen en mooi afgewerkte persberichten een ideale bron zijn om bijna integraal over te nemen in het nieuwsmedium. Een belanghebbende partij heeft er dus alle baat bij dat zijn informatie zo concreet mogelijk is en terechtkomt bij het juiste persagentschap of de juiste journalist. Volgens de studie zou naar schatting bij 50% van de artikels het nieuwsagentschap de belangrijkste informatiebron zijn voor een nieuwsbericht. Ongeveer 30% van de artikels zou zelfs volledig gebaseerd zijn op nieuwsagentschappen. Daarnaast is ongeveer een vijfde van de berichten geheel of gedeeltelijk afkomstig van PRmateriaal14. Slechts 12% zou niet gegenereerd zijn door externe bronnen. We verschuiven dus naar een trend dat persberichten alsmaar meer zullen beschouwd worden als eindpunt, in plaats van een startpunt voor een diepgaand journalistiek verhaal. Dit houdt ook het gevaar in dat de beeldvorming over bepaalde belangrijke maatschappelijke issues te eenzijdig wordt omdat bepaalde belangengroepen te veel gaan overheersen in een bericht. Ondanks het feit dat het hier een studie betreft bij de Britse pers mogen we gerust zeggen dat deze veranderende vorm van berichtgeving een algemene trend is. Op vlak van informatieverwerking door de journalisten merkten Lewis et al. (2008) ook nog enkele andere trends op. Door het vertrouwen in de accuraatheid van het PR-materiaal en de berichten van de nieuwsagentschappen en de toegenomen werkdruk (cf. supra) gaat men steeds minder belang hechten aan verificatie. Is de opgenomen informatie wel juist? Wanneer een dagblad bijvoorbeeld een scoop wil halen, durft het kwaliteitsmotto “check en dubbelcheck” namelijk wel eens wegvallen en verschijnt er slechts halfjuiste informatie. Een andere trend is de alsmaar dalende redactionele onafhankelijkheid. Ten gevolge van de harde concurrentie is er een steeds grotere commerciële afhankelijkheid. Hoe meer en hoe beter nieuws een bepaalde uitgave kan brengen, hoe meer antrekkelijk het wordt voor adverteerders. Men gaat als het ware aan market-driven journalism doen. Vanuit het oogpunt van het mediabedrijf is de lezer “a ‘customer’. The news is a ‘product’. The circulation or signal area is now a ‘market’” (Mc Manus, 1994, p. 1). De commerciële druk weegt dus soms hard door op de redacties en dit heeft uiteraard invloed op de berichtgeving. We proberen deze trend ook na te gaan in ons empirisch luik.
14
PR-materiaal zijn kant-en-klare persberichten, aangeleverd door bedrijven, overheid en andere institutionele bronnen.
45
5.2.5. Journalistieke beeldvorming: nieuwswaarde We zagen al dat de journalist op verschillende niveaus beïnvloed kan worden. Niet alleen op microniveau zijn er factoren die een belangrijke rol spelen, maar ook op macroniveau is de invloed niet de onderschatten. Ook de beschikbaarheid van bepaalde bronnen maakt een belangrijk deel uit van het beeldvormingsproces. Hoe meer en hoe beter het lobbywerk van sommige bronnen, hoe groter de kans dat ze in de media verschijnen. Ook de nieuwsagentschappen hebben een niet te onderschatten invloed. Naast deze factoren moet het nieuws uiteraard ook een waarde hebben. Ondanks de grote invloed van het mediabedrijf en andere belanghebbenden moet het nieuws nog steeds interessant en waardevol genoeg zijn vooraleer het een publiek kan boeien (ook al is dit niet altijd het geval) (Richardson, 2007). Hiervoor heeft iedere gatekeeper zijn/haar eigen selectiecriteria. Vooreerst leverden bevragingen bij (ex-)journalisten lijsten op die aangeven over welke kenmerken een waardevol nieuwsbericht zoal moet beschikken. Zo gaf Hetherington (1985), ex-redacteur bij The Guardian, de volgende suggesties: betekenisvol; drama; verrassing; persoonlijkheid; seks, schandalen en geweld; de “grootte” en tenslotte de nabijheid. Daarnaast bestaan er meer allesomvattende studies die aangeven welke criteria er gehanteerd worden om iets als nieuwswaardig te beschouwen. Een van de meest invloedrijke onderzoeken kwam van Galtung en Ruge. Zij maakten een lijst met acht universele factoren en vier cultuurspecifieke factoren die belangrijk zijn bij de selectie van (inter)nationale berichten (Galtung & Ruge, 1965; Verstraeten, 2004, p. 112; Richardson, 2007, pp. 91-92): Universele criteria •
De frequentie van de gebeurtenis: als deze gelijkloopt met de periodiciteit van het medium, is de kans op selectie groot.
•
De sterkte van het signaal: hoe meer mensen bij de gebeurtenis zijn betrokken, hoe dramatischer de gebeurtenis.
•
De consonantie: is de gebeurtenis in overeenstemming met wat men (= de media en de mediagebruiker) verwacht of wenst?
•
De onverwachtheid van de gebeurtenis
•
De continuïteit: werd de gebeurtenis voordien reeds als “nieuwswaardig” beschouwd?
•
Culturele nabijheid en relevantie: past de gebeurtenis in het cultureel referentiekader van de ontvanger of heeft de gebeurtenis daardwerkelijk gevolgen voor de ontvanger? Bijvoorbeeld berichtgeving over Congo is relevant, gezien de oude banden met België.
46
•
Evenwichtigheid in samenstelling: gebeurtenissen die evenwicht in het nieuws kunnen brengen maken grotere kans om geselecteerd te worden.
•
Duidelijkheid: hoe minder ambigu (dubbelzinnig) het “signaal” is, hoe makkelijker de berichtgeving over de gebeurtenis. Zo zullen gebeurtenissen die slechts één verklaring toelaten meer kans maken voor publicatie. Cultuurspecifieke criteria
•
Het belang van elitelanden: berichten over meer invloedrijke landen (zoals bijvoorbeeld de United States) zullen afhankelijk van de heersende cultuur sneller/trager gepubliceerd worden.
•
Het belang van “elite people”: berichten over beroemdheden, (wereld)leiders en zeer invloedrijke mensen komen in sommige samenlevingen sneller en veel meer aan bod
•
De mate van de negatieve gevolgen: de meeste journalisten geven graag aandacht aan negatief nieuws (‘if it bleeds it leads!’)
•
De mate van personificatie: zéér specifiek, kan de gebeurtenis aan een bepaald gezicht, een bepaalde persoon opgehangen worden?
Vanuit sommige hoeken kwam er kritiek op deze benadering. Volgens Galtung en Ruge zou de objectieve werkelijkheid er niet toe doen en zou de berichtgeving voornamelijk door bovenstaande factoren bepaald worden. Het betreft hier dus een constructivistische benadering (cf. supra 5.2.2.). Rosengren (aangehaald in: Verstraeten, 2004, p. 113) deelde die mening echter niet; volgens hem heeft de werkelijkheid wel degelijk een invloed op de verslaggeving en hij gaat uit van een meer realistische benadering. Eerst gaat men de gebeurtenissen analyseren en dan pas de selectiecriteria toepassen. Ook Harcup en O’Neill (2001) wierpen een kritische blik op de criteria van Galtung en Ruge en maakten daarbij een nieuwe, acutele lijst met factoren die een gebeurtenis nieuwswaardig maken: verwijzingen naar elitemachten; verwijzingen naar celebrities; entertainment; verrassingseffect; goed nieuws (reddingsoperaties, triomfen); slecht nieuws (tragedies, ongevallen); de omvang; relevantie; follow-up verhalen en tenslotte de agenda van het medium. Deze verschillende benaderingen helpen ons een duidelijk beeld te schetsen over welke criteria er doorgaans van belang zijn voor de gatekeepers bij de selectie van een nieuwswaardig bericht.
47
5.2.6. Journalistieke beeldvorming: deontologie Regelmatig gebeurt het wel eens dat er deontologische vragen rijzen na de publicatie van een artikel. In de inleiding van deze verhandeling haalden we reeds het voorbeeld aan van een bericht in Het Belang van Limburg waarin de lezer zogezegd zou aangezet worden tot illegaal downloaden. De toenmalige IFPI (nu opgenomen in de BEA15) vond dit niet kunnen en stapte met deze klacht naar de Raad voor de Journalistiek, die hierover zijn oordeel velde. We merken dus dat eenmaal journalisten hun nieuwsbericht hebben geselecteerd ze tijdens het beeldvormingsproces ook rekening dienen te houden met de heersende deontologische codes. In dit geval was het oordeel van de raad negatief omdat er geen schade werd aangericht aan de fundamentele waarden van de rechten van de mens. Deontologisch gezien was er dus niets verkeerd met dit krantenbericht. Het zou ons te ver leiden om in dit werk ook dieper in te gaan op enkele deontologische aspecten van het journalistenberoep. We willen hiermee gewoon aantonen dat ook dit onderdeel een niet te verwaarlozen factor is bij het uitoefenen van de journalistieke praktijk. 5.3. Technieken voor beeldvormingsonderzoek Er bestaan verschillende technieken om de inhoud en betekenis van een tekst te onderzoeken. Hierbij kunnen we ruwweg een onderscheid maken tussen kwalitatieve onderzoeksmethoden en kwantitatieve onderzoeksmethoden (Den Boer et al., 1994). In het eerste geval betreft het dikwijls exploratief onderzoek waar we werken met kleinere steekproeven. De data die we hier analyseren zijn van nominaal niveau, waardoor resultaten vaak een subjectiever en meer interpretatief karakter hebben. Een veelgebruikte techniek is hier bijvoorbeeld kwalitatieve inhoudsanalyse. We gebruiken kwantitatieve onderzoeksmethoden wanneer ons onderzoek voornamelijk descriptief of van toetsende aard is (Den Boer et al., 1994). Met behulp van grotere steekproeven willen we algemene uitspraken doen over een populatie. In tegenstelling tot kwalitatieve methodes verloopt het onderzoek hier meer objectief omwille van de statistische analyses die we uitvoeren. De data is hier dus (meestal) van metrisch niveau. Een veelgebruikte kwantitatieve techniek voor beeldvormingsonderzoek is hier kwantitatieve inhoudsanalyse.
