UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
De handelsrelaties tussen de EU en China: invloed op de Europa 2020-strategie
Wetenschappelijke verhandeling
Aantal woorden: 24.261
Jean-Yves Duyts
MASTERPROEF EU-STUDIES
PROMOTOR: PROF. DR. Jan Orbie COMMISSARIS: DR. Ferdi De Ville COMMISSARIS: DR. Fabienne Bossuyt
ACADEMIEJAAR 2011 - 2012
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Jean-Yves Duyts
1
Abstract De Europese Commissie hecht in haar communicaties veel belang aan de handelsrelaties (inclusief wederzijdse investeringen) met China voor de economie van de Europese Unie. Deze masterproef onderzoekt de invloed van deze handelsrelaties op de Europa 2020-strategie. Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden worden ten eerste de algemene relaties tussen de Europese Unie en China besproken, die voornamelijk rond handel zijn opgebouwd, maar ook in andere domeinen werden uitgebreid. Er wordt stilgestaan bij het strategisch partnerschap, dat enerzijds duidt op een duurzame relatie, maar anderzijds leidt tot spanningen. Ten tweede bestudeert de masterproef grondig de onderlinge handels- en investeringsstromen teneinde een goed beeld te krijgen van de bilaterale handelsrelatie. Het wordt duidelijk dat de onderlinge handel en wederzijdse investeringen een sterke positieve evolutie kennen, wat enerzijds economische voordelen met zich meebrengt, maar anderzijds wrijvingen en argwaan veroorzaakt. Ten derde wordt de onderzoeksvraag beantwoord, door voor elke doelstelling van de Europa 2020-strategie na te gaan wat de invloed is van de handels- en investeringsstromen, op basis van literatuuronderzoek. Er wordt geconcludeerd dat beide stromen een positieve dynamiek veroorzaken in de Europese economie via bepaalde kanalen, maar dat de invloed op de Europa 2020-strategie klein is.
2
Inhoudsopgave Lijst van tabellen en figuren…………………………………………………………………..6 Lijst van gebruikte afkortingen……………………………………………………………….7 Inleiding………………………………………………………………………………………8 Deel 1: Algemene EU-China relaties……………………………………………………….8 1
Evolutie…………………………………………………………………………………10
2
Handelsrelatie EU-China……………………………………………………………….14
3
2.1
Handelsomvang………………………………………………………………..15
2.2
Moeilijkheden………………………………………………………………….17 2.2.1
Het Chinees wapenembargo…………………………………………..17
2.2.2
China en de status van markteconomie………………………………..18
2.2.3
Overheidsaanbestedingen……………………………………………..19
Samenvattend…………………………………………………………………………...20
Deel 2: Handel en wederzijdse investeringen…………………………………………….22 I: Handel……………………………………………………………………………………..22 1
2
EU-China handel volgens de theorie……………………………………………...……22 1.1
Neoklassieke handelstheorie……………………………………...……………22
1.2
Imitatie-gapmodel en productcyclusmodel…………………………………….28
1.3
Moderne handelstheorie………………………………………………………..29
1.4
Samenvattend……………………………….………………………………….30
EU-China handel in de praktijk………………………………………………………...31 2.1
Evolutie en kenmerken van de handelsstromen………………………………..31
2.2
Wereldhandelsorganisatie en importtarieven…………………………………..33
2.3
Wisselkoers…………………………………………………………………….35
3
II: Wederzijdse investeringen……………………………………………………………….39 1
2
Algemeen……………………………………………………………………………….39 1.1
Definitie, soorten en redenen…………………………………………………..39
1.2
Voor- en nadelen……………………………………………………………….40
Chinese investeringen in de EU ………………………………………………………..41 2.1
Evolutie………………………………………………………………………...41
2.2
Oorzaken……………………………………………………………………….45 2.2.1
Beleid………………………………………………………………….45
2.2.2
Beweegredenen voor bedrijven ………………………………………46
2.3
Kenmerken……………………………………………………………………..48
2.4
Argwaan vanuit Europa ………………………………………………………..49
2.5
Bescherming van investeringen ………………….……………………………50
Deel 3: Invloed van EU-China handels- en investeringsstromen op de Europa 2020strategie…………………………………………………………...……………………………53 1
Europa 2020-strategie…………………………………………………………………..53 1.1
2
Belangrijkheid van handel (met China)……………………………………….55
Invloed op de Europa 2020-strategie……………………..…………………………….56 2.1
2.2
Invloed van handel met China………..………………………………………..56 2.1.1
Werkgelegenheid……………………………………………………...56
2.1.2
Onderzoek en ontwikkeling…………………………………………...58
2.1.3
Klimaat en milieu……………………………………………………...60
2.1.4
Onderwijs……………………………………………………………...61
2.1.5
Armoede……………………………………………………………….61
2.1.6
Samenvattend………………………………………………………….62
Invloed van directe investeringen
62
2.2.1
Werkgelegenheid
62
2.2.2
Onderzoek en ontwikkeling…….………………………………..……65
2.2.3
Klimaat en milieu…………………………………………………..….67
4
3.3
2.2.4
Onderwijs……………………………………………………………...68
2.2.5
Armoede……………………………………………………………….69
2.2.6
Samenvattend………………………………………………………….69
Invloed van overige elementen………………………………………………...70 3.3.1
Chinese economische groei……………………………………………70
3.3.2
Een mogelijke appreciatie van de renminbi…………………………...72
3.3.3
Verdere hervormingen………………………………………………...73
Conclusie……………………………………………………………………………………75 Geciteerde werken …………………………………………………………………………78
5
Lijst van tabellen en figuren Tabel 1: Top 5 handelspartners EU en China: import, export en totale handel (2010)…...…….16 Tabel 2: Chinese export naar de EU per productgroep (2010)…………………………...……..24 Tabel 3: Europese export naar China per productgroep (2010)………...………………………24 Tabel 4: Handelsbalans EU voor “machines en transportonderdelen” en “allerhande fabricaten” (2009)…..…………………………………………………………….………………….……26 Tabel 5: Handel in diensten tussen de EU en China (2006-2010)…………..………………….27 Tabel 6: Handelsstromen tussen de EG/EU en China (1979-1996)……….……………………32 Tabel 7: Nominale en reële wisselkoersen van de euro in dollar en renminbi (20012011)…………………………………………………………………………………………….37 Tabel 8: Totale import, exporten de handelsbalans van de eurozone met China (2001-2011)…38 Tabel 9: Aanwezige voorraad Chinese buitenlandse investeringen in de EU (1999-2010).……44
Figuur 1: Uitgaande stromen BDI (2009-2010)………………………………...………………42
6
Lijst van gebruikte afkortingen ASP
Algemeen Systeem van Preferenties
bbp
Bruto nationaal product
BDI
Buitenlandse Directe Investeringen
COE
Centraal- en Oost-Europa
CCP
Chinese Communistische Partij
E(E)G
Europese (Economische) Gemeenschap
EU
Europese Unie
IE
Intellectuele Eigendom
MBN
Meest Begunstigde Natie
MNO
Multinationale onderneming
NAS
Nieuwe Aziatische Strategie
O&O
Onderzoek en Ontwikkeling
SME
Status van markteconomie
TRIPS
Trade Related Issues of Intellectual Property Rights
VK
Verenigd Koninkrijk
VN
Verenigde Naties
VS
Verenigde Staten (van Amerika)
WHO
Wereldhandelsorganisatie
7
Inleiding De afgelopen decennia zijn heel wat verschuivingen opgetreden in de internationale machtsrelaties. De structurele macht van de Verenigde Staten (VS) neemt langzaam af, en de Europese Unie (EU) heeft de hoge ambities niet kunnen waarmaken. Ondertussen is een reeks van ontwikkelingslanden een inhaalmanoeuvre begonnen, waarbij ze hun toenemende economische macht steeds meer vertalen naar politieke en militaire macht. Eén van deze opkomende landen is China, dat in enkele decennia is uitgegroeid tot de derde grootste economie ter wereld. Zowel de VS als de EU hebben geanticipeerd op de Chinese opgang en hebben verschillende bilaterale relaties opgebouwd, vertrekkende vanuit het economisch belang. Toch verschilt de aanpak tussen beide: ongenuanceerd kan men stellen dat de VS China eerder ziet als een bedreiging, terwijl de EU China eerder als een opportuniteit ziet. Er is het laatste decennium dan ook heel wat gebeurd rond de bilaterale EU-China relaties. China werd onder andere door de EU toegelaten tot de Wereldhandelsorganisatie (WHO), er werd een partnerschapsovereenkomst afgesloten, er werden sectorale dialogen opgestart, gezamenlijke fora opgericht enzovoort. De belangrijkheid van China voor de EU en vice versa wordt steeds vaker onderstreept door de respectieve leiders, waarbij ze groteske termen als “strategisch”, “duurzaam”, “cruciaal” en “vrede” niet uit de weg gaan. Deze toenadering vloeit voort uit de nauwe economische relaties die doorheen de jaren tussen de EU en China zijn ontstaan. Het Directoraat-Generaal Handel binnen de Europese Commissie hecht veel belang aan de Chinese economie om de economische veiligheid van de EU te vrijwaren. Dit is onder andere te merken aan de communicaties “Global Europe” (2006) en “Trade, Growth and World Affairs” (2010a), waarbij de Commissie steeds meer nadruk legt op de belangrijkheid van China voor de EU. De ambitie van deze masterproef is om de rol van China voor de economie van de EU te onderzoeken. Meer bepaald wordt onderzocht wat de invloed is van de EU-China handelsrelaties op de Europa 2020-strategie. De koppeling van handels- en investeringsstromen met de Europa 2020-strategie bestaat uit drie op-elkaar-bouwende stappen. Ten eerste heeft de EU met de Europa 2020-strategie vijf ambitieuze doelstellingen vastgesteld (werkgelegenheid, innovatie, onderwijs, armoede en klimaat), die ze tegen 2020 wil bereiken. Het Europees beleid moet op deze strategie gebaseerd zijn, om tegen 2020 een competitieve economie te genereren.
8
Ten tweede, om de EU 2020-doelstellingen te bereiken, moet het groeipotentieel van de Europese economie opgekrikt worden. Internationale handel, dat zorgt voor efficiëntie, innovatie, goedkope goederen en investeringen, is een belangrijk deel van dit groeipotentieel. De communicatie “Trade, Growth and World Affairs” (2010a) van de Commissie stelt letterlijk dat internationale handel een cruciaal element is van de externe dimensie van de Europa 2020strategie. Ten derde is niet elke handelspartner van de EU is even belangrijk. China – die tegen 2015 een derde van de groei zal vertegenwoordigen buiten de EU, en nu reeds de tweede belangrijkste handelspartner is van de EU – heeft een bijzondere rol in de externe dimensie van de Europa 2020-strategie (Europese Commissie, 2010a). Goedkope import, groeiende export en wederzijdse investeringen zijn de kernvoordelen van nauwe EU-China handelsrelaties. Met deze drie op-elkaar-volgende stappen wordt de koppeling van de EU-China handelsrelaties met de Europa 2020-strategie gemaakt. De specifieke kanalen waarlangs de invloed verloopt wordt uiteengezet in deel 3. Per Europa 2020-doelstelling wordt bekeken of handels- en investeringsstromen met China een invloed uitoefenen. Alvorens te kunnen overgaan tot dit, op literatuur gebaseerd onderzoek, moet er eerst inzicht worden verworven in de handels- en investeringsstromen tussen beide economieën. Dit zal uitgebreid gebeuren in deel 2. Deel 1 geeft een algemeen beeld van de relaties tussen de EU en China, wat onontbeerlijk is om de gehele belangrijkheid van de onderlinge relaties te begrijpen. De conclusie zet alles op een rijtje, en poogt een voorzichtige uitspraak te doen over de rol van China voor de economie van de EU.
9
Deel 1:
Algemene EU-China relaties De relatie tussen de toenmalige Europese Gemeenschap (EG) en de Volksrepubliek China1 is voornamelijk op handel gebaseerd (EU ISS, 2006), maar ook op andere vlakken zijn samenwerkingen opgestart. Dit eerste deel van de masterproef geeft een algemeen beeld van de onderlinge relaties en biedt een basis voor het verdere verloop van de masterproef. Allereerst wordt de evolutie van de algemene relaties tussen de EU en China besproken. De daaropvolgende paragrafen gaan dieper in op de economische relaties en de moeilijkheden daar rond. Deel 1 concludeert met de drie termen “instituties, belangen en ideeën” toe te passen op deze interessante bilaterale relatie.
1 Evolutie De relaties tussen de Europese Unie2 en China hebben reeds een lange weg afgelegd (EU ISS, 2006). Na de diplomatieke erkenning van China door de VS in 1972, werd in 1975 de formele relatie tussen de toenmalige EG en China opgestart. In 1978 resulteerde dit in een handelsakkoord dat in 1985 uitgebreid werd naar een handels- en samenwerkingsakkoord (cf. infra). Niettegenstaande de relatie beperkt bleef tijdens de Koude Oorlog – door de tweedeling van de internationale politiek – realiseerde China zich dat het integratieproces in West-Europa een invloed zou kunnen uitoefenen op de emancipatie van Centraal- en Oost-Europa. Men zag Europa als een toekomstige actor in een multipolaire wereldorde. Slechts enkele West-Europese landen onderhielden contacten met China onafhankelijk van de VS- en Moskoulijn. Met het Tiananmenincident in 1989 – waarbij meer dan 7000 studenten omkwamen door de bloedige repressie van de Chinese autoriteiten – kwam een plotse onderbreking van deze relaties. WestEuropa legde parallel met de VS een aantal sancties op. Nadat China enkele wetswijzigingen aanbracht met betrekking tot mensenrechten werden de relaties met West-Europa in 1990 hersteld: de economische relatie werd intenser, de onderlinge handel steeg, en het toetredingsproces van China tot de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT) werd in 1
In deze tekst zal de term China gebruikt worden wanneer verwezen wordt naar de Volksrepubliek China. 2 In deze tekst zullen de termen EU en Europa als synoniemen worden gebruikt, tenzij anders vermeld.
10
1991 nieuw leven ingeblazen. Daarenboven ging er steeds meer financiële steun van Europa naar China. Enkel het wapenembargo blijft tot op de dag van vandaag intact (cf. infra). Deze normalisatie van de relaties is een gevolg van externe en interne factoren: enerzijds de toenemende globalisatie en het einde van de Koude Oorlog, anderzijds de interne Chinese hervormingen naar een sociale markteconomie en de nieuwe Aziatische strategie (NAS) van de EU (EU ISS, 2006). Deze NAS werd geïntroduceerd door Duitsland in 1993 omdat de handel met Oost-Azië in 1992 voor het eerst deze met de VS oversteeg. De Commissie nam de NAS strategie over in 1994. Daarbij werden volgende doelstellingen naar voor geschoven: Europa zichtbaarder maken in Azië, internationale relaties stimuleren, en democratie en mensenrechten promoten (Algieri, 2002). Uit Commissiecommunicaties bleek duidelijk dat China – dankzij de sterke economische groei - binnen deze NAS een belangrijke rol speelt. Naast de relaties die de EU met China onderhoudt, bestaan er ook bilaterale relaties tussen individuele lidstaten en China (Sandschneider, 2002). Soms zijn de nationale belangen sterker dan de wil om via het extern beleid van de EU relaties uit te bouwen. Enerzijds is het voor China niet eenvoudig om een verschil te maken tussen de EU en haar lidstaten, anderzijds kan China de verschillende lidstaten tegen elkaar uitspelen. Het hoeft geen verbazing dat de onderwerpen en de diepte waarin ze behandeld worden sterk verschillen van lidstaat tot lidstaat. Het meest belangrijk en meest besproken zijn de relaties tussen het Verenigd Koninkrijk (VK), Frankrijk en Duitsland enerzijds en China anderzijds. De relatie tussen het VK en China werd lang gedomineerd door de kwestie Hong Kong, dat uiteindelijk aan China werd overgedragen in 1997. Sindsdien lijkt de relatie tussen beide meer vriendschappelijk te verlopen. De ontwikkeling van de diplomatieke relatie – verzegeld met verschillende officiële bezoeken – werd beïnvloed door het besef dat het VK en China gezamenlijke internationale belangen hebben. Vooral economisch zijn de banden sterk: het VK is de tweede grootste handelspartner in de EU van China, en de grootste investeerder. Het is in het belang van ieders economie dat deze relatie sterk blijft. De relatie tussen Frankrijk en China is ouder: Frankrijk heeft de Volksrepubliek China acht jaar eerder erkend dan Duitsland en het VK. Toch raakte de relatie snel verzuurd door Franse wapenleveringen aan Taiwan. Sinds het Franse verbod om nog wapens aan Taiwan te verkopen zijn de relaties in een stroomversnelling terecht gekomen. De relatie is vooral opgebouwd rond handel, wat geïllustreerd wordt door de Chinese bestellingen van Franse vliegtuigen (Airbus). In totaal is Frankrijk de derde grootste handelspartner van China binnen de EU. Na het Tiananmenincident in 1989 werd de relatie tussen Duitsland en China even verstoord, maar in 1990 kende deze al een verbetering. Over de
11
jaren zijn er regelmatig officiële bezoeken gebeurd in beide richtingen, die vaak een handelskarakter hadden. Dit is een gevolg van de grote handelsstromen tussen Duitsland en China: Duitsland is China’s grootste handelspartner in de EU. Ook andere zaken worden gezamenlijk besproken, zoals internationale veiligheid en milieu. Specifiek voor de DuitslandChina relatie is de samenwerking op het vlak van technologie, waarbij een forum werd opgericht in 1995. China ziet in Duitsland een belangrijke partner als belangrijkste land van de EU. Het is een feit dat de individuele lidstaten maar al te graag aparte handelscontacten onderhouden met China, terwijl ze zaken zoals mensenrechten en klimaat naar de EU doorschuiven – een soort two-level game. In eigen land kunnen uitpakken met bedrijfscontracten met een waarde van enkele miljoenen euro, en er in tussentijd voor zorgen dat China geen aanstoot kan nemen op kritiek inzake democratie en mensenrechten, die eerder door de EU wordt geuit. Verder in deze masterproef wordt er enkel gekeken naar de relatie tussen de EU en China, die is gebaseerd drie, nauw met elkaar verweven pijlers: de politieke, economische, en ontwikkelingspijler. Hoewel deze drie pijlers nauw met elkaar verbonden zijn en niet afzonderlijk van elkaar kunnen worden gezien, wordt elk van deze pijlers hieronder apart aangehaald (EEAS, 2007-2013). De eerste pijler is de politieke dialoog, die in 1994 werd geformaliseerd. Op verschillende niveaus (staatshoofden (sinds 1998), ministers, ambtenaren, …) komt men regelmatig formeel bijeen. Daarnaast zijn er ook informele bijeenkomsten. Onderwerpen die tijdens zulke bijeenkomsten worden behandeld zijn uiteenlopend: van klimaatverandering tot het wapenembargo, van misdaadpreventie tot mensenhandel. Symbolisch is de politieke dialoog met China even belangrijk als deze met de VS, Rusland en Japan (Algieri, 2002). De tweede pijler zijn de economische, sectorale en handelsrelaties, die gebaseerd zijn op het handels- en economisch samenwerkingsakkoord uit 1985. Belangrijk in dit akkoord is dat de EG en China elkaar het meest-begunstigde-natie-statuut (MBN) geven. Op het vlak van economische samenwerking beslist men samen te werken in domeinen zoals industrie, landbouw, wetenschap en energie. Ondanks recente beleidsdocumenten is dit akkoord nog niet geactualiseerd. Wel is men sinds 2007 formeel aan het onderhandelen over een nieuwe partnerschapsovereenkomst, dat evenwel breder gaat dan economische en handelsonderwerpen. Verder in deze paragraaf wordt hier dieper op ingegaan. In sectorale dialogen werken afgevaardigden van China en de EU samen rond bepaalde thema’s waarin beide een bepaald
12
belang hebben. Voorbeelden van thema’s zijn landbouw, onderwijs, energie, burgerlijke luchtvaart, intellectuele eigendomsrechten, milieu en regionaal beleid. Sinds 2004 is het aantal sectorale dialogen sterk toegenomen, dankzij de intensifiëring van de onderlinge relaties. De derde en laatste pijler is het ontwikkelingsgedeelte van de EU-China relatie: het EUChina samenwerkingsprogramma. Met een relatief bescheiden budget van €224 miljoen voor de periode 2007-2013 probeert de EU in China bepaalde zaken te ondersteunen, zoals onderwijs en sociale protectie. Dankzij de sterke economische vooruitgang wordt China voor de EU als een ODA-ontvanger steeds minder relevant. In 2003 besloten China en de EU om elkaar als strategische partner te beschouwen (EU ISS, 2006). De idee is dat de EU en China als strategische partners samen zullen werken in de internationale context, vertrekkende vanuit de gezamenlijke belangen en uitdagingen. Deze beslissing vloeit deels voort uit het besef dat de relaties tussen beide steeds intenser worden, en dat dit ook formeel zo moet erkend worden. Door China als strategische partner te beschouwen stelt Europa dat ze China “voortaan beschouwt als een legitieme grootmacht met legitieme nationale belangen en dus als volwaardig pijler van een multipolaire wereldorde” (Coolsaet, 2009: 233). China langs haar kant publiceerde (pas) in 2003 het eerste beleidsdocument m.b.t. de EU. Dit toont aan dat China Europa lang als diplomatiek verwaarloosbaar heeft beschouwd. Het succes van de euro, het verzet tegen de VS-strategie inzake Irak en de assertiviteit in handelsdisputen deden China overtuigen om Europa als een strategische partner te beschouwen (Coolsaet, 2009). De onderhandelingen – die nog steeds gaande zijn – hebben niet de verhoopte resultaten opgeleverd (Holslag, 2011). Er lijkt een structureel tekort aan gezamenlijke belangen te zijn. Al snel werd duidelijk dat de onderhandelingen quasi enkel over handel gingen, en niet over veiligheid, mensenrechten en milieu. Dit merkt men aan de gezamenlijke verklaringen die na elke officiële top worden bekend gemaakt: tussen 2001 en 2007 ging het in 45% over economie en handel, 19% over politiek-diplomatische zaken, 18% over veiligheidsvraagstukken, 10% over mensenrechten en rechtsstaat, en 8% over milieuzaken. Dan kan er moeilijk van een strategisch partnerschap gesproken worden dat verder gaat dan handelsovereenkomsten. Eigenlijk zit het grote probleem bij de verschillende ideeën die de EU en China hebben over elkaar, het partnerschap en de huidige wereldorde (Holslag, 2011). Ten eerste heeft de EU de ambitie om China te socialiseren in de internationale wereldorde, en hoopt ze dat China de internationale instituties en normen zal handhaven. Echter, China wordt steeds assertiever, en vindt dat het recht heeft om te handelen naar haar eigen normen en waarden. Ten tweede is de
13
EU van mening dat belangen kunnen convergeren dankzij een consensus over universele politieke normen, terwijl China vindt dat samenwerking start bij gezamenlijke belangen, en dat verschillen in normen en waarden dit niet in de weg hoeven te staan. Ten derde is de EU er van overtuigd dat de integratie van China in de multipolaire wereld zal leiden tot structurele samenwerking, en dat China zijn sterke soevereiniteitseis en niet-interventie-eis zal opgeven. Maar China maakt net steeds meer gebruik van haar economische macht. Samengevat is China meer realistisch ingesteld dan de EU in termen van internationale relaties. China gebruikt allianties met onder andere de EU om de macht van de VS te counteren, terwijl de EU er nog niet aan uit is hoe haar relaties met China en de VS zich tot elkaar verhouden. China dacht dat de EU een grootmacht in wording is, maar is daar vanaf gestapt (Coolsaet, 2009; Holslag, 2011). Interne verdeeldheden, gebakkelei over het Chinees wapenembargo, de ingewikkelde instituties en de zwakke economische prestaties deden Chinese experts besluiten om de EU niet meer als een toekomstige grootmacht te beschouwen. En als men twijfelt over de EU als actor, kan men de EU ook niet beschouwen als een strategische partner. Toch hebben de EU en China voordeel bij een versterking van de relaties. Zowel de EU als China zijn economische reuzen, met een zekere globale invloed. Ze hebben elk baat bijeen multipolaire wereldorde, waarin ze aan macht winnen ten nadele van de VS (Barysc, Grant & Leonard, 2005; EU ISS, 2006; Coolsaet, 2009). De samenwerking versterkt het internationale karakter van beide, en creëert een multipolaire wereldorde, zonder daarbij op een harde manier tegen het leiderschap van de VS in te gaan. Deze ambitie brengt verantwoordelijkheden met zich mee, zoals het gezamenlijk aanpakken van de wereldwijde economische crisis, het aanzwengelen van de stilgevallen Doharonde, het anticiperen op de energie- en klimaatproblematiek, het zoeken naar een antwoord op de nucleaire ambities van Iran, de hervorming van de Verenigde Naties (VN) en de Bretton Woods-instellingen, enzovoort. De realiteit stelt echter dat deze ambities niet kunnen waargemaakt worden.
2 Handelsrelatie EU-China Nu de algemene relaties tussen de EU en China kort aangehaald zijn, wordt hier teruggekeerd naar de kern van deze masterproef, namelijk de handelsrelaties tussen de EU en China. Deze relaties zijn reeds meer dan 30 jaar oud, en hebben nog een hele toekomst voor zich liggen. Meningsverschillen over bepaalde onderwerpen kunnen hier echter een hypotheek op leggen. Het is dan ook aan de betrokken beleidsmakers om deze problemen op een
14
constructieve manier aan te pakken. Vooreerst wordt er even stil gestaan bij de omvang van de EU-China handel, en wordt er naar verklaringen hiervoor gezocht.
