WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK : ‘Studiekosten in het secundair onderwijs’
Promotor: Dhr I. Nicaise – K.U. Leuven-HIVA Publicatie eindrapport: April 2001-98.05 Samenvatting en resultaten: Aan de basis van dit onderzoek lag de vraag van de overheid naar een geactualiseerde raming van de omvang en de samenstelling van de studiekosten die ouders van leerlingen in het secundair onderwijs dragen en van het effect hierop van klas-, school- en gezinskenmerken. Het onderzoek moest ook aanduiden of er een evolutie vast te stellen is in vergelijking met ramingen uit 1983 en 1987. Wat het begrip studiekosten betreft werden drie categorieën onderscheiden. - Studiekosten in enge zin betreffen de goederen en diensten die nodig zijn om op een correcte en volwaardige wijze deel te nemen aan het onderwijs. - Studiekosten in brede zin betreffen goederen en diensten die niet intrinsiek samenhangen met de studies, maar die men niet zou aanschaffen als men niet studeerde. - Leefkosten op school tenslotte, zijn goederen en diensten die men zich ook aanschaft als men niet studeert maar die meer/minder kunnen kosten ten gevolge van het studeren. Elk van deze deelcategorieën bevat verschillende kostenrubrieken. De onderzoekspopulatie wordt gevormd door het gewoon voltijds secundair onderwijs in Vlaanderen en in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Het buitengewoon en het deeltijds onderwijs blijven buiten beschouwing. Methodescholen en concentratiescholen werden niet opgenomen in de steekproef (een concentratieschool wordt in dit onderzoek opgevat als een school met 50% allochtone leerlingen of meer). Een eerste reeks gegevens (schoolkenmerken) werd verzameld d.m.v. een bevraging van directeurs. Er werd daarvoor een steekproef gerealiseerd van 98 secundaire scholen waarbij gecontroleerd werd op net (GO, OGO en VGO), schoolgrootte in termen van aantal leerlingen (<250, 250-500, >500) en onderwijsaanbod (bovenbouw uitsluitend ASO, gecombineerde bovenbouw, zonder ASO in de bovenbouw). Er werd gestreefd naar een ververtegenwoordiging van het GO en het OGO. Zo beschikken de onderzoekers over een voldoende aantal scholen om ook over het kenmerk ‘net’ uitspraken te doen. Ook TSO/BSO scholen werden oververtegenwoordigd om rekening te kunnen houden met de veelheid en verscheidenheid van de studierichtingen. De steekproef vertoont ook een min of meer gelijkmatige geografische spreiding. Vervolgens werden de ouders van de leerlingen uit de 98 scholen schriftelijk bevraagd. Daarvoor werd binnen de steekproef van scholen een steekproef van klassen getrokken.
Hiervoor werd gecontroleerd op graad, onderwijsvorm, studiegebied en leerjaar. Er werd voor deze steekproef ook informatie opgevraagd over nationaliteit van de ouders, de gezinssituatie (en het aantal kinderen financieel ten laste), de werksituatie, het scholingsniveau en de inkomenspositie. De bevraging van de ouders kent twee fasen. Aan de volledige steekproef van ouders werd in oktober een (eenmalige) schriftelijke vragenlijst voorgelegd. In totaal ontvingen de onderzoekers 2155 ingevulde vragenlijsten. De samenstelling van deze respondentengroep is min of meer gelijkmatig verdeeld over net, schoolgrootte en studieaanbod. Voor een aantal andere kenmerken is deze groep echter niet representatief voor de corresponderende de Vlaamse populatie. Er is een oververtegenwoordiging van arbeiders en een ondervertegenwoordiging van bedienden. De respondenten vertonen ook een lager scholingsniveau dan de populatie in haar geheel. De ouders werd ook gevraagd of ze bereid waren om gedurende de rest van het schooljaar de studiekosten bij te houden in een ‘uitgavenboekje’. Van de 550 ouders die zich daarvoor aanmeldden stuurden voor het eerste trimester 439 ouders een ingevuld boekje op. Dat aantal nam af in de loop van het schooljaar: voor het tweede trimester beschikken de onderzoekers nog over 386, voor het derde over 355 boekjes. Deze respondentengroep is niet representatief voor de populatie waaruit die afkomstig is. Er was bvb. geen respons vanuit middenscholen van het officieel gesubsidieerd onderwijs. De hoogste respons situeert zich bij de ASOscholen en de middenscholen van het gemeenschapsonderwijs en het vrij gesubsidieerd onderwijs. Het BSO kende een relatief lage respons. Vandaar dat de resultaten van dat onderzoek met de grootste voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd en behandeld. We geven kort de belangrijkste resultaten weer betreffende de omvang en de