Werkgelegenheid in de periode 1969-2006: crisis begin jaren ’80 vormde keerpunt
Hans Langenberg en Bart Nauta In 2006 was het aantal werkzame personen anderhalf keer zo groot als in 1969. Vooral na de economische crisis begin jaren ’80 nam de werkgelegenheid sterk toe. De toename van het arbeidsvolume is lager. Dit komt doordat steeds meer mensen in deeltijd zijn gaan werken. De stijging van de werkgelegenheid is toe te schrijven aan de commerciële en de niet-commerciële dienstverlening. De goederenproductie heeft in de periode 1969-2006 juist werkgelegenheid ingeleverd. Zowel het aantal werknemers als het aantal zelfstandigen is toegenomen. Wel is het aandeel zelfstandigen in de loop der jaren licht afgenomen.
1. Inleiding In dit artikel wordt beschreven hoe het aantal werkzame personen en het bijbehorende arbeidsvolume zich vanaf 1969 hebben ontwikkeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen werknemers in loondienst en zelfstandigen. De cijfers in dit artikel zijn afkomstig van de Nationale rekeningen. De arbeidsmarktbegrippen uit de Nationale rekeningen onderscheiden zich van bijvoorbeeld die uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB) door de nadruk op economische relevantie. Zo is een werkzaam persoon volgens de Nationale rekeningen iemand die bijdraagt aan de Nederlandse productie van goederen en diensten. Dit kunnen 65-plussers zijn, mensen die minder dan 12 uur werken of mensen die in het buitenland wonen. Bij de standaardpublicatie van de werkzame beroepsbevolking (een EBB-begrip) worden deze personen niet meegerekend, maar mensen die in Nederland wonen en in het buitenland werken weer wel. Naast het aantal werkzame personen vormt het arbeidsvolume een belangrijke economische indicator. Dit is een maat voor de totale arbeid die bij de productie is ingezet. Het arbeidsvolume wordt in dit artikel uitgedrukt in arbeidsjaren oftewel voltijdequivalenten. Dit wordt berekend door voor elke baan het bijbehorende aantal overeengekomen uren te delen door het aantal overeengekomen uren van een voltijdbaan in dezelfde bedrijfstak. Aanleiding voor dit artikel is het gereedkomen van een nieuwe tijdreeks Nationale rekeningen. Eens in de vijf à tien jaar worden de Nationale rekeningen gereviseerd. Dit gebeurt niet alleen in Nederland, maar ook in veel andere landen. Een revisie is het moment waarop nieuwe internationale richtlijnen worden doorgevoerd en wordt overgegaan op nieuwe bronnen. Bij het uitkomen van de gereviseerde cijfers treedt er aanvankelijk een trendbreuk op. De cijfers over oudere jaren worden vervolgens stapsgewijs aangepast aan het basisjaar van de revisie. De meest recente revisie is uitgevoerd in 2004. Deze revisie wordt aangeduid met Revisie 2001, naar het basisjaar. Met het uitbrengen van de laatste gereviseerde cijfers in het najaar van 2007 over de periode 1969-1987 is de tijdreeks volledig herzien. De tijdreeks loopt nu van 1969 tot en met 2006. Op het gebied van de arbeidsmarkt zijn er vanaf 1969 cijfers beschikbaar over lonen, sociale lasten, werkzame personen
24
en het arbeidsvolume in arbeidsjaren. Over de jaren vanaf 1987 zijn meer gegevens beschikbaar. Het aantal werkzame personen in 1969-1986 komt met het uitbrengen van de tijdreeks beschikbaar voor meer groepen van economische activiteit.