2.1 Handelsomvang Hierboven werd reeds aangegeven dat de EU-China relatie vooral rond handel is opgebouwd. Dit wordt mooi geïllustreerd door elk officieel document van de Commissie, dat steevast begint met het benadrukken van de onderlinge handelsstromen: China is de tweede grootste handelspartner van de EU en omgekeerd is de EU de grootste handelspartner van China. Tabel 1 geeft de concrete cijfers voor 2010. Bij de importcijfers van de EU staat China op de eerste plaats, gevolgd door de VS. Deze plaatsen wisselen wat betreft de export: de EU importeert 10,3 procentpunt meer uit China dan het exporteert naar China. Hieruit kan men afleiden dat de EU een noemenswaardig handelsdeficit heeft ten aanzien van China. Dit handelsonevenwicht is niet enkel te wijten aan een hogere Chinese competitiviteit, maar ligt ook aan het feit dat China een betere toegang tot de Europese markt heeft dan Europa tot de Chinese markt. Opmerkelijk aan de exportcijfers van de EU is dat de export naar China maar net deze naar Zwitserland overstijgt, terwijl de Chinese bevolking meer dan 175 maal deze van Zwitserland overtreft. Er is dus nog veel potentieel. De cijfers over de totale handel van China duiden aan dat er een aanzienlijk verschil is tussen de omvang van de handel met de EU en de VS. De precieze decompositie van de handelsstromen worden in deel 2 behandeld. Men kan zich de vraag stellen waarom de EU en China de handelsrelaties zo stimuleren. Vooreerst heeft de EU heeft nood aan open handel met China voor het verkrijgen van goedkope consumentengoederen en intermediaire goederen voor de industrie (Europese Commissie, 2006a). Daarenboven is China een immense afzetmarkt voor de Europese producten. Deze economische reden vindt men terug in het beleidsdocument van de Commissie “Trade, Growth and World Affairs” (2010a), waar handel met China veel aandacht krijgt. Een stabiel China is voor de EU veel interessanter dan een woelig China, daarom streeft de EU naast de handelsagenda een normatieve agenda na, waarbij China wordt aangespoord om mensenrechten en democratie hoog in het vaandel te dragen, wat voor spanningen zorgt binnen de relatie (Barysch et al., 2005). Ook voor China is internationale handel belangrijk, inzonderheid deze met de EU, gezien de omvang ervan. De reden ligt in het feit dat de legitimiteit van de Communistische Partij van China (CCP) hoofdzakelijk rust op continue economische ontwikkeling. China heeft baat bij
15
open markten en buitenlandse investeringen zodat de aanhoudende economische ontwikkeling kan worden verder gezet, wat sociale stabiliteit onder de bevolking brengt (Barysch et al., 2005; Coolsaet, 2009). Voor China zijn haar handelsrelaties een verlengde van de binnenlandse politiek. Al lijkt het soms moeilijk om de handelsrelaties geen eigen leven te doen leiden, en om handelspartners tevreden te houden. Deze laatste zijn immers op zoek naar een betere toegang tot de Chinese markt, wat door China omwille van haar binnenlandse politieke doelstellingen wordt tegengehouden.
Tabel 1: Top 5 handelspartners EU (links) en China (rechts): import, export en totale handel (2010)
Bron: Eurostat (2010a), EU bilateral trade and trade with the world, China
16
Men kan zich - gezien de massale handelsstromen – de vraag stellen waarom de EU en China geen bilateraal vrijhandelsakkoord hebben onderhandeld of onderhandelen. In de communicatie van de Commissie “Global Europe” (2006) staan criteria opgesomd waaraan wordt getoetst welke landen in aanmerking komen om een vrijhandelsakkoord te onderhandelen, zijnde: marktpotentieel en bescherming van Europese exportbelangen. China voldoet aan deze kenmerken, maar hier gelden enkele kanttekeningen. Ten eerste heeft China reeds veel toegevingen gedaan bij haar toetreding tot de WHO, en valt ze nog onder verschillende overgangscriteria. Daarbij slaagt China er niet in om het TRIPS-akkoord (TradeRelated Aspects of Intellectual Property Rights) na te leven. Iets wat van essentieel belang is in een vrijhandelsakkoord met een ontwikkelde economie zoals de EU. De vraag is of China – als ontwikkelingsland – kan voldoen aan de eisen die gelden in een vrijhandelsakkoord. Ten tweede heeft China momenteel een meer voordelige toegang tot de Europese markt, dan ze zelf toegang moet verlenen aan Europese exporteurs. Ten slotte hoort het afsluiten van vrijhandelsakkoorden, en de bijhorende toegevingen, niet in de binnenlandse politieke strategie van de CCP.
2.2 Moeilijkheden Bij de bespreking van de EU-China handelsrelaties mag echter niet worden voorbijgegaan aan zaken die de samenwerking kunnen fnuiken. China en de EU hebben op vele vlakken een verschillende mening. Een belangrijke oorzaak is dat beide zich in een heel ander stadium van economische groei bevinden, waarbij China afwisselend haar status als ontwikkelingsland en wereldspeler gebruikt om bepaalde privileges te verkrijgen (Men & Balducci, 2010). Een ander, reeds aangehaald probleem is dat China de EU niet erkent als een strategische partner, en dat de EU zichzelf nog niet consequent ziet als een eenvormige wereldspeler. Hieronder wordt kort ingegaan op enkele pijnpunten in de handelsrelatie tussen China en de EU, die zwaar wegen het strategisch partnerschap: het nog steeds geldende wapenembargo, het al dan niet verkrijgen/verlenen van marktstatus, en de problematiek rond overheidsbestedingen. De problemen rond de bescherming van intellectuele eigendomsrechten en de waarde van de Chinese wisselkoers worden in een later stadium besproken.
2.2.1 Het Chinees wapenembargo Het gewelddadig neerslaan van de studentenprotesten op het Tiananmenplein in 1989 werd internationaal sterk veroordeeld (Yixiong, 2011). De Europese Raad besliste toen om een handelsembargo tegenover China in te stellen, en deze te laten gelden tot wanneer China de standaard mensenrechten nakwam. Er werden tevens enkele economische sancties getroffen, die
17
twee jaar later werden opgeheven. Het wapenembargo geldt tot op vandaag, en blijkt een zwaar struikelblok in de onderhandelingen over het strategisch partnerschap: de EU is niet eensgezind over de kwestie, en voor China blijven de relaties onderkoeld zonder de ophef van het embargo. Het kamp vertegenwoordigd door Duitsland en Frankrijk zijn voor de opheffing van het embargo, dat ze eerder als symbolisch beschouwen, en zijn van mening dat de kwestie niet in de weg mag staan van een strategische relatie met China. Op zich is het wapenembargo niet bindend, en kan elke lidstaat het anders interpreteren. Er is juridisch geen sprake van een embargo, maar politiek van een restrictie. Dit is te merken aan het feit dat er weldegelijk een beperkte handel in wapens is tussen enkele EU-lidstaten (Frankrijk, Italië en het VK) en China (Yixiong, 2011). Dit is mogelijk omdat het handelsembargo niet specifiek stelt wat onder het embargo valt. Een oplossing voor het probleem zou zijn om het embargo op te heffen, en een globale gedragscode in te stellen die geldt voor alle landen. Op deze manier kan er per geval worden nagegaan of export van wapens en militaire varia toegelaten kan worden. Toch zijn er verschillende obstakels die er voor zorgen dat het embargo vandaag nog steeds geldt (Yixiong, 2011). Het Europees Parlement blokkeert deze opheffing, en de Amerikaanse overheid heeft schrik voor een militaristisch China. Dit zorgt er voor dat de Europese Raad deze beslissing nog niet heeft genomen. Toch blijft de kwestie zwaar wegen op de ontwikkeling van het strategisch partnerschap.
2.2.2 China en de status van markteconomie China wordt door haar belangrijkste handelspartners – inclusief de EU – niet erkend als een markteconomie (Green, 2004). De EU brengt een hele waslijst met punten naar voor waaruit moet blijken dat China geen markteconomie is: de grote staatsinmenging, de gebrekkige faillissementsprocedure, het misbruik rond intellectuele eigendomsrechten, enzovoort. De politieke reden voor de niet-herkenning is dat Chinese goederen veel moeilijker zouden kunnen tegengehouden worden via de anti-dumping procedure. Om dit te begrijpen, moet deze procedure kort worden toegelicht. Wanneer een dumping-procedure wordt opgestart tegen een land met status van markteconomie (SME), worden de binnenlandse prijzen van beide landen vergeleken om uit te maken of er sprake is van dumping (Van Den Bossche, 2005). Maar indien een land geen SME heeft, zoals China, worden de prijzen vergeleken met de prijzen van een “analoog land”. Dit wil zeggen, een land met een vergelijkbare economie. Deze vergelijking kan echter op verschillende
18
manieren gebeuren. Zo is het reeds gebeurd dat China door de Commissie vergeleken werd met Brazilië, Mexico of de VS. Dit heeft uiteraard gevolgen voor uitkomst van de procedure, aangezien de arbeidskosten in China veel lager liggen dan deze in de VS, en er dus sneller sprake zal zijn van dumping. China vecht reeds jaren voor de toekenning van SME – hoewel ze bij de toetreding tot de WHO akkoord ging om erkend te worden als een niet-markteconomie en ontwikkelingsland. Ook met geduld zal China de SME bereiken: in 2016 wordt het automatisch toegekend, in overeenstemming met het WHO-recht. De belangrijkheid van de kwestie wordt geïllustreerd door het feit dat het hoogste politieke niveau er zich mee inlaat. Zo stelde Chinees premier Wen Jibao in september 2011 dat de EU de toekenning van SME moeten situeren in het geheel van de EU-China relaties, waarmee Wen bedoelt dat het strategisch partnerschapsakkoord wel eens schade zou kunnen ondervinden indien de EU de SME niet snel toekent (Wu, 2011). De EU argumenteert dat ze zich aan het voorbereiden is, en dat het enkel een kwestie is van technische zaken. Het lijkt er op dat de EU zich protectionistisch gedraagt in naam van de handelsliberalisatie.
2.2.3 Overheidsaanbestedingen De kwestie rond overheidsbestedingen is een gecontesteerd onderwerp gezien de neiging van overheden om bij overheidsaanbestedingen nationale ondernemingen te bevoordelen ten nadele van meer competitieve buitenlandse bedrijven (WHO, 2012a). Toch is het voordelig om die leverancier te kiezen die de overheidsaanbesteding kan uitvoeren met de beste prijskwaliteitsverhouding. Gezien de terughoudendheid van overheden om dit unilateraal aan te pakken ging in 1996 onder het WHO-regime het akkoord omtrent overheidsbestedingen (Government Procurement Agreement, GPA) van kracht (WHO, 2012b). De EU is lid van het akkoord, en China is sinds 2002 aan het onderhandelen om toe te treden. Daarbij zal China haar regelgeving in lijn moeten brengen met het GPA. De EU heeft zich geëngageerd om China in deze toetreding te steunen (Europese Commissie, 2010a). De spanning tussen de EU en China omtrent overheidsinvesteringen loopt op omdat China nog steeds haar markt niet wil openen om Europese leveranciers Chinese openbare aanbestedingen te laten uitvoeren terwijl dit omgekeerd wel gebeurt. Op deze manier verliezen Europese bedrijven vele contracten. In maart 2012 werd bekend dat de Commissie aan het onderzoeken is hoe het de lidstaten middelen kan geven om buitenlandse leveranciers te verhinderen in te tekenen voor overheidsbestedingen (Vogel, 2012). Daarmee wil de Commissie China onder druk zetten om haar markt te openen. De toekomst zal uitwijzen hoe China
19
vorderingen zal maken bij de toetreding tot het GPA, en op welke manier de Europese “boycot” hierbij zal bijdragen.
3 Samenvattend Via de drie termen “instituties, belangen en ideeën” kan de relatie tussen de EU en China mooi samengevat worden. Wat betreft instituties is de CCP gebrand op het behouden van haar legitimiteit, die gestoeld is op economische prestaties, en gaat ze prat op haar soevereiniteit: geen andere mogendheid heeft zich in te laten met de Chinese gang van zaken. Hieruit volgt dat de CCP voorstander is van nauwere relaties met de EU, maar dat deze in het verlengde moeten liggen van haar binnenlandspolitieke doelstellingen, en dus niet moeten handelen over mensenrechten en democratie. Daarin zal de partij steeds assertiever worden en haar economische macht verder uitspelen. De Europese Unie aan de andere zijde, is steeds op zoek naar nieuwe opportuniteiten om haar economische prestaties te verbeteren (zie Europa 2020strategie), uit te groeien tot een actor in de wereldpolitiek, en haar waarden en normen te verspreiden op allerhande manieren. Daarom zal de EU China stimuleren om verder te gaan met de onderhandelingen over het strategisch partnerschap, inclusief open handelsrelaties. Terwijl de Europese Raad eerder focust op economische en geostrategische belangen, wijst het Europees Parlement op de gebrekkige mensenrechten en democratie in China. Samen met onenigheid tussen de lidstaten leidt dit tot immobiliteit en zwakte, wat de Chinese beleidsmakers doet besluiten dat de EU de boot heeft gemist, en haar vel duur zal moeten verkopen. Er wordt steeds meer opgemerkt dat de EU en China maar weinig gemeenschappelijke doelstellingen hebben: intensifiëren van de handelsstromen en het opbouwen van een multipolaire wereldorde. Het laatste betreft vooral balancing tegen de macht van de VS, een realistisch uitgangspunt. Terwijl de intensifiëring van de handelsrelaties eerder duidt op liberalisme. De tegengestelde belangen zijn talrijker: mensenrechten, democratie, klimaat en milieu, intellectuele eigendomsrechten, markttoegang, SME, enzovoort. Toch pogen beide naar elkaar toe te werken via handelsakkoorden en het recente strategische partnerschap. Daarnaast werken ze samen in internationale fora, zoals het Internationaal Monetair Fonds, de WHO en de G20. Het is constant zoeken naar een balans tussen gelijklopende en tegenstrijdige belangen. De tijd zal uitwijzen naar welke kant de balans zal overslaan. Ook de respectieve ideeën die de EU en China er op na houden zijn niet complementair. In China heerst de idee van de sociale markteconomie. Sterke staatsbedrijven krijgen bij zowat
20
alles voorrang: overheidsbestedingen, subsidies, export, enzovoort. Buitenlands kapitaal is welkom in de regio’s die er speciaal zijn voor opgesteld: speciale economische zones. De overheid stuurt het economisch proces niet op dezelfde manier zoals bij een planeconomie, maar houdt de touwtjes stevig in handen. In de Europese Unie daarentegen heerst de mantra van neoliberalisme. De staat hoort enkel dat te doen waarin de markt faalt, op een beperkte manier. De slagzin is vrije concurrentie. Staatsbedrijven en monopolies zijn of worden afgebouwd, en de markten zijn quasi vrij voor internationale handel. Het spreekt voor zich dat beide ideeën frontaal met elkaar botsen. Dit zet een grote rem op de onderlinge relaties, kost veel diplomatieke moed, en betekent een verlies aan ambitie om bruggen te bouwen. Iets wat veel minder het geval is met relaties tussen de EU en Canada of China en Rusland. Deze obstakels betekenen niet dat de EU en China niet investeren in hun relaties, maar daarentegen veel geduld aan de dag brengen om elkaar beter te begrijpen. Reden zijn de grote economische belangen die beide hebben bij een nauwere samenwerking, wat volgende twee delen zullen illustreren, met nadruk op de voordelen voor de EU.
21
Deel 2:
Handel en wederzijdse investeringen Zoals reeds in de inleiding vermeld werd, valt de handelsrelatie3 tussen de EU en China uiteen in twee categorieën: handel en wederzijdse investeringen. Dit deel zal dan ook beide zaken apart analyseren. Ten eerste wordt de handel tussen de Europese Unie en China, zowel vanuit de theorie als de praktijk bestudeerd. De handelsstromen worden verklaard, net zoals de huidige invoertarieven en wisselkoersen. Ten tweede zullen de wederzijdse EU-China investeringen worden onderzocht: de evolutie, oorzaken en kenmerken worden grondig besproken. Deel 2 van de masterproef geeft de lezer een goed inzicht in de EU-China handelsrelaties. Dit inzicht is nodig om in deel drie van de masterproef na te gaan welke impact deze handelsstromen en investeringen hebben op de Europa 2020-doelstellingen.
I. HANDEL 1 EU-China handel volgens de theorie In de economische literatuur zijn er grofweg drie stromingen die internationale handel verklaren: de (neo)klassieke, productiecyclus en moderne handelstheorie. Elk van deze theorieën zullen hier kort toegelicht en toegepast worden voor de verklaring van de EU-China handelsstromen. Gecombineerd kunnen deze theorieën een realistische verklaring bieden voor de toenmalige, huidige en toekomstige handelsstromen.
1.1 Neoklassieke handelstheorie De kern van de neoklassieke handelstheorie is het aantonen van het nutsmaximaliserend effect van internationale handel. In tegenstelling tot het economisch evenwicht in een gesloten 3
In deze masterproef wordt met handelsrelaties tevens de investeringsstromen bedoeld.
22
economie, heeft het evenwicht in een open economie het kenmerk dat binnenlandse productie en binnenlandse consumptie verschillen. Eenvoudig gesteld kunnen producenten meer verdienen dankzij export, en kunnen consumenten meer goederen kopen dankzij import (Cuyvers, Embrechts, & Rayp, 2002). Het totaal gestegen inkomen levert een hoger welvaartsniveau op voor het land4. Dankzij internationale handel kunnen landen zich specialiseren in de productie van goederen en diensten waar men een comparatief voordeel in heeft. De term comparatief voordeel is afkomstig van de klassieke econoom Ricardo. Met comparatief voordeel wordt bedoeld dat een land “beter” (lees: relatief goedkoper) is in het maken van een goed ten opzichte van een ander goed, dankzij de aanwezigheid van productiefactoren arbeid, kapitaal of milieu (WHO, n.b.). Dit comparatief voordeel zorgt volgens het Heckscher-Ohlin-theorema dat “een land het product zal exporteren dat relatief intensief gebruikt maakt van de productiefactor waarover het overvloedig beschikt, en het product zal importeren dat intensief gebruikt maakt van de productiefactor die er relatief schaars is” (Cuyvers et al., 2002:74). Het schoolvoorbeeld zijn de zuidelijke Europese landen die een comparatief voordeel hebben in het verbouwen van wijn, en dus best veel middelen reserveren voor de productie van wijn. De productie die overblijft na de binnenlandse consumptie kan dan internationaal geruild worden met goederen die het land niet op de best mogelijke manier kan produceren. Zo ontstaat internationale handel volgens de (neo)klassieke handelstheorie. Deze theorie voorspelt dat China – dat overvloedig beschikt over de productiefactor goedkope arbeid – zich zal specialiseren in de productie van goederen die hiervan relatief intensief gebruik maken. Om dit na te gaan wordt de export van China naar de EU van dichtbij bekeken. Tabel 2 geeft de Chinese export naar de EU per productgroep (uitgedrukt in waarde) weer voor de jaren 2006, 2008 en 2010. In 2010 bestond meer dan 96% van de export van China naar de EU uit fabricaten, waarvan de helft machines en transportbenodigdheden: dit zijn onder andere computers, televisies, radio’s, wagens en onderdelen van deze opgesomde zaken 5. Slechts 13% van de Chinese exportfabricaten naar Europa betreft textiel en kleding – de notatie in waarde is deels verantwoordelijk voor dit lage cijfer. 20% van de exportfabricaten worden geklasseerd onder “overige”, en omvatten onder andere keukenovens, koelkasten, pompen en onderdelen van deze opgesomde zaken. De cijfers voor 2006 en 2008 zijn procentueel ongeveer hetzelfde. In absolute waarde daarentegen is er een sterke stijging waar te nemen. 4
Men kan zich de vraag stellen in welke mate de welvaartstijging verdeeld wordt tussen de productiefactoren in het land, en tussen de landen onderling. Het valt echter niet in het bestek van deze masterproef om hier op in te gaan. 5 Voor de goederen onder de verschillende categorieën zie VN (2012)
23
Tabel 2: Chinese export naar de EU per productgroep (2006, 2008, 2010)
Bron: Eurostat (2010a), EU bilateral trade and trade with the world, China
Tabel 3: Europese export naar China per productgroep (2006, 2008, 2010)
Bron: Eurostat (2010a), EU bilateral trade and trade with the world, China
24
Het is duidelijk dat deze exportgoederen een arbeidsintensieve productie vergen, wat intuïtief bewijs is voor de neoklassieke handelstheorie. Klopt deze theorie tevens voor de Europese exporten naar China? Op basis van de theorie zou men verwachten dat de EU – dat overvloedig over de productiefactor kapitaal (zowel menselijk als fysiek) beschikt – zich zal toeleggen op de productie en export van goederen die hiervan relatief intensief gebruik maken. Tabel 3 geeft de Europese export naar China per productgroep (in waarde) weer voor de jaren 2006, 2008 en 2010. In 2010 betreft 86% van deze exporten (zoals bij China) fabricaten. Twee
derde
hiervan
bestaat
(opnieuw
net
zoals
bij
China)
uit
machines
en
transportbenodigdheden. De verdeling binnen deze categorie is evenwel verschillend als bij de Chinese exporten naar de EU. De helft is geklasseerd onder overige fabricaten, en omvat onder andere industriële machines, vliegtuigen en onderdelen hiervan (naast de goederen opgesomd onder Chinese exporten onder deze categorie). Een derde van de overige fabricaten betreft transportbenodigdheden, inclusief wagens, vrachtwagens, bussen, treinen, boten en onderdelen hiervan. Opnieuw is de productverdeling doorheen de jaren quasi niet veranderd. De verhandelde waarde daarentegen is steeds sterk toegenomen. Uit tabel 3 kan evenwel niet duidelijk opgemaakt worden om welke goederen het precies gaat. In de categorie “machines en transportbenodigdheden” zitten zowel televisies (iets wat we met Chinese productie associëren) als industriële machines (iets wat we met Duitse productie associëren). Tabel 4 geeft de globale handelsbalans weer voor de EU voor de categorie “machines en transportbenodigdheden” en “allerhande fabricaten” 6 . Uit deze tabel volgt duidelijk dat de EU een sterk overschot heeft wat productie betreft dat nood heeft aan veel technologie en kennis (menselijk kapitaal) – bijvoorbeeld energieopwekkende machines – terwijl de EU een groot tekort kent wat productie betreft waar weinig menselijk kapitaal voor nodig is, maar veel handenarbeid – bijvoorbeeld computers. Daarom kan uit tabel 3 en 4 de conclusie getrokken worden dat de EU goederen exporteert naar China die meer kennis, technologie en (menselijk) kapitaal vergen. Opnieuw wordt de neoklassieke handelstheorie intuïtief bevestigd.
6
Deze tabel die de handelsbalans van de productgroep weergeeft, handelt over de globale balans, en niet over de balans tegenover China. Dit werd gekozen om duidelijk te zien waar de comparatieve sectoren zich bevinden, om tot een betere conclusie te kunnen komen.
25
Tabel 4: Handelsbalans EU voor productgroep "machines en transportonderdelen" en “allerhande fabricaten” (2009)
Bron: Eurostat (2010b), External and intra-EU trade - statistical yearbook, p55
Naast handel in goederen vindt er uiteraard handel in diensten plaats. De dienstensector is de grootste sector in de EU, zowel in termen van toegevoegde waarde, als in termen van werkgelegenheid (Eurostat, 2008a). Ter illustratie: in 2008 stelde de dienstensector in de EU meer dan 76 miljoen personen te werk, en is zo met voorsprong de grootste werkgever. Daartegenover staat de Chinese dienstensector. Deze is ontluikend, en zit nog niet aan zijn potentieel (Judge, 2005). De achterstand is te wijten aan de focus op industrie, en de lang gebleven barrières betreffende handel en investeringen in de sector. Tevens zijn er hervormingen die de sector liberaliseren, maar verdere hervormingen zijn nodig. Uitgaand van de theorie van comparatieve voordelen verwacht men dat China met haar ontwikkelende sector
26
meer diensten in- dan uitvoert. Daarnaast kan men verwachten dat de EU met haar sterk ontwikkelde dienstensector meer uit- dan invoert. Tabel 5 gaat deze verwachtingen na.
Tabel 5: Handel in diensten tussen de EU en China (2006-2010, miljard euro)
Bron: Eurostat (2012b), EU international trade in services: Exports, imports and balance by partner zone
Tabel 5 bevestigt de theorie. Wat betreft de handel in diensten heeft de EU een positief handelsoverschot. De toename van dit overschot op vijf jaar is enorm, een stijging met maar liefst 195%. Het is duidelijk dat er een groot potentieel zit in de Chinese dienstensector. De diensten waarbij de EU meer importeert dan exporteert zijn toerisme, cultuur en verzekeringen (Eurostat, 2010f). Technologische vooruitgang heeft een invloed op de verdeling van de productiefactoren, en dus op internationale handel. Als Europese en Chinese beleidsmakers beslissen om meer in te zetten op menselijk en fysiek kapitaal, stelt de neoklassieke handelstheorie dat technologischintensieve productie zal stijgen ten koste van de arbeidsintensieve productie (Cuyvers et al., 2002). Indien de extra productie zich manifesteert in de exportsector (de sector met een comparatief voordeel), dan zal dat land meer van deze producten kunnen exporteren. Indien de extra productie zich voordoet in de sector waar het comparatief voordeel niet geldt, dan zal het land minder van dit product moeten importeren. Bijgevolg kan men verwachten dat China minder zal importeren uit de EU als China zich technologisch verder ontwikkelt. De Chinese overheid heeft de doelstelling vooruitgeschoven om tegen 2020 2,5% van het bruto binnenlands product (bbp) te spenderen aan onderzoek en ontwikkeling (O&O): sinds 1999 groeien de Chinese investeringen in O&O jaarlijks met 20% (SYNC, n.b.), en in 2006 investeerde China voor de eerste keer meer in O&O dan Japan (OESO, 2006). Enkel de VS blijft China voor. Dit is evenwel nodig, gezien het lage vertrekpunt van China’s O&O. De neoklassieke handelstheorie heeft een verklarende waarde, maar tevens tekortkomingen. Op basis van deze theorie zou men verwachten dat Europa en China hun comparatieve
27
voordelen uitbuiten, en er zich volledig in specialiseren. Dit gebeurt echter niet. Beide produceren auto’s, geneesmiddelen, meubels, enzovoort. Bovendien is het overgrote deel van de internationale handel afkomstig van handel tussen industrielanden – landen met eenzelfde verdeling van productiemiddelen – in plaats van handel tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden.
