‘Werkenzoolang het dag is’ BrievenvanC.E. vanKoetsveld aanzijnuitgever
‘Werken zoo lang het dag is’ Brieven van C.E. van Koetsveld aan zijn uitgever
Doctoraalscriptie Moderne Nederlandse Letterkunde van Janneke de Jong – Slagman
Scriptiebegeleider Dr. R.J.M. van de Schoor
Katholieke Universiteit Nijmegen April 2004
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord Over de kennismaking met Van Koetsveld.
3
D E E L 1 Inleiding op de brieven.
6
Hoofdstuk 1 Het literaire leven 1.1 ‘Mastland verveelt mij‟. Over Schetsen uit de pastorij te Mastland. Ernst en luim uit het leven van den Nederlandschen Dorpsleeraar.
7
1.2 ‘Zoo verspilde ik mijne kracht in Novellen‟ Over de novellen van Van Koetsveld.
9
1.3 Een zedelijk doel. Over de lezingen van Van Koetsveld.
11
1.4 Stiefkinderen van een oppervlakkig publiek. Over de sprookjes van Van Koetsveld
12
Hoofdstuk 2 Het theologische leven 2.1 De Zaalbergerij houdt nog niet op. Over het turbulente kerkelijke leven in Den Haag.
14
2.2 Men dwingt ons naar twee uitersten. Over orthodoxen en modernen.
16
2.3 Een nalatenschap voor de kleinkinderen. Over de Gelijkenissen van den Zaligmaker.
17
2.4 Aardbeien van de koningin. Over het hofpredikerschap.
19
Hoofdstuk 3 Het persoonlijke en sociale leven 3.1 Treurig voor mijn spaarpot en verblijdend voor ‟t hart. Over de opvoeding van kinderen, kleinkinderen en pupillen.
22
3.2 Steenbeekianen en Idioten. Over Van Koetsvelds sociale activiteiten.
23
Slotbeschouwing
26
D E E L 2 De Brieven
27
Verantwoording van de transcripties en de foto‟s
28
Transcripties van de brieven
29
DEEL 3
276
De fotobijlage.
Overzicht van geraadpleegde literatuur en gebruikte afkortingen
298
Voorwoord Over de kennismaking met Van Koetsveld In de colleges „Geloofsopvattingen in de negentiende-eeuwse literatuur‟, de eerste die ik in Nijmegen volgde, leerde ik naast veel andere interessante personen en zaken, ook Cornelis Elisa van Koetsveld kennen. Deze predikant en schrijver leefde van 1807-1893 en schreef novellen, kinderboeken en theologische werken. Hij werd vooral bekend door Schetsen uit de pastorij te Mastland. Ernst en luim uit het leven van den Nederlandschen Dorpsleeraar, evenals de Camera Obscura van Hildebrand een negentiende-eeuwse bestseller. Van Koetsveld was predikant in Westmaas, Berkel en Rodenrijs, Schoonhoven en „s-Gravenhage. Op hoge leeftijd werd hij hofpredikant en leidde in die hoedanigheid onder andere een aantal rouwdiensten van leden van de koninklijke familie. Een opmerkelijk gegeven is Van Koetsvelds grote sociale bewogenheid. Die was al latent aanwezig toen hij predikant was in zijn eerste gemeenten, maar kwam vooral tot uiting toen hij predikant in Den Haag was.1 Hij ontplooide diverse activiteiten ten behoeve van kwetsbare groepen in de samenleving zoals gehandicapten, gevangenen en prostituees, en schreef er bovendien novellen over. Daarmee probeerde hij de lezer te doordringen van de heersende nood. Ruim tien jaar, van oktober 1838 tot april 1849, woonde Van Koetsveld in het stadje Schoonhoven. Daar maakte hij kennis met de uitgever Sebastiaan Eliza van Nooten (1812-1896), een succesvolle uitgever, die zich met zijn vrouw in 1835 in Schoonhoven gevestigd had. Van Nooten had een opleiding als boekdrukker gevolgd bij J.F. Thieme te Nijmegen, waar hij ook onderwijs in letterkunde en handel had genoten. De Haarlemse uitgever A.C. Kruseman beschouwde de komst van Van Koetsveld in Schoonhoven als een voorrecht voor Van Nooten: “Nauwelijks drie jaren gevestigd, kreeg hij het voorrecht, in de stad zijner inwoning C.E. van Koetsveld aldaar tot predikant beroepen te zien en met dezen een vriendschap te sluiten, die onafgebroken heeft voortgeduurd. Van Koetsveld had zich toen reeds eenigermate als schrijver bekend gemaakt door zijn Vriend der Kranken,2 in 1838 te Amsterdam uitgegeven. Weldra volgden nu, door van Nooten uitgelokt, eerst de Oudejaarsavond3 en daarna de Schetsen uit de pastorie van Mastland, een bundel boeiende en stichtelijke tafereelen, die zooveel bijval vond, dat druk op druk elkaâr opvolgden en er in 1874 een 7e oplaag van noodig was. Gaandeweg verschenen van dezen gevierden schrijver dat zestigtal titels, die van van Nooten‟s fondslijst de kroon uitmaken.” 4 Met dit uitgebreide citaat is de samenwerking goed getypeerd. Van Koetsveld vond in Van Nooten een goede uitgever en Van Nooten in de auteur een zakelijk succes.
