WERKLOOSHEID MET BEDRIJFSTOESLAG ( BRUGPENSIOEN) IN 2014 IN DE BOUWSECTOR Tijdens de voorbije weken of maanden werden er zowel voor de arbeiders als de bedienden, tewerkgesteld in de bouwbedrijven, een aantal CAO's met betrekking tot het brugpensioen ( tegenwoordig wordt dit werkloosheid met bedrijfstoeslag genoemd) afgesloten, waardoor: het bestaand stelsel "brugpensioen-bouw" voor de bouwvakarbeiders volgens hetwelk zij vanaf 58 jaar voltijds tot het brugpensioen kunnen toetreden, tot 31 december 2014 verlengd wordt; arbeiders die voorafgaand door een arbeidsgeneesheer arbeidsongeschikt werden verklaard, vanaf 56 jaar voltijds met brugpensioen kunnen gesteld worden tot het einde van 2014; bouwvakarbeiders en bedienden vanaf 56 jaar met 40 jaar loopbaan tot het einde van 2014 voltijds op brugpensioen kunnen gesteld worden. Voor de bouwvakarbeiders wordt de aanvullende vergoeding en de daarop verschuldigde werkgeversbijdragen ten laste genomen van het Fonds voor Bestaanszekerheid als de arbeider voldoet aan de specifieke sectorale getrouwheidsvereisten; de bedienden vanaf 58 jaar voltijds op brugpensioen kunnen gesteld worden. De brugpensioenregeling voor de bedienden loopt momenteel tot 31 december 2014; Elk stelsel kent eigen toetredingsvoorwaarden, die wij hierna schematisch overlopen. De gemeenschappelijke bepalingen verbonden aan het voltijds brugpensioen, worden afzonderlijk behandeld. Op het afwijkend stelsel dat voor werknemers geldt die tewerkgesteld werden in ondernemingen die als "in moeilijkheden" of "in herstructurering" erkend werden, gaan wij in dit artikel niet in. Meer inlichtingen over dit stelsel dat niet veel voorkomt in de bouw, kunt u op het secretariaat bekomen. Brugpensioen is geen recht. Brugpensioen kan slechts worden toegekend nadat de werknemer door de werkgever werd ontslagen. Door het bestaan van de brugpensioenstelsels is de werkgever NIET VERPLICHT een arbeider of bediende te ontslaan en alsdusdanig op brugpensioen te stellen. Hij moet wel de mogelijkheden en de gevolgen ervan overwegen. Het brugpensioen is en blijft een vrije keuze in de relatie tussen de werkgever en de werknemer. Tegen dit principe van de vrije keuze zal er geen systematisch verzet zijn door de werknemers- en werkgeversorganisaties. De CAO voor brugpensioen voor arbeiders in de bouw voorziet wel in een mogelijkheid om ingeval van enige moeilijkheid rond de toegang tot het brugpensioen een verzoeningsvergadering aan te vragen bij het Paritair Comité. Deze aanvraag kan door de meest gerede partij ingediend worden nadat de lokale verzoeningsprocedure werd uitgeput.
1 BOUWVAKARBEIDERS - VOLTIJDS BRUGPENSIOEN VANAF 58 JAAR Wettelijke basis CAO van 17 april 2014 betreffende de toekenning aan sommige bejaarde arbeiders van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid uit het Bouwbedrijf (FBZ Constructiv). Duur van de CAO Van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014. Toetredingsvoorwaarden De arbeider moet: minstens 58 jaar geworden zijn tijdens de looptijd van de CAO én op het ogenblik van beëindiging van de arbeidsovereenkomst (= het einde van de opzeggingstermijn of het ogenblik van verbreking van de arbeidsovereenkomst); ontslagen worden door de werkgever met naleving van de normale opzeggingstermijn of mits betaling van een overeenstemmende opzeggingsvergoeding (zie 5.2.);
Opgemerkt dient te worden dat een ontslag om dringende reden door de werkgever geen aanleiding kan geven tot een opbrugpensioenstelling; een loopbaan van een aantal jaar arbeid in loondienst of ermee gelijkgestelde dagen kunnen bewijzen volgens de regels die opgenomen worden in de tabel onder 5.3.; gedurende minstens 10 jaar van zijn beroepsloopbaan tewerkgesteld geweest zijn in één of meerdere bouwondernemingen; gedurende de laatste 10 jaar 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" of gedurende de laatste 15 jaar 7 legitimatiekaarten "rechthebbende" van het Fonds voor Bestaanszekerheid ontvangen hebben; elke niet toegelaten (beroeps)activiteit stopzetten; aanspraak kunnen maken op werkloosheidsuitkeringen; vervangen worden door een uitkeringsgerechtigde werkloze of iemand die daarmee gelijkgesteld wordt (zie 5.4.).