2. Sterke stijging werkzame personen vanaf 1985 Het aantal werkzame personen is de afgelopen decennia anderhalf keer zo groot geworden. In 1969 bedroeg het aantal werkzame personen 5,4 miljoen, in 2006 was dit opgelopen tot 8,4 miljoen. De toename van het aantal werkzame personen overtrof de bevolkingsgroei. De bevolking groeide in dezelfde periode namelijk van 12,8 naar 16,3 miljoen, een toename van bijna 30 procent. De arbeidsdeelname van personen van 15 jaar en ouder is in de periode 1969-2006 opgelopen van 52 naar 58 procent. Deze stijging is gerealiseerd in een periode waarin de bevolking licht is vergrijsd. Het percentage 65-plussers op de totale bevolking groeide namelijk met 4 procentpunt tot 14 procent. Ook het percentage 15-64-jarigen nam enkele procentpunten toe, tot 74 procent. Het arbeidsvolume nam in de periode 1969-2006 toe van 5,0 naar 6,6 miljoen arbeidsjaren. De toename bleef met 32 procent sterk achter bij die van het aantal werkzame personen. Dit komt doordat er veel meer mensen in deeltijd zijn gaan werken. Het aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon is daardoor teruggelopen van 0,92 in 1969 tot 0,78 in 2006. Het aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon liep in vrijwel de hele periode terug. Alleen in de jaren 19942000 stokte de daling. Wanneer de ontwikkeling van het arbeidsvolume wordt afgezet tegen de economische ontwikkeling, dan valt op hoe gering de werkgelegenheidsontwikkeling in de jaren 1. Ontwikkeling werkgelegenheid 1 000 arbeidsjaren 9 000
8 000
7 000
6 000
5 000
4 000 0 1970
1975
1980
1985
1990
1995
2000
2005
Werkzame personen Arbeidsvolume werkzame personen Werknemers Arbeidsvolume werknemers
Centraal Bureau voor de Statistiek
Artikelen
zeventig is geweest. Afgezien van een korte periode van laagconjunctuur rond het jaar 1975, verliep de economische ontwikkeling in dit decennium voorspoedig met vrijwel jaarlijks een groei van meer dan 2 procent. In deze periode die liep van 1969 tot en met 1981 bleef de werkgelegenheidsgroei echter zeer beperkt. In 1981 was het arbeidsvolume maar 200 duizend arbeidsjaren hoger dan in 1969. De lage werkgelegenheidsgroei kan worden toegeschreven aan een te hoge loonkostenstijging. Bedrijven realiseerden de economische groei dan ook via een enorme stijging van de arbeidsproductiviteit. In 1981 raakte de economie in een diepe recessie. Zowel in 1981 als 1982 kromp de economie. De recessie ging gepaard met een forse daling van de werkgelegenheid. Als gevolg van de lange periode van werkgelegenheidsverlies was het arbeidsvolume in 1984 lager dan in 1969. Vanaf 1985 is de werkgelegenheid fors gaan stijgen, slechts onderbroken door twee periodes van laagconjunctuur. Door een meer gematigde ontwikkeling van de loonkosten is de economische ontwikkeling vanaf 1985 wél omgezet in werkgelegenheidsgroei. Dit betekent tegelijkertijd dat de arbeidsproductiviteit vanaf 1985 veel minder snel is gestegen dan in de jaren zeventig. Illustratief voor het verschil in de twee periodes is het volgende. Zowel in de jaren 19691984 als in de periode 1985-2006 groeide de economie gemiddeld met 2,7 procent per jaar. Het arbeidsvolume daalde in de eerste periode echter gemiddeld met 0,1 procent per jaar, terwijl het in de tweede periode steeg met gemiddeld 1,3 procent per jaar. Overigens is na 1982 het aantal overeengekomen uren per arbeidsjaar gedaald wegens arbeidstijdverkorting. 2. Werkgelegenheid (arbeidsjaren) en economische groei (bbp-groei)
7
%
6 5 4 3
3. Werkzame personen en bevolking 18
x mln
16 14 12 10 8 6 4 2 0
1970
1975
1980
1985
1990
1995
2000
2005
Totale bevolking Bevolking 15-64 jaar Werkzame personen
in de jaren negentig explosief, vooral door de sterke toename van het aantal vrouwen dat werkt of een baan ambieert. Periodes van laagconjunctuur waren er na de jaren tachtig nog rond 1993 en in de periode 2002-2003. Rond 1993 haperde de werkgelegenheidsgroei slechts, maar in de jaren 2002 en 2003 nam de werkgelegenheid echt af. Dat verschil is goed te verklaren. De periode van laagconjunctuur rond 1993 werd gekenmerkt door een korte en niet al te hevige terugval, terwijl in de periode 2002-2003 de economische groei twee jaar lang vrijwel stil lag. De werkgelegenheid nam toen ook een aantal jaren stevig af. Hoewel de werkgelegenheid aan het begin van deze eeuw langer daalde dan in het begin van de jaren tachtig, ging er begin jaren tachtig meer werkgelegenheid verloren. Dit was dan ook de grootste arbeidsmarktcrisis in de periode 1969-2006 en vormde tevens een omslagpunt. Hierna werd met het Akkoord van Wassenaar (1982) via loonmatiging en arbeidsduurverkorting een weg ingeslagen die leidde tot een sterke groei van de werkgelegenheid.
