UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
De Europese Unie als leider in het internationaal klimaatbeleid – het belang van de Chinese perceptie
Wetenschappelijke verhandeling – literatuurstudie aantal woorden: 19 742
Sebastien Demeyer
MASTERPROEF EU-STUDIES
PROMOTOR: prof. Dr. Jan Orbie
COMMISSARIS: Petra Debusscher
COMMISSARIS: Annelore Ost
ACADEMIEJAAR 2011 – 2012
1
Abstract In deze masterproef wordt eerst bevestigd dat hoewel de EU geen staat is, de EU toch een actor is in het internationaal klimaatbeleid, meer zelfs, de EU heeft een leiderschapspositie hierin. De EU heeft deze leiderspositie vooral verworven door haar rol in het Kyoto-protocol. Als leidraad wordt een opdeling gemaakt tussen structureel leiderschap, sturend leiderschap en intellectueel leiderschap. In het algemeen beeld van de EU wordt de EU vooral gezien als een economische macht en niet meteen in verband gebracht met het klimaatbeleid. Maar dit wil niet zeggen dat het extern beeld van de EU geen invloed heeft op het leiderschap van de EU in het klimaatbeleid. Bij het structureel leiderschap is de Chinese perceptie van belang omdat de EU ten eerste niet volledig als grootmacht wordt aanschouwd en ten tweede er een beeld heerst van de EU als protectionistisch blok. Op de rol als sturend leiderschap is de perceptie van de EU als een ontwikkeld gebied dat mede verantwoordelijk is voor de klimaatsveranderingen van belang, hierdoor is China akkoord met het feit dat de industrielanden bindende maatregelen moeten nemen maar ontwikkelingslanden zoals China niet. De perceptie van de EU als protectionistisch blok wordt mede veroorzaakt door het initiatief van de EU om een vliegtuigtaks in te voeren, wat ook als sturend leiderschap kan gecategoriseerd worden. Deze perceptie wordt ook gecreëerd door de weigering van de EU om energietechnologieën te delen me China. Die vraag wordt op zijn beurt gecreëerd door de perceptie van de EU als ontwikkeld gebied. Het belang van externe percepties van de EU wordt hiermee onderstreept in deze masterproef. De Chinese perceptie over de EU heeft haar invloed op de leiderschapspositie van de EU in het internationaal klimaatbeleid, en heeft ertoe geleid dat de EU tijdens de conferentie van Kopenhagen aan de kant werd geschoven.
2
Inhoudstafel
Inzagerecht in de Masterproef
p. 1
Abstract
p. 2
Inleiding
p. 5
Deel 1: De EU als leider in het klimaatbeleid. Leiderschapstypes en het belang van perceptie 1.1 De rol van de EU in het internationaal klimaatbeleid
p. 6
1.1.1 De EU als actor in het internationaal klimaatbeleid
p. 6
1.1.2 De EU als leider in het internationaal klimaatbeleid
p. 11
1.2 Soorten leiderschap
p. 17
1.2.1 Belang leiderschap in de klimaatonderhandelingen
p. 17
1.2.2 Theoretisering leiderschapstypologieën
p. 18
1.2.3 Typologie voor de masterproef
p. 21
1.3 Het belang van perceptie
p. 25
1.3.1 Theorie rond perceptie
p. 25
1.3.2 De externe perceptie van de Europese Unie
p. 27
3
Deel 2: De Impact van de externe perceptie van China op het leiderschap 2.1 De EU als structureel leider
p. 30
2.1.1 Strategisch partnerschap EU-China
p. 31
2.1.2 Belang van perceptie op structureel leiderschap
p. 33
2.1.2 Bevindingen
p. 37
2.2 De EU als sturend leider
p. 38
2.2.1 Kyoto - Kopenhagen: het belang van de Chinese perceptie
p. 38
2.2.2 De CO2-vliegtuigtaks
p. 45
2.3 De EU als intellectueel leider
p. 49
2.3.1 Expertise
p. 49
2.3.2 Energie
p. 52
2.3.3 Status
p. 56
DEEL 3 : conclusies
p. 57
4
Inleiding Na de terugtrekking van Canada eind 2011, het niet behalen van nieuwe bindende doelstellingen om de klimaatsveranderingen tegen te gaan op de conferentie van Kopenhagen en met de afloop van de eerste fase van het Kyoto-protocol in 2012 in het zicht is er de dringende noodzaak om te kijken waar precies de internationale klimaatonderhandelingen foutlopen. Meerbepaald het leiderschap van de EU lijkt sterk te zijn verminderd. De EU staat op een kruispunt in zijn rol in het internationaal klimaatbeleid. Al sinds het Kyoto-protocol neemt de EU de leiding in het klimaatbeleid en in internationale klimaatonderhandelingen. Tot voor Kopenhagen werd gedacht dat deze leiderspositie er nog altijd was maar sinds 2009, met de conferentie in Kopenhagen, waar de Verenigde Staten, China en enkele opkomende landen een niet-bindend akkoord sloten en de EU niet in het finaal akkoord werd betrokken, heeft dit beeld een deuk gekregen. In een veranderde wereld met veel meer spelers lijkt de EU niet meer in staat om een bepalende rol te spelen op de klimaatsonderhandelingen en worden geen baanbrekende resultaten meer behaald zoals dit het geval was met de ondertekening en ratificatie van het Kyoto-protocol. Vooral China speelt een opvallende nieuwe rol, als opkomende macht is het van belang de kijken wat de externe perceptie is van China op de EU. Deze masterproef heeft als doel te kijken of de externe perceptie van China op de Europese Unie bepalend is op dit tanend leiderschap en wat de gevolgen zijn van deze perceptie op het leiderschap van de EU. In deze masterproef wordt als eerste gekeken naar de rol van de EU in het internationaal klimaatbeleid, om vervolgens een leiderschapstypologie op te maken die verder zal worden gebruikt in de masterproef. Na het belang van perceptie te hebben onderstreept, en de algemene perceptie op de EU te hebben bekeken wordt dan vanuit de verschillende leiderschaprollen besproken in welke mate de Chinese perceptie van de EU van belang is.
5
Deel 1: De EU als leider in het klimaat. Leiderschapstypes en het belang van perceptie. 1.1 De rol van de EU in het internationaal klimaatbeleid
In dit deel wordt eerst bekeken of de EU wel een actor kan genoemd worden in het internationaal klimaatbeleid. Dit zal worden besproken vanuit een aantal bepalende factoren die dan zullen worden getoetst aan de EU. Nadat de EU als actor werd bevestigd zal vervolgens worden besproken hoe de EU haar leiderschapspositie in het internationaal klimaatbeleid heeft verworven om dan drie leiderschapstypologieën te onderscheiden om vervolgens te onderzoeken op welke manier deze soorten leiderschap kunnen beoefend worden. Als laatste wordt kort besproken wat het belang is van perceptie en welk algemeen beeld van de EU er heerst.
1.1.1 De EU als actor in het internationaal klimaatbeleid
De vraag of de EU een actor is op het internationaal niveau was en is een veelgestelde vraag. Zelfs Jacques Delors, voormalig commissievoorzitter, omschreef de EU ooit als een ‘unidentified political object’ (Zielonka, 2008, p. 472). De EU is moeilijk met andere internationale actoren te vergelijken, het is meer dan een internationale organisatie maar is ook nog altijd geen staat. Er bestaan ook verschillende rolconcepten om de EU te omschrijven, zo omschreef Duchêne (1972, p. 43) de EU als een ‘civiele macht’, sprak Rosecrance (1998, p. 16) over de EU als ‘magnetische kracht’ en had Manners (2002, p. 236) het over een ‘normatieve macht Europa’. Maar deze beschrijvingen geven nog altijd niet aan of de EU nu een actor is in het internationaal klimaatbeleid of niet. Om dit te onderzoeken maakt deze masterproef gebruik van Jupille en Caporaso (1998) hun vier factoren waarmee ze een actors capaciteiten om op te treden in internationale politiek. Er zijn door de tijden heen een aantal licht verschillende aanpakken geweest om de zogenaamde actorness te bepalen. Zo was de term ‘actor capability’ eerst bedacht door Sjöstedt om de nieuwe aanwezigheid van de Europese Gemeenschap te beschrijven op het internationaal forum (Groen & Nieman, 2010, p. 5). Sjöstedt zijn criteria om actorness te omschrijven zijn: afbakening van andere actoren,
6
autonomie en het bezit van staatslijkende karakteristieken zoals het hebben van een gemeenschapsbelang, een systeem om de gemeenschapsgoederen te controleren, externe agentschappen hebben en externe vormen van communicatie bezitten (Groen & Nieman, 2010, p. 5). Ook Ginsberg (1999, p. 433) gaf een interpretatie maar die focuste vooral op besluitvormingstructuren en is daardoor te nauw afgebakend voor dit onderzoek. Bretherton en Vogler (1999, p. 5) namen dan weer een te brede focus, door actorness te omschrijven via de brede begrippen als presence, opportunity en capability. Waarbij presence de relatie omschrijft tussen interne ontwikkelingen in de Europese Gemeenschap en de externe verwachtingen, opportunity die factoren in de externe omgeving inhouden die actorness kunnen mogelijk maken of beperken en capability refereert naar de capaciteit om effectief te reageren op externe verwachtingen en mogelijkheden. Om de actorness van de EU te bekijken in het klimaatbeleid worden daarom hier de criteria van Jupille en Caporaso (1998, p. 214) gebruikt: recognition, authority, autonomy en cohesion. Aan de hand van deze criteria kunnen we nu kijken of de EU als een actor kan beschouwd worden in het internationaal klimaatbeleid of niet.
Recognition
De eerste afweging om te kijken of de EU als actor beschouwd kan worden is of de EU door anderen wordt erkend of niet. Volgens Jupille en Caporaso (1998, p. 215) moet dit gezien worden als een minimale voorwaarde omdat dit toelaat om aanwezig te zijn in de internationale politiek. Dit kan zowel de jure als de facto zijn. De de facto erkenning van de EU in het internationaal klimaatbeleid vormt geen probleem, de EU is door de tijd heen aanvaard door de andere actoren in het internationaal klimaatbeleid en wordt door hen dan ook als actor beschouwd (Delreux, 2006, p. 233). Wanneer we dan kijken of de EU ook de jure wordt erkend is het feit dat de EU is erkend als Regional Economic Intergration Organisation (REIO), een categorie waar de EU de enige in is, van groot belang. Deze status werd de EU in de United Framework Climate Change Convention (UNFCC), het forum waar de klimaatonderhandelingen onder vlag van de VN worden gevoerd, toegekend om de EU te kunnen laten deelnemen naast de lidstaten als partij bij de onderhandelingen van de milieuverdragen onder de Verenigde Naties. Sinds het verdrag van Lissabon (2009, art. 216 VWEU) heeft de EU ook rechtspersoonlijkheid gekregen om nu zelf verdragen te kunnen ondertekenen. Als partner bij milieuverdragen heeft de EU bijgevolg zowel de facto als de jure erkenning verworven.
7
Authority
Dit aspect houdt verband met het feit of de EU de bevoegdheid heeft om als een actor op te treden of niet. De EU moet legale bevoegdheid bezitten hebben om autoriteit te bezitten (Jupille & Caporaso, 1998, p. 216). Hoewel in het verdrag van Rome (1957) de EU geen competentie verwierf in milieubeleid heeft de EU toch in de loop der jaren bevoegdheid verworven. Dit gebeurde op drie manieren. Ten eerste hebben bepaalde delen van bestaande bevoegdheden een milieucomponent gekregen, zoals er in het handelsbeleid ook handelsgerelateerde milieumaatregelen (trade-related environmental measures – TREMS) zitten en in ontwikkelingsbeleid het concept van duurzame ontwikkeling is opgenomen (Jupille & Caporaso, 1998, p. 217). Ten tweede heeft het Europees Hof van Justitie een link gelegd tussen interne en externe bevoegdheden. In een serie van vonnissen in de jaren 1970 heeft het Hof verschillende uitspraken geveld waaruit volgde dat waar de EU intern bevoegdheid heeft, of zelfs waar ze geen bevoegdheid heeft maar daar waar externe samenwerking noodzakelijk is om de doelstellingen van het Verdrag te behalen de, de Gemeenschap een impliciete bevoegdheid had om met derde staten akkoorden te sluiten.1 Maar belangrijk hierbij is dat dit enkel betrekking heeft op specifieke bevoegdheden. Dat wil zeggen dat wanneer er wordt onderhandeld in de klimaatconferenties de EU nog altijd bevoegdheid moet delen met de lidstaten. Ze is bijvoorbeeld niet bevoegd om zaken in verband met fiscaliteit te besluiten, dit blijft een bevoegdheid van de lidstaten. Milieubeleid blijft zo een gedeelde bevoegdheid tussen de lidstaten en de EU. Hoe de delegatie dan wordt afgesproken bij het onderhandelen van milieuakkoorden wordt verder in de masterproef uitgebreid uitgewerkt. Een laatste bepalende factor was het feit dat met de amendering van het Verdrag van Rome door de Eenheidsakte (1985) de Europese Gemeenschap de bevoegdheid kreeg om milieuakkoorden te sluiten met derde landen, en sinds het verdrag van Lissabon (2009, art. 47 VEU) is dit de Europese Unie zelf geworden.
1
Belangrijke vonnis hiervoor was de AETR zaak (Hof van Justitie, 31 maart 1971, 22/70, Commissie versus Raad, Jur., 1971, 263). Nu in het verdrag van Lissabon (2009) onder Art. 216 VWEU.
8
Autonomy
Autonomie, de derde component, heeft twee belangrijke pijlers: onderscheidend en in een zekere mate onafhankelijkheid. Onder onderscheidend wordt begrepen: “By distinctiveness, we mean institutional distinctiveness. An international organization, to be an actor, should have a distinctive institutional apparatus, even if it is grounded in, or intermingles with, domestic political institutions.” (Jupille & Caporaso, 1998, p. 217) Er moet dus een institutie zijn die los staat van de staten en die op haar eentje kan handelen, ook al is ze verweven met nationale politieke instituties. Onder onafhankelijkheid wordt het volgende begrepen: “By independence we mean that these institutions should make a difference, compared to the baseline expectation of a decentralized state system working on the basis of power and interest.” (Jupille & Caporaso, 1998, p. 217) Die institutie moet volgens deze definitie ook effectief een verschil maken dan wanneer ze er niet zou zijn, ze moet door haar onafhankelijkheid haar stempel kunnen drukken en andere uitkomsten bereiken dan wanneer ze er niet zou zijn. Wanneer we dit nu toepassen op de EU op de klimaatonderhandelingen is het feit dat er een gedeelde competentie is terug van groot belang. Daar waar de EU bevoegd is, zijn de lidstaten verplicht om de bevoegdheid naar de Europese Commissie te delegeren (Verdrag van Lissabon, 2009, art. 4§2e VWEU). Maar deze krijgt hiervoor een mandaat van de Raad van Ministers. Die bestaat nog altijd uit ministers van de nationale overheden, de lidstaten hebben zo nog altijd een rol hier in. Hoewel de EC de bevoegdheid heeft en ook de autonomie om te onderhandelen op zichzelf moet ze dus nog altijd verantwoording afleggen aan de Raad. Toch wordt meestal een mandaat bereikt dat meer is dan je zou krijgen als de lidstaten afzonderlijk naar de onderhandelingstafel gaan. Er is zo zeker sprake van onafhankelijkheid door het leiderschap van de Commissie volgens Wettestad (2005, p. 11). De Commissie wordt beschouwd als een voorvechter van een streng milieubeleid en heeft door haar autonomie een grote invloed op de strategie die de EU wil volgen tijdens milieuonderhandelingen.2 Naast de EU-bevoegdheid is er ook nog het deel waar de lidstaten voor bevoegd zijn, en hier bestaat enkel een optionele delegatie naar de voorzitter van de Raad op dat moment. Lidstaten kunnen hier ofwel opteren om zelf onderhandelingen te voeren ofwel om de onderhandeling te delegeren naar de voorzitter van de Raad van Ministers of naar een zogenaamde ‘lead 2
Bijvoorbeeld bij het uitstippelen van het klimaat- en energiepakket en de zogenaamde 20-20-20 doelstellingen.
9
country’ (Delreux, 2008, p. 100). De lead country strategie bestaat eruit dat bepaalde landen gespecialiseerd zijn in een bepaalde materie, en die zullen dan de plaats innemen van het voorzitterschap en in naam van de EU het woord voeren. Om tot een delegatie te komen moet wel telkens vooraf worden onderhandeld over een gemeenschappelijk standpunt. Dit kan erg tijdrovend zijn en de uiteindelijke uitkomst ligt veelal erg vast en verzwakt zo de autonomie van de vertegenwoordiger. Bij ieder nieuw aspect in de onderhandelingen moet eerst opnieuw een gezamenlijk standpunt worden gevonden voor pas echt weer effectief kan onderhandeld worden. Dit limiteert de capaciteit van de EU om snel te reageren in de onderhandelingen (Oberthür & Kelly, 2008, p. 39). Ook hier heeft de gedeelde competentie van milieubeleid
haar nadelen, maar toch heeft de EU een zeker autonomie als actor, met vooral de Commissie in een voortrekkersrol.
Cohesion
Met Cohesie bedoelen de auteurs “the degree to which an entity is able to formulate and articulate internally consistent policy preferences.” (Jupille & Caporaso, 1998, p. 214). Ze merken ook op dat: “To be an actor implies a minimal level of cohesion. A random collection of elements could have external effects but would not be judged as being an actor.” (Jupille & Caporaso, 1998, pp. 218-219). Om een actor te zijn moet je dus interne cohesie hebben en die ook uitstralen. Zonder cohesie zou de EU ook een effect hebben op de internationale politiek, maar als er cohesie is dan kan de EU gezien worden als een actor. Omdat cohesie een vaag begrip is specificeren Jupille en Caporaso (1998, p. 219) vier verschillende dimensies van cohesie: value, tactical, procedural en output cohesion. Value cohesion of waardencohesie verwijst naar gelijke of identieke doelstellingen. Ondanks het feit dat er een gedeelde zorg is voor de klimaatsveranderingen kunnen lidstaten toch nog afzonderlijk klemtonen leggen, en dan komt tactical cohesion of tactische cohesie naar boven, door aan issue-linkage te doen kunnen de licht verschillende doelstellingen van de lidstaten aan elkaar worden gekoppeld om zo te komen tot zogenaamde package deals, met voor iedereen wat wils in maar waardoor de uitkomst nog altijd een grote cohesie bevat. Procedural cohesion of procescohesie vervolgens houdt consensus in over de regels en procedures die gebruikt worden wanneer conflict heerst. Voor de EU in de internationale klimaatonderhandelingen, die bijna altijd over meer gaan dan de exclusieve bevoegdheden van de Unie, moet unaniem een akkoord gesloten worden door alle 27 lidstaten. Procescohesie zal zo veel minder sterk aanwezig zijn door de unanimiteitsregel (Waldman, 2005, p. 267). Output cohesion of outputcohesie ten slotte is er
10
als lidstaten er in slagen beleid te formuleren, ongeacht het substantief en procedureel niveau van een akkoord (Jupille & Caporaso, 1998, p. 220). Outputcohesie zal verband houden met alle vorige vormen van cohesie. Wanneer duidelijke en collectieve posities worden verkregen zal de outputcohesie groot zijn. Ten slot moet nog worden gezegd dat alle vier de vormen van cohesie kunnen worden uitgedaagd door zowel horizontale conflicten (op een zelfde niveau) of verticale conflicten (over verschillende niveaus). Horizontale conflicten kunnen bijvoorbeeld ontstaan wanneer het Directoraat Generaal (DG) Handel tegenstrijdige zaken beslist dan de DG Milieu of DG Klimaat. Horizontale conflicten kunnen ontstaan als de lidstaten bijvoorbeeld niet akkoord gaan met voorstellen van de Commissie en besluiten om over
de
delen
waar
zij
bevoegd
voor
zijn
zelf
te
gaan
onderhandelen
op
klimaatonderhandelingen.