2 BOUWVAKARBEIDERS - VOLTIJDS BRUGPENSIOEN VOOR ARBEIDSONGESCHIKTEN VANAF 56 JAAR Wettelijke basis CAO van 17 april 2014 betreffende de toekenning aan sommige bejaarde arbeiders van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid uit het Bouwbedrijf (FBZ Constructiv). Duur van de CAO Van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Toetredingsvoorwaarden De arbeider moet: aan zijn werkgever een attest van de arbeidsgeneesheer overmaken dat zijn ongeschiktheid tot verderzetting van zijn beroepsactiviteit bevestigt. Deze attestatie moet vóór iedere andere stap in de procedure gebeuren; tijdens de looptijd van de CAO de minimumleeftijd van 56 jaar bereiken. Deze minimumleeftijd moet ook bereikt zijn op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst; ontslagen worden - niet om een dringende reden - met naleving van de normale opzeggingstermijn of mits betaling van een verbrekingsvergoeding door de werkgever (zie 5.2.); minstens 10 jaar van zijn beroepsloopbaan in één of meerdere bouwbedrijven doorgebracht hebben; een beroepsloopbaan van minstens 33 jaar als loontrekkende werknemer hebben; minstens 5 kaarten "rechthebbende" van het Fonds voor Bestaanszekerheid ontvangen hebben tijdens de laatste 10 jaar vóór het einde van de arbeidsovereenkomst of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar. "Legitimatiekaarten door gelijkstelling" worden niet in aanmerking genomen; aanspraak kunnen maken op werkloosheidsuitkeringen: deze voorwaarde impliceert onder meer dat de arbeider niet in een staat van arbeidsongeschiktheid volgens de wetgeving inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering (= meer dan 66% arbeidsongeschikt) mag verkeren of moet afzien van het verder genot van ziekte-uitkeringen; elke niet toegelaten (beroeps)activiteit stopzetten; vervangen worden door een uitkeringsgerechtigde werkloze of iemand die daarmee gelijkgesteld wordt (zie 5.4.). Dit brugpensioenstelsel is vooral bedoeld voor arbeiders die nog in de onderneming actief zijn en door de arbeidsgeneesheer ongeschikt verklaard worden om hun beroepsactiviteit nog verder te zetten, m.a.w. voor arbeiders die het lichamelijk zeer moeilijk hebben om hun beroep verder uit te oefenen.
Arbeiders die reeds lang ziek zijn maar nog verbonden zijn aan de onderneming, komen evenals arbeiders waarvan de arbeidsovereenkomst als gevolg van een definitieve arbeidsongeschiktheid voor het overeengekomen werk ophoudt te bestaan, voor dit stelsel niet in aanmerking. Mogelijk komen zij vanaf hun 58ste in aanmerking voor het stelsel van de begeleidende maatregelen, waardoor zij maandelijks een bepaalde aanvullende vergoeding van het FBZ kunnen ontvangen. Het stelsel van begeleidende maatregelen dat specifiek voor de arbeiders uit de bouw is, bespreken wij achteraan dit artikel.
3 BOUWVAKARBEIDERS EN BEDIENDEN (ANPCB NR. 218) - BRUGPENSIOEN VANAF 56 JAAR MET 40 JAAR LOOPBAAN Wettelijke basis CAO’s nrs. 92 en 96 van de Nationale Arbeidsraad tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers, die worden ontslagen CAO van 17 april 2014 betreffende de toekenning aan sommige bejaarde arbeiders van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid. Duur van de CAO’s nrs. 92/96: Oorspronkelijk van 1 januari 2008 tot 31 december 2010. De wet van 21 april 2011 ( art.47) verlengde deze CAO tot 31/12/2012; art. 72 van de wet van 29 maart 2012 verlengt deze regeling tot 31/12/2015. Duur van de sectorale CAO: Van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. De CAO’s nrs. 92 en 96 voorzien een toegang tot het brugpensioen voor ontslagen werknemers met een loopbaan van 40 jaar en dit vanaf het bereiken van hun 56ste verjaardag. De sectorale CAO die op 17 april 2014 in de bouwsector (PC nr. 124) werd afgesloten, solidariseert de brugpensioenregeling voor arbeiders vanaf 56 jaar met 40 jaar beroepsloopbaan. Dit betekent dat voor de arbeiders die vanaf 56 jaar met een loopbaan van minstens 40 jaar door hun werkgever uit het bouwbedrijf op brugpensioen worden geplaatst, het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf (FBZ) de aanvullende vergoeding en de daarop verschuldigde werkgeversbijdragen ten laste neemt. De arbeider moet wel voldoen aan de specifieke sectorale getrouwheidsvereisten. Samengevat zien de toetredingsvoorwaarden voor de CAO’s nrs. 92 en 96 en voor de sectorale CAO – Bouw er als volgt uit: De werknemer moet: minstens 56 jaar geworden zijn in 2014 én op het ogenblik van beëindiging van de arbeidsovereenkomst (= het einde van de opzeggingstermijn of het ogenblik van verbreking van de arbeidsovereenkomst); ontslagen worden door de werkgever met naleving van de normale opzeggingstermijn of mits betaling van een overeenstemmende opzeggingsvergoeding; Opgemerkt dient te worden dat een ontslag om dringende reden door de werkgever geen aanleiding kan geven tot een opbrugpensioenstelling; een loopbaan van 40 jaar arbeid in loondienst of ermee gelijkgestelde dagen kunnen bewijzen; enkel voor de sectorale CAO voor de bouwvakarbeiders: gedurende minstens 10 jaar tewerkgesteld geweest zijn in één of meerdere bouwondernemingen; gedurende de laatste 10 jaar 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" of gedurende de laatste 15 jaar 7 legitimatiekaarten "rechthebbende" van het FBZ ontvangen hebben; elke niet toegelaten (beroeps)activiteit stopzetten; aanspraak kunnen maken op werkloosheidsuitkeringen; vervangen worden door een uitkeringsgerechtigde werkloze of iemand die daarmee gelijkgesteld wordt (zie 5.4.).