1
Van 1849-1893. Dit werk werd in 1838 uitgegeven door Ipenbuur en Van Seldam te Amsterdam. 3 In 1840 verscheen bij Van Nooten De Oudejaarsavond. Ernstige lectuur voor de laatste dagen des jaars. Deze uitgave beleefde bij Van Nooten 6 drukken. 4 Kruseman II 1887, pp. 636-637. 2
Daarnaast maakten beiden – Van Koetsveld als predikant en Van Nooten als diaken en later als ouderling – deel uit van de kerkenraad van de hervormde gemeente van Schoonhoven. Ook na het vertrek van Van Koetsveld naar Den Haag – waar hij tot zijn dood bleef wonen – werd de vriendschap gecontinueerd. Op theologisch gebied was er heel wat uit te wisselen tussen de geestverwanten, want het kerkelijke leven halverwege de negentiende eeuw werd gekenmerkt door grote verwarring en polemiek. Daarnaast had er in de brieven overleg plaats over uitgaven, contracten, illustraties en financiën. De fondslijst van Van Nooten telde in 1878 58 titels van Van Koetsveld;5 uiteraard moesten daarvoor regelmatig zaken geregeld en afspraken gemaakt worden. Ook hield Van Koetsveld Van Nooten op de hoogte van het wel en wee in zijn familie. De correspondentie getuigt dan ook van een persoonlijke én een zakelijke relatie. Opvallend is het feit, dat de Catalogus Epistularum Neerlandicarum (CEN) slechts zo‟n 35 brieven van Van Koetsveld telt. Deze zijn aan verschillende personen gericht. De 167 brieven aan Van Nooten zijn niet ontsloten of toegankelijk gemaakt, terwijl ze alleszins de moeite waard zijn. Ze bevinden zich in het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800heden)6 in de VU te Amsterdam. In het zogenaamde Archief Van Koetsveld7 bevinden zich in één omslag vijf bundels brieven: de „gebundelde brieven Van Nooten.‟8 Ze behelzen de periodes 18631865, 1876-1880, 1881-1885, 1886-1890 en 1891-1893. Met uitzondering van de periode 1866-1876 vormt de correspondentie een tamelijk consistent geheel. Met deze 167 brieven heb ik me intensief bezig gehouden: ik heb ze grotendeels getranscribeerd en ten dele geannoteerd. Met de transcripties van deze brieven en de weergave ervan in deze scriptie beoog ik een belangrijke bron open te stellen voor geïnteresseerden. Er komen namelijk veel zaken in voor die voor bestudering of nader onderzoek geschikt zijn. In het eerste deel van deze scriptie vertel ik het een en ander van wat ik in de brieven gevonden heb, het tweede en grootste deel bestaat uit de transcripties van de brieven en het derde deel wordt gevormd door een bijlage met afbeeldingen van interessant archiefmateriaal over Van Koetsveld, voor zover dat een relatie heeft met de brieven. Door de correspondentie ging niet alleen de persoon van Van Koetsveld maar ook de negentiende eeuw op een bijzondere manier voor mij leven. Michiel van Diggelen schreef eens: ´Ik lees Van Koetsveld het liefst om zijn achteloze beschrijving van het dorpsleven van voor de tijd van trein, bus, telefoon en auto.‟ 9 Zo geven niet alleen Van Koetsvelds boeken, maar zeker ook zijn brieven een beeld van een andere tijd: bijvoorbeeld het reizen per omnibus of vigilante, de opwinding per draad ergens ontboden te worden en vooral het enorme belang van de brief als middel bij uitstek tot het onderhouden van een relatie! 5
Schouten en V.d. Molen 1993, p. 46. Voortaan afgekort tot HDC. 7 Voortaan afgekort tot AVK. 8 Inventarisnummer 48. 9 Namelijk in HN 12-03-1994, p. 30. 6
Veel van wat mij in de colleges aangereikt werd, was relevant voor het interpreteren van de brieven en het schrijven van deze scriptie. Ik wil dan ook mijn docent Dr. R. van de Schoor hartelijk dankzeggen voor de interessante colleges die mijn belangstelling voor de negentiende eeuw voorgoed gewekt hebben en natuurlijk ook voor zijn deskundige en prettige scriptiebegeleiding.