15
De Belgian Entertainment Association, verderdigt de belangen van de Belgische entertainmentsector. Meer informatie op de website www.belgianentertainment.be
48
De meest gebruikte technieken voor beeldvormingsonderzoek zijn inhoudsanalyse, framing en discoursanalyse. We overlopen telkens kort de belangrijkste kenmerken van elke methode: Inhoudsanalyse Berelson (1952, p. 18) definieerde deze onderzoeksmethode als “a research technique for the objective, systematic and quantitative description of the manifest content of communication”. Met deze onderzoeksmethode trachten we dus controleerbare en geldige uitspraken te doen over de context van de gegevens zoals die in de tekst zijn neergelegd (Krippendorf, 1980). Dit kan zowel op een kwalitatieve manier als een kwantitatieve manier (cf. supra). Volgens McQuail (2005, p. 363) is de methode van inhoudsanalyse “the earliest, most central and still most widely practised method of research”. Framing Een tweede methode om de betekenissen van mediaboodschappen te bestuderen is framing, een zeer specifieke vorm van inhoudsanalyse. Hier gaan we op zoek naar mediaframes, maar ook gaan we na hoe deze specifieke frames worden gebruikt door journalisten, in welke mate er beïnvloeding is van zgn. framesponsors, hoe het publiek deze frames interpreteert, enz… (Carragee & Roefs, 2006). Frames in een tekst spelen een belangrijke rol bij de sociale constructie van betekenissen, en deze constructie gebeurt door zowel producers als consumers van mediaframes. Een eenzijdige definitie bestaat er niet voor framing, toch deed Baldwin Van Gorp (2006, p. 46) een poging en beschreef het als “het proces waarbij een frame enerzijds bij de productie van een nieuwsbericht aangeeft welke elementen uit de waargenomen realiteit te selecteren, uit te sluiten, te benadrukken of aan te vullen, en anderzijds de ontvangers van context en een betekenissuggestie voorziet.” Naast inhoudsanalyse is framing momenteel een enorm veel gehanteerde methode in het communicatiewetenschappelijk onderzoek (Van Gorp, 2006). Discoursanalyse Een laatste niet onbelangrijke methode om beeldvorming te onderzoeken is discoursanalyse, waar vooral de relatie tussen tekst en context centraal staat (Den Boer et al. 1994). We gaan op zoek naar een geheel van ideëen, opvattingen, overtuigingen en feiten die elk hun vorm hebben gekregen in taal. We bestuderen dus bepaalde vertogen die verborgen zitten in de tekst. Volgens Richardson (2007) moeten we dus niet zozeer op zoek gaan naar de betekenis van een zin op zich, maar naar de betekenis die boven de zin hangt, de functie van de zin in het geheel van de tekst. Het doel van deze analysemethode is dus duidelijk anders dan bij een inhoudsanalyse.
49
DEEL II: empirisch onderzoek
50
6. Onderzoeksplan 6.1. Onderzoekskader Zoals reeds blijkt uit de titel van deze wetenschappelijke verhandeling gaat het hier om een exploratief onderzoek. Dit brengt met zich mee dat we niet vertrekken van enkele expliciete theorieën maar dat we vooral aan de hand van beschrijvende kennis een fenomeen (hier dus de beeldvorming van internetpiraterij) zo volledig mogelijk proberen te beschrijven (Waege, 2005). Hiervoor zijn we in de literatuurstudie dieper ingegaan op het journalistieke beeldvormingsaspect en het fenomeen van internetpiraterij. Met deze studie zijn we erin geslaagd een aantal onbekende concepten en begrippen verder te definiëren en een actuele stand van zaken mee te geven. Dankzij het verworven inzicht rond deze thematiek hebben we nu een solide basis waarop ons empirisch onderzoek kan steunen. We hebben gekozen voor een kwalitatief-interpreterende inhoudsanalyse. Dit houdt in dat de betekenissen niet rechtstreeks door ons studiemateriaal worden aangegeven, waardoor de rol van de waarnemer als interpretator zeer belangrijk is (Hijmans, 1996). De nadruk ligt hier op de reconstructie van de betekenisstructuur in het materiaal: als onderzoeker proberen we niet zozeer de inhoud op zich te bestuderen, maar wel inhoudskenmerken waarnaar het materiaal verwijst (Wester, Renckstorf & Scheepers, 2006). Kortom: welke kenmerken dragen bij tot het specifiek totaalbeeld dat de journalist in zijn artikel representeert? 6.2.Onderzoeksvragen In dit explorerend onderzoek is onze hoofdvraag op welke manier het fenomeen internetpiraterij in de Vlaamse pers in beeld wordt gebracht. Om hier een antwoord op te krijgen dienen we een reeks deelvragen te stellen, die we met behulp van een kwalitatief-interpreterende inhoudsanalyse van krantenartikels trachten op te lossen. Onze deelvragen zijn gebaseerd op informatie dat we verzameld hebben in onze literatuurstudie. Door rekening te houden met verschillende spelers en belangrijke concepten kwamen we tot een lijst waar we per topic een reeks deelvragen stellen:
51
Tabel 3: Overzicht topiclijst en deelvragen Topic 1: actoren in nieuwsbericht -
Komt iemand aan bod uit juridische sector (bijvoorbeeld: rechter, advocaat, …)?
-
Komt eigenaar P2P-software aan bod?
-
Komen er belangengroepen aan bod?
-
Komen er specialisten aan bod (bijvoorbeeld: IT-specialist, hoogleraar, …)?
-
Komen er slachtoffers aan bod?
-
Komen er “piraten” aan bod?
Topic 2: software & techniek -
Gaat berichtgeving enkel over 1 programma/website of verwijst men nog naar andere software/websites?
-
Verwijst men naar P2P(-techniek), zoja in welke context?
Topic 3: journalist-niveau -
Is het artikel geschreven door een journalist van de krant? Zo ja: o Doet de journalist zelf interviews? Heeft hij veel eigen input? o Verwijst hij naar een nieuwsagentschap?
-
Is het artikel afkomstig van een nieuwsagentschap? Van welk agentschap?
Topic 4: artikel-niveau -
Plaats van artikel in de krant en grootte
-
Staar er een foto vermeld bij het artikel? 6.3. Onderzoeksopzet
Omdat we hier kwalitatief-interpreterend onderzoek voeren is het niet zozeer van belang dat we absolute representativiteit moeten nastreven om onze resultaten te kunnen veralgemenen. Er is dus ook geen nood aan een statistische steekproeftrekking (Wester & Hijmans, 2006). De nadruk bij dit soort onderzoek ligt eerder in het ontdekken van kenmerken van het onderzochte fenomeen. Daarom is het beter enkele gevallen uit te zoeken waar het fenomeen zeer zichtbaar optreedt, bijvoorbeeld een selectie krantenartikels die in een specifieke periode berichten over dit thema. Op die manier kunnen we berichtgeving in verschillende dagbladen vergelijken en rekening houden met overeenkomsten en verschillen qua inhoud en berichtgeving. Voor onze analyse selecteerden we artikels uit twee belangrijke Vlaamse dagbladen, namelijk De Standaard (DS) en Het Laatste Nieuws (HLN). De keuze van deze twee kranten ligt voor
52
de hand. De Standaard is een kwaliteitskrant waar ook meer ruimte is voor opinie en analyse, tewijl Het Laatste Nieuws daarentegen meer een populaire krant is waar we dan ook meer sensationele berichtgeving over internetpiraterij verwachten (De Bens, 2001). Uit deze dagbladen selecteerden we artikels uit twee cruciale periodes. De eerste periode omvat de berichtgeving vanaf de uitspraak in de Napstercase, op 12 februari 2001. De tweede selectieperiode is die waarin de uitspraak viel over The Pirate Bay, op 17 april 2009. Vooreerst zijn we door de keuze van deze artikels zeker dat ze handelen in het thema van internetpiraterij en hoogstwaarschijnlijk verschillende invalshoeken zullen gebruiken. Bovendien laat het grote tijdsverschil (negen jaar!) tussen de twee cases ons toe vergelijkingen te maken qua berichtgeving. Het is interessant om na te gaan of de tijdsgeest invloed heeft gehad op de berichtgeving omtrent dit fenomeen (meer/minder uitgebreid, aantal artikels, …). Op basis van enkele doelgerichte zoekopdrachten op de website Mediargus konden we de nodige artikels verzamelen. Afgaande op onze onderzoekvragen bestuderen we in de artikels niet enkel de rol van belangrijke actoren (belangengroepen, justitie, downloaders, eigenaar software), maar ook naar de plaats en vormgeving van het artikel, hoe het nieuws wordt gebracht (veel eigen input of louter reproduceren van persbericht), verwijzingen naar technologie, enz.. (zie topiclijst in onderdeel 6.2.). Voor wat betreft de vormgeving van het artikel (plaats in de krant, foto, …) gingen we de kranten elk nog eens apart raadplegen in het archief van de Gentse Universiteitsbibliotheek.