Is de EU een actor?
Aan de hand van voorgaande argumentatie kunnen we afleiden dat de EU wel degelijk een actor is volgens de criteria van Jupille en Caporaso, hoewel er problemen kunnen optreden door het feit dat milieu- en klimaatbeleid nog altijd een gedeelde bevoegdheid is na Lissabon en er zo problemen kunnen optreden op alle vier de vlakken. De EU wordt de facto en de jure erkend in het internationaal milieubeleid, heeft een zekere mate van autoriteit om extern op te treden tijdens de onderhandelingen, heeft autonomie om alleen handelingen te stellen waar dat zo wordt aangegeven in de verdragen en de EU heeft tenslotte ook een zekere mate van cohesie wat betreft milieubeleid. De EU kan zo zeker worden gezien als een actor tijdens internationale klimaatonderhandelingen en in het internationaal milieubeleid.
1.1.2 De EU als leider in het internationaal klimaatbeleid
Nu bevestigd werd dat de EU kan beschouwd worden als een actor in het internationaal klimaatbeleid kunnen we nagaan waarom de EU gezien wordt als een leider in het klimaatbeleid. Eens we dit onderzocht hebben zullen we in het volgende deel kijken welke types van leiderschap er dan kunnen voorkomen om dan tenslotte in het tweede deel van deze masterproef te gaan kijken en wat het belang van percepties hier op zijn.
Sinds de jaren 1980 trachtten de EU en zijn lidstaten om een leidende rol te spelen in de creatie van internationale actie omtrent milieuproblemen zoals klimaatverandering. De EU
11
ziet hierbij zichzelf niet alleen als een leider, ook internationale wetenschappers en journalisten beschouwden de EU als capabel om de onderhandelingen rond de klimaatveranderingen te leiden (Gupta & Grubb, 2000, p. 49). In de vroeger jaren 1990, toen de VS zich terugtrokken als voorvechter in het klimaatbeleid was China’s economisch belang nog te zwak om de positie van de VS in te nemen en andere geïndustrialiseerde landen zoals Japan, Canada en Australië hadden niet de mogelijkheid of waren simpelweg geen kandidaat om deze leemte in te vullen (Waldman, 2007, p. 252). Doordat deze verschillende actoren geen leiderschap opnamen had de EU de ambitie om dit leiderschap op te nemen. Om dit leiderschap te bespreken wordt een opdeling gemaakt in drie fases. De eerste fase starten bij het begin van de onderhandelingen omtrent het UNFCCC in 1990 en loopt tot 1994 wanneer het UNFCCC in werking trad. De tweede periode loopt van 1994 tot 2005, vanaf het begin van de onderhandelingen over het Kyoto-protocol tot en met de volledige inwerkingtreding ervan. De derde fase loopt van 2005 tot het heden en heeft vooral belang in de zoektocht naar een opvolger van het Kyoto-protocol.
Fase 1: 1990-1994
In 1990 nam de Raad van Ministers het doel aan om de CO2-uitstoot te stabiliseren op de niveaus van 1990 tegen het jaar 2000 en deed een oproep aan andere geïndustrialiseerde landen om ook doelstellingen en strategieën aan te meten om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Die gezamenlijke energie- en klimaat-Raad van Ministers van oktober 1990 die de stabilisatiedoelstellingen aanvaarde vond plaats enkele maanden voor de oprichting van het Intergovernmental Negotiating Committee (INC) door de Algemene Vergadering van de VN in december 1990, die bedoeld was te onderhandelen over een conventie om de klimaatsveranderingen aan te pakken (Gupta & Grubb, 2000, p. 48). Deze aankondiging van de stabilisatiedoelstelling van de EU gaf het INC politieke aandacht en creëerde volgens Gupta en Grubb (1998, p. 49) een leidraad voor andere geïndustrialiseerde landen om de klimaatsveranderingen te bestrijden. Dit in groot contrast met de vijandige positie van de VS en andere OESO-landen (die geen lid waren van de EU) omtrent bindende doelstellingen voor klimaatsverandering. Hierdoor ging het leiderschap van start en wat volgde werd door de onderhandelingspartners aanschouwd als een gejaagde opeenvolging van Gemeenschap- en nationale initiatieven bedoeld om de stabilisatiedoelstelling te halen. Deze hielden onder andere in het SAVE programma, een kaderrichtlijn rond energie efficiëntie (Raad van de Europese Unie, 1991, pp. 0034-0036), het ALTENER programma om vernieuwbare energie
12
te promoten (Raad van de Europese Unie, 1993a, pp. 0041-0044) en de oprichting van een mechanisme om de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap te monitoren (Raad van de Europese Unie, 1993b, pp. 0031-0033). Deze moesten samengaan met een voorstel van de Commissie om een koolstof- en energietaks in te voeren, maar dit werd niet geaccepteerd door de lidstaten, die weigerachtig staan ten opzichte van fiscale maatregelen op Europees niveau (Pallemaerts & Williams, 2006, p. 43). Deze onenigheid bracht een smet op het blazoen van de EU in zijn leiderschaprol maar toch was ze door haar andere programma’s nog altijd vooruitstrevender dan de andere geïndustrialiseerde landen. In 1992 werd op de ‘Earth Summit’ in Rio de Janiero het klimaatverdrag of het United Framework on Climate Change Convention (UNFCCC) ondertekend, onder verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties, dat op 21 maart 1994 in werking trad, waarmee de tweede fase werd ingezet (Pallemaerts & Williams, 2006, p. 44).
Fase 2: 1994-2005
Het feit dat de eerste conferentie van de partijen (Conference of the Parties – COP) in 1995 in Berlijn plaatsvond kan ook beschouwd worden als een teken van het streven naar leiderschap in het klimaatbeleid door de EU. De belangrijkste vraag in de aanloop hier naartoe, dat door de Ad Hoc Group on the Berlin Mandate werd gevoerd, was het feit of er al dan niet tot bindende maatregelen moest worden overgegaan, met vooral aandacht wat de rol van de ontwikkelingslanden moest zijn (Gupta & Grubb, 2000, p. 51). In de verschillende COP’s naar aanloop van COP3 in Kyoto dat resulteerde in het Kyoto-protocol had de EU verschillende ambitieuze gekwantificeerde doelstellingen om uitstootgassen te verminderen, met de bedoeling om de ontwikkelde landen hun uitstoot met 15% te laten verminderen (Vogler & Bretherton, 2006, p. 16). Het feit dat de EU de stabilisatiedoelstellingen leek te zullen halen, terwijl de meerderheid van de overige industrielanden een toename van uitstootgassen ervaarden, vergrootte de geloofwaardigheid van de EU en zo werd de EU opnieuw gezien als een proactieve leidende macht in het klimaatbeleid (Gupta & Grubb, 2000, p. 49). De andere geïndustrialiseerde landen waren minder happig om dit soort van strenge maatregelen aan te nemen maar de EU kon toch een akkoord bereiken. Dit hield wel in dat de EU zijn oorspronkelijk doel van 15% moest verlagen naar een doelstelling van 5,2% voor de geïndustrialiseerde landen (de zogenaamde Annex I landen) tegen 2012 (Vogler & Bretherton, 2006, p. 16). Zonder de EU als proactief lid zou de uitslag van Kyoto waarschijnlijk veel minder ambitieus hebben gelegen, en bovendien legde de EU zichzelf de hoogste verbintenis
13
toe, door zich een verminderingsdoelstelling op te leggen van 8%. Deze doelstelling werd in 1998 geformuleerd door de Raad en in 2002 aangenomen (Pallemaerts & Williams, 2006, p. 44). Verder besliste de Raad om het mechanisme om broeikasgassen te monitoren, dat in de vorige fase was aangenomen, te verstrengen en de lidstaten te verplichten meer informatie vrij te geven, onder andere ook gegevens over de implementatie van de Kyoto-akkoorden. Het belangrijkste na de ondertekening van het Kyoto-protocol was echter het feit dat hoewel Amerikaans president Clinton het protocol had ondertekend in 1998, de nieuwe Bush administratie de ondertekening ervan opzegde in 2001 omdat de kosten om aan de Kyotonormen te voldoen te groot waren. Hierdoor werd de EU plots “the only game in town” (Vogler & Bretherton, 2006, p. 9). In de tijd die volgde greep de EU met beide handen deze kans, door de succesvolle uitvoering van het emissiehandelssysteem, maar vooral het overtuigen van Rusland om het protocol ook te blijven steunen was cruciaal. Uiteindelijk kon de EU Rusland overhalen om het protocol te ratificeren door in ruil de kandidatuur van Rusland om toe te treden tot de Wereld Handels Organisatie (WTO) te steunen. Dit kunnen we rechstreeks afleiden uit een toespraak van de Russische president Poetin die verklaarde: “The European Union has made concessions on some points during the negotiations on the WTO. This will inevitably have an impact on our positive attitude to the Kyoto process. We will speed up Russia’s movement towards ratifying the Kyoto Protocol.”(Parker & Karlsson, 2010, p. 929). De EU slaagde er als enige overgebleven leider in om zowel intern als extern het protocol te implementeren, wat een grote stap betekende voor het bestrijden van de klimaatsveranderingen. Door dit succes werd in volgende klimaatonderhandelingen veel verwacht van de EU. Zo komen we in de derde fase, de fase na de inwerkingtreding van het Kyoto-protocol.
Fase 3: 2005-heden
In deze fase bleef de EU zichzelf strenge maatregelen opleggen om zo het leidend voorbeeld te geven en haar status als leider te bevestigen. Zo wees de Raad van milieuministers er in 2007 op dat hoewel de maatregelen in het Kyoto-protocol de toename van emissies van broeikasgassen vertraagde dat er in feite een reductie van de uitstoot moet zijn van meer dan 50% tegen 2050 in vergelijking met basisjaar 1990 (Raad van de Europes Unie, 2007, p. 7). Zo zouden de geïndustrialiseerde landen hun uitstoot tegen 2050 met 60-80% moeten verminderen. Vergelijkbaar met de periode die aan het Kyoto-protocol vooraf ging legde de EU zich daarom strengere maatregelen op om zo bij volgende conferenties terug sterk te staan
14
en te kunnen wegen op de uitkomst. De Europese Raad besliste in 2007 om een individuele inspanning te leveren en de broeikasgassen te verminderen met 20% tegen 2020 ten opzichte van basisjaar 1990, met een clausule inbegrepen dat om dit te verhogen tot 30% indien andere geïndustrialiseerde landen dezelfde verbintenis aangingen. Bovendien bereikten de regeringsleiders een akkoord om tegen 2020 het deel hernieuwbare energie te verhogen tot 20% en de energie-efficiëntie te verhogen met 20%.3 Hierop bracht de Europese Commissie in 2008 haar klimaat-en energiepakket uit waarin ze voorstelde om wettelijke verplichtingen hieraan te verbinden, wat geaccepteerd werd door de Raad en het Europees Parlement en van kracht werd in 2009.4 Net zoals in de aanloop naar Kyoto was de EU een proactieve actor en wou ze met deze voorstellen en dit voorbeeld wegen op de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen in 2009, die moesten zorgen voor nieuwe bindende afspraken gezien de afspraken van Kyoto in 2012 vervallen. Het was tijden de Bali-conferentie in 2007 dat werd beslist dat de COP15 in Kopenhagen in 2009 dit soort van vervolgakkoord zou moeten opleveren (UNFCCC Conference of the Parties, 2008, pp. 3-7). Maar in tegenstelling tot Kyoto werd Kopenhagen een mislukking voor de EU, en werden niet zoals in Kyoto bindende doelstellingen verkregen die minder waren dan wat de EU wou, maar werden helemaal geen bindende afspreken gemaakt. In De Standaard van 19 december werd zelf geschreven dat: “De Europese Unie speelde de hele dag nauwelijks mee.(…) Sommige waarnemers hadden verwacht dat Europa, in een ultieme poging om de boel te deblokkeren, zou zeggen dat het de uitstoot zou verminderen met 30 procent. Maar dat gebeurde dus niet. De EU stond ook aan de zijlijn terwijl Obama een akkoord sloot met de vijf landen.” (Dominiek Minten, 2009, p. 32). Het leiderschap van de EU kreeg hier een dreun. Belangrijk in dit aspect is het feit dat de EU niet meer als enige grootmacht een bepalende rol wou spelen in het internationaal klimaatbeleid. Zo trad te VS terug op de voorgrond, zoals Marsh (2005) het uit: “Recent years have seen environmental issues become more prominent, recurring and frequently contentious agenda item in the transatlantic relationship.” (Marsh, 2005, p. 145). De VS waren van passiviteit volledig veranderd naar oppositie en ook actoren die voordien nog niet de macht hadden om een grote rol te spelen en wantrouwig staan tegenover bindende maatregelen , zoals de G77 en China, kwamen nu opeens op de voorgrond (Vogler & Stephan, 2007, p. 400). 3
De zogenaamde 20-20-20 doelsellingen. Voor meer informatie over het klimaat- en energiepakket zie: http://ec.europa.eu/clima/policies/package/index_en.htm
4
15
Ook het feit dat Canada zich eind 2011 officieel uit het Kyoto-protocol heeft getrokken is geen goed nieuws, gezien dit het leiderschap van de EU in het verleden een deuk geeft. Canada deed dit naar eigen zeggen omdat de twee belangrijkste vervuilers, namelijk de VS en China niet in het Kyoto-protocol zitten en het dus niet kan werken (Minten, 2011, p. 32). Toch zien Oberthür en Kelly (2008, p. 43) nog altijd redenen waarom de EU ook in de toekomst een leider zal blijven. Ten eerste oordelen ze omdat het klimaatbeleid een belangrijke drijfveer van de Europese Integratie in het algemeen is geworden. Na de mislukking om te komen tot een grondwet in 2005 keken de instituties terug naar opportuniteiten om hun legitimiteit te verhogen en kreeg klimaatbeleid terug veel steun en aandacht. Maar sinds de financiële crisis is dit terug veel minder het geval is, en Europese leiders moeten zich vooral concentreren op het bestrijden van de crisis en de problemen in Griekenland. Ten tweede geven de auteurs aan dat het nijpende energietekort de EU er toe dwingt om het internationaal klimaatbeleid te blijven ondersteunen en te blijven proberen beïnvloeden. Dit werd ook aangegeven in de European Security Strategy (Solana, 2003, p. 3) en in het Report on the Implementation of the European Security Strategy (Solana, 2010, p. 5). Als laatste halen Oberthür en Kelly (2008, p. 43) aan dat de positie van de EU in het internationaal systeem en zijn strategische oriëntatie in de internationale relaties, in het bijzonder de sterke steun voor multilateralisme, in het voordeel is voor de positie van de EU als leider in het klimaatbeleid. De EU, met zijn steun voor het multilateralisme en internationaal recht als de principes waarop mondiaal beleid moet zijn gestoeld, is volgens Oberthür en Kelly goed voorbereid op de internationale klimaatonderhandelingen. Onder deze omstandigheden oordelen de auteurs is de EU goed voorzien om het internationaal leiderschap op te nemen. Maar tezelfdertijd zijn er ook uitdagingen die de EU moet aangaan om zijn leiderschapspositie te bestendigen, zodat herhalingen zoals in Kopenhagen zich niet meer voordoen. De relevante externe bedreigingen volgens Oberthür (2008, pp. 48-50) zijn: de energieprijzen en energieveiligheid, het feit dat klimaatbeleid ‘hight politics’ zijn geworden die op het hoogste regeringsniveau worden onderhandeld, de ontwikkelingslanden die mondiger worden met in het bijzonder de opkomende landen zoals Brazilie en China, de VS met hun vernieuwde aandacht voor het klimaatbeleid en de positie van de EU in het internationaal systeem. Als interne uitdagingen geeft hij de volgende zaken: het omgaan met meer en meer interne diversiteit, een gezamenlijke langetermijnvisie en coördinatie tussen interne en externe actie. Een uitgebreide bespreking hiervan is in deze masterproef niet aangewezen. De masterproef zal zich vooral richten op één enkele uitdaging ervan, namelijk de opkomst van China en hoe hun perceptie van verklarende waarde kan zijn voor het
16
mindere succes van de EU na de succesvolle ratificering van het Kyoto-protocol. Nu aangetoond is waarom de EU als leider kan worden beschouwd in het internationaal klimaatbeleid wordt vervolgens eerst een theoretisch kader geschetst van welke soorten leiderschap de EU dan zou kunnen bezitten.
1.2. Soorten leiderschap
In dit deel zal getracht worden om een opdeling tussen verschillende soorten leiderschappen te maken. Zo’n opdeling is arbitrair, maar zal gestaafd worden op andere arbitraire keuzes die eerder gemaakt werden door vroegere wetenschappers. Hieruit zal dan een eigen opdeling worden gemakt die verder in de masterproef wordt gebruikt.
1.2.1 Belang leiderschap in de klimaatonderhandelingen
De eerste vraag die men zich kan afvragen is waarom er leiderschap nodig is in de internationale klimaatonderhandelingen. Kanie (2003, p. 1.) wijst er op dat in multilaterale onderhandelingen, hoe groter het universeel karakter ervan en hoe meer deelnemers er zijn – wat duidelijk het geval is bij de internationale klimaatonderhandelingen – hoe meer er nood zal zijn aan leiderschap om de onderhandelingen tot een akkoord te brengen. Ook Young (1991, p. 302) beschrijft dat de aanwezigheid van leiderschap een noodzakelijke voorwaarde is om tot een akkoord te komen. Dat betekent wel niet dat het niet bereiken van een akkoord te maken heeft met de afwezigheid van leiderschap. Ook Underdal (1994) bevestigt dit wanneer hij schrijft dat “In general, it seems that the more complex the negotiation setting(that is the larger thu number of actors and the number and “intricacy” of issues), the more likely that some actors will emerge as leaders and others as followers.” (Underdal, 1994, pp. 179-180). Ook hier terug beantwoorden de klimaatonderhandelingen aan de omschrijving van Underdal, namelijk met een groot aantal actoren en complexe problemen, en bestaat er zo een nood aan leiderschap om de klimaatonderhandelingen tot een goed einde te brengen. Wat leiderschap nu precies is valt moeilijk te omschrijven. Toch hebben auteurs in het verleden pogingen ondernomen om verschillende types van leiderschap te onderscheiden. In wat volgt worden de meest relevantie voor deze masterproef aangehaald om dan te kijken welke typologie het best geschikt is voor leiderschap in de klimaatonderhandelingen.5
5
Deze keuze blijft wel altijd arbitrair.