2 1
3. Aandeel zelfstandigen afgenomen
0 -1 -2 -3
’70
’75
’80
’85
’90
’95
’00
’05
Economische ontwikkeling Ontwikkeling werkgelegenheid
De toename van de werkgelegenheid vanaf 1985 is indrukwekkend. Het aantal werkzame personen nam in de periode 1985-2006 toe met 2,6 miljoen, het overeenkomstige arbeidsvolume in arbeidsjaren groeide met 1,7 miljoen. De toename van het aantal werkende mensen was niet alleen mogelijk door de al eerder genoemde bevolkingsgroei, maar ook door de toename van de arbeidsparticipatie. Het percentage 15-64-jarigen dat werkt of wil werken steeg vooral
Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2007
Het aantal werknemers nam in de periode 1969-2006 toe van 4,6 naar 7,2 miljoen. Dat was een toename van 57 procent. In diezelfde periode groeide het arbeidsvolume van werknemers met 37 procent. Het arbeidsvolume bleef dus achter bij de groei van het aantal werknemers. Het aantal arbeidsjaren per werknemer nam af van 0,93 naar 0,80. Het aantal zelfstandigen bedroeg in 1969 nog 857 duizend; in 2006 was dat opgelopen tot bijna 1,2 miljoen. Dat betekende een toename van het aantal zelfstandigen met 39 procent. De stijging is kleiner dan die van het aantal werknemers. Net als bij werknemers bleef de groei van het overeenkomstige arbeidsvolume met 13 procent sterk achter bij de toename van het aantal zelfstandigen. Het aantal arbeidsjaren per zelfstandige nam daardoor af van 0,86 tot 0,70. Dat het gemiddeld aantal arbeidsjaren lager ligt bij zelfstandigen dan bij werknemers komt door de grote hoe-
25
veelheid huishoudelijk personeel met relatief kleine baantjes. Het aantal zelfstandigen met huishoudelijk werk liep op van 171 duizend in 1969 naar 273 duizend in 2006. De verhouding tussen het aantal zelfstandigen en het aantal werknemers is in de periode 1969-2006 licht verschoven. Het aandeel zelfstandigen onder de werkzame personen kwam in 2006 uit op 14 procent. Dat was 2 procentpunt minder dan in 1969. De verhouding tussen het arbeidsvolume van werknemers en dat van zelfstandigen verschilt nauwelijks van de verhouding in aantallen personen. In 2006 kwam het arbeidsvolume van zelfstandigen overeen met 13 procent van het totaal.
4. Commerciële dienstensector sterkst gegroeid Om te beschrijven in welke sectoren van de economie de werkgelegenheid is gekrompen dan wel gestegen worden producenten van goederen (inclusief de bouw) samengenomen en worden de leveraars van diensten in twee groepen verdeeld: de commerciële en de niet-commerciële. De toename van de werkgelegenheid in de periode 1969-2006 is volledig toe te schrijven aan de dienstensectoren. De werkgelegenheid in de goederenproductie nam af. Wel is na 1984 de afname veel minder geprononceerd dan ervoor. De niet-commerciële dienstverlening groeide in het hele tijdvak met twee periodes van opvallend sterke groei: de jaren 1969-1982 en de jaren 1997-2003. De werkgelegenheid in de niet-commerciële dienstverlening houdt geen rechtstreeks verband met de conjunctuur.
nen) nam dan ook toe van 32 naar 46 procent. In dezelfde periode daalde het aandeel van de goederenproductie in de werkgelegenheid van 45 naar 24 procent. Bij de verdeling van werkgelegenheid naar sectoren in de periode 1969-2006 is een nuancering op zijn plaats. In de laatste decennia heeft het uitzendwezen een hoge vlucht genomen. De werkgelegenheid van uitzendkrachten wordt standaard geboekt onder uitzendbureaus en dus onder de commerciële dienstverlening. Maar uitzendkrachten kunnen ook werken in andere sectoren dan de commerciële dienstverlening. Zo werkte in 2006 een kwart van de uitzendkrachten in de industrie. Het arbeidsvolume van de uitzendbureaus (inclusief staffuncties en functies voor arbeidsbemiddeling) bedroeg 108 duizend arbeidsjaren in 1987 en 304 duizend in 2006. Hoeveel uitzendkrachten er vóór 1987 waren, is niet bekend.
5. Goederenproductie Tot de groep goederenproductie behoren bedrijven in de landbouw, de delfstoffenwinning, de industrie, de energieen waterleidingbedrijven en de bouwnijverheid. Van deze groep levert de industrie veruit de meeste werkgelegenheid (13 procent van het totale arbeidsvolume in Nederland in 2006), gevolgd door respectievelijk de bouwnijverheid (7 procent) en de landbouw (3 procent). De delfstoffenwinning en de energie- en waterleidingbedrijven zijn in termen van arbeid kleine bedrijfstakken. 5. Arbeidsvolume werkzame personen in de goederenproductie
Verreweg de sterkste groei vertoonde de commerciële dienstverlening. Het arbeidsvolume van deze sector steeg van 1,6 miljoen in 1969 naar 3,0 miljoen arbeidsjaren in 2006. De ontwikkeling van de werkgelegenheid in de commerciële dienstverlening vertoont net als die van de goederenproductie een nauw verband met de conjunctuur. In tijden van laagconjunctuur stokt de groei of daalt de werkgelegenheid zelfs, om in betere tijden weer te stijgen. De overalltrend is sterk stijgend. Het aandeel van de commerciële dienstverlening in de totale werkgelegenheid (afgemeten aan het arbeidsvolume van werkzame perso-
1 000 arbeidsjaren 1 600 1 400 1 200 1 000 800 600 400
4. Aandeel arbeidsvolume werkzame personen per sector 200 % 100
0 1970
1975
1980
1985
1990
1995
2000
2005
Industrie 1) Bouwnijverheid
80
Landbouw en visserij 60
1)
Inclusief delfstoffenwinning en energie- en waterleidingbedrijven.