De gelijkgestelde dagen waarmee in het kader van deze specifieke brugpensioenregeling rekening mag worden gehouden om de beroepsloopbaan te vervolledigen zijn voor maximum drie kalenderjaren: dagen volledige werkloosheid; dagen loopbaanonderbreking (conform de herstelwet van 22/01/1985) waarbij een onderbrekingsuitkering werd genoten; de niet door werkloosheids- of onderbrekingsuitkeringen gedekte periodes tijdens welke de werknemer zijn loontrekkende activiteiten heeft onderbroken voor de opvoeding van een kind jonger dan 6 jaar; arbeidsprestaties geleverd in het kader van: een leercontract (middenstand of industrieel); een overeenkomst voor socioprofessionele inschakeling; een beroepsinlevingsovereenkomst; een leerstelsel waarin is voorzien in de sectoren van de industrie, de diamanthandel en de visvangst; de periode van actieve dienst als dienstplichtige. Om na te zien of een kandidaat-bruggepensioneerde aan de algemene anciënniteitsvoorwaarden voldoet, kan deze via zijn uitbetalingsinstelling een aanvraag indienen voor de berekening van zijn beroepsverleden (formulier C17-beroepsverleden).
4 BEDIENDEN (ANPCB NR. 218) - VOLTIJDS BRUGPENSIOEN VANAF 58 JAAR Wettelijke basis In het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor Bedienden, onder wiens bevoegdheid de bedienden uit de bouwsector ressorteren, wordt het brugpensioen vanaf 58 jaar tot 31 december 2014 geregeld door de CAO van 12 december 2013. Deze CAO bepaalt wel uitdrukkelijk dat de bepalingen ervan van toepassing zijn tenzij een hogere imperatieve rechtsnorm andere voorwaarden, termijnen of modaliteiten bepaalt. De regeling kan bijgevolg afhankelijk zijn van mogelijke wijzigingen die de wetgever eventueel zou vastleggen. Deze CAO werd geregistreerd bij de FOD Werk onder het nummer 119427/CO/218. Duur van de CAO Van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Toetredingsvoorwaarden Om tot het brugpensioen toe te kunnen treden, moet de bediende: de leeftijd van 58 jaar bereikt hebben (vóór 31 december 2014); minimum 2 jaar anciënniteit hebben in de onderneming op het ogenblik van ontslag; ontslagen zijn door de werkgever met naleving van de normale opzeggingstermijn of mits betaling van een overeenstemmende opzeggingsvergoeding. Een ontslag om dringende reden door de werkgever kan nooit aanleiding geven tot een opbrugpensioenstelling; verbonden geweest zijn met een contract voor onbepaalde duur met de laatste werkgever; een loopbaan van minstens 38 jaar loondienst of ermee gelijkgestelde dagen hebben volgens de regels die opgenomen worden in de tabel onder 5.3.; elke niet toegelaten (beroeps)activiteit stopzetten; aanspraak kunnen maken op werkloosheidsuitkeringen; vervangen worden door een uitkeringsgerechtigde werkloze of iemand die daarmee gelijkgesteld wordt (zie 5.4.).
5 VOLTIJDS BRUGPENSIOEN – GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN 5.1
OVERLEG TUSSEN DE WERKGEVER EN DE WERKNEMER
Vooraleer een beslissing tot ontslag te nemen, moet de werkgever de betrokken arbeider of bediende uitnodigen voor een onderhoud. Dit onderhoud moet tijdens de werkuren op de zetel van de onderneming plaatsvinden. Bedoeling hiervan is dat de werknemer de gelegenheid krijgt om zijn bezwaren tegen het door de werkgever voorgenomen ontslag te uiten. Het ontslag kan ten vroegste de 2de werkdag na dit onderhoud gegeven worden. Naast dit individueel overleg voorziet de CAO nr. 17 (Nationale Arbeidsraad) ook in een collectieve overlegprocedure met de leden van de syndicale afvaardiging of bij ontstentenis ervan met de werknemers van de onderneming. Met dit collectief overleg wenst men de algemene criteria vast te leggen voor de afdanking. Een werkgever die het collectief of individueel overleg niet laat plaatsvinden, kan hiervoor strafrechtelijk of met een administratieve geldboete gesanctioneerd worden omwille van overtreding van een algemeen verbindend verklaarde CAO. Afgezien hiervan heeft de afwezigheid van het overleg geen nadelige gevolgen voor de toekenning van het brugpensioen.
5.2
ONTSLAGEN WORDEN DOOR DE WERKGEVER MITS NALEVING VAN DE NORMALE OPZEGGINGSTERMIJN OF DOOR VERBREKING
De arbeidsovereenkomst moet in principe een einde nemen tijdens de geldigheidsduur van de CAObrugpensioen. De opzeggingstermijn of de door de verbrekingsvergoeding gedekte periode mag evenwel aflopen buiten de geldigheidsduur van de toepasselijke CAO, op voorwaarde dat betrokkene de brugpensioenleeftijd bereikt heeft tijdens de geldigheidsduur van de CAO. 5.2.1
De opzeggingstermijn die de werkgever in het kader van het brugpensioen moet naleven, is de normale in de bouw geldende termijn. Voor de bouwvakarbeiders bedraagt deze termijn in 2014 : ANCIËNNITEIT
Arbeiders Bouw Opzegtermijnen vanaf 01/01/2014
van 0 tot 3 maanden
2 weken
van 3 tot 6 maanden
4 weken
van 6 maanden tot 5 jaar
5 weken
van 5 tot 10 jaar
6 weken
van 10 tot 15 jaar
8 weken
van 15 tot 20 jaar
12 weken
meer dan 20 jaar
16 weken
De opzeggingstermijn gaat in de maandag die volgt op de week waarin de opzegging uitwerking heeft.
Sinds 1 januari 2014 worden de opzegtermijnen van de bedienden berekend door enerzijds de opgebouwde historische rechten tot 31 december 2013 te berekenen, anderzijds door de termijnen opgenomen in een algemene tabel, geldig sinds 1 januari 2014, in rekening te brengen. Beide termijnen moeten met elkaar samengeteld worden.
