Wet- en regelgeving mr. drs. J.E. Janssen, mr. M.E. Brinkman en mr. W. Wolbers* In deze rubriek wordt ingegaan op belangrijke wijzigingen in wet- en regelgeving in Europa en Nederland alsmede op ontwikkelingen die naar verwachting op korte termijn tot dergelijke wijzigingen zullen leiden.
Europa Verordening (EU) 543/2013 betreffende de toezending en publicatie van gegevens inzake de elektriciteitsmarkten en houdende wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2013, L 163/1)
De bovenstaande verordening (hierna: Verordening (EU) 543/2013) is op 15 juni 2013 in het publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd (PbEU 2013, L 163/1) en op 5 juli 2013 gedeeltelijk in werking getreden. Verordening (EU) 543/2013 maakt integraal onderdeel uit van Verordening (EG) nr. 714/2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit (hierna: Verordening (EG) 714/2009). Verordening (EU) 543/2013 bevat regels over de wijze waarop transmissiesysteembeheerders informatie over de opwekking, het transport en het verbruik van elektriciteit binnen hun regelzone dienen te verschaffen aan het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit (hierna: het ENTSB-E) en de wijze waarop het ENTSBE deze informatie publiceert. Het gaat blijkens de art. 6 tot en met 17 per regelzone om informatie over (i) de totale belasting voor elke biedzone, (ii) de onbeschikbaarheid van verbruikseenheden per biedzone, de reden voor de onbeschikbaarheid, de beschikbare capaciteit en de geraamde begin- en einddatum van de wijziging qua beschikbaarheid, (iii) de year-ahead-prognosemarge voor elke biedzone, (iv) eventuele wijzigingen in de transmissie-infrastructuur, (v) de geplande onbeschikbaarheid van transmissie-infrastructuur, (vi) de raming en het aanbod van zoneoverschrijdende capaciteit, (vii) het gebruik van zoneoverschrijdende capaciteit, (viii) congestiebeheersmaatregelen, (ix) de prognose van de opwekkingcapaciteit, (x) de onbeschikbaarheid van opwekkings- en productie-eenheden, (xi) de feitelijke opwekking en (xii) balanceringen. Alle voornoemde informatie dient op grond van art. 3, eerste lid, van Verordening (EU) 543/2013 publiekelijk beschikbaar te zijn in een daartoe op te richten centraal platform voor informatietransparantie. Het centraal platform dient kosteloos via het internet toegankelijk te zijn in ten minste het Engels. Het centraal platform dient op een efficiënte en kosteneffectieve manier te worden geëxploiteerd. Voorts stelt art. 3, eerste lid, verschillende vereisten aan de informatie die beschikbaar is en de administratie van deze informatie binnen het platform. Het ENTSB-E is op grond van art. 3, tweede lid, van Verordening (EU) 543/2013 verplicht om een voorstel in te dienen bij het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (hierna: het Agentschap) over de exploitatie en kosten van het centraal platform voor informatietransparantie. Dit voorstel heeft het ETNSB-E op 5 november 2013 inNr. 1 maart 2014
ER2014_01.indb 1
gediend. Het voorstel is gepubliceerd op www.entsoe.eu. Op grond van ditzelfde artikellid dient het Agentschap binnen drie maanden een advies uit te brengen over het voorstel. Dit advies heeft het Agentschap op 4 februari 2014 uitgebracht. Blijkens het advies voldoet het voorstel niet aan een aantal van de in art. 3, eerste lid, genoemde vereisten. Het Agentschap verwacht dat het ENTSB-E het voorstel op deze punten aanpast. Verder heeft het ENTSB-E onvoldoende informatie verschaft over de kosten van het platform, zodat het Agentschap nog niet kan beoordelen of het platform op een kosteneffectieve manier zal worden geëxploiteerd. Op dit punt dient het ENTBS-E nadere informatie te verschaffen aan het Agentschap. Het advies van het Agentschap is gepubliceerd op www.acer.europa.eu. Het centraal platform voor informatietransparantie dient op grond van art. 3, derde lid, van Verordening (EU) 543/2013 uiterlijk op 5 januari 2015 operationeel te zijn. Op diezelfde datum komen blijkens art. 19 van Verordening (EU) 543/2013 de bepalingen 5.5 tot en met 5.9 in bijlage I van Verordening (EG) nr. 714/2009 omtrent informatie- en gegevensverschaffing door transmissiesysteembeheerders te vervallen.
Connecting Europe-pakket
Nadat ‘Verordening (EU) Nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en houdende intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 713/2009, Verordening (EG) nr. 714/2009 en Verordening (EG) nr. 715/2009’ (hierna: Verordening (EU) 347/2013) op 1 juni 2013 gedeeltelijk in werking was getreden (zie NTE 2013, nr. 5/6), heeft de Europese Commissie (hierna: de Commissie) deze verordening op 14 oktober 2013 op grond van art. 3, vierde lid, bij ‘Gedelegeerde verordening EU Nr. 1391/2013 tot wijziging van Verordening (EU) 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur, wat de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang betreft’ gewijzigd. Als gevolg van de wijziging wordt een Unielijst met projecten van gemeenschappelijk belang toegevoegd als bijlage VII bij Verordening (EU) 347/2013. De gedelegeerde verordening is op 21 december 2013 in het publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd (PbEU 2013, L 349/28) en op 10 januari 2014 in werking getreden. Voorts heeft het Agentschap, nadat het ENTSB-E en het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas (hierna: het ENTSB-G) op 15 november 2013 de kosten-batenanalyses voor het Europese energiesysteem voor projecten van gemeenschappelijk belang hadden vastgesteld en ter beoordeling hadden toegezonden aan de lidstaten, de Commissie en het Agentschap (zie NTE 2013, nr. 5/6), op grond van art. 11, tweede lid, van Verordening (EU) 347/2013 op 30 januari 2014 een advies uitgebracht over de kosten-ba-
*
Jan Erik Janssen, Martha Brinkman en Wilko Wolbers zijn advocaat bij Stek te Amsterdam.