1.2 Imitatie-gapmodel en productcyclusmodel Deze twee modellen bekijken de situatie op een tijdschaal, en gaan minder uit van comparatieve voordelen als stuwkracht voor internationale handel. Het imitatie-gapmodel stelt dat internationale handel start bij de productie van een nieuw goed in land A (Cuyvers et al., 2002). Dit nieuwe product is ontstaan dankzij technologische vooruitgang, wat afhankelijk is van het ondernemingsklimaat, overheidsbeslissingen, kwaliteit van het onderwijs, en dergelijke meer. Land A exporteert wanneer in het buitenland een vraag ontstaat naar dit product, dat enkel wordt geproduceerd in land A. Omdat het een zekere tijd in beslag neemt vooraleer een nieuwe technologie kan overgenomen worden door bedrijven in andere landen (ontwikkelingskosten, patenten, ...) kan deze situatie een tijd duren. Daarom zal de export in land A van dit nieuwe product drie fases kennen: een opbouwende fase (consumenten wereldwijd maken kennis met het nieuwe product), de maximalisatiefase (consumenten die het product willen kopen doen dit en land A is nog steeds de enige producent), en de afbouwende fase (in andere landen beginnen bedrijven hetzelfde product, of een volwaardig substituut te produceren waardoor de export van land A afneemt). Dit model kan echter niet verklaren waarom de productie van het nieuwe goed in het land van ontwerp moet gebeuren. Via de huidige internationale structuren is het perfect mogelijk om een product elders te produceren om de productiekosten te drukken. Het productcyclusmodel kan dit wel verklaren (Cuyvers et al., 2002). In de eerste fase van de productie van een innovatief product staat de technologie nog niet op punt, waardoor de productie best dichtbij gebeurt, onder toezicht van hoogopgeleide personen die betrokken waren bij het innovatieproces. Eens de productie meer gestandaardiseerd wordt, kan de productie met meer arbeidsintensieve productiemodellen in lageloonlanden gebeuren. Deze cyclus weerspiegelt de in- en uitvoerstromen van dit product over een bepaalde tijdsperiode. Deze twee modellen kunnen worden toegepast op de EU-China handelsstromen. De EU bezit als
ontwikkelde
economie
(voorlopig
nog)
meer
kennis,
technologie,
onderwijs,
investeringsbescherming, enzovoort, dan China als ontwikkelingsland. Men kan bijgevolg veronderstellen dat technisch innovatieve machines, geneesmiddelen, software en dergelijke vooral in Europa ontwikkeld worden, en vervolgens uitgevoerd. Indien nodig gebeurt de
28
productie in de EU, indien mogelijk elders op een goedkopere manier. Eens zo’n product meer gestandaardiseerd wordt, en patenten vervallen, kunnen ook andere bedrijven in de wereld een soortgelijk product ontwikkelen en produceren. Dit zou verklaren waarom China nieuwere hoogtechnologische, innovatieve producten vanuit de EU importeert, terwijl de EU gestandaardiseerde goederen vanuit China importeert. Uiteraard hoeft deze situatie niet eeuwig te duren. Op een bepaald moment kan de beweging omdraaien, en kan er in China een product ontwikkeld worden waar men in Europa en het westen in het algemeen geen substituut van kent. Deze twee modellen bieden interessante inzichten, maar hebben niet de ambitie de hele internationale handel te verklaren. Andere, meer uitgewerkte theorieën zijn daarvoor nodig.
1.3 Moderne handelstheorie Gezien de tekortkomingen van de neoklassieke handelstheorie, stelde de moderne handelstheorie dat de verklaring van internationale handel niet enkel loopt via comparatieve voordelen, maar ook via schaalvoordelen die enkel benut kunnen worden bij een massaproductie (Cuyvers et al., 2002). Internationale handel laat specialisatie toe om schaalvoordelen te benutten, terwijl er een rijke variëteit aan producten blijft: elk land produceert een deel van het productgamma gewenst door de consument. Voor ontwikkelingslanden zoals China betekenen deze schaalvoordelen een grote drempel (Cuyvers et al., 2002). Zij waren vooral gespecialiseerd in landbouw, wat weinig ontwikkeling met zich meebrengt. Indien men zelf afgewerkte producten zou willen produceren en exporteren, wordt men evenwel onmiddellijk geconfronteerd met een locked-in-situatie: de schaalnadelen kunnen zodanig hoog zijn, dat een ontwikkelingsland er nooit in slaagt om het product efficiënt te produceren. De sector zou dan moeten beschermd worden van internationale handel of ondersteund worden door de overheid, wat geen ideale situaties zijn en enkel tijdelijk mogelijk is. Om deze reden is het voor ontwikkelingslanden zeer moeilijk om uit de landbouwsector te treden. China heeft dit patroon kunnen doorbreken door volop op zware industie in te zetten, dankzij de specifieke Chinese karaktiristieken en hervormingen. Ook deze verklaring via schaaleffecten heeft zijn tekortkomingen, men zou immers verwachten dat elk land zich in een heel specifieke niche zou specialiseren: België in famaceutische producten, Duitsland in wagens en China in textiel. Dit is echter niet het geval. Landen wisselen vergelijkbare goederen met elkaar uit. Handelstheorieën die rekening houden met variëteiten duiden op het feit dat de consument een voorkeur heeft voor verschillende varianten van één product (bijvoorbeeld met betrekking tot computers verkiezen consumenten
29
de keuze tussen desktops, laptops, notebooks, tablet-pc’s, enzovoort boven één model). Hierdoor kunnen schaalvoordelen niet optimaal benut worden (Cuyvers et al., 2002). Ondernemingen die één variëteit produceren zijn monopolist binnen hun variëteit, maar hebben concurrentie van andere variëteiten aangezien elke variëteit een (onvollledig) substituut is van de andere7. Opdat de consument zijn nut kan maximaliseren zullen verschillende variëteiten tussen de landen worden verhandeld. Deze theorie is vooral van toepassing tussen industrielanden zoals Japan, Europa en de VS. Voor de EU-China handel is de theorie minder toepasbaar. China is de fabriek van de wereld, waar voornamelijk wordt geproduceerd wat in het westen wordt ontworpen. Chinese variëteiten van westerse producten worden nog niet of weinig naar het westen geëxporteerd. Toch is deze theorie het bespreken waard om de toekomst van de EU-China handel beter in te schatten. Eens Chinese producten (Made by China in plaats van Made in China) de westerse kwaliteit kunnen benaderen en de consument kunnen overtuigen, kan er een ruil ontstaan tussen bijvoorbeeld Europese en Chinese wasmachines, auto’s, computers, enzovoort. Dit is momenteel nog niet het geval.
1.4 Samenvattend Wanneer deze drie theorieën naast elkaar worden gelegd ter verklaring van de handelsstromen tussen Europa en China, kan het volgende worden gesteld: -
Producten worden in de EU ontwikkeld en geproduceerd. De EU exporteert indien er Chinese vraag is naar het product. De vraag naar Europese (luxe)goederen zal toenemen naarmate de Chinese bevolking een hoger inkomen geniet;
-
Voor vele goederen kan, eens de productiemethode is gestandaardiseerd, de productie plaatsvinden in een laagloonland, zoals China. Vanaf dat moment draait de handelsstroom om: China exporteert naar de EU. Echter, machines en onderdelen nodig voor de productie worden van de EU naar China verscheept;
-
De Chinese economie groeit en ontwikkelt zich, terwijl Chinese bedrijven hoogwaardige producten beginnen af te leveren die kunnen concurreren met de westerse. Op dat moment kan er ruil plaatsvinden tussen variëteiten van hetzelfde product, bijvoorbeeld een Duitse wagen tegen een Chinese.
Door op deze manier de drie theorieën te combineren kan men alle aspecten van de EUChina-handelsstromen verklaren. Toch zijn er enkele zaken nog niet besproken, die nochtans 7
De veronderstelling van perfecte concurrentie, zoals gepostuleerd in de (neo)klassieke handelstheorie, wordt hier verlaten.
30
een cruciale impact hebben op de EU-China handel. Zo hebben de Chinese hervormingen sinds 1978 er voor gezorgd dat China zich kon ontwikkelen als exportland. In deze rol heeft China zich gespecialiseerd met de toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie. Een ander heikel punt is de onderwaardering van de Chinese munt. Een appreciatie zou Europese export naar China stimuleren. Op deze en andere zaken wordt in de volgende paragraaf ingegaan.
2 EU-China handel in de praktijk Deze paragraaf gaat dieper in op de concrete EU-China-handelsstromen. Zijn deze stromen steeds zo groot geweest, of is een evolutie waar te nemen? Welke goederen en diensten worden het meest verhandeld? Bestaan er hoge tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen die verdere toename van de handel verhinderen? Wat was de invloed van de toetreding van China tot de WHO, en wat is de relatie tussen de handelsstromen en de Chinese wisselkoerspolitiek?
2.1 Evolutie en kenmerken van de handelsstromen De evolutie van de handelsstromen tussen de EU en China hebben een ongelofelijk verloop gekend. Vóór de hervormingen in 1978 was China een gesloten economie die hamerde op lokale zelfvoorziening, waardoor handel met Europa quasi onbestaande was (Watkins & Xiaoling, 1999). Met de Chinese hervormingen vanaf werd bilaterale handel tussen WestEuropese landen en China mogelijk: in 1978 en 1985 werden handelsakkoorden gesloten8, en in 1980 werd China zelfs toegelaten onder het Algemeen Systeem van Preferenties van de Europese Economische Gemeenschap, ook al was China geen WHO-lid (EU ISS, 2006). Als gevolg namen de handelsstromen in deze jaren sterk toe (Tabel 6). Tussen 1979 en 1986 verdubbelde de handelsstroom, en tegen 1990 verviervoudigde deze zelfs. Het handelsdeficit van de Europese landen werd snel zichtbaar, en bleef toenemen. Deze sterke toename voedde de vrees voor een overspoeling van Chinese producten, wat leidde tot de opheffing van het Algemeen Systeem van Preferenties (ASP) voor China. Toch hield dit niet tegen dat in 2005 de EU de grootste afzetmarkt van China werd, en China de tweede grootste afzetmarkt van de EU (China.org.cn, 2005; EU Observer, 2005). De toetreding van China tot de WHO heeft hier een groot aandeel in (zie 2.2). De Chinese export naar de EU steeg tussen 2003 en 2008 jaarlijks met gemiddeld 18%, terwijl de Europese export naar China tussen 2004 en 2008 met 65% is toegenomen (Europese Commissie, 2009). De grootste exporteurs naar China onder de EU-lidstaten in 2010 waren Duitsland (47%), Frankrijk (10%) en Italië (8%) (Eurostat, 8
Merk op dat door de spanningen in de Koude Oorlog de diplomatieke toenadering beperkt bleef tot handelsrelaties (EU ISS, 2006).
31
2010f). De grootste importeurs in 2010 waren Duitsland (23%), Nederland (17%) en het VK (13%). Nederland, het VK en Italië hebben het grootste deficit ten opzichte van China.
Tabel 6: Handelsstromen tussen de EG/EU en China (1979-1996, miljarden dollar)
Bron: Watkins & Xiaoling (1999), tabel 1
De ontleding van de handelsstromen werd reeds besproken bij de verklaring van de EUChina handelsstromen. Hier wordt kort herhaald voor het jaar 2010 (Eurostat, 2010f): de EU had een overschot ten opzichte van China in primaire producten, chemicaliën, en hoogtechnologische machines. De grootste tekorten zijn te vinden bij wagens en gefabriceerde producten. De handel in diensten blijft beperkt: slechts 3% van de extra-EU-handel in diensten gebeurt met China. Zoals hierboven vermeld is de EU een netto-exporteur van diensten, vooral in de communicatie-, constructie-, financiële, ICT- en business-sectoren. Enkel in de transport-, verzekerings- en culturele sectoren was de balans negatief voor de EU in 2010. Nu de evolutie van de ex- en importen verduidelijkt zijn, wordt er dieper ingegaan op twee elementen die deze evolutie mede kunnen verklaren: (niet-)tarifaire belemmeringen en de wisselkoers.
32
2.2 Wereldhandelsorganisatie en importtarieven De toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie in 2001 – wat een grote stap in China’s integratie tot de wereldeconomie betekende – verliep niet van een leien dakje. China werd pas na 15 jaar onderhandelen lid van de WHO, de langste toetredingsprocedure tot nu toe (Farah, 2006). Dit illustreert de complexiteit van de Chinese toetreding. Elementen die de zaak bemoeilijkten waren de economische grootte van China, de grote rol van de staat in de economie, het gebrekkige respect voor intellectuele eigendomsrechten en de lage markttoegang (Anderson, 1997). De laatste stap van elk toetredingsproces impliceert bilaterale onderhandelingen, in dien verstande dat akkoorden volgens het principe van de meest-begunstigde-natie worden veralgemeend naar alle leden (Farah, 2006). China stapte in de onderhandelingen om drie zaken te bekomen (Algieri, 2002): Ten eerste wou China via de WHO een goede toegang krijgen tot buitenlandse markten aan MBN-tarieven om de exporten te kunnen opdrijven. Ten tweede hamerde China er op dat het wou onderhandelen als ontwikkelingsland, wat door verschillende partijen moeilijk lag. En ten derde wou het erkend worden als een belangrijke economie, en dus de mogelijkheid hebben om de WHO zelf mee vorm te geven. Deze drie punten heeft China inderdaad binnengehaald. Enerzijds omdat de partijen begrepen dat het niet verstandig is om China te blijven isoleren, en anderzijds omdat met de toetreding ook de Chinese markt opende voor de andere WHO-leden. De onderhandelingspositie van de EU in de onderhandelingen moeten gezien worden in relatie met de positie van de VS (Algieri, 2002). Zowel de EU als de VS wachtten op elkaar vooraleer toegevingen tegenover China te doen. Nadat de VS in 1999 een akkoord had met China over de toetreding, verhoogde de druk op de EU om ook snel tot een akkoord te komen, dat bovendien verder ging dan het VS-China akkoord. Voor de EU was het handig dat verschillende zaken dankzij het VS-China akkoord reeds uitgeklaard waren. Toch bleef de balans tussen toegeven en verkrijgen moeilijk. De EU-aanpak verschilde van de VS-aanpak in die mate dat de EU meer flexibiliteit aan de dag wou brengen omdat ze besefte dat China zich nog volop in haar transitiefase bevindt (Algieri, 2002). Dit wil echter niet zeggen dat de EU geen zware eisen op tafel legde: transparantie in handelspraktijken, verwijdering van quota’s, opening van de dienstensector, het respect voor intellectuele eigendomsrechten, en andere. De Europese onderhandelaars hebben volgende zaken verkregen (DG Handel, n.b.):
33
-
Op 150 producten, variërend van whiskey tot bouwmaterialen is een bijkomende importtariefvermindering van 40% bekomen, zodat het gemiddelde tarief van 18% naar 10% viel;
-
Voor quota’s van bepaalde goederen werden overgangsmaatregelen ingevoerd, en voor andere goederen verdwijnen de quota’s onmiddellijk na de toetreding;
-
China beloofde om verschillende sectoren (olie-, zijde- en meststoffen) te liberaliseren, zodat Europese exporteurs niet enkel via de erkende staatsbedrijven moeten passeren;
-
Betreft de dienstensector zal China haar telecommunicatiesector geleidelijk aan liberaliseren, en beperkte buitenlandse spelers toelaten. Bij de toetreding hebben zeven Europese spelers een licentie gekregen in de verzekeringssector. Ook in diverse andere dienstensectoren (distributie, bank, toerisme, …) heeft China toegevingen gedaan;
-
Verschillende investeringsrestricties werden opgeheven, zoals in de auto-industrie.
Belangrijke punten die tot op vandaag gevoelig en onvolledig blijven betreffen overheidsbestedingen, handelsverstorende maatregelen, nationale behandeling, naleving van intellectuele eigendomsrechten, antidumping, en dergelijke. Deze punten creëren spanningen tussen beide, en kunnen resulteren in handelsgeschillen die voor de Dispute Settlement Body (DSB) worden gebracht: er zijn reeds zes zaken geweest voor de DSB waarbij China en de EU tegenover elkaar stonden (Wouters & Burnay, 2011). Deze fricties zijn een logisch gevolg van de structurele veranderingen in de geglobaliseerde wereld. In 1990 telde de G7 nog voor 55,8% van de wereldeconomie. In 2010 was dit gedaald tot 40,1%, ten voordele van de BRIC-landen. China zelf kende een 9%-toename, wat immens is op tien jaar tijd. Deze snelle veranderingen creëren onevenwichten in de bestaande machtsverdeling, en zetten druk op bestaande structuren. Ook binnen de Doha-ronde bestaat er spanning tussen China en de EU. De basis van deze spanningen is het feit dat beide partijen zich niet kunnen vinden bij de rol die de ander speelt, en die van de ander verwacht wordt (Wouters & Burnay, 2011). Zo zou de EU graag hebben dat China meer op de voorgrond treedt, en samen met de andere BRIC-landen het voortouw neemt in de Doha-ronde. China speelt deze rol echter niet. China heeft veel opgegeven tijdens de toetredingsonderhandelingen,
en
blijft
liever
op
de
achtergrond
omdat
andere
ontwikkelingslanden op hun hoede zijn voor goede Chinese intenties. Deze spanningen zijn een rem op de verdere ontwikkeling van goede bilaterale relaties. De handel binnen de WHO tussen de EU en China wordt geregeld volgens het principe van meest-begunstigde-natie. Bij de Chinese toetreding bij de WHO was het gemiddelde importtarief in China 15,3% (China Daily, 2011). Dit is in 2010 gedaald tot 9,8%. En de daling
34
gaat nog verder, want op één januari 2012 heeft China voor 730 goederen de importtaksen verlaagd tot 4,4%, ongeveer de helft lager dan afgesproken volgens MBN. Hiermee wil China een gebalanceerde handelsbalans nastreven, en handel in de rest van de wereld promoten, waar China zo afhankelijk van is. Belangrijk is dat de Chinese toegang tot de Europese markt groter is dan de Europese toegang tot de Chinese markt. Enerzijds is dit een gevolg van het feit dat China onder het ASP valt van de EU, waardoor op vele goederen een veel lager importtarief geldt (De Raad, 2008). Op dit ASP hangen echter vele uitzonderingen vast, vooral voor de goederen waar China zeer competitief is, zoals textiel, schoeisel, wagens, huishoudapparaten, metalen, en dergelijke. Anderzijds is de Chinese toegang groter dan de Europese toegang omdat de tarifaire belemmeringen op deze uitzonderingen nog steeds lager zijn in de EU dan in China: het gemiddelde importtarief van de EU in fabricaten is 4%, een heel stuk lager dan het Chinese tarief (Europese Commissie, 2006c). Daarnaast zijn er tevens niet-tarifaire belemmeringen: quota’s en productstandaarden. De eerste vorm is onder de WHO verboden. Productstandaarden zijn moeilijker na te gaan en te controleren aangezien het gaat om veiligheids- en gezondheidsregels die landen opleggen, en dus horen tot de nationale politieke sfeer. Ook deze productnormen hebben een invloed op de markttoegang (Europese Commissie, 2006a). Andere belemmeringen zijn certificatie, lange procedures, regionale verschillen enzovoort.
2.3 Wisselkoers De onderlinge waarde van wisselkoersen is een belangrijk element in internationale handel. Een hoge waarde van de wisselkoers maakt de economie minder competitief tegenover andere landen, moedigt importen aan en ontmoedigt export. Een lagere wisselkoerswaarde daarentegen stimuleert export, en ontmoedigt import. De gevolgen van de lage waarde van de Chinese munt zijn bijgevolg niet te onderschatten. Reeds jaren is er veel discussie rond de manipulatie van de Chinese munt – de Renminbi9. ‘Manipulatie’ wijst op het feit dat China haar munt niet vrij laat fluctueren volgens vraag en aanbod, maar de waarde laag houdt ten opzichte van de Amerikaanse dollar (USD) omdat dit bevorderlijk is voor de eigen economie10. Het immense handelsoverschot dat hieruit volgt zou in een systeem van vrije wisselkoersen leiden tot een appreciatie van de renminbi. Echter, China houdt deze appreciatie tegen door de aankoop van (voornamelijk) Amerikaans staatspapier
9
Renminbi is de officiële naam van de Chinese munt. De eenheid van renminbi is yuan. Hoe lager de waarde van de renminbi ten opzichte van de dollar, hoe minder dollars een Amerikaan moet geven voor een Chinees exportproduct, wat Amerikaanse producten minder competitief maakt. 10
35
(Amadeo, 2009). Deze methode startte in 1953, toen de Renminbi om economische redenen gekoppeld werd aan de USD (Wilson, 2006). In 2005 heeft China haar wisselkoersbeleid licht gewijzigd: de renminbi werd omgevormd naar een munt met een gecontroleerde vrije wisselkoers. Dit betekent dat de koers verloopt volgens vraag en aanbod op basis van een mand met verschillende munten (Xiaolian, 2010). De facto blijft de dominantie van de dollar in de bepaling van de waarde van de renminbi en de onderwaardering een feit. Ook voor de euro heeft dit gevolgen. Belangrijk is dat wanneer de euro apprecieert ten opzichte van de dollar, de euro eveneens apprecieert ten opzichte van de renminbi omdat deze vastgekoppeld is aan de dollar. Dit betekent dat een groot deel van de concurrentiekracht van de eurozone afhankelijk is van de dollar-renminbi relatie. Voor de eurozone is dit geen positief verhaal. Zodus is de onderwaardering van de renminbi ook voor de eurozone nadelig, en voor de gehele Unie in het algemeen11. Om verschillende munten met elkaar te vergelijken is de nominale wisselkoers de maatstaf waar het snelst naar gegrepen wordt. Deze zegt echter weinig over de concurrentiekracht. Om de concurrentiekracht in rekening te brengen moet men rekening houden met het prijspeil van de landen wiens wisselkoersen vergeleken worden, zoals gebeurd in tabel 7. Deze tabel toont de jaarlijkse gemiddelden van zowel de nominale als de reële bilaterale wisselkoers van de euro in dollar en renminbi voor een periode van tien jaar. De synchrone bewegingen van de dollar en de renminbi ten opzichte van de euro zijn tot de start van de financiële crisis in 2007 overduidelijk. Van 2001 naar 2002 depreciëren 12 de dollar en de renminbi met 7% en 9% respectievelijk, de euro apprecieert. De euro apprecieert tussen 2002 en 2003 voor beide munten met ongeveer 20%, terwijl de appreciatie tussen 2003 en 2004 voor zowel de dollar als de renminbi terugvalt tot 8 à 9%. De synchrone bewegingen gaan verder tot en met 2006, waar de koersen op jaarbasis gemiddeld stabiel blijven. In de jaren 2007 en 2008 volgen de dollar en de renminbi ten opzichte van de euro andere bewegingen, wat komt door de immense monetaire tussenkomsten van de respectieve centrale banken. In 2007 en 2008 appreciëren beiden tegenover de euro, de euro deprecieert. In 2011 apprecieert de euro tegenover de dollar, maar deprecieert de euro tegenover de renminbi. Dit zou kunnen wijzen op het feit dat de Chinese overheid de renminbi langzaam loslaat van de dollar, en appreciatie toelaat.
11
Ook de munten van de niet-euro-gebruikende landen ondervinden nadelen van het Chinese wisselkoersbeleid. 12 Een procentuele stijging (daling) van de dollar en de renminbi in de tabel betekent een depreciatie (appreciatie), aangezien er voor eenzelfde euro meer (minder) dollar of renminbi moet neergelegd worden.
36
Tabel 7: Nominale en reële bilaterale wisselkoersen van de euro in dollar en renminbi (2001-2011)
Bron: ECB (2012a,b): Statistical Data Warehouse, OESO (2012): Main Economic Indicators, eigen berekening
De internationale druk op China om de renminbi te herwaarderen wordt steeds groter. Vanuit het standpunt van de CCP is het begrijpelijk dat men niet open staat voor zo’n herwaardering: de Chinese concurrentiekracht zou sterk afnemen, gevolgd door de export en het aantal jobs. En de CCP kan zich niet veroorloven om sociale onrust te creëren (Cinquegrana, 2009). Zodoende zal er niet snel iets veranderen aan de onderwaardering van de renminbi, stellen criticasters. Toch laat de Chinese overheid de koers van haar munt heel langzaam los. Sinds de hervorming van de renminbi in 2005 is ze tot en met 2011 met 16,5% geapprecieerd ten opzichte van de euro (Xiaolian, 2010). In dezelfde periode is de export van de EU naar China jaarlijks gemiddeld met 16,6% toegenomen en de import vanuit China met 13,9%. Tabel 8 toont echter aan dat de evolutie van de export en import zeer grillig verloopt. In 2008 en 2009 deprecieert de euro aanzienlijk tegenover de renminbi, en in deze twee jaren daalt eveneens het handelstekort van de eurozone. Echter, ook negatieve groei-effecten als gevolg van de wereldwijde crisis hebben invloed op deze cijfers. Een echte Europese exporttoename en importafname dankzij de lichte appreciatie van de renminbi kan niet uit de tabellen geconcludeerd worden.