Stap 1: Bepalen van historische rechten tot 31/12/2013. Bij de berekening van het historisch recht tot 31 december 2013 is het van essentieel belang om eerst te bepalen of de bediende meer of minder dan € 32.254,- bruto/jaar verdiende in 2013. Er dient hierbij niet enkel met de brutowedde, maar ook met alle voordelen krachtens overeenkomst rekening gehouden te worden (bv. werkgeversbijdrage, groepsverzekering, maaltijdcheques, hospitalisatieverzekering, bedrijfswagen, GSM, …).
Bruto Jaarloon 2013 € 32.254 Hoger dan € 32.254
Opzeg WG 3 maanden per begonnen periode van 5 jaar anciënniteit
1 maand per begonnen jaar anciënniteit met een minimum van 3 maanden
Stap 2: Samenvoeging met nieuwe opzeggingstermijnen vanaf 01/01/2014. Anciënniteit Minder dan 3 maanden 3 tot minder dan 6 maanden 6 tot minder dan 9 maanden 9 tot minder dan 12 maanden 12 tot 15 maanden 15 tot 18 maanden 18 tot 21 maanden 21 tot 24 maanden 2 jaar tot minder dan 3 jaar 3 jaar tot minder dan 4 jaar 4 jaar tot minder dan 5 jaar 5 jaar tot 20 jaar van 20 jaar tot 21 jaar vanaf 21 jaar
Duur van de opzeggingstermijn (nieuw artikel 37/2, § 1) 2 weken 4 weken 6 weken 7 weken 8 weken 9 weken 10 weken 11 weken 12 weken 13 weken 15 weken 15 weken + 3 weken per jaar anciënniteit na 5 jaar + 2 weken + 1 week per jaar anciënniteit
Zoals voor ieder ontslag dat door de werkgever wordt gegeven, waarbij een opzeggingstermijn door de werknemer gepresteerd moet worden, moet het ontslag met een ter post aangetekend schrijven (dat uitwerking heeft de derde werkdag na datum van verzending) of een deurwaardersexploot heeft uitwerking vanaf het ogenblik dat de deurwaarder het betekent - worden betekend. De opzeggingstermijn gaat in de maandag volgend op de week waarin de opzeggingstermijn ter kennis werd gegeven.
5.2.2
5.3
De arbeidsovereenkomst met de bruggepensioneerde mag ook verbroken worden: in dit geval moet een schadevergoeding gelijk aan het loon van de na te leven opzeggingstermijn betaald worden. ANCIËNNITEIT
Afhankelijk van het brugpensioenstelsel waarvoor de werknemer in aanmerking komt, moet hij/zij een aantal jaren arbeid in loondienst of ermee gelijkgestelde dagen bewijzen. Het vereist aantal loopbaanjaren is terug te vinden in de volgende tabel:
Situatie vanaf 01/01/2014 Leeftijd
Minimum aantal jaren beroepsverleden Mannen
Vrouwen
60 jaar
35 jaar (40 jaar vanaf 2015)
28 jaar (31 jaar vanaf 2015)
58 jaar
38 jaar (40 jaar vanaf 2015)
35 jaar (38 jaar vanaf 2014)
56 jaar (regeling ongeschikte arbeiders)
33 jaar
33 jaar
56 jaar
40 jaar*
40 jaar*
* Volgens de voorwaarden geregeld bij CAO’s nrs. 92 en 96 afgesloten in de Nationale Arbeidsraad (zie punt 3) De anciënniteit moet verworven zijn op het ogenblik dat de opzeggingstermijn of de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding ingaat.
5.4
VERVANGINGSPLICHT
5.4.1 Principe Elke bruggepensioneerde werknemer (behalve indien hij ouder is dan 60 jaar - zie 5.4.5.) moet vervangen worden door een uitkeringsgerechtigde werkloze waarvan de arbeidscyclus gemiddeld tenminste evenveel arbeidsuren omvat als de arbeidsregeling van de bruggepensioneerde die hij vervangt. De bruggepensioneerde mag eveneens worden vervangen door 2 volledig uitkeringsgerechtigde werklozen die samen een gelijk aantal arbeidsuren presteren als de arbeidsregeling van de bruggepensioneerde. De CAO voor de bouwvakarbeiders bevat een aanbeveling om een jongere van minder dan 26 jaar als vervanger aan te werven. 5.4.2 Gelijkstelling met uitkeringsgerechtigde werklozen Een aantal categorieën personen worden met volledig uitkeringsgerechtigde werklozen gelijkgesteld: de jonge werknemers die hun studies beëindigd hebben en zich nog in de wachttijd bevinden; de deeltijdse werknemers met behoud van rechten die genieten van een inkomensgarantieuitkering; de volledig werkloos geworden vrijwillig deeltijdse werknemers; de ingeschreven werkzoekenden die sedert ten minste 6 maanden ononderbroken het leefloon genieten; de ingeschreven werkzoekenden die zich opnieuw beschikbaar stellen voor de arbeidsmarkt na een onderbreking van hun beroepsloopbaan om familiale redenen; de minder-valide werknemers die zijn tewerkgesteld in een beschutte werkplaats; werkzoekenden waarvan het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid werd geschorst en die gedurende minstens 24 maanden zonder onderbreking geen werkloosheidsuitkeringen meer genoten hebben. De volledig uitkeringsgerechtigde werkloze of de gelijkgestelde mag in de betrokken onderneming niet in dienst zijn geweest in de loop van de 6 maanden die zijn indienstneming voorafgaan. Op deze regel wordt een uitzondering gemaakt voor de: vervanger (brugpensioen, tijdskrediet, vervangingsovereenkomst); jonge werknemers aangeworven met een startbaanovereenkomst; leerling middenstandsopleiding of industrieel leerlingwezen; stagiair in beroepsopleiding in een onderneming; stagiairs die tewerkgesteld worden met een overeenkomst voor alternerend werken en leren;
