UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
DE INVLOED VAN TOERISME OP FAVELA’S IN RIO DE JANEIRO
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 25 026
JOLIEN CARNEL
MASTERPROEF MANAMA CONFLICT AND DEVELOPMENT
PROMOTOR: DR. KOEN BOGAERT COMMISSARIS: SOPHIE DE FEYTER
ACADEMIEJAAR 2012 – 2013
2
Dankwoord Deze thesis was er nooit gekomen als ik niet de kans had gekregen om te studeren en om ook na het behalen van een masterdiploma nog te blijven studeren. Bij deze wil ik mijn ouders en grootouders hiervoor bedanken. Ook mijn promotor, Koen Bogaert, is een grote hulp geweest. De bronnen, snelle feedback en kritische opmerkingen die hij me gaf, zorgden voor enkele verhelderende inzichten. Sanne krijgt zeker en vast ook een plaats in dit dankwoord voor het zorgvuldig nalezen van deze masterproef, en dat zelfs twee keer! Tot slot wil ik nog een woordje van dank richten aan de favelabewoners die me niet gewoon voorbijliepen toen ik hen op straat aansprak, de toeristen die hun ervaringen met mij wilden delen, de mensen van Vidigalbergue, Theresa Williamson, de studenten en vrijwilligers van two brothers… aan alle personen die me tijdens mijn veldwerk vooruit geholpen hebben, obrigada!
3
4
Abstract In deze thesis onderzoek ik de invloed van toerisme op enkele favela’s in Rio de Janeiro. Ik begin hiervoor met het schetsen van een groter kader: de neoliberale globalisering en de plaats die toerisme daarin inneemt. Dit gebeurt aan de hand van een literatuurstudie. Het zal blijken dat niet zozeer toerisme op zich, maar het promoten van toerisme als economische ontwikkelingsstrategie voor het Zuiden gezien kan worden als een deel van het neoliberale globaliseringproject, aangezien dit vaak met neoliberale hervormingen van de toerismesector gepaard gaat. Door de uitbreiding van de reikwijdte van de toeristische sector is ook de sloppenwijk een toeristische trekpleister geworden. Aan de hand van een empirisch exploratief onderzoek in enkele favela’s in het zuidelijke deel van Rio de Janeiro ga ik na welke effecten het sloppenwijktoerisme op bewoners heeft. Ook het toerisme in de rest van de stad heeft gevolgen voor de favelabewoners, deze probeer ik aan de hand van andere bronnen te onderzoeken. Hierbij beschouw ik vooral de veranderingen die zich afspelen in de stad in aanloop naar het WK en de Olympische Spelen, die respectievelijk in 2014 en 2016 zullen plaatsvinden. Ik kan besluiten dat het toerisme heel wat voordelen biedt voor de favelabewoners, maar dat de huidige ontwikkelingen in toerisme –mega-evenementen en het neoliberale karakter van de toeristische industrie– ervoor zorgen dat de schadelijke effecten van toerisme op de bewoners toenemen. Zeker voor de meest kwetsbaren onder de bewoners lijkt toerisme meer na- dan voordelen te hebben.
5
Inhoud HOOFDSTUK 1: INLEIDING ......................................................................................... 7 1. 2. 3.
SITUERING VAN HET THEMA ...................................................................................... 7 ONDERZOEKSVRAAG................................................................................................. 8 METHODOLOGIE ....................................................................................................... 9
HOOFDSTUK 2: NEOLIBERALISME EN TOERISIME – GLOBAAL EN IN BRAZILIË ........................................................................................................................ 13 1.
TOERISME: EEN NEOLIBERALE ONDERNEMING? ...................................................... 13 1.1. Het neoliberale globaliseringsproject .............................................................. 13 1.2. De rol van toerisme.......................................................................................... 18 2. BRAZILIË EN DE SLOPPENWIJK ................................................................................ 25 2.1. Favela’s: de Braziliaanse sloppenwijken ......................................................... 25 2.2. De rol van de overheid..................................................................................... 30 HOOFDSTUK 3: TOERISME EN DE FAVELA – CASE STUDY ........................... 35 1. MEGA-EVENEMENTEN EN HUN ONRECHTSTREEKSE INVLOED OP DE FAVELA ............... 35 2. TOERISME IN FAVELA’S ............................................................................................... 39 2.1. To get the vibe of their neighbourhood: Motivatie van toeristen .................... 40 2.2. Beeldvorming .................................................................................................. 44 a) De media .......................................................................................................... 44 b) De tour ............................................................................................................. 45 2.1. Ethiek van dark tourism .................................................................................. 50 3. DE STEM VAN DE BEWONERS................................................................................... 54 4. OP HOTEL IN DE FAVELA ......................................................................................... 58 5. ASFALTIZAÇÃO: GENTRIFICATIE VAN DE FAVELA ................................................... 60 HOOFDSTUK 4: CONCLUSIE ..................................................................................... 65 BIBLIOGRAFIE .............................................................................................................. 68
6
HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1. Situering van het thema Maandag 10 september, Rio de Janeiro. Samen met een vijftiental toeristen en onze gids Marina, wandel ik door de Braziliaanse sloppenwijk Vila Canoas. Oh my God! verzuchten enkele toeristen in een van de vele smalle steegjes. Marina beaamt: You see, no privacy! Wat later legt een Japanse toeriste de binnenkant van een woning op video vast, met haar high-tech camera door het openstaand raam. Dit is slechts een momentopname, maar maakt meteen duidelijk dat toerisme in sloppenwijken een controversieel thema is. De voorbeelden van internetpagina’s die poverty tours bespreken zijn legio. Toch is toerisme in sloppenwijken geen nieuw fenomeen. Het bestaat al langer dan de vele internetpagina’s die deze vorm van toerisme verdedigen of de grond in boren. Al in de late negentiende eeuw waren rijke New Yorkers of Londenaars nieuwsgierig naar het leven van hun arme stadsgenoten en gingen ze een kijkje nemen in de achterbuurten. Vandaag de dag zijn heel wat toeristen uit Westerse landen benieuwd naar het leven in de sloppenwijken van Mumbai, Nairobi of Kaapstad, waar sedert de jaren negentig de zogenaamde slumtours een groot succes zijn. In tegenstelling tot de verstedelijking in Europa en Noord-Amerika in de negentiende en twintigste eeuw, houdt de huidige verstedelijking in de Derde Wereld verband met de neoliberale globalisering (cf. infra), wat gevolgen heeft voor de complexiteit van toerisme in de sloppenwijken, die nu groter is dan in de negentiende eeuw. In deze thesis probeer ik de trend van sloppenwijktoerisme te kaderen binnen de neoliberale globalisering en ga ik specifiek in op de situatie in Rio de Janeiro, waar favela tours een groot succes zijn. Bij discussies over toerisme in de favela –vooral over de ethiek ervan–wordt vaak in naam van de bewoners gesproken, zonder dat hun mening gevraagd wordt. Voor een beter begrip van het favelatoerisme is het echter noodzakelijk om rekening te houden met de mening van de favelabewoners. Daarom probeer ik om in deze thesis ook hun stem te laten weerklinken. A lot of money is coming to Rio! vertelde een gids van een favela tour me tijdens mijn veldwerk. Hierbij verwees hij niet naar zijn eigen tour, maar naar het WK van 2014 en de 7
Olympische Spelen van 2016 die in Rio de Janeiro zullen plaatsvinden. Er wordt verwacht dat de stad tijdens de periode van deze mega-evenementen door toeristen overspoeld zal worden. Ook nu al staat Rio bekend als een toeristische trekpleister. De stad ontving vorig jaar 1,61 miljoen
buitenlandse toeristen (MercoPress, 2011) en in de toekomst worden er nog meer verwacht. Door het kapitaal dat het met zich meebrengt, heeft toerisme ook een zekere macht. Zo worden bepaalde zaken in de stad veranderd om deze meer naar de zin van toeristen te maken, zeker in aanloop naar het WK voetbal en de Olympische Spelen. De urbaniste Briavel Holcomb (geciteerd in Fainstein & Judd, 1999: 11) bevestigt dat “local boosters realize that they must do more than merely shape the images that tourism entrepreneurs sell. They must also adapt the ‘product’[…] to be more desirable to the ‘market’”. De stad kan gezien worden als het product dat aangepast moet worden aan de toeristische markt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de investeringen die nu in de favela’s gedaan worden om het imago van Rio op te poetsen. Het grote belang dat wordt gehecht aan het aantrekkelijk maken van de stad voor toerisme houdt het risico in dat een groter belang wordt toegeschreven aan de toeristische eisen dan aan de noden van de bewoners, en dan vooral van de meest kwetsbare sloppenwijkbewoners.
2. Onderzoeksvraag De rol van het toerisme is behoorlijk complex en ik besloot om de impact ervan op de favela’s dieper te onderzoeken. De neoliberale globalisering is een belangrijke factor in zowel het onderzoek naar toerisme als naar de stad. Steden worden immers door heel wat wetenschappers –zoals bijvoorbeeld Brenner en Theodore (2002) – gezien als cruciale geografische gebieden waarin verschillende neoliberale initiatieven tot uiting komen. Bovendien gaat neoliberalisme gepaard met ongelijke ontwikkeling, zeer zichtbaar in Rio de Janeiro, waar favela’s en rijke buurten naast elkaar liggen. Concreet probeer ik dan ook na te gaan wat de invloed is van het toerisme zowel in Rio de Janeiro in het algemeen –vooral onder de vorm van de ingrepen in de stad naar aanloop van de komende megaevenementen– als specifiek in de favela’s en hoe dit met de neoliberale theorie verbonden kan worden.
8
3. Methodologie Om dit alles te onderzoeken, begin ik met een schets van de neoliberale globalisering en de plaats die toerisme in het algemeen en sloppenwijktoerisme in het bijzonder hierin heeft. Voor mijn case study is het belangrijk om het groeiland Brazilië in beschouwing te nemen. Verder kan het toerisme in Rio de favela’s van de stad zowel rechtstreek als onrechtstreeks beïnvloeden. Ik ga daarna dieper in op de favela tours zelf. Hier probeer ik onder andere een antwoord te vinden op vragen naar het beeld van de favela dat door de tours wordt overgebracht en de mening van de bewoners over dit alles om uiteindelijk te kunnen besluiten hoe toerisme zijn invloed uitoefent op de onderzochte favela. Mijn onderzoek is gebaseerd op veldwerk en een uitgebreide literatuurstudie. Ik begon met het lezen van verschillende bronnen over toerisme in de Derde Wereld en meer specifiek over toerisme in sloppenwijken. Ik informeerde me ook over de favela’s van Rio en het toerisme op deze specifieke plaats. Daarna verbleef ik vijf weken in Rio de Janeiro, gespreid over de maanden augustus en september 2012. In het begin had ik moeilijkheden met de Portugese taal en over het algemeen viel ook het vinden van contactpersonen niet mee. Voor mijn vertrek had ik al vragen opgesteld voor zowel toeristen, favelabewoners als tourgidsen, maar het bleek nog moeilijker dan ik dacht om een diepte-interview te kunnen regelen. Ik heb dan vooral mensen op straat aangesproken, wat tot veel, maar vaak eerder oppervlakkige antwoorden geleid heeft. Mijn methode was vooral gebaseerd op observatie, deelname aan tours en –eerder korte– gesprekken met bewoners, toeristen en tourgidsen. De relatie tussen mega-evenementen en favela’s onderzocht ik hoofdzakelijk op basis van literatuur en internetbronnen. Vooral de website rioonwatch.org, die verhalen van bewoners en bevindingen van onderzoekers bundelt, bood zeer veel informatie. Rio de Janeiro kan worden opgedeeld in een noordelijke en een zuidelijke zone. Deze laatste staat bekend als een chiquere en rijkere buurt en is ook de plaats waar de meeste toeristische attracties te vinden zijn. De favela’s die ik bezocht heb, lagen ook in het zuidelijke deel van de stad. Ik koos voor deze plaatsen omdat het contrast tussen de welgestelde zuidzone en de favela’s me intrigeerde en omdat hier ook de meest toeristische favela’s gelegen zijn. Het grootste deel van de favela tours wordt in Rocinha gedaan. Hier zijn een tiental verschillende aanbieders van tours: de toeristische agentschappen Marcelo Armstrong Favela Tour, Be a local, Private Tours, Exotic tours, 9
Jeep tour, Indiana Jungle Tour en Rio Adventures en een drietal bewoners: Rodrigo, Georgina en Zezinho. Het leek me dan ook een logische keuze om in deze favela onderzoek te doen naar toerisme. Hier volgde ik twee tours van tourmaatschappijen –Be a local en Marcelo Armstrong– en één van een bewoner, Rodrigo. Naast Rocinha ligt de favela Vidigal, die eerder bekend staat om zijn mooie uitzicht en die me ook inspireerde om een stukje te schrijven over de mogelijkheid om in favela’s te overnachten. Tijdens mijn veldwerk zagen veel bewoners van Rocinha en Vidigal me als een toerist. Toen ik deelnam aan de tours was dat sowieso het geval, maar ook toen ik zonder tourgids in de favela op pad was, zag en klonk ik niet als een carioca1. Ik ben immers blank en ook aan mijn Portugees kon je duidelijk horen dat het niet mijn moedertaal is. Aangezien ik in Rio was om wetenschappelijk onderzoek rond toerisme te verrichten, vond ik het soms vervelend dat ik als een toerist gezien werd. Op dat moment leek de motivatie om naar de stad te komen een groot en belangrijk verschil tussen mezelf en de andere bezoekers van de stad. Mijn promotor hielp me achteraf inzien dat ik toch veel meer gemeen had met veel van de toeristen dan ik zelf dacht. Mijn onderzoek werd hierdoor sowieso beïnvloed, zoals elk onderzoek beïnvloed wordt door de betreffende onderzoeker. Enkele denkers van de kritische theorie waar hij naar verwees, waren met mijn achtergrond in de taal -en letterkunde geen onbekenden. Ik had hun ideeën voordien enkel toegepast op literatuur, en niet op concrete ervaringen zoals mijn veldwerk. Toch blijken er enkele gelijkenissen te zijn tussen het lezen van een boek en het verrichten van veldwerk. Een belangrijk verschil in de letterkunde is het verschil tussen analyse en interpretatie. Een analyse van een tekst zal deze tekst nauwgezet ontleden, zonder externe omstandigheden in aanmerking te nemen. Een voorbeeld daarvan is het structuralisme, dat even exact wilde zijn als andere exacte wetenschappen. Ik dacht dat mijn veldwerk ook objectief en exact moest zijn om van een wetenschappelijk onderzoek te kunnen spreken. Maar eigenlijk is een interpretatie nodig om iets werkelijk te verstehen, te begrijpen. Net zoals een literair werk op verschillende manieren geïnterpreteerd kan
1
‘carioca’ is het adjectief dat afgeleid is van Rio de Janeiro en waarmee ook de bewoners van de stad worden aangeduid.
10
worden, kun je ook bepaalde situaties ander interpreteren, zoals bijvoorbeeld het toerisme in de favela’s van Rio2. Heideggers term Vorverständnis verwijst naar de inzichten die je reeds verworven hebt voor je iets interpreteert. Als Verstehendes Dasein interpreteer je namelijk zaken die je interesseren. Je probeert deze zaken te begrijpen, waardoor je jezelf ook beter gaat begrijpen. Iedereen heeft zijn eigen Vorverständnis, en op dit vlak had ik wel heel wat gemeen met de Westerse toeristen in Rio. We waren allemaal naar dezelfde stad gekomen, omdat het ons interesseerde. Toch interpreteert niet iedereen een bepaalde situatie op dezelfde manier. Vorverständnis speelt hierin een belangrijke rol. Het begripspaar Situation en Horizont van Hans-Georg Gadamer kan in dit opzicht ook nuttig zijn. Situation verwijst naar het zich bewust zijn van de historische positie waarin je je bevindt, een situatieve gebondenheid, wat een relativering van een absolute waarheid met zich meebrengt. Tijdafstand is ook nodig om tot deze relativering te komen. Je Horizont is je gezichtsveld, het omvat alles wat vanuit een bepaald punt zichtbaar is en kan veranderd worden. Verstehen is dan ook een Horizontverschmelzung: je begrijpt een situatie beter wanneer je ook andere standpunten beschouwt. Daarom heb ik met zoveel mogelijk verschillende actoren gesproken: zowel toeristen, gidsen als bewoners. Tijdens en na mijn veldwerk is mijn Horizont veranderd. Als ik terugdenk aan mijn eerste indruk van Rocinha, de favela waar het grootste deel van mijn onderzoek plaatsvond, herinner ik me dat ik een gemengd gevoel had. Het was al donker toen ik in een minivan naar de sloppenwijk reed. Het zag er gezellig uit: een heuvel vol lichtjes. Aan de passarela, een grote voetgangersbrug aan de rand van de favela, had ik afgesproken met twee Australische vrijwilligers van de ngo waar ik Engelse les zou geven. Ik was te vroeg en zat wat rond te kijken, naar de favela en haar bewoners, die ik enkel kende uit mijn literatuurstudie. Hoewel ik al zoveel had gelezen dat mensen die in favela’s wonen ook maar mensen “zoals jij en ik” zijn, dacht ik ook aan de armoede en het geweld dat met favela’s geassocieerd werd en voelde me toch niet helemaal op mijn gemak. Ik was verbaasd over de vele winkels en de drukte die er heerste. Ook “binnen” in de favela was ik onder de indruk van de vele mensen en faciliteiten: winkels, bankautomaten,
2
Wanneer een toerist bijvoorbeeld tijdens een bezoek aan de sloppenwijk door een openstaand raam naar binnen kijkt in het huis van een bewoner, gaan sommige personen dit als een vorm van interesse beschouwen, terwijl anderen het voyeuristisch vinden.
11
restaurants, tandartsen en zelfs schoonheidssalons. De bewoners die ik er toen leerde kennen, bleken een goede job te hebben. Ze werkten als verpleegster, elektricien of regelden het verkeer in de drukke stad. Ik vermoed dat mijn eerste indruk in grote mate overeenkwam met die van heel wat Europese toeristen die Rocinha bezoeken, maar toch zijn er ook verschillen doordat mijn eerste bezoek niet onder de vorm van een favela tour plaatsvond. In de periode dat ik er was, vertelden heel wat bewoners me hoe graag ze in Rocinha wonen en het leven in de favela leek me helemaal niet zo miserabel. Hier ontstaat echter het gevaar voor trivialisering, dat ook bij toeristen kan voorkomen. Favela’s verschillen echter van elkaar en favelabewoners zijn geen homogene groep. Dit merkte ik bijvoorbeeld toen een van de studenten die Engelse les volgde in Rocinha me vertelde dat hij op meer dan twee uur van het centrum van Rio woonde en heel graag in Rocinha zou wonen. Hij was op zoek naar een woonst in deze favela, maar klaagde over de hoge prijzen. Niet enkel de bewoners, maar ook de bezoekers van de favela zijn zeer heterogeen. De zogenaamde ramptoeristen waar ik op voorhand voor vreesde, bleken slechts een minderheid te zijn en veel bezoekers waren oprecht geïnteresseerd. In deze thesis probeer ik dan ook verder te kijken dan de polarisaties waarbij bezoekers en favelabewoners worden voorgesteld als twee tegengestelden en die vaak met een waardeoordeel gepaard gaan.
12
HOOFDSTUK 2: NEOLIBERALISME EN TOERISIME – GLOBAAL EN IN BRAZILIË 1. Toerisme: een neoliberale onderneming? Vandaag de dag zien we toeristen in zowat alle uithoeken van de wereld. Het concept van globalisering wordt dan ook vaak betrokken bij de analyse van toerisme. Globalisering is echter geen nieuw fenomeen. Al honderden jaren lang worden plaatsen op deze wereld met elkaar verbonden. Ook de politiek econoom Hugo Radice (2008) geeft aan dat de bredere geschiedenis van de laatste 400 à 500 jaar zowel de groei van de moderne soevereine natie-staat als de creatie van een globale economie ziet. Vanaf de jaren ’70 van vorige eeuw breekt echter een nieuwe fase in deze globalisering van het kapitalisme aan. Een ‘diepere’ globalisering, die gekenmerkt wordt door veranderingen in de institutionele structuren en praktijken van de staat op zowel nationaal als globaal niveau (Radice, 2008: 1159-1160) : het neoliberalisme. In dit hoofdstuk ga ik verder in op hoe toerisme en neoliberalisme met elkaar verbonden zijn. 1.1.
Het neoliberale globaliseringsproject
Het neoliberalisme maakte zijn intrede in de jaren zeventig van vorige eeuw. Sociaal geograaf David Harvey (2005: 11) definieert het in de eerste plaats als “een theorie van politieke economische praktijken, die voorstelt dat menselijk welzijn best bereikt kan worden door individuele ondernemende vrijheden en bekwaamheden vrij te laten in een institutioneel kader dat gekenmerkt wordt door sterke eigendomsrechten, vrije markt en vrije handel”. Het neoliberalisme werd gebruikt als een strategisch antwoord op de crisis van het keynesiaans- fordistisch kapitalisme3, het politiek-economisch kader dat toen gevestigd was. Na de Tweede Wereldoorlog was op internationaal niveau immers een waaier
aan
“nationale
keynesiaanismen”
aanwezig,
inclusief
vergevorderde
welvaartsstaten en corporatistische onderhandelingen in Noord-Europa, importsubstitutie in Latijns-Amerika en een betrekkelijk liberale schikking in de Verenigde Staten (Peck & 3
Er wordt ook wel naar deze vorm van kapitalisme verwezen met de term “naoorlogse welvaartsstaat”. Dit komt er onder andere op neer dat de markt door de staat gereguleerd wordt.