37
Tabel 8: Totale import, export en de handelsbalans van de eurozone met China (2001-2011)
Bron: ECB (2012c): Statistical Data Warehouse, eigen berekeningen
In april 2012 maakte de Chinese Centrale Bank bekend dat het de fluctuatiemarge ten opzichte van de dollar verdubbeld (van een halve tot één procent) (The People's Bank of China, 2012). Meer bepaald betekent dit dat de dagelijkse koers van de renminbi ten opzichte van de dollar op de buitenlandse interbankenmarkt zal fluctueren met een 1%-marge rond de pariteit die dag vrijgegeven door de Chinese overheid. Deze maatregel is voordelig voor Chinese investeerders die zoeken naar buitenlandse opportuniteiten, maar minder voor Chinese exporteurs (Reuters, 2012a). Samen met de verbreding van de fluctuatiemarge werd nog een andere nieuwigheid gelanceerd (Reuters, 2012b). Vanaf april is het voor Chinese banken toegelaten om dollars te “short sell’en”. Dit om meer beweging te krijgen in de renminbikoers. De nieuwe stap naar het meer vrijlaten van de Chinese munt getuigt van een geloof in de toekomst van de Chinese groei, want de maatregel zal een appreciatie van de renminbi tot gevolg hebben (Reuters, 2012c). Blijkbaar kunnen Chinese exporteurs een gecontroleerde appreciatie aan. De twee maatregelen lijken er op te wijzen dat de Chinese overheid er van overtuigd is dat de renminbi dicht bij haar evenwichswaarde aan het komen is. Een appreciërende renminbi maakt Europese goederen voor Chinese consumenten blijvend goedkoper, wat kan resulteren in een exporttoename vanuit de eurozone naar China13. Dit zou de Europa 2020-doelstellingen een duw in de rug geven (cf. infra).
13
En tevens een exporttoename naar andere Aziatische reuzen, die vasthouden aan de Chinese muntpolitiek.
38
II. WEDERZIJDSE DIRECTE INVESTERINGEN Hierboven werd het eerste luik van de bilaterale economische relatie tussen de EU en China grondig besproken. In wat volgt wordt ingegaan op het tweede luik, namelijk wederzijdse directe investeringen. Daarvoor wordt eerst bekeken wat buitenlandse directe investeringen juist zijn, welke de redenen zijn om deze uit te voeren, en welke voor- en nadelen er aan vasthangen. Vervolgens wordt dieper ingegaan op de Chinese investeringen in de EU.
1 Algemeen 1.1 Definitie, soorten en redenen Bij Buitenlandse Directe Investeringen (BDI)14 verwerft een onderneming minstens 10% van de aandelen van een onderneming in het buitenland (Eurostat, 2008b). Op deze manier krijgt men zeggenschap in het bestuur van de buitenlandse onderneming. De internationale handel is niet langer denkbaar zonder de BDI, die de productieketen over de wereld verspreidt. Er zijn verschillende soorten BDI: fusies, overnames, greenfield- en brownfield-investeringen (Investments & Income, 2007; Eurostat, 2008). Fusies en overnames zijn bij het publiek de meest gekende vormen; het zijn dan ook veelgebruikte formules door multinationale ondernemingen. Bij een BDI-fusie smelten bedrijven in verschillende landen samen tot één entiteit. Bij een BDI-overname neemt een buitenlands bedrijf een bedrijf over, waarbij het binnenlands bedrijf ophoudt te bestaan. Bij greenfield-investeringen investeert een buitenlands bedrijf in een nieuwe productie-eenheid in het buitenland. Bij brownfield-investeringen is dit eveneens zo, enkel gebeurt dit op een site die eerder een andere bestemming kende, dikwijls een milieubelastende. Er is sprake van revitalisering van de site. Er kunnen zowat vier redenen opgesomd worden waarom multinationale ondernemingen (MNO) investeren in het buitenland (Cuyvers et al., 2002; Eurostat, 2008). De eerste reden betreft verticale investeringen, waarbij een onderneming een deel van de productie aan het buitenland uitbesteedt. Hierbij is het productiekostenargument doorslaggevend. Men zoekt naar landen met goedkopere productiemiddelen dan in het moederland. Dit is een belangrijke reden geweest (en is nog steeds een belangrijke reden) voor Europese bedrijven om arbeidsintensieve producten in China te vervaardigen, en vervolgens te verschepen naar de Europese markt. Het
14
Foreign Direct Investments (FDI) in het Engels.
39
spreekt voor zich dat dit geen reden is voor Chinese bedrijven om in Europa te investeren. Wel kan men aangetrokken worden door het Europees (menselijk) kapitaal. De tweede reden om in het buitenland te investeren zijn de horizontale investeringen. Hierbij investeert een onderneming in het buitenland om dichter bij de consument te staan. Het is een afweging tussen de kosten van de investering en de kosten om te exporteren (tarieven, quota’s, transport, …). Wanneer het gaat om een grote, competitieve en relatief gesloten markt (zoals China) kan het interessanter zijn om in dat land zelf te produceren, in plaats van naar dat land te exporteren. China met haar potentiële honderden miljoenen consumenten kent veel marktpotentieel, en net daarom investeren steeds meer Europese bedrijven in China. Maar ook Chinese bedrijven hebben interesse in de Europese consument, die op zoek is naar goedkope producten. Een derde reden om te investeren in het buitenland is om de efficiëntie van de productie te optimaliseren. Bedrijven zijn steeds op zoek naar de optimale productieomvang. Op een bepaald moment kan het nodig zijn, of kan de opportuniteit zich voordoen om de activiteiten te herstructureren teneinde schaalopbrengsten te benutten. Dit kan gebeuren door delokalisatie naar het buitenland, of door de uitbreiding van de buitenlandse productie-eenheid. Ook dit is een reden geweest om in China te investeren, en zal voor sommige Chinese bedrijven een reden worden om in Europa te investeren. Een laatste reden is het verwerven van strategische activa, door buitenlandse bedrijven geheel of gedeeltelijk over te nemen door het oprichten van een joint venture. Op deze manier heeft men een streepje voor op de concurrentie, kan men nieuwe markten aanboren met de knowhow van het binnenlands bedrijf, creëert men schaalvoordelen, enzovoort. Deze reden is belangrijk voor de Chinese investeringen in Europa. Verder in dit deel (2.2.2) zullen deze redenen toegepast worden om te begrijpen waarom Chinese ondernemingen investeren in Europa.
1.2 Voor- en nadelen De voordelen van BDI voor de investeerder lijken duidelijk (Eurostat, 2008b): hij krijgt toegang tot een nieuwe markt, en kan deze markt van binnenuit verkennen en bevoorraden. Er kan sprake zijn van lagere arbeidskosten, een hoogopgeleide bevolking, lage milieunormen, gegoede consumenten, en dergelijke meer die de buitenlandse investering voordelig maken. Ook het ontvangende land is gebaat met BDI (Seyf, 1998; Eurostat, 2008b). Allereerst zijn zulke investeringen niet liquide maar standvastig: bij crises kunnen BDI minder snel het land
40
ontvluchten. Ten tweede is er een positief effect op de handelsbalans (zowel door het ontvangen van de investering, als door de vermindering van importen). Ten derde zijn er positieve groeieffecten. Immers, de productiecapaciteit neemt toe (de export kan toenemen), werknemers worden aangenomen, en andere bedrijven (bijvoorbeeld toeleveranciers) kunnen aangetrokken worden. Bovendien is het denkbaar dat de buitenlandse onderneming efficiënter werkt dan de binnenlandse ondernemingen, wat competitie ontketent en de consument ten goede komt. Bovendien
kan
de
buitenlandse
onderneming
nieuwe
technologieën
en
managementvaardigheden introduceren, die geleidelijk aan zullen doorsijpelen naar de rest van de economie. BDI brengen echter ook nadelen met zich mee, zowel voor de investerende als voor de ontvangende economie. De negatieve effecten voor de investerende economie zijn vooral gekoppeld aan verticale investeringen in lageloonlanden. Ze zorgen voor het verdwijnen van jobs, kapitaal en kennis. Bij de andere BDI-soorten (horizontaal, efficiëntie en strategie) gelden deze nadelen niet. Immers, de binnenlandse onderneming zoekt nieuwe marktopportuniteiten, verhoogt zijn efficiëntie of maakt strategische keuzes, die ook de economie van de hoofdzetel ten goede kan komen in de vorm van belastinginkomsten, jobs, uitstraling, toeleveranciers (inclusief diensten), positieve effecten op de handelsbalans, … (Eurostat, 2008b). Anderzijds zijn er eventuele negatieve effecten voor de ontvangende economie (Rosen & Hanemann, 2011). Een direct nadeel is het verlies aan inkomsten van importtaksen. Een ander nadeel is dat buitenlandse bedrijven soms efficiënter en goedkoper kunnen produceren dan de lokale bedrijven, en dat deze laatste bijgevolg niet kunnen concurreren en zelfs failliet kunnen gaan.
2 Chinese investeringen in de EU 2.1 Evolutie Het hoofdaandeel van de BDI gaan vanuit de industrielanden naar ontwikkelingslanden. Deze BDI hebben voor de ontwikkelingslanden veel betekend, vooral voor China. Maar ook de omgekeerde beweging is mogelijk: BDI vanuit ontwikkelingslanden naar industrielanden. Deze vorm is veel minder frequent, en zal slechts voorvallen bij opkomende economieën, zoals China. In de volgende paragrafen wordt gefocust op BDI vanuit China naar Europa. In het derde deel van deze masterproef wordt gekeken naar de implicaties van beide stromen voor de Europa 2020-strategie.
41
De idee van een in-het-buitenland-investerend China kan vreemd lijken. China is immers een ontwikkelingsland, dat haar hoge economische groei te danken heeft aan BDI. Nochtans is het een zoveelste stap in de economische ontwikkeling sinds 1978 (Berger, 2008). China investeert de laatste jaren steeds meer in het buitenland, vooral in ontwikkelingslanden die grondstoffen bezitten. Hoewel de Chinese investeringen in de EU (en de VS) relatief beperkt blijven, is er een duidelijk opmars te herkennen: van $3 miljard in 2005, tot $20 miljard in 2006, om in 2008 en 2010 verder te stijgen tot respectievelijk $50 en $60 miljard (Hanemann, 2011). In totaal zou China reeds $310 miljard geïnvesteerd hebben in het buitenland. Dit is mogelijk dankzij de hoge spaarquote en de grote handelsoverschotten (Rossi & Burghart, 2009). Eind 2010 zijn er in elke EU-lidstaat Chinese investeringen gebeurd. De Rhodium Group – een Amerikaanse studiegroep – schat dat tussen vandaag en 2020 China wereldwijd ongeveer $1000 miljard zal investeren (Anderlini, 2011). Een aanzienlijk deel zal naar ontwikkelde landen vloeien, en dus ook naar Europa.
Figuur 1: Uitgaande stromen BDI (2009-2010, miljarden dollar)
Bron: UNCTAD (2011): World Investment Report, Figuur 1.4
42
Figuur 1 geeft de uitgaande stromen BDI in 2009 weer. Terwijl de uitgaande stromen van de VS en Frankrijk sterk zijn afgenomen, zijn deze van China toegenomen met ongeveer $9 miljard. Merk op dat de andere BRIC-landen het lang zo goed niet doen. Rusland en India investeren heel wat minder in het buitenland (vooral het verschil met India valt op), en Brazilië komt zelfs niet voor in de top 20. Dit illustreert de unieke Chinese situatie. Het aantal Chinese buitenlandse investeringen groeit, maar de aanwezige voorraad15 is nog steeds zeer klein, namelijk ongeveer 1,2% van de globale BDI (Bruyland, 2011; Rosen & Hanemann, 2011). Bovendien is van de hele Chinese BDI-voorraad slechts 5% in Europa gevestigd, goed voor $16 miljard (Haiyan, Zhi, & Van Den Bulcke, 2012). Tabel 9 toont de verdeling van de aanwezige voorraad Chinese buitenlandse investeringen in de EU voor de periode 1999-2010. Bij alle landen is een lichte tot een zeer sterke stijging waar te nemen. Enkel bij België, Ierland, Tsjechië, Litouwen en Roemenië is de voorraad gedaald tussen de start van de crisissen in 2007 en het einde van de datareeks. De top drie van landen met de grootste voorraad Chinese investeringen in 2010 zijn Zweden, Duitsland en het VK. Van de Centraal- en Oost-Europese (COE) lidstaten bezit Hongarije de grootste voorraad 16 . Het verschil met de overige COE-lidstaten is groot. Interessant is dat de COE-lidstaten relatief gezien het meeste BDI ontvangen van China (Bijsterbosch & Kolasa, 2010). In 2007 was de landenverdeling enigszins anders. Toen stonden Duitsland, Denenmarken en Frankrijk in de top 3. Duidelijk is dat Scandinavië geliefd is. Ierland bereikte in 2007 zijn hoogtepunt. Na de zware crisis valt het tot de laatste plaats in 2010. Van de zuidelijke lidstaten bezit Italië de grootste voorraad 17 . Volgens Pietrobelli, Rabellotti en Sanfilippo (n.b.) zijn Chinese investeerders in Italië geïnteresseerd omwille van de grote kennis in de ontwerpsector, de veeleisendheid van de consumenten, de aanwezigheid van merken, en de kleinschaligheid van de bedrijven (wat overnemen gemakkelijker maakt). Bij de COE-lidstaten was Polen in 2007 nog met voorsprong de meest ontvangend. Samen met Tsjechië, Slovenië, Hongarije en Bulgarije heeft Polen een rooskleurige evolutie gekend. Een reden voor deze sterke opgang is de goede ligging: dichtbij de kernlanden van de EU, bij snel groeiende economieën (zoals Polen), en bij andere grote consumentenmarkten (Oekraïne en Rusland) (Filippov & Kalotay, 2009). Bovendien zijn de lonen er relatief laag, maar is de bevolking toch voldoende geschoold. 15
Bij de studie naar buitenlandse investeringen moet een onderscheid gemaakt worden tussen stromen en voorraden. BDI-stromen betreffen stromen van binnen- naar buitenland voor de financiering van nieuwe investeringen (Eurostat, 2010c). BDI-voorraden daarentegen betreffen de waarde van de aanwezige buitenlandse investeringen – genoteerd als activa voor de investerende en als passiva voor de ontvangende economie. 16 Voor Polen zijn er in 2010 geen cijfers beschikbaar. 17 Cijfers voor Spanje ontbreken.
43
Tabel 9: Aanwezige voorraad Chinese buitenlandse investeringen in de EU (1999-2010)
Bron: Eurostat (2012c): EU Imports from developing countries by income group
44
De algemene trend is duidelijk: de voorraad Chinese directe investeringen in de EU zijn spectaculair gestegen. En er zijn geen redenen aan te nemen waarom deze trend niet zou doorgezet worden, zeker als de crisis is beslecht, en de wereldeconomie opnieuw aantrekt. Zelfs zonder economische groei in de EU zouden de voorraden kunnen toenemen, aangezien Chinese investeerders op zoek zijn naar opportuniteiten, die ook in crisistijden bestaan.
2.2 Oorzaken Volgende paragrafen gaan na wat nu de oorzaken zijn van deze spectaculaire evolutie. Kort samengevat komt het hierop neer (Rosen & Hanemann, 2009): 30 jaar lang heeft China goederen geproduceerd voor heel de wereld zonder daarbij aanwezig te zijn in buitenlandse markten. Nu schaaleffecten uitgeput raken, en de exportgroei niet meer zoals vanouds is, moeten Chinese (staats)bedrijven andere manieren zoeken om winstgevend te blijven. Investeren in het buitenland is hierbij een optie.
2.2.1 Beleid Het groeimodel dat tijdens de hervormingsjaren werd vooropgesteld steunde op investeringen in zware industrie, en werd sterk export-georiënteerd sinds 2004. Chinese BDI vervulden hier twee doelen (Rosen & Hanemann, 2009): het voorzien van infrastructuur nodig voor de export, en de aanvoer van basisproducten nodig voor de productie, zoals olie, ertsen, cement, en dergelijke. De toenmalige BDI dienden puur voor het onderhoud van de sterke groei. Het veeleisende Chinese groeimodel is niet duurzaam, en zal niet veel langer kunnen verdergezet worden. Andere, en goedkopere exporteconomieën komen opzetten 18 . Het is nu zaak om de binnenlandse consumptie op te trekken, en internationaal competitieve bedrijven af te leveren. De CCP, die haar legitimiteit dankt aan de economische groei, anticipeert op deze evoluties en stimuleert daarom Chinese BDI. In de eerste fases van de hervormingen was het niet toegelaten om in het buitenland te investeren (Rosen & Hanemann, 2009). Op het einde van de jaren 1990 liet de overheid sommige staatsbedrijven in het buitenland investeren, onder meer om de toetreding tot de WHO voor te bereiden. In 1999 kwam het “Go Global”-beleid waarbij buitenlandse investeringen werden gestimuleerd, quasi enkel voor staatsbedrijven (Berger, 2008). Doorheen de jaren werden de procedures tot het krijgen van een toelating vereenvoudigd, en de toegang tot 18
Chinese arbeidskrachten zijn niet zo goedkoop meer. De loonkosten zijn in de voorbije vier jaar met 20 procent per jaar gestegen. Toch is China zeker nog niet afgeschreven. In zijn ontwikkeling naar een industrieland heeft China verschillende troeven ontwikkeld die andere opkomende economieën nog niet bezitten, zoals een grote afzetmarkt, stijgende productiviteit, flexibiliteit, goede aanvoerketen, … (The economist, 2012).
45
financiële middelen verbeterd. In plaats van BDI tegen te houden of te bemoeilijken, is de overheid BDI juist gaan stimuleren aan de hand van verzekeringen, kennis, begeleidende diensten, subsidies, enzovoort. Bedoeling is om nationale kampioenen over de wereld te verspreiden. Een belangrijke actor in dit “Go Global”-beleid is de Chinese Investeringsvennootschap (Chinese Investment Corporation, CIC) (Nojonen, 2007). De CIC is een soeverein beleggingsfonds, waarvan de middelen afkomstig zijn van de buitenlandse deviezen dankzij de handelsoverschotten. Het fonds doet zelf investeringen in bestaande westerse bedrijven, of schuift middelen door naar staatsbedrijven. Er wordt vooral gekeken naar bedrijven die een bepaalde invloed hebben, zoals vliegtuigmaatschappijen, water- en energiemaatschappijen, en dergelijke. Ook private Chinese bedrijven zijn op zoek naar opportuniteiten in de EU. Er wordt verwacht dat dergelijke investeringen steeds frequenter zullen gebeuren (Xi , 2011). Eens privébedrijven sterk staan op de Chinese markt, en voldoende geïntegreerd zijn in de wereldeconomie, zullen ze steeds meer investeren het westen.
2.2.2 Beweegredenen voor bedrijven Hierboven werden vier redenen opgesomd waarom ondernemingen de stap zetten naar het buitenland. Deze redenen – productiemiddelen, marktpotentieel, efficiëntie en strategie – zullen hier worden toegepast op Chinese ondernemingen (Rosen & Hanemann, 2011; Pietrobelli, Rabellotti, & Sanfilippo, n.b.): -
De zoektocht naar grondstoffen. In de eerste fase investeerden staatsbedrijven in bedrijven die in grondstoffen (olie, koper, ijzererts, …) voorzien. Dit om de nationale energieveiligheid te vergroten. De enorme Chinese groei heeft immers een grote impact op de beschikbaarheid van zulke grondstoffen. Gezien de afwezigheid van grondstoffen in Europa is dit geen reden om in Europa te investeren.
-
Op zich lijkt het vreemd dat Chinese bedrijven op zoek gaan naar marktopportuniteiten terwijl ze middenin de grootste consumentenmarkt ter wereld zitten. Productie die binnenlands niet verkocht wordt, kan eenvoudig worden geëxporteerd nu China in de WHO zit. Toch is internationale handel niet volledig vrij. Er zijn Chinese bedrijven, die met het oog op het vergroten van marktaandeel, in het buitenland geïnvesteerd hebben. Immers, zich enkel toeleggen op de Chinese markt is niet duurzaam. Productie binnen de interne markt van de EU geeft toegang tot 500 miljoen begoede consumenten. Daarnaast krijgen Chinese bedrijven steeds meer te maken met concurrenten in bepaalde sectoren,
46
waardoor export moeilijker wordt. Directe investeringen dichtbij consumenten, kunnen dus zeker (langetermijn)voordelen opleveren. -
De efficiëntiereden kan ook een reden zijn. Zo is er reeds geïnvesteerd in Europa om de Chinese bedrijven vertrouwd te maken met een andere, westerse legale omkadering en financiële regels. Chinese bedrijven kunnen hieruit lessen trekken en hun efficiëntie verbeteren.
-
Strategie is de vierde reden. Om op gelijke hoogte te komen met de Amerikaanse, Europese en Japanse concurrenten moeten ook Chinese ondernemingen investeren. Het is belangrijk voor de Chinese ondernemingen om zich meer toe te leggen op het verwerven
van
technologieën,
merken,
reputatie,
managementvaardigheden,
distributienetwerken, enzovoort (Haiyan et al., 2012; Pietrobelli et al., n.b.). Dit om op langere termijn competitief te blijven, zowel in China als globaal. Zulke hiaten trachten ze op te vullen door te investeren in Europa (en het Westen in het algemeen). Bij al deze beweegredenen draait het om de overstap naar productie met een hogere toegevoegde waarde (Rosen & Hanemann, 2009). De productie van een goed creëert slechts een deel van de toegevoegde waarde (ongeveer 20%), omdat na de productie de productcyclus niet ten einde is. Om het product tot bij de consument te brengen is er nood aan distributie, marketing en klantendiensten. En vooraleer het product kan geproduceerd worden moet het worden ontworpen, geoptimaliseerd, gebrandmerkt, enzovoort. In heel deze keten – van idee tot klantenservice – werd China tot nu toe enkel betrokken bij de productie. Chinese bedrijven zijn zich nu steeds meer aan het toeleggen op de andere schakels in de hele keten. De marges in deze activiteiten liggen veel hoger dan in de productie. Het hoeft dus niet te verwonderen dat er Chinese interesse is in de EU-bedrijven, bijvoorbeeld om distributiekanalen te creëren, om dusdanig vertrouwd te raken met innovatieve technologieën, merknamen te bezitten (bijvoorbeeld Delvaux), enzovoort. Deze ervaringen kan men dan in de Chinese bedrijven gebruiken, en concurrentiëler worden ten opzichte van de Europese kwaliteitsbedrijven. Om buitenlandse investeringen door te voeren heeft men uiteraard nood aan financiële middelen (Rosen & Hanemann, 2011). Vele Chinese (staats)bedrijven hebben een berg geld, en dus is het dé moment voor investeringen. Door de zoektocht naar de beste opportuniteiten kunnen de investeringen al eens in het buitenland verzeilen – mede dankzij de soepelere kapitaalregels in China de laatste jaren. Verder zorgt een appreciërende Renminbi er voor dat overnames goedkoper worden, wat dus een bijkomende incentive is voor BDI.
47
2.3 Kenmerken Om de Chinese BDI in de EU beter te begrijpen is het handig om te kijken naar enkele karakteristieken van Chinese bedrijven in de EU. In welke sectoren wordt vooral geïnvesteerd? In welke landen? En wat is hun eigendomsstructuur? De Chinese bedrijven in Europa kunnen onderverdeeld worden in twee groepen: vestigingen van Chinese staatsbedrijven en van Chinese privébedrijven. De belangrijkheid van staatsbedrijven betekent dat de strategieën van Chinese investeringen (groten)deels gebaseerd zijn op de beslissingen van de overheid (Cross & Voss, 2008). Zowel staats- als privébedrijven kunnen een sterke positie in het moederland hebben, en wereldwijd duizenden werknemers tewerkstellen (Haiyan et al., 2012). De grootste Chinese bedrijven in Europa bevinden zich in Noordwest-Europa, terwijl ze in Centraal- en Oost-Europa heel wat kleiner zijn. Toch blijft het aantal werknemers gemiddeld beperkt (cf. infra). Over de jaren heen is zowel de eigendomsstructuur als de sectorverdeling van Chinese investeringen veranderd. Voor de jaren 2000 was er eerder sprake van het aangaan van joint ventures met Europese bedrijven (Cross & Voss, 2008). Sinds 2000 gaat het steeds meer om vestigingen die volledig in Chinese handen zijn, momenteel gaat het al om drie vierden van de Chinese bedrijven in Europa (Haiyan et al., 2012). De joint venture-partner is dan nog meestal geen Europees bedrijf, maar een ander Chinees of buitenlands bedrijf. Deze twee zaken wijzen op een cultureel verschil tussen China en Europa, wat onwetendheid en argwaan langs beide kanten creëert. Ook de sectorale verdeling is doorheen de jaren gewijzigd. Voor de jaren 2000 waren de Chinese BDI vooral gericht op handel-gerelateerde diensten, namelijk distributie en groothandel (Cross & Voss, 2008). Het grootste aantal van de Chinese bedrijven in de EU bevindt zich in de niet-kennisintensieve dienstensector, namelijk groothandel en distributie (Haiyan et al., 2012). Enkel een klein gedeelte (minder dan 10%) zit in kennissectoren zoals O&O, financiële en verzekeringsdiensten, en dergelijke. Nog minder bedrijven (ongeveer 5%) zit in de industriesector, waar er vooral semi-technologische producten worden geproduceerd (auto’s, computers, geneesmiddelen, …). Hoogtechnologische Chinese bedrijven vindt men vooral in Duitsland en het VK. Sinds het aanbreken van de jaren 2000 (en de toetreding van China tot de WHO) verschuift de focus van de Chinese investeringen langzaam (Haiyan et al., 2012). In 2010 had ongeveer de helft van de investeringen te maken met holding-activiteiten, een kwart met industriële activiteiten, en het overblijvende deel zijn investeringen in de financiële wereld en distributie en groothandel. Zweden, Luxemburg, Duitsland en het VK zijn in al deze
48
investeringen goed vertegenwoordigd. In de industriesector krijgen verschillende Centraal- en Oost-Europese lidstaten vele Chinese investeringen, namelijk Polen, Hongarije, Roemenië en Tsjechië. Uit deze cijfers blijkt dat elke EU-lidstaat China wel iets te bieden heeft. Rekening houdend met de voordelen (cf. infra en supra) zal het belangrijk zijn om de boot niet te missen, ondanks de bestaande misvattingen.