17
1.2.2 Theoretisering leiderschapstypologieën
De eerste die een baanbrekend werk schreef was de al eerder aangehaalde Young. Young (1991, p. 287) maakt een onderscheid tussen structureel leiderschap, ondernemend leiderschap en intellectueel leiderschap. Met structureel leiderschap bedoelt Young (1991, pp. 288-293) een
leider
die zijn
bezit
van
materiële
middelen
kan
omzetten
in
onderhandelingsmacht. Hij oordeelt dat voor een hegemoon het gemakkelijk is om structureel leiderschap uit te voeren, maar in de wereld van vandaag is dit niet meer het geval, zeker niet in de klimaatonderhandelingen. De structurele leider maakt gebruik van zijn mogelijkheid om beloften of bedreigingen te uiten, die hij kan maken doordat hij bepaalde machtsbronnen bezit. Die beloftes of bedreigingen moeten wel geloofwaardig en krachtdadig zijn. Het tweede type, de ondernemende leider, is een type die kan steunen op onderhandelingsvaardigheden om zaken te kaderen zodanig dat ze de onderhandelingen ten goede komen en akkoorden te bereiken via onderhandelingen die partijen anders zouden ontwijken (Young, 1991, pp. 293298). Ze functioneren als (1) agendasetters, (2) populariseerders die aandacht vestigen op het belang van de problemen, (3) vernieuwers die vernieuwende beleid aanbrengen om problemen tijdens komende onderhandelingen te vermijden en (4) onderhandelaars die akkoorden maken en steun zoeken voor dringende oplossingen. Intellectuele leiders ten slotte zijn leiders die de perspectieven van de anderen veranderen, die nieuwe ideeën overbrengen op de overige partijen (Young, 1991, pp. 298-302). Dit kan niet in één keer gebeuren, dit is een proces dat veel langer duurt, en niet aan de onderhandelingstafel zelf van toepassing is. Zelf als die actor al van de voorgrond verdwenen is en ondertussen misschien andere ideeën heeft kunnen die vroegere ideeën nog altijd invloed hebben op het algemeen gedachtegoed van de andere partijen. Het verschil met de structurele leider is duidelijk, daar waar de structurele leider materiële machtsbronnen zal omzetten in onderhandelingsmacht zal de intellectuele leider steunen op de kracht van ideeën om de onderhandelingen te beïnvloeden. En daar waar de ondernemende leider een agendasetter is en iemand die het thema wil populair maken is de intellectuele leider een denker die de onderliggende gedachten en activiteiten willen veranderen. Ondernemende leiders zullen dan ook vaak beïnvloed worden door intellectuele leiders volgens Young (1991, pp 300-301). Een tweede typologie is die van Underdal uit 1994 (p. 183). Hij onderscheidt de volgende drie vormen: leiderschap door unilaterale actie, leiderchap via dwang en instrumenteel leiderschap.
18
Met leiderschap door unilaterale actie doelt Underdal op leiderschap waarbij iemand zelf stappen onderneemt om zo een collectief probleem op te lossen. Dit zijn niet de onderhandelingen zelf maar stappen die het onderwerp van de onderhandelingen vooraf beïnvloeden. Wie zo’n soort leiderschap wil hebben moet dus zelf actie ondernemen en zo kan volgens Underdal leiderschap ontstaan op zijn minst op twee manieren: de een is dat die actie een invloed zal hebben op de beschikbare opties voor de andere partijen en de tweede manier is het feit dat de andere partners zo maatschappelijk overtuigd kunnen worden (Underdal, 1994, p. 184). Voorwaarde is wel dat om dit soort leiderschap te kunnen uitoefenen je voldoende macht moet hebben, de maatregelen die je neemt moeten voldoende effect hebben en je moet ook genoeg middelen hebben om de stappen te ondernemen. Het tweede type leiderschap dat Underdal (1994, p. 186) beschrijft is leiderschap via dwang. Dit houdt in dat één partij (A) een ander partij (B) kan dwingen, betreffende een bepaald onderwerp, zodanig dat B zal beslissen in het voordeel van A en zo A een controle kan uitoefenen op B. Deze methode wordt ook wel de “sticks-and-carrots” -methode genoemd.6 De partijen die meewerken zullen worden beloond, de partijen die niet meewerken zullen nadeel ondervinden hierdoor. Deze beloften en dreigementen bevatten vaak issue-linking, waarbij andere zaken bij de deal worden betrokken en partij B akkoord gaat met wat A vraagt. In onze interdependente wereld van vandaag kan iedere partij wel eens op een andere partij leiderschap via dwang uitoefenen, maar diegene met het meeste macht en specialisatie in het bepaalde domein en/of diegene met de meeste algemene macht op wereldvlak zullen meer kans hiertoe hebben.
Een laatste type leiderschap volgens Underdal is instrumenteel
leiderschap. Underdal geeft het voorbeeld dat wanneer je naar de dokter gaat, je vertrouwen hebt in zijn genezingsmethoden door zijn professionele competentie. In internationale onderhandelingen kan dit soort van leiderschap wel eens belangrijker zijn dan gedacht. Actoren gaan vaak naar onderhandelingen met incomplete en imperfecte informatie. Volgens Underdal (1994, p. 188) is het type leiderschap gestoeld op drie elementen: vaardigheid, energie en status. Vaardigheden betreft kennis en vaardigheden over het specifiek onderwerp. Wat het tweede element energie betreft zal een actor die meer energie in een zaak steekt meer kunnen bereiken, soms kan je met mindere vaardigheden maar met veel energie meer bereiken. Het laatste aspect van een instrumenteel leider is status. Wanneer een actor een
6
Deze werd door Malnes zo omschreven in zijn typologieën van leiderschap in het artikel Malnes R., (1995), `Leader' and `Entrepreneur' in International Negotiations:A Conceptual Analysis, European Journal of international relations, vol. 1, no. 1, pp. 87-112.
19
bepaalde status heeft door expertise of door macht in het algemeen zal het leiderschap ook sneller worden verkregen. Een derde typologie werd gevormd door Gupta en Grubb die in 2000 in hun boek Climate Change and European Leaderschip het Europese leiderschap onderzochten in de internationale klimaatonderhandelingen. Hun leiderschapstypologie was zo al specifiek toegespitst op types die toepasbaar waren bij de bespreking van het Europees leiderschap tijdens klimaatonderhandelingen. Gupta en Grubb (2000, p. 23) onderscheiden de volgende drie types: structureel leiderschap, instrumenteel leiderschap en directioneel leiderschap. Hun structureel leiderschap is naar analogie met structureel leiderschap van Young en het dwingend leiderschap van Underdal. Young en Underdal onderschreven beide dat hegemonie de extreemste versie van structureel leiderschap is (Kanie, 2003, p. 5), maar Gubb en Grupta (2000, p. 19) argumenteren dat hegemonie niet relevant is wat betreft klimaatverandering. Dit is omdat klimaatsverandering een langetermijnsprobleem is niet één land of statengroep een langdurende oplossing kan aanbrengen of de kost kan dragen om voortdurend beloningen te geven. Toch, argumenteren ze, wil dit niet zeggen dat structureel leiderschap niet van belang is. In de zaak van klimaatsveranderingen kan structureel leiderschap verwacht worden gerelateerd aan de grootte van de huidige of toekomstige uitstoot en de middelen die een land bereid is te besteden om op het mondiaal regime te wegen. Zo waren de VS en EU relevant tijdens de besprekingen van het Kyoto-protocol, en zijn vandaag de dag landen zoals China ook van belang geworden en kunnen die structureel leiderschap vertonen door hun belang in het klimaatdossier. Hun tweede type, het instrumenteel leiderschap, is meer gerelateerd aan de onderhandelingsvaardigheden tijdens de klimaatonderhandelingen zelf. Het eerste aspect van instrumenteel leiderschap is gerelateerd aan Youngs term van ondernemend leiderschap namelijk de vaardigheid om snelle initiatieven te nemen in tactische onderhandelingen. Gupta en Grubb maken de opmerking dat personen die onderhandelen voor de EU hier minder ondernemend in kunnen zijn dan vertegenwoordigers van andere landen.7 Het tweede aspect van instrumenteel leiderschap is gerelateerd aan Underdals gelijknamig instrumenteel leiderschap. Dit houdt in dat je niet alleen over goede onderhandelingskwaliteiten moet beschikken, maar dat je ook een zekere expertise moet hebben, en bereid moet zijn om energie te steken in het vormen van coalities en blokkerende minderheden vermijden (Gupta & Grubb, 2000, p. 20). Het is een combinatie van interne en externe initiatieven die proberen de perceptie van andere landen omtrent het klimaatprobleem te veranderen en actief te
7
Dit doordat een mandaat moet worden gezocht, en hierdoor minder bewegingsvrijheid is.
20
beïnvloeden aan de onderhandelingstafel. Een goed instrumenteel leider zal de perceptie van anderen van wat verlangbaar en mogelijk is kunnen veranderen. Hun derde type is directioneel leiderschap, dat uit twee componenten bestaat, namelijk (1) leiderschap door het goede voorbeeld te geven en (2) de actieve promotie van percepties en oplossingen die via internationale regimes bemiddeld worden (Gupta & Grubb, 2000, p. 21) De eerste component (1) heeft nauwe banden met Underdals concept van leiderschap door unilaterale acties. Door zelf een nieuw beleid te voeren en aan te tonen dat het effectief is kan je zo anderen overtuigen om dit beleid of die bepaalde acties ook toe te passen. Gupta en Grubb wijzen op het feit dat deze vorm van leiderschap in de ‘realistische’ literatuur niet van toepassing is gezien hun focus op ontwapening en materiële bronnen maar dat deze aanpak constant aanwezig is in de Europese documenten over klimaatverandering. Ze maken de hypothese dat dit is omdat klimaatverandering anders is dan andere regimes die vroeger werden geanalyseerd. De tweede component (2) legt de link met Young zijn concept van intellectueel leiderschap, maar Gupta en Grubb zien dit breder. “It combines the notion of unilateral action as an ethical and symbolic statement with the possibility of changing models of production and lifestyles (…) It concerns strategies to alter the perception and direction of humand development to accommodate the constraints of sustainability.” (Gupta & Grubb, 2000, p. 21). Het gaat er dus om dat je een symbolische daad stelt en zo de perceptie van anderen kan veranderen. Een centraal aspect wordt zo gegeven aan de rol van ideeën, en hoe die ideeën naar de andere partijen over te brengen.
1.2.3 Typologie voor de masterproef
Uit deze drie verschillende typologieën van leiderschap wordt in deze masterproef een typologie vastgesteld die volgens mij het best aansluit bij leiderschap in de internationale klimaatonderhandelingen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen: structureel leiderschap, sturend leiderschap en intellectueel leiderschap. De verhouding met de andere typologieën wordt weergegeven in onderstaande tabel:
21
Gebruikte term
Analogie met andere literatuur Underdal Grubb & Grupta Dwingend Structureel
Structureel
Young Structureel
Sturend
Ondernemend
Unilateraal
Instrumenteel & Directioneel
Intellectueel
Intellectueel
Instrumenteel
Directioneel & Instrumenteel
Structureel leiderschap
Onder structureel leiderschap wordt in het vervolg van deze masterproef een combinatie van de types structureel leiderschap van Young en Gupta en Grubb samen met het dwingend leiderschap van Underdal begrepen. Deze vorm van leiderschap houdt in dat de leider door zijn structurele macht en machtsmiddelen andere partijen kan overtuigen om bepaalde beslissingen te nemen, om een bepaald beleid te ondersteunen of om de nodige maatregelen te nemen. Het is een leiderschap die gebruik zal maken van beloningen en straffen om tot dit doel te komen. Voorwaarde voor dit soort van leiderschap is dat de actor die wil leiden genoeg machtsbronnen moet hebben, en hij moet ook door andere actoren gezien worden als een (groot)macht. Als de andere actoren de leider namelijk niet zien als een bron van macht zullen ze hem niet volgen. De EU bezit met zijn 27 lidstaten, zijn meer dan 500 miljoen inwoners en zijn gezamenlijk grootste BBP ter wereld sowieso al structurele macht. Vooral zijn economische macht kan worden gebruikt als machtsbron. Wanneer landen willen exporteren naar de EU moeten ze voldoen aan de Europese milieuregels. Een tweede grote machtsbron is de kans tot lidmaatschap van de EU, maar uiteraard geldt dit enkel voor landen die ten eerste zicht hebben op lidmaatschap en landen die ten tweede willen lid worden. Maar door de wortel van het lidmaatschap kan de EU toekomstige lidstaten verplichten het zogenaamde acquis communautaire volledig in hun wetgeving op te nemen. De derde machtsvorm is dat de EU op sommige actoren een aantrekkingskracht heeft, dat zij dezelfde rijkdom als de EU wensen te bereiken en daardoor het Europees systeem willen kopiëren. In de internationale klimaatsonderhandelingen zal echter meer nodig zijn dan deze drie machtsbronnen en zal de EU actief moeten bilateraal onderhandelen om invloed te kunnen hebben.
22
Sturend leiderschap
Een sturend leider is een combinatie van Young zijn ondernemend leider en Underdals unilaterale leider. Een sturend leider is een leider die zoals Youngs ondernemend en Underdals unilaterale leider beschikt over onderhandelingsvaardigheden en die ook kan toepassen om te wegen op de agendasetting, die genoeg kan wijzen op het belang van een bepaald beleid. Bovendien zal een sturend leider zelf initiatief nemen en het goede voorbeeld geven aan andere actoren. Door zelf een progressief beleid te voeren zal een sturend leider anderen proberen te overtuigen van zijn eigen beleid, en dit dan tijdens onderhandelingen door middel van goede diplomatie proberen door te drukken. Ook één aspect van Grubb en Grupta’s instrumenteel leiderstype beantwoordt aan de kwalificaties van een sturend leider, namelijk de onderhandelingsvaardigheid. Ik ben niet akkoord met het feit dat Grubb en Grupta in hun typologie enerzijds Youngs ondernemend leiderschap en anderzijds Underdals instrumenteel leiderschap samenvoegen en het identificeren als instrumenteel leiderschap. Daarom plaats ik enkel een deel van hun instrumenteel type van leiderschap bij deze definitie van sturend leiderschap – namelijk dat deel wat de onderhandelingsvaardigheid betreft – en neem ik een van de twee elementen uit hun directioneel type, namelijk het element dat een directioneel type moet leiden door het voorbeeld te stellen. Er wordt zo een andere typologie dan Grubb en Grupta door niet Youngs ondernemend leiderschap en Underdals instrumenteel als een zelfde soort te beschouwen, maar ik beschouw Youngs ondernemend leiderschap en Underdals unilaterale actie als soortgelijken die in dezelfde trend liggen als de sturende leider die verder wordt gebruikt. De EU heeft zich als sturend leider gedragen toen ze in 1990 haar stabilisatiedoelstelling opstelde en zo aan de anderen trachtte het goede voorbeeld te geven en te wijzen op het feit dat een progressief beleid mogelijk was. Deze zet van de EU leidde ertoe dat de andere staten gingen kijken hoe dit beleid nu juist in elkaar zat en gaf zo een aanzet om ook hen eventueel bindende afspraken te laten maken. In de aanloop naar het Kyoto-protocol had de EU een strategie van een sturend leider door tijdens de onderhandelingen aan te dringen op het feit dat de geïndustrialiseerde landen hun emissies zouden moeten laten dalen met 15%. Door met deze positie aan de onderhandelingstafel te komen was ze bepalend voor de uitkomst van het Kyoto-protocol, namelijk dat er in het Kyoto-protocol bindende afspraken werden vastgelegd, alhoewel die niet zo streng waren dan het voorstel van de EU. De EU kon dus beter hebben
23
onderhandeld maar zonder de EU zouden er misschien wel geen bindende afspraken worden gemaakt. In de aanloop naar Kopenhagen tenslotte gaf de EU opnieuw het goede voorbeeld door het zichzelf het 20-20-20 pakket op te leggen om zo opnieuw aan te tonen dat er wel degelijk strengere maatregelen nodig zijn. Anders dan bij het Kyoto-protocol zal dit geen succes bezorgen aan de EU op de conferentie van Kopenhagen. Maar de EU kan zeker als een sturend leider worden gezien, vooral dan in haar pogingen om het goede voorbeeld te stellen. De EU’s laatste zet om sturend leiderschap te vertonen is de CO2-vliegtuigtaks die van kracht ging op 1 januari 2012. Wat dit precies inhoudt, en de Chinese perceptie hierop wordt later hernomen in de bespreking van de Chinese perceptie op het sturend leiderschap van de EU.
Intellectueel leiderschap
Het derde type is een combinatie van Young zijn intellectueel leiderschap en Underdal zijn instrumenteel leiderschap. Bijgevolg wordt ook hier een andere groepering gemaakt dan die door Grubb en Grupta door deze twee samen te voegen tot een groep, en niet Youngs intellectueel leiderschap samen te plaatsen met Underdal zijn unilateraal leiderschap. Een intellectueel leider is een leider die niet aan de onderhandelingstafel zelf zijn ideeën wil verkondigen maar die oude verankerde ideeën wil vervangen door nieuwe. Hiervoor moeten de andere actoren wel geloven dat deze leider de juiste diagnose stelt van het probleem, zoals Underdal bij zijn instrumenteel leider ook argumenteerde. De anderen moeten geloof hebben in het feit dat de leider de juiste weg zal tonen. De leider zal worden geaccepteerd door anderen omwille van het feit dat ze geloof hebben in de diagnose die de leider stelt. Dit is een werk van lange termijn, zoals Young aanhaalde, en hier zijn vooral ideeën belangrijk. Het gaat om anderen bewust te laten worden van jouw ideeën. Hiervoor zijn zoals Underdal aangaf drie elementen voor nodig: je moet expertise hebben, je moet energie steken in het verkondigen van nieuwe ideeën en elementen en je moet een zekere status hebben. Wat de status van de EU werd hierboven al geargumenteerd dat de EU een status heeft als leider in het internationaal klimaatbeleid. De EU steekt ook zeer veel energie in het produceren van persberichten en publicaties om haar beleid uit te leggen, geeft persconferenties en heeft een zeer open structuur. Wat expertise betreft tenslotte kan de EU op vele agentschappen, zoals het Europees milieuagentschap (EMA) en ngo’s zoals Greenpeace en het WWF die regelmatig dossiers en info doorsturen aan de EU.