samenstelling van de gemiddelde studiekosten. De onderzoekers stellen dat de gemiddelde studiekost per leerling in het secundair onderwijs voor schooljaar 1999-2000 34.162 Bfr. bedraagt. Dit getal is evenwel een gemiddelde dat sterk varieert. Als minimumwaarde werd 4.959 Bfr./jaar opgetekend, als maximumwaarde 149.177 Bfr. De standaardafwijking bedraagt 13.199 Bfr. Bovendien werd dit gemiddelde berekend op basis van een groep van ouders die – zoals hierboven vermeld – niet representatief zijn voor alle ouders met kinderen in het secundair onderwijs. We rangschikken de gemiddelde jaarkost van de rubrieken (en hun procentueel aandeel in de totale kost) volgens dalende omvang: 1.schooluitrusting: 21.270 Bfr. (62%); in volgorde van belangrijkheid gaat het om: schoolboeken – schoolmateriaal (PC, schrijfgerief, boekentas, blokfluit …) – turnkledij en veiligheids- en werkkledij –gereedschappen en grondstoffen i.f.v. praktijkvakken – fotokopieën en tijdschriften – stagekosten 2.vervoerskosten: 4.853 Bfr. (14%); hierbij dient echter opgemerkt dat 41% van de leerlingen kosteloos naar school gaat: te voet of met de fiets 3.schoolreizen tijdens de schooluren: 4.107 Bfr. (12%) 4.schoolactiviteiten die niet langer dan één dag duren: 2.204 Bfr. (7%); het gaat hier om sportactiviteiten, kennismakingsdagen, stadsbezoek, filmforum, natuuruitstap e.d. 5.steunactiviteiten: 892 Bfr. (3%); tombola, eetfestijn, sponsorloop e.d. 6.facultatieve uitgaven: 835 Bfr. (2%); aankoop schoolfoto’s, schoolkrantje, leerlingenpasje, lidgeld oudercomité, huur leerlingenkastje, administratiekosten e.d.
Spreiding van de uitgaven over het schooljaar Voor de afzonderlijke rubrieken: 1.schooluitrusting: vnl. in het begin van het schooljaar en het eerste trimester 2.schoolreizen: worden gespreid d.m.v. een spaarsysteem of betaling van voorschot met eindafrekening 3.schoolactiviteiten: gespreid over hele schooljaar met klemtoon op derde trimester 4.facultatieve uitgaven: zwaartepunt bij begin van schooljaar: frequentie daalt gedurende loop van schooljaar Evolutie door de tijd Voor 1986-87 werd de gemiddelde studiekost voor het secundair onderwijs berekend op 15.635 Bfr. Een vergelijkbare berekening levert voor 1999-2000 een nettostijging op van 59% (brutostijging verminderd met de stijging van de consumptieprijzen). Hierbij dient wel opgemerkt dat de berekening van de vervoerskosten op een andere manier gebeurde. - In dit rapport wordt een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan de perceptie en tevredenheid van ouders m.b.t. de uitgaven die ze moeten maken voor het schoollopen van hun kinderen. Er werd hen gevraagd of ze bepaalde kosten die hen worden aangerekend beschouwen als ‘correct’ resp. te hoog of als diensten/goederen die eigenlijk volledig gratis zouden moeten zijn. De resultaten van deze peiling zijn vooral opmerkelijk wanneer ze vergeleken worden met de resultaten van het onderzoek naar de studiekosten in het basisonderwijs (zie OBPWO 97.07). - waar in het basisonderwijs de overgrote (rond 80%) meerderheid van de ouders de studiekosten als correct inschatten, is dat niet het geval voor het secundair onderwijs - 50% van de ouders vindt de kosten van studieboeken, fotokopieën en tijdschriften, vervoerskosten en schoolreizen te hoog - gezinnen met meer kinderen zijn eerder geneigd de gerapporteerde kosten te hoog te vinden - ouders van leerlingen in het eerste jaar zijn meer tevreden dan ouders van kinderen uit hogere jaren - ouders van kinderen in het vrij gesubsidieerd onderwijs zijn meer geneigd de kosten te hoog te vinden dan in de andere netten (dat is ook zo na controle van de feitelijke omvang van de kost) - er zijn geen verschillen in tevredenheid op basis van onderwijsvorm - er is een opvallend en lineair verband tussen de hoogte van het inkomen en de mate waarin men de kosten als te hoog beschouwt: de tevredenheid over de hoogte van de kosten neemt toe (af) naarmate men meer (minder) verdient - ouders met kinderen in het vrij gesubsidieerd onderwijs zijn minder tevreden over de hoogte van de studiekosten dan de anderen Bijzonder interessant in dit onderzoek zijn de resultaten van de multilevelanalyse die toelaten om verbanden te vinden tussen leerling- en schoolkenmerken en de omvang van de studiekosten. Voor klaskenmerken (graad, onderwijsvorm, studiegebied)