DEEL 1 Inleiding op de brieven
Hoofdstuk 1 Het literaire leven § 1„Mastland verveelt mij‟ Over Schetsen uit de pastorij te Mastland. Ernst en luim uit het leven van den Nederlandschen Dorpsleeraar.
Van Koetsveld is de geschiedenis ingegaan als de auteur van Schetsen uit de pastorij te Mastland. Ernst en luim uit het leven van den Nederlandschen Dorpsleeraar.10 Dit werk verscheen in 1843 anoniem bij uitgeverij S.E. van Nooten te Schoonhoven. Het boek was zo‟n succes, dat in 1844 al twee herdrukken volgden. In 1848 verscheen een derde druk; deze was echter „met twee schetsen vermeerderd‟. Dit typeert de aard van het werk: het bestaat uit romantische schetsen, dorpsnovellen, die steeds één aspect van het predikantschap en het gewone leven in een kleine gemeenschap weergeven. De auteur schrijft, met aandacht voor de couleur locale, op een afstandelijke, humoristische toon over taferelen uit de alledaagse werkelijkheid. De Pastorij kan evenals de Camera Obscura van Nicolaas Beets, Waarheid en droomen van J.P. Hasebroek en Studenten-typen van Kneppelhout in literairhistorisch opzicht beschouwd worden als een exponent van het genrerealisme. Sinds de jaren dertig van de negentiende eeuw was deze korte prozavorm in zwang. Sommige schetsen uit De Pastorij zijn overbekend geworden, bij voorbeeld „De haan‟. Het verhaal van de brute moord op de haan van Mastlands burgemeester hield de tongen in het dorp in beweging, zelfs zodanig dat de predikant verzuchtte dat een dode haan meer invloed had op de dorpsbewoners dan het Evangelie van genade en liefde en zaligheid! Deze schets werd door de Maatschappij tot Nut van ‟t Algemeen als brochure uitgegeven,11 verscheen in tijdschriften12 en werd in een bloemlezing opgenomen.13 In Westmaas, het fictieve Mastland, is in 1990 – ter gelegenheid van het 550-jarig bestaan – bij de Nederlands Hervormde kerk zelfs een beeld van een bronzen haan geplaatst: representant van Van Koetsvelds werk!14 Toen in 1884 een achtste druk verscheen, was De Pastorij al menigmaal in de correspondentie met Van Nooten ter sprake gekomen. Aanvankelijk was Van Koetsveld ingenomen met dit succesvolle werk en memoreerde hij trots dat het ook in Duitsland en Amerika zijn weg vond.15 Van Koetsveld 10
In het vervolg kort ik de titel dan ook af tot De Pastorij. Van Koetsveld gebruikt in de brieven verschillende afkortingen, meestal „Mastland‟. 11 De haan. Rotterdam 1888. De brochure vermeldt: „Te Rotterdam verspreid vanwege het Departement der Maatschappij: „Tot Nut van ‟t Algemeen.‟ 12 Inventarisnummer 40 van het AVK bevat knipsels uit diverse tijdschriften; helaas zijn deze niet steeds van titel en datum voorzien. Bijlage 10 laat een voorbeeld zien van een geïllustreerd tijdschrift met een aflevering van „De haan‟. 13 De haan en andere verhalen. Aalst z.j. 14 Westmaas bleef voor altijd verbonden met De Pastorij. In 1943, toen het honderd jaar geleden was dat dit werk verscheen, werd er feestgevierd. Zie bijlage 8 voor een krantenknipsel met een verslag. 15 Zie brief 18. De Pastorij werd vertaald in het Engels door Thomas Keighthley: The manse of Mastland, sketches, serious and humorous, from the life of a village pastor in the Netherlands. London 1860, en in het Duits door H.R. Schollenbruch: Skizzen aus dem Pastorat zu Mastland. Aus dem Leben eines holländischen Dorfpfarrers. Elberfeld 1865 en 1868. Het laatstgenoemde werk is als bijlage bij het AVK opgenomen, zie bijlage 15.