de deeltijdse werknemers met behoud van rechten die genieten van een inkomensgarantieuitkering; de werknemer die in de onderneming werd tewerkgesteld met een overeenkomst voor een bepaalde tijd, voor zover deze werknemer maximaal 1 jaar in dienst van de onderneming is. Opmerking: Deze personen komen als vervanger in aanmerking zonder vooraf werkloosheidsuitkeringen te hebben aangevraagd, voorzover zij tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Ze moeten vooraf door de R.V.A. laten vaststellen dat ze op de dag van hun aanwerving voldeden aan de toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden om als voltijdse werknemers aanspraak te kunnen maken op werkloosheidsuitkeringen. uitzendkracht De werkgever moet kunnen aantonen dat de bruggepensioneerde werknemer vervangen wordt. Daarom moet een “C63-brugpensioen formulier” ingevuld worden. Het RVA-werkloosheidsbureau, bevoegd voor de hoofdverblijfplaats van de vervanger, zal hierop attesteren of een werknemer al of niet in aanmerking komt als vervanger. 5.4.3 Vervangingsperiode aanwerving vervanger De indienstneming van de vervanger moet gebeuren in de periode die loopt van de eerste dag van de de 4 maand die voorafgaat aan de maand waarin het brugpensioen een aanvang neemt tot de de eerste dag van de 3 maand die volgt op de maand waarin het brugpensioen een aanvang neemt. duur van de vervanging De werkgever moet de vervanger gedurende de eerste 36 maanden volgend op zijn indiensttreding in dienst houden of hem vervangen door een uitkeringsgerechtigde werkloze of ermee gelijkgestelde. De werkgever beschikt voor de vervanging van de vervanger over een termijn van 30 kalenderdagen. Binnen deze termijn moet de werkgever het gewestelijk werkloosheidsbureau van de RVA op de hoogte brengen van de identiteit van de vervanger. 5.4.4 Vrijstelling van de vervangingsplicht In volgende gevallen kan een vrijstelling verleend worden van de vervangingsplicht (die niet geldt voor de werknemers die na hun 60ste verjaardag tot het brugpensioen toetreden; zie 5.4.5) Het ontbreken van een vervanger op de arbeidsmarkt De gewestelijke werkloosheidsdirecteur van de R.V.A. kan een vrijstelling van de vervangingsplicht toestaan indien de werkgever aan de hand van een VDAB-attest op een objectieve manier aantoont dat er in de categorie van de uitkeringsgerechtigde werklozen (of gelijkgestelden) geen enkele vervanger voorhanden is. Het betreft niet alleen het ontbreken van een vervanger voor de vrijgekomen functie van de bruggepensioneerde maar eveneens het ontbreken van een vervanger voor een functie die onrechtstreeks door het brugpensioen is vrijgekomen; bv. indien de vrijgekomen plaats door interne promotie wordt opgevuld, geldt de vervangingsplicht voor de plaats die ingevolge de promotie is vrijgekomen. Het Ministerieel Besluit van 10 oktober 1991 (B.S. 24.10.1991) bepaalt de procedure die moet gevolgd worden door de onderneming die van deze vrijstellingsvoorwaarde wenst gebruik te maken. Procedure De werkgever richt een aanvraag tot vrijstelling aan de gewestelijke werkloosheidsdirecteur van de R.V.A. in wiens ambtsgebied de onderneming gelegen is (in Antwerpen gevestigd in de Lentestraat 23;in Mechelen: Stationsstraat 102/108; in Boom: Kapelstraat 1). Deze aanvraag moet per aangetekende brief gebeuren in de periode van 6 maanden vóór de eerste dag van de 4de maand voorafgaand aan die waarin het brugpensioen van de vervangen werknemer een aanvang neemt (theoretische datum), tot 8 kalenderdagen na het werkelijke einde
van de opzegtermijn of tot 8 kalenderdagen na de laatste dag gedekt door de verbrekingsvergoeding. Om ontvankelijk te zijn moet de aanvraag volgende gegevens vermelden: de naam van de werkgever, het adres van de werkgever en zijn inschrijvingsnummer bij de R.S.Z.; de naam, voornaam, rijksregisternummer en verblijfplaats van de werknemer die op brugpensioen gesteld wordt; de functie van deze werknemer. Indien de op te vullen functie niet dezelfde is als die van de op brugpensioen gestelde werknemer, moet de werkgever bij de aanvraag deze functie die ten gevolge van het ontslag van de bruggepensioneerde is vrijgekomen in de onderneming, omschrijven. Deze aanvraag moet vergezeld zijn van een attest uitgaande van de V.D.A.B. die bevoegd is voor de plaats van tewerkstelling van de gewenste vervanger (in Antwerpen: Somersstraat 22; in Mechelen: Hendrik Consciencestraat 5). Uit dit attest moet blijken dat er in de categorie van uitkeringsgerechtigde werklozen of ermee gelijkgestelde personen geen enkele vervanger voorhanden is voor de functie van de bruggepensioneerde of voor de door dit ontslag in de onderneming vrijgekomen functie. Dit attest mag ten vroegste twee maanden vóór het begin van de aanvraagperiode afgeleverd zijn. Wij vestigen uw aandacht erop dat de diensten van de V.D.A.B. dit attest enkel afleveren aan de ondernemingen die tijdig de vacature meldden en bewijzen inspanningen te doen om een vervanger aan te werven. Binnen de maand na ontvangst van de aangetekende brief deelt de gewestelijke werkloosheidsdirecteur, eveneens bij aangetekend schrijven, zijn beslissing mee aan de werkgever die om vrijstelling verzocht. Bij gebrek aan beslissing binnen deze termijn, wordt de vrijstelling geacht toegekend te zijn. Bij de beoordeling van de aanvraag houdt de directeur rekening met de gewenste functie van de vervanger, de toestand op de arbeidsmarkt in zijn ambtsgebied en de aangrenzende ambtsgebieden. Voor de toepassing van dit besluit wordt een aangetekende brief geacht ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte ervan ter post. De vermindering van het personeelsbestand De Minister van Werk kan (na advies van de evaluatiecommissie) een individuele afwijking toestaan wanneer de werkgever bewijst dat de onderneming een structurele vermindering van het personeelsbestand doormaakt en dat het verlenen van een vervangingsvrijstelling het ontslag van nietbruggepensioneerden vermijdt. Om deze vrijstelling te bekomen, moet een aanvraag tot de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg gericht worden. Die moet per aangetekende brief gebeuren en ten laatste in de maand die volgt op de na te leven vervangingsperiode bij de Federale Overheidsdienst toekomen. Wanneer een brugpensioen bijvoorbeeld op 15 oktober ingaat, kan de werkgever tot 1 januari geldig vervangen en kan de aanvraag tot niet-vervanging geldig tot 1 februari bij de FOD ingediend worden. Voor meer informatie hierover kunt u ons steeds contacteren.