Nederlands Tijdschrift voor Energierecht
33
7-4-2014 16:36:48
Wet- en regelgeving
tenanalyse van het ENTSB-E en op 13 februari 2014 over de kosten-batenanalyse van het ENTSB-G. Zowel de kosten-batenanalyse van het ENTSB-E als van het ENTSB-G wijken volgens het Agentschap op verschillende punten nog af van de vereisten die voortvloeien uit Verordening (EU) 347/2013. Het ENTSB-E en ENTSB-G hebben op grond van art. 11, vierde lid, van Verordening (EU) 347/2013 drie maanden de tijd om hun analyses aan te passen en op te sturen aan de Commissie. De adviezen van het Agentschap zijn gepubliceerd op www.acer.europa.eu. Voor een inhoudelijke bespreking van het Connecting Europe-pakket wordt verwezen naar NTE 2011, nr. 5/6.
Europese aanbestedingsrichtlijnen
Nadat de Commissie reeds op 20 december 2011 voorstellen had gepubliceerd voor (i) een ‘Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten’, (ii) een ‘Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van overheidsopdrachten’ en (iii) een ‘Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gunning van concessieopdrachten’ (zie NTE 2012, nr. 1), heeft het Europees Parlement de voornoemde richtlijnvoorstellen op 15 januari 2014 in eerste lezing goedgekeurd. Vervolgens heeft de Raad van de Europese Unie de richtlijnvoorstellen op 11 februari 2014 eveneens in eerste lezing goedgekeurd. Daarmee is een belangrijke stap gezet in de modernisering van het Europees aanbestedingsrecht. Die modernisering strekt ertoe de huidige regels en procedures te vereenvoudigen en te versoepelen, de toegang tot aanbestedingen voor MKB te bevorderen en het kwalitatief gebruik van aanbestedingen te verbeteren. De nieuwe richtlijn voor concessieopdrachten schept het rechtskader voor de aanbesteding van concessies voor werken en diensten en beoogt effectieve toegang tot de markt voor concessieopdrachten te waarborgen. De aanbestedingsrichtlijnen zullen op korte termijn worden gepubliceerd in het publicatieblad van de Europese Unie.
Verordening inzake mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Unie en houdende vervanging van Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 van de Raad
Nadat de Commissie op 20 maart 2013 het voorstel voor de bovenstaande verordening had gepubliceerd (zie NTE 2013, nr. 3), heeft het Europees Parlement op 4 februari 2014 het voorstel van de Commissie in eerste lezing goedgekeurd. Vervolgens heeft de Raad van de Europese Unie het voorstel op 20 februari 2014 eveneens in eerste lezing goedgekeurd. De verordening strekt ertoe de Commissie een samenhangend beeld te verschaffen wat betreft de toekomstige ontwikkelingen in het energiesysteem van de Europese Unie en vervangt de ‘Verordening van de Raad inzake mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 736/96’ (zie NTE 2010, nr. 2) die op 6 september 2012 nietig is verklaard door het Hof van Justitie van de Europese Unie, aangezien de verordening was vastgesteld op een onjuiste rechtsgrondslag. Inhoudelijk verschilt de verordening niet van de nietig verklaarde verordening. De verordening zal op korte termijn worden gepubliceerd in het publicatieblad van de Europese Unie. 34
ER2014_01.indb 2
Elektriciteit: Network Code on Forward Capacity Allocation Nadat het Agentschap op 18 december 2013 een met redenen omkleed advies over de Europese netcode betreffende voorwaartse capaciteitsallocatie had uitgebracht aan het ENTSB-E (zie NTE 2013, nr. 5/6), heeft het ENTSB-E bij brief van 22 januari 2014 gereageerd op dit advies. Het ENTSB-E kan zich niet volledig vinden in het advies van het Agentschap en meent dat de netcode op een beperkt(er) aantal punten afwijkt van het op 29 juli 2011 vastgestelde kaderrichtsnoer met betrekking tot capaciteitsallocatie en congestiebeheer voor elektriciteit (zie NTE 2011, nr. 4). Het ENTSB-E geeft aan dat zij de netcode alleen op die punten zal aanpassen en voornemens is om voor het einde van het eerste kwartaal van 2014 een aangepaste versie van de netcode op te sturen aan het Agentschap. De brief van het ENTSB-E is gepubliceerd op www.entsoe.eu.
Elektriciteit: Network Code on Capacity Allocation and Congestion Management
De Europese netcode voor capaciteitsallocatie en congestiebeheer voor elektriciteit ligt op dit moment ter beoordeling bij de Commissie (zie NTE 2013, nr. 2). Nadat het Agentschap in samenwerking met het ENTSB-E op 31 juli 2013 een openbare consultatie was gestart over de vroegtijdige implementatie van deze netcode met betrekking tot de werking en evaluatie van veilinggebieden voor elektriciteit in Europa (zie NTE 2013, nr. 4), heeft het Agentschap op 7 maart 2014 een rapport gepubliceerd met de voornaamste bevindingen van de consultatie omtrent de werking van veilinggebieden en de effecten van deze gebieden op de betreffende Europese elektriciteitsmarkten. Voorts bevat het rapport aanbevelingen aan het ENTSB-E voor het beoordelen en evalueren van veilinggebieden op grond van hoofdstuk 2 van de bovenstaande netcode. Het rapport van het Agentschap is gepubliceerd op www.acer.europa.eu.