13
Tickell, 2007: 29). Later werd het neoliberalisme echter niet enkel gebruikt als antwoord op de crisis van het keynesiaans-fordistisch kapitalisme, maar voor de confrontatie met eender welke mislukking van bestuur, crisis en contradicties die eigen waren aan het neoliberalisme zelf als een politiekregelgevend project (Brenner & Theodore, 2002: 362). Het neoliberalisme is dus sterk geëvolueerd. De geografen Jamie Peck en Adam Tickell geven aan dat het begon rond 1970 als een relatief abstracte economische doctrine. In de jaren tachtig begon de toenmalige Britse premier Margaret Thatcher een programma van rolling back the frontiers of the state, om de ruimte voor private ondernemingen, competitie en individuele vrijheid groter te maken (Peck & Tickell, 2007: 28). Het was niet de bedoeling van het roll-back neoliberalisme om de hele staat “weg te rollen”, maar wel een bepaald soort van staat, meerbepaald de sociale soort. Men probeerde kwetsbare elementen van het keynesiaans welvaartssysteem te ontmantelen, maar in de actually existing neoliberalisms4 waren neoliberale impulsen op verschillende manieren verweven met een aantal laat-keynesiaanse staatsvormingen. In dit opzicht bestond het latere rollout neoliberalisme van de jaren negentig samen met zijn andere voorgangers, als een soort van onuitgemaakte hybride (Peck & Tickell, 2007: 31). Het roll-out neoliberalisme werd gekenmerkt door actieve staatsopbouw en hervorming van de regelgeving. Tijdens de verschuiving van roll-back naar roll-out neoliberalisme veranderde de agenda. Het actieve vernielen en in diskrediet brengen van sociaal-collectivistische en keynesiaanse welvaartsinstituties
maakte
plaats
voor
de
constructie
en
consolidatie
van
geneoliberaliseerde staatsvormen, modellen van governance en regelgevende relaties (Peck & Tickell, 2002: 384). De transitie naar een neoliberale globalisering was allesbehalve een natuurlijk proces, maar eerder een doelbewust project. Volgens Harvey speelde het neoliberalisme bijvoorbeeld handig in op de roep naar persoonlijke vrijheid van de protestbewegingen van 1968. Zij zagen de bemoeiende staat als de vijand die hervormd moest worden en dit konden de neoliberalen gemakkelijk beamen. Kapitalistische bedrijven en het marktsysteem werden door de protestbewegingen echter ook gezien als grote vijanden die een hervorming of zelfs revolutionaire transformatie nodig hadden. Dit betekende een bedreiging voor de macht van de kapitalistische klasse. Deze klasse hoopte haar positie te beschermen en zelfs te herstellen door zich de idealen van individuele vrijheid toe te 4
Deze term verwijst naar de vormen van neoliberalisme die zich in de praktijk voordoen (cf. infra).
14
eigenen en deze idealen te gebruiken tegen de interventionistische en regulerende praktijken van de staat (Harvey, 2005: 42). Het neoliberalisme was hiervoor uitermate geschikt. Het moest echter ook ondersteund worden door een specifieke strategie die de vrijheid van consumentenkeuze benadrukte, niet enkel met betrekking tot specifieke producten, maar ook met betrekking tot levensstijlen, manieren van expressie en een breed gamma van culturele praktijken5. Neoliberalisering vereiste zowel op politiek als op economisch vlak de constructie van een “op de markt gebaseerde populistische cultuur van een gedifferentieerde consumptiemaatschappij en een individueel libertarisme” (Harvey, 2005: 42). Onderzoekers zoals socioloog Neil Brenner en stadsplanner Nik Theodore vullen aan dat er een verschil is tussen de neoliberale ideologie –waarin marktkrachten worden verondersteld te opereren volgens onveranderbare wetten, gelijk waar ze ‘losgelaten’ worden– en actually existing neoliberalism. De neoliberale ideologie streeft ernaar een “Utopia” van vrije markten, bevrijd van elke vorm van staatsinmenging, te creëren. In de praktijk echter heeft het geleid tot een dramatisch intensifiëren van dwingende disciplinaire vormen van staatsinterventie om de wetten van de markt op te leggen in alle aspecten van het dagelijks leven. Heel wat studies hebben dan ook de kloof blootgelegd tussen de ideologie van zelfregulerende markten en de dagelijkse werkelijkheid van aanhoudende economische stagnatie, wat zorgde voor een verscherping van ongelijkheid, destructive interplace competition6 en veralgemeende sociale onzekerheid. (Brenner & Theodore, 2002: 351-352) Deze kloof bleek bijzonder duidelijk in precies die politiek-economische contexten waarin neoliberale doctrines het meest uitgebreid opgelegd waren, in de VS en GrootBrittannië bijvoorbeeld. In deze landen werden in de jaren tachtig behoorlijk agressieve programma’s van neoliberale herstructurering opgelegd. In andere landen, zoals Canada, Nieuw-Zeeland en Duitsland, ontstonden in deze periode ook meer gematigde vormen van neoliberalisme (Brenner & Theodore, 2002: 350). In de praktijk is er dus niet één pure vorm van neoliberalisme, maar bestaan er eerder gradaties van het belang dat aan de marktwetten wordt gegeven.
5 6
Ook toerisme kan tot dit brede gamma gerekend worden. Bijvoorbeeld: de groei van een stad kan ten koste gaan van de groei van een andere stad.
15
Brenner en Theodore spreken in dit opzicht van Path-dependency. Met dit begrip verwijzen ze naar de reeds aanwezige politiek institutionele landschappen en machtsrelaties van plaatsen waar neoliberalisme ingeplant wordt en waardoor de neoliberale beleidsagenda’s getransformeerd worden. De afhankelijkheid van de context zorgt er dan ook voor dat het neoliberalisme niet overal dezelfde vorm aanneemt. Ook Harvey geeft aan dat de interne omstandigheden en de daaropvolgende aard van de neoliberale transitie afhankelijk van het betreffende land verschilden. Daarnaast accentueert deze sociaal geograaf ook de kenmerkende rol van externe invloeden (Harvey, 2005: 63). Dit was vooral het geval bij bepaalde landen in het Zuiden, waar de overgang was opgelegd door het gebruik van militaire of financiële macht. Een belangrijk moment in de historische evolutie van de neoliberalisering vond plaats in 1973 in Chili. Daar vond de transitie naar een neoliberale staat plaats via de militaire coup van Pinochet, die het democratisch verkozen regime van Allende aan de kant zette en de economie hervormde met hulp van de zogenaamde Chicago boys. Dit was een groep Chileense economen die aan de universiteit van Chicago gestudeerd hadden 7 en geïnspireerd waren door de ideeën van de vrije markt van Friedrich Hayek en Milton Friedman, wiens gedachtegoed vaak met het neoliberalisme geassocieerd wordt. Voorbeelden van verandering door financiële macht vinden we in Mozambique of de Filipijnen, waar via de operaties van het IMF ook neoliberale hervormingen doorgevoerd werden. De neoliberale transitie vond dus overal op een andere manier plaats, afhankelijk van de oorspronkelijke interne situatie en de externe invloeden. Brenner en Theodore (2002: 320-361) duiden eveneens de externe invloed bij de verspreiding van het neoliberale gedachtegoed aan. Ze merken op dat slechts een relatief klein aantal vergevorderde kapitalistische nationale staten expliciet een orthodox programma van neoliberale herstructurering overgenomen heeft, maar dat neoliberale politieke projecten een enorme invloed uitgeoefend hebben op het traject van kapitalistische herstructurering in diverse supranationale, nationale en subnationale institutionele domeinen. Ze schrijven deze invloed toe aan twee zaken. Enerzijds is er de toenemende hegemonische rol van supranationale instituties zoals het IMF, de Wereldbank, de GATT akkoorden, de OESO en de Europese Commissie, die volgens 7
Bepaalde Amerikaanse universiteiten kunnen beschouwd worden als een van de wegen waarlangs de verspreiding van het neoliberale gedachtegoed plaatsvond (zie bv Harvey, 2005: 54).
16
Brenner en Theodore expliciet gericht zijn op neoliberale doelen zoals deregulering, meer kapitaalmobiliteit, handelsliberalisering en uitgebreide commodificatie. Peck en Tickell (2007: 36) tonen ook de invloed van enkele neoliberale think tanks aan. Anderzijds werden fundamentele neoliberale prioriteiten8 breedvoerig in de mainstream politieke programma’s geïntegreerd. De idee dat er geen alternatief voor het neoliberalisme bestaat is zo alomtegenwoordig geworden, maar werd volgens critici zoals Harvey geconstrueerd en in het algemene denken geïntegreerd. Neoliberalisme kan dan ook
niet louter opgevat kan worden als een van de vele
mogelijke modellen van relaties tussen staat en economie die nationale overheden kunnen kiezen om op hun grondgebied te promoten. Brenner en Theodore geven aan dat het tegenwoordig eerder een feitelijk bestaand kader van disciplinaire politieke autoriteit vertegenwoordigt en marktwetten oplegt aan een steeds breder scala van sociale relaties over de hele wereldeconomie (Brenner en Theodore, 2002: 361). Het neoliberalisme heeft zich dus over de wereld verspreid, maar de topografie van neoliberalisering verplaatst zich altijd. Deze topografie is volgens Peck & Tickell (2007: 35) “sterk gestructureerd door geopolitieke relaties”, de geografen gebruiken de ruimtelijke metafoor van “identificeerbare commandocentra, experimenteerzones, bijgebouwen, plaatsen van gecoördineerd verzet, buitenposten en doorzendstations”. Er zijn dus bijvoorbeeld plaatsen waar geëxperimenteerd wordt met neoliberale staatsvormen en plaatsen waar verzet heerst. Deze plaatsen staan niet vast9. Als gevolg hebben steeds meer landen een neoliberale transitie doorgemaakt. Zelfs de zogenaamde Oost-Aziatische tijgers namen een zekere vorm van neoliberaal bestuur aan10. Dat terwijl vanaf de jaren zestig tot de jaren negentig landen zoals Taiwan en ZuidKorea een spectaculaire groei kenden met een beleid dat haaks stond op de aanbevelingen van de Wereldbank. In plaats van de rol van de staat te beperken en hun markten te openen, sloten ze zich eerder af en had de staat een economisch belangrijke rol. Deze sterke, economisch regulerende staten worden ook developmental states genoemd en worden door heel wat tegenstanders van het neoliberalisme gezien als een alternatief voor
8
Voorbeelden van dergelijke prioriteiten zijn fiscale bezuinigingsmaatregelen, verhoogde flexibiliteit van de arbeidsmarkt, territoriaal concurrentievermogen en vrij verkeer van investeringen en kapitaal. 9 Zo kan het Chili van de jaren 70 gezien worden als een experimenteerzone, terwijl er nu gecoördineerd verzet is in de vorm van studentenprotesten tegen de toenemende privatisering van het onderwijs. 10 Cf. (Tsai, 2001) voor een specifieke studie van Taiwan
17
het neoliberalisme. Toch merkt Hugo Radice (2008: 1154) op dat de staatsvorm van de Oost-Aziatische tijgers niet als een formule of recept gezien kan worden dat simpelweg naar andere landen geëxporteerd kan worden. Specifieke culturele en geopolitieke omstandigheden liggen namelijk ook aan de oorzaak van de boom van deze landen. In bijvoorbeeld Latijns-Amerika is het niet gelukt om dergelijke succesvolle developmental state te creëren. Het is dus niet zo dat de globale neoliberale tendensen tegengehouden kunnen worden door zich toe te leggen op de nationale economie. Een belangrijk inzicht dat onder meer door Radice wordt aangehaald is dat er binnen het neoliberalisme niet enkel tegenstellingen zijn tussen nationaal en globaal, maar ook tussen verschillende klassen. Ook Peck en Tickell geven aan dat het nodig is om verder te kijken dan het contrast tussen de lokale civiele maatschappij en corporate globalism, verder dan de opvattingen die neoliberalisme contesteren door impliciet gebruik te maken van het beeld van David en Goliath, van de lokale civil society versus corporate globalisering. Neoliberalisme is eerder een veelzijdige hybride, meer Hydra11 dan Goliath (Peck & Tickell, 2007: 27). Het belang van tegenstellingen tussen verschillende klassen is volgens Radice groter dan van de tegenstellingen tussen nationaal en globaal. Beide tegenstellingen komen verder nog aan bod. 1.2.
De rol van toerisme
“Tourism is a social, cultural and economic phenomenon which entails the movement of people to countries or places outside their usual environment for personal or business/professional purposes” (UNWTO, s.d.). Deze definitie wordt door de Wereld Toerisme Organisatie UNWTO gehanteerd om toerisme aan te duiden12. Wie volgens deze definitie aan toerisme doet, stapt uit zijn vertrouwde omgeving en verruimt zo letterlijk zijn horizon. Gadamers Horizont indachtig kan reizen ook een Horizontenverschmelzung bewerkstelligen. De confrontatie met culturen, mensen en meningen die anders zijn dan die van jezelf, kan leiden tot een beter begrip van de wereld. Travel is the only thing you buy that makes you richer, zal een gepassioneerd reiziger dan ook wel eens beweren.
11
Hydra verwijst hier naar een veelkoppig monster uit de Griekse mythologie. Het definiëren van toerisme is echter niet zo simpel. Deze definitie kan dan ook als te algemeen worden beschouwd. Voor een meer diepgaande analyse zie vb Nina Rao “Trends in Tourism”. 12
18
Toerisme kan dus gezien worden als iets dat gekocht kan worden. Het is een commercieel product, zoals Dean MacCannell opmerkt. Hiervoor grijpt hij terug naar Thorstein Veblen, die in 1899 als eerste vrijetijdsbesteding onderzocht in zijn Theory of the Leisure Class. Het gebruik van het woord Class in de titel wijst er al op dat vrijetijdsbesteding iets is wat niet voor iedereen, maar enkel voor een bepaalde klasse weggelegd is. De algemene these van Veblen is dat ontspanning een weerspiegeling is van sociale structuur. In combinatie met Marx’ analyse van sociale structuren, waaruit blijkt dat de relatie tussen de mens en zijn producten een zeer belangrijke rol speelt, komt MacCannell bij het belang van toerisme als een waar of commercieel product. Net zoals het al dan niet bezitten van een product een zekere klassenrelatie weerspiegelt, is dit ook het geval met het zich al dan niet kunnen permitteren van een toeristische activiteit. Toerisme heeft bovendien een aanzienlijk aandeel in de wereldeconomie13 en gaat met veel geld gepaard. De UNWTO geeft aan dat toerisme in 2011 1,03 miljard Amerikaanse dollar opbracht. Heel wat zaken die voordien niet tot de markt behoorden, worden in de markt gebracht om er zo geld uit te kunnen slaan. Zo commodificeert de toeristische industrie culturele vormen en natuur. Een natuurlijke waterval bijvoorbeeld is door niemand gemaakt, maar een overheid of een privaat bedrijf kan zich de rechten van deze waterval toe-eigenen en toeristen een bepaald bedrag laten betalen om deze waterval te aanschouwen. Commodificatie houdt ook verband met de primitieve accumulatie van het kapitalisme die Marx –met de focus op de situatie van de arbeider in het industriële proces– beschreef. Primitieve of oorspronkelijke accumulatie verwijst naar de scheiding van producent en productiemiddelen. Aangezien de producent –de arbeider– gescheiden wordt van de middelen waarmee hij produceert, heeft hij er geen controle over en is hij afhankelijk van de klasse die hier wel controle over heeft. Deze controle neemt meestal de vorm van eigendom aan. Commodificatie van land bijvoorbeeld kan ervoor zorgen dat de boer die het land bewerkt niet de eigenaar is en zo afhankelijk wordt van diegene die de grond gekocht heeft. Het neoliberale project heeft ervoor gezorgd dat de grenzen van 13
In de jaren tussen 1980 en 1990 groeiden de inkomsten uit het internationale toerisme met een jaarlijks percentage van 9,6 procent, wat beduidend groter was dan het groeipercentage van de wereldhandel. In 1990 vormden enkel petroleum, petroleumproducten en motorvoertuigen een groter deel van de waarde van wereldexporten (World Tourism Organization aangehaald in Fainstein & Judd, 1999: 2). In 2004 gaven Roe, Ashley, Page en Meyer zelfs aan dat toerisme een groter aandeel in de wereldhandel heeft dan auto’s of olie en het grootste exportproduct van heel wat kleine ontwikkelingslanden is (Roe, Ashley, Page and Meyer, 2004: 5).
19
commodificatie steeds verder gelegd werden en dat dus steeds meer zaken een geldwaarde kregen. (cf. Harvey, 2005; Brenner & Theodore, 2002). Toch zijn voor het neoliberalisme nog andere kenmerken belangrijk. Mowforth en Munt (1998) wijzen erop dat het beleid en de acties van nationale regeringen vaak beperkt en soms zelfs gedicteerd worden door de invloed van externe organisaties en krachten. Hierbij kunnen we denken aan het IMF, de Wereldbank, World Tourism Organisation UNWTO en World Travel and Tourism Council WTTC (cf. infra). Mowforth en Munt geven aan hoe de neoliberale principes die door het IMF en de Wereldbank gepromoot worden de toeristische sector ten goede komen. Drie belangrijke uitgangspunten in dit opzicht zijn de winsten uit buitenlands kapitaal verhogen, de betrokkenheid van de staat in de economie verminderen en fiscale maatregelen opleggen. De winst uit buitenlands kapitaal
kan bijvoorbeeld bekomen worden door export
productie te stimuleren of de nationale munt te devalueren. Onrechtstreeks wordt ook toerisme gestimuleerd aangezien het gezien wordt als een exportproduct. Daarnaast wordt de aantrekkelijkheid voor buitenlandse toeristen verhoogd door een lage prijs van de munteenheid tegenover andere munteenheden. Bovendien zijn er de fiscale maatregelen, die zorgen voor een goed investeringsklimaat voor toerisme. Vermindering van inflatie verhoogt de zekerheid van een investering en het verlagen van de rente zorgt ervoor dat er meer investeringen worden gedaan. Daarenboven wordt aangegeven dat toerisme hoofdzakelijk een zaak van de privésector is, wat de invloed van de staat in deze sector al doet verminderen. (Mowforth & Munt, 1998: 293). Dit laatste kan echter genuanceerd worden. Uit een rapport van de UNWTO in 1996 blijkt immers dat deze organisatie de rol van de staat in toerisme zeer belangrijk vindt, maar dat toerisme toch steeds meer een zaak van de private sector blijkt te zijn. Er wordt een parallel getrokken tussen de fases van ontwikkeling van een land en de betrokkenheid van de overheid in de toeristische sector. Zo moet de overheid vooral in de beginfase een belangrijke rol op zich nemen: […] huge investments were required to provide the basic infrastructure and facilities necessary to open up areas of the country to tourism and to attract growth. The private sector clearly could not be expected to risks until such time as a climate of confidence could be created (UNWTO, 1996: 5).
20
Hieraan wordt toegevoegd dat de overheid steeds minder wil uitgeven aan toerisme, aangezien de rol van promotie en marketing, die in andere sectoren voor de private sector weggelegd is, als een verkeerde besteding van overheidsfondsen gezien wordt. Daarnaast wijst een onderzoek van de OESO van 1992 erop dat overheidssteun voor de toeristische industrie niet langer noodzakelijk wordt beschouwd voor de nationale belangen omdat de huidige trend naar globalisering ervoor zorgt dat toerisme- en reisorganisaties steeds meer multinationale ondernemingen worden. Al deze trends waren voornamelijk in Europa en Noord-Amerika zichtbaar. UNWTO geeft echter aan dat door de regels van internationale agentschappen zoals het IMF en de Wereldbank de afbouw van het belang van de overheid in toerisme steeds gebruikelijker is geworden in andere delen van de wereld. Dit wordt dan gevolgd door inspanningen om lokale autoriteiten en de private sector dichter te betrekken in toerisme management (UNWTO, 1996: 1). Er is dus sprake van een evolutie naar de zogenaamde public-private partnerships. Zoals David Harvey (2005: 77) opmerkt, zijn er veel gevallen van public-private partnerships, vooral op het gemeentelijk niveau14, waar de staat de risico’s op zich neemt, terwijl de private sector met de meeste winst aan de haal gaat. Uit dit alles kan afgeleid worden dat neoliberalisering de expansie van toerisme vergemakkelijkt, aangezien het een klimaat creëert dat gunstig is voor toeristische investeringen. Aan de andere kant betekent een uitbreiding van toerisme vaak ook een uitbreiding van de invloedszone van neoliberale praktijken, aangezien heel wat neoliberale kenmerken gepromoot worden in het kader van toerisme. Er is dus een wisselwerking tussen de twee. Het is echter belangrijk op te merken dat toerisme op zich niet noodzakelijk met neoliberalisme verbonden is, maar dat in heel wat landen een neoliberalisering van de toeristische sector plaatsvond15. Anderzijds werd toerisme ook vaak aangemoedigd op 14
Ook in Rio de Janeiro zijn public-private partnerships talrijk, vooral in aanloop naar de Olympische Spelen. Een voorbeeld is Porto Maravilha, een project dat het gebied van de haven terug aantrekkelijk wil maken. 15 Een voorbeeld hiervan is de studie van de toeristische sector in Peru van Brits geograaf Luke Desforges. Desforges (aangehaald in Awang, 2009) betoogt dat de actieve rol van de nationale regering onder het bestuur van president Fujimori (1990-2000) sterk verminderd werd. Zo werden het aantal ambtenaren in het ministerie van Industrie, Toerisme en Integratie en Handel verminderd van 2700 naar 300. Hotels die voordien door de staat beheerd werden, werden geprivatiseerd.