53
7. Analyse en bespreking 7.1. Algemeen We selecteerden in totaal 21 artikels voor analyse. Hiervan waren 8 artikels van Het Laatste Nieuws en 13 van De Standaard. Voor de berichtgeving van de Napstercase vonden we zowel in Het Laatse Nieuws als De Standaard 6 overeenkomstige artikels. Met twee extra berichten in DS zijn dat in totaal 14 nieuwsberichten. Beide kranten berichten hier dus over hetzelfde nieuwsfeit. Het viel ons op dat De Standaard beduidend meer artikels had over de Napsterzaak dan Het Laatste Nieuws. We moesten dus een grondige selectie maken. Dit alleen al is een teken dat DS veel meer aandacht had voor dit sociaal fenomeen. Ook in de analyse van de artikels zelf zullen we merken dat De Standaard vaak dieper graaft dan Het Laatste Nieuws. Ook bij The Pirate Bay zien we hetzelfde patroon terugkeren: de periode na de veroordeling van The Pirate Bay publiceert DS veel meer artikels hierover. Het Laatste Nieuws publiceerde over de veroordeling slechts 1 artikel. Ook in de weken erna konden we geen enkel artikel vinden dat te maken had met internetpiraterij of The Pirate Bay. Enkel op 6 april 2009, een kleine twee weken voor de veroordeling, vonden we nog een artikel dat gelinkt werd aan de website. Dit alleen al is een bewijs hoe weinig aandacht HLN heeft besteed aan een fenomeen waar heel wat rond te doen was in de internationale pers (Hoefkens, 2009, april). Voor De Standaard vonden we meer artikels, waarvan we er 5 hebben geanalyseerd. Slechts 1 artikel in DS kwam overeen met een artikel uit HLN. Een overzicht van alle geanalyseerde artikels is terug te vinden bij dit werk als bijlage 1. 7.2. Case 1: Napster 7.2.1. Topic 1: actoren in nieuwsbericht In onze twaalf geanalyseerde nieuwsberichten zien we telkens dat de journalisten vermelding maken van een gerechtelijke bron, met uitzondering van drie artikels die afkomstig zijn van HLN. Het gaat hier meestal om een verwijzing naar een uitspraak van een “gerechtshof”. Opvallend is wel de verschillende vermelding in de inleiding van de artikels op 13 februari, de dag nadat de uitspraak over Napster viel: “Met deze beslissing bracht een federale rechtbank in San Francisco Napster gisteren een zware slag toe.” (DS, 13/2/2001, p. 1) en “Voor een Amerikaans hof van beroep wel: een Napster dat aan …” (DS, 13/2/2001, p. 10) “Dat heeft een rechter van het federaal hof van beroep in San Francisco gisteren beslist.” (HLN, 13/2/2001, p. 5) 54
HLN benadrukt reeds in zijn inleiding dat het gaat om een uitspraak van het federaal hof van beroep, terwijl De Standaard dit pas later in zijn artikel doet of pas enkele pagina’s later. In alle overige geanalyseerde artikels, buiten drie afkomstig van HLN waar men geen vermelding maakt van een gerechtelijke bron, blijft men steeds verwijzen naar de uitspraak van o.a. “een Amerikaanse federale rechter” (DS,7/3/2001, p. 12; HLN, 8/3/2001, p. 9), “een rechtbank in beroep” (DS, 7/3/2001, p. 12) en de “US Court of Appeals for the Ninth Circuit” (HLN, 13/2/01, p. 5). Naast vermeldingen van een rechter of een rechtbank wordt er in één artikel verwezen naar de advocaten van Napster (DS, 7/3/2001, p. 12) en een jurist (Paul Dehert van de Commissie voor persoonlijke levenssfeer) (DS, 16/2/2001, p. 15) en de gerechtelijke politie (HLN, 15/2/2001, p. 9) (beiden i.v.m. jacht op Napster-gebruikers in België). Dehert heeft het over de jacht op Napster-gebruikers door de IFPI: “Dehert: “Het recht op privacy is een grondwettelijk recht. Als een private organisatie systematisch mensen gaat verklikken aan het gerecht, is dat grondrecht volgens mij ernstig in gevaar””. (DS, 16/2/2001, p. 15) Door het citeren van deze jurist worden de lezers dubbel geïnformeerd: niet alleen wordt er gewezen op de mogelijkheid tot huiszoekingen, maar ook op hun grondrechten. In de meeste artikels komt er dus een verwijzing terug naar een gerechtelijke bron, soms zelfs heel specifiek. Het beeld over Napster wordt dus vaak ook gelinkt met gerechtelijke instanties. In twee geanalyseerde artikels gaan de journalisten dieper in op de achtergrond van Napster en vermelden er telkens de naam Shawn Fanning bij, de bedenker van dit programma (cf. supra) (DS, 13/2/2001, p. 10; HLN, 13/2/2001, p. 5). Hij wordt meestal genoemd wanneer men een persoon achter Napster zoekt, hoewel we één keer ook de naam Hank Barry tegenkwamen in een ander artikel. Hij is de directeur van Napster (DS, 19/2/2001, p. 9). Verder komen we geen enkele andere naam meer tegen die in verband wordt gebracht met Napster. Ook qua belangengroepen beperken journalisten zich enkel tot de vermelding van de twee grootste: de RIAA voor Amerika en de IFPI voor België. De vermelding van de RIAA blijft bovendien meestal oppervlakkig: journalisten gebruiken deze belangengroep enkel om te verwijzen naar een vertegenwoordiger de muziekindustrie bij de Napstercase, maar gaan verder niet dieper in op deze organisatie. Toch wordt in een artikel ook een keer een vertegenwoordiger geciteerd in de inleiding van het artikel:
55
““De dagen van Napster als een instrument voor een elektronische winkeldiefstal zijn geteld”, zo zei Chuck Cooper van de Recording Industry Association of America.” (HLN, 16/2/2001, p. 44) Toch gaat dit artikel over Napster-alternatieven, en gaat men hier dus ook helemaal niet in op de RIAA zelf. In onze geanalyseerde artikels zien we ook twee keer de IFPI opduiken (DS, 16/2/2001, p. 15; HLN, 15/2/2001, p. 9). Wat ons hier enorm opvalt is hoe De Standaard veel meer aandacht besteed aan het persbericht van de IFPI. Zij kondigden aan dat ze op zoek zouden gaan naar illegale kopieerders die vooral downloaden via Napster. In Het Laatste Nieuws blijft dit bij een korte mededeling, maar in De Standaard wacht men een dag langer om op die manier een meer uitgebreid artikel te kunnen publiceren. Men laat er o.a. Marcel Heymans, directeur van het IFPI, aan het woord en confronteert hem met de uitspraken van Dehert (cf. supra), minister Verwilghen en een kabinetsmedewerker van hem (cf. infra). Dit is al een eerste voorbeeld dat het artikel in DS veel meer en diepgaander informeert dan dit in Het Laatste Nieuws. Er wordt veel meer gewezen op de gevaren, de mogelijkheden tot bestraffing, de beperkingen van huiszoekingen, enz…door verschillende bronnen aan het woord te laten. Hier blijkt dat DS zijn taak als kwaliteitskrant goed vervult door diepgaande informatie te publiceren, dit in tegenstelling tot HLN. Nu de dagbladen een uitgebreide kans krijgen om binnenlandse bronnen aan het woord te laten i.v.m. Napster en de zoektocht van IFPI wordt deze met beide handen gegrepen door DS en verwaarloosd door HLN. Een vierde groep van actoren die we kunnen terugvinden in een nieuwsbericht zijn specialisten. Zij worden meestal geraadpleegd om bijkomende (technische) (achtergrond)informatie te geven. In onze geanalyseerde artikels is er meestal maar een vage verwijzing naar “analisten” of “specialisten”. Slechts twee maal worden er expliciet “specialisten” vermeld. In het artikel over IFPI (DS, 16/2/2001, p. 15) wordt de Computer Crime Unit, de Belgische Federale dienst die computercriminaliteit bestrijdt, vermeld in verband met huiszoekingen die zij kunnen voeren. In HLN wordt hierover in hetzelfde nieuwsbericht geen enkele melding gemaakt. Een tweede bericht waarin specialisten vermeld worden is het artikel waarin men het het heeft over de nieuwe vingerafdrukfilter die Napster zou installeren. Deze is ontworpen door het bedrijfje Loudeye Technologies (DS, 13/7/2001, p. 13). Deze naam wordt slechts vermeld op het einde van het artikel en is voor de rest niet echt van belang. Toch is het weer een extra onderdeeltje informatie, waar HLN in een gelijkaardig bericht geen aandacht aan besteed (HLN, 11/5/2001, p. 11). Misschien komt dit omdat HLN enkele maanden eerder het bericht publiceerde en toen nog niet wist welk bedrijf er achter deze zogenaamde fingerprinttechnologie zat.
56
Zoals eerder vermeld hierboven verwijst men in artikels naar beweringen van “specialisten” of “analisten”, zonder hierbij expliciet te melden om wie het hier gaat, bijvoorbeeld: “Specialisten wijzen er daarom op dat Napster slechts één mogelijkheid rest om aan het vonnis van de rechter tegemoet te komen: de stekkers van hun honderd servers uit het stopcontact trekken.” (DS, 7/3/2001, p. 12) “De vraag is nu hoe de rest van de muziekindustrie redeneert. Analisten reageren alvast verschillend op deze uitspraak [dat Napster zou kunnen fungeren als een eersteklas ruilsysteem].” (DS, 13/2/2001, p. 10) “Analisten verwachten dat Napster niet onmiddellijk verdwijnt.” (DS, 13/2/2001, p. 10) De lezer heeft dus het raden over welk soort specialist of analist de beweringen worden gedaan, al is het soms mogelijk om dit wel uit de context af te leiden. Opvallend is dat er ook enkel naar specialisten, analisten of specifieke personen/bedrijven wordt verwezen in artikels van De Standaard. Dit doet ons vermoeden dat HLN effectief letterlijk citeert van een nieuwsbericht, terwijl men bij DS het artikel wat sterkte geeft door “analisten” of “specialisten” erbij te voegen waardoor het geheel geloofwaardiger overkomt. Zowel DS als HLN laten nooit expliciet slachtoffers van internetpiraterij aan het woord in de geanalyseerde artikels. Het blijft bij beide dagbladen meestal bij de vermelding van “de muziekindustrie” die schade opliep. Een keer begint De Standaard echter zijn bericht dat Napster Metallica en The Beatles als eerste zal filteren uit zijn systeem. Hier wordt dus voor de eerste keer expliciet vermelding gemaakt van artiesten die slachtoffer zijn van internetpiraterij. DS titelt dit zelfs als: “Napster bant Metallica en Beatles.” (DS, 7/3/2001, p. 12) Maar de vermelding van slachtoffers (muziekindustrie, artiesten) hoeft niet altijd in verband gebracht te worden met iets negatiefs, zo blijkt uit verschillende geanalyseerde artikels. De platenmaatschappij BMG, onder beheer van het Duitse Bertelsmann, nam al in oktober 2000 Napster over omdat ze in de software een nieuw marketinginstrument zagen. Naast het negatieve aspect van Napster wijzen de journalisten via het voorbeeld van BMG toch ook wel op het feit dat niet iedereen in de muziekindustrie de onverbiddelijke oorlog verklaart aan Napster. Toch blijkt De Standaard, vergeleken met Het Laatste Nieuws, alweer iets voorzichtiger en gedetailleerder om te springen met de berichtgeving over de plannen van BMG: 57
“Het Duitse mediaconcern Bertelsmann, dat Napster in oktober overnam, liet eerder al weten deze zomer geld te gaan vragen voor het ophalen van muziekbestanden via Napster.” (DS, 19/2/2001, p. 9) “Het Duitse mediaconcern Bertelsmann, dat Napster overnam, zal vanaf deze zomer geld vragen voor het ophalen van muziekbestanden via Napster.” (HLN, 19/2/2001, p. 7) Het lijkt ons duidelijk dat beide zinnen afkomstig zijn van een extern nieuwsagentschap (zie topic 3 voor meer analyse hierover), maar een van de twee dagbladen heeft zijn berichtgeving hier blijkbaar aangepast. Terwijl Het Laatste Nieuws overtuigd is (“zal geld vragen”), pakt De Standaard het iets voorzichtiger aan door rechtstreeks naar een uitspraak van Bertelsmann te verwijzen (“liet weten…te gaan vragen”). DS besteed hier ook meer aandacht aan detail door nog eens de maand van overname te vermelden (“in oktober”). Tenslotte hielden we tijdens onze analyse van deze eerste reeks krantenartikels rekening met de vermelding over piraten zelf. In slechts twee artikels, die dan nog gaan over internetpiraterij in België, wordt er vaag verwezen naar Napster-gebruikers zonder hierbij expliciet namen te noemen. In DS lezen we dit als: “Napster-gebruikers…[die]…een huiszoeking kunnen verwachten.” (DS, 16/2/2001, p. 15) HLN titelt zelfs: “Binnenkort huiszoekingen bij Napster-gebruikers” (HLN, 15/2/2001, p. 9) De enige informatie die we hier hebben is dat er, net zoals over heel de wereld, ook in België een groep van Napster-gebruikers is. Wie dat zijn, blijft onbekend. Lezers die illegaal downloaden worden hierdoor wel gewaarschuwd dat ook zij eventueel een risico lopen op een huiszoeking.