40
5.1 Sterke afname werkgelegenheid in landbouw 20
0 1970
1975
1980
1985
1990
Niet-commerciële dienstverlening Commerciële dienstverlening Goederenproductie
26
1995
2000
2005
Het arbeidsvolume van werkzame personen in de landbouw (inclusief visserij) is tussen 1969 en 2006 afgenomen van 317 duizend jaren tot iets meer dan 209 duizend. Dat was een afname van 34 procent. Het aantal in de landbouw werkzame personen is in dezelfde periode afgenomen met 22 procent. In totaal werkten er in 2006 nog 264 duizend personen in de landbouw. Het aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon is sterk gedaald, van 0,94 naar 0,79. De
Centraal Bureau voor de Statistiek
Artikelen
daling van de werkgelegenheid in de landbouw is volledig toe te schrijven aan zelfstandigen. Het aantal werknemers in de landbouw is juist toegenomen. Dat is ook terug te zien in het aandeel zelfstandigen in de werkgelegenheid. In 1969 was nog 76 procent van het aantal werkzame personen zelfstandig, in 2006 nog maar 52 procent. Dat het totale arbeidsvolume van de landbouw afneemt en het aantal werknemers toe, komt onder andere door schaalvergroting. Daarnaast heeft er een verschuiving van de activiteiten binnen de bedrijfstak plaatsgevonden, in de richting van de tuinbouw. Een andere ontwikkeling is de formalisering van arbeidsverhoudingen binnen de landbouw. In plaats van meewerkende gezinsleden wordt de boer(in) steeds vaker bijgestaan door werknemers met formele contracten. Overigens neemt het totale landbouwareaal al jaren af.
5.4 Na 1993 sterke vermindering werkgelegenheid in energie- en waterleidingbedrijven Het arbeidsvolume van de energie- en waterleidingbedrijven nam van 1969 tot 1981 toe tot 42 duizend arbeidsjaren. Hierna bleef het aantal tot 1993 redelijk stabiel rond de 41 duizend. Daarna volgde een sterke afname, tot 27 duizend arbeidsjaren. Dit hing samen met schaalvergroting en verschillende efficiencyslagen als gevolg van de verzelfstandiging van energiebedrijven. Het aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon daalde in de jaren 1969-2006 van 0,99 naar 0,94. De energie- en waterleidingbedrijven horen bij de bedrijfstakken met het hoogste aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon.
5.5 Grillig verloop werkgelegenheid bouwnijverheid 5.2 Zeer forse daling in delfstoffenwinning Van 1969 tot en met 1974 daalde het arbeidsvolume van werkzame personen in de delfstoffenwinning sterk. Bedroeg het arbeidsvolume in 1969 nog 24 duizend arbeidsjaren, in 1974 was hiervan slechts 7 duizend over. Deze snelle afname hangt samen met de gefaseerde sluiting van de mijnen. Na de laatste mijnsluiting eind 1974 nam het arbeidsvolume tot 1983 weer wat toe om vanaf 1996 langzaam af te nemen. In 2006 kwam het arbeidsvolume uit op 8 duizend arbeidsjaren. De delfstoffenwinning is de enige bedrijfstak waar het aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon in de periode 1969-2006 niet afnam, maar licht steeg. Het aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon was met 0,95 in 2006 het hoogst van alle bedrijfstakken.
5.3 Ook sterke daling werkgelegenheid industrie Het arbeidsvolume van de industrie is in de periode 19692006 fors geslonken. Tot halverwege de jaren tachtig was de neergang over de hele linie sterk. Jaarlijks nam de werkgelegenheid af met gemiddeld 2,3 procent. Daarna verliep de daling trager. Van 1985 tot en met 2006 bedroeg de gemiddelde jaarlijkse afname nog slechts 0,7 procent. De ontwikkeling van de werkgelegenheid in de industrie vertoonde in deze periode sterke schommelingen. Tijdens elke periode van laagconjunctuur gaat veel werkgelegenheid verloren, terwijl in een periode van herstel (althans na 1984) ook de werkgelegenheid weer even toeneemt. Over de hele periode 1969-2006 is het arbeidsvolume van de industrie teruggelopen van 1,4 miljoen arbeidsjaren naar iets meer dan 800 duizend. De werkgelegenheid in de industrie is erg gevoelig voor de internationalisering en concurrentie van lagelonenlanden. Desalniettemin is het dalingstempo halverwege de jaren tachtig duidelijk afgeremd. Daarbij moet worden aangetekend dat de industrie de laatste decennia veel werk heeft afgestoten naar de dienstensector (kantines, beveiliging, enz.) en bovendien in toenemende mate personeel inhuurt via uitzendbureaus. Het aantal zelfstandigen in de industrie liep over de hele periode minder sterk terug, van 51 naar 47 duizend arbeidsjaren. Het percentage zelfstandigen is daardoor iets opgelopen, van 4 naar 5 procent. Het aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon daalde van 0,97 naar 0,91.
Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2007
Het arbeidsvolume van werkzame personen in de bouw is in de periode 1969-2006 met 12 procent afgenomen tot 466 duizend arbeidsjaren. De omvang van de werkgelegenheid in de bouw vertoont een sterke samenhang met de economische ontwikkeling. Hierdoor heeft de werkgelegenheidsontwikkeling een grillig verloop. Van 1970 tot 1975 nam het arbeidsvolume af, om vervolgens weer toe te nemen tot 1979. De crisis van begin jaren ’80 had, door het instorten van de huizenmarkt, grote gevolgen voor de werkgelegenheid in de bouw. Het arbeidsvolume lag in 1983 maar liefst 30 procent lager dan in 1980. Na 1983 groeide het arbeidsvolume weer, met een piek in 2001. Het percentage zelfstandigen in de bouw liep vanaf begin jaren negentig gestaag omhoog, om na 2004 in een stroomversnelling te raken. Dit komt door een explosieve toename van het aantal zzp’ers in de bouw (zelfstandigen zonder personeel). Na 2001 liep het aantal zelfstandigen verder op, terwijl het aantal werknemers daalde. Het aandeel zelfstandigen is dan ook toegenomen van amper 10 procent tot 23 procent in 2006. Het aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon is over de periode 1969-2006 licht gedaald, van 0,99 naar 0,94. De bouw behoort tot de bedrijfstakken met het hoogste aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon.
6. Commerciële dienstverlening Tot de commerciële dienstverlening behoren handel, horeca, vervoer, en financiële en zakelijke dienstverlening. De handel en de financiële en zakelijke dienstverlening leveren de meeste werkgelegenheid (in 2006 respectievelijk 16 en 21 procent van de totale werkgelegenheid). Horeca en vervoer leveren met 3 respectievelijk 6 procent kleinere, maar zeker niet verwaarloosbare bijdragen aan de werkgelegenheid.
6.1 Sterke toename werkgelegenheid handel De werkgelegenheid in de handel lag in de jaren zeventig vrijwel stabiel op 800 duizend arbeidsjaren. Begin jaren tachtig daalde het arbeidsvolume, om vanaf 1985 weer toe te nemen. Uiteindelijk kwam het aantal arbeidsjaren in 2006 uit op 1,1 miljoen. De handel had in deze periode sterke, conjunctuurgerelateerde schommelingen in de werkgelegenheidsontwikkeling. Het aantal arbeidsjaren per werk-
27
6. Arbeidsvolume werkzame personen in de commerciële dienstverlening 1 000 arbeidsjaren 1 600 1 400 1 200 1 000 800 600 400 200 0 1970
1975
1980
1985
1990
1995
2000
2005
Handel en reparatie Financiële en zakelijke dienstverlening Vervoer en communicatie Horeca
zaam persoon nam in de periode 1969-2006 af van 0,88 naar 0,76. Het aantal zelfstandigen is over de hele periode licht gedaald en het aandeel zelfstandigen liep dan ook terug van 22 naar 13 procent. De daling hangt samen met de sluiting van een groot aantal (kleine) winkels.
nog 387 duizend arbeidsjaren, in 2006 was dit toegenomen tot 1,4 miljoen. Vooral vanaf 1994 groeide de werkgelegenheid snel. De gemiddelde jaarlijkse groei bedroeg in deze periode 3,4 procent. De werkgelegenheidsgroei is voor een belangrijk deel, maar zeker niet uitsluitend, toe te schrijven aan de toename van het aantal uitzendkrachten. Naast het aantal werknemers is ook het aantal zelfstandigen in de financiële en zakelijke dienstverlening sterk gestegen. Het gaat hierbij om automatiseerders, juridische en economische adviseurs, architecten en ingenieurs. Het arbeidsvolume van zelfstandigen nam toe van 45 duizend arbeidsjaren in 1969 tot 181 duizend in 2006. Het aandeel zelfstandigen bedroeg zowel in 1969 als in 2006 10 procent. Het aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon daalde van 0,87 naar 0,78.