24
1.3 Het belang van perceptie
In het voorgaande werd aangetoond waarom je de EU kan beschouwen als een leider in het internationaal klimaatbeleid. Maar de EU is niet alleen, er zijn ook andere actoren die van tel zijn, zeker in de veranderde wereld van vandaag met veel meer spelers, zoals in Kopenhagen duidelijk werd. Dus moet de EU niet meer enkel naar zichzelf en zijn eigen beleid kijken maar ook aandacht hebben voor welke perceptie andere landen hebben van de EU. Deze perceptie kan immers een effect hebben hoe zij de EU zullen behandelen, of ze het leiderschap zullen aanvaarden of niet.
1.3.1 Theorie rond perceptie
Het is van belang te kijken naar wat het dominant beeld is van de EU in de externe perceptie en te kijken wat de impact van deze externe percepties is op het beleid dat de EU voert (Chaban & Holland, 2008, p. 5). Belangrijk in het onderzoek naar perceptie was het werk van Hill (1993, pp. 305-328), die een ‘capability-expectations gap’, een kloof tussen mogelijkheden en verwachtingen, in de buitenlandse politiek van de EU omschreef. Met ‘capabilities’ worden de conventionele instrumenten voor buitenlands politiek bedoeld, maar ook de onderliggende bronnen zoals bevolking, welvaart, technologie, menselijk kapitaal en politieke stabiliteit, samen met de mate van cohesie of de capaciteit om een collectieve beslissing te bereiken en er aan vast te houden (Hill, 1997, p. 8). ‘Expectations’ zijn in de beschrijving van Hill ambities of verwachtingen van de EU’s internationaal gedrag die zowel van binnen als buiten de EU komen. Het probleem is nu volgens Hill dat er een ‘gap’ of kloof is tussen deze twee wat een mogelijks gevaar kon zijn omdat het zou kunnen leiden tot valse mogelijkheden zowel binnen de EU als door de externe vraag. Toegepast op de EU is er de verwachting van zowel intern als extern de EU dat de EU een leider zal zijn in het klimaatbeleid. Doorheen de jaren zijn er veel verwachtingen geweest van de EU, door de EU bijvoorbeeld bepaalde rol toe te schrijven. De eerste hierin was Duchêne die de de term civiele macht introduceerde om de positie van Europa in de wereld te beschrijven. Zo citeert Orbie Duchêne: “ “(…) Western Europe could in a sense be the First of the world’s Civilian centres op Power” (Duchêne 1972, p.43).”(Orbie, 2008, p. 5). Een soortgelijke omschrijving werd recenter gemaakt door Manners (2002, p. 243) die de EU
25
omschreef als een normatieve macht met vijf kernwaarden: vrede, vrijheid, democratie, de rechtstaat en menselijke vrijheid. Zo wordt een verwachting gecreëerd van de EU als een actor met normatieve waarden, die deze waarden ook op het internationaal vlak zal uitdragen. Wanneer de EU echter niet in staat is om deze verwachtingen volledig waar te maken, door bijvoorbeeld militaire acties te ondernemen in plaats van vredelievend geschillen op te lossen, ontstaat een ‘capability-expectations’ gap. De bedoeling van deze masterproef is niet deze kloof te onderzoeken wat betreft de interne en externe verwachtingen van de EU als leider in het klimaatbeleid en waar ze tekortschiet door te weinig capaciteiten, maar kijken wat het belang is van perceptie hierop, onderzoeken hoe een externe perceptie de verwachtingen kunnen aanpassen, of hoe externe percepties de positie van de EU om als actor op te treden kunnen aantasten. Met een goede kennis van deze externe percepties zou de EU de kloof tussen de mogelijkheden en de verwachtingen kunnen vernauwen. Chaban & Holland (2008, p. 4) wijzen ook op het belang van het omgekeerde, de ‘expectations deficit’, namelijk wanneer de verwachtingen voor de EU op het internationaal niveau laag blijven, ondanks zijn groeiend belang en invloed als een internationale actor. Verschillende factoren kunnen hier aan de basis van liggen, onder ander wederzijdse onverschilligheid, een te kleine kennis over het complexe beleidssysteem van de EU, de afwezigheid van een ‘single voice’, de voorkeur om bilateraal met lidstaten te onderhandelen, en verschillende waarden en belangen. Ze argumenteren dat op dit moment de instituties van de EU te weinig aandacht besteden aan de rol van externe politieke communicatie in het legitimeren van het bestuur in de EU. Door een onderontwikkelde publieke diplomatie van de EU wereldwijd8, de afwezigheid van een strategie die moet waken op het beeld van de EU in verschillende internationale communicatie en de onderontwikkelde banden tussen EUinstituties en het internationale systeem van politieke communicatie resulteert dit in een onzichtbaar profiel van de EU als een mondiale actor. Zoals we zagen is een van de factoren om de EU als een actor te bestempelen net het feit dat de EU erkenning als actor moet hebben. Maar in het internationaal klimaatbeleid heeft de EU deze erkenning verworven. Toch is deze bemerking van Chaban en Holland van belang in het intellectueel leiderschap van de EU, namelijk voor de component energie. In de latere bespreking van het intellectueel leiderschap van de EU als intellectueel leider komen we hier op terug als we analyseren wat de Chinese perceptie is op de communicatie van de EU over haar klimaatbeleid en of de EU hier inderdaad, zoals Chaban en Holland aanhalen, hier niet genoeg rekening mee houden. Het feit 8
Al wordt hier met het verdrag van Lissabon getracht om dit te verhelpen door officieel EU-gezanten te vertegenwoordigen in verschillende landen. Zo krijgt de EU officieel een soort van ambassades.
26
dat de EU gefaald heeft om haar stempel op de conferentie van Kopenhagen te drukken kan het beeld scheppen van de EU die faalt op het vlak van buitenlandse zaken en dreigt de legitimiteit van het integratieproces van de EU te ondermijnen. Daarom besluiten Chaban en Holland dat: “In light of these potential risks then, a thorough and sober account of the existing external imagery of the EU becomes an urgent necessity.” (Chaban & Holland, 2008, p. 4). Volgens de auteurs moet de studie over de externe perceptie van de EU dus uitgebreid worden om deze gevaren te vermijden.
1.3.2 De externe perceptie van de Europese Unie
Over de externe perceptie van de EU is nog een groot tekort aan onderzoek. De grootste werken in dit onderzoek is het groot onderzoek van Lucarelli (ed.) (2007) die een grootschalig onderzoek deed naar de perceptie van de EU in Australië, Brazilië, Canada, China, Egypte India, Japan en Zuid-Afrika, en dat van Chaban en Holland (2008) die een onderzoek van media, publieke opinie en politieke elite voerden in Azië Pacific (meerbepaald in NieuwZeeland, Australië, Zuid-Korea en Thailand).
Lucarelli (2007, pp. 8-9)bevestigt, net als
Chaban en Holland, dat er een tekort aan onderzoek heerst in onderzoeksveld. Uit het uitgebreid onderzoek van Lucarelli (2007, pp. 8) konden de volgende algemene percepties over de EU gevonden worden in Azië Pacific. In het algemeen is er een vrij gelimiteerde kennis van de EU en is het beeld van Europa als een politiek actor beïnvloed door historische relaties met individuele Europese landen als kolonies. De EU wordt in de regio verder aanzien als een: - strategische opportuniteit - een handelsreus - een voorstander van het multilateralisme - model voor regionale integratie - mogelijke tegenhanger voor de VS - een actor wiens beleid sterk is beïnvloed door zijn eigen veiligheidsbelangen - een neo-liberale actor in zijn houding ten opzichte van het buitenland - een protectionistische macht Opmerkelijk is dat bijna in het onderzoek bijna niets werd gevonden over de EU als normatieve macht. De EU wordt volgens dit onderzoek niet gezien als een sociaal model dat moet worden gekopieerd.
27
In het onderzoek van Chaban en Holland wordt de perimeter al verkleind tot Azië Pacific, een regio die al dichter in de buurt ligt van China. In hun mediaonderzoek kwamen zij tot de vaststelling dat over de EU in Australië tot 37% van de keren als economische actor werd beschreven (in Zuid-korea zelf tot 47%), een zeer groot deel, maar belangrijker was dat ongeveer evenveel keer over de EU als politiek actor werd geschreven. In de televisieverslaggeving werd zelfs veel meer over de EU als politiek actor bericht gegeven dan over de EU als economisch actor. Als economische actor gaat het dan meestal over handel en landbouw, als politiek actor over uitbreiding, terrorisme en verkiezingen (Chaban & Holland, 2008, pp. 35-41). In hun onderzoek naar de publieke perceptie in Thailand en Zuid-Korea bekwamen ze de resultaten dat in Thailand de EU het meest wordt geassocieerd als een economische macht en met toerisme, en in Zuid-korea werd de EU geassocieerd met Europese macht en de euro (Chaban & Holland, 2008, p. 134). Een studie uit 2006 (Holland & Chaban, 2006, p. 47) in Korea, Thailand, Hongkong, Singapore en Japan had als resultaat dat in Korea de EU werd gelinkt een de EU zelf en de euro, in Thailand aan de individuele landen en economische macht, in Hongkong aan de euro en handel, in Singaporge aan het integratieproject en de euro en in Japan tenslotte aan de euro en het integratieproject. Een belangrijk resultaat is echter dat in Zuid-Korea ze vooral bezorgd waren over de relatie tussen de EU en de VS, maar ook in de EU’s aanpak in het Kyoto-protocol. In Zuid-Korea is bij de publieke opinie dus een interesse in de EU en het internationaal klimaatbeleid. Dat Zuid-Korea deelneemt aan het Kyoto-protocol zit daar zeker voor iets tussen. In Thailand hebben ze andere zorgen, namelijk de relatie tussen de EU en de ASEAN en EU-VS relaties. Er komt in Thailand wel interesse voor milieuzaken wanneer wordt gevraagd naar interne zaken in de EU, maar in het algemeen is weinig interesse in interne EU-zaken (Holland & Chaban, 2008, pp. 138). Wanneer werd gevraagd naar hoe ze stonden tegenover de EU als partner was die perceptie meestal negatief. De EU werd vaak beschuldigd als protectionistisch en zelfzuchtig en in verband met zijn immigratiebeleid sprak een Thaise ondervraagde over het ‘Fort Europa’. Andere negatieve beelden gingen over de EU zelf en namen drie vormen aan. Namelijk een eerste vorm met expliciete verwijzing naar Europese lidstaten, en zo dus het bestaan van de EU negeren. Het tweede type gaat over de EU als een vijand en de derde over de EU als een interne mislukking. Er heersen dus negatieve gedachten over de EU, maar in het algemeen werd toch positief over de EU gedacht, zeker over de EU als sterke eenheid, een model dat eventueel door anderen kan overgenomen worden maar die mondiaal positief
28
deelneemt in de verandering van het internationale systeem (Chaban & Holland, 2008, pp. 159-162). Hun laatste onderzoeksveld ten slotte, de studie van de perceptie van de politieke elite op de EU had als belangrijkste resultaat dat de EU zowel toen werd gevraagd naar het belang ervan en naar de EU als internationale leider een probleem had door het gebrek aan eenheid binnen de EU. Volgens een Thaise ondervraagde kon door betere en dichtere integratie van de lidstaten het belang van de EU vergroot worden (Holland & Chabban, 2008, p. 194). De EU wordt vooral als een economische macht gezien, als een politieke actor wordt de EU nog beschouwd als een macht die aan belang zou kunnen winnen, met een groot potentieel in plaats dan nu al grote mondiale politieke uit te oefenen (Holland & Chabban, 2008, p. 200). Deze twee referentiewerken focusten op het algemene percepties van de EU in de verschillende landen. In deze masterproef wordt vooral gekeken wat het belang is van de Chinese perceptie op de EU als leider in het internationaal klimaatbeleid. In deel 2 worden de drie leiderschapstypes van de EU besproken, en wordt gekeken wat net het belang kan zijn van de perceptie op deze leiderschapspositie.
29
Deel 2: De impact van de externe perceptie van China op het leiderschap. In dit deel wordt de positie van de EU als structureel, sturend en intellectueel leider besproken en gekeken hoe de Chinese perceptie hier invloed op heeft. Dit wordt telkens gedaan met de focus op bepaalde beleidsdomeinen of casussen die van belang zijn bij dit type leiderschap. Bij de EU als structureel leider wordt gefocust op het strategisch partnerschap met China, bij de EU als sturend leider zal gekeken worden naar enerzijds hoe de Chinese perceptie de onderhandelingspositie verzwakte in Kopenhagen ten opzichte van het Kyoto-protocol en anderzijds wordt de CO2-vliegtuigtaks bekeken. Bij de EU als intellectueel leider wordt gekeken naar de drie elementen die een intellectueel leider moet bezitten, namelijk expertise, energie en status, waar opnieuw zal worden gekeken wat het belang van de Chinese perceptie is hierbij.
2.1 De EU als structureel leider
Om als structureel leider succesvol te zijn moet je door anderen gezien worden als een bron van macht. In de internationale klimaatonderhandelingen is het dus van belang dat de EU door China wordt gezien als een grootmacht waar beloningen of straffen van kunnen komen. Een bron van macht voor de EU zou de lopende onderhandelingen met China over het strategisch partnerschap kunnen zijn. Dit zijn onderhandelingen tussen de EU en China zelf, en zo kan de EU via issue-linkage komen tot structureel leiderschap door China te belonen voor goede medewerking in het internationaal klimaatbeleid via toegevingen ten opzichte van China. Net zoals de EU Rusland kon overtuigen om het Kyoto-protocol te ratificeren door het lidmaatschap van Rusland in de WTO te ondersteunen, zou via het strategisch partnerschap met China kunnen worden bereikt dat China de EU steunt in ruil voor toegevingen van de EU op andere vlakken. In wat volgt wordt eerst kort het strategisch partnerschap tussen China en de EU besproken, vervolgens wordt gekeken of China de EU ziet als grootmacht. Uit deze bevindingen wordt vervolgens gekeken wat we kunnen afleiden dat de gevolgen zijn van deze perceptie op de potentiele macht van de EU als structureel leider.
30
2.1.1 Strategisch partnerschap EU-China
In de European Security Strategy (ESS) van 2003 (Solana, 2003, p. 9) uit de EU haar steun voor een multilaterale aanpak voor bedreigingen zoals klimaatsveranderingen die grensoverschrijdend zijn. De EU ziet hiervoor de VN als de voornaamste plaats waar de debatten zouden moeten plaatsvinden. In het Chinese discours vinden we ook tekenen dat zij voor een multilaterale aanpak zijn. Maar Odgaard en Biscop (2006, p. 9) waarschuwen dat we moeten voorzichtig zijn hiermee. Voor de EU is de VN belangrijk omdat dat precies de plaats is waar er uitgebreide samenwerking en onderhandelingen kunnen gevoerd worden tussen verschillende landen. Maar voor China ligt de klemtoon op het belang van de VN vooral in het benadrukken van het principes van soevereiniteit en eigen territoriale controle van de VN en de VN Veiligheidsraad. Maar dus niet in het bijzonder wat betreft het UNFCCC. In datzelfde ESS wordt China ook genoemd als een belangrijke bilaterale partner, partnerschappen die belangrijk zijn om de multilaterale aanpak te ondersteunen (Solana, 2003, p. 14). Om net de multilaterale aanpak te ondersteunen introduceerde de EU het concept van strategische partnerschappen. Een strategisch partnerschap met China zou een bron van structurele macht kunnen zijn voor de EU omdat hier rechtstreeks wordt onderhandeld tussen de twee partijen samen, en in ruil voor bepaalde toegevingen van de ene partij de andere partij zou kunnen meestappen in een ander project. Het strategisch partnerschap met China was de eerste die werd opgestart na de wilsverklaring in het ESS om zo’n partnerschappen aan te gaan. 9 Die start kwam er onder de naam van een ‘Mature Partnership’, in een document uitgegeven door de Europese Commissie waarin onder andere klimaatsverandering werd aangegeven als een mondiaal probleem dat moest aangepakt worden door de EU en China samen (European Commission, 2003, p. 7). In volgende verklaringen omtrent het strategisch partnerschap tussen China en de EU werd klimaatsverandering vaak genoemd, als een bedreiging die moest bestreden worden door beiden samen. In 2005, na een EU-China conferentie kwamen China en de EU tot een ‘partnerschap over klimaat’ waarin concrete samenwerkingsdoelstellingen werden vermeld, met aan de ene kant het doel om “to develop and demonstrate, in China and the EU, advanced zero-emmissions coal technology” en aan 9
Voor het ESS was wel al een strategisch partnerschap met Rusland sinds 1998, wat we kunnen lezen in een verklaring verklaring van de Europese Raad waarzin ze zegt dat de ER “ Rusland zijn status als strategische partner met de Unie bevestigt.” Zie European Council (1998), Presidency conclusion, Vienna.
31
de andere kant de doelstellingen om “to significantly reduce the cost of key energy technologies and promote their deployment and dissemination.” (MEMO/05/298, 2005, p.1). Op de dertiende EU-China conferentie in 2010 werd het belang van klimaatsverandering opnieuw beklemtoond in het Joint Press Communiqué: “Leaders agreed that appropriate climate change and energy policies are needed to support joint efforts toward energy savings, increasing energy efficiency and fostering green and lowcarbon development. The two sides will further enhance policy dialogue and practical cooperation under the framework of the EU-China Climate Change Partnership and the Energy Dialogue. Cooperation should, inter alia, focus on renewable energies, energy efficiency, smart grids and clean coal technologies including carbon capture and storage.” (Council of the European Union, 2010, p. 2). Uit deze verklaringen zou kunnen afgeleid worden dat het strategisch partnerschap een goede input geeft aan de structurele macht van de EU wat betreft klimaatbeleid gezien zowel de EU als China aangeven na bilaterale onderhandelingen samen de nodige maatregelen te willen treffen. Maar, zoals Renard (2011, p. 10) aangeeft, zijn deze gezamenlijke verklaringen en unilaterale EU- en China documenten op zichzelf nog geen blijk van een waar strategisch partnerschap dat ook effectief succes heeft. Deze documenten zijn nog geen garantie tot succes en bewijzen nog niet of de EU zo echt structureel leiderschap kan uitoefenen op China. Hiervoor zijn twee zaken van belang, ten eerste moet de EU in dit strategisch partnerschap een echte strategie hebben hoe het bedreigende zaken zoals klimaatsverandering zal aanpakken en ten tweede moet in China ook effectief het geloof zijn dat de EU een echte grootmacht is. Het aspect van de perceptie wordt straks uitgebreider besproken maar eerst kunnen we kort ingaan op de waarde van het strategisch partnerschap. Het probleem met dat partnerschap is volgens Troje (2005, p. 121) dat er net geen strategische visie is in de EU. Alhoewel het ESS en de strategische partnerschappen er zijn, dat de EU een algemene visie ontbreekt die moet bereikt worden. Maar Troje heeft het hier over de algemene veiligheidstrategie, waar de klimaatsveranderingen slechts een klein deeltje van zijn. Wat betreft de doelstellingen die de EU stelt om de klimaatsveranderingen tegen te gaan, die zijn wel duidelijk en heel precies. Toch faalde de EU in Kopenhagen om onder andere China mee te krijgen langs haar kant. Dit komt enerzijds omdat de EU geen duidelijke strategie heeft, waarin bijvoorbeeld klimaatbeleid wordt gekoppeld aan handelsbeleid en ontwikkelingsbeleid. Dit tracht de EU wel te verwezenlijken in de nog altijd lopende onderhandelingen met China over het ‘Partnership and Cooperation Agreement’ (PCA) die van start gingen in 2007. Deze onderhandelingen zijn belangrijk want sinds het ‘EU-China Trade and Cooperation
32
Agreement’ van 1985 werden er geen andere uitgebreide samenwerkingsakkoorden gesloten tussen de twee mogendheden (Sauthenet, 2007, p. 704). In de onderhandelingen van dit PCA zien we dat de EU China probeert te overtuigen van de ernst van de klimaatsveranderingen en stelt het ambitieuze doelen op voor beide landen. Maar in ruil hiervoor wil China toegevingen, zoals de EU die China eindelijk zou kunnen erkennen als een open markteconomie of toegang tot kennis over bepaalde technologieën die Europa heeft.