Er is een stijging over de jaren en dus over de graden (het gemiddelde stijgt elk jaar met een sterke stijging in het zesde jaar): - eerste jaar: 30.118 Bfr. - tweede jaar: 30.440 Bfr. - derde jaar: 32.772 Bfr. - vierde jaar: 33.137 Bfr. - vijfde jaar: 35.275 Bfr. - zesde jaar: 44.472 Bfr. ASO is de goedkoopste onderwijsvorm; KSO de duurste. De verklaring ligt vooral in de vervoerskost: KSO recruteert uit een groter geografisch gebied. Opnieuw zit hierachter heel wat variatie. Zo zijn er bepaalde studiegebieden binnen BSO en TSO die goedkoper zijn dan het ASO. Er is een verschil in samenstelling van de kost volgens de verschillende onderwijsvormen: - in ASO ligt de klemtoon op schoolreizen, schoolactiviteiten en schoolboeken - in KSO wordt veel uitgegeven voor gereedschappen, grondstoffen en tekenmaterialen - voor TSO is er veel geld nodig voor een combinatie van schoolboeken en benodigdheden voor praktijkvakken - in BSO ligt de klemtoon op benodigdheden voor praktijkvakken Wat de studiegebieden betreft: ‘landbouw’ en ‘mechanica’ zijn over de hele lijn het goedkoopst; ‘lichaamsverzorging’ en ‘voeding’ het duurst. -voor gezinskenmerken Voor de vervoerskosten is er zoals te verwachten een effect van de afstand tussen de gezinswoning en de school. In de keuze van het vervoersmiddel blijkt dat meisjes meer geneigd zijn duurdere vervoersmiddelen te gebruiken (auto en bus i.p.v. fiets) dan jongens. Jongeren die naar school gaan in Limburg en Brussel kiezen eerder voor een duurder vervoersmiddel. In Antwerpen wordt gemakkelijker voor een goedkoper vervoersmiddel gekozen. Het aantal kinderen per gezin heeft zoals verwacht een dalend effect op de vervoerskost en op de kost voor PC. Gezinnen met een hooggeschoolde vader en gezinnen met een hoger inkomen blijken meer uit te geven aan schoolmateriaal (vooral PC). Het gezinsinkomen blijkt echter geen effect te hebben op de hoogte van de gemiddelde studiekost. Er is echter wel een verband tussen gezinsinkomen en onderwijsvorm: het (relatief goedkope) ASO telt meer jongeren uit de meest begoede gezinnen en het BSO meer uit de minst begoede gezinnen. De onderzoekers wijzen op het belangrijke gegeven dat ouders weinig tot geen ruimte hebben om hun studieuitgaven af te stemmen op het gezinsinkomen. -voor schoolkenmerken
Schoolgrootte en onderwijsaanbod van een school oefenen geen invloed uit op de omvang van de studiekost. De onderzoekers wijzen op drie gevonden verbanden die niet meteen een verklaring vinden. Er werd een verband gevonden met de ligging van de school: scholen in de stad (ook na controle voor vervoerskosten) zijn goedkoper. De gemiddelde scholingsgraad en het gemiddelde gezinsinkomen hebben elk een ander effect: scholen met hoger opgeleide gezinnen zijn goedkoper, en scholen met meer begoede gezinnen zijn duurder. Voor het schoolnet stellen de onderzoekers vast dat het vrij gesubsidieerd onderwijs significant duurder is dan het gemeenschapsonderwijs en het officieel gesubsidieerd onderwijs. De onderzoekers sluiten hun rapport af met een reeks beleidsaanbevelingen. Punctueel samengevat: - gelet op het gegeven dat de huidige maximumtoelage ver beneden de reële studiekost ligt en dat studiekosten weinig inkomenselastisch zijn, moet de hoogte van de studietoelagen aangepast worden aan de hoogte van de studiekosten (de onderzoekers geven daaraan de voorkeur boven een verhoging van de inkomensgrenzen) - een volledige kostenloosheid van het secundair onderwijs nastreven is weinig realistisch (34.162 Bfr. X aantal leerlingen = 15 miljard Bfr.) en niet wenselijk - de combinatie van het gegeven dat het gemiddeld inkomen van gezinnen met kinderen in het ASO hoger is dan in het BSO het geval is, én dat de studiekosten in het ASO gemiddeld lager zijn, leidt tot een zeker Matteus-effect; de onderzoekers pleiten echter niet voor een differentiatie van de studietoelagen volgens onderwijsvorm – daarvoor zijn de verschillen tussen studiegebieden te groot; ze pleiten evenmin voor een differentiatie volgens studiegebied, maar bevelen de overheid aan om de verschillen weg te werken door rechtstreeks in te grijpen in de verdeling van de werkingskosten van de studierichtingen onderling (via een wijziging van de puntengewichten) - zowel de overheid als de scholen zelf worden aangeraden de evolutie van de studiekosten te bewaken en de stijging te beperken er moet werk gemaakt worden van een goedkoper openbaar vervoer voor de verplaatsing van thuis naar school - ouders moeten door de scholen beter geïnformeerd worden over de kosten die ze in de loop van het schooljaar nog kunnen verwachten regelmatig onderzoek om de omvang en de samenstelling van de studiekosten op te volgen is noodzakelijk.