7. De niet-commerciële dienstverlening Openbaar bestuur, gesubsidieerd onderwijs, gezondheidsen welzijnszorg, en cultuur en overige dienstverlening vallen onder de sector niet-commerciële dienstverlening. Het aandeel van de zorg in de totale werkgelegenheid is in de loop der jaren toegenomen van 6 naar 13 procent. Het aandeel van elk van de andere drie bedrijfstakken schommelde in de jaren 1969-2006 tussen de 4 en 8 procent.
6.2 Zeer sterke toename in de horeca 7.1 Lichte toename werkgelegenheid openbaar bestuur Het arbeidsvolume van werkzame personen in de horeca lag lange tijd op 110 à 120 duizend arbeidsjaren, maar nam halverwege de jaren tachtig een grote vlucht. In 2006 besloeg het arbeidsvolume van de horeca 195 duizend arbeidsjaren. Alleen in de periode 2002-2005 daalde het arbeidsvolume van de horeca licht. Het aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon daalde fors, van 0,87 naar 0,64. De horeca is een van de bedrijfstakken met het laagste aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon. Dit weerspiegelt het grote aantal deeltijdbanen in deze bedrijfstak. Het percentage zelfstandigen daalde in de periode 1969-2006 van 30 naar 19 procent. De afname hangt waarschijnlijk samen met de opkomst van grote ketens in de horeca.
De werkgelegenheid bij het openbaar bestuur (inclusief defensie) is in de periode 1969-2006 met 20 procent gegroeid. In 2006 kwam het arbeidsvolume van het openbaar bestuur uit op 449 duizend arbeidsjaren. De groei van het arbeidsvolume van het openbaar bestuur verliep verre van geleidelijk. In 1989 bereikte de werkgelegenheid in het openbaar bestuur een maximum van 499 duizend arbeidsjaren. Hierna liep de werkgelegenheid terug tot 437 duizend arbeidsjaren in 1997. De ontwikkeling van de werkgelegenheid wordt in die periode wel enigszins vertekend door de afschaffing van de dienstplicht medio jaren negentig. Tot 7. Arbeidsvolume werkzame personen in de niet-commerciële dienstverlening
6.3 Gestage groei bij vervoer
1 000 arbeidsjaren 1 000
De werkgelegenheid in het vervoer (inclusief communicatie) groeide sinds 1969 gestaag. In dat jaar bedroeg het arbeidsvolume 305 duizend arbeidsjaren. Het arbeidsvolume bereikte in 2000 een piek van 434 duizend arbeidsjaren. Daarna nam het arbeidsvolume af tot 400 duizend in 2006. Het aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon daalde van 0,95 naar 0,86. Het aantal zelfstandigen in het vervoer steeg iets minder snel dan het aantal werknemers. Het aandeel zelfstandigen daalde dan ook van 9 naar 8 procent.
800
600
400
200
6.4 Explosieve groei werkgelegenheid in financiële en zakelijke dienstverlening Nergens is de werkgelegenheid de laatste decennia zo snel gegroeid als in de financiële en zakelijke dienstverlening. Besloeg het arbeidsvolume van deze bedrijfstak in 1969
28
0 1970
1975
1980
1985
1990
1995
2000
2005
Openbaar bestuur Zorg Cultuur en overige dienstverlening Onderwijs
Centraal Bureau voor de Statistiek
Artikelen
die tijd waren er jaarlijks tot 50 duizend dienstplichtigen. Na 1997 liep het arbeidsvolume op tot 483 duizend arbeidsjaren in 2003. Daarna trad een daling in, waaraan nog geen einde is gekomen. Overigens zijn in 2006 wegens de wijziging van het zorgstelsel 10 duizend werknemers overgegaan van het openbaar bestuur naar het verzekeringswezen. Het aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon daalde in de periode 1969-2006 van 0,99 naar 0,93.
7.2 Sterke stijging arbeidsvolume in onderwijs De werkgelegenheid in het gesubsidieerd onderwijs is in de periode 1969-2006 toegenomen met bijna 70 procent. In 2006 kwam het arbeidsvolume in het onderwijs uit op 334 duizend arbeidsjaren. Net als in het openbaar bestuur verliep de ontwikkeling van de werkgelegenheid in het onderwijs allesbehalve gelijkmatig. Na een groei in de jaren zeventig, bleef het arbeidsvolume van het onderwijs in de periode 1978-1995 vrijwel stabiel. Hierna zette een stevige groei in. Het aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon daalde in de periode 1969-2006 van 0,90 naar 0,82.