21
plaatsen waar het voordien niet bestond. In dit geval heeft de staat in de beginfase een belangrijke rol in het voorzien van de nodige infrastructuur en faciliteiten (UNWTO, 1996: 5). Het vele geld dat hierin gestoken wordt, is geld dat niet naar andere sectoren kan gaan. Onderwijs en gezondheidszorg bijvoorbeeld, die voor een duurzamere ontwikkeling zorgen dan toerisme. Het is ook mogelijk dat het land geen geld heeft om te investeren in dergelijke luxueuze faciliteiten. In dit geval komt het in een afhankelijke positie terecht, door leningen of deals met multinationals. Zowat de hele wereld wordt een potentiële toeristische trekpleister. De expansie van het toerisme betrekt zich vooral op plaatsen waar toerisme voordien niet denkbaar was: eerder arme gebieden zoals de sloppenwijk of ontwikkelingslanden. Toerisme wordt immers gezien als een manier om tot ontwikkeling te komen, aangezien het een sector is die blijft groeien en heel veel winst kan opbrengen. Toerisme is een exportproduct en dus een mogelijkheid tot diversificatie van de economie, daarnaast kan het ook buitenlandse valuta produceren.
Figuur 1: armoede en toerisme Bron: Mowforth, M., Charlton, C., Munt, I. (2008), Tourism and Responsibility - Perspectives from Latin America and the Caribbean. London/New York: Routledge.
Bovenstaande cartoon geeft echter reeds aan dat toerisme niet noodzakelijk leidt tot minder armoede, en dat het net deze armoede is die een plaats aantrekkelijk maakt voor sommige toeristen. Mowforth en Munt wijzen erop dat al in de jaren 70 erkend werd dat toerisme niet noodzakelijk een wondermiddel was voor Derde Wereldlanden die economische groei wilden (Turner & Ash, aangehaald in Mowforth & Munt, 1998: 45). Reeds toen werd de ongelijke economische en sociale impact van toerisme benadrukt.
22
Mowforth en Munt wijzen ook op de inherent politieke natuur van toeristische ontwikkeling en zien de politiek van het toerisme als een manier om ongelijke ontwikkeling na te gaan. Toerisme wordt volgens hen gebruikt voor verschillende politieke doeleinden en wordt beïnvloed door heel wat externe factoren16. Voorbeelden hiervan zijn het IMF, de Wereldbank, de World Trade Organisation (WTO), World Tourism Organisation (UNWTO) en World Travel and Tourism Council (WTTC). Bovendien zijn dergelijke organisaties gelegen in Westerse landen en hebben ze ook hoofdzakelijk leden uit deze landen. Op deze manier worden globale ongelijkheden weerspiegeld (Mowforth & Munt, 1998: 36, 45). De impact van het IMF en de Wereldbank liet zich vooral voelen in de vorm van structurele aanpassingsprogramma’s die neoliberale principes gingen opleggen in ontwikkelingslanden en door Mowforth en Munt ook in verband gebracht werden met toerisme (cf. supra). De invloed van de WTO uit zich vooral in de General Agreement on Trade in Services (GATS). Deze akkoorden willen de barrières van de handel in diensten wegwerken en betrekken zich tot allerlei diensten, waaronder toerisme. De Indiase onderzoekster Nina Rao geeft het belang aan van de groei van diensten in de wereldhandel en wijst erop dat multinationals dankzij de GATS een nationale behandeling kunnen krijgen, maar de winsten terug kunnen meenemen buiten het betreffende land (Rao, 2008: 83). Een andere belangrijke externe factor is de WTTC, deze moedigt overheden, in samenwerking met de private sector, aan om de economische dynamiek van de industrie te benutten en groei en werkgelegenheid te doen toenemen. Ze doet dit door het promoten van open markten, de eliminatie van groeibelemmeringen, deregulering en liberalisering (Mowforth & Munt, 1998: 36). Op de overige externe organisatie die door Mowforth en Munt wordt aangehaald, wordt in de volgende alinea’s verder ingegaan. De UNWTO is zowat de grootste vertolker van het idee dat toerisme gebruikt kan worden om in de Derde Wereld tot ontwikkeling te komen17. Door een nauwgezette analyse van
16
Deze factoren hebben wel invloed, maar mogen zeker niet als almachtig beschouwd worden. De steun van de betreffende interne machtsstructuren is noodzakelijk. Enkel wanneer deze structuren afwezig zijn, kunnen externe machten zoals het IMF vrij neoliberale herstructureringen doorvoeren (Harvey, 2005: 117). 17 De organisatie promoot toerisme ten eerste als een motor van economische groei, inclusieve ontwikkeling en ecologische duurzaamheid en ten tweede als een instrument om de Millenniumdoeleinden te bereiken. Daarnaast “genereert UNWTO marktkennis, promoot het een concurrerend en duurzaam toerismebeleid, bevordert het onderwijs en opleiding in het toerisme en werkt om het toerisme een effectief instrument voor ontwikkeling te maken door middel van projecten voor technische bijstand in meer dan 100 landen over de hele wereld” (UNWTO, Who we are, s.d.).
23
de UNWTO Global Code of Ethics for Tourism, komt Amerikaans professor Quetzil Castañeda echter tot de conclusie dat de code veel meer aandacht heeft voor de zogenaamde toerismemakers18 dan voor toeristen, die in enkele belangrijke artikels van de code niet eens vermeld worden en sociologisch over het hoofd gezien worden als speler in het toerisme. Daarnaast gaat de code eerder over rechten van toerismemakers dan over ethiek, wat volgens hem een bevestiging is van de “laissez faire19 neoliberale expansie van toeristische ontwikkeling”. Het volgende citaat uit de code is hiervan een duidelijk bewijs: The prospect of direct and personal access to the discovery and enjoyment of the planet’s resources constitutes a right equally open to all the world’s inhabitants; the increasingly extensive participation in national and international tourism should be regarded as one of the best possible expressions of the sustained growth of free time, and obstacles should not be placed in its way. (World Tourism Organisation, 2007: 164) Castañeda geeft aan dat het universele recht20 om aan toerisme te doen, hierin verandert in een moreel mandaat voor grootschalige deregulering van toeristische ondernemingen (obstacles should not be placed in its way). Dit ziet Castañeda als een signaal aan toerismemakers voor de ontwikkeling en commodificatie van elke vorm van culturele, sociale, natuurlijke of ecologische attractie tot een toeristische trekpleister. De commodificatie van de sloppenwijk als een culturele en sociale attractie kan gezien worden als een voorbeeld hiervan. Castañeda concludeert dat de code een essentieel neoliberaal manifest voor onbelemmerde ontwikkeling van het toerisme is. Het zou dus wel eens kunnen dat het werk van dergelijke organisaties eigenlijk meer gericht is op de ontwikkeling van de toeristische sector zelf, dan van de landen waarin het toerisme plaatsvindt. Bovendien is het veel gemakkelijker bij deze organisaties gegevens en cijfers te vinden die de groei van toerisme aantonen, dan de impact van deze groei op bijvoorbeeld de lokale bevolking.
18
De code in het algemeen –en artikel zes in het bijzonder– verwijst zowel naar alle types van promotors gebaseerd in private bedrijven, overheid en gemeenschapsassociaties als naar beleidsmakers, lokale ondernemers, privékapitaal, reisagenten, horeca en zo verder als de sociologische hoofdrolspelers die het recht op toerisme hebben. 19 Neoliberalisme heeft veel gemeen met het 19e-eeuwse laissez-faire. Voor meer informatie hierover: Peck & Tickell, 2007: 33. 20 Het recht om deze planeet te ontdekken en ervan te genieten wordt voorgesteld als een right equally open to all the world’s inhabitants, terwijl in de praktijk slechts een heel klein deel van de wereldbevolking zich overal vrij kan bewegen en effectief van dit recht gebruik kan maken.
24
In tegenstelling tot toerisme in landen van de Derde Wereld in het algemeen, hebben organisaties zoals de Wereldbank of de UNWTO geen directe invloed in het sloppenwijktoerisme. Zo twijfelt Christine Bowers, consultant bij de Wereldbank en voorstander van het bestrijden van armoede met hulp van de markt “whether the tours are perverse invasions of privacy or eye-opening experiences that will prompt action on the poverty agenda” (Bowers, 2007). Aangezien toerisme in sloppenwijken ook in de achttiende eeuw reeds bestond, kan het bezwaarlijk als een duidelijk gevolg van de neoliberale globalisering gezien worden. Toch is de huidige specifieke vorm, waarbij de afstand tussen bezoekers en bewoners letterlijk veel groter is, kunnen ontstaan in de context van een neoliberale globalisering. De visie op toerisme als mogelijke ontwikkelingsstrategie, gecombineerd met een verregaand commodificatie, heeft ertoe bijgedragen dat dit soort toerisme mogelijk werd. Het is echter niet enkel belangrijk een kritische analyse te maken van grotere factoren, maar ook meer op microniveau te gaan kijken wat de uitbreiding van toerisme nu concreet teweegbrengt. Verder in deze masterproef ga ik dan ook in op de specifieke case study van toerisme in Rio de Janeiro.
2. Brazilië en de sloppenwijk 2.1.
Favela’s: de Braziliaanse sloppenwijken
De eerste favela’s van Brazilië ontstonden in Rio de Janeiro in de negentiende eeuw onder de vorm van de zogenaamde cortiços. De cortiços ontstonden door een toestroom aan arbeiders in Rio de Janeiro, in combinatie met een gebrek aan goede huisvesting. Ze waren zeer dicht bezet en onhygiënisch. De woningen situeerden zich naast de buurten van de midden- en hoge klasse (Carter aangehaald in Duarte, 2005: 25). Ze boden huisvesting voor Europese immigranten en recent geëmancipeerde slaven die aangetrokken werden door de stedelijke en industriële groei in het toenmalige Rio de Janeiro en in de bouwsector aan het werk gingen. Later kwamen ook immigranten uit de arme Noordoostelijke regio van Brazilië naar de stad (Duarte, 2005: 25).
25
In 1897 vestigden veteranen van de net beëindigde Canudos-oorlog21 zich op een van de morro’s van Rio de Janeiro, Morro da Providência. De term morro wordt in Brazilië gebruikt om een heuvel met weelderige vegetatie aan te geven. De vegetatie van Morro da Providência deed de gewezen soldaten denken aan planten in Canudos, die favela heetten. Vandaar dat men de term ook ging gebruiken om de informele nederzettingen aan te duiden. Ook vandaag nog is “favela” de meest courant term om sloppenwijken in Brazilië aan te duiden, al wordt het woord niet meer door iedereen gebruikt door de negatieve connotatie ervan (cf. infra). In 1920 was het aantal favela’s in Rio toegenomen tot zesentwintig. Deze toename had ook te maken met de vernieling van de cortiços (Freire-Medeiros, 2008). Tijdens de Estado Novo, het autoritaire regime van Getúlio Vargas tussen 1937 en 1941, vond een explosieve groei van de favela’s plaats. In deze periode begon men favela’s als problematisch te zien. Ten eerste door de intensieve ontwikkeling ervan. De toenmalige burgemeester van Rio, Henrique Dodsworth, noemde de favela’s een probleem voor de volksgezondheid en liet de bewoners verhuizen naar zogenaamde proletariaat parken22. Ten tweede omdat de anticommunistische overheid vreesde dat de sloppenwijkbewoners door de communistische ideologie zouden worden verleid (Duarte, 2005: 25). In de jaren veertig waren er immers enkele communistische organisaties aanwezig in de favela’s. In 1947 won de Braziliaanse Communistische Partij 24 % van de stemmen in de gemeentelijke verkiezingen en werden ze ook direct verboden. Na de militaire coup van 1964 volgde een dictatuur waarin besloten werd de favela’s te verwijderen en nieuwe gesubsidieerde huizencomplexen voor de bewoners te bouwen. In het hart van de zona sul, waar de geldmiddelen, rijke buurten en toeristische attracties geconcentreerd zitten, werden zo’n tachtig favela’s –met in totaal zo’n 140 000 bewoners– verwijderd. De nieuwe huizencomplexen hadden echter geen goede infrastructuur en waren ver verwijderd van de voorzieningen van de stad en van werkgelegenheid. Heel wat bewoners die gedwongen naar de nieuwe complexen moesten 21
De Canudos oorlog was een strijd tussen de bewoners van Canudos (in de deelstaat Bahia) en troepen van de Braziliaanse regering en vond plaats in de jaren 1896 en 1897. 22 Deze Parques Proletários werden gekenmerkt door een soort beschavende pedagogie, waarbij de favelabewoners behandeld werden alsof ze nog moesten geciviliseerd worden, zoals Burgos ( aangehaald in Gomes, 2005) aangeeft. Men gaf de favelabewoners identiteitskaarten, de poorten sloten iedere dag om tien uur ’s avonds en om negen uur ‘s ochtends gaf een beheerder een speech waarin hij lessen aan de bewoners wilde meedelen. Soms organiseerde de overheid ook demonstraties ter ondersteuning van de programma’s van de Estado Novo van president Getúlio Vargas.
26
verhuizen, keerden snel terug naar het centrum en bouwden daar weer nieuwe informele nederzettingen. Na de militaire dictatuur, die eindigde in 1985, zag de nieuw verkozen overheid dat het verwijderen van de favela’s een onbegonnen werk was. Er waren geen formele zekerheden voor de bewoners, maar het risico op onteigening vormde geen constante dreiging meer. Ze konden dan investeren in duurzame verbeteringen voor hun huis. Het is belangrijk op te merken dat heel wat bewoners van de sloppenwijken in Rio de Janeiro het woord favela liever niet horen. Deze term heeft voor velen een connotatie van geweld en armoede, daarom verkiezen de meesten het woord communidade, wat gemeenschap betekent23. Het gebruik van de term favela kan vergeleken worden met dat van slum in het Engels. Zoals Afro-Amerikaans gemeenschapsactivist Mel King opmerkt, kan de term gezien worden als een definitie van iemand van buitenaf, die vernieling ervan rechtvaardigt wegens het stereotiep van hopeloze slums, vol ziektes, misdaad en werkloosheid (King aangehaald in Angotti, 2006: 961). Ook in Rio is dit het geval (cf. infra). Heel wat bewoners zouden nochtans nergens anders willen wonen. Toen ik enkele bewoners van Rocinha naar hun favoriete plek in Rio vroeg, antwoordden ze zonder aarzelen: “Rocinha!” Favela’s hebben duidelijk een lange geschiedenis en hun omvang stijgt. Het aantal mensen dat in de sloppenwijken van Rio woont, is nooit zo groot geweest als nu. Volgens een rapport van het Braziliaans Instituut voor Geografie en Statistiek IBGE (Galdo, 2011) is het inwonersaantal van de favela’s24 sedert 2000 met 27,65 % gestegen. In 2010 woonden 1 393 314 mensen, ongeveer 22,03% van de totale bevolking, in 763 favela’s. Dit in sterk contrast met de groei van de bevolking in de rest van de stad, die slechts 3,4% bedraagt. De groei van de favela’s is dan ook geen alleenstaand feit 25, maar maakt deel uit van een globale tendens van steden in het Zuiden. Sedert de jaren zeventig zijn er namelijk heel wat sloppenwijken die sneller groeien dan de steden waarin ze zich bevinden. 23
Voor de duidelijkheid zal ik verder in deze thesis toch nog vaak de term favela gebruiken, aangezien de betekenis van gemeenschap nog breder is. Ook in het toeristische discours, dat in deze thesis een belangrijke rol speelt, verwijst men constant naar de gemeenschappen met de term favela. 24 Opvallend is dat deze statistieken de favela’s in perifere gebieden niet hebben meegeteld. Door de opname van deze aantallen in de statistieken zouden de bevolkingsaantallen nog hoger liggen. De groei van de centrale favela’s betekent ook dat niet alle favelabewoners naar de periferie gedreven worden. 25 De meeste sloppenwijken zijn gegroeid sinds 1960. Rio de Janeiro is met zijn lange geschiedenis van favela’s eerder een uitzondering. De huidige snelle groei van favela’s wijst echter op een verband met de globale tendens.
27
In 2003 gaf het rapport The challenge of slums van UN-Habitat26 aan dat de wereldbevolking sedert 1950 van 2,5 naar 6 miljard gestegen is, haar snelste expansie ooit. Vooral in de stedelijke gebieden van ontwikkelingslanden nam het inwonersaantal sterk toe: het aantal inwoners ervan is meer dan verzesvoudigd in slechts vijftig jaar. Het rapport voorspelt ook dat in de komende dertig jaar het aantal stedelingen nog met meer dan twee miljard zal toenemen, terwijl de plattelandsbevolking ongeveer gelijk zal blijven (UN-Habitat, 2003: 1). De omvang en het aantal bewoners van de stad neemt dus toe, maar aangezien de bevolkingsgroei vooral in de sloppenwijken merkbaar is, kan afgeleid worden dat de economie niet noodzakelijk meegroeit. Zoals Amerikaans onderzoeker Mike Davis (2006) aangeeft, is verstedelijking zonder groei in Afrika, Latijns-Amerika, het MiddenOosten en Zuid-Azië een politieke aangelegenheid. Er is een duidelijk verband tussen snelle urbanisering, globale kapitalistische ontwikkelingen en een neoliberaal beleid. In de jaren zeventig en tachtig gebruikten het IMF en de Wereldbank de macht die ze via leningen over heel wat ontwikkelingslanden hadden om hun Structural Adjustment Programs (SAP) daar op te leggen. Concreet betekende dit devaluatie, privatisering, opheffing van de controle op import en voedselsubsidies, minder investeringen in gezondheidszorg en onderwijs en een afslanking van de publieke sector. In de jaren tachtig en negentig zette de trend van verstedelijking in de Derde Wereld zich verder. Een vermindering van stedelijke inkomens leidde in lage inkomenslanden niet noodzakelijk tot een vermindering van de migratie van het platteland naar de stad. Door de landbouwvoorschriften en financiële discipline van het IMF en de Wereldbank bleven mensen van het platteland naar de stad komen, zelfs al waren de steden ook al lang geen job machines meer. Op het platteland waren boeren echter enorm kwetsbaar door droogte, prijsverhoging, stijgende intrest, dalende verkoopsprijzen of ziekte. Daarnaast werden vele plattelandsgebieden geteisterd door roofzuchtige warlords en burgeroorlogen, die vaak mede veroorzaakt werden door economische ontwrichting of schulden. Davis leidt hieruit af dat oververstedelijking27 gedreven is door de productie van armoede, niet door het aanbod aan jobs. Steden zoals Kinshasa, Khartoum of Lima blijven groeien ondanks de geruïneerde industrieën, gekrompen publieke sectoren en mobiele middenklasse. De 26
UN-HABITAT is het United Nations Human Settlements Programme en promoot duurzame stedelijke ontwikkeling en adequate huisvesting. 27 Oververstedelijking heeft te maken met de ontkoppeling van stedelijke groei en het BNP, die typisch is voor steden in het Zuiden.
28
globale krachten die mensen van het platteland naar de stad duwen, bewerkstelligen verdere verstedelijking, ook al bevindt de stad zich in economische depressie. Resultaat van dit alles is massaproductie van sloppenwijken28 (Davis, 2006: 14-17). Ook The Challenge of Slums brengt de snelle groei van sloppenwijken in verband met een neoliberaal beleid. Volgens het rapport was de neoliberale ideologie gebaseerd op individualisme, competitie en zelfredzaamheid. De markt werd in staat geacht voorspoed voor iedereen te brengen. Regeringen die de mogelijkheid van mensen om rijkdom te genereren ondermijnden, werden als het grootste probleem beschouwd. Volgens het VNrapport is het terugtrekken van de staat de hoofdoorzaak van de toename in armoede en ongelijkheid in de jaren tachtig en negentig (UN-HABITAT, 2003: 43). Heel wat academici (cf. Theodore & Brenner, 2002; Harvey, 2005; Peck & Tickell, 2007) wijzen er echter op dat de staat zich onder het neoliberalisme niet werkelijk terugtrekt, maar eerder een nieuwe rol krijgt. Peck en Tickell (2007: 33) geven aan dat neoliberalisme enkel retorisch “minder staat” betekent; in realiteit houdt het een diepgaande reorganisatie in van overheidssystemen en relaties tussen de staat en de economie. Volgens Harvey was het de taak van de neoliberale staat om een institutioneel kader te creëren en te behouden dat geschikt is voor de neoliberale praktijken van sterke eigendomsrechten, vrije markt en vrije handel. De staat moet bijvoorbeeld de kwaliteit en integriteit van geld garanderen. Daarnaast moet ze ook die militaire, defensieve, politiële en legale structuren en functies opzetten die nodig zijn om private eigendomsrechten te verzekeren en de goede werking van de markt te garanderen, desnoods met geweld (Harvey, 2005: 11). Hieruit kan afgeleid worden dat niet zozeer het terugtrekken van de staat, maar eerder de nieuwe rol van de staat in het neoliberalisme een oorzaak is van de stedelijke armoede. De rol van de staat in de case study van Brazilië moet hierbij dus zeker belicht worden.
28
Deze sloppenwijken zijn een weerspiegeling van de stedelijke armoede, maar het is belangrijk op te merken dat armoede in steden niet tot sloppenwijken beperkt is en dat niet alle sloppenwijken noodzakelijk arm zijn. Dit is heel duidelijk in Rio de Janeiro, waar bepaalde favelabewoners een relatief hoge levensstandaard bereikt hebben, terwijl de daklozen het met heel wat minder moeten stellen. Sloppenwijken mogen bovendien niet enkel als een probleem gezien worden. Ze zijn ook een indicatie van hoe de bewoners zich in ongunstige omstandigheden toch nog weten te redden.
29
2.2.