2.1.2 Belang van perceptie op structureel leiderschap
Het tweede aspect voor de EU om effectief structureel leiderschap te kunnen uitoefenen op de EU, na de samenwerking tussen de twee landen bilateraal, zijn de onderhandelingen die op multilaterale fora worden gevoerd. Belangrijk bij deze onderhandelingen is dat om structureel leiderschap te kunnen hebben je moet aanschouwd worden als een grootmacht tijdens deze onderhandelingen zodat anderen effectief rekening met je houden tijdens de onderhandelingen. Daarom wordt in dit deel onderzocht of in China de EU als grootmacht wordt aanzien of niet. Eerst wordt de perceptie van de publieke opinie gegeven om vervolgens te kijken wat de perceptie van de politieke elite is. Wel moet worden gezegd dat hierover nog niet veel onderzoek is gedaan, en de beschikbare literatuur is dan ook beperkt. In deze masterproef tracht ik wel waar nodig aan te vullen met bronnen uit Chinese literatuur om bepaalde zaken te verduidelijken.
Perceptie van de publieke opinie
De eerste vraag gaat over of de ondervraagden vertrouwen hadden in de EU. Het meest opvallende resultaat is dat bijna 50% van de mensen niet echt vertrouwen hadden in de EU.
33
Tabel 1 (Peruzzi, Poletti & Zhang, 2010, p. 153)
Dezelfde vraag werd ook gesteld met betrekking tot de NAVO en de VN. De resultaten kunt u zien in Tabel 2.
Tabel 2 (Peruzzi et al., 2010, pp. 154-156)
We zien dat de EU beter scoort dan de NAVO mar zeker niet zo goed als de VN. In 2001 had 60 procent van de ondervraagden tamelijk veel vertrouwen in de VN, terwijl dat op hetzelfde moment maar 35% was voor de EU en voor de NAVO slecht 19,9%. We kunnen wel een
34
verbetering zien in het vertrouwen in de EU, maar dit is nog altijd niet genoeg om als een betrouwbare macht te worden beschouwd. De versterkte samenwerking door het PCA zou hier wel verbeteringen kunnen veroorzaken. Een andere bevraging ging over het feit of de mensen vonden dat China meer zou moeten samenwerken met de EU of niet. Van de respondenten was 96% voorstander van meer samenwerking met de EU (zie tweede lijn tabel 3).
Tabel 3 (World Power Survey, 2006, p. 27)
Een goed resultaat, maar wanneer werd gevraagd of ze de EU ook zien als een grootmacht vandaag antwoordde enkel 17% bevestigend en het wordt zelfs erger wanneer werd gevraagd of de EU een wereldmacht zou zijn in 2020, waar enkel 14% positief op antwoordde. (tabel 4 en 5). Aan de ene kant wordt meer samenwerking met de EU toegejuicht, maar anderzijds zien we wel dat er niet geloofd wordt dat de EU een grootmacht is. Dit kan een reden zijn waarom China inderdaad enthousiast is in officiële communiqués na EU-China tops maar dat het de EU niet steunt in de multilaterale onderhandelingen in het UNFCCC. Volgens deze ondervraging is er immers niet het geloof dat de EU een grootmacht is, en al zeker niet in de toekomst, wat de positie van de EU in multilaterale onderhandelingen op wereldniveau verzwakt.
35
Tabel 4 (World Power Survey, 2006, p. 13)
Tabel 5 (World Power Survey, 2006, p. 16.)
36
Perceptie van de politieke elite
Voor de perceptie van de politieke elite haal ik eerst het onderzoek van Poletti en Zhuang (2007, pp. 149-177) aan waarin zij toespraken, officiële documenten en policy papers van de vertegenwoordigers en agentschappen van de Chinese regering en van andere internationale bronnen zoals de EU, het ‘ASEM Framework’ en ‘The China-EU business Summit forum’ onderzochten. In het politiek discours ontdekten zij dat de EU meestal, 49% om precies te zijn, werd vernoemd als politieke actor. Verder werd de EU 37% van de tijd vernoemd als economisch actor en slechts 14% ging over de EU als integratieproject. In een nader onderzoek kwamen ze tot het besluit dat de Chinese politieke elite meer vertrouwen had in de EU als politiek actor dan in de EU als economisch actor. In het discours over de als politiek actor was dat 37% positief en 12% negatief. Over de EU als economisch actor is het omgekeerd en is het meer negatief dan positief, namelijk 23% negatief tegenover 12% positief.
2.1.3 Bevindingen
Uit deze peilingen kunnen we concluderen dat de EU nog werk moet maken van zijn status als grootmacht. Dit was namelijk een van de voorwaarden om efficiënt structureel leiderschap uit te kunnen oefenen. Het meest belangrijke uit deze peiling is echter het feit dat de Chinese
37
politieke elite zich negatiever uitlaten wanneer wordt gevraagd wat ze vinden van de EU als economisch leider. Gezien de EU net economisch veel macht heeft is dit zeer belangrijk. In Chinese kringen wordt vaak gedacht over de EU als een protectionistisch blok door onder andere hun antidumpingmaatregelen (Xinhua News Agency, 2009). Indien de EU hier toegevingen zou doen ten opzichte van China en zo de Chinese perceptie op de EU als handelsblok zou kunnen verbeteren zou ze zo structurele macht ten opzichte van China winnen. Een tweede reden waardoor China minder vertrouwen heeft in de EU is het feit dat de EU China nog altijd niet erkend als een open markteconomie. Zo verklaarde Shen Danyang, woordvoerder van het Chinees ministerie van handel in 2011: “Ba 30 jaar veranderingen doorvoeren en ons te openen naar de wereld toe, heeft China het pad tot de verandering naar een plan- en markteconomie vervolledigd, maar de EU heeft tot op vandaag China nog altijd niet erkend als markteconomie. Van Chinese zijde zijn we hier in ontgoocheld.” (Financieel en Economisch Rappoert, 2011). Ook hier terug zou de EU door rekening te houden met de Chinese visie hierop haar structureel leiderschap kunnen verbeteren door beloftes te doen om China te erkennen als een markteconomie toegevingen van China kunnen bekomen zodat zij de Europese klimaatdoelstellingen steunen. In de lopende onderhandelingen over het PCA is hier een goede kans toe, als de EU tenminste rekening houdt met de perceptie over de EU als grootmacht in China, en het besef van de externe perceptie over de EU in China als een protectionistisch blok.
2.2 De EU als sturend leider
Dit deel wil ik aan de hand van de twee kenmerken van een sturend leider bespreken. Eerst wordt gekeken naar de klimaatonderhandelingen, en in het bijzonder wat het belang van de externe perceptie hierbij is. Vervolgens wordt de vliegtuigtaks besproken, een nieuw initiatief van de EU waarmee de EU een goed voorbeeld wil stellen en anderen wil overtuigen om ook dit soort maatregelen te nemen.
2.2.1 Onderhandelingen Kopenhagen – Kyoto: belang perceptie bij de onderhandelingen
In dit deel wordt uitgebreid ingegaan hoe de Chinese perceptie op de internationale klimaatonderhandelingen belangrijk was als verklarende factor voor het verschil in uitkomst van het Kyoto-protocol en de mislukking van Kopenhagen. Eerst wordt besproken hoe de EU
38
de delegatie in het UNFCCC uitvoert en welke factoren die delegatie kunnen bemoeilijken. Dit is belangrijk bij sturend leiderschap omdat deze delegatie bepalend zal zijn bij onderhandelingen, gezien sterke onderhandelingskunst een deel is van sturend leiderschap. Vervolgens wordt gekeken wat de rol van China was in het verschil in uitkomst van het Kyoto-protocol en de conferentie van Kopenhagen.
De delegatie van macht in het UBFCCC
Wanneer we willen onderzoeken hoe de EU wordt er opnieuw op gewezen dat er het milieubeleid een gedeelde bevoegdheid bestaat. Bij internationale klimaatonderhandelingen die de bedoeling hebben uiteindelijk te leiden tot internationaal bindende verdragen, waaronder het UNFCCC valt, is in de Verdragen de volgende regeling uitgewerkt.10 Daar waar er EU-bevoegdheid is zullen de lidstaten verplicht zijn de autoriteit naar de Europese Commissie te delegeren (Verdrag van Lissabon, 2009, art. 218VWEU & art. 17§1VEU). Daar waar de bevoegdheid onder de lidstaten zit zijn twee mogelijkheden. Ofwel kunnen de lidstaten niets delegeren en proberen de beste oplossing voor zichzelf te verkrijgen. De andere optie is dat de lidstaten de autoriteit om te onderhandelen overhandigen aan het roterend voorzitterschap. Dit is een optionele delegatie die geen verplichting voor de lidstaten inhoudt. Motief om dit te doen is dat je met een gezamenlijk standpunt meer kan wegen op de onderhandelingen dan indien je alleen naar de onderhandelingstafel stapt. Deze delegatie wordt uitvoerig besproken in de principal-agent-theorie. Deze theorie onderzoekt hoe een principal (in dit geval de lidstaten) macht wil delegeren naar een agent (het roterend voorzitterschap) die dan de preferenties van de principal moet verdedigen. Dit doen ze omdat deze manier van werken hen een functioneel voordeel biedt, in dit geval meer invloed aan de onderhandelingstafel. Gezien de klimaatonderhandelingen in het UNFCCC over zaken gaan waar zowel de EU bevoegdheden voor heeft als de lidstaten, zullen deze verdragen ondertekend en geratificeerd worden door de Europese Commissie en de lidstaten samen (Lacasta, Dessai, Kracht & Vincent, 2007, p. 214). Wanneer de EU onderhandelt in het UNFCCC neemt het voorzitterschap (en ook de EC) een rol in die probeert de preferenties van de lidstaten te bundelen om tot een gemeenschappelijk 10
Hier spreken we over de totstandkoming van hard law. Hoewel de recente klimaattops deze optie niet meer lijken te verkrijgen volgt de EU hier toch deze strategie omdat de mogelijk bestaat dat het tot harde wetgeving komt. In het geval van soft law wordt niet precies omschreven in de Verdragen hoe de EU vertegenwoordigd zal worden. Uit de praktijk blijkt dat het voorzitterschap dan meestal het woord neemt, met geen formele rol voor de EC. Maar lidstaten kunnen nog altijd zelf een eigen piste varen.
39
standpunt te komen. Zo kan het voorzittend land met een sterke positie aan de onderhandelingstafel plaats gaan nemen. Om tot gemeenschappelijke standpunten te komen wordt voor grote klimaattops verschillende bijeenkomsten geregeld tussen lidstaten om te kijken welke onderhandelingspositie er kan bekomen worden.
Factoren die de delegatie bemoeilijken
Vooreerst zijn er enkele interne factoren die bepalend zijn. Een eerste factor is de preferentiehomogeniteit tussen de principals Delreux, 2008, p. 103). Als de verschillende lidstaten dezelfde preferenties hebben, zal makkelijker een gemeenschappelijk standpunt kunnen worden gesloten en gedelegeerd naar het voorzitterschap die dan in naam van alle lidstaten mag onderhandelen (Van Schaik, 2010, pp. 13-14). Een tweede factor die belangrijk is, is de mate van socialisatie tussen de principals. Als er een grote mate is van socialisatie zal een gedeeld standpunt sneller geaccepteerd worden en zullen standpunten van de EC sneller aanvaard worden. Dit kan dan via informele weg gebeuren. De lidstaten zullen niet langer meer individuele standpunten verklaren maar zullen zich akkoord verklaren met de gemeenschappelijke standpunten. Verder zijn ook externe factoren belangrijk. Zo kan de mate van politisering de delegatie bemoeilijken (Delreux, 2008, p. 104). Een hogere graad van politisering beweegt de lidstaten er immers toe om hun eigen belang na te streven. Ook de media spelen hier een belangrijke rol in, want hoe meer de situatie gepolitiseerd wordt door de media hoe kleiner de onderhandelingsruimte voor de onderhandelaars wordt. Dit omdat de publieke opinie duidelijk zal zien wat zijn land wel of niet heeft bereikt en dit zou kunnen afstraffen bij volgende verkiezingen.11 Als laatste is ook de dwingendheid van de externe omgeving van belang (Delreux, 2008, p. 5). Wanneer algemeen wordt aanvaard dat er een oplossing moet komen zal de agent meer autonomie krijgen omdat de kost indien geen oplossing wordt gevonden te groot zou zijn voor de principals.
Interne factoren
11
Verder is het ook een nadeel dat hoe meer een onderwerp gepolitiseerd is hoe meer de regeringsleiders zullen proberen de knopen door te hakken. Hierdoor wordt minder werk verricht in de voorbereidende fases in de werkgroepen, die nochtans technisch beter geplaatst zijn.
40
In de voorbode van het Kyoto-protocol (1997), de Rio-conferentie van 1992, zien we dat de EU intern verdeeld was. Er was geen homogeniteit van de preferenties. Naar aanloop van de Rio-conferentie (1992) had de EU pakket beleidsmaatregelen voorgesteld met onder andere milieubeleid in. Maar de lidstaten weigerden echter kort voor de start van de conferentie dit pakket aan te nemen omwille van een geschil over een koolstof- en energietaks, waardoor de onderhandelingspositie van de EU intern was verzwakt doordat zo naar buiten kwam dat de lidstaten verschillende preferenties hadden (Gupta & Grubb, 2000, p. 49). Toch was er wel degelijk een interne wil om tot een consensus te komen op de klimaatconferentie van Rio. De EU en de lidstaten bevestigden meermaals hun doel om tot bindende maatregelen te komen (Vogler & Bretherton, 2006, p. 16). Wanneer we kijken naar de Kyoto-onderhandelingen zelf zien we ook hier terug verdeeldheid. Hier kwam een gebrek aan socialisatie naar boven. Naast het EU-spoor volgden de lidstaten ook het nationale spoor met bilaterale contacten (waar ze ook het recht toe hadden). Het gebrek aan socialisatie bestaat er uit dat de lidstaten zich nog niet genoeg vereenzelvigen met de EU. Ze knopen bilaterale gesprekken aan met andere partijen en spreken in naam van de EU. Duitsland trok zelf het voorzitterschap zelf in twijfel (International Institute for Sustainable Development, 1997, p. 15) Dit alles wijst op een gebrek aan vertrouwen en gebrek aan socialisatie van de lidstaten ten opzichte van de EUdelegatie.
Wanneer we nu kijken naar de interne factoren die belangrijk waren bij de conferentie van Kopenhagen in 2009 zien we ten eerste opnieuw een probleem van homogeniteit bij de lidstaten die sterk naar boven kwam in de aanloop naar de conferentie. Zo besteedde de toenmalige voorzitter van de Raad, Tsjechië, minder aandacht aan de aanstormende klimaattop dan de twee vorige voorzittende landen Frankrijk en Zweden.12 De focus schoof naar energie in plaats van klimaatbeleid (Král, Bartovic & Rihácková, 2009, pp. 46-47). Het verschil in homogeniteit werd zo aangetoond doordat landen die het voorzitterschap op zich nemen accenten naar voor schuiven die voor hen belangrijker zijn.13 Verder was er vooral onenigheid tussen de lidstaten of de EU al specifieke afspraken moest maken in verband met financiering aan de ontwikkelingslanden (Shunz & Bruyninckx, 2009, p. 549). Ook discussies omtrent het klimaat- en energiepakket (2008), dat de EU gebruikt om zijn leiderschapsrol aan te tonen, toonde aan dat er verschillen zijn in de preferenties van de lidstaten ( Euractiv, 2009). 12
Tsjechië was voorzitter van de Raad van januari tot juli in 2009. Zo is de focus naar energie van Tsjechië te verklaren vanuit de nabijheid van Rusland, waar aanzienlijke hoeveelheden gas worden uit geïmporteerd. 13
41
Door dit gebrek aan homogeniteit moest lang gesleuteld worden aan een gemeenschappelijk standpunt en bovendien was dit standpunt dan zo een groot compromis dat het moeilijk was voor het voorzitterschap, tijdens de conferentie was dit Denemarken, om sterk te onderhandelen. Het voorzitterschap had weinig manoeuvreerruimte en moest telkens als hij een voorstel wou formuleren, of een eventueel compromis wou maken, met de andere EUleden onderhandelen over nieuwe standpunten. Het gebrek aan homogeniteit gaf zo een slechte, weinig beweegbare delegatie door aan de agent, die erg weinig kon betekenen. Wat betreft de socialisatie, het tweede aspect dat invloed kan hebben op de sterkte van de delegatie, kunnen we kijken naar hoe de EU en zijn leden tijdens onderhandelingen zelf te werk gingen. Op de conferentie zagen we dat de lidstaten opnieuw zelf bilaterale contacten onderhielden met andere partijen, buiten het voorzitterschap om. De VS maakte hier gebruik van door per thema te praten met de partij die het standpunt had die het dichtst bij dat van de VS zelf lag. Zo sprak de VS dan eens met het voorzitterschap, dan eens met een lidstaat apart. Bovendien gebruikten bepaalde lidstaten het feit dat ze ook als land apart deelnemen aan de conferentie om voor zichzelf te spreken en zo aan te tonen aan hun thuispubliek dat ze een belangrijke speler waren. Dit is een teken dat er intern nog niet genoeg socialisatie is over de EU waardoor de lidstaten zich niet vereenzelvigen met de Europese Unie. Hierdoor ontstond opnieuw een slechte delegatie. We kunnen hier uit besluiten dat zowel tijdens het Kyoto-protocol als tijdens de conferentie van Kopenhagen dezelfde interne moeilijkheden telkens naar boven kwamen. Maar de EU was succesvol in Kyoto en niet in Kopenhagen. Vooral de externe factoren zullen van belang zijn. In het licht van deze masterproef zullen we deze externe factoren toetsen met de Chinese perceptie om te kijken of hier wel de explanans kan worden gevonden voor het verschil in uitkomst.