58
7.2.2. Topic 2: software en techniek Al onze geanalyseerde berichten hadden Napster als hoofdonderwerp. Hierin hadden de journalisten het bijvoorbeeld over de achtergrond van het programma, de rechtszaak waarin ze verwikkeld zaten, de overname ervan door Bertelsmann, enz… Eén geanalyseerd artikel gaat wel heel grondig in op Napster. Zo titelt De Standaard: “Klein woordenboek voor Napster-dummies” (DS, 13/2/2001, p. 10) Hierin maakt een redacteur een oplijsting van het wat, hoe, wie, waarom, wanneer, enz… van Napster. Een zeer duidelijk overzicht voor de Napster – en P2P-leek. Dit artikel is eveneens gepubliceerd op 13 februari, de dag na de uitspraak door het federaal hof van beroep in San Francisco. DS doet dus alle moeite om zijn lezer zo goed mogelijk proberen te informeren omtrent het fenomeen. HLN besteed diezelfde dag slechts 1 artikel aan de uistpraak rond Napster, waarin ook wat achtergrond zit verwerkt. Bijlange niet zo grondig dus. Naast Napster verwijst men in sommige artikels soms ook naar andere software, die kan fungeren als Napster-alternatief: Napigator, MusicCity, Gnutella, Aimster (HLN, 13/2/2001, p. 5; DS, 13/2/2001). Deze worden hier vaak slechts in de rand vermeld. Het wordt pas interessant wanneer twee artikels volledig gewijd worden aan een oplijsting van alternatieven. HLN en DS titelen respectievelijk: “Alternatieven om muziek via internet te beluisteren of te downloaden” – Leven na Napster (HLN, 16/2/2001, p. 44) “En Napster kwam weer” – Klonen en alternatieven van Napster ontsnappen aan controle (DS, 28/3/2001, p. 1) Deze keer was Het Laatste Nieuws eerst met zijn artikel over muziekdownload-alternatieven. Hierin wordt vermelding gemaakt van Gnutella, Scour, Imesh, CuteMX, Aimster, KaZaA, WinMX, iNoize en BearShare. Heel wat software dus, waaruit de lezer zijn gading kan kiezen. Onderaan het artikel wordt telkens ook nog is de website meegegeven van elk alternatief. Ex-Napstergebruikers krijgen via dit artikel dus de gelegenheid om eventueel voor een ander programma te kiezen. Ook De Standaard gaat even grondig te werk in zijn oplijsting van alternatieven: OpenNap, Gnutella, iMesh, LimeWire, Napigator en Songspy worden elk apart besproken mét de vermelding van een hyperlink bij. Zoals we zagen in het begin van dit werk heeft de journalist het volste recht om dit soort alternatieven te bespreken. Hier is deontolo-
59
gisch gezien niets mis mee, zolang de fundamentele waarden zoals het respecteren van de mensenrechten hierbij niet in gevaar worden gebracht. Bijkomend geven beide artikels hierbij ook een meer technische achtergrond. De Standaard steekt enorm veel energie in het schetsen van een glashelder beeld over MP3 en P2P en hoe dat allemaal functioneert, zo blijkt uit volgend citaat: “De zogenaamde peer-to-peer (P2P) netwerken zijn veelbelovende technologie. Bij een klassiek netwerk heb je een hoofdcomputer (de server) waarop de gedeelde bestanden staan. De individuele gebruikers (de clients) kunnen bestanden vanop de server downloaden of naar de server uploaden. Als je op een webserver een webpagina bekijkt of vanop een FTP-server een bestand downloadt, gebruik je deze client-server netwerktechnologie. In een peer-to-peer netwerk is elk toestel tegelijk server en client; het is een netwerk van gelijken (peer in het Engels). Het mooie aan een P2P-netwerk is dat het niet lamgelegd wordt wanneer er een centrale server uitvalt. Bovendien is er geen controle van bovenaf mogelijk op wat er in het netwerk wordt uitgewisseld.” (DS, 28/3/2001, p. 1) Bovenstaand citaat toont quasi volledige overeenkomst met de technische uitleg die wij gebruiken in onze literatuurstudie. De journalist slaagt er dus in op een eenvoudige manier een zeer goed beeld te schetsen van hoe P2P werkt. Het Laatste Nieuws gebruikt in zijn technische achtegrond iets minder detail en gebruikt bovendien zelfs in geen enkel artikel het woord P2P!! Synoniemen die hiervoor worden gebruikt zijn o.a. “een uitwisselingsdienst” en “muziek die van de ene naar de andere computer wordt getransporteerd” (HLN, 8/3/2001, p. 9) of “je kan ook de MP3-bestanden op je eigen harde schijf beschikbaar stellen aan andere gebruikers” (HLN, 16/2/2001, p. 44). De lezer weet dus perfect wat er wordt bedoeld, alleen gaat men bij deze krant geen al te moeilijke technische termen gebruiken. Dit is dan ook een kenmerk van een populaire krant: schrijven voor een heel breed publiek waarvoor je zo verstaanbaar mogelijk moet schrijven. En soms horen daar geen specifieke termen bij. 7.2.3. Topic 3: journalist-niveau Van onze veertien geanalyseerde artikels zijn er slechts zes ondertekend door een journalist. Dit doet ons vermoeden dat de rest van de artikels een loutere herwerking of een letterlijke overname is van materiaal dat aangereikt is door nieuwsagentschappen. In slechts twee artikels wordt er bij het begin verwezen naar een of meerdere persagentschappen: REUTERS, EFE, DPA (DS, 7/3/2001, p. 12) en AP (DS, 13/2/2001, p. 1). In al de overige artikels vinden 60
we geen verwijzing terug naar een nieuwsagentschap. Van de zes berichten die ondertekend zijn door een journalist valt het moeilijk af te leiden of er veel eigen input is. Wel wordt dit soort artikels in veel gevallen gekenmerkt door de aanwezigheid van een inleiding: die is meestal aangebracht door de journalist. Bij gewone persberichten ontbreekt dit in de meeste gevallen. Slechts in drie ondertekende artikels zien we heel duidelijk dat de journalist echt cita(a)t(en) gebruikt, waaruit we kunnen afleiden dat hij één of meerdere bronnen heeft geraadpleegd en dus eigen input heeft. Zo gebruikt Peter Vantyghem, redacteur van De Standaard, in een analytisch artikel over Napster (13/2/2001, p.10) heel wat bronnen: de nieuwssite Webnoize, het arrest van het hof van beroep, Bertelsmann-directeur Thomas Middelhoff en “analisten” (cf. supra). Dit zorgt voor een heel uitgebreid artikel met heel wat invalshoeken. Ook Martijn Körvers, redacteur bij Het Laatste Nieuws, begint zijn artikel met een citaat van Chuck Cooper, een vertegenwoordiger van de RIAA: “De dagen van Napster als een instrument voor elektronische winkeldiefstal zijn geteld.” (HLN, 16/2/2001, p. 44) Hierna geeft hij uitleg over Napster, om vervolgens over te gaan op Napster-alternatieven. Ook hier heeft de redacteur zich duidelijk gebaseerd verschillende nieuwsbronnen wat het artikel veel gevarieerder maakt, in tegenstelling tot al onze andere geanalyseerde HLNartikels. In een derde artikel gaan DS-redacteuren Karel Verhoeven en Patrick Lefelon uitgebreid in op de Napster-jacht van IFPI (DS, 16/2/2001) (cf. supra). Zij citeren Marcel Heymans van IFPI, jurist Paul Dehert, minister Verwilghen en een kabinetsmedewerker en tenslotte de Computer Crime Unit. Dit is veruit het meest uitgebreide artikel van onze geanalyseerde reeks, samen met de analyse van Vantyghem. Beide artikels komen uit De Standaard, waarmee deze krant nog maar eens zijn reputatie bevestigt als kwaliteitskrant. De vermelding van verschillende bronnen maakt deze artikels meer volledig en veelzijdig. In vier artikels (twee van HLN en twee van DS) merken we letterlijke overname van een NAmateriaal16, omdat zowel journalisten van HLN als journalisten van DS dezelfde zinnen gebruiken in hun artikel:
16
NA-materiaal: kant-en-klare berichten van nieuwsagentschappen
61
“Een Amerikaanse federale rechter heeft Napster, de omstreden uitwisseldienst van muziekbestanden op het Internet, een termijn van drie dagen gegeven om de auteursrechtelijk beschermde bestanden uit zijn systeem te verwijderen.” (DS, 7/3/2001, p. 12; HLN, 8/3/2001, p. 9) Soms gebeurt dat in iets gewijzigde vorm, waardoor de lezer bijvoorbeeld grote verschillen qua cijfermateriaal te lezen krijgt: “Bronnen uit de muziekindustrie beweren dat het gaat om slechts 1.000 beschermde songs.” (HLN, 8/3/2001, p. 9) “Volgens de muziekindustrie vertegenwoordigen de twee miljoen bestanden niet meer dan enkele honderden nummers.” (DS, 7/3/2001, p. 12) Hier merken we hoe twee journalisten het materiaal van een nieuwsagentschap elk op hun manier verwerken in de berichtgeving: HLN kiest resoluut voor grote cijfers, terwijl DS het voorzichtiger doet door te spreken over enkele honderden nummers. Een lezer kan dit dus interpreteren als bijvoorbeeld slechts vijfhonderd nummers, zowat de helft minder als in Het Laatste Nieuws werd vermeld. Een gelijkaardig geval bespraken we al in punt 7.2.1.: “Het Duitse mediaconcern Bertelsmann, dat Napster in oktober overnam, liet eerder al weten deze zomer geld te gaan vragen voor het ophalen van muziekbestanden via Napster.” (DS, 19/2/2001, p. 9) “Het Duitse mediaconcern Bertelsmann, dat Napster overnam, zal vanaf deze zomer geld vragen voor het ophalen van muziekbestanden via Napster.” (HLN, 19/2/2001, p. 7) Beide journalisten gaan hetzelfde materiaal op een andere manier benaderen. In HLN maakt men de lezer duidelijk dat Bertelsmann effectief geld zal gaan vragen, terwijl men in DS nog geen officiële uitspraken doet over de plannen van Bertelsmann (“te gaan vragen” in tegenstelling tot “zal vragen”). Bovenstaande voorbeelden tonen aan dat een kleine wijziging aan NA-materiaal soms heel wat verschil kan maken in de berichtgeving van twee verschillende dagbladen. Terwijl DS zijn best doet om geen grote uitspraken te doen, blijkt HLN steeds zeker van zijn standpunt op basis van een enkel persbericht (al is dat soms moeilijk af te leiden uit het artikel zelf). 62
7.2.4. Topic 4: artikel-niveau Ook de plaats en vormgeving van het artikel speelt een belangrijke rol bij de beeldvorming. Krijgt het nieuwsbericht een belangrijke plaats toegewezen, of vinden we het slechts ergens in de marge terug? Staan er foto’s bij het artikel om alles extra in de verf te zetten? Bij Het Laatste Nieuws haalt er geen enkel nieuwsbericht over Napster de voorpagina. Het eerste geanalyseerde artikel in de reeks, over de veroordeling van Napster (13/2/2001), vinden we pas op de vijfde pagina. Het artikel wordt geïllustreerd met twee foto’s, namelijk een afbeelding van de Napstersoftware en een foto van uitvinder Shawn Fanning. Hierdoor valt het artikel nog min of meer op tussen alle andere nieuwsberichten. Ook het artikel over Napsteralternatieven (16/2/2001) krijgt een opvallende plaats toegewezen, namelijk in de computerrubriek van Het Laatste Nieuws. Ook hier is het artikel geïllustreerd met enkele afbeeldingen, voornamelijk foto’s van deze alternatieven. Alle overige HLN artikels verschijnen in de marge als kleine nieuwsberichtjes, die eerder verloren gaan tussen alle andere grote berichten. Bij De Standaard haalt het artikel over de veroordeling van Napster de voorpagina (13/2/2001). Zonder foto erbij, maar wel helemaal bovenaan zodat het enorm opvalt en dus ook voor DS een hoge nieuwswaarde heeft. Een meer uitgebreid artikel volgt iets verder in de krant op de voorpagina van de rubriek “Cultuur & Media”. Deze keer geïllustreerd met een foto van Shawn Fanning, net zoals dat het geval was bij HLN. Op dezelfde pagina vinden we ook nog het artikel “Klein woordenboek voor Napster-dummies”, met daarbij een kleine foto van het Napsterlogo. Het IFPI-artikel (16/2/2001) verschijnt eveneens op de voorpagina van de rubriek “Cultuur & Media”, met hierbij een foto van IFPI-directeur Marcel Heymans die illegaal gekopieerde cd’s vernietigt. Het artikel over Napster-alternatieven (28/3/2001) verschijnt ook in De Standaard in een speciale ‘rubriek’, namelijk in de cultuurbijlage ZIPP. Het bericht wordt voorafgegaan door een grote cartoon. De overige artikels van DS verschijnen eveneens in de marge, als kleiner nieuwsbericht waaraan minder belang wordt gehecht. 7.3. Case 2: The Pirate Bay 7.3.1. Topic 1: actoren in het nieuwsbericht Zowel de journalisten van HLN als DS hebben het over de uitspraak van “een Zweedse rechter” in hun berichtgeving, maar vermelden dit slechts in twee artikels (HLN, 18/4/2009, p. 12; DS, 24/4/2009, p. 81). In ander artikel wordt er eens verwezen naar “de rechter” en “de uitpsraak” (DS, 18/4/2009, p. 4), maar daar blijft het ook bij.