schreef een aantal nieuwe schetsen, die hij beschouwde als „aanvullingen‟ op De Pastorij.16 De derde druk werd inderdaad met twee schetsen vermeerderd, maar Van Nooten kon andere aanvullingen niet appreciëren. Hij stelde eens voor twee schetsen tot één samen te voegen, wat volgens Van Koetsveld absoluut onmogelijk was. Uiteindelijk besloot Van Koetsveld De Pastorij helemaal niet meer te veranderen. “Waar men dit boekske nu eenmaal, tot mijne eigene verbazing, classiek heeft verklaard, blijve ‟t zoo”.17 De schets van een chiliastische beweging in Mastland, waaraan Van Koetsveld refereerde in brief 84 (16-2-1883), kwam dus ook niet meer als aanvulling van De Pastorij in aanmerking; het kreeg veel later een plaats in Losse bladen uit mijn pastoraalboek.18 Opmerkelijk is, wat hij in het voorwoord van Losse bladen uit mijn pastoraalboek vermeldde: “Er is niets bij wat ik niet zelf waarnam of ondervond, en ik heb die eerste indrukken zoo juist mogelijk zoeken weer te geven. Der fantasie liet ik slechts enkele malen vorm en kleur over; maar toch veel minder dan menigeen denken zou; want de waarheid is dikwijls het meest onwaarschijnlijk.”19 Toen hij in 1883 echter melding maakte van het overlijden van Arie Ploegstaart,20 de moordenaar van de haan, liet hij weten dat het voorval met de haan op louter fictie berustte: “Ofschoon er van dien haan geen woord waar is, had men dadelijk zijn karakter herkend, en noemde hem op de markt niet anders. Lang was hij boos op mij, maar verzoende zich er later mee.”21 Van De Pastorij had Van Koetsveld echter nooit gezegd dat de inhoud geheel op de werkelijkheid stoelde. De scheiding tussen fictie en werkelijkheid bleek voor Van Koetsvelds lezers soms moeilijk te zijn. Toen het echtpaar Van Koetsveld omstreeks 1863 op vakantie was in het noorden van het land probeerde men de pastor van Mastland op het spoor te komen en aan te raken. Dat mevrouw Van Koetsveld geen Cornelia heette – en geen Cornelia wàs, maar slechts haar alter ego – kon men niet begrijpen!22 Consequenties van de populariteit ondervond Van Koetsveld met wisselend genoegen. Sommige mensen hielden zich beroepsmatig met De Pastorij bezig. De scherpe kritieken van Busken Huet kon Van Koetsveld wel waarderen. Voor „pedante‟ onderwijzers, die op een in zijn ogen infantiele manier met het werk omgingen, had hij echter geen goed woord over. Hij bekende Van Nooten dat hij misselijk werd van het uitpluiswerk dat de kinderen op school met De Pastorij moesten verrichten en noemt er in brief 106 (27-12-1884) een sprekend voorbeeld van. Een onderwijzer had een commentaar geschreven bij De Pastorij, waarin hij de meest voor de hand liggende zaken uitlegde: „”Daar stond meester Baljon” uitleg: “ Niet op den Hokkendam” (waar hij NB een uur van daan was!) “maar waar men hem gewoonlijk zag staan.” – ‟ Dit soort vragen bedenken en
16
Brief 84 en 88. Brief 88. Busken Huet had het in zijn Litterarische Fantasiën en kritieken zo getypeerd. 18 Dit boek verscheen na Van Koetsvelds dood. (Amsterdam 1894). 19 a.w., p. VII. 20 Arie Ploegstaart, een inwoner van Mastland, wonend op de Hokkendam, was een bekende figuur uit „De Pastorij.‟ In de schets „De haan‟ is hij het belangrijkste personage. Arie Ploegstaart is dus een fictieve naam, ontleend aan Van Koetsvelds literaire werk. 21 In De Pastorij tekent hij Arie Ploegstaart als een markante persoonlijkheid. (a.w., p. 73). 22 Brief 106. 17