Externe factoren
De politisering rondom het milieudebat was ten tijde van het Kyoto-protocol nog veel kleiner dan nu het geval is waardoor de EU makkelijker strengere maatregelen kon nemen. Een externe factor die de houding van de EU in het protocol verklaarde was de lakse houding (en uiteindelijk niet ratificering) van de Verenigde Staten. Doordat de VS geen voortrekker meer wou zijn in het milieudebat, en achteraf ook niet geratificeerd heeft, was de EU de enige overgebleven grootmacht met geloofwaardigheid om het klimaatbeleid te sturen. De perceptie
42
van China was toen dus nog niet van belang, China was nog volop aan het opbouwen, en had nog niet genoeg macht om sterk te wegen (Waldman, 2005, p. 267). Wat de externe factoren tijdens Kopenhagen betreft zien we dat te top van Kopenhagen uitermate werd gepolitiseerd (Houser, 2010, pp. 2-3). Opeens was China daar wel, en met een duidelijke mening. Nog voor de conferentie van start ging werd in de Chinese staatskrant aangekondigd dat: “China (…) zijn broeikasgasemissies tegen 2020, met basisjaar 2005 te verminderen met 4045%.” “Op de conferentie van Kopenhagen zullen China, de VS, de EU en andere landen samen onderhandelen over de aanpassing van de kwantitatieve maatregelen. We geloven sterk dat uiteindelijk de kwantitatieve normen zullen worden verhoogd.” (Za, 2009). Zo ontstond externe druk vanuit China om tot resultaten te komen, maar de bijdrage die China wou leveren was anders dan die van de EU. Bovendien vond China dat het zelf het goede voorbeeld geeft in zijn eigen beleid om de klimaatsveranderingen tegen te gaan. Zo luidt verklaarde na de conferentie premier Wen Jiabao dat: “China hecht binnen het proces van ontwikkeling veel aandacht aan het probleem van klimaatverandering (…) China leverde voor het bestrijden van de klimaatverandering onuitputtelijke inspanningen en actieve bijdragen (…) China is het eerste ontwikkelingsland dat een nationaal programma om de klimaatverandering te beantwoorden formuleerde en implementeerde (…) China is het land met de snelste groei van nieuwe energie en hernieuwbare energiebronnen.”(Pang & Lei, 2009). Door deze veranderde Chinese perceptie op het klimaatbeleid, en het feit dat ze zelf een bepalende rol wilden gaan spelen werd de EU-delegatie vanuit Chinese kant verzwakt omdat zo de politisering opgevoerd werd, met niet alleen China die duidelijke verklaringen vooraf aflegde, maar ook de VS en BRIC-landen. Uiteindelijk is de EU door deze politisering slecht uit de conferentie gekomen. Die politisering zorgde er immers voor dat er grote verwachtingen waren binnen de EU zelf, maar vooral ook dat er ook internationaal grote verwachtingen waren. Hierdoor stond druk op de lidstaten om tot resultaat te komen en werden er bilaterale gesprekken aangeknoopt, wat slecht was voor de delegatie. Naast de politisering was ook de externe druk van belang. Ook hier is de houding en perceptie van China van belang. De EU kon in Kyoto, en vooral in de nasleep na Kyoto zelf een externe druk creëren dat de bindende maatregelen nodig waren. Tijdens Kopenhagen wou de EU dit terug en landen zoals China wilden zichzelf wel maatregelen opleggen, maar zeker geen bindende maatregelen (Payne, 2009, p. 4). Bovendien heerst in China een externe perceptie over de EU als ontwikkeld gebied, met historische verantwoordelijkheid die bindende
43
maatregelen moeten nemen, maar dot geldt niet voor ontwikkelingslanden, zoals China zichzelf ziet (Li, 2009). Er was zo een externe druk vanuit China, maar dan net om geen bindende maatregelen als uitkomst te halen en hierboven op kwam de externe perceptie van China over de EU als een verantwoordelijk industriegebied die wel moest bindende afspraken halen. Opnieuw verzwakte de positie van China zo de delegatie van de EU, die nu in een zwakkere positie stond om tot bindende afspraken voor allen te bekomen. Het feit dat China sinds Kyoto opeens tot een bepalende macht was uitgegroeid maakte dat de perceptie van China van groot belang was.
We kunnen concluderen dat vooral de externe factoren van belang waren bij het verschil van uitkomst bij het Kyoto-protocol en bij de conferentie van Kopenhagen. Op beide klimaatconferenties was de delegatie van de EU intern verzwakt door dezelfde factoren. Het grote verschil waardoor de EU wel kon wegen op de uitkomst in Kyoto, alhoewel niet volledig met haar doelstellingen (zie supra), en totaal niet op die van Kopenhagen kunnen we deels toeschrijven aan de veranderende perceptie van China op het internationaal klimaatbeleid. China ging een meer actieve rol spelen, had haar eigen ideeën en verzwakte zo de delegatie van de EU en haar onderhandelingspositie.
Veranderingen met het verdrag van Lissabon
Je kan je afvragen of het verdrag van Lissabon dan niets verbeterd heeft aan de EU als actor in het UNFCCC. De enige verandering is echter dat de EU nu juridisch de onderhandelingen mag ondertekenen, waar dit vroeger de Europese Gemeenschap was. Verder blijft door de gedeelde bevoegdheid het voorzitterschap de bepalende rol spelen. Wel wordt getracht om problemen, zoals die met het Tsjechisch voorzitterschap, te voorkomen door drie opeenvolgende voorzitterschappen te verbinden om zo meer met elkaar te coördineren en de cohesie van de opeenvolgende voorzitterschappen te verbeteren (Afionis, 2009, p. 48). Zo zal het voorzitterschap nog altijd om de zes maanden veranderen maar worden ze ingeschakeld in een periode van achttien maanden met twee andere voorzittende landen. Een ander probleem dat Lissabon niet aanpakt is het feit dat de milieuministers nog altijd de bovenhand hebben in de besprekingen, alhoewel de klimaatonderhandelingen ook gaat over de belangen van ministers van economie, handel, energie (Afionis, 2009, p. 44). Wanneer de verschillende departementen beter op elkaar zouden zijn afgestemd in de kwestie milieu zou er een grotere
44
homogeniteit kunnen ontstaan. Door nauwe samenwerking met de Directoraten-generaal (DG) van de Europese Commissie zou bovendien de socialisatie kunnen worden verhoogd. Maar zoals we zagen is vooral de externe invloed van belang. De delegatie is nog altijd niet sterk genoeg door de gedeelde bevoegdheid in milieu en de unanimiteitsregel die geldt bij het bereiken van een onderhandelingsmandaat. Bovendien staat de delegatie niet sterk in onderhandelingen als er opeens belangrijke spelers zoals China wel van belang zijn. Om in volgende klimaatonderhandelingen nog haar stempel te kunnen drukken zal de EU hier rekening moeten mee houden. Een nieuwe verdragswijziging waarbij het delegatiesysteem en het mandaat worden veranderd zou de EU beter kunnen aangepast maken aan de uitdaging die onder andere China stelt.
2.2.2 CO2-Vliegtuigtaks Het tweede deel van de bespreking wordt in deze masterproef gedaan aan de hand van de recent van kracht geworden CO2-vliegtuigtaks van de EU. De reden waarom voor dit gekozen wordt is omdat hier hevig wordt op gereageerd in onder andere China en deze vliegtuigtaks zou in de toekomst zeker bepalend kunnen worden voor de status van de EU als leider in het klimaatbeleid. Eerst wordt besproken wat deze vliegtuigtaks nu juist inhoudt om dan vervolgens te kijken hoe hier in China naar wordt gekeken.
Wat is de vliegtuigtaks
De EU voert een ambitieus klimaatbeleid via een emissiehandelssysteem maar omdat er op mondiaal niveau geen akkoord kan gevonden worden over de verdeling van de inspanningen om de gevolgen van de klimaatveranderingen te mijden zorgt dit proactief beleid voor concurrentieverlies voor de Europese bedrijven. De Ville (2012) argumenteert terecht dat “als alleen Europese vliegtuigmaatschappijen een koolstoftaks moeten betalen dat reizigers voor vluchten naar bijvoorbeeld Azie sneller voor AirAsia dan Airfrance kiezen.”(Deville, 2012, p. 23). Daarom besliste de EU om vanaf 2012 de internationale luchtvaart op te nemen in het emissiehandelssysteem en zo ook buitenlandse luchtvaartmaatschappijen te laten betalen als ze willen landen in de EU, officieel omdat de luchtvaart een zeer vervuilende industrie is en zo bepalend is voor de hoeveelheid emissies (SEC 1184, 2005, p 5). Dit kan gezien worden als een sturend leiderschap van de EU, omdat de EU het goede voorbeeld tracht te geven en proactief op te treden om aan te tonen dat een koolstoftaks broodnodig is, zeker voor de zeer
45
vervuilende luchtvaartindustrie. Maar dit is meer dan alleen het goede voorbeeld geven, want buitenlandse luchtvaartmaatschappijen worden verplicht in het systeem mee te stappen. Het is een combinatie van sturend leiderschap, door een nieuw systeem te introduceren internationaal, maar ook structureel leiderschap. Want de EU bezit de macht om dit te doen, gezien de luchtvaartmaatschappijen altijd wel zullen moeten vliegen op luchthavens in de EU. Dit riep heel wat wrevel op bij de luchtvaartmaatschappijen en derde staten. Zo sprak het hoofd van de Internationale Luchtvaart Associatie “Bon-european states see it as a direct attack on their sovereignity” (AFP, 2012), hebben zeven luchtvaartmaatschappijen samen de Europese leiders een brief geschreven om hen te waarschuwen de negatieve gevolgen die de taks zal hebben op de tewerkstelling (Reuters, 2012), en drukten landen zoals India, China en Rusland sterk hun misnoegen uit over het systeem. (Ashwindi, 2012). Maar de EU houdt voet bij stuk door te stellen dat onder andere Chinese luchtvaartmaatschappijen de luchtvaarttaks zullen moeten respecteren en de EU zich zeker niet zal terugtrekken. (NTD News, 2012). In 2011 waren nog een groep Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen naar een Britse rechter gestapt om deze taks in vraag te stellen waarop de Britse rechter vervolgens advies vroeg aan het Europees Hof van Justitie. Die oordeelde dat de vliegtuigtaks niet in strijd was met de internationale handelsregels en de wet trad bijgevolg in werking 1 januari 2012. Als gevolg hebben die luchtvaartmaatschappijen besloten om af te zien van de rechtszaak en aan de Amerikaanse regering gevraagd of die de zaak kan aanbrengen in Brussel (EuropaNu, 2012). Deze nieuwe maatregel van de EU doet zo heel wat stof opwaaien en kan bepalend zijn voor de perceptie van de EU als leider. Pas in 2013 zullen de luchtvaartmaatschappijen voor de eerste keer ook effectief moeten betalen, nadat berekend is wat het bedrag inhoudt voor het jaar 2012, dus zal er dan zeker opnieuw veel ophef ontstaan en wordt die periode zeker bepalend. Maar voorlopig kunnen we al kijken wat de vliegtuigtaks teweeg brengt in China, en hoe dit de perceptie van China beïnvloedt en in welke mate dit gevolgen heeft voor het leiderschap van de EU.
Chinese perceptie op de vliegtuigtaks
De invoering van de vliegtuigtaks is groot nieuws in China en wanneer je
algemene
informatie wil opzoeken over de EU als speler in het klimaatdebat op Chinese websites bots je op zeer veel artikelen die verband houden met de vliegtuigtaks. Toen ik vorig jaar de voorbereiding op de masterproef schreef was dit nog niet het geval en waren het vooral artikels over het emissiehandelssysteem die je terugvond, die positief waren over dit systeem.
46
De EU bouwde haar eigen systeem hier uit, bewees dat dit werkte en in China werd de EU als het goede voorbeeld aanschouwd hierdoor. Zo is zelf China bezig om een eigen emissiehandelssysteem op te zetten (Xinhua News Agency, 2011a). Door zelf het goede voorbeeld te stellen kon de EU zich de titel van sturend leider geven gezien het emissiehandelssysteem werd gekopieerd door onder andere China. Maar door nu een internationale CO2-luchtvaarttaks in dit systeem op te nemen voor alle luchtvaartmaatschappijen veranderde dit beeld volledig. De reden waarom in deze masterproef net de vliegtuigtaks wordt besproken is omdat deze veel meer impact heeft op het beeld van de EU in China, zeker gezien het zeer vaak in de media voorkomt.
Om te kijken hoe over deze luchtvaarttaks kunnen we eerst kijken hoe hier in officiële regeringskringen over wordt gecommuniceerd. Voorlopig houdt de regering zich nog redelijk op de vlakte maar de woordvoerder van het ministerie van buitenlandse zaken Hong Lei zei op 17 mei het volgende: “De unilaterale stap van de EU om de CO2-luchtvaarttaks in te voeren heeft al verschillende landen ontzet gemaakt. China is samen met ander landen gekant tegen deze unilaterale actie van de EU en vinden dat de zaken over luchtvaartemissies in een multilateraal kader moeten worden besproken om tot een oplossing te komen. Het Chinees standpunt is duidelijk, in februari werd verboden aan onze luchtvaartmaatschappijen lid te worden van dit Europees systeem.” (China Daily, 2012a) Meer officiële verklaringen zijn nog niet gegeven maar er wordt gevreesd dat er Chinese actie zal komen, waar Airbus al op wees toen China bestellingen bij Airbus annuleerde (EUObserver, 2012). Normaalgezien zouden 8 Chinese luchtvaartmaatschappijen deze taks moeten betalen. In februari echter, zoals Hong Lei aangaf, heeft de Chinese Civiele Luchtvaart Administratie inderdaad Chinese luchtvaartmaatschappijen verboden om in dit systeem te stappen. Hierop heeft de Commissie al gewaarschuwd dat zeker voor juni al moeten gegevens worden verstuurd over de emissies van deze luchtvaartmaatschappijen (Zhang, 2012).
47
Ook in andere artikels wordt gewezen op het feit dat de EU hierover eerst had moeten overleggen en niet zomaar unilateraal dit soort beslissingen kan nemen. Er wordt in de opiniestukken van kranten zelf openlijk geschreven dat dit een actie is van de EU om haar eigen luchtvaart te beschermen en dus enkel als protectionistisch te bestempelen is (Zhu, 2012). Ook de cartoonisten geven duidelijk hun mening door spotprenten te maken over de EU en haar luchtvaarttaks zoals in de cartoon hiernaast, waar op in de zwarte spreekballon gevraagd wordt om geld aan het landende vliegtuig (China Daily, 2012b).Verder heeft China de Moskou-verklaring mee ondertekend, waarin 33 landen aangeven dat ze niet akkoord zijn met de wijze waarop de EU handelt en opnieuw het belang van multilaterale onderhandelingen en multilaterale acties wordt onderstreept (Joint Declaration, 2012).
Gevolgen
Dit conflict tussen China en de EU zou mogelijks grote gevolgen kunnen hebben en zeker is dat de afloop hiervan een invloed zal hebben op de Chinese perceptie van de EU in het klimaatbeleid. Zoals we eerder zagen is er bij de Chinese politieke elite al wat wantrouwen over de EU als economische actor, wat ook gevolgen heeft voor de positie als structureel leider. Deze nieuwe stap van de EU om een sturende richting proberen te geven aan de uitstootgassen door een combinatie van sturend en structureel leiderschap te vertonen zou wel eens nefast kunnen zijn voor de perceptie. Als een sturend leider moet de andere actor vertrouwen hebben, en geloven dat een bepaald beleid werkt. Voordat zij het beleid gaan toepassen moeten ze er eerst van overtuigd raken. Maar de EU besloot om niet langer te wachten en doordat de EU ervan verdacht wordt dit te doen om protectionistische redenen en niet omwille van milieubekommernissen kan dit wegen op de EU als sturend leider. Zoals Deville (2012, p. 23) ook opmerkt, komt hierdoor wel het debat opnieuw naar de voorgrond en zal dit zeker nog uitgebreid besproken worden, misschien zal de EU wel andere sectoren dan alleen de luchtvaart in het systeem betrekken ook. Door de discussie die nu ontstaat zouden de klimaatonderhandelingen misschien een nieuwe impuls kunnen krijgen, waardoor achteraf de strategie van de EU als sturend leider positief zou kunnen worden geëvalueerd. Maar dan moet de EU zeker rekening houden met de perceptie van China, en in dialoog treden.
48
2.3 De EU als intellectueel leider
Als laatste wordt de EU als intellectueel leider en het belang van de Chinese perceptie hierbij besproken. Waar de EU intellectueel leiderschap vertoonde was in de grote steun die ze gaf aan het Stern-rapport uit 2006 waarin werd beschreven dat indien de temperatuur op aarde met meer dan 2°C zou stijgen ten opzichte van het pre-industriële tijdperk de economische gevolgen van de klimaatsveranderingen immens zouden zijn.14 Deze doelstelling nam de EU op in haar 20-20-20 pakket. Ook China heeft ondertussen het belang van deze doelstelling begrepen (Ifeng News, 2009). Of dit komt door de sterkte van de EU of door het groot wetenschappelijk belang van het rapport kunnen we onderzoeken aan de hand van het feit of China de EU als een intellectueel leider wel of niet volgt. Dit zullen we bespreken aan de hand van de drie eigenschappen die een intellectueel leider moet bezitten namelijk expertise, energie en status
2.3.1 Expertise
De eerste voorwaarde bestaat er uit dat, indien de EU wil als leider aanschouwd worden in China, ze daar ook moet gezien worden als een bron van expertise. Die heeft de EU zeker, en ze promoot die ook sterk. Maar toch bestaat er ook een bron van ergernis, met name over de vernieuwende technologieën die de EU bezit maar weigerachtig tegenover staat om deze kennis met China te delen. China heeft een grote nood aan technologieën voor schone energie, technologieën die in de EU aanwezig zijn maar die niet worden gedeeld met China. Dit weegt op de Chinese perceptie over de EU, die hierdoor de EU als een protectionistisch blok blijft zien. Hieronder wordt besproken waar net het probleem zit in de overdracht van deze technologieën, maar eerst wordt kort gekeken op welke vlakken wel kan samengewerkt worden.
Huidige EU-China samenwerking over klimaat- en energietechnologie
De samenwerking tussen de EU en China over klimaat- en energietechnologie ging van start in de vroege jaren 1980, en werd versterkt in 1998 door de ondertekening van een samenwerkingsakkoord en is sindsdien steeds blijven verder ontwikkelen (Holzer & Zhang, 14
Zie Stern N. (2007), The Economics of Climate Change: the Stern Review, Camebridge University Press, Camebridge.