De rol van de overheid
Brazilië staat bekend als een land29 met een grote sociale ongelijkheid. Zo bedroeg volgens gegevens van de Wereldbank de Gini-index30 60,1 % in het jaar 2000. Ter vergelijking, in België lag dit cijfer dat jaar op 32,97. In 2009 was de Gini-index van Brazilië gedaald tot 54,7% (The World Bank, 2013). Dit is nog steeds hoog, maar toch al een heuse vermindering ten opzichte van negen jaar eerder. Vaak wordt aangenomen dat dit te maken heeft met de macht van de Arbeiderspartij (PT)31 en Luiz Inácio Lula da Silva, kortweg Lula, die in 2003 president werd. Toch is het aangewezen om een groter stuk van de Braziliaanse geschiedenis in aanmerking te nemen. In 1964 ondernamen enkele Braziliaanse militairen een staatsgreep tegen president Jõao Goulart. De daaropvolgende militaire dictatuur eindigde in 1985, maar de transitie naar een democratie verliep moeizaam. In de periode tussen 1960 en 1980 had Brazilië een enorme groei gekend, maar deze werd niet gelijk verdeeld en ongelijkheid bleef dan ook een serieus probleem. In 1993 ontwierp toenmalig minister van financiën Fernando Henrique Cardoso het Real Plan om de munteenheid te stabiliseren. Dit plan hield in dat de munteenheid aan de dollar gekoppeld werd en overheidsuitgaven verder gereduceerd werden. Buitenlands krediet werd geherstructureerd en tarifaire belemmeringen werden opgehoffen. De nieuwe aanpak had als gevolg dat de consumptie begon toe te nemen en in 1995 werd Cardoso tot president verkozen. Zijn bestuur was nauw verwant met de neoliberale transitie. In 1999 beleefde Brazilië een economische crisis na een grote muntdevaluatie en aanvaardde het een “reddingsplan” van het IMF, dat gepaard ging met de implementatie van een door het IMF aanbevolen beleid. De crisis van 1999 bracht Cardoso’s reputatie blijvende schade toe en in oktober 2002 werd Luiz Inácio da Silva, beter bekend als Lula, verkozen. Op 1 januari 2003 begon hij aan zijn eerste ambtstermijn.
29
Het is belangrijk op te merken dat de overheid niet gezien kan worden als een homogeen geheel. Brazilië kent een federale staatsvorm, waarbij de verschillende deelstaten ook een grote mate van autonomie hebben. Het nationale beleid dat hier aan bod komt, is dus niet allesomvattend. 30 De Gini-index is een parameter om ongelijkheid te meten die uitgedrukt wordt als een percentage. Het is een vermenigvuldiging –maal 100– van de Gini-coëfficiënt. Deze coëfficiënt wordt uitgedrukt als een getal tussen 0 en 1, waarbij 0 staat voor een perfecte gelijkheid (iedereen heeft evenveel) en 1 voor perfecte ongelijkheid (1 persoon heeft alles en de rest niets). 31 Zo haalt David Harvey (2005: 201) de PT aan in een hoofdstuk rond alternatieven voor het neoliberalisme: “There are also those who put their faith in more conventional political party structures (for example the Workers Party in Brazil or the Congress Party in India in alliance with communists) with the aim of gaining state power as one step towards global reform of the economic order”.
30
Het zag er naar uit dat deze joviale leider van de arbeiderspartij (PT) zou breken met het Braziliaanse neoliberalisme. Braziliaans onderzoekster Maria de Lourdes Rollemberg Mollo en Marxistisch econoom Alfredo Saad-Filho merken echter op dat “de regering van Lula minstens even vastberaden als zijn voorganger een neoliberaal beleid gevolgd heeft, ondanks economische, sociale en politieke kosten van deze strategie voor de PT en zijn kernen” (R. Mollo & Saad-Filho, 2006: 100). Een van de redenen hiervoor is dat Lula zich door de crisis van 2002 genoodzaakt zag het neoliberaal economisch beleid verder te zetten. Hij werd aangezet door verschillende financiële instituties en de mainstream media, die onrust zaaiden over wat er zou kunnen gebeuren als Cardoso’s neoliberaal beleid niet voortgezet zou worden. Lula daalde in de polls en schreef een “Brief aan het Braziliaanse Volk”, waarin hij verklaarde dat zijn regering de contracten zou respecteren en dat hij zich zou houden aan het programma van het IMF dat door het bestuur van Cardoso was goedgekeurd (R. Mollo & Saad-Filho, 2006: 112-113). Als rechtvaardiging voor de neoliberale koers van de overheid, werd het argument “dat er geen alternatief is” vaak aangehaald. Dit kan ook een reden zijn waarom ook huidig presidente Dilma Rousseff, eveneens lid van de PT, geen echte verandering gebracht heeft.
Alternatieven voor het neoliberalisme in Brazilië zijn echter wel mogelijk en worden bijvoorbeeld door Rollemberg Mollo en Saad-Filho beschreven (R. Mollo & Saad-Filho, 2006: 117-120). Een poging om in Brazilië een alternatief beleid door te voeren vraagt echter een confrontatie met de markt en het opleggen van kosten aan specifieke sociale groepen, vooral aan diegene die meest baat hebben gehad bij de neoliberale vorm van economie. Dit gaat dus gepaard met moeilijkheden en risico’s.
In plaats van een volledige ommezwaai te maken, heeft de overheid wel enkele programma’s gelanceerd die de ongelijkheid zouden moeten wegwerken. Een voorbeeld daarvan is de Bolsa Família. Dit programma is een sociaal initiatief van de Braziliaanse overheid dat onder Lula van start ging en een groot deel van de nationale bevolking met een laag inkomen –zo’n 11 miljoen families met kinderen, wat gelijkstaat aan meer dan 46
miljoen
personen–
van
een
extra
budget
voorziet32.
Enkele
recentere
overheidsprogramma’s die meer specifiek op de favela’s betrekking hebben, zijn PAC en UPP, waar in het volgende deel verder op ingegaan wordt. 32
Hier hangen enkele voorwaarden aan vast. De kinderen moeten bijvoorbeeld naar school gestuurd worden.
31
Overheidsprogramma’s PAC Het Programa de Aceleração do Crescimento (PAC)33 werd in 2007 door toenmalig president Lula ingevoerd om de economische groei van het land te doen versnellen. Er werden bijna 504 miljard Braziliaanse Reais (zo’n 190 miljard euro) uitgetrokken om heel wat aanslepende infrastructuurproblemen in het land aan te pakken en om zich voor te bereiden op de komende mega-evenementen van 2014 en 2016. In 2010 begon de tweede fase van het programma, waarin men ook een huisvestingsprogramma in Rocinha’s Rua 4 begon. Deze straat was slechts een meter breed en stond bekend om zijn hoge tuberculosepercentages. Met PAC werd de straat verbreed tot tien meter om zo de luchtcirculatie te doen toenemen en de kans op tbc te verkleinen. De meeste bewoners van de oorspronkelijke huizen in Rua 4 verhuisden naar een van de 144 huizen in de nieuwe felgekleurde PAC-gebouwen in de pas aangelegde nieuwe Rua 4.
Figuur 2: de “snoepjes”, zoals de PAC-gebouwen (rechts) door bewoners van Rocinha genoemd worden Bron: Veldwerk
Alles wijst erop dat dit een positieve ingreep van de overheid was: de bewoners worden niet naar de rand van de stad verdreven, maar kunnen in dezelfde buurt blijven wonen, maar dan met een kleiner risico op tuberculose. Wat lager in de straat werden ook een nieuwe kliniek en bibliotheek gebouwd.
Toch zijn er ook onbedoelde nadelen aan dit programma. Er zijn namelijk bewoners van het PAC-gebouw die hun gratis appartement onderverhuren (Cath, The Gringos Are
33
De Engelse benaming growth acceleration program wordt ook vaak gebruikt.
32
Coming! Poverty Programs Gentrify Rocinha, 2012). Aan buitenlanders bijvoorbeeld, die er een mooie prijs voor kunnen neertellen. Als veel mensen beginnen onderverhuren, wordt het gevaar voor gentrificatie (cf. infra) snel duidelijk. Daarnaast is er ook onenigheid over de besteding van het PAC-budget. Sommigen vinden dat teveel geld naar grote prestigeprojecten gaat. Een moderne voetgangersbrug en nieuw sportcomplex zijn nu eenmaal niet de grootste zorg van heel wat favelabewoners. Open riolering en afval daarentegen zijn dat wel, maar deze problemen werden op de lange baan geschoven. De investeringen die de overheid via PAC in Rocinha en andere favela’s deed, kenden dus wel enkele successen, zoals de nieuw aangelegde Rua 4 en het ziekenhuis in Rocinha, maar lijken toch ook voor een deel op uiterlijk vertoon gericht te zijn. Ze komen nog niet ten goede aan de noden van alle bewoners, maar wel aan het imago van de politici.
UPP Een tweede belangrijke ingreep van de overheid in de favela’s van Rio is de pacificatiepolitie, Unidade de Policía Pacificadora (UPP). In tegenstelling tot PAC, dat over het hele land verspreid is, is de UPP een specifiek programma van de staat Rio de Janeiro. In 2008 begon deze politie-eenheid met het pacificeren van enkele favela’s. Drugsbendeleiders werden uit de gemeenschappen verdreven en op strategische plaatsen staan 24 uur per dag agenten om ervoor te zorgen dat het druggeweld ook weg blijft. De bendeleiders kunnen gezien worden als een soort alternatieve macht voor de afwezige staat in de favela, met de UPP heeft de staat de macht teruggenomen. De UPP’s zijn ook gemeenschapscentra die een uitgebreide reeks door de overheid gesponsorde sociale diensten voorzien. Het geweld is sedert de komst van de UPP ook effectief gedaald. De meerderheid van favelabewoners in zowel gepacificeerde als niet-gepaficiceerde gebieden staat positief ten opzichte van de UPP. Opiniepeilingen constateerden respectievelijk 92 en 77% goedkeuring tegenover de UPP (Vasconcellos aangehaald in Sneed, 2012: 8). Toch rijzen ook kritieken. Ten eerste kan het geweld gewoon naar andere favela’s verplaatst worden, aangezien niet alle favela’s gepacificeerd zullen worden. Ten tweede zouden de bewoners veel te weinig betrokken worden bij dit soort top down projecten. De commandant-generaal van de militaire politie van de staat van Rio de Janeiro, Mario
33
Sergio Brito Duarte, legt de pacificatie echter uit als een “pax romana”, een vrede die aanvankelijk eerder hard zal worden opgelegd, tot het punt van een onderhandelde vrede bereikt wordt, waarbij alle mensen en sociale spelers in de favela’s betrokken worden (Cath, Favela Citizenship and the UPPs, 2012). Marcelo Freixo is één van de bekendste critici van het programma. Deze populaire politicus moest de afgelopen verkiezingen in Rio de Janeiro nog het onderspit delven tegen Eduardo Paes, die zijn ambtstermijn als burgemeester verlengde. Volgens Freixo is de UPP enkel een cosmetische behandeling die eerder opgezet werd om met de komst van het WK en de Olympische Spelen het imago van de stad te beschermen. Ook de ngo Mundo Real (Mundo Real, 2012) staat sceptisch tegenover het programma en gelooft niet dat de drugshandel, corruptie en geweld met de UPP werkelijk verdwenen zijn. Mundo Real merkt op dat de pacificatieeenheden vooral goed zijn voor Rio’s politieke economische elites en diegenen die belangen hebben bij het herdefiniëren van de stad voor toeristen en investeerders in het licht van de komende mega-evenementen. Het is dan ook belangrijk om de rol van toerisme en de mega-evenementen te duiden.
34
HOOFDSTUK 3: TOERISME EN DE FAVELA – CASE STUDY 1. Mega-evenementen en hun onrechtstreekse invloed op de favela Bij mega-evenementen, meer bepaald megasportevenementen zoals in het geval van Rio, komt veel meer kijken dan enkel de sport zelf. Het zijn evenementen die geassocieerd worden met de status van de stad. Vaak wordt beweerd dat ze zorgen voor vooruitgang voor de stad of het land waar ze plaatsvinden. Er wordt werkgelegenheid gecreëerd door bijvoorbeeld de bouw van voetbalstadions of atletiekpistes. Bovendien komen toeristen in de gaststad hun geld spenderen, wat ook de handelaars ten goede zou moeten komen. In het geval van Rio kan de komst van vele toeristen van over de hele wereld ook een motivatie zijn om Engels te leren. De reclame op tv moedigt dit nu al volop aan. Alleen maar winnaars, zo lijkt het wel. En winnaars zijn er inderdaad, maar het is nog de vraag wat dan wel gewonnen wordt, en door wie.
Een evenement dat door miljoenen, of misschien zelfs miljarden mensen gevolgd wordt, creëert een heel groot publiek, dat uit consumenten bestaat. Zoals VN-rapporteur voor adequate huisvesting Raquel Rolnik opmerkt, komt het neer op een groot marketingevenement voor firma’s en grote bedrijven en de merken die met hen geassocieerd worden (Rolnik, 2011). Denk maar aan Mc Donalds en Coca-Cola, twee multinationals die niet direct de gezonde levensstijl promoten waar de Spelen toch voor zouden moeten staan. Hun globale economische macht haalt het hier duidelijk van de ideologische idealen.
Wereldkampioenschap voetbal 2014 & Olympische Spelen 2016
Multinationals zijn dus wel gebaat bij de Olympische Spelen, net als de horeca en de bouwsector. Voor de bevolking van het organiserende land brengen de Spelen echter vooral een grote schuldenberg met zich mee. Zoals Leuvens professor Trudo Dejonghe opmerkt, is het ook niet onbelangrijk dat het Internationaal Olympisch Comité (IOC) in 35
Zwitserland gevestigd is. Het IOC geeft zijn inkomsten aan in Zwitserland, waar het geen belastingen moet betalen, en dus niet in het organiserende land. Bijgevolg “zijn er geen belastingsinkomsten voor de organiserende overheid”. Dejonghe concludeert dat “het IOC vertrekt met de winst en het organiserende land achterblijft met een schuldenput. Het IOC is puur neoliberalisme” (Dejonghe, 2012).
Ook de Fédération Internationale de Football Association, beter bekend als FIFA, is niet onbesproken. De verhalen van corruptie binnen deze voetbalreus zijn talrijk. Bij het vorige WK in Zuid-Afrika werd volgens Raquel Rolnik duidelijk dat FIFA protocollen oplegde aan de lokale overheden, zo kon enkel bier van de sponsors verkocht worden. Dit niet enkel in de stadions, maar ook in een zekere straal er rond. Eveneens was er een specifiek beleid waarbij iemand direct kon gestraft worden na het plegen van een misdrijf. Dit waren “staten van uitzondering” of “gebieden van uitzondering”, die volgens Rolnik steeds groter worden. Ze vraagt zich af of dit een algemene toenemende trend is die erger wordt, of dat het eerder te wijten is aan de aard van de opkomende economieën, in dit geval Zuid-Afrika, maar ook bijvoorbeeld Brazilië, die zich gemakkelijk schikken naar de eisen van FIFA (Rolnik, 2011). De Duitse architecte Eva Kassens-Noor stelt in haar boek Planning Olympic Legacies zelfs dat Rio wordt gedreven door de eisen van megaevenementen, van de Eco-92 conferentie naar de Pan-Amerikaanse Spelen in 2007, naar Rio +20 dit jaar en vervolgens naar het WK in 2014 en de Spelen van 2016. Deze evenementen zouden een veel belangrijkere rol spelen bij de stadsplanning dan de bewoners van de stad (Idoeta, 2012).
Rolnik haalt het belang van een onderscheid tussen de verschillende steden aan. De situatie van de Olympische Spelen in Rio mag niet vergeleken worden met die in bijvoorbeeld Barcelona in het jaar 1992 of de vorige spelen in Londen, waar de Spelen gebruikt werden in een strategisch plan om de stad, of een deel ervan, er terug bovenop te helpen. Er was een publiek debat en er werden veranderingen doorgevoerd als er protest kwam op de oorspronkelijke plannen. Waar de Spelen in Londen bijvoorbeeld gebruikt werden om een mindere zone van de stad op te waarderen, zouden de Spelen in Rio daarentegen enkel zorgen voor een uitbreiding van de elite zone in het zuiden van de stad. Dit terwijl het noorden meer stedelijke ingrepen nodig heeft. Rolnik meent dat de Olympische Spelen wel degelijk een gelegenheid kunnen zijn om dergelijke ingrepen in te voeren, maar dan wel in steden waar al een publiek platform aanwezig is voor debat en 36
territoriale maatregelen. Rio de Janeiro is een schoolvoorbeeld van waar dit niet het geval is. Bij het Olympisch project in Rio spelen namelijk vooral private belangen, meer bepaald die van de vastgoedsector in de zuidzone van de stad.
De vastgoedmarkt speelt hier dus een zeer belangrijke rol. Zoals Raquel Rolnik aanhaalt, werd de internationale vastgoedmarkt een fundamenteel onderdeel van de financiële wereld. Er kwam een ‘financialisering’ van het proces van de productie van huizen en van steden. Zoals we ook zagen met de Amerikaanse crisis, betekent dit dat de assets van vastgoed, eerder dan een waarde voor steden voor te stellen, een speculatie, zelfs financiële asset, werden. In het geval van Rio heeft de vastgoedsector, die volop aan het speculeren is, ook een heel belangrijke rol in het onteigenen van de favelabewoners, die vaak op de beste locaties van de stad wonen.
Zoals David Harvey opmerkt, is de stad Rio de Janeiro eigenlijk een soort merknaam geworden, net als bijvoorbeeld Parijs, die in tegenstelling tot steden zoals Belo Horizonte of Rijsel een soort imago en verwachtingen met zich meedraagt. Deze ‘branding’ kan uitsluiting en ontruiming met zich meebrengen, namelijk van iedere categorie van mensen die niet overeenkomt met de nieuwe lokale omgeving. Dit is precies wat gebeurt met de onteigeningen in bepaalde favela’s in Rio naar aanloop van de Olympische Spelen. De Spelen hebben in dit opzicht al een donkere geschiedenis. De Spelen in Seoul van 1988 kenden een grote onderdrukking van armen. Hiervoor werden 720 000 mensen van hun woonplaats verdreven. Ook bij de vorige spelen in Beijing werden politieke tegenstanders, die niet in het plaatje pasten, het zwijgen opgelegd. 350 000 mensen werden geherlokaliseerd voor het bouwen van stadia. Eveneens werden mensen onteigend voor de edities in Berlijn, Mexico City, Athena, Barcelona en Atlanta (cf Vale & Gray, 2013; COHRE, 2008). En het ziet er niet naar uit dat Rio het beter zal doen. Sedert oktober 2009, toen de stad aangeduid werd als gaststad voor de komende Olympische Spelen, zijn hier al meer dan 8000 mensen uit hun huis gezet (Tapley, 2012) 34.
34
Deze cijfers dateren van augustus 2012, er worden nog tienduizenden nieuwe onteigeningen verwacht.
37
Onteigeningen In Rio de Janeiro zijn het niet altijd de rijksten die op de meest idyllische locaties wonen, aangezien heel wat favela’s op heuvels met een prachtig zicht liggen. Voorlopig toch nog. Al jarenlang probeert men immers via allerhande acties de favela’s te verwijderen. Het gaat er subtieler aan toe dan zo’n veertig jaar geleden, maar daarom niet rechtvaardiger. Zo is er het voorbeeld van de favela Vila Autódromo, die al sedert jaar en dag bedreigd wordt. Voor de bewoners is er geen enkele reden om weg te gaan. Toch zijn vele buitenstaanders erbij gebaat de tussen de luxeappartementen gelegen favela te doen verdwijnen. Dit werd reeds geprobeerd met het argument dat er in die buurt een weg aangelegd zou worden en nu vormen de Olympische Spelen een handig excuus. Volgens de autoriteiten zouden de bewoners van Vila Autódromo niet alleen het risico op landverschuivingen lopen, maar ook plaats moeten maken voor de plannen voor een Olympisch
stadion.
Experts
hebben
echter
aangetoond
dat
het
risico
op
landverschuivingen nihil is en er zijn genoeg mogelijkheden en alternatieve plannen om een stadion te bouwen zonder deze gemeenschap te moeten vernielen. Mowforth en Munt geven aan dat onteigeningen in het kader van toeristische ontwikkelingen een weerspiegeling zijn van de machtsverdeling met betrekking tot toeristische activiteiten. Ze benadrukken de machteloosheid van vele lokale gemeenschappen en het is uitzonderlijk dat onteigening en de daaropvolgende resettlement in een meer gelijke ontwikkeling resulteert (Mowforth & Munt, 1998: 262). Theresa Williamson van de ngo Catalytic Communities merkt op dat in het licht van de komende mega-evenementen in de stad de grote en bekende favela’s gepacificeerd –en bijgevolg gegentrificeerd (cf. infra)– worden; terwijl kleinere, minder bekende en vaak vreedzame gemeenschappen met onteigening bedreigd worden (Williamson, 2012). Zoals Vila Autodromo zijn er in Rio nog heel veel bedreigde favela’s. Buitenstaanders associëren favela’s vaak met miserabele levensomstandigheden en zien niet direct graten in de vernieling ervan. Voor favelabewoners hebben onteigeningen echter dramatische gevolgen. In dit kader kan een favelabezoek de percepties veranderen.