beantwoorden beschouwde Van Koetsveld als een zinloze bezigheid en bovendien een mishandelen van de tekst. Ook stoorde hij zich eraan dat De Pastorij zijn andere werken in de schaduw stelde. Wat bitter schreef hij daarover aan Van Nooten23 “En nu weder bazuinen de couranten het uit, zeker in uw voordeel, maar – hoe ondenkbaar ‟t schijnt – niet tot mijn genoegen. Ik vraag mij zelven af, of ik dan niets nuttigers in de wereld gedaan heb, dan een populair boek te schrijven, vol natuur en waarheid, maar overigens zonder wetenschappelijke waarde. En dan wordt het eene werk van mijne hand jaloers op ‟t andere. De Gelijkenissen, waarin 14 jaren studie schuilen, pretenderen heel wat meer waard te zijn. Ik durf gerust zeggen, dat er in geene mij bekende taal zulk een werk over bestaat, en dat ieder predikant ‟t hebben moest, hoe hij ook verder denken mag.” De conclusie lijkt mij gerechtvaardigd dat De Pastorij een uitzondering voor Van Koetsveld geweest is. Zijn voornaamste ambities lagen niet in de eerste plaats op het terrein van de letterkunde, maar veel meer op dat van de stichtelijke werken. Tot slot leek Van Koetsveld postuum Joke van der Wiel toe te willen spreken. Zij beschrijft in een artikel drie à vier keer de modder in Mastland - de eerste plattelandsmodder uit onze literatuurgeschiedenis - en het geploeter langs de realistisch geschetste drassige wegen.24 In brief 102 (7-9-1884) schreef Van Koetsveld aan Van Nooten dat hij – na veertig jaar! - eigenlijk het een en ander in De Pastorij zou moeten wijzigen: niet alleen de verhouding tussen predikant en gemeente is veranderd, „De wegen zijn beter ook‟! Hij zou naar analogie van Hildebrands Na Vijftig jaar25 een aanvulling of opheldering hebben kunnen schrijven.26 Busken Huet zag immers meer parallellen tussen beide bestsellers. Het zal Van Koetsveld aan motivatie ontbroken hebben, want aan Van Nooten biechtte hij op: “Mastland verveelt mij!”27
§ 2„Zoo verspilde ik mijne kracht in Novellen‟ Over de novellen van Van Koetsveld. Van Koetsveld schreef vele tientallen schetsen of novellen. Ze werden uitgegeven als „godsdienstige en zedelijke novellen,‟ of „romantische schetsen en fantasiën,‟ „volksschriften en novellen‟ enzovoorts28. De bekende criticus Busken Huet, van wie iemand schreef: „Het raakt al besmet 23
Idem. „“Wat is het dan toch treurig, dat de mens zo is.” Schetsen uit de pastorie te Mastland.‟ 25 In 1887 deed Hildebrand deze uitgave het licht zien. De volledige titel luidt: Na vijftig jaar. Noodige en overbodige opheldering van de Camera Obscura. 26 Het AVK bevat een cahier met annotaties. Onder inventarisnummer 39 is opgenomen: „Aantekeningen bij het werk De pastorie te Mastland.‟ De auteur ervan is niet bekend. Zie bijlage 9. 27 Brief 106. 28 Voor een volledig overzicht Van Koetsvelds bibliografie: zie Onstenk 1973, pp. 144-152. 24
Waar Coen Huet Zijn poot op zet‟29 en die velen kon maken en breken, was duidelijk in zijn mening: De Pastorij was Van Koetsvelds „coup de maître‟ evenals de Camera Obscura dat voor Hildebrand was. Het bezwaar van Huet tegen de novellen was voornamelijk dat Van Koetsveld het preken niet na kon laten: „(…) het is een feit, dat de Vader der nederlandsche novelle, een eernaam waarop de heer Van Koetsveld mijns inziens volle aanspraak heeft, voortdurend met zijne lezers huisbezoek doet. Er prediget immer und ewig.‟30 De term “preken” is hier niet uitsluitend theologisch maar ook maatschappelijk bedoeld: Van Koetsveld wilde altijd een boodschap meegeven. Hij was sociaal bewogen en filantropisch ingesteld en achtte de boodschap veel belangrijker dan het literaire gehalte van een novelle. Toen hij bijvoorbeeld van nabij op de hoogte was van de vele moedbenemende sollicitatiepogingen die jonge mensen moesten ondernemen om een betrekking te vinden, besloot hij aan dit maatschappelijke probleem een novelle te wijden. Hij schreef aan Van Nooten dat hij met „eene Novelle tegen ‟t eindelooze solliciteren31 hier in den Haag‟ bezig is. Typerend: hij schreef dus niet eróver, maar ertégen! Ruim een jaar voor zijn dood keek Van Koetsveld op zijn talrijke novellen terug en schreef hij aan Van Nooten dat hij het betreurde zoveel energie verspild te hebben aan de novellen: „Toch is het waar, dat er kabinetstukjes onder zijn, maar ook andere die geen herdruk verdienen. Ik wilde de bundels vol maken, om geldige redenen. Wat ik zelf opmerkte en doorleefde, is alleen waard het nog eens te drukken. Ik heb meer opmerkingsgave dan phantasie.