7.3 Verdrievoudiging werkgelegenheid gezondheids- en welzijnszorg Sinds 1969 is de werkgelegenheid in de zorg flink gegroeid. Het arbeidsvolume was in 2006 met 842 duizend arbeidsjaren bijna drie keer zo groot als in 2006. De toename is zowel zichtbaar onder werknemers als zelfstandigen. De zorg was na de financiële en zakelijke dienstverlening de snelst groeiende bedrijfstak. Een van de oorzaken van de groei van de zorgsector vormt de bevolkingsgroei en vooral de toename van het aantal 65-plussers. Het aantal 65-plussers steeg in de periode 1969-2006 met 80 procent. De totale bevolking steeg in dezelfde periode met nog geen 30 procent. De verdrievoudiging van werkgelegenheid kan dus slechts gedeeltelijk uit de bevolkingsgroei en de veranderende bevolkingsopbouw worden verklaard. Andere redenen zijn de kwaliteitsverbetering van de zorg en de verschuiving van zorgtaken van familie richting de professionele hulpverlening en meer zorg per patiënt. Het aantal zelfstandigen in de zorg is gegroeid van 20 duizend personen in 1969 tot 69 duizend personen in 2006. Hun aandeel in het aantal werkzame personen bleef onveranderd op 6 procent. Het aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon daalde van 0,83 naar 0,71. Deeltijdwerk is in de zorg sterk ontwikkeld en de bedrijfstak heeft dan ook een relatief laag aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon.
7.4 Toename werkgelegenheid cultuur en overige dienstverlening Onder de noemer cultuur en overige dienstverlening zijn uiteenlopende bedrijven en instanties samengevoegd zoals milieudienstverleners, werkgevers- en werknemersorganisaties, radio- en televisiemakers, musea, sportverenigingen, enzovoorts. Ook huishoudelijk personeel wordt in dit artikel tot deze bedrijfstak gerekend. De totale werkgelegenheid in de cultuur en overige dienstverlening nam in de periode 1969-2006 toe van 222 naar 373 duizend arbeids-
Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2007
jaren. De werkgelegenheidsontwikkeling in deze bedrijfstak heeft een lichte samenhang met de conjunctuur. Dit komt niet alleen doordat er commerciële instanties onder de bedrijfstak vallen, maar tevens omdat ook non-profitorganisaties enige last ondervinden van periodes van laagconjunctuur. Binnen de cultuur en overige dienstverlening is meer dan de helft van het aantal personen werkzaam als zelfstandige; hun aandeel is door de jaren heen gegroeid van 52 procent naar ruim 56 procent. Het hoge aandeel zelfstandigen is vooral toe te schrijven aan huishoudelijk personeel. Dezelfde groep bepaalt ook het lage aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon: dit daalde in de periode 1969-2006 van 0,73 naar 0,57. Onder zelfstandigen (voornamelijk huishoudelijk personeel) lag het aantal arbeidsjaren per werkzaam persoon in 2006 op 0,40.
8. Groei werkgelegenheid vooral te danken aan de financiële en zakelijke dienstverlening Het totale arbeidsvolume van werknemers groeide in de periode 1969-2006 met 1,5 miljoen arbeidsjaren en dat van de zelfstandigen met bijna 100 duizend arbeidsjaren. Wanneer wordt gekeken naar de dertien hierboven behandelde bedrijfstakken en werknemers en zelfstandigen apart worden behandeld, waar liggen dan de belangrijkste werkgelegenheidseffecten in de periode 1969-2006? De belangrijkste bijdrage aan de groei van de werkgelegenheid werd geleverd door de financiële en zakelijke dienstverlening. Niet alleen groeide het arbeidsvolume van werknemers in deze bedrijfstak met 904 duizend arbeidsjaren, ook het arbeidsvolume van zelfstandigen nam toe, met 101 duizend arbeidsjaren. Het arbeidsvolume van werknemers groeide na de financiële en zakelijke dienstverlening het snelst in de zorg (503 duizend) en de handel (292 duizend). Ook in de andere onderdelen van de dienstverlening nam de werkgelegenheid in de periode 1969-2006 toe. Opgeteld komen de stijgers uit op een groei van 2,4 miljoen arbeidsjaren. Daartegenover staan bedrijfstakken waarin de werkgelegenheid is afgenomen. Die bedrijfstakken zijn vooral terug te vinden in de goederenproductie. Het verlies van de dalers kwam uit op 800 duizend arbeidsjaren. De sterkste afname van het arbeidsvolume vond plaats in de industrie. Daar kromp het arbeidsvolume van werknemers met 532 duizend arbeidsjaren. Ook in de landbouw nam de werkgelegenheid aanzienlijk af. Opmerkelijk was wel dat het arbeidsvolume van zelfstandigen in de landbouw afnam met 122 duizend arbeidsjaren, terwijl het arbeidsvolume van werknemers met 14 duizend arbeidsjaren steeg. In de bouw was het beeld omgekeerd. Hier nam het arbeidsvolume van werknemers met 116 duizend arbeidsjaren af, terwijl het arbeidsvolume van zelfstandigen met 50 duizend arbeidsjaren steeg.