Gas: Network Code on Interoperability and Data Exchange Rules Nadat het ENTSB-G de Europese netcode betreffende regels omtrent interoperabiliteit en gegevensuitwisseling had gewijzigd en op 18 december 2013 opnieuw ter beoordeling had toegezonden aan het Agentschap (zie NTE 2013, nr. 5/6), heeft het Agentschap op 15 januari 2014 op grond van art. 6, negende lid, van Verordening (EG) nr. 715/2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (hierna: Verordening (EG) 715/2009) een aanbeveling gedaan aan de Commissie strekkende tot een beperkt aantal wijzigingen en vervolgens tot goedkeuring van deze netcode. De aanbeveling is gepubliceerd op www. acer.europa.eu.
Nederland Stimulering duurzame energieproductie (Kamerstukken II 2013/14, 31 239)
Op 10 februari 2014 heeft de Minister van Economische Zaken (hierna: de Minister) een regeling tot wijziging van de ‘Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie’ vastgesteld en op 12 februari 2014 in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt. 2014, nr. 3721). Met de wijzigingsregeling worden de indieningseisen voor het verkrijgen van een subsidie op grond van de subsidieregeling voor stimulering van duurzame energieproductie (hierna:
Nederlands Tijdschrift voor Energierecht
Nr. 1 maart 2014
7-4-2014 16:36:48
Wet- en regelgeving
SDE+) aangescherpt. Voor het verkrijgen van een subsidie op basis van de SDE+ 2014 wordt van aanvrager in beginsel verwacht dat deze een haalbaarheidsstudie verricht voor de desbetreffende productie-installatie en deze aanhecht bij zijn aanvraag. De wijzigingsregeling is op 13 februari 2014 in werking getreden. Voorts heeft de Minister, nadat hij de Tweede Kamer bij brief van 31 oktober 2013 had geïnformeerd over de openstelling van de SDE+ (zie NTE 2013, nr. 5/6), op 10 februari 2014 de ‘Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014’ vastgesteld en op 12 februari 2014 in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt. 2014, nr. 3866). De regeling geeft invulling aan de mogelijkheid tot stimulering van de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte voor 2014. De systematiek van de SDE+ is, in lijn met het eerdere bericht van de Minister, niet gewijzigd ten opzichte van de voorgaande jaren. Voorts zijn de basisbedragen, in tegenstelling tot het eerdere bericht van de Minister, eveneens ongewijzigd gebleven voor 2014. De regeling is op 13 februari 2014 in werking getreden. De SDE+ zal per 1 april 2014 worden opgesteld. Voor een verdere inhoudelijke behandeling van de ontwikkelingen onder dit kamerstuknummer wordt verwezen naar de rubriek ‘Actualiteiten en Signaleringen’ in dit tijdschrift.
Implementatiewet richtlijn energie-efficiëntie
Nadat de Minister op 26 september 2013 een openbare consultatie was gestart over het concept voor het wetsvoorstel strekkende tot implementatie van ‘Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG’ (zie NTE 2013, nr. 4), heeft de Minister de Eerste en Tweede Kamer bij brief van 14 februari 2014 (Kamerstukken I en II 2013/14, 33 858, nrs. B en 3) geïnformeerd dat het bovenstaande wetsvoorstel naar verwachting dit voorjaar aan de Tweede Kamer zal worden gestuurd.
Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet) (Kamerstukken I en II 2013/14, 32 127)
Nadat de Minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de Minister van IM) op 31 oktober 2013 het ontwerp voor het besluit tot wijziging van onder meer het ‘Besluit omgevingsrecht’, het ‘Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet’ en het ‘Bouwbesluit 2012’ en de daarbij behorende ontwerpnota van toelichting in het kader van het permanent maken van de Crisis- en herstelwet had voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer (zie NTE 2013, nr. 5/6), heeft de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening van de Eerste Kamer op 29 november 2013 een aantal vragen gesteld over het ontwerpbesluit. Nadat de Minister van IM bij brieven van 10 december 2013 (nr. AI) en 17 januari 2014 (nr. AJ) uitstel had gevraagd, heeft de Minister van IM de vragen van de vaste commissie bij brief van 7 maart 2014 beantwoord en aangegeven dat het ontwerpbesluit op een aantal punten zal worden aangepast. De vragen van de vaste commissie en de antwoorden daarop van de Minister van IM zijn opgenomen in het verslag van een schriftelijk overleg van 10 maart 2014 (nr. AK). Voorts heeft de vaste commissie van Infrastructuur en Milieu van de Tweede Kamer, nadat de Minister van IM het daartoe strekkende ontwerpbesluit had gestuurd aan de Nr. 1 maart 2014
ER2014_01.indb 3
Tweede Kamer (zie NTE 2013, nr. 5/6), op 17 januari 2014 eveneens een aantal vragen gesteld over het ontwerpbesluit tot wijziging van het ‘Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet’. De Minister van IM heeft deze vragen bij brief van 10 februari 2014 beantwoord. De vragen van de vaste commissie en de antwoorden van de Minister van IM zijn opgenomen in een verslag van een schriftelijk overleg van 11 februari 2014 (nr. 181).
Omgevingsrecht (Kamerstukken II 2013/14, 33 118)
Nadat de Minister van IM de Tweede Kamer had geïnformeerd over de geplande inwerkingtreding van het wetsvoorstel voor de Omgevingswet en de daarbij behorende regelgeving (zie NTE 2013, nr. 5/6), heeft de Minister van IM de Tweede Kamer bij brief van 15 januari 2014 laten weten dat het voorstel voor de Omgevingswet waarschijnlijk nog dit voorjaar zal worden aangeboden aan de Tweede Kamer (nr. 11). Voor een inhoudelijke beschrijving van het wetsvoorstel en de stelselherziening wordt verwezen naar NTE 2012, nr. 2.