2.4 Argwaan vanuit Europa De toenemende berichten in de media over Chinese overnames verontrusten de bevolking. De idee heerst dat Chinezen onze nationale parels opkopen. Hier wordt kort ingegaan op deze vrees. Het risico bestaat dat Chinese bedrijven via BDI kennis kopen, de hoogwaardige jobs vervolgens naar China doorschuiven, en Europa met de minderwaardige jobs achterlaten (Rosen & Hanemann, 2011). Anekdotisch bewijs toont echter aan dat Chinese bedrijven niet anders zijn dan andere buitenlandse investeerders. Bovendien hebben de Chinese bedrijven weinig redenen om jobs naar China door te sluizen als de Europese werknemers goed opgeleid, efficiënt en productief zijn. Op langere termijn zijn jobs uiteraard nooit gegarandeerd. Interessant in dit opzicht is dat de personeelslijst van de nieuwe Chinese bedrijven in Europa jaar na jaar toeneemt (Haiyan et al., 2012). Hiermee samenhangend, bestaat het risico dat Chinese bedrijven Europese kennis kopen, en deze naar China overbrengen om daar te gebruiken, China heeft tenslotte niet zo’n goede reputatie wat betreft het respecteren van intellectuele eigendomsrechten (Rosen & Hanemann, 2011). Als alles legaal verloopt, is het inderdaad mogelijk dat de technologie in Chinese bedrijven zal worden gebruikt. De bedenker is er dan al voor beloond. Dit gebeurt frequent, opdat het Chinese bedrijf in de Chinese markt competitiever zou staan (Haiyan et al., 2012). Maar dit hoeft niet te resulteren in een verlies aan kennis en technologie in Europa. Een grote vrees is dat staatsbedrijven grote of belangrijke Europese bedrijven overnemen, deze op een andere – niet-westerse – manier gaan leiden (staatsinterventie), waardoor deze minder efficiënt en competitief worden, en eventueel zelfs failliet zouden gaan (Rosen & Hanemann, 2011). Deze vrees is gegrond, gezien de problemen die Chinese bedrijven in Europa hebben (Xi , 2011; Haiyan et al., 2012). Al is het niet duidelijk of deze problemen reeds bestonden voor de Chinese overname, of er een rechtsreeks gevolg van zijn.
49
Het gevoel heerst dat Chinese (staats)bedrijven goedkoop aan kapitaal kunnen geraken, mede dankzij subsidies, wat de markt verstoort aangezien de allocatie niet langer efficiënt verloopt (Rosen & Hanemann, 2011). Merk op dat binnenlandse subsidies die BDI beïnvloeden niet verboden is volgens de WHO-regels. Er is hier sprake van een lacune, waardoor dit moeilijk kan tegengehouden worden. Het is belangrijk om twee zaken voor ogen te houden (Rosen & Hanemann, 2011). Ten eerste zijn deze angsten en risico’s niet eigen aan Chinese investeringen. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor Russische, Japanse of Amerikaanse investeringen. Ten tweede hangt veel af van de economische prestaties van de EU zelf. Zal er sprake zijn van een positieve economische groei, of zal de schuldencrisis de lidstaten in een wurggreep houden? Indien de Europese economie bloeit, zal men voor andere redenen investeren dan indien de economie in elkaar stort. Bovendien is het geen alternatief om Chinese investeringen uit te sluiten. Aangezien in de toekomst het merendeel van de productie daar zal gebeuren mag men geen kansen missen. Over het algemeen is men er in de literatuur van overtuigd dat de voordelen de nadelen overstijgen. Het gevaar is dat de bilaterale relaties tussen de EU en de lidstaten enerzijds en China anderzijds verzuren gezien de Europese argwaan voor de Chinese investeringen en het Chinese onbegrip hierover. Hoewel de EU voorstander is van vrijhandel en open markten voelen (potentiële) Chinese investeerders dat ze minder welkom zijn dan hun Amerikaanse collega’s (Anderlini, 2011). Nochtans is het belangrijk dat Europese beleidsmakers ondanks vragen uit de bevolking vasthouden aan de principes van vrijhandel (Hanemann, 2011). Het tegenhouden van Chinese investeringen fnuikt de positieve gevolgen die volgen uit BDI. Toch moeten de beleidsmakers niet onbezonnen te werk gaan. China is geen militaire bondgenoot, is een autoritaire staat met een sterk staatsgeleide economie, en heeft een grijze reputatie wat betreft het respecteren van intellectuele eigendomsrechten. Om de Chinese investeringen in Europa in goede banen te leiden is er bijgevolg nood aan bilaterale investeringsakkoorden.
2.5 Bescherming van investeringen Om de argwaan vanuit de EU te verminderen is het belangrijk om de wederzijdse investeringen tussen de EU en China aan bepaalde regels te onderwerpen. Bilaterale Investeringsakkoorden (BIA) zijn hiervoor het middel bij uitstek, naast de multilaterale regels binnen de WHO, zoals TRIPS. Bilaterale Investeringsakkoorden zijn bedoeld om de investeringen van een land in een ander land te beschermen, door diverse regels ter bescherming van de investeringen onderling af te
50
spreken, en door de oprichting van een arbitragemechanisme om eventuele misbruiken te sanctioneren (Vandevelde (2000) geciteerd in Berger, 2008). BIAs stimuleren bijgevolg BDI, maar regelen niet de liberalisatie er van, wat wordt geregeld in het EU-China handelsakkoord van 1985 (Pyridi, 2010). Tot 1998 waren de BIAs die China onderhandelde protectionistisch: nationale behandeling werd niet opgenomen (Berger, 2008). Sinds 1998 heeft China een meer liberale visie aangenomen, en omvatten ze haast alle regels zoals modale Europese BIAs, inclusief nationale behandeling en geschillenregeling. Deze evolutie is te wijten aan het feit dat China steeds meer investeert in het buitenland, waardoor ze ook belang heeft bij goed overeengekomen regels inzake de bescherming van investeringen. Bovendien zijn de Chinese ondernemingen voldoende sterk om nationale behandeling aan buitenlandse investeringen te overleven. China heeft reeds meer dan 130 BIAs ondertekend met andere landen, waaronder alle EUlidstaten behalve Ierland (Europese Commissie, 2011). De BIAs tussen de aparte EU-lidstaten en China hebben gezorgd voor een lappendeken aan akkoorden, wat niet transparant is. Ofwel gaat men verder op deze lijn, ofwel onderhandelt men een BIA tussen de EU en China, wat mogelijk is sinds het Verdrag van Lissabon. De lidstaten zijn sterk geneigd voor het eerste idee, omdat ze daar specifieke en verregaande toegevingen hebben gekregen. De lidstaten vrezen dat de EU op dit moment niet dezelfde zaken zou verkrijgen als zij enkele jaren of decennia geleden. Toch kan men stellen dat een nieuw en verregaand EU-China BIA verschillende voordelen heeft (Pyridi, 2010). Zo zijn er slechts twee partijen, en kan de EU een groter economisch gewicht in de schaal werpen dan de afzonderlijke lidstaten. In juli 2011 werd bekend dat de EU en China een BIA zullen onderhandelen (People's Daily Online, 2011). Naast bilaterale akkoorden bestaat er tevens een multilateraal kader dat investeringen, en meer bepaald intellectuele eigendom (IE) beschermt. Het meest gekende van deze reguleringen is het TRIPS-akkoord, waar China lid van is. TRIPS beschermt auteursrechten (boeken, software, …) enerzijds en industriële eigendom (merken, innovaties, …) anderzijds, en werd opgesteld tijdens de Uruguay-ronde omdat in tijden van toenemende internationale handel de sterk van elkaar verschillende nationale wetgeving rond IE onvoldoende waren (WHO, 2012c). Het betreft een minimum aan bescherming dat elk lid moet bieden aan IE afkomstig van andere WHO-leden. China’s wetgeving rond IE is, hoewel verbeterd, nog steeds ontoereikend, vooral op het gebied van innovatie en hoogtechnologie (Sautenet, 2010). Ook al is China lid van tal van EIakkoorden, inclusief TRIPS, blijven Chinese ondernemingen – al dan niet met (in)directe hulp
51
van de overheid – de bescherming van IE schenden. Er is een grote discrepantie tussen wat wettelijk geregeld is en wat in de dagelijkse praktijk gebeurt. Gezien het Europees comparatief voordeel in kennis en technologie, is het voor de Europese Commissie zeer belangrijk dat China dit probleem daadwerkelijk aanpakt. Daarvoor beschikt de commissie op de doorheen de jaren opgezette bilaterale fora en netwerken, en kan de Commissie assertiever gebruik maken van de mogelijkheden die de WHO biedt om China te verplichten EI na te leven. In de Commissiecommunicatie “Trade, Growth and World Affairs” (2010a) lijkt de Commissie dit van plan te zijn.
III. DEELCONCLUSIE Deel 2 van deze masterproef bestudeerde de handels- en investeringsstromen in detail. Het werd vooral duidelijk dat zowel de EU als China veel baat hebben bij deze unieke bilaterale relatie. De handelsstromen zijn onderhevig aan een continue evolutie, wat hier en daar zorgt voor politieke spanningen. Toch beseffen beide partijen dat men geen andere keuze heeft dan nauw samen te werken, teneinde economische voordelen te blijven creëren. In verband met de investeringsstromen werd duidelijk dat niet enkel de EU investeert in China, maar dat de omgekeerde stroom eveneens voorkomt, en aan een sterke opmars bezig is. Dit is een gevolg van stimulerend Chinees overheidsbeleid enerzijds, en de beweegredenen van de Chinese bedrijven anderzijds. Desalniettemin de Europese bevolking argwanend reageert, en de overheden een soms protectionistische houding aannemen, zullen Chinese investeringen in de EU steeds meer voorkomen, dankzij Chinese liquiditeit en de Europese crisis, die heeft gezorgd voor Europese liquiditeitsproblemen en investeringsopportuniteiten. Deel 3 van deze masterproef zal onderzoeken wat nu de invloed is van deze handelsstromen en wederzijdse investeringen op de Europa 2020-strategie.
52
Deel 3:
Invloed van EU-China handelsen investeringsstromen op de Europa 2020-strategie In dit derde en laatste deel wordt de onderzoeksvraag van deze masterproef beantwoord: wat zijn de effecten van economische relaties met China op de Europa 2020-strategie? Volgende paragrafen pogen een antwoord te bieden. De invloed van economische relaties valt uiteen in twee grote categorieën, analoog aan de structuur van het vorige deel: handel en wederzijdse investeringen. Beide zullen via hun kanalen een effect hebben op de Europa 2020-strategie. Naast handel en directe investeringen zijn er echter nog zaken die niet buiten beschouwing kunnen gelaten worden en die niet onder de twee hoofdcategorieën vallen, zoals politieke beslissingen en monetaire veranderingen. Deze worden apart behandeld. Alvorens in te gaan op de Chinese invloeden op de Europa 2020-strategie is het interessant de Europa 2020-strategie kort te bekijken.
1 Europa 2020-strategie In maart 2000 stelde de Europese Raad in Lissabon de doelstelling voorop om tegen 2010 Europa tot de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken (Dienst Europa, 2010). Daarbij staan duurzame economische groei, meer en betere banen, en een hechtere sociale samenhang centraal. Kortom, het zou de sociaaleconomische toekomst van de Europese burger verzekeren. De structurele uitdagingen voor Europa zijn niet min: de economische prestaties zijn bescheiden, de structurele werkloosheid stijgt, de aanhoudende globalisering vereist een dynamisch beleid, de klimaatsverandering hypothekeert welvaart voor de volgende generaties,
53
en de steeds ouder wordende bevolking kost de welvaartsstaten handen vol geld 19 (Dienst Europa, 2010; Rodrigues, 2010; Cohen-Tanguni, 2010; Hultin, 2010). De Lissabon-strategie richt zich op deze uitdagingen en wil de groei stimuleren, meer en betere banen creëren en de economie groener en meer innovatief maken. Om dit alles te bereiken moet Europa competitiever worden. Zodus moet de EU inzetten op die zaken waar ze internationaal sterk in staat, zijnde internationale handel in diensten, internationalisering van O&O, en toegang tot kennis en talenten (Can & Soete, 2007). Dit is nodig omdat opkomende economieën zoals China volop inzetten op de kenniseconomie, hiervoor kapitaal aantrekken en incentives creëren. Om dit in goede banen te leiden hebben ze nood aan ervaren spelers. Een voorbereid Europa kan hier munt uit slaan. Een onvoorbereid Europa zal internationale invloed verliezen aan de opkomende economieën. De Lissabonstrategie werd verstoord door de opeenvolgende financiële, economische en schuldencrisissen (Natali, n.b.). Het werd duidelijk dat de vooropgestelde doelen niet tegen de richtdatum 2010 zouden gerealiseerd zijn. Dit was echter reeds duidelijk vóór de aanvang van de crisissen. Het Lissabonproces stond bloot aan vele kritieken. Zo zou het in plaats van sociale cohesie te creëren de verschillende welvaartssystemen meer uiteendrijven, het zou niet inzetten op competitiviteit maar op convergentie, strategieën zouden haaks staan op nationale instituten, het zou te veel of te weinig gebaseerd zijn op de dienstensector, liberalisme, welvaartshervormingen, vrijwillige participatie, … Al kan het Lissabonproces zeker geen mislukking genoemd worden (Rodrigues, 2010). Tot de economische crisis zouden de hervormingsprogramma’s voor meer dan 18 miljoen nieuwe banen hebben gezorgd (Dienst Europa, 2010). Eens duidelijk werd dat de Lissabondoelstellingen niet zouden worden gehaald werd ingezet op de richtdatum 2020. Desalniettemin de sterke uitdagingen een veel ambitieuzer plan vergen, werd voortgebouwd op het Lissabonproces, inclusief de opencoördinatiemethode, die slechts gemengde resultaten kan voorleggen (Cohen-Tanguni, 2010). De EU heeft zich volgende doelstellingen tegen 2020 opgelegd (Europa 2020, 2011): 1. Werkgelegenheid: 75% van de bevolking tussen 20 en 64 jaar heeft werk; 2. Onderzoek, ontwikkeling en innovatie: 3% van het bbp van de EU (zowel openbare als privésector) gaat naar onderzoek, ontwikkeling en innovatie;
19
De economische crisis heeft deze problemen nog duidelijker gemaakt.
54
3. Klimaatverandering en energie: 20% minder uitstoot van broeikasgassen dan in 1990 (of zelfs 30%, als de omstandigheden het toelaten), 20% van de energie uit duurzame energiebronnen halen en 20 % meer energie-efficiëntie; 4. Onderwijs: Minder dan 10% vroegtijdige schoolverlaters. Ten minste 40% van de 30 tot 34-jarigen heeft een einddiploma hoger onderwijs; 5. Armoede en sociale uitsluiting: ten minste 20 miljoen minder mensen die slachtoffer van armoede en sociale uitsluiting zijn of dreigen te worden. Het opkrikken van de werkgelegenheid is de topprioriteit. Immers, elk sociaaleconomisch systeem staat of valt met werkgelegenheid. Al is het duidelijk dat de focus op werkgelegenheid niet voorbij gaat aan de andere doelstellingen van de Europa 2020-strategie. De verschillende doelstellingen bouwen op elkaar voort, en zijn wederzijds stimulerend. Zo kan de werkgelegenheid in de comparatieve sectoren enkel stijgen als er in deze sectoren voldoende wordt geïnvesteerd. Ook investeren in menselijk kapitaal is cruciaal. Veeleisende jobs moeten worden ingevuld door competente werknemers. Er is nood aan hoogstaand onderwijs en een hooggeschoolde bevolking. Daarnaast werken hoogtechnologische sectoren vaak aan technologieën die productiemethodes en consumptiegoederen ecologischer maken. En een hogere werkgelegenheidsgraad draagt inherent bij aan het dalen van de armoede.
2.6 Belangrijkheid van handel (met China) Handelscommissaris De Gucht stelt letterlijk: “Als we groei willen, hebben we handel nodig. Als we jobs willen, hebben we nood aan groei, en dus aan handel. [Handel] is een essentieel element van ons [economisch] herstel” (De Gucht, 2010: eigen vertaling). Ook de communicatie “Trade, Growth and World Affairs” van het Directoraat-Generaal Handel (2010a) wijst expliciet naar de belangrijkheid van handel voor de externe dimensie van de Europa 2020-strategie. De logica is dat open economieën sneller groeien, handel efficiëntie stimuleert, lage prijzen garandeert, de concurrentiekracht versterkt, enzovoort. Ook belangrijk is dat 7,2% en 18% van de EU-werkgelegenheid respectievelijk direct en indirect afhankelijk zijn van handel (Europese Commissie, 2010b). Dus het creëren van nieuwe jobs zal deels afhankelijk zijn van de internationale economische positie van de EU. In deze strategie neemt China een belangrijke plaats in. De communicatie “Trade, Growth and World Affairs” van de Commissie verwijst letterlijk naar de belangrijke rol van opkomende economieën, inzonderheid China. Tegen 2015 zou een derde van de wereldgroei buiten de EU gerealiseerd worden in China. Daarom moet Europa de kansen in China grijpen, want China is Europa’s tweede grootste handelspartner. Er is een enorm exportpotentieel, en export creëert
55
jobs en groei, aldus de Commissie. Maar om dit potentieel volop te kunnen benutten is er nog heel wat werk aan de winkel (cf. supra). De vraag is dus of handel en BDI kunnen bijdragen aan de realisatie van de Europa 2020-doelstellingen.
3 Invloed op de Europa 2020-strategie In de volgende paragrafen wordt de onderzoeksvraag van de masterproef beantwoord. De impact op elke doelstelling wordt bekeken, zowel voor handel als wederzijdse investeringen. Aangezien niet elke doelstelling evenveel invloed ondervindt van de economische EU-China relaties, zal hieronder niet elke doelstelling even grondig besproken worden.
3.1 Invloed van handel met China 3.1.1 Werkgelegenheid Volgens de Europese Commissie heeft de toenemende globalisering en liberalisering van de Europese economie niet geleid tot een hogere werkloosheid (Europese Commissie, 2010b). Alhoewel voor individuele werknemers en bedrijven internationale handel kan leiden tot faillissement, delokalisatie en werkloosheid, is het effect op de gehele economie positief. Onderstaande paragrafen zullen aantonen dat de realiteit complexer is dan de denkpiste van de Commissie. Het bepalen van de invloed van handelsstromen op de werkgelegenheid van een land is geen eenvoudige zaak. Elementen die de arbeidsmarkt vorm geven zijn legio: vakbonden, lasten op werk, sociale bescherming, loonvorming, ontslagregeling, enzovoort. Ook internationale handel beïnvloedt de arbeidsmarkt en dus de tewerkstelling. De directe relatie tussen internationale handel en werkgelegenheid is complex: het creëert dynamisme en efficiëntie in de ene sector, maar herstructureringen en faillissementen in andere sectoren (Arnal, 2011). In de geglobaliseerde wereld zijn economieën dermate met elkaar verbonden dat keuzes en ontwikkelingen in één land een impact hebben op de arbeidsmarkt van andere landen. Aangezien elke nationale arbeidsmarkt zijn eigen karakteristieken heeft, is het niet eenvoudig om een algemene conclusie te vinden. In deze paragraaf wordt ingegaan op enkele studies die voor specifieke landen de invloed van internationale handel op de werkgelegenheid hebben onderzocht. Achtereenvolgens wordt de invloed op Duitsland (Görg & Görlich, 2011), Frankrijk (Biscourp & Kramarz, 2007; Kramarz, 2011), het VK (Greenaway, Hine, & Wright, 1998) en Italië (Iapadre, 2011) besproken. Dit zijn de vier grootste economieën van de EU. Merk op dat
56
de studies over algemene handelsstromen gaan, en niet specifiek over de EU-China handelsstromen. Echter, de handelsstromen tussen beide economieën zijn dermate omvangrijk dat de conclusies van de algemene studies kunnen doorgetrokken worden – zij het in lichtere vorm – naar de EU-China handelsstromen. In het onderzoek op de invloed van handel op werkgelegenheid in Duitsland vinden Görg en Görlich (2011) een zekere impact op werkgelegenheid, die evenwel verschilt voor de industrieen de dienstensector. In de dienstensector gaat de export van afgewerkte producten samen met een hogere kans op jobverlies. In de industriesector is deze relatie niet zo sterk, wat duidt op het feit dat de Duitse dienstensector niet even internationaal competitief is als de Duitse industriesector. Ook wat betreft delokalisering scoort de dienstensector niet goed: de kans op werkloosheid verhoogt gevoelig bij toenemende delokalisering, en deze kans is hoger voor hoogopgeleiden. Opnieuw wordt deze negatieve invloed niet gevonden voor de industriesector. In Duitsland gaat een stijging van de export dus niet automatisch gepaard met een stijgende werkgelegenheid, vooral niet in de dienstensector. Voor Frankrijk vinden Biscourp & Kramarz (2007) een negatieve relatie tussen de toename van import van afgewerkte goederen – onder andere door uitbesteding – en werkgelegenheid. Het jobverlies komt het vaakst voor bij laaggeschoolde arbeiders in grote bedrijven. De negatieve relatie is minder sterk bij de bedrijfsimport van intermediaire goederen, omdat deze nog moeten bewerkt worden in de bedrijven. Kramarz (2011) vindt echter totaal tegengesteld aan de theorie dat importtoename in de verwerkende industrie zorgt voor een stijging van de werkgelegenheid, en exporttoename voor een daling. De auteur komt aan deze resultaten doordat hij data op bedrijfsniveau heeft gebruikt. Dit is van belang aangezien de Franse industriële sector vooral bestaat uit zeer grote bedrijven, die onder druk van sterke vakbonden afslanken, en hun productie verhuizen naar het buitenland. Wanneer deze bedrijven door deze nieuwe strategie groeien, zullen deze bedrijven meer exporteren. Het omgekeerde geldt voor importen. Hoe meer de Franse bedrijven (bijvoorbeeld onafgewerkte producten) importeren, hoe meer er wordt geproduceerd, en hoe groter het aantal werknemers. Deze studie toont aan dat interpretatie van gevonden resultaten belangrijk is. Het algemene resultaat van Kramarz is dus dat een stijging van de bedrijfsimport van afgewerkte goederen een negatief effect heeft op de werkgelegenheid, wat consistent is met de theorie. Greenaway et al. (1998) onderzochten de situatie voor het VK. De auteurs merken op dat tussen 1979 en 1991 de tewerkstelling in de industriesector sterk is afgenomen, maar de productie stabiel is gebleven, wat duidt op een hogere output per werknemer. Deze verandering
57
gebeurde op hetzelfde moment als de verankering van het VK in de wereldeconomie, en dus vragen
ze
zich
af
of
er
een
relatie
bestaat
tussen
internationale
handel
en
arbeidsmarktveranderingen. Voorgaand empirisch onderzoek over de VK stelde dat verdere handel met OESO-landen niet veel effect hebben op werkgelegenheid, in tegenstelling tot verdere handel met ontwikkelingslanden, wat zou leiden tot een afname van de werkgelegenheid. In hun eigen studie vinden Greenaway et al. dat een toename van de handelsstromen tussen 1979 en 1991 leidde tot een afname van de arbeidsvraag in het VK, wat impliceert dat internationale handel de productie efficiënter maakt (meer productie met minder werkkrachten), maar ook zorgt voor jobverlies. Deze studie maakt niet het onderscheid tussen in- en export, maar vind wel een negatief effect op werkgelegenheid door internationale handel, wat tegengesteld is aan de theorie. Het artikel van Iapadre (2011) bekijkt de relatie tussen de internationale integratie van de Italiaanse economie en de werkgelegenheid. In Italië heeft de netto-export gezorgd voor een groei in de werkgelegenheid, en dan vooral in de traditionele sectoren waar Italië sterk in staat. De ongeschoolde jobs in de laagtechnologische sectoren hebben het sterkst geleden onder de concurrentie van de lageloonlanden. Maar de specialisatie in de hoogtechnologische industrie heeft kunnen zorgen voor een netto-toename van de werkgelegenheid. De concurrentie met opkomende economieën heeft dus niet de gevreesde effecten gehad. De crisis die hard heeft toegeslagen in Italië kan de situatie alsnog veranderen. De studies over deze vier EU-lidstaten tonen aan dat een algemene conclusie moeilijk is. Toch zijn enkele grote lijnen te herkennen. In alle landen is het werkgelegenheidsaandeel van de industriesector gedaald door de toenemende handelsstromen, vooral met de ontwikkelde landen, in casu China. Laagtechnologische sectoren, zowel in de industrie- als de dienstensector, hebben geleden onder de sterke concurrentie. Maar de overschakeling naar meer hoogtechnologische goederen en diensten heeft deze negatieve werkgelegenheidsspiraal min of meer kunnen tegenhouden. Of de balans overhelt naar meer of minder jobs hangt af van economie tot economie. Men kan concluderen dat de invloed van toenemende import vanuit China en toenemende export naar China over de voorbije decennia en in de toekomst zowel een positieve als een negatieve rol kan spelen inzake de realisatie van de werkgelegenheidsdoelstelling.