5.4.5 Uitzondering op de vervangingsplicht De vervangingsplicht is niet van toepassing indien de bruggepensioneerde de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft op het ogenblik dat hij tot het brugpensioen toetreedt.
Vanaf 2015 wordt de leeftijdsgrens voor niet-vervanging op 62 jaar gebracht.
5.4.6 Sancties Ingeval van niet-vervanging kan de werkgever volgende sancties oplopen: Administratieve of strafrechtelijke geldboete Een geldboete overeenkomstig de bepalingen van het sociaal strafwetboek van het sanctieniveau 2: - administratie geldboete van € 25 tot € 250 (x 6) of - strafrechtelijke geldboete van € 50 tot € 500 (x 6) Deze boete wordt vermenigvuldigd met het aantal niet vervangen werknemers Forfaitaire compensatoire vergoeding Naast de administratieve of strafrechtelijke geldboete riskeert de in gebreke blijvende werkgever een forfaitaire compensatoire boete van de gewestelijke werkloosheidsdirecteur van de R.V.A. opgelegd te krijgen van € 14,91 per dag (bedrag geldig sinds 1 januari 2013 - vatbaar voor indexatie). Deze vergoeding is tijdens de periode waarin de bruggepensioneerde niet geldig vervangen werd (= maximum 36 kalendermaanden) verschuldigd. Dit kan tot een bedrag van € 14,91 x 26 (26 dagen per maand) x 36 maanden = € 13.955,76 leiden. Ingeval van manifeste onwil van de werkgever tot vervanging kan de gewestelijke werkloosheidsdirecteur eisen dat de compensatoire vergoeding tijdens de volledige duur van het brugpensioen toegepast wordt, d.w.z. vanaf de aanvang van het brugpensioen tot en met het einde van de maand waarin de pensioengerechtigde leeftijd zal bereikt worden.
5.5
VERGOEDING VOOR DE BRUGGEPENSIONEERDE 1
De bruggepensioneerde moet tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zijn/haar statuut behouden. Tot deze leeftijd ontvangt de bruggepensioneerde werknemer: een werkloosheidsuitkering ten laste van de R.V.A.; een aanvullende vergoeding die voor de bouwvakarbeiders door het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de Werklieden uit het Bouwbedrijf gedragen wordt. Voor de bedienden moet de werkgever deze vergoeding betalen, die hij in bepaalde gevallen (gedeeltelijk) kan recupereren van het Sociaal Fonds van het ANPCB.
5.5.1 De werkloosheidsuitkering De werkloosheidsuitkering waarop een bruggepensioneerde maandelijks aanspraak kan maken bedraagt 60% van het laatst verdiende brutoloon. Dit percentage van 60% wordt niet verminderd in de tijd of afhankelijk gesteld van de gezinssamenstelling van de betrokkene of zijn al dan niet vervanging. Wel wordt het laatst verdiende brutoloon momenteel tot € 2.080 per maand begrensd zodat de werkloosheidsvergoeding waarop de bruggepensioneerde maximaal aanspraak kan maken, € 1.248,00 bedraagt. 5.5.2
De aanvullende vergoeding
5.5.2.1 Bouwvakarbeiders De aanvullende vergoeding voor de bouwvakarbeiders bestaat uit een forfaitair bedrag dat afhankelijk van de beroepsbekwaamheid van de betrokkene wordt vastgesteld en door het Fonds voor Bestaans zekerheid (FBZ) wordt betaald.
1
De pensioengerechtigde leeftijd bedraagt sinds 1 januari 2009 65 jaar voor zowel mannen als vrouwen.
De maandelijkse bedragen van de aanvullende vergoeding zijn de volgende: Categorie
Bedrag
Categorie
Bedrag
Cat I
161,24
Cat III
225,61
Cat IA
168,99
Cat IV
254,52
Cat II
191,25
Ploegbaas B (minstens 10 jaar)
311,92
Cat IIA
200,49
Meestergast (minstens 10 jaar)
365,32
Voor de arbeiders die tot de categorie “werknemers die samenwonen met een echtgenoot of echtgenote die niet over een beroepsinkomen beschikt” behoren, worden de maandbedragen met € 85,50 verhoogd. De aanvullende vergoeding die in december uitgekeerd wordt, wordt nog verhoogd met: € 122,50 voor de arbeiders die behoren tot de categorie “werknemers met gezinslast”; € 61,25 voor de andere arbeiders. De verplichtingen inzake het verrichten van inhoudingen van 6,5% op de werkloosheidsvergoeding en de aanvullende vergoeding samen (zie 5.5.2.2.) en het betalen van een bijzondere werkgeversbijdrage (zie 5.6.) worden voor de bouwvakarbeiders door het FBZ vervuld.