63
In DS wordt de naam van de rechter wel eens vermeld wanneer hij verdacht wordt van belangenvermenging: “Er is twijfel gerezen over de integriteit van Thomas Noström, de Zweedse rechter die vorige week vier verantwoordelijken veroordeelde van de torrentzoekrobot Pirate Bay.” (DS, 24/4/2009, p. 81) De verwijzingen naar de Zweedse rechter zijn veruit de enige die te maken hebben met een juridische bron. In vijf artikels wordt er (on)rechtstreeks verwezen naar de eigenaars van het torrentplatform of illegale software. In vier artikels wordt dit telkens anders vermeld: “de leveranciers van de software” (HLN, 6/4/2009, p. 11), “de vier verantwoordelijken van The Pirate Bay” (DS, 24/4/2009, p. 81), “de vier oprichters van de downloadsite Pirate Bay” (HLN, 18/4/2009, p. 12), “de vier beklaagden van Pirate Bay” (DS, 22/4/2009, p. 34), “de veroordeling van de vier kopstukken achter de torrentsite The Pirate Bay” (DS, 25/4/2009, p. 8) en tenslotte “de oprichter van HDByte schreef op zijn website…” (verwijzing naar eigenaar van andere torrentsite) (DS, 25/4/2009, p. 8). Slechts eenmaal vermeldt een journalist van De Standaard alle namen: “De vier zweden achter de website – oprichters Peter Sunde, Fredrik Neij en Gottfrid Svartholm en ‘geldschieter’ Carl Lundström – stonden voor de rechter in februari en werden gisteren veroordeeld.” (DS, 18/4/2009, p. 4) Een van de redenen waarom deze namen zo weinig worden vermeld zou kunnen zijn dat ze het artikel minder vlot laten lezen. De “vier kopstukken” of de “vier beklaagden” leest nog steeds makkelijker dan telkens opnieuw de Zweedse namen. Het brein achter Napster was maar één persoon (Shawn Fanning) en bijgevolg ook makkelijker te onthouden. Omdat The Pirate Bay een Europese aangelegenheid is (Napster was een Amerikaans bedrijfje), zien we hier nergens de belangengroep RIAA opduiken. Wel maakt een journalist een vermelding van de IFPI (DS, 25/4/2009, p. 8), maar hij doelt deze keer op de internationale IFPI. De Belgische afdeling hiervan heeft zijn naam namelijk intussen al veranderd in de Belgian Entertainment Association. De belangengroep wordt vermeld omdat aanghangers van The Pirate Bay de website van de IFPI hadden gehackt, waarna ze een uur plat lag. Daarnaast krijgen twee Zweedse belangengroepen aandacht in een persbericht waar de Zweedse rechter Norström verdacht wordt van belangenvermenging:
64
“Norström is onder meer lid van de Zweedse copyrightvereniging en de Zweedse vereniging ter verdediging van intellectueel eigendom (SFIR).” (DS, 24/4/2009, p. 81) Tenslotte maakt een journalist van Het Laatste Nieuws ook vermelding van de Belgian Antipiracy Federation (BAF): “De BAF liet nog weten zeer tevreden te zijn met de uitspraak van de Zweedse rechter.” (DS, 18/4/2009, p. 12) Er wordt dus in de drie gevallen (IFPI, Zweedse belangenroepen en BAF) niet echt diep ingegaan op de belangengroepen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat ze heel weinig tot geen persberichten hebben rondgestuurd. Zoals we reeds zagen in onze literatuurstudie kan dit namelijk dit namelijk heel wat effect hebben op de nieuwsverslaggeving. Hoe minder kant en klare persberichten er worden aangeleverd, hoe kleiner de kans dat de belangenvereniging dus aan bod zal komen. In tegenstelling tot onze vorige analysereeks komen er ook heel weinig “specialisten” aan bod in de artikels. Er is slechts een keer sprake van een “expert”: “Experts denken dat het vonnis op basis van Norströms partijdigheid nietig kan worden verklaard.” (DS, 24/4/2009, p. 81) Wie die experts zijn is ook hier weer onduidelijk, al zullen we die waarschijnlijk in de juridische sector kunnen situeren. Verder valt er nergens een extra expertise te bespeuren van een specialist ter zake. Wel is het weer DS die een vermelding maakt van een zogenaamde expert. Ook qua slachtoffers van internetpiraterij blijven de journalisten aan de oppervlakte in hun berichtgeving. Slechts in twee artikels wordt “de entertainmentindustrie” vermeld als algemene partij die schade heeft geleden (DS, 18/4/2009, p. 4; HLN, 18/4/2009, p. 12). Er is geen specifieke vermelding van artiesten of zelfs platenmaatschappijen die een klacht hebben ingediend. Tenslotte krijgen we ook heel weinig te lezen over de piraten zelf, mensen die illegaal downloaden. Een keer krijgen we een interview te lezen met een piraat (DS, 25/4/2009, p. 9). Er wordt gevraagd naar zijn mening i.v.m. illegaal downloaden, de veroordeling van The Pirate Bay en de hoge kostprijs van muziek. Het is een van de weinige artikels in deze geanalyseerde reeks dat wat voor afwisseling zorgt. Voor de eerste keer krijgen we echt de mening te 65
lezen van een piraat. Toch wordt voor alle zekerheid zijn volledige naam niet vermeld. De inleiding blijft bij: “Peter is 27 en hij downloadt wel eens een filmpje of een album.” De privacy van deze downloader wordt dus gerespecteerd. Enkel de voornaam en de leeftijd worden vermeld, wat meer dan voldoende is. 7.3.2. Topic 2: software en techniek Zes artikels vertrekken vanuit het onderwerp Pirate Bay, dit wil dus zeggen dat die artikels hoofdzakelijk hierover gaan. Slechts 1 artikel, het interview met de piraat, begint zijn inleiding met Pirate Bay maar schakelt al snel over op internetpiraterij in het algemeen. Daarnaast vinden we in 2 geanalyseerde artikels verwijzingen naar Pirate Bay-alternatieven, met of zonder naam: “…dan staan tientallen gelijkaardige Bittorrents klaar om de vrijgekomen plaats in te nemen” (DS, 18/4/2009, p. 4) en “…Nordicbits, Powerbits, Pitatebits, MP3nerds, Wolfbits, HDByte, Leechersair en Torrentfreak” (DS, 25/4/2009, p. 8). Het gaat hier wel om alternatieven die vrijwillig sluiten, dus deze zijn niet meer bruikbaar voor de lezer. Ook worden er geen hyperlinks vermeld bij het artikel, dit in tegenstelling tot de vorige berichten over Napster. Een speciale verwijzing naar een Pirate Bay-alternatief vinden we terug in een E-column van Dominique Deckmyn, manager van De Standaard Online (DS, 22/4/2009, p. 34). Hij maakt een vergelijking met de Pirate Bay en YouTube: “Wat YouTube en Pirate Bay met elkaar gemeen hebben, is dat ze zowel gebruikt kunnen worden voor legale doeleinden als voor het verpsreiden van auteursrechtelijk beschermd, illegaal gekopieerd werk.” In onze literatuurstudie bespraken we eerder ook al YouTube als bron van illegaal geposte content. Deckmyn schetst de evolutie van beide en besluit dat YouTube vandaag de dag alles in het werkt stelt om legaal te opereren, dit in tegenstelling tot The Pirate Bay. Een interessante analyse voor wie meer wil weten over de evolutie van legale uitwisselingsalternatieven. Vervolgens gingen we ook op zoek naar meer technische tekst en uitleg over het functioneren van het Bittorrent-protocol zelf. In onze Napster-analyse kwamen we enkele artikels tegen waar er heel wat aandacht werd besteed aan de uitleg over P2P en MP3.