38
2. Toerisme in favela’s Wanneer de confrontatie tussen rijk en arm heel rechtstreeks lijkt35 te zijn, ontstaat een interessante vorm van toerisme, zoals het geval is bij toerisme in sloppenwijken. Vaak wordt armoede uit de publieke ruimte geweerd, en zeker uit de plaatsen waar toeristen komen. Bij een bezoek van de Amerikaanse toerismeassociatie aan Rio de Janeiro in de jaren negentig bijvoorbeeld werden de favela’s op de weg van de luchthaven naar het centrum weggemoffeld achter grote spandoeken langs de straat, waarop Christus de Verlosser de Amerikanen met open armen verwelkomde en tegelijkertijd de armoede verborg. Dit voorbeeld toont ook het verschil tussen de sloppenwijken en de rest van de stad. Integratie van de sloppenwijken is dan ook geen sinecure. Doordat toeristen zelf interesse tonen in een deel van de stad dat lang verwaarloosd bleef, bewerkstelligen ze misschien enigszins deze integratie. Toch is toerisme in sloppenwijken niet zo’n uitzonderlijk of nieuw fenomeen. Het vond al plaats in het Victoriaanse tijdperk, toen de rijkere Engelsen de arme wijken van Londen kwamen bezichtigen. Het lijkt wel iets typisch menselijk om nieuwsgierig te zijn naar plaatsen die door ellende getroffen zijn en blijft niet beperkt tot arme of ‘onderontwikkelde’ gebieden. Ook bijvoorbeeld in New Orleans kwamen bussen vol mensen op een zogenaamde Katrina-tour gadeslaan wat de orkaan Katrina had aangericht. De Franse sociologe Licia Valladares meent dat het niet correct is om favela’s eenduidig als
arme
buurten
te
beschouwen.
Volgens
haar
worden
favela’s
in
het
onderzoeksmateriaal dat de laatste dertig jaar gepubliceerd werd, geassocieerd met een aantal gesimplificeerde kenmerken. Een van de dogma’s die Valladares aanhaalt en voor deze thesis belangrijk is, heeft te maken met het sociaal beeld van favelabewoners. Favela’s worden vaak exclusief beschouwd als thuis van de armen, terwijl er eigenlijk een grote verscheidenheid heerst. Dit is belangrijk in het kader van toerisme in de favela, aangezien favela tours dan niet eenzijdig geduid kunnen worden als een bezoekje van de rijke toeristen aan de arme sloppenwijkbewoners waardoor het sociale verschil benadrukt wordt. Ook binnen de favela heb je immers al sociale verschillen, waar toeristen niets 35
De confrontatie tussen rijk en arm is in werkelijkheid niet zo extreem is als men zou vermoeden (cf. Valladares).
39
mee te maken hebben. Tijdens mijn veldwerk merkte ik bijvoorbeeld dat in een bepaalde snackbar vaak kinderen aan klanten kwamen vragen of ze ook iets voor hen willen kopen. Dit toont het verschil tussen de armere kinderen en de welgesteldere36 andere klanten. Ook zijn er armere mensen die anderen helpen met het dragen van hun boodschappentassen na een bezoek aan de supermarkt en daar in ruil geld voor verwachten. Deze sociale verschillen zijn ook ruimtelijk zichtbaar. Op de plaats met het grootste risico op grondverschuivingen wonen de armste mensen. In Rocinha heb je dus een duidelijk verschil tussen armere en meer bemiddelde mensen. Deze laatste kunnen bijvoorbeeld een winkeltje of restaurant hebben waarmee ze goed hun brood verdienen. Toch staat het ethische aspect van dit soort toerisme ter discussie. Daarnaast is het ook nog de vraag of het beeld dat in slum tours gegeven wordt wel correct is (cf. infra).
2.1. To get the vibe of their neighbourhood: Motivatie van toeristen Waar vorige eeuw slechts enkele artistieke buitenlanders zoals de Franse architect Le Corbusier of schrijver Albert Camus de favela’s van Rio de Janeiro betraden, krijgen ze nu iedere dag groepjes toeristen over de vloer. Deze toeristen willen afleiding van de gewone alledaagse ervaringen en gaan op zoek naar een buitengewone, maar ‘echte’ ervaring (Fainstein & Judd, 1999: 6-7). Dit kan een verklaring zijn van de populariteit van het fenomeen van toerisme in sloppenwijken. Daarnaast geeft Dean MacCannell (1976: 10) aan dat iedere toerist dieper betrokken wil zijn bij de maatschappij en de cultuur van de plaats waar ze naartoe reizen. Het is een basiscomponent van hun motivatie om te reizen. Hij haalt ook de enorme wens naar –en commodificatie van– authenticiteit aan (MacCannell aangehaald in Mowforth en Munt 1998: 57). Authenticiteit draait rond de consumptie van het echte leven en dit bevat ook zaken zoals armoede. Toch is het volgens MacCannell niet altijd mogelijk om als toerist helemaal betrokken te zijn bij de plaatselijke cultuur en maatschappij. Dit is wat hij beschrijft in zijn hoofdstuk over staged authenticity (1976: 91-107). De term is gebaseerd op het onderscheid dat de socioloog Erving Goffmann maakt tussen front en back van een ontmoetingsplaats. De front is de plaats waar gast en gastheer samen komen, de back daarentegen is niet voor de gast bedoeld. Denk hierbij 36
Natuurlijk heeft niet iedereen die iets in een snackbar koopt veel geld. Zo hoorde ik ook soms antwoorden zoals “ik heb zelf niet veel”.
40
bijvoorbeeld aan een restaurant waar de eetzaal de front en de keuken de back is. Ook de favela is zo’n backregion. Toeristen zijn er vaak nieuwsgierig naar en een geleide tour is de manier om deze back te kunnen ontdekken. Zo beschreef een Amerikaanse toerist tijdens mijn veldwerk zijn motivatie om aan een favela tour deel te nemen als volgt: It is an interesting element of the city and one that is difficult to experience in ways other than a guided tour. Ook de tours zelf willen toeristen aanmoedigen om op zoek te gaan naar de back van Rio de Janeiro met slogans zoals Feel what life in a Favela is really like (Be a Local, 2011) of uitspraken als We are going to the only in place in Rio that many locals don’t know37. De back die hier getoond wordt, wordt echter vaak in scène gezet, dit is wat MacCannell omschrijft als staged authenticity. Het kan dus gezien worden als een soort manier om nieuwsgierige toeristen te tonen wat ze willen zien, zonder daarbij teveel van de persoonlijke levenssfeer prijs te geven. Bij sommige tours wordt bijvoorbeeld binnengegaan in ateliers van schilders in Rocinha, een plaats waar je anders niet zomaar zou kunnen binnengaan, maar die ook in scène gezet is. Het hangt er vol schilderijen die alleen door toeristen gekocht worden en de kunstenaar is op de hoogte van wanneer een groep zal langskomen, zo kan hij zelf beslissen hoeveel van zijn authenticiteit hij prijsgeeft. Heel wat toeristen geven na de tour aan dat ze het een unieke ervaring vonden, maar dat betekent niet dat ze zich niet bewust zijn van de staged authenticity. Zo merkt een tevreden Britse toeriste toch ook het volgende op: When you do a tour you don’t see the real thing, you see the outside from the real thing. Het is geen uitzondering dat toeristen meer willen dan het artificiële paradijs van hun hotel of resort, al keren ze er na hun buitengewone ervaring wel graag naar terug. Vandaar onder andere dat er wel wat vragen zijn naar de ethiek van dit soort toerisme (cf. infra). Er is dan ook een zeer groot deel toeristen dat geen favela tour wil doen, omdat ze het een vreemd of onethisch fenomeen vinden. Favela tours worden vaak vergeleken met een zoo of een safari, of worden ramptoerisme genoemd. In Rio de Janeiro zijn het vooral gringo’s, westerse toeristen, die een favela bezoeken. Over het algemeen wijzen toeristen van Latijns-Amerika, en zeker van Brazilië zelf, favela tours resoluut af. Ook de gids van de tourmaatschappij Be a Local, een inwoner van Rio die zelf niet van een favela afkomstig is, vertelde me dat hij het aanvankelijk niet 37
Marcelo Armstrong Favela Tour veldwerk
41
zag zitten om de favela tour te leiden. Hij gaf toe dat hij het vooral aangenomen had omdat het voor hem een soort promotie was. De citytour die hij vroeger deed, ging namelijk niet iedere dag door, de favela tour wel. Iedere dag een groep rondleiden in Rocinha betekende voor hem dus meer inkomsten. Hij gaf echter ook aan dat hij nu al positiever stond tegenover de tours.
De afwijzing van favela tours heeft deels te maken met de heersende ideeën over de favela, die door heel wat mensen uit Zuid-Amerika als een sloppenwijk vol ellende gezien wordt, al hebben Westerse toeristen meestal ook dit idee. Tijdens mijn veldwerk vroeg ik onder andere aan de 19-jarige Britse Miriam, die op vakantie was in Rio, wat zij van favela tours vindt. Haar mening toont aan dat het beeld van heel wat Europeanen niet zo veel verschilt van dat van veel Zuid-Amerikanen: I might get a bit annoyed with tourists coming to my street, being like “look at all these poor people! Oh look how horrible their lives are!” Aan de andere kant geeft ze ook meteen aan waarom vooral Westerse toeristen deelnemen aan een favela tour: I get that it’s good for people to see another side, obviously we don’t have that in places like England and Germany and stuff. In tegenstelling tot de situatie van Zuid-Amerikaanse toeristen, die in hun eigen land of stad ook met sloppenwijken geconfronteerd worden, is de sloppenwijk voor heel wat Westerse toeristen een onbekend fenomeen. Ze zijn er dan ook nieuwsgierig naar. Volgens Rafael, een medewerker van een jeugdherberg die ook favela tours aanbiedt, begrijpen de Europeanen de sociale omgeving van de favela niet, aangezien ze in eigen land niet gewend zijn aan dergelijke problemen. Hij vertelde me dat slechts 10% van de Europeanen de sociologische kant ziet. De andere 90% vindt het naar zijn mening “gewoon cool” en wil terugkomen met spectaculaire foto’s en verhalen over drugs en vrouwen. Hij geeft aan dat de Latijns-Amerikaanse bezoekers het beter begrijpen, maar dat er slechts weinig Latijns-Amerikaanse toeristen zijn die een favela tour doen. Ook al zit Rafael in een zeer geschikte positie om het gedrag van toeristen na een favela tour te observeren, ik vermoed toch dat het enigszins overdreven is om te zeggen dat 90% van de Europese toeristen die een favela bezoekt het “gewoon cool” vindt. Tijdens de tours die ik volgde, merkte ik soms wel dat sommige personen veel minder geïnteresseerd waren in wat de gids vertelde dan in spectaculaire foto’s, maar de meerderheid van de favelabezoekers die ik ontmoette, leek oprecht geïnteresseerd. Toch wil dit nog niet zeggen dat ze de complexe realiteit van de sloppenwijk nu begrijpen, aangezien ze 42
grotendeels afhankelijk zijn van het discours van de tourgids (cf.infra), dat vaak slechts één kant van de werkelijkheid belicht. Niet enkel de achtergrond, maar ook de verwachtingen van toeristen spelen een belangrijke rol bij het ervaren van hun favela tour. Fainstein en Judd merken op dat de media en elektronische communicatiemiddelen in feite heel de wereldbol tot een potentieel object van de tourist gaze gemaakt hebben (Fainstein & Judd, 1999: 16). Hierbij kan bijvoorbeeld het grote succes aangehaald worden van films zoals Cidade de Deus of Slumdog Millionaire, die toeristen nieuwsgierig maken naar sloppenwijken en tegelijkertijd een bepaald beeld meegeven. Ook de Noord-Amerikaanse antropologe Erika Robb merkt in haar artikel over dark tourism38 op dat toerisme grotendeels afhangt van verwachtingen en verbeeldingen. De manier waarop de media met tragedies omgaat, beïnvloedt de substantiële inhoud van het verhaal van de toeristen. Men beeldt zich al in hoe het zou zijn op die plaatsen, hoe ze ruiken of voelen. De echte ervaring die achteraf beleefd wordt, kan overeenkomen met de verwachtingen of net niet. Dit creëert een situatie waarin plaatsen van dark tourism (cf.infra) ook het potentieel inhouden om teleur te stellen of te vervelen (Robb, 2009: 52-53). Tijdens mijn veldwerk in Rio merkt ik op dat de meeste toeristen na de tour wel tevreden waren over hun ervaringen. Meer zelfs, heel wat bezoekers gaven aan dat de tour hun verwachtingen overtroffen had, al hoorde ik ook van verschillende personen dat ze zich toch een beetje ongemakkelijk voelden. Ze hadden het gevoel dat ze in de weg liepen en bewoners stoorden tijdens hun dagelijkse bezigheden. Daarnaast vertelde een gids me dat de meerderheid van de toeristen wel blij is met een veilig Rocinha, maar dat hij ook al enkele toeristen heeft gehad die het jammer vonden dat de favela gepacificeerd is, waardoor voor hen de kick er een beetje af is. Zo gaf hij aan dat tijdens een vroegere tour een groepje toeristen klaagde dat ze nu geen foto van een tafel vol drugs konden nemen. Freire-Medeiros merkt op dat voor sommigen de favela niet arm genoeg is. Het is niet zoals die miserabele toestanden in Afrika, mopperen ze dan (Freire-Medeiros, 2008: 584). Achtergrond en verwachtingen spelen dus een belangrijke rol bij de beslissing om aan een favela tour deel te nemen en bij de daaropvolgende beoordeling ervan. Verwachtingen 38
Dark tourism is toerisme in plaatsen die geassocieerd worden met menselijk leed, geweld en de dood (Lennon & Folley aangehaald in Robb 2009). Hierbij gaat het zowel over plaatsen met een gewelddadig verleden als over plaatsen waarop het geweld nog steeds woedt (cf. infra).
43
worden echter gecreëerd door voorafgaande beeldvorming, vooral in de media. De beoordeling hangt deels af van het beeld dat door de tour wordt meegegeven. Het belang van beeldvorming, zowel vooraf als tijdens de tour, wordt snel duidelijk.
2.2.Beeldvorming De beeldvorming rond de favela speelt een belangrijke rol wanneer toeristen en de toerisme-industrie beslissen waar te gaan en te investeren –en waar niet. Zoals Mowforth en Munt (1998: 282) aangeven, is het immers niet zozeer de daadwerkelijke stabiliteit van een plaats die van cruciaal belang is, maar wel de manier waarop het wordt waargenomen, geconstrueerd en voorgesteld. Dit geeft een beeld van de inherent politieke manier van toerisme en van hoe macht wordt overgedragen door middel van toerisme. Het zijn immers niet zozeer de bewoners van de toeristische plaats, maar eerder machtigere tussenpersonen die de beeldvorming beïnvloeden. Daarnaast kan het in deze specifieke case ook een bepaald oordeel over de favela met zich meebrengen, die een rol kan spelen in de perceptie van bijvoorbeeld onteigeningen. Beeldvorming gebeurt vooral door de media, maar ook favelatours geven een bepaald beeld van de favela mee, niet enkel aan de toeristen zelf, maar ook aan de personen waarmee ze achteraf hun ervaringen delen, rechtstreeks of onrechtstreeks via bijvoorbeeld blogs of foto’s.
a) De media -
Have you lost your mind? You are just a kid! A kid? I smoke, I snort. I've killed and robbed. I'm a man.
Dit citaat uit de film Cidade de Deus (2002) vat in enkele zinnen het beeld samen dat in de media vaak tot uiting komt. Het is een beeld van een favela vol geweld, waar de kindertijd overgeslagen wordt. Het is inderdaad zo dat in veel ongepacificeerde favela’s twaalfjarigen met grote geweren patrouilleerden. Dit beeld is echter te eenzijdig en heeft ook zijn gevolgen voor de ideeën die veel mensen over favela’s hebben. Een onderzoek dat bij 300 respondenten in 4 Noord-Amerikaanse stadscentra en Montreal uitgevoerd werd39, toonde aan dat 79% een negatief beeld van favela’s had. Er werd
39
Dit onderzoek werd uitgevoerd door de ngo Catalytic Communities in Los Angeles, San Francisco, Chicago, New York en Montreal in maart 2012.
44
gevraagd welk woord ze zouden gebruiken om een favela te beschrijven. De resultaten worden in onderstaande grafiek weergegeven40.
Figuur 3: Woorden waarmee Noord-Amerikanen een favela beschrijven Bron: Catalytic Communities
Toch zijn er ook tendensen die de andere richting uitgaan. Tegenwoordig zijn er nachtclubs, cocktailbars en restaurants in grootsteden met namen zoals favela chic of simpelweg favela. Ook modeontwerpers vinden inspiratie in favela’s, een voorbeeld is de zogenaamde favela fashion41 van Marcelo Sommer. Het lijkt er dus op dat de favela modieus geworden is, en dat komt door externe invloeden zoals kunst en cultuur. Het nieuwere beeld van de favela kan geabstraheerd worden als een beeld van kleuren en van lachende bewoners. Dit beeld mag dan wel verschillen van de negatieve percepties, het is ook slechts een deel van de werkelijkheid en dus een gereduceerd beeld. De verandering werd eerder door buitenstaanders dan door de bewoners zelf bewerkstelligd en houdt dus ook risico’s in. Een voordeel is wel dat het negatieve beeld van de favela dat vaak in de media aan bod komt, aangevuld wordt met een ander beeld waardoor de favela al complexer en minder eenduidig voorgesteld wordt. b) De tour Ananya Roy stelt het volgende: "the slum has become the most common itinerary through which the Third World city (i.e. the megacity) is recognized” (Roy, 2011: 225). Ze geeft
40
De rode balken verwijzen naar negatieve woorden, respectievelijk poverty, crowded, dangerous, slum, crime, danger, dirty, ghetto, violence en shanty. De 5 gele balken staan voor de positieve woorden colorful, Brazil, children, community en culture. 41 http://news.bbc.co.uk/2/hi/in_pictures/6757403.stm : Designer Marcelo Sommer inspireerde zich op zijn werkervaring in sloppenwijken van Rio om een bruisende collectie te maken.
45
aan dat ze het woord itinerary hier niet zomaar gebruikt, aangezien de hele sloppenwijk een soort reisroute is, of zoals Bianca Freire-Medeiros opmerkt, een ‘toeristische transit’ (Freire-Medeiros, 2009). Het duidelijkste voorbeeld hiervan ziet Roy in slum tours, zoals in de favela Rocinha, maar bijvoorbeeld ook in Soweto in Johannesburg of Dharavi in Mumbai. Als het beeld van de stad bepaald wordt door het beeld van de sloppenwijk, zoals Roy aangeeft, verklaart dit ook waarom de overheid sinds kort investeert in de favela’s van Rio de Janeiro. De UPP zorgt voor een positief beeld van de favela’s, wat ook het beeld van de hele stad ten goede komt. Ook favela tours zorgen over het algemeen voor een positiever beeld. Dit kan een reden zijn waarom Rocinha in 2006 erkend werd als officiële toeristische attractie. Reden genoeg om het beeld dat door de tours wordt gegeven nader te onderzoeken. Zoals reeds aangehaald, worden rondleidingen in de favela niet enkel aangeboden door toerismemaatschappijen
van
buitenaf,
maar
ook
door
bewoners.
De
toerismemaatschappijen waren dan wel de eerste die met georganiseerde tours in de favela’s begonnen, intussen zijn er ook al heel wat bewoners die met plezier buitenlanders rondleiden in hun buurt. In dit stuk zal ik verder ingaan op enkele thema’s –vooroordelen wegwerken, pacificatie en exotisering– die aan bod kwamen tijdens de drie tours waaraan ik deelnam, zowel bij tours georganiseerd door bewoners als door buitenstaanders dus. Wat ze over deze thema’s te zeggen hadden, kwam echter niet altijd overeen.
Vooroordelen wegwerken? Volgens de gids van de favela tours van Marcelo Armstrong, de eerste die hiermee begon, begon hij met favela tours om het negatieve beeld dat mensen vaak hebben over favela’s, aan te passen en dus ook de positieve kanten te tonen. Touroperator Pedro Norvak liet me per e-mail weten dat al zijn toeristen hun mening over de favela veranderen na de tour. Dit was bijvoorbeeld ook het geval bij de Australische Mark, die ik tijdens mijn veldwerk vroeg naar zijn ervaringen van een favela tour. Hij beschreef zijn verwachtingen als volgt: I was expecting to see a lot of kids on the streets. These kids would either be trying to sell food or begging for money from tourists. I also expected the kids to be playing football. Achteraf had hij een ander beeld: The favela was generally clean. The kids we saw were coming back home from school.
46
Ook bewoners Rodrigo en Georgina tonen graag de mooie plekjes van hun Rocinha. Rodrigo wil tijdens de tour vooral de buurt laten zien waar hij opgegroeid is. Hij leidt zijn bezoekers mee in de kleine steegjes tot bij zijn ouderlijk huis. Daarnaast benadruk hij ook verschillende keren dat niet iedereen in de favela arm is. Volgens hem is in Rocinha al een grote middenklasse ontstaan.
Het lukt ook wel degelijk om door middel van toerisme bij te dragen aan een ander beeld van de favela. De ngo Catalytic Communities voerde een onderzoek uit bij 325 participanten van een favelatour in Rio de Janeiro, 72 % van hen had na het bezoek aan de favela een positief beeld. Het is wel opvallend dat het positieve beeld dat toeristen na een tour hebben, vaak overeenkomt met het beeld dat wordt doorgegeven door externe factoren zoals kunst en cultuur. Uit een analyse van 710 foto’s 42 op 50 fotologs die toeristen tijdens een tour maakten, kwam Braziliaans sociologe Palloma Menezes (2007: 21) tot de conclusie dat ook toeristen vooral het beeld doorgeven van de kleurrijke favela met bewoners die ondanks de gekende tegenslagen toch blij en sambadansend door het leven gaan. De ongelijkheid wordt geësthetiseerd. Ook al zijn bij toerisme favelabewoners nauw betrokken, aangezien ze sowieso aanwezig zijn wanneer toeristen hun buurt komen bezoeken en ook meer en meer zelf tours gaan organiseren, de foto’s en verhalen die toeristen na de tour de wereld insturen, lijken toch eerder selectief te zijn. Dit heeft te maken met hun eigen verwachtingen en met het betoog van de tourgids.