5.5.2.2 Bedienden Maandelijks dient de werkgever een aanvullende vergoeding aan de bruggepensioneerde te betalen die gelijk is aan de helft van het verschil tussen de begrensde netto-referentiebezoldiging en de werkloosheidsvergoeding. In bepaalde gevallen wordt deze door het Sociaal Fonds van het ANPCB gedurende een beperkte periode terugbetaald (zie c). a) Netto-referentiebezoldiging Voor de berekening van het netto-referteloon wordt het brutoloon van de werknemer van de maand die tussen partijen als refertemaand werd weerhouden (meestal is dat de laatste maand dat de werknemer heeft gewerkt) als basis genomen. Daarvan worden de R.S.Z.-werknemersbijdragen (13,07 % van het brutoloon) en de bedrijfsvoorheffing afgetrokken. In het referteloon zijn alle aan de R.S.Z. onderworpen voordelen begrepen. Het referteloon wordt begrensd tot € 3.780,69 (bedrag geldig sinds 1 januari 2013 – vatbaar voor indexatie).
b) Voorbeeld a) Brutowedde van de referentiemaand
€ 4.000,00
Begrenzing
€ 3.780,69
RSZ-werknemersbijdrage
- € 494,14
(13,07% van € 3.780,69)
------------------€ 3.286,55 - € 798,12
Bedrijfsvoorheffing (Schaal I – geen kinderlast – echtgeno(o)te heeft geen beroepsinkomen)
b)
Nettoloon
€ 2.488,43
(Afgerond tot een hogere euro)
€ 2.489,00
Werkloosheidsvergoeding
€ 1.248,00
(60% van het begrensd brutoloon)
c)
Aanvullende vergoeding € 620,50
(€ 2.489,00 - € 1.248,00) : 2
De aanvullende vergoeding wordt geïndexeerd (verhoging met 2%) telkens de werkloosheidsuitkeringen worden aangepast aan het indexcijfer. Bovendien wordt op het bedrag van de aanvullende vergoeding elk jaar, op 1 januari, een herwaarderingscoëfficiënt toegepast. De werkgever dient op de aanvullende vergoeding een inhouding van 6,5% van het totaal bedrag van de aanvullende vergoeding en de werkloosheidsuitkering te verrichten. Deze werknemersinhoudingen worden elk kwartaal via de DMFA-aangifte aan de RSZ aangegeven en betaald. Toegepast op ons voorbeeld leiden deze inhoudingen tot het volgende resultaat: *
Werkloosheidsvergoeding + aanvullende vergoeding € 1.248,00 + € 620,50 =
*
€ 1.868,50
Inhouding van 6,5%, door de werkgever te verrichten € 1.868,50 x 6,5% =
€ 121,45
De bruggepensioneerde bediende ontvangt bijgevolg volgende sommen: *
Van de RVA € 1.248,00
*
Van de werkgever € 620,50 - € 121,45 =
€
Totaal:
€ 1.747,05
499,05
De werknemersinhouding van 6,5% mag nooit tot gevolg hebben dat het brugpensioen minder bedraagt dan € 1.637,06 voor een werknemer met gezinslast of € 1.359,10 voor een werknemer zonder gezinslast.
c) Tussenkomst van het Sociaal Fonds van het ANPCB Voor de bruggepensioneerden waarvoor de opzegging ingegaan is sinds 1 januari 2014 en gegeven werd in het kader van een vertrek op brugpensioen vanaf 59 jaar, wordt er nog in een terugbetaling van de aanvullende vergoeding door het Sociaal Fonds voorzien. De terugbetaling gebeurt tot de bruggepensioneerde de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt (= maximum 1 jaar). Om de terugbetaling van de aanvullende vergoeding te verkrijgen, dient de werkgever een aanvraag te richten tot het Sociaal Fonds van het ANPCB, Stuiversstraat 8 te 1000 Brussel 1 (tel.: 02/512.93.36). Via de website www.sfonds218.be kan er een aanvraagformulier tot terugbetaling opgevraagd worden.
5.5.2.3
Doorbetaling bij werkhervatting
De bruggepensioneerde werknemer die het werk als loontrekkende of als zelfstandige in hoofdberoep hervat, behoudt de aanvullende vergoeding. De bruggepensioneerde blijft dus tijdens zijn tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst of tijdens de uitoefening van een zelfstandige activiteit in hoofdberoep, recht hebben op de aanvullende vergoeding die bij collectieve arbeidsovereenkomst is bepaald. De bruggepensioneerde werknemer mag evenwel het werk niet hervatten op grond van een arbeidsovereenkomst bij de werkgever die hem heeft ontslagen, noch bij een werkgever die behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hem heeft ontslagen. Hij mag evenmin een zelfstandige activiteit in hoofdberoep uitoefenen voor rekening van de werkgever die hem heeft ontslagen, noch voor rekening van een werkgever die behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hem heeft ontslagen.