66
In één enkel artikel vinden we eens een heel korte uitleg over peer-to-peer: “Het land [Zweden] was berucht voor ‘peer-to-peer-netwerken’ zoals Pirate Bay. Die laten gebruikers van overal ter wereld toe om bestanden van mekaars computers uit te wisselen.” (HLN, 6/4/2009, p. 11) Dit keer is het wel HLN dat vermelding maakt van P2P, iets wat de krant in de vorige reeks over Napster nooit heeft gedaan. Verder is er geen enkel artikel dat verder aandacht besteed aan de uitwisselingstechniek. 7.3.3. Topic 3: journalist-niveau Zes van de zeven geanalyseerde artikels zijn ondertekend door een journalist. Het resterende artikel is duidelijk afkomstig van een nieuwsagentschap, omdat het ondertekend is door het Franse AFP (Rechter wordt verdacht van belangenvermenging, DS, 24/4/2009, p. 81). Alle overige artikels van De Standaard zijn ondertekend door redacteur Kristof Hoefkens, buiten de E-column die geschreven is door Dominique Deckmyn. Bij Het Laatste Nieuws zien we twee verschillende redacteurs: Guy Van Vlierden en Chris Snick. Maar omdat deze HLNartikels zo kort zijn vermoeden we dat ze de loutere reproductie zijn van een NA of PRbericht met hier en daar enkele zinnen aangepast. Ondanks het klein aantal artikels in Het Laatste Nieuws kunnen we toch ook weer een trend terugvinden wanneer we de vergelijking maken met De Standaard, bijvoorbeeld: “[De vier eigenaars] moeten ook ruim 30 miljoen kroon (2,7 miljoen euro) schadevergoeding betalen aan de entertainmentindustrie.” (HLN, 18/4/2009, p. 12) “De vier veroordeelden kregen dezelfde straf: een jaar effectieve gevangenisstraf en ze moeten ook elk een schadevergoeding van iets minder dan 700.000 euro betalen aan de industrie.” (DS, 18/4/2009, p. 4) We zien hier weer de typische eigenschap van Het Laatste Nieuws opduiken, namelijk het vermelden van grote cijfers. Terwijl DS kleinere bedragen publiceert, zet HLN direct het vast totaalbedrag in zijn artikel waardoor het geheel een meer sensationeel karakter krijgt. Ook het volgende voorbeeld toont alweer hoe HLN houdt van vaste cijfers: “In Zweden is het internetverkeer met 40% afgenomen sinds daar woensdag een strenge wetgeving tegen piraterij in voege trad.” (HLN, 6/4/2009, p. 11) 67
“Het Zweedse internetgebruik daalde daarna met een derde tot de helft.” (DS, 18/4/2009, p. 4) We merken dat De Standaard duidelijk meer ruimte laat voor nuancering, door een marge te nemen op de officiële cijfers. HLN is daarentegen dan weer rechtuit en vermeldt een vast cijfer. Tenslotte valt ons ook de trend op dat journalisten ook via nieuwe kanalen informatie vergaren voor hun artikel. Zo plukte journalist Kristof Hoefkens van De Standaard een quote van een torrentwebsite, waarop de eigenaar zijn redenen gaf om te stoppen met de dienstverlening (DS, 25/4/2009, p. 8). Ook wordt er sinds kort dankbaar gebruik gemaakt van de microbloggingsite Twitter17. Vlak na de uitspraak organiseerde de Pirate Bay een persconferentie via Twitter, waardoor elke geïnteresseerde kon meevolgen hoe het viertal reageerde op de uitspraak en hoe het nu verder moest (DS, 18/4/2009, p. 4). Een medium dat enkel aan populariteit zal winnen in de toekomst, vooral dankzij de snelheid en accuraatheid. 7.3.4. Topic 4: artikel-niveau De twee geanalyseerde artikels van Het Laatste Nieuws (6/4/2009 en 18/4/2009) krijgen beiden enorm weinig aandacht. De twee nieuwsberichten verschijnen slechts in de marge en worden overstemd door grotere berichten. Zeker het artikel over de veroordeling van de Pirate Bay stelt niets voor in vergelijking met dezelfde berichtgeving in De Standaard. Ook vinden we geen foto’s terug bij de artikels. De Standaard daarentegen besteed meer aandacht aan de berichtgeving omtrent de Pirate Bay door het artikel over de veroordeling (18/4/2009) al te publiceren op pagina 4 en 5, vergezeld van een grote cartoon waardoor het artikel nog meer in de verf wordt gezet. De E-column (22/4/2009) verschijnt in het katern “Economie & Financiën”, vergezeld met een kleine foto van de columnist. Een minder opvallend artikel, maar het richt zich in die rubriek dan vooral op een nichepubliek. Het interview (25/4/2009) staat ergens in de rubriek “Cultuur & Media” en wordt geïllustreerd met een prentje met het logo van de Pirate Bay. Op de pagina ernaast zien we een klein kaderstukje met als titel “Illegale sites sluiten vrijwillig” vergezeld door een cartoon DS-huistekenaar ZaZa. Het artikel over de Zweedse rechter die verdacht wordt van
17
www.twitter.com is een microbloggingwebsite waarop je als gebruiker telkens een korte boodschap kan achterlaten van maximaal 140 lettertekens. Op die manier hou je mensen instant op de hoogte van wat je denkt, doet, beleeft, …
68
belangenvermenging (24/4/2009) zien we tenslotte ergens in de marge opduiken, als klein nieuwsbericht zonder afbeeldingen. 7.4. Vergelijking beeldvorming Het Laatste Nieuws en De Standaard Wat ons vooral opvalt is het grote verschil tussen Het Laatste Nieuws en De Standaard wat betreft diepgang en nuance in de nieuwsberichten. DS gaat in zijn berichtgeving telkens iets verder en creëert op die manier meer ruimte voor maatschappelijke discussie. Hierdoor is het ook opvallend dat deze krant over beide onderwerpen heel wat meer nieuwsberichten heeft gepubliceerd. Naast gewone nieuwsberichten zien we ook regelmatig opinies, analyses en interviews aan bod komen. Zaken die we weinig tot nooit terugvinden in artikels van HLN. Zij brengen enkel het nieuwsbericht, soms letterlijk overgenomen van een nieuwsagentschap. Al is dit bij DS soms ook het geval, alleen gaan zij ook bij dit soort berichten voorzichtiger te werk waardoor er nog ruimte blijft voor nuance. Zo hebben we gemerkt dat redacteurs van DS soms de woorden “analisten” of “specialisten” toevoegen aan een artikel. Niet alleen lijkt het artikel van een nieuwsagentschap hierdoor meer bronnen te citeren, ook komt het geheel voor de lezer geloofwaardiger en ernstiger over. Van een specialist of een analist gaat men nu eenmaal nog sneller dingen aannemen dan enkel van een journalist. Ook wat betreft binnenlandse berichtgeving, zaken waar iedere krant toch wel heel wat aandacht aan besteed, laat HLN kansen schieten. Wanneer de IFPI een persbericht verstuurt maakt HLN daar louter een melding van. De Standaard maakt van deze kans gebruik om de binnenlandse situatie over internetpiraterij grondig door te lichten door naast de IFPI ook andere bronnen aan het woord te laten. Wellicht leek deze materie niet interessant genoeg voor HLN om er uitgebreid over te berichten. Dat blijkt ook uit het feit dat dit dagblad in geen enkel artikel de woorden “P2P” of “peer-2-peer” vermeld. We vinden wel telkens een omschrijving terug van deze technologie, maar nooit de exacte woorden. Slechts een keer doet de krant extra moeite om de lezer extra te informeren rond filesharing, door het opsommen van downloadalternatieven. Dat leest interessanter en kan de mensen nieuwe gratis muziek geven. Een bijkomend verschil tussen de berichtgeving van HLN en DS is het aanbrengen van cijfers en aantallen. HLN schrijft altijd rechttoe en rechtuit over welke bedragen of aantallen het gaat, terwijl men bij DS eerder benaderingen geeft. Bij het laatstgenoemde dagblad speelt men hierdoor op zeker, terwijl HLN met dit soort zaken geen blad voor de mond neemt. Hoe spectaculairder, hoe beter. Grote cijfers betekent meer sensatie, dit ten koste van informatie.
69
In de analysereeks over Napster merken we dat minder dan de helft van de artikels ondertekend is door een journalist. Dit wil zeggen dat naar alle waarschijnlijkheid het merendeel van de artikels afkomstig is van PR of NA-materiaal. Zoals we zagen bij de bespreking van de artikels doen journalisten wel nog inspanningen om enkele elementen licht te wijzigen zodat het artikel geen exactie kopie lijkt, al hebben we wel soms overeenkomsten gevonden in beide dagbladen. Bij de artikelreeks over de Pirate Bay merken we dan weer dat slechts één artikel duidelijk afkomstig is van een persagentschap. De rest is ondertekend door een journalist. Op dit gebied verschillen HLN en DS niet zo veel. Ook merken we een nieuwe trend op voor nieuwsgaring: ook de microbloggingsite Twitter wordt vermeld als betrouwbare nieuwsbron. Iets waar in 2001 nog helemaal geen sprake van was. Wanneer we tot slot nog de artikels van de Pirate Bay vergelijken met die uit de Napsterperiode valt het ons op dat vooral Het Laatste Nieuws (maar ook De Standaard) veel minder aandacht besteed aan dit nieuwsfeit. Het lijkt precies een zoveelste proces tegen internetpiraten, en het nieuwe sensationele karakter (zoals dat het geval was met Napster) is hier al minder aanwezig. Toch blijft De Standaard nog ruimte maken voor enige analyse, iets wat we nergens terugvinden bij Het Laatste Nieuws. Daar blijft het bij twee, heel kleine nieuwsberichtjes die verloren gaan tussen de rest van het nieuws. Een andere oorzaak voor het dalend aantal artikels kan de drijfveer naar meer market-driven journalism inhouden. Zo veel mogelijk nieuws publiceren, om meer te verkopen. En dit ten koste van meerdere artikels over 1 onderwerp. 7.5. Besluit empirisch onderzoek De doelstelling van deze analyse betreft natuurlijk geen vergelijking van berichtgeving tussen twee dagbladen, wel het nagaan van de manier waarop deze een beeld geven aan internetpiraterij. Maar het is nu net door de vergelijking van artikels uit deze twee dagbladen dat we kunnen besluiten dat de beeldvorming in grote mate afhankelijk is van het type krant. Internetpiraterij is een fenomeen met enorm veel gezichten, dus journalisten moeten wel op bepaalde wijze selectief omspringen met hun bronnen. De ene krant doet dat al wat uitgebreider dan de andere, maar sowieso gingen deze gebeurtenissen de kranten niet voorbij. Vooral actoren uit de juridische sector en de eigenaars van de P2P-software kwamen aan bod wanneer er bronnen geciteerd werden. Opvallend was hoe weinig aandacht er werd besteed aan de slachtoffers. Slechts een keer werden Metallica en The Beatles vermeld als expliciete slachtoffers. Meer begrijpelijk was dat er geen namen werden vermeld van piraten, dit is deontoligisch niet correct en kan een schendig van de privacy inhouden. 70
De dagbladen zagen er geen graten in om te berichten over P2P-alternatieven. Op die manier zouden ze mensen aanzetten om illegaal te downloaden, maar zoals we reeds zagen in dit werk is daar helemaal niets mis mee. Het is nog altijd de piraat zelf die bestraft moet worden, niet de journalist. Hij vervult enkel zijn taak. Toch lieten de kranten het niet na, en dan vooral De Standaard, om de lezer te wijzen op de gevaren van illegaal downloaden door te berichten over eventuele huiszoekingen. Voor meer technische uitleg rond P2P kon de lezer zijn gading vinden in een kwaliteitskrant zoals De Standaard. Blijkbaar besteed een populaire krant zoals Het Laatste Nieuws hieraan weinig tot geen aandacht en concentreert zich vooral op de basisfeiten, met een voldoende laag sensatie. Dat bleek vooral uit de weergave van cijfers (bijvoorbeeld van boetes en aantal downloads). Hier werd er geen ruimte meer gelaten voor enige nuance. Tot slot was het al snel duidelijk dat een deel van de nieuwsberichten afkomstig was van nieuwsagentschappen of persberichten. De beweringen die we deden in onze literatuurstudie blijken dus te kloppen. Ook hier deden journalisten vaak een beroep op materiaal dat aangereikt werd door nieuwsagentschappen. Een deel van de beeldvorming gaat dus uit van internationale bronnen, wat wil zeggen dat kranten uit het buitenland soortgelijke berichten de wereld hebben ingestuurd. Bij de berichtgeving over de Pirate Bay zijn de meeste berichten echter ondertekend door een journalist. We hebben zekerheid over het interview, het analyserend artikel en de column, maar de overige artikels zijn hoogstwaarschijnlijk wel gebaseerd op nieuwsagentschappen en ondertekend door de journalist zelf. Misschien is het wel door het grote aandeel aangeleverde content dat beide kranten een meer neutrale toon aannemen wat betreft internetpiraterij. We mogen dan ook besluiten dat de lezer wel degelijk een correct beeld heeft meegekregen van wat internetpiraterij nu precies inhoudt.