49
2008, p. 220). Klimaat, energie en technologie werd een topprioriteit voor de EU-China relaties volgens de Commissie en dit kreeg dan ook een hoge plaats op de politieke agenda tijdens de laatste EU-China-tops. Op de achtste EU-China top werd in 2005 zelfs een “Gezamenlijke verklaring over Klimaatsverandering” uitgebracht, waarin twee belangrijke doelstellingen werden aangehaald in verband met energie- en klimaattechnologieën: “The first is to develop and demonstrate, in China and the EU, advanced “zero-emissions” coal technology. This technology will allow for the capture of CO2 emissions from coal-fired power plants and its subsequent storage underground, for example in exploited oil or gas fields or in sealed geological strata, thereby avoiding CO2 emissions into the atmosphere. The second cooperation goal is to significantly reduce the cost of key energy technologies and promote their deployment and dissemination.” (MEMO 298, 2005, pp. 3-4). Dit klonk nochtans veelbelovend en gaat precies over wat nodig is, namelijk de overdracht van de kerntechnologieën voor schone energie. In 2009 werd beslist om een EU-China Clean Energy Centre EC2 op te richten. Dit autonoom orgaan moet het gebruik van schone energie technologieën en China ondersteunen in haar omschakeling naar een economie met weinig koolstofverbruik (European Commission, 2009, p. 1). Een laatste belangrijk inititief is het project “Interdependencies on Energa qnd CLimate Security for China and Europe”, dat de mogelijkheden onderzoekt omtrent samenwerking tussen de EU en China en onder ander oproept dat het nodig is dat moet samengewerkt worden in het domeinen van koolstofopslag en opslagtechnologieën (Catman House, 2007, p. 71). Maar ondanks al deze voornemens, verklaringen en rapporten gaat het toch nog mis met de overdracht van technologieën.
Verklaring voor de gebrekkige samenwerking
Holzer en Zhang (2008, p. 222) gebruiken het concept van nested game, een concept dat Tsebelis ontwikkelde, om dit te verklaren. Een nested game houdt in dat een actor op verschillende vlakken een ‘spel’ moet spelen. Die actor probeert op alle vlakken een optimaal resultaat te halen maar hierdoor wordt een suboptimaal resultaat verworven (Jesse, Heo & DeRouen, 2002, p. 404). In dit geval geven Holzer en Zhang (2008) aan dat zowel de EU als de Chinese regering rekening moeten houden met de belangen van de industrie en de belangen van de civil society. Wat die hun belangen zijn vind je in volgende twee tabellen:
50
Tabel A China-EU samenwerking in verband met de overdracht van schone energie technologie vanuit een Europees perspectief (Holzer & Zhang, 2008, p. 223) Actor Overheid
Belang Veiligheid
Manier om eigen belangen te bereiken Via economische belangen en het verkopen van Schone energie technologie
Industrie
Winst
Veiligstellen van eigendomsrechten, betere voorwaarden voor toegang tot de Chinese markt voor handel en investering,…
Civil society
Sociale zekerheid en welvaart
Geen negatieve invloed (welvaartsverlies) als gevolg van Competitie met China
Tabel B: China-EU samenwerking in verband met de overdracht van schone energie vanuit het Chinees perspectief (Holzer & Zhang, 2008, p. 223) Actor Overheid
Belang Veiligheid
Manier om eigen belangen te bereiken Politieke stabiliteit via economische groei en schone energie technologie
Industrie
Winst
Een manier om te kunnen wedijveren met de Europese duurzame energietechnologie op de internationale markt, en eens China de technologie heeft internationaal competitief worden
Civil society
Sociale zekerheid en welvaart
Hetzelfde als de industrie
China hoopt dat, gezien ze zich nog altijd zien als een ontwikkelingsland (The Economic Times, 2011), goedkope toegang kunnen krijgen tot technologieën om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen om de veiligheidsgevaren van de klimaatsveranderingen tegen te gaan en via de technologieën economisch nog verder te groeien en ontwikkelen. Ook de industrie vraagt achter deze technologieën. Maar de EU moet op zowel aan de industrie als aan de civil society aandacht geven, en uit die kringen vloeit net de angst dat door de technologieën te delen met China ten eerste de industrie nadeel zal ondervinden omdat ze zo haar comparatief voordeel verliest en ten tweede de civil society vreest dat zo een belangrijke economische tak zal verdwijnen en bijgevolg ook banenverlies.
51
Door dit nested game benut de EU haar expertise als intellectueel leider niet en ontstaat een slecht beeld van de EU in China, net als dit het geval is met de CO2-vliegtuigtaks. Ze kan geen rekening houden met de perceptie in China omdat dit door de industrie en de civil society niet gepikt zou worden. Uiteindelijk is het de private sector die de overdracht zal doen, maar de EU en China kunnen meer dan alleen een kader voor samenwerking creëren. Via de onderhandeling in het PCA met China zouden afspraken kunnen gevormd worden en zou de EU via structureel leiderschap haar intellectueel leiderschap kunnen verbeteren. Door deze problemen wordt opnieuw het beeld versterkt van de EU als protectionistisch blok in China, wat slechte gevolgen heeft voor de leiderschapspositie van de EU.
2.3.2 Energie
Om haar beleid en ideeën duidelijk over te brengen naar China heeft de EU het volgend document in het Chinees uitgebracht na de start van het klimaat- en energiepakket “欧盟对付 气候变化的行动 -领导全球到 2020 年及其后的行动 De acties van de EU tegen de klimaatsveranderingen – De wereld leiden tot actie tegen 2020 en daarna” (EU, 2007) waarin ze eerst opnieuw uitlegt dat het noodzakelijk is om de temperatuur op aarde met niet meer dan 2 graden te laten stijgen waarna ze de doelstellingen van haar klimaat- en energiepakket en de noodzaak hiervan uitlegt. De EU-instellingen doen zeker moeite om haar beleid en waar ze de focus op legt duidelijk te maken. Zeker de Commissie probeert met veel persberichten het beleid te verduidelijken, aan te tonen waarom iets nodig is en duidelijk te maken waar ze belang aan hecht. In wat volgt worden enkele concepten bekeken die voorkomen in het discours van de commissie en wordt gekeken of deze gedeeld worden door China of niet.
Duurzame ontwikkeling
Een eerste concept waar de EU energie in steekt om het te promoten en haar steun er aan te betuigen is duurzame ontwikkeling. Dit werd geïnstitutionaliseerd in met het verdrag van Amsterdam (1997) als een overkoepelende doelstelling. Vanaf 1997/-98 kwam dit concept dan ook voortdurend voor in persberichten waarmee de EU trachtte om het internationaal idee omtrent milieu- en klimaatbeleid te beïnvloeden. Zo was te lezen in een persbericht in 1998: “De traditionele aanpak van de milieuwetgeving heeft bijgedragen tot de
52
vooruitgang, maar levert niet de antwoorden voor al onze problemen.”(IP 471, 1998, p. 1) De EU heeft duurzame ontwikkeling toegepast in al haar beleidsdomeinen, maar vooral in de strijd tegen de klimaatsveranderingen is het belangrijk. (Eurostat, 2011, p. 217). In China is dit concept ook alom tegenwoordig. Vraag is of dit door deze openlijke steun van de EU aan het concept was of niet. Daar moet echter ontkennend op geantwoord worden, al reeds in het 9e vijfjarenplan van China (1996-2000), nog voor het concept in de EU was geïnstitutionaliseerd, was het concept er wel reeds geïnstitutionaliseerd (Li, 1996) De Chinese perceptie omtrent duurzame ontwikkeling is goed, maar er heerst daar niet het beeld dat de EU hier een grote rol in heeft gespeeld.
Historische verantwoordelijkheid – onderscheid ontwikkelings- en opkomende landen
In haar persberichten legde de EU ten tijde van het Kyoto-protocol sterk de nadruk op het feit dat de geïndustrialiseerde landen een historische verantwoordelijkheid hebben en “dat industrielanden daarbij het voortouw moeten nemen”.(IP 829, 1997, p. 2). De industrielanden moeten het goede voorbeeld geven aan de ontwikkelingslanden. China ziet zichzelf echter ook als ontwikkelingsland, ook vandaag de dag nog. De Chinese perceptie op deze communicatie van de EU was dus zeker goedkeurend. Maar China is ondertussen zo’n belangrijke actor geworden dat de EU hier iets wil aan doen. Dit deed ze door in 2009 in aanloop naar de conferentie van Kopenhagen een onderscheid te maken in ontwikkelingslanden en opkomende landen: “The EU recognises the need to increase confidence between industrialized, emerging and developing country’s (…).”(IP 1302, 2009, p. 1). Zo wordt de eenvoudige onderverdeling tussen industrielanden en ontwikkelingslanden achterwege gelaten. China wil hier echter niet in mee stappen en blijft er op hameren dat het een ontwikkelingsland, het grootste ontwikkelingsland maar nog altijd een ontwikkelingsland volgens president Hu Jintao (The Economic Times, 2011). In de aanloop naar de klimaatconferentie
in
Cancun
(2010)
onderstreepte
Xie
Zhenhua,
Pekings
klimaatonderhandelaar, dat de ontwikkelde landen hun plicht hebben en dat zij de ontwikkelingslanden moeten financieel steunen hun technologiekennis delen (Chinees Meteorologisch Nieuwagentschap, 2011). Hun perceptie op deze zaak is dat de EU en de VS de oorzaak zijn van de klimaatsveranderingen, zij hebben de grootste verantwoordelijkheid dus is het aan onder andere de EU om de grootste maatregelen te nemen. Doordat de EU in de
53
periode van de onderhandelingen over het Kyoto-protocol de klemtoon legde op het feit dat de geïndustrialiseerde landen zeker tot bindende afspraken moesten komen had de EU intellectuele invloed, doordat ook anderen hiervan overtuigd raakten. Ook China was akkoord hiermee, maar vooral omdat dit voor hen gunstig was. Nu de EU China tot meer afspraken wil laten komen deelt China de visie van de EU plots niet meer. De Chinese perceptie van de EU als verantwoordelijk geïndustrialiseerd gebeid heeft hier zeker invloed op.
Bindende maatregelen
Een derde concept waar de EU via haar persberichten de nadruk op legt is de noodzaak om tot bindende afspraken te komen. Dit werd in 2007 bevestigd door het Europees Parlement in een persbericht uit monde van toenmalig voorzitter Hans-Gert Pöttering (Europees Parlement, 2007). Ook huidig Commissaris voor klimaat Connie Hedegaard drukte op 25 mei 2012 in een persbericht nog deze mening uit (MEMO 379, 2012). Wanneer je op de site voor persberichten15 de zoekterm ‘binding targets’ invoert, kom je tot de bemerking dat om de paar dagen er verschillende persberichten hierover zijn. De EU is gaat zeer energetisch te werk om bindende maatregelen bekend te maken, haar steun hiervoor te benadrukken en de noodzaak ervan te beklemtonen. Toch verandert dit de houding van China, die geen bindende maatregelen wil vastleggen, niet. Xie Zhenhua (Pekings klimaatonderhandelaar, zie supra) verklaarde naar aanloop van de conferentie in Durban (2011) dat China het principe van “gedeelde maar verschillende verantwoordelijkheden” hanteert, wat inhoudt dat de ontwikkelde landen bindende maatregelen moeten aannemen (Xinhua News Agency, 2011). Opnieuw werd ook gewezen op het feit dat de industrielanden steun moeten geven aan de ontwikkelingslanden. De Chinese perceptie dat de EU haar verantwoordelijkheid moet nemen en inderdaad bindende maatregelen moet nemen, maar China niet gezien ze zich nog altijd zien als een ontwikkelingsland, leid ertoe dat de vele persberichten over bindende maatregelen opnieuw geen effect hebben op China. Ze gaan akkoord met de stelling van de EU, maar deze geldt volgens hen alleen maar voor ontwikkelde gebieden zoals de EU.
15
Dit is Europa Press Releases Rapid, http://europa.eu/rapid/.
54
Multilateraal systeem
Als laatste is er de nadruk of het multilateraal systeem in het discours van de EU, waarmee ze de steun voor het multilateraal systeem wil verankeren op internationaal niveau. Dit werd officieel een doelstelling voor het buitenlands- en veiligheidsbeleid toen deze in de European Security Strategy (2003) werd ingepast. Naar aanloop van de ratificering van het Kyotoprotocol benadrukte toenmalig commissaris voor milieu Dimas dat een multilaterale samenwerking
noodzakelijk
is
en
een
mondiaal
antwoord
nodig
is
tegen
de
klimaatsveranderingen (IP 1489, 2004). Zelf na 2012 moet er een blijvend multilaterale inspanning worden gedaan om de multilaterale aanpak te ondersteunen (IP 155, 2005). Ook China heeft de voorkeur voor een multilaterale aanpak. Maar zoals Biscop en Odgaard (zie supra) aangaven moet de kanttekening gemaakt worden dat dit vooral is omdat ze het principe van territoriale integriteit beklemtonen. Daarom dat ook de beslissing van de EU om tot de vliegtuigtaks over te gaan zo negatief wordt ontvangen, daarmee beslist de EU immers dat ook Chinese vliegtuigmaatschappijen de taks moesten betalen, een unilaterale daad waar China het niet mee eens is, gezien het ook gevolgen heeft binnen de Chinese grenzen. Door deze daad wordt ook in China de perceptie gewekt dat de EU, in tegenstelling tot haar multilaterale retoriek, unilaterale daden stelt zonder de ander partijen te consulteren.
Uit deze vier begrippen die de EU wereldwijd wil laten indringen in de aanpak voor klimaatonderhandelingen kan gezegd kan geconcludeerd worden dat de EU weinig of geen invloed heeft op China. Om terug te keren het argument van Chaban en Holland (2008) waarin ze argumenteerden dat de EU niet genoeg aandacht besteedt en niet genoeg rekening houdt met de Chinese perceptie. Dit blijkt inderdaad het geval. De EU-instellingen sturen heel wat persberichten de wereld in maar houden niet genoeg rekening met externe percepties. Het feit dat op sommige vlakken China de EU gelijk gaf had niets met intellectueel leiderschap te maken, maar wel met het feit dat dit ook China’s idee was, of dat dit in het voordeel was van China. Ze houden te weinig rekening met wat de Chinese perceptie op deze mededelingen en persberichten is, en indien China akkoord gaat zou moeten onderzocht worden wat hier de reden voor is. China’s perceptie dat het nog altijd een ontwikkelingsland is en het feit dat ze de EU zien als een protectionistisch blok die unilaterale daden uitvoert zorgen ervoor dat China de waarden van de EU enkel aanvaardt als die ook voordelig zijn voor hen of als ze hetzelfde idee hebben. Hoewel de EU dus zeer veel energie steekt in het versturen van persberichten draagt dit niet bij tot het intellectueel leiderschap van de EU in China.
55
2.3.3 Status
Als laatste element om als intellectueel leider te kunnen worden gezien moet je een zeker status hebben. In het begin van deze masterproef werd al aangetoond dat de EU een zeker status heeft als leider in de internationale klimaatonderhandelingen, zowel de jure als de facto. Ook in Chinese kringen wordt deze status van de EU erkend (Xinhua News Agency, 2010). De perceptie van China op dit element van een intellectueel leider vormt zo geen probleem. Er moet wel de kanttekening gemaakt worden dat China deze leiderspositie ziet als een leider van de industrielanden. Als leider verlangt China dan ook toegevingen zoals financiële steun of overdracht van technologie van de industrielanden, en dus zeker ook van de EU als leider. Het feit dat de EU status heeft is daarom niet per se een reden waardoor China de EU zou volgen in dit leiderschap, maar gezien vanuit de Chinese perceptie eerder het verlangen om meer steun te krijgen vanuit de EU, zoals bijvoorbeeld in verband met de energietechnologieën.
Als besluit kunnen we concluderen dat de EU slecht één van de drie elementen bezit in Chinees perspectief, namelijk de status als een leider in het klimaatdebat, hoewel hier ook een kanttekening bij werd gemaakt. Op de andere twee elementen krijgt de EU een negatief rapport, of worden de acties van de EU gebruikt in eigen voordeel. Vanuit het Chinees perspectief wordt zo duidelijk dat ten opzichte van hen de EU geen intellectueel leider is. Om terug te keren op de steun aan het Stern-rapport van de Commissie lijkt het dan ook weinig waarschijnlijk dat de EU een bepalende rol heeft gespeeld in de Chinese aanname van de resultaten van het rapport.
56
Deel 3: Conclusies We zagen dat de EU een actor mag genoemd worden in het internationaal klimaatbeleid, ze voldoet immers aan de vier criteria hiervoor volgens Jupille en Caporaso. Ze bezit erkenning als actor in het internationaal klimaatbeleid, heeft de autoriteit, ondanks de gedeelde bevoegdheid, om internationale onderhandelingen te voeren, haar instellingen bezitten een zekere autonomie ten opzichte van de lidstaten en de EU bezig ook een zekere mate van cohesie. Als actor in het internationaal klimaatbeleid wordt de EU een leiderschapspositie aangemeten. Deze was in het verleden succesvol, zeker tijdens de onderhandelingen van het Kyoto-protocol en de ratificering hiervan. Tijdens de conferentie van Kopenhagen was de EU niet succesvol, en dit kan deels verklaard worden door te weinig aandacht voor de perceptie van China op de EU. In haar structureel leiderschap moet de EU rekening houden met het feit dat in de publieke opinie bij velen in China niet het idee leeft dat de EU een grootmacht is. Dit is echter een voorwaarde om structureel leiderschap te kunnen uitoefenen, de andere partij moet beseffen dat je macht hebt en die ook kan ontplooien. Waar de EU wel macht heeft is op het economisch gebied, deze heeft ze door er gewoon te zijn en door haar belang als economisch gebied, dus zou je kunnen verwachten dat via deze weg dan wel structurele invloed zou kunnen ontstaan. Hier moet de EU echter opboksen tegen het beeld dat heerst in China van de EU als een protectionistisch blok, waardoor de EU in een slechte onderhandelingspositie staat van bij de start. Om dit te overkomen kan de EU zich focussen op het PCA dat in de onderhandelingsfase zit, om met deze bilaterale onderhandelingen via issue-linking toegevingen te kunnen verkrijgen van China. Door haar recente CO2-vliegtuigtaks heeft de EU dit beeld als protectionistisch blok echter nog versterkt, waardoor ze zich in deze onderhandelingen in een nog slechtere positie plaatst. Wanneer we onderzochten wat het verschil was tussen de succesvolle onderhandelingen van het Kyoto-protocol en de mislukking in Kopenhagen kwamen we opnieuw tot het besluit dat de externe perceptie van China een medebepalende rol heeft gespeeld. Ten eerste is de veranderde wereld van belang, in de wereld van vandaag heeft China ook een bepalende stem in de internationale klimaatonderhandelingen gekregen, waardoor zijn visie ook van belang is geworden. Door China erbij als belangrijke speler, en het belang dat ook China hechte in aanloop van de conferentie, was de top zeer gepolitiseerd, waardoor de delegatie van de EU minder sterk stond. Van belang tijdens de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen is het feit
57
dat in China een perceptie over de EU bestaat als medeverantwoordelijk voor de klimaatsveranderingen, en zichzelf als ontwikkelingsland beschouwt dat nog geen bindende maatregelen moet nemen maar hulp moet krijgen van de ontwikkelde gebieden zoals de EU. Door deze externe perceptie over de EU kon de EU niet meer alleen de druk creëren zoals in Kyoto om tot bindende afspraken te komen, maar kwam vanuit de hoek van de ontwikkelingslanden, met China op kop, de expliciete vraag om niet tot bindende afspraken te komen, toch zeker niet voor hen. De EU is niet aangepast aan deze nieuwe perceptie die wel degelijk van belang is geworden, en de EU kon zo haar stempel niet meer drukken op de conferentie,
integendeel
ze stond
aan
de zijlijn
toe te kijken.