Sloppenwijktoerisme wordt vaak met armoede geassocieerd, maar tijdens mijn veldwerk in Rocinha had ik de indruk dat de tours hier niet zo veel op focusten. Zo geeft elke tour aan dat favelabewoners ook hardwerkende mensen zijn. Dit gaat enerzijds in tegen de criminalisering van de favelado’s, zoals de bewoners ook genoemd worden. Anderzijds zorgt het voor een soort herkenning en sympathie bij de toeristen.
De tours willen niet enkel een positief beeld meegeven, maar ook de toeristen met een goed gevoel laten vertrekken. Heel wat toeristen gaven namelijk aan dat ze zich ietwat ongemakkelijk voelden tijdens de tour. Door de grote groep toeristen in combinatie met smalle steegjes, hadden ze het gevoel een indringer te zijn in de sloppenwijk en de bewoners te storen in hun alledaagse bezigheden. Zelf had ik ook dit gevoel. Ook de 42
Het visuele is zeer belangrijk tijdens een tour, aangezien een andere communicatie tussen toeristen en bewoners vaak belemmerd wordt door het verschil in taal en het gebrek aan tijd.
47
touroperatoren zijn zich hiervan bewust. Het kan dus dat ze bewust niet teveel in op de armoede ingaan, zodat de toeristen zich niet nog ongemakkelijker voelen en met een wrang gevoel vertrekken. Zo is er slechts één tour die langs Roupa Suja, de armste buurt van Rocinha, gaat. Het is niet toevallig dat de tour in deze schijnbaar uitzichtloze buurt langsgaat bij een kinderopvang die door de tourmaatschappij gesteund wordt. Goed gekozen, want kinderen weten vaak te charmeren. Bovendien hebben de toeristen het gevoel dat ze door hun deelname aan de tour hun steentje bijgedragen hebben. De meeste toeristen keren dan ook goedgemutst van hun kortstondig avontuur in de sloppenwijk terug.
Figuur 4: “Kite Spotting”. Kinderen in de opvang in Roupa Suja, een graag gezien onderwerp voor foto’s Bron: Nathalie Shoup, National geographic Photo contest 2012
Pacificatie Tijdens alle tours waaraan ik deelnam, vertelde de gids uitgebreid over de drugsbendes in Rocinha en over de recente pacificatie. Bewoner Rodrigo vertelt graag over de drugsdealers en geeft zijn kritiek op het bestuur van burgemeester Eduardo Paes. Volgens hem was het allemaal beter toen de drugsdealers het in Rocinha nog voor het zeggen hadden. Er heerste orde en er waren nauwelijks inbraken. Ook het geweld viel volgens hem nog wel mee. De regels van de drugsdealers vat hij als volgt samen: if you kill, you will die. Over de aanwezige politie heeft hij geen goed woord. Ze staan daar maar en doen niets, vindt hij. Wat opvalt bij de andere tours, die door buitenstaanders georganiseerd worden, is dat de pacificatie en alles wat door de overheid gedaan werd, als positief beschreven wordt. De pacificatie wordt dan ook uitvoerig beschreven tijdens deze tours.
48
Het is niet zo dat één van deze twee weergaves van het drugsgeweld en de pacificatie van de favela correct is en de andere niet. Niet alle bewoners denken er immers over zoals Rodrigo. De veertienjarige Aurelio heeft van enkele andere bewoners gehoord dat ze het beter vonden toen de drugshandelaars nog de regels bepaalden in Rocinha, maar hijzelf begrijpt niet waarom ze zo’n dingen zeggen. Ook Junior, een veertigjarige mechanicien is tevreden: For me it’s very good, and for the tourists it’s very good too. They are smiling. Al geven beiden wel aan dat ze ook voor de komst van de UPP geen grote problemen hadden met de drugsbendes. Ook Lana, die twee jaar geleden vanuit het noordoosten van het land naar de favela Vidigal is gekomen, ondervond voor de pacificatie geen problemen met drugdealers. Toch is ze ook tevreden over de UPP, en dan vooral omwille van de sociale projecten die ze doorvoeren. Wat de meningen erover ook zijn, drugshandel en het geweld die dit met zich meebrengt, is een kenmerk dat steeds met de favela’s van Rio geassocieerd wordt en de tours gaan graag uitgebreid in op dit onderwerp.
Exotisering Wat ook opvalt tijdens de tour is dat er een soort exotisering van de favelabewoner ontstaat. Wij worden tegenover zij geplaatst. Ik denk hierbij aan uitspraken zoals That’s what they do to steal electricity, This is the only road they have en This is what they do to steal the water, die ik tijdens mijn velwerk hoorde. Bij het discours van buitenstaanders was dit enigszins te verwachten, maar opvallend is dat ook Rodrigo dit doet. Hij wil zeer graag duidelijk maken dat Rocinha niet zo arm is zoals je zou denken en dat er ook al een grote middenklasse ontstaan is. Vanaf een uitzichtpunt wijst hij enkele houten huizen in de verte aan. “Daar wonen de arme mensen”, zegt hij, “dicht bij de berg waar nog het grootste gevaar op landverschuivingen is”. Hij vertelt nog enkele andere dingen over de arme mensen van Rocinha, waar hij duidelijk niet toe behoort. Aan de ene kant maakt hij hierdoor duidelijk dat favelabewoners geen homogene groep zijn, iets wat nog te vaak door toeristen verondersteld wordt. Aan de andere kant deelt hij Rocinha op in een middenklasse en een arme klasse. Op deze manier doet hij eigenlijk ook mee aan de othering, het proces waarbij andere mensen en plaatsen gecreëerd en geïnterpreteerd worden. Zoals Mowforth en Munt (1998: 59) opmerken, heeft dit ook met machtsrelaties te maken. Hierbij halen ze een quote van Edward Said aan: “They cannot represent 49
themselves; they must be represented” (Said geciteerd in Mowforth & Munt, 1998: 59). Daarnaast wijzen ze op het argument van cultureel theoreticus Stuart Hall, die aangeeft dat dit een voorstelling betekent van een “absolutely essential different, other; the Other” (Hall geciteerd in Mowforth & Munt, 1998: 59) Wat nog problematisch is aan de opdeling van mensen in zij en wij, wordt duidelijk gemaakt in de theorie van dark tourism. 2.1.Ethiek van dark tourism
De meest toeristische favela Rocinha mag dan wel al gepacificeerd zijn, toch kan het volgens de criteria van Erika Robb nog als een gewelddadige plaats gezien worden. Ten eerste is er de everyday violence, een term van antropologe Nancy Scheper-Hughes. Deze vorm van geweld heeft betrekking op racisme, armoede, marginalisatie en een gebrek aan kansen. Everyday violence opereert op een structureel niveau en heeft ook fysische en emotionele effecten. Volgens Robb is dit soort geweld zichtbaar in de bouwvallige huizen, open riolering en het duidelijke verschil in huidskleur tussen de bewoners van Rocinha en van de rijkere zuidelijke zone van de stad en wordt het dus ook door toeristen waargenomen. Hierbij kan opgemerkt worden dat tijdens mijn veldwerk heel wat toeristen aangaven onder de indruk te zijn van de infrastructuur van de favela. Op hun foto’s bevestigen ze echter wel het meer ‘bijzondere, andere’ beeld. Zo is er op iedere blog wel een foto van de wirwar aan elektriciteitsdraden te vinden. Steegjes en kinderen met een donkere huidskleur blijven een meer geliefd object van foto’s dan blanken in de brede hoofdstraat. Zo vertelt een bewoonster dat enkele toeristen vroegen om een foto te nemen van haar zoontje, maar dit niet meer wilden toen ze hem te zien kregen. Haar zoontje was immers blank en de toeristen wilden enkel een foto van een zwart kind (Menezes, 2007: 15). Dit bevestigt de reeds vermelde exotisering van favelabewoners en eigenlijk van alles in de favela. Toeristen nemen liever foto’s van het andere, het onbekende. Op deze manier bevestigen ze de structurele everyday violence van de favela.
Ten tweede haalt Robb de constante dreiging van fysiek geweld in de favela aan. Ze schreef dit toen Rocinha nog niet gepacificeerd was en geeft als voorbeeld van deze dreiging de drugshandelaars die in voortdurende spanning met zowel politie als rivaliserende bendes staan en de verdwaalde kogels die onschuldige omstanders kunnen doden. Verder vermeldt ze de gespannen relatie van favela’s met de Braziliaanse 50
overheid, die gevormd werd door wat Amerikaans onderzoeker Enrique Desmond Arias beargumenteerde als een zekere gewelddadige, uitsluitende en uitbuitende verhouding met de staat. Dit lijkt misschien een minder accurate analyse met betrekking tot de pacificatie, maar de aanwezigheid van tot de tanden gewapende politieagenten in de favela toont toch aan dat er nog steeds een zekere dreiging heerst. Daarnaast geven de kritieken op de UPP (cf. supra) aan dat er nog steeds spanning aanwezig is in de relatie van de favela’s met de overheid.
Erika Robb ziet gelijkenissen tussen dark tourism en het beeld van gewelddadige actie van de Britse sociaal antropoloog David Riches, waarin slachtoffer, dader en getuige verschillende conceptuele posities reflecteren en zo een driehoek vormen waarbij geweld in het midden staat. Dark tourism heeft vooral betrekking op de positie van de getuige. Zoals Robb aangeeft, heb je op een plaats van dark tourism getuigenissen op twee niveaus: enerzijds de interpretaties die gegeven worden door de makers of beheerders van de plaats en anderzijds het consequent getuigen door de bezoekers, die ook hun eigen individuele betekenissen meebrengen. Deze twee vormen van getuigen komen niet noodzakelijk overeen. Er is vaker een breuk tussen de beoogde doelen van diegene die de plaats creëerde en de interpretaties van de toeristen, aangezien de ontwerpers vaak weinig controle hebben over hoe toeristen de plaats eigenlijk gebruiken (Robb, 2009: 53).
In het geval van een museum is het duidelijk wie de makers of beheerders zijn, maar bij de toeristische favela is dat moeilijker. Het zijn immers de tourmaatschappijen die de favela als product creëren, maar de eigenlijke eigenaars van de favela zelf zijn de bewoners ervan. Wanneer de tour geleid wordt door bewoners, vallen deze twee samen43. In het andere geval kunnen we stellen dat de agentschappen de beheerder of maker van het gecommodificeerde product ‘favela’ zijn, terwijl de bewoners beheerder of maker van de favela an sich zijn. Zij zijn ook een van de factoren die ervoor zorgen dat de interpretaties van de toeristen anders zijn dan wat reisagentschappen zouden willen meegeven. Deze laatste hebben immers geen controle over hoe de bewoners zich zullen gedragen, net als over zoveel andere factoren zoals bijvoorbeeld de verwachtingen van toeristen. Als ze al met bepaalde verwachtingen komen, zullen toeristen namelijk proberen om de zaken die ze verwachten te zien en dusdanig hun aandacht daarop richten.
43
Toch kunnen er nog verschillen zijn, aangezien bewoners geen homogene groep zijn.
51
Het probleem van de ontvangst van een bepaalde boodschap door toeristen wordt ook door Robb aangehaald. Ze meent dat zelfs tours met een sterke motivatie om grotere bewustheid te brengen bij de toeristen met het probleem van de ontvangst geconfronteerd worden. Het dark tourism blijft bijgevolg een ambivalente uitoefening (Robb, 2009: 58). Het is immers moeilijk om te weten of toeristen oprecht geïnteresseerd zijn in sociale rechtvaardigheid en zichzelf een toenemend bewustzijn van armoede, racisme en klassendiscriminatie willen geven, of ofdat ze eerder aangetrokken worden door het potentieel van gevaar, persoonlijke letsels of zelfs de dood (Robb, 2009: 57).
Volgens professor Braziliaanse literatuur en cultuur Paul Sneed betekent dit dat menselijk lijden getrivialiseerd kan worden en in koopwaar kan veranderen doordat de lijnen tussen burgerlijke verantwoordelijkheden en entertainment vervagen (Sneed, 2012: 3). Robb haalt eveneens aan dat het combineren van commercialisering met getuigen vaak resulteert in de creatie van een spectaculair, fantastisch vertoon, en het is onwaarschijnlijk dat zo’n vertoon recht doet aan de pijn van anderen. Dark tourism kan dan leiden tot de transformatie van geweld in gewoon nog een andere toeristische attractie tussen de vele andere toeristische attracties. In Rio is dit wel degelijk het geval. Een favela tour van een halve dag heeft op het programma van heel wat toeristen een plaats tussen een bezoek aan bijvoorbeeld het strand of of het beeld van Christus de Verlosser, dat Rio de Janeiro typeert. Robb meent dat wanneer gruwel een toeristische attractie wordt, toeristen zelf nog meer geweld gaan toebrengen aangezien ze ‘unieke’ en ‘authentieke’ ervaringen zoeken (Robb, 2009: 54). Het is nog de vraag of bewoners daar zelf ook zo over denken (cf. infra).
Sneed maakt een onderscheid tussen een goede en een slechte vorm van toerisme. Een belangrijk aspect van dit onderscheid is de motivatie om tours te organiseren. De slechte vorm noemt hij infotainment. Hierbij wordt geen moeite gedaan om stereotypen te veranderen en wordt informatie met entertainment gecombineerd. Het doel is vooral de bezoekers te vermaken. De objectivering van de bewoners van sloppenwijken als ‘de anderen’ en als dingen valt ook onder de slechte vorm van toerisme. Hierdoor wordt het geweld dat tours zouden moeten bestrijden immers ongewild versterkt.
52
Een goede vorm van toerisme houdt een wederzijdse dialoog in, hierbij verwijst Sneed naar de term Begegnung van theoloog Martin Buber. Hij verwijst naar de tweevoudige aard van de houding die men aanneemt bij het waarnemen van de wereld en de mensen erin. Men kan de andere zien als ‘object’ of als ‘persoon’ (Buber aangehaald in Sneed, 2012: 4). Er is dus een dualisme in de ontmoeting, maar deze is niet onbuigbaar. Een ontmoeting zou namelijk nooit perfect of permanent zijn, maar slechts een tijdelijk uitstel van zijn tegenovergestelde – van niet-ontmoeting. Dit betekent dat zelfs wanneer een persoon op de meest oppervlakkige manier betrokken is, zoals bijvoorbeeld bij dark tourism, er een mogelijkheid is dat hij of zij bijdraait en de wereld en haar mensen ontmoet als een ander mens (Sneed, 2012: 28-29). Er is dus steeds een mogelijkheid om een niet-ontmoeting in een ontmoeting te veranderen.
Sneed besluit dat door ontmoeting de verschillende actoren in de driehoek van slachtoffer, dader en getuige dichter bij elkaar komen en de lijnen vervagen. Door een ontmoeting met het slachtoffer, door deze te beschouwen als een ander mens, zijn we verbonden met hun lijden in plaats van er enkel door geprikkeld te worden. Dergelijke ontmoeting brengt een vollediger en dieper gevoel van eenheid en gelijkheid tussen personen met zich mee. Op een gelijkaardige manier merken we het geweld in onze eigen houdingen en daden op als we de daders van geweld als een ander mens gaan zien (Sneed, 2012: 29).
Deze idee ziet vooral de toeschouwer als actief subject, dat toenadering zoekt of dat niet doet, die dader en slachtoffer als een ander mens gaat zien of niet. Toch zijn de ‘slachtoffers’, de favelabewoners ook niet zomaar passieve subjecten. Zelf observeren en becommentariëren ze de bezoekers ook. Tijdens een tour kwam bijvoorbeeld een klein jongetje aan een toerist zijn haar voelen. Zoals socioloog Georg Simmel (1964 aangehaald in Freire-Medeiros, 2010: 44) aangeeft, impliceren wederkerige acties geen symmetrie van actoren in hun macht om te interageren, om te communiceren. Er kan dus al een wederkerige actie plaatsvinden als meest ongelijke interacties, zelfs in de relaties die exclusief en heel hiërarchisch lijken te zijn. Bij favelatoerisme is er bijvoorbeeld een wederkerige actie door het uitwisselen van blikken. Dergelijke interacties zijn actief en passief op hetzelfde moment. Als je naar iemand kijkt, wat je onwillekeurig en dus eerder passief kunt doen, kijk je sowieso op een bepaalde manier en kan de andere je ook zien. Eigenlijk is je blik dus ook wel actief. Terwijl toeristen de bewoners bekijken, worden ze 53
zelf ook bekeken. Dit wordt heel erg duidelijk bij de handeling van het fotograferen, die vaak gezien wordt als typisch voor toeristen. Een bewoonster van Rocinha vertelde me echter dat haar man de toeristen heel leuk vindt en zelfs een dure camera gekocht heeft om toeristen te kunnen fotograferen. De toenadering tussen toeristen en bewoners is duidelijk een proces dat niet enkel van de kant van de toeristen komt. Vorig voorbeeld spreekt ook de vergelijking van tours met een zoo tegen. De toerist is immers niet de enige die nieuwsgierig is naar andere mensen, ook de bewoners tonen belangstelling voor de buitenlanders.
Aangezien bewoners duidelijk geen passieve objecten zijn, is het aangewezen hun mening aan bod te laten komen, iets wat in veel literatuur over toerisme in sloppenwijken nog ontbreekt.
3. De stem van de bewoners
Volgens Erika Robb brengen toeristen nog meer geweld toe op plaatsen waar gruwel een toeristische attractie wordt, aangezien ze unieke en authentieke ervaringen zoeken (cf.supra). In dat geval zouden ze zeer onwelkom zijn in de favela. De Braziliaanse onderzoekster Margarita Barretto merkt ook op dat er nog niet veel systematische studies gedaan zijn rond wat bewoners van toeristische trekpleisters nu eigenlijk vinden van toerisme. Ze meent dat uit bestaande studies blijkt dat de bewoners die een economisch voordeel hebben bij toerisme eerder geïnteresseerd zijn in het geld van de toerist dan in de toerist zelf. Toeristen worden voor hen een noodzakelijk kwaad. Kwaad omdat hun aanwezigheid ongemakkelijk is, maar noodzakelijk omdat hun geld nodig is. De toeristen van hun kant zouden de lokale bevolking slechts als een instrument zien. De grote paradox van toerisme is dan dat deze activiteit personen samenbrengt die elkaar niet als personen zien, maar als dragers van een precieze en vaste functie (Barretto, 2003: 26). Tijdens mijn veldwerk44 onderzocht ik de mening van favelabewoners over toerisme in hun gemeenschap. Ik sprak zo’n 200 mensen in Rocinha op straat aan en ging ook in enkele winkels binnen. Hierbij probeerde ik een zo verscheiden mogelijk groep mensen te
44
Dit vond plaats in augustus en september 2012. Het is mogelijk dat de perceptie intussen al ietwat anders is.
54
benaderen. Al snel bleek dat een grote meerderheid de aanwezigheid van toeristen op een positieve manier bekeek. Als wetenschapper beïnvloed je echter het onderzoek door bijvoorbeeld je persoonlijkheid of de vragen die je wel of niet stelt. Aangezien ik zelf soms als toerist gezien werd, gingen mensen misschien minder vlug hun frustraties rond toerisme uiten, zeker tijdens een eerste oppervlakkige kennismaking. Toch bleven de reacties positief als ik aangaf dat ze gerust negatieve dingen mochten zeggen. Ook mensen die ik al wat beter kende door bijvoorbeeld Engelse les aan hen te geven, gaven aan positief te staan tegenover toerisme in de favela. Zo vertelde de 19-jarige Sara me dat toeristen voor haar een manier zijn om in contact te zijn met de wereld. Toeristen worden dus zeker niet enkel gezien als een instrument om geld binnen te brengen, zoals Barretto beweert. Barretto heeft het echter specifiek over bewoners die een economisch voordeel hebben met het toerisme, terwijl ikzelf me niet enkel tot handelaars beperkt heb. De handelaars die me aangaven financieel voordeel te hebben bij de aanwezigheid van toeristen zagen hun aanwezigheid echter niet als ongemakkelijk. Toeristen waren voor heen geen noodzakelijk kwaad.