71
8. Besluit Dit exploratief onderzoek toonde aan hoe veelzijdig een begrip als internetpiraterij kan zijn. Het is een fenomeen dat vanuit heel wat invalshoeken benaderd kan worden, en daarom was een strikte afbakening nodig. We kozen ervoor om de journalistieke beeldvorming van dit gegeven van naderbij te analyseren, dit met behulp van een inhoudsanalyse van artikels uit Vlaamse dagbladen. Dit bracht ook implicaties met zich mee voor het voorafgaande literatuuronderzoek. Niet alleen dienden we heel wat zorgvuldige aandacht te besteden aan de verschillende facetten van internetpiraterij op zich (en niet aan de bredere term muziekpiraterij!), maar ook aan een ander belangrijk concept in onze titel, namelijk journalistieke beeldvorming.
Berichten over internetpiraterij is één zaak, maar de mechanismen uitspitten die achter deze berichtgeving schuilgaan is een andere zaak. Dankzij zeer uitgebreide journalism studies door de jaren heen hebben we toegang gekregen tot een zeer rijke bron aan informatie wat betreft het journalistenberoep. Deze materie bracht ons inzichten bij waardoor we samen met de rest van het literatuuronderzoek een stevige basis hadden om ons empirisch onderzoek uit te werken. Het mocht dan al geen kwantitatief onderzoek betreffen, toch heeft de kwalitatieve werkwijze ons minstens even interessante inzichten bijgebracht wat betreft de beeldvorming over internetpiraterij in de Vlaamse pers. De berichtgeving over Napster ontging in alle geval geen enkel dagblad, maar de frequentie van het aantal artikels verschilde duidelijk van krant tot krant. Dit had grotendeels te maken met het profiel van het dagblad. Een kwaliteitskrant als De Standaard besteedt nu eenmaal meer aandacht aan uitgebreide analyses en opinie, wat resulteert in heel wat meer artikels. Over de Pirate Bay werd er door beide kranten minder gepubliceerd. Een verklaring hiervan zou kunnen zijn dat er wat sleet komt op het onderwerp en bijgevolg minder nieuwswaardig is. De evolutie naar meer market-driven journalism zou dan weer een andere verklaring kunnen zijn. Algemeen kunnen we besluiten dat internetpiraterij een correct beeld heeft gekregen in de Vlaamse pers. Het betreft hier natuurlijk maar de analyse van twee periodes, maar toch heeft dit ons voldoende inzichten gegeven. Bij het ene dagblad was de berichtgeving met al wat meer nuance dan bij het andere, maar dat is nu eenmaal een gevolg van het profiel dat een krant zich aanmeet. De analyse van de berichten wees duidelijk uit dat de meerwaardezoeker wel degelijk beter geïnformeerd werd in een kwaliteitskrant zoals De Standaard. Het Laatste Nieuws daarentegen beperkte zich tot het louter berichten over deze cases, zonder al te zware 72
diepgang. De beeldvorming over een bepaald fenomeen is dus duidelijk gekleurd door het type dagblad. Maar uiteindelijk blijft het de lezer zelf die kiest in welke mate hij geïnformeerd wil worden.
73
9. Bibliografie Internetbronnen: AP (2003, 19 december). “Dutch Court Throws Out Kazaa Case”. Geraadpleegd op 10 april 2008 op http://www.wired.com/entertainment/music/news/2003/12/61672 Bellis, M. (2004). “Inventors: kazaa peer-to-peer networking”. Geraadpleegd op 10 april 2008 op http://inventors.about.com/library/inventors/bl_KaZaA.htm Chandler, D. (2008, januari). Media Representation. Geraadpleegd op 15 juni 2009 op http://www.aber.ac.uk/media/Modules/MC30820/represent.html Clickz (2009). Stats – Web Worldwide. Geraadpleegd op 30 juni 2009 op http://www.clickz.com/stats/web_worldwide Cohen, B. (2003). “Incentives Build Robustness in BitTorrent”. Geraadpleegd op 17 april 2008 op www.bittorrent.org/bittorrentecon.pdf Creech, K. (2001, april). “The Internet Goes to Court: A Napster Case Study”. Geraadpleegd op 9 april 2008 op http://www.business.uiuc.edu/gebauer/Courses/Readings/InternetGoesToCourt_NapsterCase_ Creech.doc Federal Communications Commission (n.d.). “The Internet: A Short History of Getting Connected”. Geraadpleegd op 3 maart 2009 op http://www.fcc.gov/omd/history/internet/. Gnutella (2001). “Connect”. Geraadpleegd op 11 april 2008 op http://www.gnutella.com/connect/ Grokster (2001). “Grokster”. Geraadpleegd op 11 april 2008 op http://www.grokster.com IFPI (n.d.). “What is Piracy?”. Geraadpleegd op http://www.ifpi.org/content/section_views/what_is_piracy.html
10
april
2009
op
IFPI (2008). “Digital Music Report 2008”. Geraadpleegd op 3 april 2009 op http://www.ifpi.org/content/library/DMR2008.pdf Ivkovic, I., (2001, mei). “Improving Gnutella Protocol: Protocol Analysis and Research Proposals”. Geraadpleegd op 9 april 2008 op http://www.cs.cornell.edu/courses%5Ccs615%5C2002fa/615/gnutella.pdf Internet World Stats (2009). “Internet Usage Statistics”. Geraadpleegd op 10 april 2009 op http://www.internetworldstats.com/stats.htm Ivkovic, I., (2001, mei). “Improving Gnutella Protocol: Protocol Analysis and Research Proposals”. Geraadpleegd op 9 april 2008 op http://www.cs.cornell.edu/courses%5Ccs615%5C2002fa/615/gnutella.pdf Kazaa (2006). “About Us”. Geraadpleegd op 11 april 2008 op http://www.kazaa.com/us/about/sharman.htm Kazaa (2006). “The Guide: Supernodes”. Geraadpleegd op 11 april 2009 op http://www.kazaa.com/us/help/faq/supernodes.htm 74
Morpheus (2008). “Morpheus”. Geraadpleegd op 11 april 2008 op http://www.morpheus.com Napster (2006, 25 april). “Napster Website Services Terms of Use Agreement”. Geraadpleegd op 11 april 2008 op http://free.napster.com/terms/ Raad voor de Journalistiek (9 september 2004). “Beslissing Heymans t/ Het Belang van Limburg en Deng”. Geraadpleegd op 28 februari 2009 op http://www.rvdj.be/pdf/beslissing_091104b.pdf Richardson, W. (2002). “Kazaa: The History”. Geraadpleegd op 10 april 2008 op https://webspace.utexas.edu/wcr329/kazaa%20paper.doc Schwartz, D., Sell R. & Fritz, P. (2003, oktober). “A Brief Overview of Peer-to-Peer (P2P) Networking”. Geraadpleegd op 8 april 2008 op http://www.cs.ndsu.nodak.edu/~pfritz/cs459finalpaper.pdf Soundcloud (n.d.). “Hello People Of The Press”. Geraadpleegd op 14 juni 2009 op http://soundcloud.com/press Wired News Report (2005, 28 november). “Filtered Freedom”. Geraadpleegd op 11 april 2008 op http://www.wired.com/science/discoveries/news/2005/11/69696 Boeken: Berelson, B. (1952). Content Analysis in Communication Research. Glencoe, IL: Free. Biltereyst, D. (2006). Internationale Communicatie. Gent: Academia Press. Boorstin, E.S. (2004). Music Sales in the Age of File Sharing. Niet-gepubliceerde scriptie, Princeton University (USA), Departement Economie. De Bens, E. (2001). De Pers in België. Tielt: Lannoo n.v. Dejonghe, E. (2008a). Nieuwe communicatietechnologieën: een kritische analyse van de invloed van nieuwe communicatietechnologieën op het gebruik van massacommunicatie vanaf de start van het vorige decennium tot in de komende drie tot vijf jaar. DEEL I. Nietgepubliceerde cursus, Universiteit Gent, Vakgroep Communicatiewetenschappen. Dejonghe, E. (2008b). Nieuwe communicatietechnologieën: een kritische analyse van de invloed van nieuwe communicatietechnologieën op het gebruik van massacommunicatie vanaf de start van het vorige decennium tot in de komende drie tot vijf jaar. DEEL II. Nietgepubliceerde cursus, Universiteit Gent, Vakgroep Communicatiewetenschappen. Den Boer, D.J., Bouwman, H., Frissen, V. (1994). Methodologie en statistiek voor communicatie-onderzoek. Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum. Hall, S. (1997). Representation. Cultural Representations and Signifying Practices. London: Sage. Hetherington, A. (1985). News, Newspapers and Television. London: Macmillan. Hull, G.P. (2004). The Recording Industry. 2nd Edition. London: Routledge.