Zo
werd
de
onderhandelingskunst, een van de punten van een sturend leider, onderuit gehaald door onder meer de Chinese perceptie. Door deze mislukking van Kopenhagen zag de EU zich genoodzaakt om een vliegtuigtaks in te voeren, om zo toch compensaties te verwerven voor de vervuilende luchtvaartindustrie, die in andere landen veel minder streng wordt gereglementeerd dan in de EU. Deze proactieve actie kan bestempeld worden als een element van sturend leiderschap, namelijk doordat ze hiermee het goede voorbeeld willen stellen. Maar deze beslissing is nefast voor de Chinese perceptie van de EU. Hiermee versterkt de EU haar beeld als protectionistisch blok en de vliegtuigtaks wordt bestempeld als alleen bedoeld om de eigen Europese luchtvaart te beschermen. Zo wordt de EU niet gezien als een sturend leider waarvan het voorbeeld zou moeten gevolgd worden, maar een beeld van een Unie die unilateraal beslissingen neemt voor zijn eigen bestwil. Deze unilaterale beslissing heeft niet alleen gevolgen voor de macht van de EU als structureel leider, die nu nog minder vertrouwd wordt, maar ook voor de positie van de EU als intellectueel leider. Het tast immers de pogingen aan van de EU-instellingen om haar ideeën energiek te verspreiden, de tweede component van het intellectueel leiderschap. Een van die ideeën is immers de voorkeur voor een multilaterale aanpak, maar door deze daad wordt de indruk gewekt dat dit niet geheel waarheid is. In het algemeen kan worden gesteld, dat hoewel de EU-instellingen zeer veel energie steken in de verspreiding van hun ideeën en concepten, dit niet voldoende effect heeft op China. Hierin wordt de these van Chaban en Holland (2008 gevolgd, dat de EU niet genoeg aandacht geven aan externe percepties, en waar ze voor vreesden, namelijk de negatieve gevolgen hiervan, werd duidelijk tijdens de conferentie van Kopenhagen, waar het leiderschap van de EU in het internationaal klimaatbeleid werd aagetast.
58
Ook in het eerste concept van intellectueel leiderschap, expertise, is de externe perceptie van China van belang, net zoals tijdens de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen. China beschouwt de EU immers als een ontwikkeld gebied dat ontwikkelingslanden zoals China moet helpen door onder andere de overdracht van nieuwe technologieën om de klimaatsveranderingen tegen te gaan. We zagen dat door een nested game de EU niet aan deze verwachtingen kon voldoen. Maar hierdoor wordt opnieuw het beeld van een protectionistische EU opgewekt die haar technologie niet wil delen, wat dan op zijn beurt terug gevolgen heeft op de andere leiderschapstypes van de EU. Als laatste element moet je om een intellectueel leider te zijn status hebben. Die heeft de EU, ook in China, maar opnieuw moet opgelet worden dat China de EU wel als leider ziet, maar dan vooral als leider van de geïndustrialiseerde landen die zijn verantwoordelijkheid moet opnemen, wat niet wil betekenen dat China dezelfde verbintenissen moet aangaan. Samengevat zijn de percepties van de EU als een protectionistisch blok, als een verantwoordelijk en ontwikkeld gebied voor de klimaatsveranderingen en het gebrek aan grootmachtstatus bepalend voor de leiderschaprol van de EU in het internationaal klimaatbeleid. Door deze percepties wordt het leiderschap niet gevolgd door China, en gezien het toenemend belang van China heeft dit gevolgen op internationaal vlak.
59
Bibliografie Bretherton C. & Vogler J. (1999), The European Union as a Global Actor, Routledge, London.
Catman House (2007), Changing Climates. Interdependencies on Energy and Climate Security for China and Europe, The Royal Institute for International Affairs, London. Chaban, N. & Holland, M. (2008), The European Union and the Asia-Pacific. Media, public and elite perceptions of the EU, Routledge, London.
China Daily (2012a), 外交部:广大非欧盟国家对欧盟单边航空碳排放措施严重不满 Het ministerie van buitenlandse zaken: een groot deel van de niet-EU-landen zijn tegen luchtvaarttaks van de EU, 17 mei 2012, http://www.chinadaily.com.cn/hqzx/2012-05/17/content_15323739.htm
China Daily (2012b), http://energy.people.com.cn/GB/17225096.html.
Chinees Meteorologisch Nieuwsagentschap (2010), 坎昆会议即将召开解振华发出中国声音 Op de vooravond van de klimaatconferentie in Durban uitte Xie Zhenhua de Chinese visie, 24 oktober 2010,
http://www.weather.com.cn/index/qxxw/11/1201981.shtml. European Commission (2009), EU-China Clean Energy Centre, Brussel, p.1. Council of the European Union (2010), 13th EU-China Summit Joint Press Communiqué.
Delreux, T. (2006), The European Union in international environmental negotiations: a legal perspective on the international decision-making system, International Environmental Agreements, vol. 6, pp. 231-248.
Delreux, T. (2008), De Europese Unie in internationale milieuonderhandelingen. Wat verklaart de onderhandelingsautonomie van de EU-onderhandelaar?, Res Publica, vol. 2, pp. 99-121.
De Ville, F. (2012), De EU CO2-vliegtuigtaks : Hoe globalisering Vormgeven in Plaats van Ondergaan, De Standaard, 7 februari 2012, p.23.
Duchêne, F. (1972), Europes Role in World Peace, in R. Mayne (ed.), Europe Tomorrow: Sixteen Europeans look Ahead, Fontana, London, pp. 32-47.
EUObserver
(2012),
China
Suspends
more
European
Aircraft
Orders,
16
maart
2012,
http://euobserver.com/1016/115617.
Euractiv (2009), EU countries get cold feet on raising climate goals, Euractiv, 22 april 2009, http://www.euractiv.com/climate-change/eu-countries-get-cold-feet-raising-climate-goals/article-186383.
60
European Commission (2003), A maturing Partnership – Shared Interests and Challenges in EU-China Relations, Brussels.
European Commission (2009), EU-China Clean Energy Centre, Brussel, p.1. European Council (1998), Presidency conclusion, Vienna.
Europees parlement (2007), Parlementen willen bindende doelen voor de beperking van de CO2-uitstoot, Brussel,
http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//NONSGML+IM-
PRESS+20071001IPR10995+0+DOC+PDF+V0//NL&language=NL .
Eurostat (2011), Stustainable development in the European Union, Publication Office of the European Union, Luxembourg. Financieel en economisch rapport (2011), 商务部:对欧盟不承认中国完全市场经济地位失望 Het ministerie van handel: Dat de EU China nog niet heeft erkend als markteconomie is ontgoochelend, Chinees ministerie van buitenlandse zaken, 20 september 2009, http://finance.sina.com.cn/g/20110920/111110508949.shtml.
Ginsberg, R (1999), Conceptualizing the European Union as an International Actor, Journal of Common Market Studies, vol. 37, no. 3, pp. 429-454.
Groen, L. & Nieman, A. (2010), EU Actorness under political pressure at the UBFCCC COP15 climate change negotiations, paper prepared for the UACES conference – Exchanging Ideas on Europe: Europe at crossroads, 68 september 2010, Brugge.
Groen, L. & Niemann, A. (2011), EU Actorness and effectiveness under political pressure at Copenhagen climate change negotiations, paper presented at the 12th European Union Studies Association Conference Boston, 3-5 maart, Massachusetts.
Gupta, J. & Grubb, M. (2000), Climate Change and European Leadership. A Sustainable Role for Europe?, Kluwer Academic Publishers, Dordrecht.
Houser, T. (2010), Copenhagen, the Accord, and the Way Forward, Policy Brief, Peterson Institute for Internationale Economics, Washington.
Hill C. (1993), The Capability-Expectations Gap, or Conceptualizing Europe’s International Role, Journal of Comon Market Studies, vol. 31, pp. 305-328.
Hill, C. (1997), Closing the Capability-Expectations Gap?, paper for the Fifth Bienial International Conference of the European Community Studies Association of the United States, Seattle, Washington.
61
Holland, M. & Chaban, N. (2006), The EU trough the eyes of Asia : Media perceptions and public opinion in 2006, IIAS Newsletter, vol. 44, p. 47.
Holzer, C. & Zhang, H. (2008), The potentials and limits of China-EU cooperation on climate change and energy security, American Economical Journal, vol. 6, pp. 217-227. Ifeng News (2009), 中国气象局、社科院预判哥本哈根气候谈判:框架协议控制升温 2 度 Het Chinees Meteorologisch Instituut en de Chinese Academy voor Sociale Wetenschappen, in voorbereiding op de klimaatconferentie in Kopenhagen: een akkoord om het de temperatuur niet hoger dan 2°C te laten stijgen,23 oktober 2009, http://news.ifeng.com/world/200910/1023_16_1400781.shtml.
International Institute for Sustainable Development (1997), Report of the third Conference of the Parties to the United Bations Framework Convention on Climate Change: 1 – 11 December, Earth negotiations Bulletin, 1997, vol. 12 no. 76, pp. 1-16.
Jesse, N.G., Heo U. & DeRouen, K. Jr. (2002), A Bested Game Approach to Political and Economic Liberalization in Democrating States: The Case of South Korea, pp. 401-422.
Joint Declaration (2012), Joint Declaration of het Moscow Meeting on Inclusion of International Civil Aviation in the EU-ETS , Moscow.
Jupille J. & Caporaso J.A. (1998), States, Agency and Rules: the European Union in Global Environmental Politics, in Rhodes C. (ed.), The European Union in the World Cummunity, Lynne Riene, Boulder, pp. 213-229.
Kanie, N. (2003), Assesing Leadership Potential for Beyond 2012 Climate Change Begotiations : elaborating a framework of analysis, Unpublished manuscript, Institute for Global Environmental Strategies.
Lacasta, N.S., Dessai, S., Kracht, E. & Vincent, K. (2007) Articulating a Consensus: The EU’s position on Climate Change, In P.G. Harris (2007), Europe and Global Climate Change: politics, foreign policy and regional, Edward Elgar Publishing, pp. 211-231.
Li, M. (2009), 哥 本 哈 根 中 国 择 了 与 发 展 中 国 家 站 在 一 起 In Kopenhagen staan China en de ontwikkelingslanden samen, Renminribao, 22 december 2009, http://world.people.com.cn/GB/57507/10627816.html.
Li, P. (1996), Report on the Outline of the Binth Five-Year Plan (1996-2000) for Bational Economic and Social Development and the Long-Range Objectives for the Year 2010 (Excerpts), paper delivered at the Fourth Session of the Eighth National People’s Congress on March 5, 1996, http://www.china.org.cn/95e/95-english1/2.htm.
Lucarelli, S. (2007)), The External Image of the European Union, Garnet, e-book: http://www.garneteu.org/fileadmin/documents/working_papers/1707.pdf.
62
Manners, I. (2002), Bormative Power Europe: A Cantradiction in Terms?, Journal of Common Marker Studies, vol. 40, no. 2, pp. 235-258.
Marsh, D.R. (2005), Friends and foes: Industrialised countries in multilateral environmental negotiations, in Kallhauge A.C., Sjostedt, G. & Corell, E. (Eds.), Global challenges: furthering the multilateral process for sustainable development, Greenleaf, Sheffield, pp. 144-170.
MEMO 298 (2005), EU and China partnership on Climate Change, Brussel, 2 september 2005.
Minten D. (2011), Waarom Canada uit het Kyotoprotocol stapt. Vlucht vooruit voor de olie, De Standaard, 14 december 2011.
Oberthür (2008), EU Leadership on Climate Change: Living op to the Challenges, in European Commission (2008), The European Union and World Sustainable Develop-ment: Visions of Leading Policy Makers & Academics, European Communities, Belgium, pp. 41-54.
Oberthür, S. & Kelly, C.R. (2008), EU Leadership in International Climate Policy: Achievements and Challenges, The International Spectator, vol. 43, no. 3, pp. 35-50.
Odgaard, L. & Biscop, S. (2006), the EU and China: Partners in Effective multilateralism?, paper presented at the conference on the International Politics of EU-China Relations sponsored by the Chinese Academy of Social Sciences and the British Academy, 20-21 April.
Orbie, J. (2008), A Civilian Power in the World? Instruments and Objectives in European Union External Policies, in Orbie J. (ed.) (2008), Europe’s Global Role. External Policies of the European Union, Ashgate Publishing Limited, Surrey, pp. 1-33.
Payne, C.R. (2009), State of Play: Changing Climate at Copenhagen, American Society of International Law, vol. 13, Issue 24. Pallemaerts M. & Williams R. (2006), Climate Change: The International and European policy framework, in Peeters, M. & Deketelare, K. (eds.), EU Climate Change Policy. The Challenge of Bew Regulatory Initiatives, Edward Elgar Publishing, Cheltenham, pp. 22-50.
Parker, C.F. & Karlsson, C. (2010), Climate Change and the European Union’s Leadership Moment: an Inconvenient Truth?, Journal of Common Market Studies, Vol. 48, No. 7, pp. 923-943.
Raad van de Europese Unie (1991), Beschikking van de Raad van 29 oktober 1991 betreffende de bevordering van energie-efficiëntie in de Gemeenschap (SAVE-programma), Publicatieblad Nr. L 307 van 08/11/1991 pp. 0034–0036.
63
Raad van de Europese Unie (1993), Beschikking van de Raad van 13 september 1993 inzake de bevordering van hernieuwbare energiebronnen in de Gemeenschap (Altener-programma), Publicatieblad Nr. L 235 van 18/09/1993, pp. 0041-0044. Raad van de Europese Unie (1993), Beschikking van de Raad van 24 juni 1993 inzake een bewakingssysteem voor de uitstoot van CO² en andere broeikasgassen in de Gemeenschap, Publicatieblad Nr. L 167 van 09/07/1993 pp. 0031-0033.
Raad van de Europese Unie (2007), Press Release 672/07, Brussel, 20 february 2007.
Renard, T. (2011), The treachery of Strategies: A call for true EU Strategic Partnerships, Egmont Royal Institute for International Relations, Egmont Paper 45, Academia Press, Gent.
Rosecrance, R. (1998), The EU: A Bew Type of International Actor, in Zielonka J. (ed.), Paradoxes of European Foreign Policy, Kluwer Law International, London, pp. 15-24.
Sautenet, A. (2007), The current Status and Prospects of the ‘Strategic Partnership’ between the EU and China: Towards the Conclusion of a Partnership and Cooperation Agreement, European Law Journal, vol. 13, pp. 899731.
S. Schunz & H. Bruyninckx (2009), De Europese Unie op weg naar Kopenhagen, Tijdschrift voor Internationale Politiek, vol. 63, no. 11, p. 547-551
SEC( (2005) 1184, Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering terugdringen.
Solana, J. (2003), A Secure Europe in a Better World. European Security Strategy, Brussels, 12 December 2003.
Solana, J. (2008), Report on the Implementation of the European Security Strategy – Providing Security in a Changing world -, Brussels, 11 December 2008.
The Economic Times (2011), China is still the largest developing country in World: Hu Jintao, Indiatimes, 1 juli 2011,
http://economictimes.indiatimes.com/news/international-business/china-still-largest-developing-country-
in-world-hu-jintao/articleshow/9062703.cms.
Troje, A. (2005), The 2003 European Security Strategy: A Critical Appraisal, European Foreign Affairs Review, No. 10, pp. 117-133.
64
Underdal, A. (1994), Leadership Theory. Rediscovering the Art of Management, in Zartman, W. (ed.) (1994), International multilateral negotiation. Approaches to the Management Complexity, Jossey-Bass Publishers, San Francisco, pp. 178-197.
UNFCCC Conference of the Parties (2008), Report of the Conference of the Parties on its thirteenth session, held in Bali from 3 to 15 December 2007, FCCC/CP/2007/6/Add.1, 14 March 2008.
Vogler, J. & Bretherton, C. (2006), The European Union as a Protagonist to the United States on Climate Change, International Studies Perspectives, Vol. 7, pp. 1-22.
Vogler, J. & Stephan, H.R. (2007), The European Union in global environmental governance: Leadership in the making?, Internationan Environmental Agreements, vol. 7, pp. 389-413.
Waldman, J. (2005), Bie mehr low politics – oder: die EU auf dem Weg zum führenden Akteur der internationalen Umweltpolitik?, in Erhardt., H.-G.(ed.) (2007): Die Europaische Union Im 21 Jahrhundert, VS Verlag fur Sozialwissenschaften, Wiesbaden, pp. 251-268.
Wettestas, J. (2005), The Making of the 2003 EU Emissions Trading Directive: An Ultra-Quick Process due to Entrepeneurial Proficiency?, Global Environmental Politics, vol. 5, pp. 1-22. Xinhua News Agency (2009), 关注对华贸易保护:欧盟应抵制住保护主义诱惑 Aandacht op het beschermen van de handel met China. De EU zou moeten stoppen met de neiging tot protectionisme, Chinese regering, 4 augustus 2009, http://www.gov.cn/jrzg/2009-08/04/content_1383208.htm. Xinhua New Agency (2010), 发展改革委官员谈欧盟应对气候变化最新文件 De ontwikkelings- en reformatie agent bespreekt het laatste document van de EU in de strijd tegen de klimaatsveranderingen, Chinese regering, 23 maart 2010, http://www.gov.cn/jrzg/2010-03/23/content_1562592.htm.
Xinhua News Agency (2011), 中国将开展碳排放交易试点 建设碳排放交易市场 China zal beginnen met de ontwikkeling van een testschema voor emissiehandel en de opbouw van een CO2-emissiehandelssysteem, Chinese regering, 17 juli 2011, http://www.gov.cn/jrzg/2011-07/17/content_1908099.htm.
Xinhua New Agency (2011), Jie Zhenhua verklaart: De taak van China omtrent de implementatie van de strijd tegen
de
klimaatsveranderingen
vormt
geen
probleem,
Chinese
regering,
22
november
2011,
http://www.gov.cn/jrzg/2011-11/22/content_2000444.htm.
Young, O. (1991), Political leadership and regime formation : on the development of institutions in international society, International Organization, vol. 45, no. 3, pp. 281-308.
65
Zhang Yan (2012), 中国不加入航空碳排放交易体系 欧盟碳税之争再度升级 China stapt niet in het emissiehandelssysteem voor luchtvaart. Het debat over koolstoftaks laait opnieuw op, Chinese Economic Newspaper, 24 mei 2012, http://finance.jrj.com.cn/2012/05/24023813242405.shtml.
Zhu Wenchuan (2012), 碳 交 易 体 系 : “ 拒 ” 还 是 “ 迎 ” ? Het Koolstofhandelssysteem: “weerstaan” of” verwelkomen”?, The Eastern Morning Paper, Observations and analyses, 9 februari 2012, p. 23.
Zielonka, J. (2008), Europe as a global actor: empire by example?, International Affairs, vol. 3, pp. 471-484.
66