‟32 De „geldige redenen‟ die Van Koetsveld noemde, zullen vooral financiële geweest zijn. Hij had immers de zorg voor kinderen, kleinkinderen en pupillen.33 Toen hij bij het opruimen van zijn kast een onafgemaakte roman tegenkwam, vergeleek hij zichzelf met een schilder die aan een meesterstuk beginnen wilde, maar er nooit toe kwam omdat hij noodgedwongen voortdurend moest portretteren voor de kost. Novellen kostten immers minder tijd dan een roman en leverden per saldo meer geld op. Ze konden los uitgegeven worden, deel uitmaken van een bloemlezing en voorgedragen worden. Bovendien konden bestaande novellenbundels – evenals De Pastorij – met schetsen vermeerderd worden. Typerend in dit verband is Van Koetsvelds uitspraak „Mevr. Toussaint34 (…) heeft beter slag om van eene Novelle een boek te maken,35 en ook meer tijd.‟36 Hij moet haar arbeid als een luxe aangelegenheid hebben beschouwd.
29
Luger z.j., p. 183. Litterarische Fantasiën en Kritieken II, p. 45. 31 In Nalezing van een tachtigjarige is de novelle „Het leven van een‟Sollicitant‟ opgenomen, gedateerd 2 januari 1882. 32 Brief 158. 33 Zie hiervoor hoofstuk 3 § 1. 34 A.L.G. Bosboom-Toussaint (1812-1886). 35 Majoor Frans. Novelle verscheen in 1875. Van Koetsveld refereert hier waarschijnlijk aan het feit dat Majoor Frans oorspronkelijk in de vorm van brieven, eigenlijk dagboekuittreksels, verscheen in het tijdschrift Nederland in 1874. 36 Brief 20. 30
§ 3„Een zedelijk doel‟37 Over de lezingen van Van Koetsveld.
Aanvankelijk gruwde Van Koetsveld van het idee lezingen te gaan houden. In 1864 kreeg hij een aanbod voor f 80 per representatie, waarvoor hij bedankte.38 Hij wenste geen acteur van zijn novellen te worden. Ruim tien jaar later dacht hij er anders over. Omdat het houden van lezingen een lucratieve bezigheid was – en zijn familie kostte hem veel geld – ging hij overstag. In de jaren zeventig begon Van Koetsveld met het schrijven van kerstsprookjes en deze achtte hij wel geschikt om voor te dragen. Hij hield lezingen in Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Antwerpen, Zwolle, Zaandam, Alphen, Dieren en Doetinchem.39 Van Koetsveld leek moeite te blijven houden met het fenomeen lezingen. Financiële en persoonlijke overwegingen speelden hierbij een rol. Wat het financiële aspect betreft, had hij het idee dat hij zich moest verdedigen. Aan Van Nooten vertelde hij expliciet dat het tot zijn kostwinning behoorde, dat het een „eerlijke nering‟ was en dat hij in de kracht van zijn leven geen koren van de molen wilde wijzen.40 De terminologie die hij bezigde, spreekt voor zich: hij „debiteert‟ en „exploiteert‟ een schets, en spreekt verschillende keren over een honorarium.41 „Voor mijn genoegen doe ik het niet, maar ‟t is produktief, en – de jongens groeijen als kool en eten als wolven.‟42 Ondanks het feit dat hij aan de optredens wende, bleef hij het „ongaarne‟ doen. Nadat hij gedurende een aantal jaren ervaring opgedaan had, bekende hij Van Nooten „zoo zeggen mijne vrienden, dat ik nú eerst het houden van lezingen begin te leeren en ik zelf gevoel het.‟43 Toch was hij nerveus voor de optredens. Van tevoren moest hij goed kunnen oefenen en zich de tekst eigen maken en bovendien mocht niemand de schets al gelezen hebben. Het idee een „souffleur‟ in de zaal te hebben, was hem een schrikbeeld. Van Koetsveld vergeleek zichzelf met Cremer44 en Conscience,45 die beiden succesvolle voordrachtskunstenaars waren, zich niet stoorden aan „meelezers‟ en ook voorlazen uit ouder werk. Hij kon dat niet. De kerstsprookjes werden in november uitgegeven en meermalen drukte hij Van Nooten op het hart rekening te houden met de data van zijn voorlezingen.