Regels omtrent windenergie op zee (Wet windenergie op zee)
De Minister is op 19 maart 2014 een openbare consultatie gestart (tot 17 april 2014) over het concept voor een wetsvoorstel dat, zoals afgesproken in het Energieakkoord, moet gaan voorzien in een integraal wettelijk kader voor het op grote schaal realiseren van windenergie op zee (www.internetconsultatie.nl/wetwindenergieopzee). De huidige wet- en regelgeving biedt daartoe onvoldoende mogelijkheden. Als knelpunten worden genoemd (i) het feit dat elk windpark individueel een aansluiting dient te realiseren op het landelijk hoogspanningsnet, (ii) de risico’s die deze bedrijven lopen bij het verkrijgen van subsidie, (iii) de kosten die zij moeten maken voor het verkrijgen van de noodzakelijke vergunningen en (iv) de lange doorlooptijd voor het verkrijgen van deze vergunningen. Met het conceptwetsvoorstel wordt getracht deze knelpunten weg te nemen. Daartoe voorziet het wetsvoorstel in de introductie van een zogenoemd kavelbesluit. In het kavelbesluit wordt aangegeven op welke locatie en onder welke voorwaarden een windpark en aansluitverbinding kan worden gerealiseerd. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure is van toepassing op het vaststellen van het kavelbesluit. Op basis van de SDE+ zal vervolgens per kavelbesluit een partij worden geselecteerd die subsidie krijgt om het windpark op de kavel en de aansluitverbinding te realiseren. Die partij krijgt ook een vergunning die hem het alleenrecht geeft om dit windpark te bouwen en te exploiteren. Na vergunningverlening maar voorafgaand aan de bouw van het windpark, dient deze partij met een inrichtingsplan te laten zien dat het windpark gebouwd zal worden conform de gestelde voorwaarden in het kavelbesluit. Wat betreft de aansluiting van windparken op zee zal worden gekeken of het efficiënter is om een net op zee te realiseren. Het conceptwetsvoorstel draagt de netbeheerder van het landelijke hoogspanningsnet op om voorbereidingshandelingen te treffen voor de aanleg van dit net. Deze taak zal worden toegevoegd aan art. 16, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de E-wet). De kosten die de netbeheerder in dit verband maakt tussen de datum van het indienen van dit wetsvoorstel bij de Tweede Kamer en de inwerkingtreding ervan, zullen op grond van het nieuw in te voeren art. 41ba E-wet worden opgenomen in de tarieven. De voorwaarden
Nederlands Tijdschrift voor Energierecht
35
7-4-2014 16:36:49
Wet- en regelgeving
waaronder het net op zee vervolgens tot stand komt, wie wordt aangewezen als netbeheerder en de toerekening van de kosten van dit net, zullen worden behandeld in het kader van de stelselherziening van de E-wet en de Gaswet door de wetgevingsagenda STROOM (zie hieronder).
Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet (wijzigingen samenhangend met het Energierapport 2011) (Stb. 2013, 573)
De Eerste Kamer heeft het voorstel voor deze wet, samen met een motie op grond waarvan wordt verzocht om de vrijstelling van energiebelastingen voor duurzaam opgewekte elektriciteit door verbruikers te handhaven zonder dat daaraan de voorwaarde is verbonden dat die opwekking voor eigen rekening en risico moet plaatsvinden, op 17 december 2013 aangenomen. Bovenstaande wet is vervolgens op 1 januari 2014 gedeeltelijk in werking getreden (zie NTE 2013, nr. 5/6). Nadien is onduidelijkheid ontstaan over de uitvoerbaarheid van de motie. Bij brief van 21 januari 2014 heeft de vaste commissie voor Economische Zaken de Minister om opheldering gevraagd over de uitvoerbaarheid van de motie. Daarbij heeft de vaste commissie specifiek gevraagd naar de toelaatbaarheid van zogenoemde ontzorgconstructies, waarbij een derde partij eigenaar is van een opwekinstallatie en de opgewekte elektriciteit aan de gebruiker wordt geleverd. Bij brief van 14 februari 2014 heeft de Minister de vaste commissie geïnformeerd over de uitvoerbaarheid. De Minister merkt in zijn brief op dat uit de tekst van art. 50, vijfde lid, onder a, van de Wet belastingen op milieugrondslag voortvloeit dat de elektriciteit door de verbruiker moet zijn opgewekt. Die voorwaarde wordt volgens de Minister door de belastingdienst zo uitgelegd dat de elektriciteit moet zijn opgewekt voor rekening en risico van de verbruiker. Een letterlijke uitleg van de motie waarbij de voorwaarde dat de elektriciteit wordt opgewekt voor eigen rekening en risico van de verbruiker wordt losgelaten is derhalve niet mogelijk. Ontzorgconstructies zijn alleen toegestaan als de verbruiker de elektriciteit zelf opwekt. Het kabinet is evenwel bereid om op dit uitgangspunt een uitzondering te maken voor de huursector, zodat huurders van woningen met een duurzame elektriciteitsinstallatie ook in aanmerking kunnen komen voor vrijstelling van energiebelasting ook al wordt de elektriciteit feitelijk geleverd door de verhuurder. In dit verband zal worden bezien of een dergelijke uitzondering kan worden opgenomen in het Belastingplan 2015. De vragen van de vaste commissie alsmede het antwoord van de Minister daarop zijn opgenomen in een verslag van een schriftelijk overleg van 17 februari 2014 (Kamerstukken I 2013/14, 33 493, nr. G). Voor een nadere inhoudelijke beschrijving van het voorstel voor deze wet wordt verwezen naar NTE 2012, nr. 6.