75
Krippendorff, K. (1980). Content analysis : an introduction to its methodology. California: Sage publications. Liebowitz, S. (2003). Will MP3 Downloads Annihilate the Record Industry? The Evidence so Far. In Gary Libecap (Ed.), Advances in the Study of Entrepreneurship, Innovation, and Economic Growth, JAI Press. Litman, J. (2001). Digital Copyright. New York: Prometheus Books. McManus, J (1994). Market-driven Journalism: Let the Citizen Beware? California: Sage publications. McQuail, D. (2005). McQuail’s Mass Communication Theory. Fifth Edition. London: Sage. Richardson, J. (2007). Analysing Newspapers: an Approach from Critical Discourse Analysis. New York: Palgrave Macmillan. Rodriguez Pardo, J. (2003). Copyright and Multimedia. Den Haag: Kluwer Law International. Schmidt, A., Dolfsma, W. & Keuvelaar, W. (2007). Fighting The War on File Sharing. Den Haag: T.M.C. Asser Press. Shoemaker, P. (1991). Gatekeeping. California: Sage publications. Shoemaker, P. & Reese, S. (1996). Mediating the Message: Theories of Influences on Mass Media Content, 2nd edition. New York: Longman. Skevik, K.A., Goebel, V. & Plagemann, T. (2004). Analysis of BitTorrent and its use for the Design of a P2P based Streaming Protocol for a Hybrid CDN. Oslo: University of Oslo. Tarjan, R. E., Haber, S., Horne, B., Plato, J. & Sander, T. (2003). If Piracy Is The Problem, Is DRM the Answer? In S. Rump, D. Günnewig, W. Buhse & E. Becker (Eds.), Digital Rights Management. Technological, Economic, Legal and Political Aspects (pp. 224-233). Berlijn: Springer-Verlag. Van Gorp, B. (2006). Framing asiel: indringers en slachtoffers in de pers. Leuven: Acco. Verstraeten, H. (2004). Communicatiewetenschap: een inleiding tot het media-onderzoek. Gent: Academia Press. Voorhoof, D. & Van der Perre, K. (2007a). Handboek Auteursrecht: Deel I. Nietgepubliceerde cursus, Universiteit Gent, Vakgroep Communicatiewetenschappen. Voorhoof, D. & Van der Perre, K. (2007b). Handboek Auteursrecht: Deel II. Nietgepubliceerde cursus, Universiteit Gent, Vakgroep Communicatiewetenschappen. Waege, H. (2005). Het onderzoeksplan. In J. Billiet & H. Waege (Eds.), Een samenleving onderzocht: methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek (pp. 65-86). Antwerpen: De Boeck. Weaver, D. (Ed.) (1998). The Global Journalist: News People around the world. Creskill, NJ: Hampton.
76
Weaver, D. & Wilthoit, G. (1991). The American Journalist: A Portrait of US News People and Their Work. 2nd edition. Bloomington: Indiana University Press. Wester, F. & Hijmans, E. (2006). De kwalitatieve interviewstudie. In F. Wester, K. Renckstorf & P. Scheepers (Eds.), Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap (pp. 507-532). Alphen aan den Rijn: Kluwer. Wester, F. & Pleijter, A. (2006). Inhoudsanalyse als kwalitatief-interpreterende werkwijze. In F. Wester, K. Renckstorf & P. Scheepers (Eds.), Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap (pp. 575-599). Alphen aan den Rijn: Kluwer. Winston, B. (1998). Media Technology and Society. A History: From the Telegraph to the Internet. London: Routledge. Artikels uit wetenschappelijke tijdschriften: Anon., (2002). EG-richtlijn 92/100. Publ. L, 346, 61. Berners Lee, T. (1996). WWW: Past, Present and Future. IEEE Computer, 29 (10), 69-77. Bhattacharjee, S., Gopal, R.D. & Sanders, G.L. (2003). Digital Music and Online Sharing: Software Piracy 2.0. Communications of the ACM, 46 (7), 107–111. Bhattacharjee, S., Gopal, R. D., Lertwachara, K. & Mardsen, J. R. (2006). Whatever happened to payola? An empirical analysis of online music sharing. Decision Support Systems, 42 (1), 104-120. Breed, W. (1955). Social Control in the Newsroom. Social Forces, 33, 326-335. Carragee, K. M. & Roefs, W. (2006). The Neglect of Power in Recent Framing Research. Journal of Communication, 54 (2), 214-233. Chiou, J. S., Huang C.Y. & Lee, H. H. (2005). The Antecedents of Music Piracy Attitudes and Intentions. Journal of Business Ethics, 57 (2), 161–174. Cohen, E. L. (2002). Online Journalism as Market-Driven Journalism. Journal of Broadcasting and Electronic Media, 46 (4), 532-548. Delaney, B. (2001). “The Power of P2P”. IEEE Multimedia, 8 (2), 100-103. Fetscherin, M. (2004). “Movie piracy on peer-to-peer networks—the case of KaZaA”. Telematics and Informatics, 22 (1-2), 57-70. Galtung, J, Ruge M.H. (1965). The Structure of Foreign News. Journal of Peace Research, 2 (1), 64-91. Gopal, R.D., Bhattacharjee, S. & Sanders, G.L. (2006). Do Artists Benefit From Online Music Sharing? Journal Of Business, 79 (3), 1503-1533. Green, M. (2002). “Napster Opens Pandora’s Box: Examining How File-Sharing Services Threaten the Enforcement of Copyright on the Internet”. Ohio State Law Journal, 63 (799), 1 – 20.
77
Harcup, T. & O’Neill, D. (2001). What is news? Galtung and Ruge revisited. Journalism Studies, 2 (2), 261-280. Hijmans, E. J. S. (1996). The Logic of Qualitative Content Analysis: a typology. Communications, 21 (1), 92-108. Honigsberg, P.J. (2002). "The Evolution and Revolution of Napster". University of San Francisco Law Review, 36 (n.d.), 473 – 508. Johnstone, J.W., Slawski, E. J., & Bowman, W. (1972). “The professional values of American newsmen”. Public Opionion Quarterly, 36 (n.d.), 522-540. Jaisingh, J. (2007). Piracy on File-Sharing Networks: Strategies for Recording Companies. Journal Of Organizational Computing And Electronic Commerce, 17 (4), 329–348. Ki, E. J., Chang, B. H. & Khang, H. (2006). Exploring Influential Factors on Music Piracy Across Countries. Journal of Communication 56 (2), 406–426. Kini, R. B. (2002). Peer-To-Peer Technology: A Technology Reborn. Information Systems Management, 19 (3), 74 – 84. Kleinrock, L. (2008). History Of The Internet And Its Flexible Future. IEEE Wireless Communications, 15 (1), 8-18. Lewis, J., Williams, A. & Franklin, B. (2008). Four Rumours and an Explanation: a Politicial Economic Account of Journalists’ Changing Newsgathering and Reporting Practices. Journalism Practice, 2 (1), 27-45. Murugesan, S. (2007). Understanding Web 2.0. IT Professional, 9 (4), 34-41. Oberholzer-Gee, F. , Strumpf, K. (2007). The Effect of File Sharing on Record Sales: An Empirical Analysis. Journal Of Political Economy, 115 (1), 1-42. Redman, S., Taylor, J. (2006). Legitimate family violence as represented in the print media: textual analysis. Journal of Advanced Nursing, 56 (2), 157–165. Reese, S. D. (2001). Understanding the Global Journalist: a hierarchy-of-influences approach. Journalism Studies, 2 (2), 173-187. Shang, R.A., Chen, Y.C., Chen, P.C. (2008). Ethical Decisions About Sharing P2P Files in the P2P Environment. Journal Of Business Ethics, 80 (2), 349-365. Sutherland, S. (1982). “Taping Losses Near $ 3 Billion”. Billboard, 4 (14), 1. Taylor, C., Fonda, D., Chu, J. (2002). Burn, Baby, Burn. Time Canada, 22 (159), 6-12. Valentin, F. & Terrier, M. (2004). Peer-To-Peer: panorama des moyens d’action contre le partage illicite des oeuvres sur l’internet. Légicom, 10 (32), 17 – 29. White, C. (2007). The Impact of Web 2.0. DM Review, 17 (8), 14-17.
78
Wetenschappelijke rapporten: Wunsch-Vincent, S. & Vickery, G. (2007). Participative Web and User-Created Content. Web 2.0, Wikis and Social Networking. Paris: OECD. Congresbijdragen: Anckaert, B., De Sutter, B. en De Bosschere, K. (2004). Software Piracy Prevention through Diversity. Paper gepresenteerd aan de 4th ACM Workshop on Digital Rights Management, Washington DC, 25 oktober 2004. Backx, B., Wauters, T., Dhoedt, B. & Demeester, P. (2002). A comparison of peer-to-peer architectures. Paper gepresenteerd aan de Eurescom Summit conferentie, Heidelberg, 27-29 april 2005. Izal, M., Urvoy-Keller, G., Biersack et. al. (2004). “Dissecting BitTorrent: Five Months in a Torrent’s Lifetime”. Paper gepresenteerd aan de Passive and Active Measurements Workshop, Antibes Juan-les-Pins (Frankrijk),19-20 april 2004. O’Brien, D. (2007). Viacom v YouTube and Google: Copyright Challenges for User Generated Intermediaries. Paper gepresenteerd aan de Digital Content Industry Conference, Shanghai, 28-29 mei 2007. Krantenartikels: BVB (2002, 23 januari). “Kazaa neemt herstart in Australië”. De Standaard. DBJ (2006, 02 juni). “Politie sluit The Pirate Bay”. De Standaard. De Graeve, F. (2002, 05 maart). “Muziekruildienst Kazaa in troebel water”. De Standaard. De Graeve, F. (2002, 05 maart). “Kazaa: Napster achterna?”. De Standaard. FDG (2002, 29 maart). “Nederlandse rechter geeft Kazaa gelijk”. De Standaard. Hoefkens, K. (2009, 18 april). “Zweedse piraten tot zinken gebracht”. De Standaard. VPB (2008, 16 juni). “YouTube geeft geen namen van klanten vrij”. De Standaard. WLE (2008, 04 juni). “Google moet informatie geven over alle YouTube gebruikers”. De Standaard. Working papers: Goldstone, A. (2006). MP3 Blogs: A Silver Bullet for the Music Industry or a Smoking Gun for Copyright Infringement? Working Paper, United States. Waelbroeck, P., Peitz, M. (2004). The Effect of Internet Piracy on CD-sales: Cross-Section Evidence. Cesifo Working Paper no. 1122, Category 9: Industrial Organisation. Zentner, A. (2004). Measuring the Effect of Music Downloads on Music Purchases. Working Paper, Department of Economics, University Of Chicago.
79
10. Bijlagen Bijlage 1: Overzicht geanalyseerde artikels 1. Case: Napster Krant Datum
Pagina Onderwerp
DS
13/2/2001
HLN
13/2/2001
1, 10, 10 5
DS
16/2/2001
15
HLN
15/2/2001
9
DS
19/2/2001
9
HLN
19/2/2001
7
DS
7/3/2001
12
HLN
8/3/2001
9
DS
28/3/2001
1
HLN
16/2/2001
44
DS
13/7/2001
13
HLN
11/5/2001
11
Berichtgeving i.v.m. veroordeling Napster door federaal hof van beroep. Bijkomend (2 artikels voor DS): Napsterwoordenboek en analyse Berichtgeving i.v.m. Napster-jacht door de IFPI. Napsterbestanden kunnen niet meer op cd gezet worden Napster krijgt drie dagen tijd om muziekbestanden te blokkeren Klonen en alternatieven voor Napster Napster installeert vingerafdrukfilter
2. Case: The Pirate Bay Krant Datum
Pagina Onderwerp
HLN
6/4/2009
11
Veertig procent minder internetverkeer in Zweden door aanpak internetpiraterij The Pirate Bay veroordeeld
DS
18/4/2009
4
HLN
18/4/2009
12
DS
22/4/2009
34
DS
24/4/2009
81
DS
25/4/2009
9
E-Column over gelijkenissen tussen The Pirate Bay en YouTube Rechter die Pirate Bay veroordeelde wordt verdacht van belangenvermenging Interview met muziekpiraat
DS
25/4/2009
8
Illegale torrentwebsites sluiten vrijwillig
80