3.1.2 Onderzoek en ontwikkeling Innovatie is uitermate belangrijk voor de economische groei, en handel is één van de kanalen die innovatie stimuleert. Handel heeft op verschillende manieren een invloed op O&O. Bijgevolg kunnen de handelsstromen met China een positief effect hebben op deze specifieke
58
doelstelling. Opnieuw zijn bestaande studies en rapporten algemeen, en niet toegespitst op China. Toch kan er vanuit deze algemene onderzoeken conclusies getrokken worden die van belang zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Er bestaan drie grote kanalen waarlangs innovatie beïnvloed wordt door internationale handel (Kiriyama, 2011; 2012). Ten eerste via de verspreiding van kennis door handel in licenties. Dit komt vooral voor bij de farmaceutische en de chemische sector. In andere sectoren werkt dit kanaal minder. Ten tweede kan de import van innovatieve producten een incentive zijn om meer te investeren in O&O, omdat deze import extra concurrentie voor de lokale spelers betekent. Willen deze hun marktaandeel behouden, dan zullen zij geneigd zijn meer te investeren in O&O om gelijkaardige innovatieve producten op de markt te kunnen brengen. Hier gelden twee kanttekeningen: enerzijds kan de lokale onderneming financieel niet in staat zijn om meer in innovatie te investeren gezien de concurrentiële druk. Anderzijds kan het geïmporteerde product beschermd zijn door intellectuele eigendomsrechten, waardoor de lokale onderneming niet of moeilijker kan investeren in onderzoek naar een gelijkaardig product. De concrete uitkomst varieert bijgevolg van geval tot geval. Ten derde is er de specifieke invloed van de exportstromen. Export is een leeropportuniteit en geeft verdere incentives tot O&O. Empirisch onderzoek toont aan dat bedrijven die internationaal opereren productiever zijn dan bedrijven die niet exporteren. Al rijst hier onmiddellijk de vraag in welke richting deze causaliteit loopt: wordt een bedrijf gestimuleerd productiever te worden – en dus meer te investeren in O&O – doordat het exporteert, of zijn enkel de meest productieve bedrijven in staat om internationaal te opereren? Recent onderzoek wijst in de richting van de eerste gedachtegang. Het is dus duidelijk dat voor innovatie internationale handel belangrijk is. Bijgevolg zorgen nauwere handelsrelaties voor een stimulering van innovatie in Europa, vooral in de sectoren waar Europa een comparatief voordeel in heeft, zoals de farmaceutische industrie. De EU is de grootste internationale handelaar in farmaceutische producten, met een grote voorsprong op de VS (Eurostat, 2010d). Binnen de EU zijn Duitsland en België de grootste importeurs en exporteurs. Tegenover China heeft de EU wat betreft handel in farmaceutische producten een positieve handelsbalans: tussen 2000 en 2009 steeg de export naar China jaarlijks gemiddeld met 20,7% terwijl de import steeg met gemiddeld 14,2% (Eurostat, 2010c). Deze internationale handel is voor de sector belangrijk omdat de hoge omzetcijfers zorgen voor grote fondsen om aan O&O te spenderen (Kiriyama, 2011). Deze hoge omzetcijfers zijn het gevolg van een wereldwijde verkoop, die op zijn beurt zorgt voor de verspreiding van de technologieën en
59
kennis. Zodoende is de hoge Europese export naar China van geneesmiddelen en dergelijke een bron van inkomsten die kan geïnvesteerd worden in O&O.
3.1.3 Klimaat en milieu Handel met China kan op verschillende manieren meehelpen aan de realisatie van deze specifieke doelstelling. Een eerste manier is via de sterk bekritiseerde vliegtuigtaks. De vliegtuigtaks is verbonden met handel omdat enerzijds de nauwere handelsrelaties zorgen voor meer passagiersstromen tussen de EU en China (CGKR, 2005), en anderzijds omdat een deel van de handel gebeurd via vrachtvliegtuigen (China Airlines, n.b.). De EU-vliegtaks geldt sinds 1 januari dit jaar en verplicht dat vliegtuigmaatschappijen die landen op of vertrekken vanaf luchthavens in Europa moeten betalen voor hun uitstoot van koolstofdioxide (Klis, 2012). Dit geldt voor de hele vlucht, ook voor de kilometers buiten Europa. Tegenstanders van de heffing, zoals de VS en China20, zien de Europese maatregel als een inbreuk op hun soevereiniteit. Hoe het verder zal aflopen is nog niet duidelijk, maar wanneer de taks daadwerkelijk betaald wordt door alle vliegtuigmaatschappijen, inclusief China, dan zal dit deze maatschappijen aanzetten om minder CO2 uit te stoten, wat zal bijdragen tot de doelstelling. Een andere manier is de Europese import van Chinese zonnepanelen, die aanzienlijk goedkoper zijn dan de Europese21. De voorbije jaren is China de markt van zonnepanelen gaan domineren, dankzij massale staatssteun22 (Lacey, 2011). Maar liefst zes Chinese bedrijven staan in de top 10 van de grootste zonnepanelenproducenten ter wereld. Het goedkoop houden van zonnepanelen kan Europese gezinnen er toe aan zetten om toch te investeren in de groene energiebron – zeker nu Europese subsidies voor de zonnepanelen zo goed als verdwenen zijn. Naast zonnepanelen is er een groot potentieel voor de Chinese productie van biologische brandstoffen (Yishui, Lixin, Haibo, Liying, & Jinyue, 2009): tot 22 miljoen ton in 2020. Deze grote productie kan deels afgenomen worden door Europese consumenten, die zo bijdragen tot de klimaatdoelstellingen. Naast zonnepanelen en biobrandstoffen zullen er nog andere goederen zijn die in China goedkoop worden geproduceerd en door export naar de EU kunnen bijdragen aan de realisatie van de doelstelling, zoals isolatiemateriaal, onderdelen van wagens, en dergelijke.
20
China is zeer gekant tegen de taks, en dreigt met het stoppen van het kopen van Airbus-vliegtuigen (Europa Nu, 2012). 21 Maar gevoelig minder kwalitatief zijn dan de Europese, wat resulteert in een lagere energieproductie, en bijgevolg dit argument verzwakt. 22 De EU en de VS zijn echter van plan om een anti-dumpingonderzoek in te stellen, wat voor China een ramp zou zijn gezien ongeveer 80% van de productie naar Europa verscheept wordt (SustainableBusiness.com, 2012).
60
3.1.4 Onderwijs Op de beperkte invloed van handel op onderwijs wordt hier slechts kort ingegaan. Beleidsmakers duiden steeds op de belangrijkheid van onderwijs voor de vermindering van inkomensongelijkheid en voor de verbetering van de competitiviteit. Theoretisch leidt handel in ontwikkelde landen – die een comparatief voordeel hebben in hoogtechnologische goederen – tot een stimulering van hoger onderwijs (Blanchard & Willmann, 2008). De geschoolde arbeid zal op zoek gaan naar sectoren die internationaal opereren, en zo een liberaal kader creëren. Empirische studies zijn weinig eenduidig, en worden hier niet verder besproken. Men kan concluderen dat handel met China een positieve dynamiek kan creëren om verder te investeren in zowel primair, secundair en tertiair onderwijs. Maar een specifieke invloed op de onderwijsdoelstelling is er niet.
3.1.5 Armoede Hebben handelsstromen vanuit en naar China enige invloed op de armoededoelstelling van de Europa 2020-strategie? Een meer algemene vraag is of internationale handel een invloed heeft op de armoede binnen een land en de evolutie er van. Volgens de neoklassieke handelstheorie zouden de lonen van hooggeschoolden in ontwikkelde landen, zoals de EUlidstaten, bij toenemende internationale handel sterker moeten stijgen dan deze van laaggeschoolden (cf. supra). De ongelijkheid zou dus moeten toenemen. Omdat empirisch weinig invloed werd gevonden van handel op de ongelijkheden binnen een land besloten vele onderzoekers dat handel geen of weinig invloed heeft op armoede binnen een land (Harrison, McLaren, & McMillan, 2011). Recent zijn er nieuwe economische theorieën ontwikkeld die een invloed van handel op armoede binnen landen kunnen verklaren. Deze theorieën zijn empirisch nog niet of zelden getest. Er wordt hier dus niet verder op ingegaan. Ook de hoogte en de evolutie van lonen hebben een invloed op armoede. Theoretisch wordt verwacht dat handel met lageloonlanden de lonen van arbeiders in ontwikkelde landen doet dalen (Krugman, 2008). Krugman stelt echter dat de invloed van toenemende handel op lonen niet kan gemeten worden omdat de beschikbare data ontoereikend is. Auteurs die het effect toch hebben willen meten vinden dat het effect eerder klein is omdat de loonbepaling door heel veel nationale factoren wordt bepaald, en dikwijls zeer rigide is (Görg & Görlich, 2011). Ook Onaran & Stockhammer (2006) vinden geen invloed van internationale handel op lonen. Men kan ofwel concluderen dat handel met China geen invloed heeft op de armoededoelstelling, ofwel dat de invloed niet kan gemeten worden.
61
3.1.6 Samenvattend Wat is nu de invloed van handelsstromen tussen de EU en China op de Europa 2020strategie? De invloed op werkgelegenheid is niet eenduidig, net zoals de invloed op onderwijs en armoede. In het geval van werkgelegenheid hebben import en export uiteenlopende gevolgen, die verschillen per sector en per land. In het geval van onderwijs en armoede kan de theorie niet empirisch getest worden wegens een gebrek aan accurate data. Toch wil dit niet zeggen dat een positieve dynamiek kan ontstaan die op langere termijn een positieve invloed kan uitoefenen op de realisatie van de verschillende doelstellingen. De invloed op O&O en klimaat is dan wel positief bevonden, via verschillende kanalen. Alles bij elkaar is de invloed van handel met China op de Europa 2020-doelstellingen beperkt. Belangrijk is enigszins dat er geen sprake is van een negatieve invloed. Verdere stimulering van de handel tussen beide economieën kan positieve gevolgen genereren en op een bescheiden manier meewerken aan de realisatie van de Europa 2020-strategie. Volgende paragrafen gaan in op de invloed van directe investeringen tussen de EU en China. Deze zullen grotere gevolgen hebben voor de Europa 2020-doelstellingen.
3.2 Invloed van directe investeringen 3.2.1 Werkgelegenheid De idee is eenvoudig: Chinese directe investeringen in Europa creëren banen en helpen zo aan de verwezenlijking van de doelstellingen. De vraag is of de extra vraag naar werkkrachten een significante invloed zal hebben op de totale werkgelegenheid. En wat als Europese delokalisatie naar China jobs kost? Is het netto-effect dan positief of negatief?
3.2.1.1 Chinese directe investeringen in de EU Een voorbeeld van hoe Chinese BDI kunnen bijdragen aan een hogere werkgelegenheid kwam in januari in het nieuws. Toen werd bekend dat een honderdtal Chinese bedrijven zouden investeren in Vlaanderen als uitvalbasis voor de Europese markt (Trends, 2012). De bedrijven zouden geïmporteerde producten uit China marktklaar maken voor de Europese markt, wat voornamelijk laaggeschoolde werknemers vergt. Een positief effect voor de werkgelegenheid spreekt voor zich. Belangrijk is dat het werknemersaantal van Chinese bedrijven in de EU aan de lage kant is (Pietrobelli et al., n.b.; Cross & Voss, 2008; Haiyan et al., 2012). Er wordt geschat dat het aantal werknemers in Chinese bedrijven in Europa (inclusief Rusland) ongveer gelijk is aan 70 000
62
(Haiyan et al., 2012). Dat is een gemiddelde personeelslijst van 15 werknemers per bedrijf, wat niet erg veel is. In het VK is het gemiddelde enigszins hoger: 25 (Cross & Voss, 2008). Het lage cijfer kan verklaard worden aan het soort investeringen die Chinese bedrijven in Europa maakt. In het verleden werd vooral geïnvesteerd in distributie en groothandel, terwijl de meeste werkgelegenheid wordt gecreëerd in de industrie en de kennissector (financiële- en verzekeringsdiensten, O&O, …). Het is dan ook goed nieuws dat recente investeringen in deze sectoren gebeuren. Dit is tevens te merken aan het groeicijfer van de Chinese jobs in Europa: tussen 2003 en 2008 is het aantal werknemers met 6% gestegen (Haiyan et al., 2012). Algemeen kan men stellen dat de impact van Chinese BDI op de Europese arbeidsmarkt nog zeer beperkt is. Dit hoeft niet te verwonderen gezien de beperkte (maar groeiend aantal) investeringen (cf. supra). Niettegenstaande de kleine impact, is deze toch positief. Moeten Europese beleidsmakers bijgevolg Chinese investeringen stimuleren? Seyf (1998) deed onderzoek naar de relatie tussen BDI vanuit Japan en jobs in de EU. Seyf onderzocht deze relatie aan de hand van 401 Japanse ondernemingen die actief waren in vier Europese landen (VK, Duitsland, Frankrijk en Spanje). De resultaten zijn weinig optimistisch: in totaal zou £40 miljard geïnvesteerd in 1994 “slechts” 500 000 jobs opleveren. Als je weet dat het totaal aantal werklozen in die landen in 1993 gelijk was aan 12,73 miljoen, dan is het duidelijk dat dit geen wondermiddel voor de werkgelegenheid betekent. De conclusie van Seyf is dan ook dat overheden naar een andere strategie moeten zoeken om de werkgelegenheid op te krikken. Het aantrekken van BDI helpt niet voldoende. Voor deze masterproef is het goed te onthouden dat ontvangende (Chinese) BDI kunnen meehelpen aan de Europa-2020 doelstellingen, maar dat beleidsmakers moeten beseffen dat het slechts een deel van de oplossing is.
3.2.1.2 Europese directe investeringen in China De extra jobs dankzij Chinese investeringen in Europa kunnen teniet gedaan worden als Europese investeringen in China zorgen voor jobverlies in de EU-lidstaten. Om dit te analyseren is het belangrijk om het onderscheid te maken tussen verticale en horizontale investeringen enerzijds, en laag- en hooggeschoolde werknemers anderzijds. Europese jobs sneuvelen vooral bij verticale investeringen, die resulteren in de delocalisatie van arbeidsprocessen die intensief gebruik maken van ongeschoolde arbeid. Bij horizontale investeringen, waarbij gezocht wordt naar marktopportuniteiten in China, hoeft er in Europa geen enkele job verloren te gaan, integendeel. De onderneming kan de afzet sterk verhogen, groeien, en meer personeel aanwerven, ook in het moederland. Rekening houdend met het feit dat de meest arbeidsintensieve arbeid reeds is gedelokaliseerd, kan men stellen dat toekomstige Europese investeringen zich eerder gaan richten op het aanboren van de Chinese consumptiemarkt. In dat
63
opzicht zit ook hier de toekomst er rooskleurig uit. Immers, de Chinese consumptiemarkt is zich volop aan het ontwikkelen. Bovendien kan men zich de vraag stellen of China nog kan gecategoriseerd worden als laagloonland. Immers, de voorbije vier jaar zijn de lonen er jaarlijks met gemiddeld 20% gestegen (The economist, 2012). Dit zorgt er voor dat China voor de meest arbeidsintensieve sectoren (zoals textiel) als exportplatform minder aantrekkelijk wordt. De duurdere lonen ontmoedigen verticale investeringen, maar niet de horizontale. Deze laatste hebben de consumptiemarkt als reden, en niet de lage lonen. Bijgevolg heeft de Chinese loonevolutie een positief effect op de Europa 2020-doelstellingen. De Europese publieke opinie is er van overtuigd dat het openen van fabrieken in China banen kost. De empirische literatuur onderschrijft dit wijdverspreide gevoel evenwel niet. Een terugkerend probleem is het gebrek aan relevante data, wat vele onderzoekers er onmiddellijk toe aanzet om hun bevindingen te relativeren23. Onderzoeken naar het effect in Zweden, Frankrijk en Italië vinden geen negatief werkgelegenheidseffect (Temouri & Driffield, 2009). Delokalisatie naar lageloonlanden zou de vraag naar ongeschoolde arbeid wel doen afnemen, maar de vraag naar hooggeschoolde arbeid zou toenemen omdat de onderneming “technischer” en groter wordt. De nieuwe buitenlandse vestiging zal toeleveranciers nodig hebben, die de lokale economie kan leveren. Onderzoek in het VK vond wel een negatief effect voor de periode 1982-1996. In een onderzoek naar de werkgelegenheidseffecten in Duitsland vinden Temouri en Driffield (2009) dat uitgaande BDI geen negatieve impact hebben op de arbeidsvraag en op het gemiddeld loon in Duitsland, en dit geldt zowel voor de industrie- als voor de dienstensector. Hiermee bevestigen ze de dominante stroming in de literatuur. Debaere et al. (2008) maken een onderscheid tussen delokalisatie naar lageloonlanden en hogeloonlanden. Wat betreft de werkgelegenheidseffecten op korte termijn van BDI voor het moederland vinden de auteurs dat het bestemmingsland een rol speelt: de werkgelegenheid in bedrijven die investeren in lageloonlanden daalt sterk in vergelijking met de pre-investeringsperiode. Daartegenover wordt het aantal jobs niet beïnvloed bij investeringen in hogeloonlanden. Het uitvoeren van verticale investeringen in China zal bijgevolg resulteren in een gemiddeld lagere groei van de werkgelegenheid in vergelijking met lokale Europese bedrijven. Deze conclusie strookt met de publieke opinie.
23
Zo relativeren Federico en Minerva (2006) hun resultaten omdat ze over cijfermateriaal beschikken dat loopt van 1996-2001. Enerzijds is deze periode te kort om alle effecten te meten. Anderzijds gingen deze jaren gepaard met hoogconjunctuur, en dus bestaat de kans dat pas na deze periode ontslagen zijn gevallen in de Italiaanse moederbedrijven.
64
3.2.1.3 Netto-effect Samenvattend kan men stellen dat enerzijds Chinese investeringen in Europa momenteel een beperkte positieve invloed hebben op de werkgelegenheid. Anderzijds is het Europese werkgelegenheidseffect van Europese investeringen in China afhankelijk van het soort investeringen en van de langetermijn-strategie van de investerende onderneming. Bijgevolg is het netto-effect van verschillende zaken afhankelijk. Wat betreft Chinese investeringen in de EU is de sectorkeuze cruciaal, net als de locatie binnen de EU. De sectorkeuze is belangrijk omdat niet elke sector evenveel jobs genereert. Groothandelactiviteiten behoeven niet evenveel werkkrachten als het produceren van innovatieve wagens, zoals het beheren van een holdingportefeuille niet evenveel werknemers vergt als het bieden van financieel advies. Bovendien is niet elke sector even gevoelig voor spillovereffecten. Waar de kans op spillovergroter is – en dit verschilt per land, sector en bedrijf – is er meer kans op jobgroei. Ook de landkeuze is belangrijk. Investeringen in economisch geplaagde regio’s en landen kunnen lokaal de werkgelegenheidscijfers opkrikken. Daarnaast zijn sommige regio’s productiever dan andere, en kan die hoge productiviteit bijdragen tot meer jobs. Het belangrijkste element is evenwel de Chinese investeringen zelf. Worden deze gestimuleerd in China en de EU? Tegengehouden? Ook het algemene economisch klimaat zal een cruciale rol spelen. Tegen 2020 zouden directe investeringen in beide richtingen dus kunnen bijdragen aan de realisatie van de Europa 2020doelstellingen. Al is het zeker geen wondermiddel.
3.2.2 Onderzoek en ontwikkeling De doelstelling stelt dat tegen 2020 3% van het EU-bbp moet worden geïnvesteerd in O&O. Chinese directe investeringen kunnen hierbij helpen door onderzoek in Europa te financieren. Voor Chinese bedrijven is dit voordelig omdat ze de aanwezige kennis in bezit krijgen. Een recent voorbeeld is de overname van Volvo Cars door Geely. Het Chinese Geely zal de komende jaren €8 miljard investeren in Volvo (De Standaard, 2012). Het opstarten van een nieuwe fabriek en het versterken van de O&O-afdeling staat in de plannen. Daarnaast wil Geely in samenwerking met Volvo een auto bouwen bestemd voor de Chinese markt. Een ander voorbeeld is de samenwerking tussen China en België op nucleair vlak (Knack, 2010). Studiecentra van beide landen gaan kennis uitwisselen en eventueel wederzijdse investeringen uitvoeren. Deze twee voorbeelden tonen aan hoe Chinese investeringen in Europa voor beide partijen (en landen) interessante voordelen genereren. In het algemeen gebeuren Chinese (en andere buitenlandse) innovatieve investeringen om twee redenen (Masso, Roolaht, & Varblane, 2010). Ten eerste om de aanwezige kennis te
65
gebruiken om de productie af te stemmen op de behoeften van de lokale markt. De strategische innovatie wordt in het moederland gehouden, terwijl markt-specifieke kenmerken in de buitenlandse markt kunnen onderzocht worden. Ten tweede zijn er innovatieve investeringen die tot doel hebben om aanwezige kennis te vergaren van concurrenten, klanten, universiteiten, partners,… om deze in het moederland te kunnen gebruiken. Het is duidelijk dat Chinese innovatieve investeringen in Europa vooral onder deze tweede reden vallen. In een volgend stadium van de Chinese ontwikkeling – wanneer Chinese consumentengoederen kunnen wedijveren met de westerse – zullen de eerste soort innovatieve investeringen meer voorkomen. Zoals reeds aangehaald is een groot deel van de Chinese bedrijven volledig, gedeeltelijk, direct of indirect een staatsbedrijf. Van de Chinese bedrijven die in de EU investeren zijn er dus verschillende in staatshanden. De vraag is hierbij of deze op een andere manier omgaan met O&O. Girma, Gong & Görg (2006) hebben dit onderzocht. Hun belangrijkste besluit is dat alles afhangt van de economische fundamenten van deze staatsbedrijven. Sommige zijn zeer modern en innovatief, terwijl anderen zeer log, ouderwets en statisch zijn. Volgens het onderzoek van de auteurs ondervinden dynamische staatsbedrijven een positieve invloed dankzij buitenlandse investeringen wat betreft innovativiteit. Over de gehele sector kan er echter een negatief effect optreden, omdat niet-competitieve staatsbedrijven ontmoedigd worden door de buitenlandse concurrentie en hun innovatieve activiteiten en onderzoeken afbouwen of stilleggen. Dit houdt echter niet tegen dat BDI een zeer positieve impuls geven aan individuele dynamische staatsbedrijven. Belangrijk is dat verschillende van deze staatsbedrijven jaren later op zoek gaan naar investeringsopportuniteiten in de EU, en dus hun opgebouwde kennis naar Europa meebrengen, en ook hier een positieve spiraal starten. Er werd reeds vermeld dat Centraal- en Oost-Europa een groot potentieel kent, en populair is bij Chinese investeerders. Onderzoek toont aan dat BDI-bedrijven er innovatiever zijn dan lokale bedrijven, en spillovers creëren (Masso et al., 2010). Deze overdracht van kennis kan gebeuren via samenwerking met lokale bedrijven, of via de druk die lokale ondernemingen voelen om competitief te blijven, en dus gestimuleerd worden om meer te investeren in O&O. Bovendien vinden de auteurs voor Estland dat BDI de innovativiteit voor zowel de investerende als de ontvangende onderneming verhogen, wat een zeer positieve bevinding is. Toch zijn er ook enkele kanttekeningen. Ten eerste bestaat de reële mogelijkheid dat buitenlandse bedrijven hun kerntechnologieën en -kennis niet naar het buitenland transfereren (Masso et al., 2010). Er wordt wel geïnvesteerd in O&O, maar niet in dezelfde mate als in het moederland. Dit wordt geïllustreerd door het feit dat in vele OESO-landen BDI-ondernemingen
66
een lagere innovatiegraad kennen dan binnenlandse bedrijven. Bovendien kunnen ook de spillovereffecten moedwillig tegengehouden worden op allerlei manieren opdat het moederbedrijf de technologische voorsprong zou behouden. Ten tweede zijn er uiteraard ook O&O-investeringen vanuit de EU naar China. Dit zorgt voor onttrekking van middelen en gemiste kansen om binnen de EU kennis op te bouwen. Dit heeft bijgevolg een negatieve invloed op deze Europa 2020-doelstelling. Chinese investeringen kunnen bijgevolg een positieve invloed hebben op deze Europa 2020doelstelling. Vooral in sectoren waarbij de EU over een comparatief voordeel of exclusieve kennis beschikt zullen Chinese investeerders geïnteresseerd zijn. Dit brengt nieuwe middelen met zich mee, en daarenboven een Chinese mede-investeerder die een goede toegang heeft tot de Chinese consument.
3.2.3 Klimaat en milieu Bij het zoeken naar oplossingen om de opwarming van de aarde tegen te gaan, is een belangrijke rol weggelegd voor MNOs die een unieke technologie hebben ontwikkeld inzake energie-efficiëntie, duurzame consumentengoederen, en dergelijke (Brewer, 2008/2009). Deze brengen via BDI hun kennis over naar andere landen, ondernemingen en werknemers. Ook kleine en middelgrote ondernemingen kunnen hierin een grote rol spelen, aangezien zij dikwijls aan de oorsprong liggen van nieuwe baanbrekende ideeën, die worden opgekocht door MNOs. Is het denkbaar dat Chinese bedrijven over kennis beschikken die binnen Europa niet voorhanden is, en zal dit in de loop van volgende jaren frequenter voorkomen? China behoort tot de top van uitstoters van broeikasgassen, en het ziet er niet naar uit dat hier snel een einde aan komt (Hübler, 2009). Doorheen de jaren is de overheid gaan beseffen dat ze het groeiende probleem moet aanpakken, en daarbij werd ze geholpen door BDI, die nieuwe kennis ten uitvoering brachten om de Chinese economie energiezuiniger te maken. Ook Chinese ondernemingen zijn op de kar gesprongen en hebben kennis opgebouwd om een duurzame toekomst te garanderen. Enkele van deze bedrijven hebben dermate in O&O geïnvesteerd, dat ze over unieke kennis en technologieën beschikken die ook in andere landen gegeerd zijn. De manier waarop Chinese investeringen kunnen bijdragen aan de klimaat- en milieudoelstelling is bijgevolg investeren in groene projecten. Op deze manier wordt er meer kennis opgebouwd omtrent milieu en klimaat, die kan worden omgezet in concrete producten, beleidslijnen, en dergelijke. Aangezien de EU een kennisvoorsprong heeft ten opzichte van China in duurzame economische ontwikkeling, is het niet geheel onwaarschijnlijk dat Chinese
67
bedrijven geïnteresseerd zijn in Europese bedrijven die zich hierin hebben gespecialiseerd. Op deze manier verkrijgen de Chinese investeerders waardevolle kennis die ze zelf kunnen gebruiken. Ook het omgekeerde is geldig: dankzij de kennisvoorsprong zijn Europese investeringen in Chinese klimaat- en milieuprojecten zeer welkom, en kunnen de investeringspartners samenwerken aan innovatieve oplossingen. Opnieuw halen beide partijen hun voordeel uit de samenwerking.