Wetgevingsagenda STROOM
STROOM staat voor stroomlijning, optimalisering en modernisering van de E-wet en Gaswet. De wetgevingsagenda STROOM bestaat uit verschillende componenten (zie in algemene zin NTE 2011, nr. 5/6 en NTE 2012, nr. 1): (i) een algehele herziening en samenvoeging van de Gaswet en de E-wet; (ii) de wet wijzigingen samenhangend met het energierapport (zie hierboven); (iii) een algemene maatregel van bestuur op grond waarvan bij wijze van experiment kan worden afgeweken van de E-wet en Gaswet (zie voor het ontwerp voor deze algemene maatregel van bestuur NTE 36
ER2014_01.indb 4
2013, nr. 4); (iv) de wet volumecorrectie nettarieven voor de energie-intensieve industrie (zie hieronder) en (v) een wetsvoorstel over wind op zee. Op 20 januari 2014 is de Minister een openbare consultatie gestart over een beleidsnota met daarin de contouren voor de algehele herziening van de Ewet en Gaswet en de samenvoeging van deze wetten in één integrale wet (www.internetconsultatie.nl/stroom). Deze integrale wet zal worden opgebouwd uit twaalf hoofdstukken: (i) algemene bepalingen; (ii) productie; (iii) LNG en opslag; (iv) inrichting netbeheer; (v) taken netbeheer; (vi) tariefregulering; (vii) handel en markten; (viii) levering en consumenten; (ix) codes; (x) toezicht; (xi) overgangsrecht; en (xii) slotbepalingen. Daarmee volgt de hoofdstukindeling grofweg de energieketen van productie, opslag, transport, handel en levering. De voornoemde algemene maatregel van bestuur op grond waarvan bij wijze van experiment kan worden afgeweken van de E-wet en Gaswet zal worden geïntegreerd in de nieuwe wet. In het consultatiedocument worden verschillende wijzigingsvoorstellen gedaan ten opzichte van het huidige kader inzake de taken en verplichtingen van netbeheerders, de verduidelijking van de tariefregulering en de lengte van de reguleringsperiode, de relatie tussen de (rechts)bescherming van kleinverbruikers en algemene consumentenbescherming, de wenselijkheid van vangnetregulering en de status, inhoud en totstandkomingsprocedure van nationale technische codes en hun relatie met Europese netcodes. De consultatie is op 14 februari 2014 gesloten.
Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt (Stb. 2011, 130), Wijziging van de Wet houdende wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteitsen gasmarkt (Stb. 2011, 131), Wet implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie (Stb. 2011, 114) en Wet tot wijziging van de Wet implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie (Stb. 2011, 115)
De bovengenoemde wetten voorzien onder meer in de uitrol van slimme elektriciteits- en gasmeters bij kleinverbruikers (zie NTE 2011, nr. 4). Bij brief van 10 maart 2014 (Kamerstukken I en II 2013/14, 29 023, nrs. I en 160) heeft de Minister de Eerste en Tweede Kamer geïnformeerd over de eindresultaten van de kleinschalige uitrol van slimme meters. Daaruit volgt dat de kleinschalige uitrol goed is verlopen en dat voor de grootschalige uitrol geen noemenswaardige problemen zijn te verwachten. In voornoemde brief heeft de Minister eveneens, nadat de Minister op 11 november 2013 een openbare consultatie was gestart over het concept voor het ‘Besluit grootschalige uitrol op afstand uitleesbare energiemeter’ (zie NTE 2013, nr. 5/6), het ontwerpbesluit houdende wijziging van het ‘Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen’ ten behoeve van de grootschalige uitrol van de slimme meter op grond van art. 95la, vierde lid, E-wet en 42a, vierde lid, Gaswet voor een periode van vier weken voorgelegd aan de Eerste en Tweede Kamer. Het ontwerpbesluit is op 14 maart 2014 eveneens gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2014, nr. 7893). Als gevolg van de voorgenomen wijzigingen zal op 1 januari 2015 worden gestart met de grootschalige uitrol van slimme meter en dienen de netbeheerders uiterlijk op 31 december 2020 aan alle kleinverbruikers een slimme meter aan te hebben geboden. Inhoudelijk is het ontwerpbesluit niet gewijzigd ten op-
Nederlands Tijdschrift voor Energierecht
Nr. 1 maart 2014
7-4-2014 16:36:49
Wet- en regelgeving
zichte van het conceptbesluit dat ter consultatie was gepubliceerd.
Wijziging van de Wet milieubeheer (jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer, hernieuwbare brandstofeenheden en elektronisch register hernieuwbare energie vervoer) (Kamerstukken II 2013/14, 33 834)
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft dit wetsvoorstel op 17 december 2013 aangeboden aan de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel strekt tot hernieuwde implementatie in de Wet milieubeheer van de verplichting uit hoofde van ‘Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen’ om in 2020 jaarlijks minimaal 10% van de energie die wordt gebruikt in weg- en spoorverkeer uit energie uit hernieuwbare bronnen te laten bestaan. De uitvoering van bestaande implementatiesystematiek bleek in de praktijk administratief te complex doordat binnen de gehele brandstofketen aangetoond diende te worden dat een deel van de brandstof uit hernieuwbare energie bestond. De voornoemde richtlijn vereist dit niet. Op grond van dit wetsvoorstel wordt deze systematiek vereenvoudigd en wordt getracht de administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken. Het wetsvoorstel voorziet in de oprichting van een register hernieuwbare energie vervoer. In dit register worden zogenoemde hernieuwbare brandstofeenheden verhandeld. Een onderneming (de inboeker) meldt biobrandstoffen aan in een register en krijgt daarvoor een equivalent hernieuwbare brandstofeenheden terug op zijn rekening. Deze eenheden kunnen vervolgens worden verkocht aan ondernemingen met een jaarverplichting, i.e. ondernemingen die leveren aan eindverbruikers (de leveranciers). Aan de hand van deze eenheden kunnen de leveranciers vervolgens het percentage brandstof uit hernieuwbare energie aantonen. Deze verplichting rust alleen op de leveranciers. De vereenvoudigingen leiden naast aanpassing van de Wet milieubeheer ook tot aanpassing van het ‘Besluit hernieuwbare energie vervoer’ en de ‘Regeling hernieuwbare energie vervoer’. De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft op 14 februari 2014 in het verslag (nr. 5) een aantal vragen gesteld over dit wetsvoorstel alsmede de aanpassingen in de uitvoeringsregelgeving.
Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 (volumecorrectie nettarieven voor de energieintensieve industrie) (Stb. 2013, 575)
Nadat deze wet op 23 december 2013 in het Staatblad was gepubliceerd en op 1 januari 2014 gedeeltelijk in werking was getreden (zie NTE 2013, nr. 5/6), is op 7 februari 2014, achteraf, verslag gedaan van een wetgevingsoverleg dat reeds op 2 december 2013 heeft plaatsgevonden (Kamerstukken II 2013/14, 33 777, nr. 24). Voor een inhoudelijke beschrijving van het voorstel voor deze wet wordt verwezen naar NTE 2013, nr. 5/6.
Wet houdende regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (Stb. 2013, 325)
Nadat de Autoriteit Consument en Market (hierna: de ACM) bij besluit van 20 december 2013 de tarieven voor warmte voor 2014 op grond van bovengenoemde wet (hierna: de Warmtewet) had vastgesteld (zie NTE 2013, nr. 5/6), heeft de ACM, achteraf, op 26 februari 2014 mededeling van dit besluit gedaan in de Staatscourant (Stcrt. 2014, nr. 5297). Het besluit was reeds op 1 januari 2014 in werking getreden. Nr. 1 maart 2014
ER2014_01.indb 5
Wet tot aanpassing van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken in verband met de naamswijziging van het Ministerie en het herstellen van enige wetstechnische gebreken en leemten (Stb. 2014, 14)
Nadat deze wet op 17 januari 2014 was gepubliceerd in het Staatsblad (zie NTE 2013, nr. 5/6), is deze wet op 25 januari 2014 in werking getreden (Stb. 2014, 31). Voor een inhoudelijke beschrijving van het voorstel voor deze wet wordt verwezen naar NTE 2013, nr. 5/6.
Wet houdende regels omtrent de instelling van de Autoriteit Consument en Markt (Instellingswet Autoriteit Consument en Markt) (Stb. 2013, 102)
Op grond van bovenstaande wet heeft de ACM op 2 april 2013 het ‘Besluit aanwijzing toezichthouders ACM’ vastgesteld (zie NTE 2013, nr. 2). Op 23 januari 2014 heeft de ACM een besluit genomen houdende wijziging van het ‘Besluit aanwijzing toezichthouders ACM’. De ACM heeft het wijzigingsbesluit op 30 januari 2014 in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt. 2014, nr. 2661). Als gevolg van de wijziging worden de ambtenaren van de ACM belast met het toezicht op de naleving van de Warmtewet. Het besluit is op 31 januari 2014 in werking getreden en werkt terug tot en met 1 januari 2014. Verder heeft de ACM, eveneens op 23 januari 2014, een besluit genomen houdende wijziging van het ‘Besluit organisatie, mandaat, volmacht en machtiging ACM 2013’. De ACM heeft het wijzigingsbesluit op 30 januari 2014 gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2014, nr. 2663). De wijzigingen houden eveneens verband met de inwerkingtreding van de Warmtewet en herstellen voorts een aantal omissies. Het wijzigingsbesluit is op 31 januari 2014 in werking getreden en werkt terug tot en met 1 januari 2014. Voorts is art. 28 van bovenstaande wet, op grond waarvan wijzigingen in de Warmtewet worden doorgevoerd in verband met de naamswijziging van de ACM, bij koninklijk besluit op 15 maart 2014 in werking getreden (Stb. 2014, 101). Abusievelijk was de inwerkingtreding van dit artikel niet eerder geregeld.
Wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht (Kamerstukken I 2013/14, 33 622) Nadat de Minister de Tweede Kamer op 27 augustus 2013 in het licht van het bovenstaande wetsvoorstel had geïnformeerd over zijn voornemens omtrent het boetebeleid van de ACM (zie NTE 2013, nr. 4), heeft de Minister de Tweede Kamer bij brief van 11 februari 2014 (nr. 19) geïnformeerd over de uitkomsten van het vervolgonderzoek inzake het ACM-boetebeleid. De Minister geeft aan het wenselijk te vinden dat de boetemaxima in algemene zin en in het bijzonder voor kartelovertredingen en recidive worden verhoogd. Voor lichtere overtredingen zal het boetemaximum worden verhoogd van EUR 450.000 naar EUR 900.000, of, indien dat meer is 2% in plaats van de thans geldende 1% van de jaaromzet van de onderneming. Voor zware overtredingen zal eveneens het maximum van EUR 900.000 gaan gelden, of, indien dat meer is 10% van de jaaromzet. Ook voor kartelovertredingen zal het nieuwe boetemaximum van EUR 900.000 gaan gelden. Daarnaast stelt de Minister voor
Nederlands Tijdschrift voor Energierecht
37
7-4-2014 16:36:49
Wet- en regelgeving
om het boetemaximum van 10% van de jaaromzet voor kartelovertredingen te wijzigen in 10% van de omzet van de onderneming gedurende de duur van de overtreding met een maximale duur van vier jaar. Verder is de Minister voornemens om het toepasselijke boetemaximum te verdubbelen bij recidive. Tot slot geeft de Minister aan om te willen bezien of de invoering van een betalingsregeling voor de boete kan worden aangemerkt als een geoorloofde manier om bij het opleggen van een boete rekening te houden met de draagkracht van de overtreder. De Minister streeft ernaar om de bovenstaande maatregelen te verwerken in een wetsvoorstel dat dit voorjaar ter consultatie zal worden voorgelegd. De Minister verwacht dat het wetsvoorstel vervolgens in het najaar van 2014 zal worden ingediend bij de Tweede Kamer. Voorts is de Minister op 10 maart 2014, gelet op art. 6a, vierde, zesde en achtste lid, van het bovenstaande wetsvoorstel een openbare consultatie gestart over het concept voor het ‘Besluit doorberekening kosten ACM’ (www.internetconsultatie.nl/besluitdoorberekeningkostenacm). Het conceptbesluit stelt nadere regels omtrent de jaarlijkse doorberekening van kosten van de ACM aan marktorganisaties. Daarbij geldt op grond van art. 6a, eerste lid, van bovenstaande wetsvoorstel als uitgangspunt dat alle kosten worden doorberekend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In het tweede en derde lid van dit artikel is reeds een aantal kosten opgesomd die niet worden doorberekend. In het conceptbesluit worden op grond van art. 6a, vierde lid, andere kosten benoemd die niet ten laste worden gebracht aan marktorganisaties. Het gaat blijkens art. 7, tweede lid, onderdelen a tot en met g van het conceptbesluit, om kosten die samenhangen met (i) het generieke mededingingstoezicht en het generieke toezicht op de Wet handhaving consumentenbescherming, (ii) consumentenbescherming op basis van de Telecommunicatiewet, (iii) sectorspecifiek toezicht in het kader van energie op anderen dan netbeheerders en vergunninghouders op basis van de Warmtewet, (iv) sectorspecifiek toezicht op het spoor en (v) bepaalde toezichtactiviteiten op basis van de Drinkwaterwet en de Wet op het financieel toezicht. Verder wordt in het conceptbesluit op grond van art. 6a, zesde lid, van dit wetsvoorstel de systematiek van kostendoorberekening aan marktorganisaties bepaald. Voor doorberekening van de kosten maakt het conceptbesluit een verdeling in categorieën (art. 10). Deze categorieën zijn vastgesteld op basis van het uitgangspunt dat de marktorganisaties per categorie een afgebakende groep vormen en dat de ACM voor die groep gelijksoortige werkzaamheden of diensten uitvoert. Voor doorberekening geldt blijkens art. 11 van het conceptbesluit als uitgangspunt dat de kosten naar rato van de omzet van de marktorganisaties worden doorberekend, zodat kleine partijen minder betalen dan grote. Voorts wordt op grond van art. 6a, achtste lid, een overgangsregeling voorgesteld. Tot slot zullen verschillende bepalingen in andere besluiten over de doorberekening van de kosten, waaronder de bepalingen in het ‘Besluit kostenverhaal energie’, komen te vervallen. De consultatie sluit op 6 april 2014. Verder heeft de vaste commissie voor Economische Zaken, nadat het bovenstaande wetsvoorstel op 17 december 2013 aan de Eerste Kamer was gestuurd (zie NTE 2013, nr. 5/6), in het voorlopig verslag van 13 maart 2014 (nr. B) een aantal vragen gesteld over dit wetsvoorstel. Naar aanleiding van een brief van de representatieve organisaties van netgebruikers vraagt de vaste commissie de Minister om onder ande38
ER2014_01.indb 6
re duidelijkheid te verschaffen over de wijzigingen die als gevolg van het wetsvoorstel, in samenhang met de wetgevingsagenda STROOM, worden doorgevoerd met betrekking tot de rechtsbescherming binnen de energiewetgeving voor representatieve organisaties. De vaste commissie verzoekt de Minister deze vragen uiterlijk op 11 april 2014 te beantwoorden. Voor een inhoudelijke bespreking van dit wetsvoorstel wordt verwezen naar NTE 2013, nr. 3.
Wijziging van de Boeken 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet handhaving consumentenbescherming en enige andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 199/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 304/64) (Implementatiewet richtlijn consumentenrechten) (Kamerstukken I 2013/14, 33 520) Nadat de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister van VJ) op 9 december 2013 een aantal vragen van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie over het bovenstaande wetsvoorstel had beantwoord (zie NTE 2013, nr. 5/6), heeft de vaste commissie in haar nader voorlopig verslag van 21 januari 2014 (nr. D) opnieuw een aantal vragen gesteld. De vaste commissie wenst onder meer te vernemen of de aansluit- en transportovereenkomst (hierna: de ATO) tussen de netbeheerder en de consument als gevolg van de inwerkingtreding van het leveranciersmodel kan worden aangemerkt als een aanvullende overeenkomst in de zin van het nieuw in te voeren art. 6:230g, eerste lid, onder l, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Onder een aanvullende overeenkomst wordt verstaan een overeenkomst waarbij een consument zaken of diensten verwerft in verband met een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte, en deze zaken of diensten door de handelaar of een derde partij worden geleverd op basis van een afspraak tussen die derde partij en de handelaar. Op grond van het nieuw in te voeren art. 6:230j BW is een consument alleen gebonden aan een aanvullende overeenkomst indien hij daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd. De Minister van VJ heeft de vragen van de vaste commissie beantwoord in de nadere memorie van antwoord van 24 februari 2014 (nr. E). Onder meer geeft de Minister van VJ aan dat de ATO niet valt aan te merken als aanvullende overeenkomst, aangezien de ATO los gezien moet worden van de leveringsovereenkomst tussen de leverancier en de consument. Het feit dat de leverancier de tarieven voor aansluit- en transportdiensten in rekening brengt bij de consument en afdraagt aan de netbeheerders maakt dit niet anders, aangezien de leverancier daartoe wettelijk verplicht is. Vervolgens heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie op 4 maart 2014 het eindverslag (nr. F) opgemaakt. Het wetsvoorstel is daaropvolgend op 11 maart 2014 zonder stemming aangenomen. Voor een inhoudelijke bespreking van bovengenoemd wetsvoorstel wordt verwezen naar NTE 2013, nr. 2.