De bijdrage van toerisme voor bewoners: enkele resultaten De groep ondervraagden die aangaf een financieel voordeel te hebben bij toerisme, bleek zeer gereduceerd. Een juwelenverkoopster en de eigenaar van een kledingwinkel hadden al wel eens iets verkocht aan toeristen en waren dan ook blij met hun aanwezigheid. Andere begunstigden van het toerisme hadden hiervoor specifiek een overeenkomst met touragentschappen, zoals de restaurantuitbater die iedere dag een vaste groep over de vloer krijgt en hoopt op nog meer. Ook een bestuurder van een mototaxi gaf aan heel blij te zijn met de komst van toeristen, aangezien heel wat van de tours beginnen met een rit per mototaxi naar de top van de favela. Andere handelaars zijn dan weer minder tevreden. Een verkoper in een schoenenwinkel heeft niets tegen toeristen, maar klaagt vooral de inmenging van de gidsen aan. Hij heeft al heel wat toeristen gezien die langs zijn winkel passeren en geïnteresseerd kijken naar de schoenen die hij verkoopt. Vooral de typisch Braziliaanse Havaianas aan goedkope prijzen trekken vaak de aandacht. Toch laten gidsen de toeristen niet binnengaan om ook effectief iets te kopen. Volgens de verkoper zijn de gidsen zelf niet van Rocinha en kan toerisme op deze manier mensen niet helpen. Slechts een klein deel van de winst komt ten goede aan de gemeenschap, terwijl een groot deel terug naar buiten wordt meegenomen. Ook een andere bewoonster meent dat de toeristen georiënteerd zijn om niets uit te geven in Rocinha. Ze geven uit in hun hotel en 55
op andere plaatsen, maar niet in Rocinha. Ze vindt het echter wel goed dat er meer mensen komen, zodat ze een beter beeld en bewustzijn van Brazilië krijgen, al zouden ze volgens haar financieel wat meer mogen bijdragen. Tijdens de tours die ik zelf volgde, bleek ook dat steeds dezelfde plaatsen bezocht werden. Bovendien waren op deze plaatsen de prijzen vaak hoger dan de normale prijzen in Rocinha. De verkoper in de schoenenwinkel klaagde dat hij dit geen vrije markt noemt. David Harvey kan hier een verklaring bieden. De neoliberale aanname dat alle spelers in de markt toegang hebben tot dezelfde informatie klopt immers niet. Er wordt verondersteld dat er geen asymmetrie van macht of van informatie is. Deze zou immers interfereren met het vermogen van individuen om rationele economische beslissingen te nemen in hun eigen belang. In de praktijk is deze asymmetrie echter alomtegenwoordig, en daar hangen belangrijke gevolgen aan vast. Beter geïnformeerde en machtigere spelers hebben een voordeel, waarmee ze al te gemakkelijk getransformeerd nog betere informatie en nog grotere macht kunnen bekomen (Harvey, 2005: 68). Dit is ook het geval in de favela. Bewoners die geïnformeerd zijn over de tours en machtig genoeg zijn, kunnen samenwerken met de tourmaatschappijen. Dit is wat de restaurantuitbater gedaan heeft. Hierdoor worden deze personen nog machtiger en beter geïnformeerd en wordt het verschil met andere bewoners groter. Enkele toeristen gaven na de tours wel aan dat ze nu meer geneigd waren om een goed doel te steunen. Velen gaan er echter ook van uit dat ze door het volgen van de tour al genoeg gedaan hebben. Zo gaf een Duits koppel na de tour aan dat ze nu echt het gevoel hadden dat ze iets hadden bijgedragen voor de favela, doordat ze enkele souvenirs of etenswaren kochten bij bewoners en dus duidelijk konden zien naar wie hun geld ging. Strandgangers die handgemaakte juwelen kopen of strandstoelen huren, steunen echter ook mensen van de favela’s aangezien de verkopers op het strand ook voornamelijk favelabewoners zijn. Hier worden ze echter meer gezien als verkopers, in de favela als bewoners. Toerisme in de favela zelf zorgt dus slechts voor een zeer specifiek en klein deel van de bevolking voor economische vooruitgang, al is de toeristische sector in het algemeen wel een grote bron van werkgelegenheid voor heel wat favelabewoners, die in hotels, restaurants of op een toeristische dienst werken. Toch wordt ook de aanwezigheid van toeristen in de favela positief bekeken door de bevolking. Ongeveer de helft geeft zelfs 56
aan er zelf voordeel bij te hebben. Dit kan opgedeeld worden in een direct persoonlijk voordeel en een indirect voordeel voor de gemeenschap. Deze opdeling is weliswaar artificieel. De onderverdelingen lopen in elkaar over en zijn persoonsgebonden. Zo zullen bepaalde mensen enkel aangeven dat het toerisme voor hen persoonlijk niets bijbrengt, terwijl anderen er direct bij vermelden dat ze wel denken dat het goed is voor de gemeenschap. Er zijn ook personen die zeggen dat het goed is voor hen terwijl ze er eigenlijk geen persoonlijk voordeel aan hebben. Ze zien het voordeel voor de gemeenschap echter als een persoonlijk voordeel omdat ze zich verbonden voelen met de gemeenschap.
Van de 196 bruikbare antwoorden in Rocinha, waren er 101 die aangaven dat het toerisme voor hen niets bijgedragen had. Dit betekent daarom nog niet dat ze de aanwezigheid van toeristen in de favela afkeuren. Velen gaven immers direct zelf aan dat ze het wel leuk vinden dat er toeristen komen. Ook diegene die dit niet meteen zeiden, bleken positief te staan tegenover toeristen. Anderen wisten niet veel van het toerisme af of waren er gewoon niet in geïnteresseerd. Opvallend was ook dat er in de buurt van de Valão –een grote open riolering– veel mensen waren die geen voordelen zagen in het toerisme. Dit zou kunnen aantonen dat toerisme vooral ten goede komt aan diegene die het al behoorlijk goed hebben.
Toch is er ook een bewoner die aangeeft dat het toerisme voor hemzelf niets bijbrengt, maar wel voor de mensen van Roupa Suja, de armste buurt van Rocinha. Het is inderdaad zo dat een toerismemaatschappij een ngo steunt die in Roupa Suja werkzaam is (cf. supra). De ngo heeft echter ook andere sponsors, van buiten de toeristische sector. Daarnaast viel op dat in Roupa Suja enkele bewoners money for the bambino vroegen aan de toeristen, maar dat niemand hierop inging. Het toerisme kan dus moeilijk gezien worden als een factor die echt het verschil maakt voor de mensen van Roupa Suja.
95 mensen antwoordden dat toerisme volgens hen iets bijgedragen had, daarvan waren er 18 met een direct persoonlijk voordeel en 77 die dachten dat het goed was voor de gemeenschap. Hieruit blijkt nogmaals dat slechts een kleine groep bewoners ook effectief een persoonlijke voordeel heeft bij favelatoerisme. De reden waarom het fenomeen dan toch zo positief aanzien wordt, ligt voornamelijk in het feit dat het bijdraagt tot een betere perceptie van de hele gemeenschap, het negatieve beeld wordt bijgesteld. Er zijn ook 57
enkele mensen die zelf geen handelaars of ondernemers zijn, maar toch wel het idee hebben dat toerisme de economie in de gemeenschap doet draaien. Zoals reeds aangegeven is dit niet bepaald het geval en zijn er ook bewoners die zich hiervan bewust zijn. Verder brengt de communicatie met toeristen volgens de bewoners ook een cultureel en educatief voordeel met zich mee. Er vindt immers een uitwisseling van culturen en talen plaats en deze stimuleert heel wat bewoners om Engels te leren. Velen geven dan ook aan dat ze met toeristen hun Engels kunnen oefenen, al is dat in de favela zelf toch meestal beperkt tot eens hello roepen. Een opvallend antwoord dat enkele keren terugkomt is de toename van veiligheid door het toerisme. Door het toerisme is de zichtbaarheid van de favela verhoogd. Volgens sommige bewoners is de aanwezigheid van buitenlandse toeristen een stimulans geweest voor de overheid om in de favela’s te investeren en ze zien dit als een positieve evolutie. Ze voelen zich veiliger nu de UPP geïnstalleerd is, al denkt niet iedereen er zo over (cf.supra).
4. Op hotel in de favela Een andere manier van toerisme waardoor toeristen in aanraking komen met de gemeenschappen van Rio de Janeiro, zijn de hotels en jeugdherbergen die zich steeds meer in de favela’s van de zuidelijke zone van de stad vestigen. Opvallend is dat ook Braziliaanse toeristen wel willen logeren in een favela met een mooi uitzicht. Sommige Braziliaanse toeristen die in Vidigal verblijven zien deze favela als een uitzondering. Zo beweerde een Braziliaanse toerist dat Vidigal helemaal anders is dan de favela’s in São Paulo, haar eigen stad, waar de infrastructuur minder ontwikkeld is.
Figuur 5: Een uitzicht vanuit de favela Vidigal Bron: Veldwerk
58
Het is inderdaad zo dat iedere favela zijn eigen karakteristieken heeft. Door een verblijf in een favela is het mogelijk dat toeristen een realistischer beeld van de favela krijgen. Aan de andere kant krijgen ze enkel een realistischer beeld van de favela waar ze logeren en op lange termijn kan de toeristische favela geïsoleerd geraken door gentrificatie. Bijvoorbeeld in Vidigal zijn er niet enkel jeugdherbergen en bewoners die extra kamers in hun huis opknappen om aan toeristen te verhuren, maar ook plannen voor een vijfsterrenhotel. Momenteel ligt de bouw van het hotel stil in afwachting van een oplossing voor enkele problemen met betrekking tot de ligging ervan het hotel. De arbeiders voor de constructie van het hotel en het toekomstig personeel zouden wel grotendeels uit bewoners bestaan. Volgens de architect van het hotel, Helio Pellegrino, zal de favela voor meer mensen toegankelijk worden met de komst van het hotel. Mariana
Albanese,
gemeenschapsjournaliste
van
Vidigal,
ziet
hierin
twee
onnauwkeurigheden. Ten eerste wordt de favela net minder toegankelijk, aangezien niet iedereen zich een vijfsterrenhotel kan permitteren en ten tweede hebben veel mensen die er echt voor ijveren dat de favela voor iedereen toegankelijk blijft, zich ingezet tegen de overwaardering van vastgoed, tegen de inmiddels beroemd geworden remoção branca, de verwijdering door de blanken of gentrificatie (cf. infra), die bewoners subtiel uit de gemeenschap verdrijft. Ook de vastgoedmarkt kent een sterke groei in Vidigal. Er staan heel wat huizen te koop of te huur en er is zelfs een klein immobiliënbureau in de favela zelf dat zich enkel bezighoudt met het verhuren en verkopen van huizen in Vidigal. Het uitzicht is een grote factor die bijdraagt tot de aantrekkingskracht van Vidigal. Dit uitzicht is er echter al langer dan vandaag, maar sinds de pacificatie van de favela en het toegenomen gevoel van veiligheid dat ermee gepaard gaat, merken de jeugdherbergen een duidelijke stijging in het bezoekersaantal op. Toch dient opgemerkt te worden dat de stijging van de waarde van vastgoed en de komst van toeristen al merkbaar begon te worden voor de officiële pacificatie. Door de bouw van een hotel en de speculatie werd al een aanbod gecreëerd voor iets waar eigenlijk niet veel vraag naar was. De pacificatie heeft dit aanbod nog aantrekkelijker gemaakt en het proces versneld.
59
5. Asfaltização: gentrificatie van de favela Rio de Janeiro wordt vaak onderverdeeld in enerzijds de sloppenwijken en anderzijds de rest van de stad, ook wel asfalto genoemd. Heel wat favelabewoners gebruiken de term asfaltização dan ook om het proces aan te duiden waarbij mensen en bedrijven van buiten de favela zich in de favela komen vestigen. De journalist Robert Neuwirth, die voor zijn boek Shadow Cities in sloppenwijken van vier verschillende landen verbleef, stelt asfaltização gelijk aan gentrificatie, maar ook het woord gentrificação wordt in Rio de Janeiro soms gebruikt.
Verder vertelt Neuwirth in zijn boek het verhaal van de familie van Dante Quinterno, die zowat heel Rocinha van kabeltelevisie voorzag. Het idee ontstond in 1994, toen vader Quinterno in een hotel verbleef dat uitkeek op Rocinha. Daar zag hij iets “wat weinig anderen geloofden dat bestond in de favela: klanten” (Neuwirth, 2004: 43). Dit doet denken aan de theorie van de Indiase econoom C.K. Prahalad, die armen als een laatste groeimarkt ziet. Zij vormen de onderste –en dus ook breedste– laag van de piramide. Door hen als consument te gaan beschouwen, zou armoede verminderd worden door middel van winst. Een belangrijk verschil met Quinterno is natuurlijk dat deze laatste niet ambieert de armoede te verminderen. Ook heel wat andere bedrijven hebben zich intussen in favela’s –en dan vooral in Rocinha– gevestigd. Hier hadden ze immers al sneller een monopolie omdat er nog niet zoveel bedrijven waren, al is dit nu ook aan het veranderen. De komst van grote bedrijven naar de favela is echter rampzalig voor de kleinere winkeltjes die al in de favela aanwezig waren. Ze worden vervangen door nieuwe winkels van buitenaf en de weinige overblijvers worden op geen enkele manier geholpen. Neuwirth geeft aan dat de bewonersvereniging de komst van grote ketens als een kans op vooruitgang voor Rocinha ziet en de overblijvende winkeliers enkel aanraadt hun prijzen te laten dalen als ze willen blijven bestaan. Hij vermeldt ook dat het verplaatsen van bedrijven naar de favela op zich niets nieuws is, de huidige schaal ervan is dat echter wel (Neuwirth, 2004: 47).
Zeker met de veranderingen die Rio ondergaat in aanloop naar 2014 en 2016, komt het proces van gentrificatie in een stroomversnelling. Heel wat bewoners zijn dan ook ongerust. Niet enkel over de komst van grote ketens naar de favela, maar ook over de 60
komst van toeristen. Sedert de pacificatie zijn de huizenprijzen de hoogte ingeschoten. De conservatieve krant O Globo gaf aan dat de woningprijzen na de pacificatie met 400% gestegen waren, veel mensen zagen zich genoodzaakt te verhuizen. Mensen die een huis huren in de favela, moeten verder van het centrum gaan wonen, maar ook wie niet in een favela woont, wordt geconfronteerd met de hogere prijzen. Sommigen overwegen dan ook om naar een favela te verhuizen, zeker na de pacificatie. Het wordt dus moeilijker om in een favela te blijven wonen en het toerisme in Rio maakt het er niet gemakkelijker op. Sommige eigenaars die een vrije flat hebben, weigeren deze immers te verhuren aan bewoners omdat ze meer kunnen verdienen door het te verhuren aan een toerist, al is dat maar voor een kortere tijd. Voor vier dagen tijdens carnaval kan een verhuurder evenveel vragen aan een toerist als wat een huurder van binnen de favela voor een jaar betaalt. Voor de toerist in kwestie is het nog steeds veel voordeliger om een flat in Rocinha te huren dan een hotel te betalen (Neuwirth, 2004: 50-51).
Ook in Vidigal heerst volgens Mariana Albanese onrust. Huurders vrezen ook hier dat ze uit hun huis zullen worden gezet zodat het verhuurd kan worden aan gringo’s voor het dubbel van de prijs. Buitenlandse investeerders hebben eveneens hun zinnen op de favela gezet. Bewoonster Vilma Cristina Ribeiro verontwaardigt zich over de manier waarop ze in Vidigal langs de huizen gaan en de bewoners benaderen. Money! Money! Your House! Klinkt het in Rua Carlos Duque, een straat in het bovenste gedeelte van Vidigal. Ook het stadsbestuur heeft zijn zinnen op deze straat gezet. Volgens bewoners probeert men hen vooral weg te krijgen om een toeristische weg en hotels aan te leggen (Albanese, 2012). Vilma Cristina geeft aan dat ze er niets op tegen heeft dat toeristen naar Vidigal komen, om foto’s te nemen en om er iets te kopen bijvoorbeeld. Het probleem begint als ze er ook willen blijven. Zij is alvast niet van plan haar huis te verkopen. Deze informatie dateert van 11 december 2012. Toen ik in augustus nog enkele bewoners van Vidigal op straat sprak, stonden velen positief tegenover de toeristen. Enkele personen gaven aan de uitwisseling van cultuur en de waardering van de favela die de komst van toeristen met zich meebrengt te appreciëren. Een te grote waardering van de favela houdt echter ook gevaren in. Samen met overheidsprogramma’s zoals UPP worden ook grote delen van de favela geformaliseerd. Ter illustratie kan het voorbeeld van Santa Marta gegeven worden. 90% van de huishoudens van deze favela had illegale elektriciteitsverbindingen, wat de 61
elektriciteitsfirma Light jaarlijks een grote som geld kostte (Videira da Cunha aangehaald in Dammann, 2012: 17). Na de installatie van de UPP in Santa Marta verwijderde Light er de illegale elektriciteitsverbindingen, vernieuwde het netwerk en installeerde gratis tellers die het elektriciteitsverbruik registreren. Op die manier kunnen de bewoners hun energieverbruik controleren. In samenwerking met de bewonersvereniging verving Light ook oude huishoudelijke toestellen door nieuwe. Daarnaast bracht de firma de favela in kaart, labelde de paden en nummerde de huizen, zodat ze voorlopige adressen aan de bewoners konden toewijzen en elektriciteitsrekeningen direct naar hun huis konden sturen. Andere post zou echter nog steeds naar de bewonersvereniging gestuurd worden (Videira da Cunha aangehaald in Dammann, 2012: 19). Het is de bedoeling om nog meer favela’s te formaliseren en er zo een paar miljoen extra consumenten bij te krijgen. Er zijn dan ook heel wat mensen, zowel bewoners van de favela als van het asfalto, die aangeven dat de overheid pas begon te investeren als ze er een markt in zag.
Ook enkele investeringen in mobiliteit dragen het risico op gentrificatie in zich. De favela’s die op heuvels gelegen zijn, zijn over het algemeen minder toegankelijk en dus ook goedkoper (Neuwirth, 2004: 60). Investeringen in mobiliteit verbeteren de toegankelijkheid en kunnen daardoor tot een stijging in waarde leiden. In Rocinha zijn er plannen voor een kabelbaan in het kader van PAC. Sergio Cabral, gouverneur van de staat Rio de Janeiro, kondigde in november 2011 aan dat een kabelbaan gebouwd zou worden die door de Rocinha passeert en de gemeenschap zou verbinden met lijn 4 van de metro. Het project zou eind 2012 van start gaan. Er kwam echter protest op de plannen. Heel wat bewoners maakten duidelijk dat Rocinha geen nood heeft aan een kabelbaan, maar wel aan sanitaire voorzieningen en infrastructuur. Anderzijds sprak ik ook met heel wat bewoners die positief stonden tegenover het project. Ze gaven aan dat het goed zou zijn voor oudere mensen of mensen met een beperking. Het feit dat de kabelbaan naar Roupa Suja zou leiden werd ook positief gezien, aangezien dit een armere buurt is die vaak over het hoofd wordt gezien.
Het idee om een kabelbaan te bouwen is niet nieuw. Het komt overgewaaid uit de Colombiaanse stad Medellín, waar op deze manier de barrios op de heuvel met de stad verbonden worden. In een andere favela van Rio, Complexo do Alemão, is de kabelbaan al in werking. De prijs voor een enkele rit is 1 Braziliaanse Real en bewoners krijgen 2 gratis ritten per dag. Dit terwijl een rit 6,70 Braziliaanse Reais kost aan de staat van Rio 62
de Janeiro, bovenop de 210 miljoen voor de aanleg ervan . Een heuse investering van de overheid, terwijl de kabelbaan nauwelijks gebruikt wordt door de bewoners van Complexo do Alemão. Onderzoek45 heeft aangetoond dat hiervoor twee redens zijn: sommige bewoners hebben schrik om de kabelbaan te gebruiken en er is een probleem met de toegankelijkheid. De bewoners hadden geen enkele inspraak in de plannen voor het project en om het station Morro do Adeus te bereiken, moeten ze een trap met 501 treden in erbarmelijke staat opklimmen. Ze verkiezen dan ook om een bus of minivan te betalen . Wie wel graag gebruik maakt van de kabelbaan, zijn toeristen. Het was opvallend dat enkele bewoners van Rocinha aangaven dat een kabelbaan in hun gemeenschap goed zou zijn om toeristen aan te trekken.
Een andere favela waar toerisme en mobiliteit verbonden zijn is Cantagalo. Deze kleine favela is gelegen tussen de bekende stranden van Ipanema en Copacabana. Vroeger was de gemeenschap enkel bereikbaar via een trap van meer dan 700 treden, maar sedert juni 2010 kunnen de bewoners ook gewoon de lift nemen. Er werd namelijk een heuse panoramalift van 48 miljoen Braziliaanse Reais gebouwd. Dit project kadert niet in de PAC-werken maar werd gesponsord door de Banco Nacional de Desenvolvimento Econômico e Social (BNDES). BNDES is een overheidsbedrijf dat bekendstaat voor het toekennen van gesubsidieerd krediet, wat samen met het creëren van een stabiele macro-economische omgeving zou moeten leiden tot een gunstiger investeringsklimaat. De overheid wil volgens R. Mollo en Saad-Filho (2006: 117) op deze manier aan de markt en internationale financiële instellingen zijn toewijding aan het neoliberalisme aangeven.
In tegenstelling tot de kabelbaan in Complexo do Alemão, maken de bewoners volop gebruik van de lift in Cantagalo. De lift is ook bedoeld voor toeristen, die op deze manier naar de favela of naar een uitkijkpost kunnen gaan, vanwaar ze enkele van Rio’s bekendste toeristische trekpleisters kunnen aanschouwen. De toename van het toerisme met het project heeft ook de positieve perceptie van de favela’s doen toenemen. Daarenboven geven internetbronnen aan dat inwoners van de “formele stad” in Rio dit informele deel van de stad voor het eerst de moeite en toegankelijk vinden.
45
Geraadpleegd op http://blog.mootiro.org/?p=55
63
Het zal nog moeten blijken of deze moderne bouwsels de integratie van de favela’s in de rest van de stad kan bewerkstelligen. Toen ik de lift naar Cantagalo voor de eerste keer opmerkte, had ik eerder de indruk dat de moderne constructie diende om de favela erachter weg te moffelen. De bewoners bleken echter volop gebruik te maken van de lift. Ze vertelden me dat veel toeristen dat ook doen en leken er wel blij mee te zijn. Het bouwwerk kan dus zowel letterlijk als figuurlijk gezien worden als een brug tussen de favela en de rest van de stad.