3.2.4 Onderwijs Reeds bij het effect van handel op onderwijs werd gesteld dat kenniscreatie een essentieel element is van economische groei. BDI kunnen een directe invloed uitoefenen op het onderwijsniveau in een land, al is de literatuur is het eens dat het effect op primair en secundair onderwijs zeer klein is (Blomström & Kokko, 2003). De invloed op het tertiair onderwijs is groter, maar nog steeds beperkt: de invloed situeert zich aan de vraagzijde, waarbij jonge mensen gestimuleerd worden om een job te vinden in de nieuwe buitenlandse vestiging, en daardoor sneller de stap zetten naar hogere studies. In sommige omstandigheden kan het effect verder gaan, bijvoorbeeld wanneer buitenlandse ondernemingen onderwijsinstituten gaan sponseren, of wanneer ze de overheid (regering, (Europees) parlement, …) aanmanen om het niveau van het onderwijs op te krikken. Naast deze directe invloed, is er tevens een indirecte invloed, waarbij BDI niet zozeer het onderwijs beïnvloeden, maar wel de kenniscreatie. Het is verkeerd te denken dat in een ontwikkelde economie zoals de EU BDI geen bijdrage meer kunnen leveren aan de kenniscreatie, zelfs al gaat het om overnames en fusies in plaats van over greenfieldinvesteringen (Barrell & Pain, 1997). Op zich kunnen nieuwe ideeën al voldoende zijn om een dynamiek in gang te zetten, die uiteindelijk leidt tot een hogere technologie- en kennisgraad, zoals nieuwe management- en distributietechnieken. Via spillovermechanismes kan deze nieuwe kennis worden verspreid, wat soms slechts met jaren vertraging kan gebeuren (Blomström & Kokko, 2003). Belangrijk is om te begrijpen dat het kanaal BDI-kennisspillover niet eenvoudig is, en niet automatisch verloopt. BDI die nieuwe kennis introduceren, creëren een potentiële kennisoverdracht naar de lokale economie, die echter moet kunnen overgenomen worden door werknemers en ondernemingen. In dit proces zijn vele uitkomsten mogelijk. De rol van Chinese investeringen op de onderwijsdoelstelling van de EU lijkt dus beperkt. De directe invloed op tertiair onderwijs is klein, en gezien het beperkt aantal Chinese investeringen in de EU, miniem. Daarentegen kan een positieve dynamiek gecreëerd worden,
68
die op langere termijn kan doorvloeien naar het onderwijs, en zorgen voor een grotere kennisvoorraad.
3.2.5 Armoede Wanneer jobcreatie als één van de oplossingen om armoede te bestrijden wordt vooropgesteld, kan een link gevonden worden met Chinese investeringen: Vermits armoede vooral voorkomt bij ongeschoolde mensen, is het interessant na te gaan in welke sectoren Chinese investeerders voornamelijk investeren. Zijn dit sectoren waar men laag- of hooggeschoolden zal voor aannemen? In deel twee van deze masterproef werd duidelijk dat van de aanwezige Chinese bedrijven de meeste zich bevinden in de niet-kennisintensieve dienstenindustrie, meer bepaald groothandel en distributie. Dit zijn sectoren waar men vooral nood heeft aan laaggeschoolden, maar dit zijn tevens sectoren die weinig jobs creëren. De meeste ongeschoolde jobs worden gecreëerd in de industriesector. Investeringen in deze sector komen vooral voor in de COE-lidstaten van de EU (Filippov & Kalotay, 2009), de landen met de laagste levensstandaard. Naast de creatie van jobs vonden Egger and Stehrer (2001) (geciteerd in Onaran & Stockhammer, 2006) dat BDI in COE een positieve absolute en relatieve invloed hebben gehad op het loon van arbeiders. Chinese investeringen kunnen bijgevolg zorgen voor inkomensstijgingen. Samenvattend bestaat er een potentiële invloed van Chinese investeringen op armoede in Europa. Nieuwe investeringen in arbeidsintensieve sectoren creëren jobs, zowel direct als indirect. De andere kant van de medaille is dat de regionale werkgelegenheid afhankelijk wordt van deze bedrijven, wat tot onaangename situaties kan leiden. Zo ondervonden de Chinese exportplatformen in de auto- en de elektronische industrie in COE veel last van de crisis in de auto-industrie die begon rond 2008-2009 (Filippov & Kalotay, 2009). Duizenden jobs stonden op de tocht. Een significante invloed moet men misschien niet verwachten van de Chinese BDI, maar ze kunnen wel meebouwen aan een positieve economische dynamiek, die personen uit de armoede kan halen.
3.2.6 Samenvattend Opnieuw lijkt de conclusie dat de invloed op de Europa 2020-strategie van wederzijdse BDI niet dermate groot is. Toch zijn de potentiële resultaten reeds positiever dan bij handel het geval is. Werkgelegenheid in Europa zal stijgen wanneer de huidige trends naar enerzijds meer Chinese investeringen in kennisintensieve sectoren en anderzijds meer Europese investeringen omwille van de Chinese consumptiemarkt voortgezet worden. Telkens valt het op dat Chinese
69
BDI in de EU voor beide partijen voordelig zijn: de één krijgt nieuwe financiële middelen in een economisch onzekere periode, en de andere krijgt er kennis en technologie voor in de plaats. De partners kunnen vanaf dan samen werken om een groter marktaandeel te veroveren. Investeringen in groene projecten heeft een directe invloed op én de investeringsdoelstelling, én de klimaatdoelstelling. Enkel de impact op armoede en onderwijs lijkt onbeduidend.
3.3 Invloed van overige elementen Naast handel en directe investeringen zijn er andere Chinees-gerelateerde zaken die de Europa 2020-strategie op één of andere manier beïnvloeden. Zaken die hieronder kort zullen worden behandeld zijn de economische prestaties van de Chinese economie, de appreciatie van de yuan, en de verdere hervormingen in China.
3.3.1 Chinese economische groei Dankzij enkele kenmerken van de Chinese financiële sector is China niet in de financiële storm van 2007-2008 terechtgekomen: strenge kapitaalrestricties op buitenlands kapitaal – dus ook voor Amerikaanse hypotheekschulden; een geherstructureerde bankensector met hogere kapitaalvereisten; een overheidsgestuurde bankensector; een gunstige fiscale situatie; en enorme voorraden aan buitenlandse deviezen dankzij de handelssurplussen (Morrison, 2009; Vincelette, Manoel, Hansson, & Kuijs, 2010). Toch is ook China – door het handelskanaal – niet kunnen ontsnappen aan de wereldwijde economische crisis. Doordat de grootste afzetmarkten (de EU en de VS) zich in een recessie bevonden, daalde de Chinese export enorm: in plaats van een 20%groei zoals de voorgaande jaren was er sprake van een inkrimping van 25% in 2009 (Vincelette et al., 2010). Door deze ineenstorting van de export zouden zo’n 20 miljoen migrantenwerknemers in 2008 hun baan verloren hebben. Ook het aantal BDI is sterk afgenomen: in april 2009 waren de BDI-stromen gedaald met 22,5%, vergeleken met april 2008, toen ze met 70,2% stegen (Morrison, 2009). Aangezien de CCP beseft dat haar legitimiteit afhangt van de economische ontwikkeling, heeft ze sterk gereageerd op de crisis (Overholt, 2010). Met zowel budgettaire als monetaire stimuli heeft ze de crisis trachten te bezweren. De budgettaire maatregelen hadden een waarde equivalent aan 13,3% van het Chinese bbp, wat gigantisch is (Morrison, 2009). Dit was enkel mogelijk dankzij de zeer gunstige budgettaire situatie in China. Er werd ingezet op infrastructuurwerken, competitieve sectoren (onder andere automobiel en metaal), de dienstensector, O&O, groene projecten, enzovoort. Critici vragen zich echter af of (een deel van) deze investeringen niet sowieso zouden gebeurd zijn (Morrison, 2009; Overholt, 2010).
70
De monetaire stimuli bestonden uit expansief monetair beleid, dat extra ruimte gaf aan de Chinese banken om leningen te verschaffen die de economsiche activiteit kunnen laten heropleven24 (Vincelette et al., 2010). Overholt (2010) stelt dat de wisselwerking tussen beide soorten stimuli in China succesvoller was dan elders dankzij de sterke kapitaalbasis van de Chinese banken, waardoor het expansief beleid onmiddellijk kon worden omgezet in daadwerkelijke projecten, en niet moest gebruikt worden om het banksysteem overeind te houden zoals in de EU en de VS. Ondanks de sterke export- en BDI-daling (met de bijhorende gestegen werkloosheid) is de consumptie stabiel gebleven, en is de Chinese economie toch met 8,7% gegroeid in 2009 (Vincelette et al., 2010). Dit dankzij de stimuli stellen analisten (Overholt, 2010). Toch is de Chinese groei momenteel de laagste sinds drie jaar (EU Observer, 2012). Dit is geen goed nieuws voor de Europese economie, die sterk verweven is met de Chinese economie. Vooral Duitsland is afhankelijk van export naar China. Op langere termijn zou er geen probleem zijn aangezien verwacht wordt dat de Chinese bevolking binnenkort zal starten met consumeren. In het algemeen heeft de blijvende Chinese economische groei gezorgd voor een stabiele afzetmarkt voor de EU, en op langere termijn zal de Chinese consumptie toenemen, met positieve effecten voor de Europa 2020-strategie. Immers, volgens een uitgebreid rapport van de Wereldbank zal China met een grote waarschijnlijkheid in 2030 uitgegroeid zijn tot een modern hooginkomensland (Wereldbank, 2012). De vorige en huidige VJPs slaan inderdaad de weg in naar een kwaliteitsvolle groei met structurele hervormingen om de inkomensongelijkheid zoveel mogelijk tegen te gaan. Daarbij zal China een oplossing moeten vinden voor uitdagingen zoals vergrijzing, inkomensongelijkheid, milieudegradatie en economische onevenwichten. Maar wat als de China deze problemen niet de baas kan, en de economie instort, zoals sommige stemmen voorspellen? Het waarschuwen voor een ineenstorting van China is reeds jaren populair. Zo voorspelde Chang (2001) dat de CCP tegen 2011 zou uiteenvallen door de aanhoudende wrijvingen tussen politieke, economische en sociale problemen, en daardoor de economie zou meesleuren. Ook nu, met de aanhoudende crisis in het westen, wordt volop gespeculeerd over een mogelijke Chinese crisis. De gekende econoom Nouriel Roubini, die de kredietcrisis in 2005 voorspelde, wijst op de reële mogelijkheid dat de Chinese economie een harde landing maakt na 2013, met globale gevolgen (Lim, 2011). Oorzaak is het onhoudbare investeringsniveau, wat ook in de voormalige Sovjet-Unie en Oost-Azië tot crises heeft geleid.
24
Dit staat in schril contrast met het Chinese monetair beleid in de jaren vooraangaande aan de crisis. Toen was het monetair beleid gebrand op het beperken van inflatie.
71
Bovendien zijn er tekenen dat er inderdaad problemen zijn in de economische fundamenten van China (Ferguson, 2011). Zo houdt de Chinese overheid zich klaar om lokale investeringsverleners te redden als deze in de problemen komen wegens niet-rendabele overheidsinvesteringen.
Bovendien
worden
–
volgens
sommigen
–
nutteloze
overheidsinvesteringen verder gezet, terwijl de private worden afgeremd om de inflatie te beperken. Niet iedereen deelt deze mening. Immers, miljoenen personen zijn van het platteland naar de stad gemigreerd, waardoor er nood is aan huisvesting en consumentengoederen. Deze consumptietoename zal de economie voldoende draagkracht kunnen geven, zo stellen ze (Trevethan, 2011). Het is duidelijk dat economische prestaties moeilijk te voorspellen zijn, en zo nog moeilijker de gevolgen voor de Europese economie. Al lijkt die het meest gebaat bij een toename van de binnenlandse Chinese consumptie, wat voordelig is voor handel en horizontale investeringen.
3.3.2 Een mogelijke appreciatie van de renminbi In deel 2 werd ingegaan op de onderwaardering van de Chinese munt – de renminbi – en de recente hervormingen om deze onderwaardering langzaamaan ongedaan te maken. In deze paragraaf wordt kort naar de gevolgen voor de realisatie van de Europa 2020-doelstellingen gekeken. Empirisch onderzoek heeft aangetoond dat industrieën die opereren in een zeer open marktsegment gevoelig zijn voor wisselkoersschommelingen (Alexandre, Bacao, & Cerejeira, 2009). Meer bepaald zijn laag-productieve ondernemingen in open sectoren meer gevoelig voor wijzigingen in werkgelegenheid dan hoog-productieve ondernemingen. Deze laatste zijn zelfs zo goed als ongevoelig. Toegepast op de EU betekent dit dat een reële appreciatie van de renminbi ten opzichte van de euro jobs zou kunnen creëren in de EU. Deze toename zou het gevolg zijn van exporttoename naar China, aangezien de appreciatie van de renminbi Chinese import stimuleert en Chinese export afremt. Het effect is dus dubbel: meer jobs dankzij meer export naar China, en meer jobs dankzij minder import vanuit China. De grootte van dit effect is volgens empirisch onderzoek afhankelijk van de sector. Hoogproductieve sectoren – die zich vooral
inlaten
met
internationale
handel
–
zijn
minder
gevoelig
voor
wisselkoersschommelingen. Dus misschien is het effect niet dermate groot. Om het specifieke effect te kunnen meten is er nood aan verder onderzoek. Het is tevens duidelijk dat ook andere zaken zoals markttoegang en politieke factoren hierin een rol zullen spelen.
72
Naast
effecten
op
handelsstromen
zullen
er
eveneens
effecten
zijn
voor
de
investeringsstromen. Met een appreciatie van de renminbi ten opzichte van de euro worden Chinese investeringen in de eurozone aantrekkerlijker, wat positief is. Omgekeerd worden Europese investeringen in China minder interessant, waardoor nadelen van verticale investeringen verkleinen. Kortom, ook voor de investeringsstromen zou een appreciatie van de renminbi de Europa 2020-strategie een duw in de rug geven.
3.3.3 Verdere hervormingen In China is het vijfjarenplan (VJP) een cruciaal document. Het is een ideologisch document dat de beleidslijnen voor de komende vijf jaar vastlegt en is in gebruik sinds 1949 (Understanding China, 2011). Het twaalfde VJP, dat loopt van 2011 tot en met 2015 komt op een interessant moment. Immers, er is sprake van een globale economische crisis, terwijl China goede groeipercentages blijft neerzetten. Het VJP probeert de crisis als een opportuniteit te zien. Ook voor Europa is het twaalfde VJP een belangrijk document. Groene energie, technologie en investeringen zijn voor China een topprioriteit geworden om groei voor de volgende decennia te garanderen (Understanding China, 2011). Het is de eerste maal dat milieudoelstellingen zo belangrijk zijn in China. Vijf provincies en acht steden zijn aangeduid om in deze opdracht het voortouw te nemen: ze moeten lage uitstootlimieten aannemen, lage uitstoot bij de industrie promoten, en O&O stimuleren. Deze evolutie naar een meer duurzame economie kan positieve gevolgen hebben voor de realisatie van de Europa 2020-strategie (cf. supra). De vraag blijft echter hoe China deze evolutie zal combineren met haar andere, groei-stimulerende doelstellingen, aangezien het Chinese groeimodel, dat is gebaseerd op massa-export, geen lang leven meer beschoren is. Dat beseffen ook de Chinese beleidsmakers
(Reuters,
2012c).
Het
verschil
in
inkomensniveau
blijft
toenemen,
vastgoedprijzen swingen de pan uit en de afzetmarkten worden minder betrouwbaar. Dit alles voedt sociale onrust, wat de CCP te allen tijde wil vermijden. Daarom zijn hervormingen broodnodig. Hervormingen die voor Europese bedrijven belangrijk zijn is toegang tot de Chinese markt. Europese investeerders hebben vooral klachten over beperkingen van investeringen en eigenaarschap voor buitenlandse ondernemingen, schendingen van handelsafspraken, en zware technologieoverdrachten om toegang te verkrijgen tot de Chinese markt (Understanding China, 2011). De Chinese afgevaardigden vragen zich af of het niet eerder te maken heeft met het feit dat de Europese bedrijven een voorkeursbehandeling willen krijgen, en dat ze zich niet willen
73
aanpassen aan de Chinese manier van zaken doen. In het huidige VJP blijkt niet dat er snel zal verder gewerkt worden aan de verdere opening en liberalisatie van de Chinese markt. In China zit er een machtswissel op het hoogste niveau aan te komen. Op het einde van 2012 zou president Hu Jintao plaats maken voor huidig vicepresident Xi Jinping (The Guardian, 2012). In China is het presidentschap een eerder ceremoniële functie die vasthangt aan diegene die de Secretaris-Generaal is van de CCP – de hoogste functie in het land – die vaak gecombineerd wordt met de functie van voorzitter van de Centrale Militaire Commissie van de Volksrepubliek China (China.org.cn, n.b.). Hu is momenteel posthouder van de drie functies (president, Secretaris-Generaal en voorzitter). Er wordt verwacht dat Xi eind 2012 SG CCP wordt, terwijl Hu wel nog het militaire leiderschap zal blijven uitvoeren (The Guardian, 2012). Met de machtswissel verschuift China van de vierde generatie politieke leiders naar de vijfde generatie. Zal de politieke aflossing enige invloed hebben op de realisatie van de Europa 2020doelstelllingen? De meest gestelde vraag is of Xi een hervormer zal zijn, net zoals zijn vader dit was. Sommigen verwachten een meer zakelijke president, met aandacht voor liberalisering (The Economist, 2010). Al moet daar zeker niet te veel van worden verwacht, gezien het leiderschap in China steeds meer verdeeld wordt. Veel zal dus afhangen van zijn entourage. Om duidelijke voorspellingen te maken rond Xi’s politieke en economische standpunten is het nog te vroeg. De tijd zal uitwijzen of hij inzet op het aantrekken van buitenlandse investeringen voor de export, of eerder de binnenlandse consumptie zal stimuleren en Chinese bedrijven aanzetten tot buitenlandse investeringen.
74
Conclusie Deze masterproef gaat na wat de invloed is van de EU-China handels- en investeringsstromen op de Europa 2020-strategie. Doorheen de tekst werd duidelijk dat de EUChina relaties primordiaal rond handel zijn opgebouwd. In 1978 werden economische relaties opgestart, die in 1985 hebben geleid tot verdere politieke samenwerking en in 2003 uiteindelijk tot de onderhandeling van een strategisch partnerschap. Vandaag kent de relatie twee gezichten: dat van erkende samenwerking, en dat van opbouwende spanning. Bij de meest recente EUChina top van februari 2012 duidde de gezamenlijke perscommunicatie op de gunstige ontwikkeling van het strategische partnerschap (Europa, 2012). Men spreekt over gezamenlijke belangen en uitdagingen, en over de belangrijkheid van elkaars economie voor de andere. Wat betreft pijnpunten – zoals mensenrechten, status van markteconomie, het bilateraal investeringsakkoord, klimaatbescherming, machtsverschuivingen binnen de G20, en dergelijke – stellen beide partijen dit op een respectvolle manier te bespreken. Langs de andere kant heeft de EU recentelijk samen met de VS en Japan een zaak aangespannen tegen China bij de WHO, omdat China de export van “zeldzame aardeelementen” beperkt, waardoor de EU, de VS en Japan economische schade ondervinden (BBC, 2012). Ook op het vlak van de onderwaardering van de renminbi, en de schending van de bescherming van intellectuele eigendomsrechten wordt de EU steeds zenuwachtiger. China op haar beurt, wordt niet gehoord in haar oproep om status van vrije markteconomie te verkrijgen. Bovendien start de EU met wetgeving om overheidsaanbestedingen uit buitenlandse (lees: Chinese) handen te houden, als reactie op het Chinese protectionistische beleid. Toch zien de beleidsmakers deze meningsverschillen niet als een onoverkomelijk probleem, aangezien ze het normaal achten dat in een dermate nauwe relatie wrijvingen ontstaan. Deze worden één voor één op een diplomatieke manier opgelost, met nadruk op gezamenlijke belangen. Deel 2 gaf inzicht in de evolutie, kenmerken en spanningen betreffende de EU-China handelsstromen en wederzijdse investeringen. Betreft de handelsstromen is de scheve verdeling overduidelijk: hoewel China de tweede grootste handelspartner is van de EU, exporteert de EU slechts 8,4% van haar totale exporten naar China (zie tabel 3). Omgekeerd komt 18,7% van de EU-importen uit China (zie tabel 2). Tussen 2006 en 2010 is de EU-import vanuit China met 44% gestegen, terwijl de EU-export naar China in dezelfde periode met 78% is toegenomen (zie
75
tabel 2 en 3). Dit is een positieve evolutie voor de EU. Deze wordt bovendien versterkt door het soort goederen dat de EU exporteert naar China: hoog technologische goederen die een hoge toegevoegde waarde creëren. China daarentegen exporteert vooral gestandaardiseerde goederen, wat soms leidt tot spanningen wanneer de EU van mening is dat China haar exportproducten op de markt dumpt onder de productiekost. Daarnaast beperkt China haar markttoegang op verschillende manieren, zoals voor overheidsbestedingen. Ook de onderwaardering van de renminbi zorgt voor een oneerlijk Chinees concurrentievoordeel, dat de EU sterk benadeelt. De grondige bespreking van de wederzijdse BDI maakte duidelijk dat het aantal Chinese investeringen in de EU steeds toeneemt, maar al bij al beperkt blijft. Slechts 5% van de Chinese BDI-voorraad – die op zich slechts 1,2% betekent van de globale voorraad BDI – is in de EU gevestigd (Bruyland, 2011; Rosen & Thilo, 2011). Toch zijn er sterke toenames waar te nemen: tussen 2006 en 2010 zijn de Chinese BDI in de EU met 88% toegenomen, en de EU-BDI in China met 5%
25
(Eurostat, 2012a). Dit betekent een sterke toename van inkomende
investeringen, met positieve economische gevolgen. Des te meer omdat de meest recente Chinese investeringen in Europa gebeuren in productievestigingen en hoogtechnologische sectoren, en steeds minder in groothandel en distributie zoals eerder het geval was. Bovendien nemen het aantal verticale Europese investeringen in China af ten voordele van horizontale investeringen, met minder negatieve of zelfs positieve effecten voor de Europese werkgelegenheid. Het grote twistpunt bij Chinese investeringen in Europa betreft de geheel andere Chinese werkwijze van zakendoen, en de gebrekkige bescherming van intellectuele eigendom, wat tot argwaan leidt bij de bevolking. Deze problemen trachten de EU en China op te lossen aan de hand van een bilateraal investeringsakkoord, dat verder zou gaan dan deze van de lidstaten met China. De onderzoeksvraag van deze masterproef werd beantwoord in deel 3. Via literatuurstudie werd per doelstelling van de Europa 2020-strategie de invloed onderzocht, zowel voor handel als voor investeringen. Bij gebrek aan concreet onderzoek en toereikende data zijn de conclusies eerder voorzichtig en algemeen. De invloed van de handelsstromen op de EU 2020-strategie is eerder onbepaald. De toevloed van Chinese exportproducten zorgt er voor dat Europese ondernemingen een sterke concurrentiedruk ervaren. Dit leidt enerzijds tot het verdwijnen van arbeidsintensieve industrieën, maar anderzijds tot een versteviging van de EU in haar comparatieve kennis- en technologische industrieën. Door het uitspelen van haar competitief voordeel kan de EU voordeel halen uit de stijgende export naar China in sectoren die meer toegevoegde waarde creëren dan laagtechnologische, arbeidsintensieve sectoren. Het is evenwel 25
Deze laatste stijging betreft de EU 15.
76
duidelijk dat China zich op een kantelmoment bevindt: lonen stijgen en de kennis neemt toe, waardoor de Chinese economie zich op langere termijn minder zal toeleggen op laagtechnologische, arbeidsintensieve activiteiten, en steeds meer op kennis- en technologieintensieve sectoren. Net waar de EU momenteel een comparatief voordeel in heeft. Voor de EU is het belangrijk om hier op te anticiperen. Voor de Europa 2020-doelstellingen werd een positieve invloed op werkgelegenheid niet gevonden, evenmin voor onderwijs en armoede. De O&O- en klimaatdoelstelling ondervinden dan wel weer een positieve invloed van toenemende handelsstromen. Belangrijk is dat geen enkele doelstelling een negatief effect ondervindt, en dat er dus geen redenen aan te nemen zijn waarom de onderlinge handel niet verder zou gestimuleerd worden. De nadruk van DG Handel op handelsrelaties met China is bijgevolg correct. De opportuniteitskost – door het negeren van de EU-China handelsrelaties – zou te hoog zijn. De invloed op de Europa 2020-strategie van wederzijdse investeringen is omvangrijker te noemen dan deze van handel. Europese investeringen in China – die de laatste jaren steeds meer gebaseerd zijn op het aanboren van de Chinese consumptiemarkt – hoeven geen economische nadelen te hebben voor de economie van de EU. Chinese investeringen in de EU moeten aangemoedigd worden, gelet op de positieve effecten op de werkgelegenheids-, O&O- en klimaatdoelstellingen. Desalniettemin deze effecten alsnog relatief beperkt blijven – wegens het lage aantal Chinese BDI in de EU en het lage werknemersaantal – zullen deze in de komende jaren toenemen. Indien de Chinese economie niet in een crisis belandt, zullen Chinese ondernemingen steeds meer geïnteresseerd zijn in westerse ondernemingen vanwege de aanwezige merken, kennis, technologie, enzovoort. Of de impact significant zal bijdragen tot de realisatie van de Europa 2020-strategie is niet zeker, maar het creëert ontegensprekelijk een positieve dynamiek, die ook na 2020 positieve gevolgen zal hebben voor de Europese economie. Opnieuw is de nadruk van DG Handel op de belangrijkheid van de economische EUChina relatie correct. Om de invloed van de EU-China handelsrelaties (inclusief investeringen) beter te begrijpen, is er nood aan concreet wetenschappelijk onderzoek, dat op basis van volledige en betrouwbare data eenduidige hypotheses kan testen. Pas dan kunnen beleidsrelevante conclusies genomen worden, zodat Europese en Chinese beleidsmakers de gezamenlijke voordelen kunnen maximaliseren.