37
Brief 59. Brief 8. 39 Zie de brieven 30, 54, 35, 42 en 59. 40 Zie de brieven 21, 59 en 54. 41 Zie de brieven 59, 31, 60 en 72. 42 Brief 64. 43 Brief 39. 44 Jan Jacob Cremer (1827-1880). 45 Hendrik Conscience (1812-1883). 38
In 1882 maakte hij nog melding van een nieuwe schets over een dorpssmid, die hij hoopte voor te lezen, maar daarna was het afgelopen: „Die lezingen worden mij anders zelden meer gevraagd. Elk heeft zijn tijd; ik zoek en weiger ‟t niet.‟46 § 4„Stiefkinderen van een oppervlakkig publiek‟47 Over de sprookjes van Van Koetsveld Van Koetsveld schreef in de jaren 1877 – 1880 vier kerstsprookjes, respectievelijk Het jaar 1900, Overburen, Zonder schaduw en Nemesis (gepubliceerd in 1877, 1878, 1879 en 1880). Hij had zich twee decennia daarvoor ook met sprookjes beziggehouden: in 1858 verscheen van zijn hand bij Van Nooten Sprookjes in den trant van Andersen. Evenals vele anderen kwam Van Koetsveld onder de bekoring van H.C. Andersen48 en de morele diepte van zijn werk.49 Andersen maakte drie tournees door Nederland50 en verschillende auteurs werden door hem beïnvloed. Zijn sprookjes hebben Nederland niet stormachtig veroverd,51 maar Van Koetsveld zag van meet af aan iets in zijn werk. Reeser wijt de aarzelende houding van de Nederlandse schrijvers tegenover het werk van Andersen aan het bezwaar tegen sprookjes in het algemeen. Het lijkt erop dat de verdeelde meningen hieromtrent zich weerspiegelen in de correspondentie tussen Van Koetsveld en Van Nooten. Er is sprake van een weerkerende woordenwisseling over het gebruik van het woord „sprookjes‟, het aankondigen van deze uitgaven en de reden van het geringe succes. Van Koetsveld bewonderde Andersens sprookjes, evenals de kerstsprookjes van Charles Dickens. Met name Nemesis doet denken aan Dickens‟ A christmas carol in prose. Van Nooten deelde zijn bewondering niet, maar wilde wel een sprookje van Van Koetsveld uitgeven. Van het woord „sprookjes‟ moest hij echter niet zoveel weten; hij vreesde dat het publiek dit zou associëren met kinderboeken. Daarom prefereerde hij de term „kerstvertelling‟, maar Van Koetsveld was het daarmee oneens. Het feit dat de sprookjes voor volwassenen bestemd, maar aanvankelijk niet door Van Nooten als zodanig geannonceerd waren, bracht Van Koetsvelds pen in beweging.52 Dàt zou de reden geweest zijn van het geringe succes. Hij leverde op korzelige toon verschillende teksten voor een nieuwe annonce aan53 en leek met alle macht Van Nooten en het lezerspubliek – dat immers zijn novellen óók las – te willen overtuigen van de waarde van de sprookjes: „Er schuilt meer geest in, dan in de grootste helft mijner Novellen.‟54 Hij kon niet begrijpen dat anderen zijn mening niet deelden. Van Koetsveld vond het publiek oppervlakkig en had de neiging de lezers op te voeden en waardering af te dwingen. 46
Brief 81. Uit brief 137. 48 Hans Christiaan Andersen (1805-1875). 49 Zie Ramondt 1947 voor uitgebreide informatie over de relatie Andersen – Van Koetsveld. 50 Namelijk in 1847, 1866 en 1868. Zie hiervoor Reeser 1976. 51 Reeser 1976, p. 10. 52 In de brieven 39, 58, 81, 121, 137. 53 Brief 39. 54 Brief 137. 47