Nederlands Tijdschrift voor Energierecht
Nr. 1 maart 2014
7-4-2014 16:36:49
Wet- en regelgeving
Regelgeving Elektriciteit: codewijzigingsvoorstel aardingsvoorzieningen voor aansluitingen groter dan 3x80A (wijziging Netcode Elektriciteit)
Op 20 december 2013 hebben de gezamenlijke netbeheerders een voorstel gedaan strekkende tot wijziging van de Netcode Elektriciteit. Op basis van het voorstel zal in de Netcode Elektriciteit worden opgenomen dat de netbeheerder bij laagspanningsaansluitingen met een doorlaatwaarde groter dan 3x80A altijd een aardingsvoorziening dient te leveren. Deze verplichting zal worden neergelegd in het nieuw in te voeren art. 2.2.1.3a. De ACM heeft op 16 januari 2014 mededeling gedaan in de Staatscourant van het wijzigingsvoorstel (Stcrt. 2014, nr. 1235). Schriftelijke zienswijzen op het voorstel konden tot 28 februari 2014 worden ingediend. Het codewijzigingsvoorstel is gepubliceerd op www.acm.nl.
Elektriciteit: codewijziging inzake implementatie prijskoppeling in de NWE-regio (wijziging Netcode Elektriciteit)
Nadat de ACM op 7 juni 2013 mededeling had gedaan in de Staatscourant van de terinzagelegging van het daartoe strekkende voorstel van de gezamenlijke netbeheerders (zie NTE 2013, nr. 3), heeft de ACM op 29 oktober 2013 een besluit genomen (met kenmerk ACM/DE/2013/205049) tot wijziging van de Netcode Elektriciteit. Van dit besluit heeft de ACM op 3 februari 2014 mededeling gedaan in de Staatscourant (Stcrt. 2014, nr. 2850). Als gevolg van het besluit worden de dag-vooruitmarkten voor elektriciteit in de NWE-regio aan elkaar verbonden door middel van prijskoppeling. Daarmee wordt vooruitgelopen op de inwerkingtreding van de Europese netcode voor capaciteitsallocatie en congestiebeheer voor elektriciteit die op dit moment ter beoordeling voorligt bij de Commissie (zie hiervoor). Deze netcode voorziet in regelgeving met het oog op prijskoppeling voor de dag-vooruitmarkten voor elektriciteit in Europa. Het besluit is op 4 februari 2014 in werking getreden. Voorts is het besluit gepubliceerd op www.acm.nl.
Gas: besluit tot verplaatsing bepalingen gegevensbeheer betreffende aansluitingen op het landelijk gastransportnet (wijziging Aansluitvoorwaarden Gas – LNB en Informatiecode Elektriciteit en Gas)
Nadat de ACM op 29 november 2013 mededeling had gedaan in de Staatscourant van de terinzagelegging van het daartoe strekkende ontwerpbesluit (zie NTE 2013, nr. 5/6), heeft de ACM op 6 februari 2014 een besluit genomen (met kenmerk ACM/DC/2014/200068) tot wijziging van de Aansluitvoorwaarden Gas – LNB en de Informatiecode Elektriciteit en Gas. Van dit besluit heeft de ACM op 18 februari 2014 mededeling gedaan in de Staatscourant (Stcrt. 2014, nr. 4336). Op 19 februari 2014 heeft de ACM die mededeling gerectificeerd in verband met een verschrijving in de titel. Het besluit is niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbesluit. Als gevolg van het besluit wordt een aantal procesbeschrijvingen van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet verplaatst van de Aansluitvoorwaarden Gas – LNB naar de Informatiecode Elektriciteit en Gas. Inhoudelijk worden de procesbeschrijvingen niet aangepast. Het besluit is op 19 februari 2014 in werking getreden. Het besluit is eveneens gepubliceerd op www.acm.nl.
Gas: consultatie over de implementatie van contactuele congestiemanagementprocedures op de BBL-gaspijpleiding
Op 5 februari 2014 is de ACM, samen met de Britse toezichthouder Office of Gas and Electricity Markets (hierna: Ofgem), een openbare consultatie gestart over de implementatie van het besluit van de Commissie van 24 augustus 2012 op grond waarvan procedures voor contractuele congestie zijn opgenomen in de richtsnoeren van bijlage I van Verordening (EG) nr. 715/2009 (zie NTE 2012, nr. 5). Met de consultatie trachten de ACM en Ofgem te vernemen welke congestiemanagementprocedure als uitgangspunt moet worden genomen voor de gaspijpleiding tussen Julianadorp in Nederland en Bacton in Groot-Brittannië: de overboeking en terugkoopregeling of de firm day-ahead use-it-or-lose it. De consultatie is op 24 februari 2014 gesloten. Het consultatiedocument is gepubliceerd op www.acm.nl. Op 4 maart 2014 hebben de ACM en Ofgem hun conclusies gepresenteerd. Daaruit blijkt dat de respondenten een voorkeur hebben voor de overboeking en terugkoopregeling. De conclusies zijn gepubliceerd op www.acm.nl.
Nr. 1 maart 2014
ER2014_01.indb 7
Nederlands Tijdschrift voor Energierecht
39
7-4-2014 16:36:49