5.6
HOOFDELIJKE BIJDRAGE
Voor elk brugpensioen dat toegekend wordt, zijn bijzondere werkgeversbijdragen verschuldigd. Zij moeten betaald worden tot op het ogenblik dat de bruggepensioneerde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt. Voor de arbeiders die tot het brugpensioen toetreden op basis van de sectorale CAO, worden de bijdragen betaald door het Fonds voor Bestaanszekerheid. Voor de bruggepensioneerde bediende moet de werkgever zelf de bijdragen betalen. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen brugpensioenen die al liepen vóór 1 april 2010, na 1 april 2010 begonnen of vanaf 1 april 2012 inging. Wij geven hierna de percentages en de minimumbedragen weer geldig voor brugpensioenen die ten vroegste ingingen op 1 april 2012 en waarvan de opzeg of verbreking betekend werd na 28 november 2011. Nieuwe brugpensioenen (vanaf 1 april 2012) Leeftijd
Percentage
Minimum
Op het ogenblik van het ingaan van het brugpensioen
toegepast op het brutomaandbedrag van de aanvullende vergoeding
Minder dan 52
100 %
€ 50
52 t.e.m. 54
95 %
€ 50
55 t.e.m. 57
50 %
€ 50
58 t.e.m. 59
50 %
€ 50
60 en meer
25 %
€ 37,60
Deze percentages worden vastgepind bij het ingaan van het brugpensioen en blijven dus tot de pensioengerechtigde leeftijd onveranderlijk.
5.7
PROCEDURE
De arbeider moet zijn brugpensioen zelf (eventueel via zijn werkgever) aan het Fonds voor Bestaanszekerheid aanvragen. Dit kan rechtstreeks of via de vakorganisatie gebeuren. De bedienden kunnen hun brugpensioen ook aanvragen via hun vakorganisatie. De werkgever moet de werknemer op de laatste werkdag in het bezit stellen van het formulier "C4brugpensioen". Belangrijk hierbij is dat op dit formulier duidelijk vermeld wordt: dat de opzeggingstermijn betekend en gepresteerd werd (met vermelding van de periode) of dat, in voorkomend geval, de opzeggingsvergoeding werd betaald; op basis van welke CAO de opbrugpensioenstelling gebeurt; op welke datum en onder welk nummer de CAO-brugpensioen bij de Dienst van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de FOD Werk werd geregistreerd.
5.8
VERBOD TOT UITOEFENING VAN EEN BEROEPSACTIVITEIT
Bruggepensioneerde werknemers mogen geen enkele beroepsactiviteit verrichten. Deze bepaling moet samen met het voor de ondernemingen die tot het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf behoren, geldende verbod gelezen worden om geen bruggepensioneerde bouwvakarbeiders tewerk te stellen.
6 BEGELEIDENDE MAATREGELEN VOOR DE BOUWVAKARBEIDERS 6.1
WETTELIJKE BASIS
CAO van 17 april 2014 tot vaststelling van de begeleidende maatregelen ten voordele van de arbeiders en arbeidsters van het bouwbedrijf.
6.2
PRINCIPE
De begeleidende maatregelen bestaan hierin dat aan de arbeiders die inactief zijn een aanvullende sociale uitkering wordt toegekend vanaf de leeftijd van 58 jaar. Deze vergoeding wordt door het Fonds voor Bestaanszekerheid betaald tot de laatste dag van de maand waarin de arbeider 60 wordt.
6.3
TOEKENNINGSVOORWAARDEN de arbeider moet tenminste 15 jaar van zijn beroepsloopbaan hebben doorgebracht in de bouwnijverheid; hij moet regelmatig gewerkt hebben tijdens de laatste jaren in de bouwsector (5 of 7 legitimatiekaarten “rechthebbende”, respectievelijk in de 10 of 15 jaar vóór de op inactiviteitsstelling); hij moet begunstigde zijn van een uitkering die wordt toegekend in geval van volledige inactiviteit, meer bepaald: een werkloosheidsuitkering. Indien de werkloosheid een aanvang nam vóór de leeftijd van 52 jaar, moet hij over ten minste 25 legitimatiekaarten “rechthebbende” beschikken; een uitkering krachtens de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, de arbeidsongevallenverzekering of het regime van de beroepsziekten. Indien de inactiviteit een aanvang nam vóór de leeftijd van 52 jaar, moet hij over ten minste 20 legitimatiekaarten “rechthebbende” beschikken; hij moet als laatste werkgever een onderneming hebben gehad die onder het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf ressorteert.
6.4
BRUTO MAANDBEDRAGEN VAN DE VERGOEDING
De begunstigde heeft minder dan 20 legitimatiekaarten “rechthebbende”: € 109,07 als het gaat om een arbeider categorie I of categorie IA; € 130,37 als het gaat om een arbeider categorie II of IIA; € 151,64 als het gaat om een arbeider categorie III; € 172,93 als het gaat om een arbeider van minstens categorie IV. De begunstigde heeft ten minste 20 legitimatiekaarten “rechthebbende”: € 127,27 als het gaat om een arbeider categorie I of categorie IA; € 151,88 als het gaat om een arbeider categorie II of IIA; € 179,90 als het gaat om een arbeider categorie III; € 203,87 als het gaat om een arbeider van minstens categorie IV. Wanneer de hoofdvergoeding een werkloosheidsuitkering is en indien de betrokkene aanspraak kan maken op de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen, wordt het bedrag van de aanvullende sociale uitkering verminderd met deze anciënniteitstoeslag. Deze vermindering mag niet tot gevolg hebben dat de aanvullende sociale uitkering lager is dan € 49,58 per maand, op voorwaarde echter dat de totale vergoeding niet meer bedraagt dan de totale vergoeding brugpensioen.
Tekst geschreven door Mario Robberechts, directeur van het sociaal secretariaat Dienstbetoon (
[email protected]).