Begrippen Arbeidsvolume De hoeveelheid arbeid die is ingezet in het productieproces. In dit artikel wordt het arbeidsvolume uitgedrukt in arbeidsjaren.
29
Arbeidsjaar Een maat voor het arbeidsvolume die wordt berekend door alle banen (voltijd en deeltijd) in een jaar om te rekenen naar voltijdequivalenten (vte’s). Het voltijdequivalent van een baan wordt berekend door het aantal overeengekomen uren in jaar horend bij de baan te delen door het aantal overeengekomen uren horend bij een voltijdbaan in dezelfde bedrijfstak. Werkzaam persoon Tot de werkzame personen behoren alle personen die: – betaalde arbeid verrichten, ook al is het maar voor één of enkele uren per week; – arbeid verrichten waarvan de beloning weliswaar aan de registratie door fiscus en / of sociale zekerheidsautoriteiten wordt onttrokken, maar die op zichzelf genomen legaal is (’zwarte arbeid’);
– tijdelijk geen arbeid verrichten, maar wel doorbetaald krijgen (bijvoorbeeld bij ziekte of vorstverlet); – tijdelijk onbetaald verlof hebben opgenomen. Werkzame personen kunnen worden onderscheiden in werknemers en zelfstandigen. Zelfstandige Een zelfstandige is een persoon die een inkomen verwerft door voor eigen rekening of risico arbeid te verrichten in een eigen bedrijf of zelfstandig uitgeoefend beroep, of door mee te werken in het bedrijf van een gezinslid. Meewerkende gezinsleden worden tot de zelfstandigen gerekend tenzij zij uitdrukkelijk een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan. Directeuren-grootaandeelhouders worden niet tot de zelfstandigen gerekend.
Tabel 1 Arbeidsvolume werkzame personen naar bedrijfstak 1) 1969
2006
Mutatie Totaal
x 1 000
Per jaar %
01-95
Totaal
4 980
6 579
1 599
32
0,8
01-45
Goederenproductie
2 281
1 543
-738
-32
-1,1
01-05 10-14 15-37 40-41 45
Landbouw en visserij Delfstoffenwinning Industrie Energie- en waterleidingbedrijven Bouwnijverheid
317 24 1 370 37 532
209 8 832 27 466
-108 -16 -537 -10 -66
-34 -65 -39 -28 -12
-1,1 -2,8 -1,3 -0,9 -0,4
50-74
Commerciële dienstverlening
1 603
3 038
1 435
90
1,7
50-52 55 60-64 65-74
Handel Horeca Vervoer en communicatie Financiële instellingen en zakelijke dienstverlening
796 115 305 387
1 050 195 400 1 392
254 81 95 1 005
32 71 31 259
0,8 1,5 0,7 3,5
75-95
Niet-commerciële dienstverlening
1 097
1 999
902
82
1,6
75 801-803 85 804, 90-95
Openbaar bestuur Gesubsidieerd onderwijs Gezondheids- en welzijnszorg Cultuur en overige dienstverlening
377 197 301 222
449 334 842 373
71 138 542 151
19 70 180 68
0,5 1,4 2,8 1,4
1)
Indeling naar economische activiteit volgens de Standaard bedrijfsindeling 1993.
Tabel 2 Aantal werkzame personen naar bedrijfstak 1) 1969
2006
Mutatie Totaal
x 1 000
Per jaar %
01-95
Totaal
5421
8383
2961
55
1,2
01-45
Goederenproductie
2343
1712
-631
-27
-0,8
01-05 10-14 15-37 40-41 45
Landbouw en visserij Delfstoffenwinning Industrie Energie- en waterleidingbedrijven Bouwnijverheid
338 26 1407 38 535
264 9 917 29 493
-74 -17 -490 -9 -42
-22 -65 -35 -24 -8
-0,7 -2,8 -1,2 -0,7 -0,2
1807
3943
2136
118
2,1
906 132 321 447
1385 304 466 1789
478 172 145 1341
53 130 45 300
1,2 2,3 1,0 3,8
50-74
Commerciële dienstverlening
50-52 55 60-64 65-74
Handel Horeca Vervoer en communicatie Financiële instellingen en zakelijke dienstverlening
75-95
Niet-commerciële dienstverlening
1272
2728
1456
114
2,1
75 801-803 85 804, 90-95
Openbaar bestuur Gesubsidieerd onderwijs Gezondheids- en welzijnszorg Cultuur en overige dienstverlening
383 220 364 305
484 409 1181 654
102 189 816 349
27 86 224 114
0,6 1,7 3,2 2,1
1)
Indeling naar economische activiteit volgens de Standaard bedrijfsindeling 1993.
30
Centraal Bureau voor de Statistiek