Figuren 6 en 7: de lift en brug naar Cantagalo Bron: Veldwerk
De hier besproken ingrepen van de overheid hebben gemeenschappelijk dat ze de betrokken favela’s toegankelijker maken voor buitenstaanders, vaak toeristen. Het grote probleem van deze ingrepen is dat de waarde van de huizen sterk stijgt, wat al snel leidt tot eviction by the market. Bewoners krijgen een prijs aangeboden voor hun huis die voor hen zo hoog ligt, dat ze het voorstel niet kunnen afslaan46. Zo kunnen hele buurten snel gegentrificeerd worden.
46
Dit heeft te maken maar eigendomsrechten, maar is een behoorlijk gecompliceerde kwestie. Daarom ga ik er in deze thesis niet verder op in. Ik kan echter wel de complexiteit van de situatie schetsen. Sedert 1988 bevat de Braziliaanse grondwet een artikel dat stelt dat je eigenaar van een stuk grond bent als je er vijf jaar woont. Een inwoner van Vidigal vertelde me bovendien dat de bewoners van deze favela eigendomsrechten hebben gekregen voor 100 jaar. Toch gaf het immobiliënkantoor in Vidigal aan dat de huizen er geen eigendomsrechten hebben. De reden hiervoor is waarschijnlijk dat de rechten slechts voorlopig zijn en na 100 jaar vervallen. Het immobiliënkantoor heeft hiervoor echter een speciaal soort contract en er worden toch heel wat huizen verkocht en verhuurd, ook aan buitenlanders. Daarnaast was er een plan, geïnspireerd op de ideeën van Hernando de Soto, om samen met de bouw van de lift naar Cantagalo ook eigendomsrechten te geven aan de bewoners. Het is echter niet duidelijk of het plan dan ook effectief doorgevoerd is. Zoals bijvoorbeeld Timothy Mitchell aangeeft, heeft de toepassing van ideeën van de Soto al desastreuze gevolgen gehad. Bovendien is het aanmoedigen van eigendomsrechten een typisch neoliberaal gegeven. Het is dan ook mogelijk dat in de toekomst alle favela’s grondrechten zullen hebben, en getransformeerd zullen worden in Rio’s chique buurten, aangezien veel oorspronkelijke bewoners door grote sommen geld uiteindelijk overtuigd kunnen worden om hun huis te verkopen.
64
HOOFDSTUK 4: CONCLUSIE De neoliberale globalisering is een complex gegeven. In theorie gaat het om een politiekeconomische ideologie waarbij het belang van de vrije markt zeer hoog ingeschat wordt en functies van de staat tot een minimum beperkt worden. In de praktijk echter krijgt de overheid een nieuwe rol –ondersteuning van neoliberale maatregelen– en kent het neoliberalisme talloze verschillende vormen, verspreid over tijd en ruimte.
Uit mijn literatuurstudie leidde ik af dat er een soort wisselwerking is tussen toerisme en neoliberale theorie. Neoliberalisering vergemakkelijkt immers de expansie van de toeristische sector. Deze expansie gaat vaak gepaard met hervormingen van de toeristische sector die gekaderd kunnen worden binnen de neoliberale globalisering. Enkele voorbeelden tonen immers aan dat een groeiende toeristische industrie dikwijls leidt tot privatiseringen of zogenaamde public-private partnerships. Door zoveel mogelijk eigenschappen van de planeet in een toeristische attractie te transformeren, wordt bovendien een uitbreiding van de reikwijdte van de markt bewerkstelligd door middel van commodificatie. Ook de sloppenwijk werd in de markt gebracht onder de vorm van sloppenwijktoerisme.
Sloppenwijktoerisme kan volgens voorstanders bijdragen aan een economische ontwikkeling van de sloppenwijk: toeristen kopen iets bij lokale handelaars en veel toerismemaatschappijen steunen een in de sloppenwijk gevestigde ngo met het geld dat toeristen voor de tours betalen. Het klopt dat heel wat toeristen tijdens de tour een hapje, drankje of souvenirtje kopen. De meeste favela tours in Rocinha hebben echter afspraken met bepaalde bewoners en gaan altijd langs op dezelfde plaatsen. Hierdoor heeft slechts een zeer kleine minderheid van de bewoners economisch voordeel bij deze tours. Ook het tweede argument is terecht. Toch sponsoren tours ngo’s in favela’s niet puur uit barmhartigheid, maar waarschijnlijk eerder voor hun imago en om de toeristen met een goed gevoel te laten vertrekken. Als gevolg hebben toeristen het gevoel de favela economisch gesteund te hebben, terwijl het eigenlijk maar om een kleine groep economisch begunstigden gaat. De ongelijke ontwikkeling en machtsverhoudingen – zowel tussen favela en asfalto als binnen de favela zelf– worden zo eerder versterkt dan geneutraliseerd. 65
Toch wil dit nog niet zeggen dat de tours slecht zijn. Zo zwart-wit is het immers niet, favelatoerisme kan niet eenduidig herleid worden tot goed of slecht. Een positief aspect van de tours ligt vooral op cultureel en sociaal vlak. De toeristen worden door de grote meerderheid van de bewoners enthousiast onthaald. Zowat de helft van de personen die ik ondervraagd heb, geeft ook aan dat het toerisme in Rocinha voor hen persoonlijk iets bijgedragen heeft, meestal in de vorm van een betere waardering van de gemeenschap. Toeristen blijken na hun tour inderdaad niet het beeld van armoede en geweld te verspreiden, maar door hun verwachtingen en het discours tijdens de tour –de exotisering van de favelabewoner bijvoorbeeld– geven ook zij niet de hele complexiteit van de favela weer. Wat ook moeilijk is na er slechts een paar uur rondgewandeld te hebben. Het grotere kader en de structurele oorzaken van armoede worden hierin niet weergegeven, wat voor een trivialisering van het probleem kan zorgen. Buiten de favela’s, in Rio de Janeiro zelf, zijn nog veel meer toeristen die economisch voordeel voor de favelabewoners kunnen brengen. De aanwezigheid van toeristen in de stad zorgt voor formele werkgelegenheid in bijvoorbeeld hotels, maar ook voor de informele sector zijn de toeristen een belangrijke bron van inkomsten. Bestuurders van minivans en verkopers van handgemaakte souvenirtjes bijvoorbeeld zijn ook gebaat bij de komst van toeristen naar de stad, al zijn ze niet hun enige inkomstenbron.
Een stad moet zich echter ook aanpassen aan de wensen van het toerisme om in de smaak te vallen. Door de mega-evenementen die in Rio plaats zullen vinden, wordt dit proces nog uitvergroot en versneld. Ellendige gewelddadige favela’s passen niet in het ideaalbeeld van de stad en de overheid probeerde dan ook om via enkele programma’s zoals PAC en UPP de omstandigheden in bepaalde favela’s te verbeteren. Er werden echter ook heel wat bewoners onteigend. De programma’s brachten gentrificatie met zich mee, waardoor nog meer mensen zich genoodzaakt zagen hun huis te verlaten. Ook los van het toerisme en de overheidsprogramma’s vond al gentrificatie van de favela plaats. De invloed van het huidige gentrificatieproces, dat sterk beïnvloed is door het toerisme in de vorm van mega-evenementen, is echter groter en heeft betrekking op meer bewoners. Dit heeft er dan weer voor gezorgd dat de aanwezigheid van de toeristische sector heel rechtstreeks merkbaar is geworden in de favela, vooral in de vorm van een machtige vastgoedsector. Er wordt volop gespeculeerd en er zijn plannen voor sterrenhotels. Toch 66
laten de bewoners zich niet zomaar aan de kant schuiven. De favela’s kunnen immers niet eenduidig als arm omschreven worden, waardoor niet iedereen zich zo gemakkelijk laat overtuigen om zijn huis te verlaten. Typisch voor het neoliberalisme is dat het pretendeert een oplossing te bieden voor problemen die het zelf veroorzaakt heeft. De verstedelijking in het Zuiden –en de daaruit resulterende sloppenwijken– kan gezien worden als een gevolg van de neoliberale globalisering. De stad is tevens het gebied waarin neoliberale initiatieven zichtbaar zijn. Door de favela als een markt te gaan beschouwen en van de stad een ideaal investeringsklimaat te willen maken, wordt in theorie misschien een oplossing gecreëerd waar ook sloppenwijkbewoners beter van worden. In de praktijk wordt de sociale functie van de overheid zo echter minder belangrijk en wordt de ongelijke ontwikkeling eerder versterkt.
67
Bibliografie Albanese, M. (2012, december 11). 40 Houses Threatened in Vidigal. Opgehaald van Rio On Watch: http://rioonwatch.org/?p=6246 Angotti, T. (2006). Apocalyptic anti-urbanism: Mike Davis and his planet of slums. International Journal of Urban and Regional Research, 961-967. Awang, K. W. (2009). Tourism Development: A Geographical Perspective. Asian Social Science, 67-76. Baretto, M. (2003). O imprescindível aporte das ciências socias para o planejamento e a compreensão do turismo. Horizontes Antropológicos, 15-29. Be a Local. (2011). Favela Tour. Opgehaald van http://bealocal.com/tours/tour-in-favela Bock, S. (2010, April 12). Slum Tourism: A Viable Model for Reducing Inequality. Bowers, C. (2007, februari 9). Slum tourism: good or bad? Opgehaald van Development. FP Passport: http://www.adams.foreignpolicy.com/taxonomy/term/24/all?page=5 Brenner, N., & Theodore, N. (2002). Cities and the Geographies of "Actually Existing Neoliberalism". Antipode, 349-379. Carneiro, J. D. (2012, juli 13). Mercado imobiliário é a maior ameaça às favelas do Rio, diz escritor indiano. Opgehaald van BBC Brasil: http://www.bbc.co.uk/portuguese/noticias/2012/07/120712_favela_rio_mumbai_s uketu_mehta_jc.shtml Cath, C. (2012, november 5). Favela Citizenship and the UPPs. Opgehaald van Rio On Watch: http://rioonwatch.org/?p=5792 Cath, C. (2012, maart 23). The Gringos Are Coming! Poverty Programs Gentrify Rocinha. Opgehaald van Rio On Watch: http://rioonwatch.org/?p=3252 Clarke, F. (2012, mei 31). Visiting Rio’s Favelas Changes Perceptions. Opgehaald van Catalytic Communities: http://hostedp0.vresp.com/363276/fbf2697f4e/ARCHIVE Coha. (sd). Council on Hemispheric Affaires. Opgehaald van www.coha.org COHRE. (2008, juli 1). Mega events. Opgehaald van Centre On Housing Rights and Evictions: http://www.cohre.org/topics/mega-events Comité Popular Rio Copa e Olimpíadas. Opgehaald van: http://comitepopulario.wordpress.com/ 68
Community reporting on Rio. (sd). Opgehaald van Rio On Watch: www.rioonwatch.org Dammann, M. (2012). Governance in the pacified favelas of Rio de Janeiro: an exemplary analysis of the development of public, private and civil society services in Santa Marta. Data. (sd). Opgehaald van The World Bank: data.worldbank.org/ Davis, M. (2006). Planet of Slums. Londen: Verso. Dejonghe, T. (2012, juli 21). Olympische Spelen: Winst is belangrijker dan deelnemen. (M. Lambrechts, Interviewer) Duarte, R. (2010). Exploring the social impacts of favela tourism. Fainstein, S. S., & Gladstone, D. (1999). Evaluating Urban Tourism. In S. S. Fainstein, & D. R. Judd, The Tourist City (pp. 21-34). New Haven: Yale University Press. Fainstein, S. S., & Judd, D. R. (1999). Global Forces, Local Strategies, and Urban Tourism. In S. S. Fainstein, & D. R. Judd, The Tourist City (pp. 1-17). New Haven: Yale University Press. Freire-Medeiros, B. (2006). Favela como patrimônio da cidade? Estudos Históricos, 4966. Freire-Medeiros, B. (2007). A Favela que se vê e que se vende. Revista Brasileirade de Ciências Sociais, 61-72. Freire-Medeiros, B. (2008). Selling the favela: thoughts and polemics about a tourist destination. Revista Brasileira de Ciências Sociais, 61-72. Freire-Medeiros, B. (2009). The favela and its touristic transits. Geoforum, 580-588. Freire-Medeiros, B. (2010). Entre tapas e beijos: Afavela turística na perspectiva de seus moradores. Revista Sociedade e Estado, 33-51. Frischtak, C., & Mandel, B. R. (2012). Crime, House Prices, and Inequality: The Effect of UPPs in Rio. New York: Federal Reserve Bank of New York. Galdo, R. (2011, december 21). Rio é a cidade com maior população em favelas do Brasil. Opgehaald van O Globo: http://oglobo.globo.com/pais/rio-a-cidade-commaior-populacao-em-favelas-do-brasil-3489272 Gomes, M. d. (2005, Augustus 1). HABITAÇÃO E QUESTÃO SOCIAL - ANÁLISE DO CASO BRASILEIRO. Opgehaald van REVISTA ELECTRÓNICA DE GEOGRAFÍA Y CIENCIAS SOCIALES: http://www.ub.edu/geocrit/sn/sn-19426.htm
69
Gomez, C. (2012, februari 21). The favela elevators of Rio de Janeiro. Opgehaald van http://urb.im/rj/120221th Gomide, R. (2012, augustus 3). Construído por R$ 210 mi, teleférico do Alemão custa R$ 6,70 ao Rio por viagem. Opgehaald van último segundo: http://ultimosegundo.ig.com.br/brasil/rj/construido-por-r-210-mi-teleferico-doalemao-custa-r-670-ao-rio/n1597668033588.html Goossens, L. (2011). Dagtrippers in de sloppenwijk. Guttal, S. (2007). Globalisation. Development in Practice, 523-531. Harvey, D. (1989). From Managerialism to Entrepreneurialism: The Transformation in Urban Governance in Late Capitalism. Geografiska Annaler, 3-17. Harvey, D. (2005). A Brief History of Neoliberalism. Oxford: Oxford University Press. Idoeta, P. A. (2012, september 19). Rio City Plan Mustn’t be Hostage of Mega-events, Warn City Planners. Opgehaald van Rio On Watch: http://rioonwatch.org/?p=5223 In pictures: Favela fashion. (sd). Opgehaald van BBC: http://news.bbc.co.uk/2/hi/in_pictures/6757403.stm Jaguaribe, B., & Hetherington, K. (2004). Favela tours: indistinct and mapless representations of the real in Rio de Janeiro. In M. Sheller, & J. Urry, Tourism Mobilities (pp. 155-166). Londen: Routledge. MacCannell, D. (1976). The Tourist. A New Theory of the Leisure Class. New York: Schocken Books. Martens, G. (2011). Tekstanalyse en interpretatie: Bijzondere vraagstukkenuit de Duitse letterkunde. Herausforderungen an die Hermeneutik. Gent: cursusnotities. Menezes, P. (2007, Augustus). Turismo e favela: reflexões sobre ética e fotografia. Dialogando no turismo, pp. 10-30. MercoPress. (2011, Mei 12). International tourists visiting Rio do Janeiro increased 8% to 1.49 million in 2010. Opgehaald van South Atlantic News Agency: http://en.mercopress.com/2011/05/12/international-tourists-visiting-rio-do-janeiroincreased-8-to-1.49-million-in-2010 Meyer, D. (2010). Pro-Poor Tourism - Can Tourism Contribute to Poverty Reduction in Less Economically Developped Countries? In C. Stroma, & M. Nigel, Tourism and Inequality: Problems and Prospects (pp. 164-182). Oxfordshire: CAB International. Mitchell, T. (sd). The properties of Markets. Informal Housing and Capitalism's Mystery. Cultural Political Economy Working Paper Series.
70
Mundo Real. (2012, maart 27). Corruption and the paradox of the UPP in Rocinha and Rio de Janeiro. Opgehaald van Collaborative Research on Development based in Rocinha, Rio de Janeiro: http://1mundoreal.org/corruption-and-the-paradox-ofthe-upp-in-rocinha-and-rio-de-janeiro-2 Neuwirth, R. (2006). Shadow Cities. New York: Routledge. News in Rio de Janeiro, Brazil. (sd). Opgehaald van The Rio Times Online: http://riotimesonline.com Notícias Online. (sd). Opgehaald van O Globo: http://oglobo.globo.com O meio de transporte de massa que não serve a massa: o Teleférico do Complexo do Alemão. (2012, juni 29). Opgehaald van http://blog.mootiro.org/?p=55 Odede, K. (2010, Augustus 9). Slumdog Tourism. Opgehaald van New York Times OpEd Contributor: http://www.nytimes.com/2010/08/10/opinion/10odede.html Peck, J., & Tickell, A. (2002). Neoliberalizing Space. Antipode, 380-404. Peck, J., & Tickell, A. (2007). Conceptualizing Neoliberalism, Thinking Thatcherism. In H. Leitner, J. Peck, & E. S. Sheppard, Contesting Neoliberalism (pp. 26-50). New York: The Guilford Press. Radice, H. (2008). The Developmental State under Global Neoliberalism. Third World Quarterly, 1153 – 1174. Rao, N. (2008). Trends in Tourism. Spectres of new displacements. In S. Babu, S. Mishra, & B. B. Parida, Tourism Development Revisited. Concepts, Issues and Paradigms (pp. 76-87). New Delhi: Response Books. Research, Education, and Direct Services. (sd). Opgehaald van Mundo Real: 1mundoreal.org/ Robb, E. (2009). Violence and Recreation: Vacationing in the Realm of Dark Tourism. Anthropology and Humanism, 51-60. Roe, D., Ashley, C., Page, S., & Meyer, D. (2004). Tourism and the Poor: Analysing and Interpreting Tourism Statistics from a Poverty Perspective. Londen: PPT Partnership. Rolfes, M. (2010). Poverty tourism: theoretical reflections and empirical findings regarding an extraordinary form of tourism. GeoJournal, 421–442. Rollemberg Mollo, M. d., & Saad-Filho, A. (2006). Neoliberal Economic Policies in Brazil (1994-2005): Cardoso, Lula and the Need for a Democratic Alternative. New Political Economy, 99-123. Rolnik, R. (2011, november 8). World Cup and Olympics: The Show and the Myth. Opgehaald van Rio On Watch: http://rioonwatch.org/?p=2288 71
Roy, A. (2011). Slumdog Cities: Rethinking Subaltern Urbanism. International Journal of Urban and Regional Research, 223–238. Santos, R. J. (2011). Reseña de "Gringo na laje: produção, circulação e consumo da favela turística" . PASOS Revista de Turismo y Patrimonio Cultural, 105-107. Savova, N. D. (2009). Heritage Kinaesthetics: Local Constructivism and UNESCO's Intangible-Tangible Politics at a Favela Museum. Anthropological Quarterly, 547585. Shoup, N. (2012). Photo Contest 2012. Opgehaald van National Geographic: http://ngm.nationalgeographic.com/ngm/photo-contest/2012/entries/199635/view/ Smale, W. (2013, februari 8). Rio's shanty towns spread their wings. Opgehaald van BBC: http://www.bbc.co.uk/news/business-20582470 Sneed, P. (2012). Infotainment and Encounter in the Pacification of Rocinha Favela. Sueldo, M. (2012). Executive summary: Rethinking de Soto in Rio de Janeiro. Tapley, E. (2012, augustus 20). Rio Olympic Evictions Roundup. Opgehaald van Rio On Watch: http://rioonwatch.org/?p=4599 The World Bank. (2013). GINI index. Opgehaald van Data: http://data.worldbank.org/indicator/SI.POV.GINI Tsai, M.-C. (2001). Dependency, the State and Class in the Neoliberal Transition of Taiwan. Third World Quarterly, 359-379. UN-HABITAT. (2003). The Challenge of Slums. Londen: Earthscan Publications Ltd. UNWTO. (s.d.). Who we are. Opgehaald van World Tourism Organisation UNWTO: http://www2.unwto.org/en/content/who-we-are-0 UNWTO. (sd). Understanding Tourism: Basic Glossary. Opgehaald van World Tourism Organisation UNWTO: http://media.unwto.org/en/content/understanding-tourismbasic-glossary Vale, L., & Gray, A. (2013, april 15). The Displacement Decathlon. Opgehaald van The Design Observer Group: http://places.designobserver.com/feature/displacementdecathlon-atlanta-rio-olympics/37816 Valladares, L. (sd). SOCIAL SCIENCE REPRESENTATIONS OF FAVELAS IN RIO DE JANEIRO: A HISTORICAL PERSPECTIVE. Opgehaald van Lanic Etext Collection: http://lanic.utexas.edu/project/etext/llilas/vrp/valladares.pdf Whyte, K. P., Selinger, E., & Outterson, K. (2011). Poverty tourism and the problem of consent. Journal of Global Ethics, 337–348.
72
Williams, C. (2008). Ghettourism and Voyeurism, or Challenging Stereotypes and Raising Consciousness? Bulletin of Latin American Research, 483–500. Williamson, T. (2012, april 3). Brazil is missing an opportunity to invest in the favelas. Opgehaald van The New York Times. The Opinion Pages: http://www.nytimes.com/roomfordebate/2012/04/02/are-the-olympics-moretrouble-than-theyre-worth/brazil-is-missing-an-opportunity-to-invest-in-thefavelas World News, Politics, Economics, Business & Finance. (sd). Opgehaald van The Economist: www.economist.com/ World Tourism Organisation. (1996). Towards new forms of public-private partnership. The changing role, structure and activitites of national tourism administrations. Madrid: WTO. Zemko, J. (2010, november 10). Putting the poor on the map. Opgehaald van Center for International Private Enterprise Blog: http://www.cipe.org/blog/2010/11/12/putting-the-poor-on-themap/#.UMc7QncVGSo Zemni, S. (2011). Politiek van de globalisering: Theorie en methodologie. Gent: cursusnotities.
73