77
Geciteerde werken Alexandre, F., Bacao, P., & Cerejeira, J. (2009). Employment and exchange rates: the role of openness and technology. ESTUDOS DO GEMF n°8. Algieri, F. (2002). EU Economic Relations with China: An Institutionalist Perspective. The China Quarterly, No. 169, Special Issue: China and Europe since 1978: A EuropeanPerspective, 64-77. Amadeo, K. (2009, 13augustus). How Does China Influence the U.S. Dollar? About.com: US Economy. Anderlini, J. (2011, 26 oktober). Chinese investment in Europe to surge. Financial Times. Anderson, K. (1997). On the Complexities of China’s WTO Accession. Centre for International Economic Studies, Discussion Paper No. 96/14. Arnal, E. (2011). Trade and Employment: The Case of Denmark and Spain. OECD Trade Policy Working Papers, No. 123, OECD Publishing. Barrell, R., & Pain, N. (1997). Foreign Direct Investment, Technological Change, and Economic Growth Within Europe. The Economic Journal, Vol. 107, No. 445, 17701786. Barysch, K., Grant, C., & Leonard, M. (2005). Embracing the dragon. London: Centre for European Reform. BBC. (2012, 13 maart). US, EU and Japan challenge China on rare earths at WTO. Opgeroepen op 11 mei, 2012, van BBC News: http://www.bbc.co.uk/news/business17348648 Berger, A. (2008). China’s new bilateral investment treaty programme: Substance, rational and implications for international investment law making. Paper prepared for the American Society of International Law International Economic Law Interest Group (ASIL IELIG)
78
2008 biennial conference “The Politics of International Economic Law: The Next Four Years”, Washington, D.C., November 14-15, 2008. Bijsterbosch, M., & Kolasa, M. (2010). FDI and productivity convergence in Central and Eastern Europe: an industry-level investigation. Rev World Econ 145, 689–712. Biscourp, P., & Kramarz, F. (2007). Employment, skill structure and international trade: Firmlevel evidence for France. Journal of International Economics 72, 22–51. Blanchard, E., & Willmann, G. (2008). Trade, Education, and The Shrinking Middle Class. Preliminary. Blomström, M., & Kokko, A. (2003). Human capital and FDI. Working Paper 167. Brewer, T. L. (2008/2009). Technology Transfers and Climate Change:Comment International Flows, Barriers, and Frameworks. Brookings Trade Forum, 93-119. Bruyland, E. (2011, 4 augustus). Er komen meer Chinese overnames. Opgeroepen op 25 maart, 2012, van Trends: http://trends.knack.be/economie/nieuws/finance/er-komen-meerchinese-overnames/article-1195076507986.htm# Can, H., & Soete, L. (2007). The Global Challenges of the Knowledge Economy: China and the EU. UNU-MERIT Working Papers, ISSN 1871-9872. CGKR. (2005). Chinese migratie naar België. Centrum voor gelijke kansen en racismebestrijding. Chang, G. G. (2001). The Coming Collapse of China. Random House. China Airlines. (n.b.). CAL at a glance. Opgeroepen op april 25, 2012, van China Airlines: http://www.china-airlines.com/en/about/about.htm China Daily. (2011, 16 december). China cuts import tariffs for balanced trade. Opgeroepen op 19 april, 2012, van China Daily: http://www.chinadaily.com.cn/bizchina/201112/16/content_14279554.htm China.org.cn. (2005, 7 januari). EU Becomes China's Largest Trade Partner. Opgeroepen op 19 april, 2012, van China.org.cn: http://www.china.org.cn/english/BAT/117174.htm
79
China.org.cn. (n.b.). Who's who in China's leadership? Opgeroepen op 23 april, 2012, van China.org: http://www.china.org.cn/features/leadership/node_1086673.htm Cinquegrana, P. (2009). US-China monetary relations: Immune to crisis? University of California, Los Angeles (UCLA) - Department of Political Science; Centre for European Policy Studies (CEPS). Cohen-Tanguni, L. (2010). Beyond Lisbon: the external dimension, . Europe 2020: delivering well-being for future Europeans, 80-83. Coolsaet, R. (2009). Macht en waarden in de wereldpolitiek. Gent: Academia Press. Cross, A., & Voss, H. (2008). Chinese direct investment in the United Kingdom: an assessment of motivations and competitiveness. Paper presented at the Conference Corporate Strategies in the New Asia, University of Bremen, Germany, 1–2 February. Cuyvers, L., Embrechts, R., & Rayp, G. (2002). Internationale economie. Antwerpen: Garant. De Gucht, K. (2010). Video gallery. Opgeroepen op 17 april, 2012, van European Commission: http://ec.europa.eu/commission_2010-2014/degucht/multimedia/video/#video-13 De Raad. (2008). Council Regulation (EC) No 732/2008 of 22 July 2008. Official Journal of the European Union L 211. De Standaard. (2012, 5 april). Geely gaat miljarden investeren in Volvo. Opgeroepen op 26 mei, 2012 van De Standaard: http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20120405_061 Debaere, P., Lee, H., & Lee, J. H. (2008). 1.1 It Matters Where You Go Outward Foreign Direct Investment and Multinational Employment Growth at Home. DG Handel. (n.b.). The Sino-EU agreement on China’s accession to the WTO: results of the bilateral negotiations. Dienst Europa. (2010, 4 maart). Naar een vernieuwde Lissabonstrategie 2020. Opgeroepen op 7 maart, 2012, van Dienst Europa van het Vlaams Parlement: http://www.vlaamsparlement.be/vp/informatie/diensteuropa/beleidsdomein/algemeen/eu 2020/situering.html
80
ECB. (2012a). Exchange Rates; Frequency: Annual; Currency: Chinese yuan renminbi; Currency denominator: Euro; Exchange rate type: Spot; Series variation - EXR context: ECB reference exchange rate, Chinese yuan renminbi/Euro. Opgeroepen op 5 maart, 2012, van Statistical Data Warehouse. ECB. (2012b). Exchange Rates; Frequency: Annual; Currency: US dollar; Currency denominator: Euro; Exchange rate type: Spot; Series variation - EXR context: ECB reference exchange rate, US dollar/Euro. Opgeroepen op 5 maart, 2012, van Statistical Data Warehouse. ECB. (2012c). External Trade; Frequency: Monthly; Reference area: Euro area 17 (fixed composition); Adjustment indicator: Working day and seasonally adjusted. Opgeroepen op 5 maart, 2012, van Statistical Data Warehouse. EEAS, European External Action Service. (2007-2013). China Strategy Paper 2007-2013. Country Strategy Paper. EU ISS, EuropeanUnion Institute for Security Studies. (2006). The evolution of the EU-China relationship: from constructive engagement to strategic partnership. Occasional Paper n° 64. EU Observer. (2005, 10 januari). EU becomes China's biggest trading partner. Opgeroepen op 19 april, 2012, van EU Observer: http://euobserver.com/19/18088 EU Observer. (2012, 13 maart). China slowdown is bad news for Europe. Opgeroepen op 19 april, 2012, van EU Observer: http://euobserver.com/884/115876 Europa. (2012). Joint Press Communiqué of the 14th EU-China Summit. http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=MEMO/12/103. Europa 2020. (2011, 1 december). Doelstellingen Europa 2020. Opgeroepen op 28 februari, 2012, van Europa 2020: http://ec.europa.eu/europe2020/reaching-thegoals/targets/index_nl.htm Europa Nu. (2012, 14 maart). Airbus vreest Chinese represailles voor vliegtuigtaks. Opgeroepen op 25 april, 2012, op Europa Nu: http://www.europanu.nl/id/vixskh8qqsyu/nieuws/airbus_vreest_chinese_represailles_voor?ctx=vhpskq7xf 9ym
81
Europese Commissie. (2006a). Closer Partners, Growing Responsibilities A policy paper on EU-China trade and investment: Competition and Partnership, COM(2006) 631 final. Brussel. Europese Commissie. (2006b). Global Europe: Competing in the world, A Contribution to the EU’s Growth and Jobs Strategy. Europese Commissie. (2006c, juni 1). Tariff barriers. Opgeroepen op 19 april, 2012, van Trade: http://ec.europa.eu/trade/creating-opportunities/trade-topics/europeancompetitiveness/tariff-barriers/ Europese Commissie. (2009). EU-China trade in facts and figures. MEMO/09/375. Europese Commissie. (2010a). Trade, Growth and World Affairs: trade policy as a core component of the EU's 2020 strategy. Europese Commissie. (2010b). Trade as a driver of prosperity. Commission Staff Working Document, SEC(2010) 1269. Europese Commissie. (2011). Consultation on the future investment relationship between the EU and China. Directorate-General for Trade. Eurostat. (2008a). Main features of the EU-27 services sector. Eurostat. Eurostat. (2008b). European Union foreign direct investment yearbook 2008 (Data 2001-2006). Eurostat Pocketbooks. Eurostat. (2010a, 12 januari). China. Opgeroepen op 3 maart, 2012, van EU bilateral trade and trade with the world: http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2006/september/tradoc_113366.pdf Eurostat. (2010b). External and intra-EU trade - statistical yearbook Data 1958 - 2009. Luxemburg: Europese Unie. Eurostat. (2010c). EU-27 trade in medicinal and pharmaceutical products rose by 11% in 2009 in spite of the global economic crisis. Eurostat statistics in focus, 63/2010. Eurostat. (2010c). European Union direct investments. Opgeroepen op 29 maart, 2012, van Eurostat: http://epp.eurostat.ec.europa.eu/cache/ITY_SDDS/EN/bop_fdi_esms.htm#contact
82
Eurostat. (2010d). International trade in medicinal and pharmaceutical products. Opgeroepen op 24 april, 2012, van Eurostat: http://epp.eurostat.ec.europa.eu/statistics_explained/index.php/International_trade_in_m edicinal_and_pharmaceutical_products Eurostat. (2010f). Strong increase in EU27 exports to China in the first half of 2010. 147/2010. Eurostat. (2012a, 11 mei). European Union direct investments. Opgeroepen op 12 mei, 2012, van Eurostat, Main Tables: http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/balance_of_payments/data/main_tabl es Eurostat. (2012b, 2 april). EU international trade in services: Exports, imports and balance by partner zone. Opgeroepen op 25 april, 2012, van Code: tec00082: http://epp.eurostat.ec.europa.eu/tgm/table.do?tab=table&init=1&language=en&pcode=t ec00082&plugin=1 Eurostat. (2012c, 27 januari). EU Imports from developing countries by income group. Opgeroepen op 6 maart, 2012, van http://epp.eurostat.ec.europa.eu/tgm/table.do?tab=table&init=1&plugin=1&language=e n&pcode=tsdgp210 Farah, P. (2006). Five Years of China’s WTO Membership: EU and US Perspectives on China’s Compliance with Transparency Commitments and the Transitional Review Mechanism. Legal Issues of Economic Integration 33(3), 263–304. Federico, S., & Minerva, G. A. (2006). Fear of Relocation? Assessing the Impact of Italy's FDI on Local Employment. Department of Economics and Quantitative Methods of the University of Piemonte Orientale, Quaderno n. 102/2005. Ferguson, N. (2011, 21 juni). Predicting China’s future. Opgeroepen op 11 mei, 2012, van Finance Asia: http://www.financeasia.com/News/261139,predicting-china8217sfuture.aspx Filippov, S., & Kalotay, K. (2009). Foreign Direct Investment in Times of Global Economic Crisis: Spotlight on New Europe. UNU-MERIT Working Papers #2009-021.
83
Girma, S., Gong, Y., & Görg, H. (2006). Can You Teach Old Dragons New Tricks? FDI and Innovation Activity in Chinese State-Owned Enterprises. IZA Discussion Paper, No. 2267. Görg, H., & Görlich, D. (2011). Trade and Labour Market Outcomes in Germany. OECD Trade Policy Working Papers, No. 125, OECS Publlishing. Green, S. (2004). China's Quest For Market Economy Status. The Royal Institute for International Affairs. Greenaway, D., Hine, R. C., & Wright, P. (1998). An Empirical Assessment of the Impact of Trade on Employment in the United Kingdom. Centre for Research on Globalisation and Labour Markets, School of Economics, University of Nottingham: Research Paper 98/3. Haiyan, Z., Zhi, Y., & Van Den Bulcke, D. (2012). Euro-China Investment Report 2011-2012: The European landscape of Chinese enterprises: An analysis of corporate and entrepreneurial firms and the role of the ethnic communities. Antwerp Management School. Hanemann, T. (2011). Chinese FDI in the United States and Europe: Implications and Opportunities for Transatlantic Cooperation. GMF Paper Series, Stockholm China Forum. Harrison, A., McLaren, J., & McMillan, M. (2011). Recent Perspectives on Trade and Inequality. The World Bank, Policy Research Working Paper 5754. Holslag, J. (2011). The Elusive Axis: Assessing the EU–China Strategic Partnership. Journal of Common Market Studies, Volume 49, Number 2, 293–313. Hübler, M. (2009). Energy Saving Technology Diffusion via FDI and Trade: A CGE Model of China. Kiel Working Paper No. 1479. Hultin, G. (2010). The global ‘war’ for talent: labour-market policies for Europe 2020. Europe 2020: delivering well-being for future Europeans, 84-90. Iapadre, P. L. (2011). Trade and employment in Italy. OECD Trade Policy Papers, No. 126, OECD Publishing.
84
Investments & Income. (2007). Foreign Direct Investments (FDI). Opgeroepen op 26 maart, 2012, van Investments & Income.com : http://www.investmentsandincome.com/investments/foreign-direct-investments.html Judge, P. (2005). Unlocking China's Services Sector. Australian Government AusAID. Kiriyama, N. (2011). Trade and Innovation: Pharmaceuticals. OECD Trade Policy Working Papers, No. 113, OECD Publishing. Kiriyama, N. (2012). Trade and Innovation: Synthesis Report. OECD Trade PolicyWorking Papers, No. 35, OECD Publishing Klis, H. (2012, 11 maart). Europese luchtvaartmaatschappijen wijzen ‘dure’ EU-vliegtaks af. NRC. Opgeroepen op 3 mei, 2012, op NRC: http://www.nrc.nl/nieuws/2012/03/11/europese-luchtvaartmaatschappijen-wijzen-euvliegtax-af/ Knack. (2010, 6 oktober). België en China werken samen op nucleair vlak. Opgeroepen op 3 mei, 2012, op Knack: http://www.knack.be/nieuws/belgie/belgie-en-china-werkensamen-op-nucleair-vlak/article-1194831586908.htm Kramarz, F. (2011). Employment and trade in France: A firm level view (1995-2004). OECD Trade Policy Working Papers, No. 124, OECD Publishing. Krugman, P. R. (2008). Trade and Wages, Reconsidered. Brookings Papers on Economic Activity, Vol. 2008, 103-137. Lacey, S. (2011, 12 september). How China dominates solar power. Opgeroepen op 3 mei, 2012, op The Guardian Environment Network: http://www.guardian.co.uk/environment/2011/sep/12/how-china-dominates-solarpower. Lim, K. (2011, 13 juni). "Meaningful probability" of a China hard landing: Roubini. Opgeroepen op 11mei, 2012, van Reuters: http://www.reuters.com/article/2011/06/13/us-roubini-idUSTRE75C1OF20110613 Masso, J., Roolaht, T., & Varblane, U. (2010). Foreign Direct Investment and Innovation in Central and Eastern Europe: Evidence from Estonia. Bank of Estonia Working Paper Series 5/2010.
85
Men, J., & Balducci, G. (2010). Prospects and Challenges for EU-China Relations in the 21st Century: The Partnership and Cooperation Agreement. Bruxelles, Bern, Berlin, Frankfurt am Main, New York, Oxford, Wien: Peter Lang. Morrison, W. M. (2009). China and the global financial crisis: implications for the United States. Congressional Research Service - 7-5700. Natali, D. (n.b.). The Lisbon Strategy, Europe 2020 and the crisis in between. Nojonen, M. (2007). China’s ’Go-abroad’ strategy and the case of Baltic Sea region. Expert article 142 Baltic Rim Economies, Bimonthly Review 5. OESO. (2006, 4 december). China will become world’s second highest investor in R&D by end of 2006, finds OECD. Opgeroepen op 5 april, 2012, van OESO: http://www.oecd.org/document/0,3455,en_2649_201185_37770522_1_1_1_1,00.html OESO. (2012). Consumer Prices (MEI). Opgeroepen op 5 maart, 2012, van OECD StatExtracts: http://stats.oecd.org/Index.aspx?DataSetCode=MEI_PRICES# Onaran, Ö., & Stockhammer, E. (2006). The effect of FDI and foreign trade on wages in the Central and Eastern European Countries in the post-transition era: A sectoral analysis. Department of Economics Working Paper Series, 94. Inst. für Volkswirtschaftstheorie und -politik, WU Vienna University of Economics and Business, Vienna. Overholt, W. H. (2010). China in the Global Financial Crisis: Rising Influence, Rising Challenges. The Washington Quarterly 33:1 . People's Daily Online. (2011, 15 juli). China, EU to seek bilateral investment treaty. Opgeroepen op 3 mei, 2012, van http://english.peopledaily.com.cn/90001/90776/90883/7440924.html Pietrobelli, C., Rabellotti, R., & Sanfilippo, M. (n.b.). Chinese FDI strategy in Italy: the ‘Marco Polo’ effect. Int. J. Technological Learning, Innovation and Development, Vol. X, No. Y, xxxx. Pyridi, N. (2010). EU-China Investment Promotion and Protection Rules. In J. Men & G. Balducci, (Ed), Prospects and Challenges for EU-China Relations in the 21st Century, (pp.129-149). Peter Lang
86
Reuters. (2012a, 17 april). China at "rare" moment for reforms: central bank report. Opgeroepen op 25 april, 2012, op Reuter: http://www.reuters.com/article/2012/04/17/us-chinareforms-idUSBRE83G06W20120417 Reuters. (2012b, 16 april). China allows banks to short sell dollars. Opgeroepen op 17 april, 2012, van Reuters: http://www.reuters.com/article/2012/04/16/us-china-banks-dollarsidUSBRE83F0U620120416 Reuters. (2012c, 16 april). Analysis: China currency move nails hard landing risk coffin. Opgeroepen op 17 april, 2012, van Reuters: http://www.reuters.com/article/2012/04/16/us-china-economy-currencyidUSBRE83F0N120120416 Rodrigues, M. J. (2010). From Lisbon to the Europe 2020 Strategy. Europe 2020:delivering well-being for future Europeans, 45-52. Rosen, D., & Hanemann, T. (2009). China’s Changing Outbound Foreign Direct Investment Profile: Drivers and Policy Implications. Peterson Institute for International Economics, Number PB09-14. Rosen, D., & Hanemann, T. (2011). An American Open Door? Maximizing the Benefits of Chinese Foreign Direct Investment. Center on U.S.-China Relations and Kissinger Institute on China and the United States. Rossi, V., & Burghart, N. (2009). As China's economy matures, its companies are looking for opportunities to expand around the world. China Business Review, p. https://www.chinabusinessreview.com/public/0909/intro.html Sandschneider, E. (2002). China's Diplomatic Relations with the States of Europe. The China Quarterly, No. 169, Special Issue: China and Europe since 1978: A European Perspective, 33-44. Sautenet, A. (2010). EU-China and the future PCA: Intellectuel Property Rights and Investments. In J. Men & G. Balducci, (Ed), Prospects and Challenges for EU-China Relations in the 21st Century (pp.103-128). Peter Lang Seyf, I. (1998). Can more FDI solve the problem of unemployment in the EU? Ashort note. Working Paper 98-1, Staffordshire University, Business School.
87
SustainableBusiness.com. (2012, 9 maart). EU May Join US in Chinese Solar Investigation, Tariffs. Opgeroepen op 2 april, 2012, op SustainableBusiness.com: http://www.sustainablebusiness.com/index.cfm/go/news.display/id/23492 SYNC. (n.b.). De opkomst van R&D-reus China biedt kansen. Opgeroepen op 5 april, 2012, van SYNC: http://sync.nl/de-opkomst-van-rd-reus-china-biedt-kansen/1 Temouri, Y., & Driffield, N. (2009). Does German foreign investment lead to job losses at home? Applied Economics Quarterly Vol. 55, n° 3. The Economist. (2010, 21oktober). Xi who must be obeyed: China’s Communist Party anoints Xi Jinping as the country’s next leader. He will have his work cut out. Opgeroepen op 23 april, 2012, van The Economist: http://www.economist.com/node/17309197 The economist. (2012, 12 maart). The end of cheap China: What do soaring Chinese wages mean for global manufacturing? Opgeroepen op 20 maart, 2012, van The Economist: http://www.economist.com/node/21549956 The Guardian. (2012, 13 februari). The Guardian profile: Xi Jinping: ig personality who is expected to take power in China this year encountered privilege and prejudice on his path to the top. Opgeroepen op 23 april, 2012, van The Guardian: http://www.guardian.co.uk/world/2012/feb/13/xi-jinping-profile-china The People's Bank of China. (2012, 14 april). The People’s Bank of China Announcement [2012 No.4]. Opgeroepen op 17 april, 2012, van The People’s Bank of China: http://www.pbc.gov.cn/publish/english/955/2012/20120414090756030448561/2012041 4090756030448561_.html Trends. (2012, 29 januari). Honderd Chinese bedrijven plannen zich in België te vestigen. Opgeroepen op 2 mei, 2012, van Trends.be: http://trends.knack.be/economie/nieuws/bedrijven/honderd-chinese-bedrijven-plannenzich-in-belgie-te-vestigen/article-4000036409530.htm Trevethan, N. (2011, 20 juni). Analysis: Resource firms bet on China boom, not Roubini gloom. Opgeroepen op 11 mei, 2012, van Reuters Canada: http://ca.reuters.com/article/businessNews/idCATRE75J14G20110620?pageNumber=1 &virtualBrandChannel=0
88
UNCTAD. (2011). World Investment Report: Non equity modes of international production and development, p4 (Figuur 1.4). Zwitserland: Verenigde Naties. Understanding China. (2011). China’s 12th five-year plan and Europe 2020 creating new EUChina synergies. Report of the one-day China Advisory Council roundtable part of the three year “Understanding China” programme co-funded by the European Commission co-organised by Friends of Europe and EUROCHAMBRES. Van Den Bossche, P. (2005). The Law And Policy Of The World Trade Organization: Text, Cases And Materials. Verenigd Koninkrijk: Cambridge University Press. VN. (2012). Central Product Classification: Detailed structure and explanatory notes. Opgeroepen op 13 maart 2012, van Verenigde Naties: http://unstats.un.org/unsd/cr/registry/regcst.asp?Cl=16 Vincelette, G. A., Manoel, A., Hansson, A., & Kuijs, L. (2010). China: Global Crisis Avoided, Robust Economic Growth Sustained. World Bank Working Paper 5435. Vogel, T. (2012, 15 maart). EU seeks tougher rules in market for public contracts. Opgeroepen op 3 mei, 2012, van European Voice: http://www.europeanvoice.com/article/imported/eu-seeks-tougher-rules-in-market-forpublic-contracts/73859.aspx Watkins, D., & Xiaoling, H. (1999). The evolution of trade relationships between China and the EU since the 1980s. European Business Review, Vol. 99 Iss: 3, 154 - 161. Wereldbank. (2012). China 2030: Building a Modern, Harmonious, and Creative High-Income Society. Washington DC: International Bank for Reconstruction and Development / International Development Association or The World Bank. WHO. (2012a). Government procurement. Opgeroepen op 3 mei, 2012, van World Trade Organization: http://www.wto.org/english/tratop_e/gproc_e/gproc_e.htm WHO. (2012b). The plurilateral Agreement on Government Procurement. Opgeroepen op 3 mei, 2012, van World Trade Organization: http://www.wto.org/english/tratop_e/gproc_e/gp_gpa_e.htm
89
WHO. (2012c). Intellectual property: protection and enforcement. Opgeroepen op 9 mei, 2012, van World Trade Organization: http://www.wto.org/english/thewto_e/whatis_e/tif_e/agrm7_e.htm WHO. (n.b.). Comparative Advantage. Opgeroepen op 4 april, 2012, van WTO: http://www.wto.org/english/res_e/reser_e/cadv_e.htm Wilson, S. (2006, 8 augustus). China and the ‘balance of financial terror’. Money Week. Wouters, J., & Burnay, M. (2011). China and the European Union in the World Trade Organization: living apart together? Leuven Centre for Global Governance Studies, Working Paper No. 76. Wu, L. (2011, 14 september). Commentary: Time for EU to recognize China's market economy status. Opgehaald op 14 maart, 2012, van English.news.cn: http://news.xinhuanet.com/english2010/indepth/2011-09/14/c_131138759.htm Xi , L. (2011, 18 juli). China's 'go abroad' policy produces effects. Opgeroepen op 1 mei, 2012, van People's Daily Online: http://english.people.com.cn/90001/90778/7443646.html Xiaolian, H. (15 juli 2010). A Managed Floating Exchange Rate Regime is an Established Policy. The People's Bank of China. Yishui, T., Lixin, Z., Haibo, M., Liying, S., & Jinyue, Y. (2009). Estimation of un-used land potential for biofuels development in (the) People’s Republic of China. Applied Energy Volume 86, Supplement 1, S77–S85. Yixiong, H. (2011). The EU-China’s Strategic Partnership: A Case Study of the EU’s Arms Embargo against China. The Agora: Political Science Undergraduate Journal Vol. 2 No. 1.
90