Dit lukte niet en eindelijk gaf hij zich gewonnen: „buiten af worden ze eenvoudig geïgnoreerd, al zijn die van Dickens en Andersen wereldberoemd, en dus ‟t genre in eere. Enfin, men kan ‟t publiek niet dwingen; ik zal er dus u niet verder mede plagen.‟55 En veel later beloofde hij zich aan Van Nootens oordeel te onderwerpen.56 Opmerkelijk is het dat Van Koetsveld, die anders weinig enthousiasme kon opbrengen voor lezingen, een van zijn sprookjes, te weten Overburen, graag publiekelijk wilde voordragen. Het laat zijn grote betrokkenheid zien bij dit aspect van zijn werk. Nog eenmaal waagde hij een poging de vier sprookjes op de markt te brengen. Daarvoor benaderde hij – met toestemming van Van Nooten die immers het kopijrecht had – uitgever Cremer57 te Den Haag.58 In Onstenks bibliografie van Van Koetsveld wordt een uitgave van vier kerstvertellingen in één band vermeld.59 Dat zou erop duiden dat Van Koetsvelds wens wel door Cremer gehonoreerd is. Op ironische toon, maar niet zonder enige bitterheid, gaf Van Koetsveld aan Van Nooten door dat dit onderwerp hem een les in nederigheid is geweest: „Vijftig jaar lang een publiek voor den Blijgeestigen Almanak,60 waar mijn jongens niet eens meer om kunnen laghen, en geen drie jaren voor mijne sprookjes. ‟t Is om nederig onder te blijven.‟61
55
Brief 81. Brief 121. 57 Waarschijnlijk uitgeverij Cremer & Co te ‟s-Gravenhage; uitgeverij van 1886-1892. (cd-rom Personalia en prospectussen, voortaan weergegeven als CDRPP). 58 Brief 151. 59 De bibliografie van Onstenk 1973 vermeldt een uitgave (z.j.), helaas wordt ook geen uitgever vermeld. (p. 148). 60 Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen, een uitgave van Van Nooten. 61 Brief 61. 56
Hoofdstuk 2 Het theologische leven § 1„De Zaalbergerij houdt nog niet op‟.62 Over het turbulente kerkelijke leven in Den Haag.
Van Koetsveld was predikant in Den Haag van 1849 tot zijn dood in 1893. In deze lange periode zijn veel ingrijpende gebeurtenissen gepasseerd. Het voert te ver in om in het beperkte kader van deze scriptie diep op theologische kwesties in te gaan.63 Om iets van dit belangrijke aspect te noemen, gebruik ik uit de brieven de persoon van J.C. Zaalberg (1828-1885) als voorbeeld voor en representant van het turbulente kerkelijke leven in Den Haag, en daarna noem ik een paar voorvallen om de polemiek aan te tonen. In 1853 werd Dr. J.C. Zaalberg predikant in de hofstad en daarmee collega van Van Koetsveld. Predikanten van verschillende richting werkten er altijd samen zonder grote problemen. Maar Van Koetsveld heeft de periode tussen 1849 en 1864 getypeerd als „een vijftienjarige vrede.‟64 Met andere woorden: in 1864 begon de oorlog! Zaalberg riep zich toen namelijk uit als „volbloed modern‟65 waarna een „dweeperij‟ voor zowel als tegen hem ontstond. Ondanks het feit dat Van Koetsveld weinig geneigd was tot polemiek en liever niet vocht als hij niet werd aangevallen,66 nam hij toch de pen ter hand voor een bundel toespraken, Het apostolisch Evangelie. Toespraken aan de Vaderlandsche Kerk, ingerigt naar de behoeften van onzen tijd, waarin hij impliciet zijn godsdienstige opvatting rechtvaardigde tegenover die van Zaalberg. De bundel werd opgevat als een aanval op de preken van Zaalberg, getiteld De godsdienst van Jezus en de moderne rigting: christelijke toespraken over de godsdienstige vragen des tijds. Aan Van Nooten bekende hij dat hij met zijn uitgave de hand in een wespennest had gestoken.67 Wellicht was het daardoor meteen de laatste keer dat hij zich openlijk in de strijd begaf. Toch bleek regelmatig zijn ergernis: Van Koetsveld vond het moeilijk zich te bedwingen en bijna tandenknarsend schreef hij aan Van Nooten hoe hij zich ergerde aan het martelaarschap van Zaalberg en de machinaties van hem en van Gunning,68 Zaalbergs tegenpartij.69 De „bekering‟ van Zaalberg tot het modernisme veroorzaakte veel commotie in de Haagse kerk en riep conflicten op in de kerkenraad. Door de kritiek op zijn prediking en de vraag of hij nog predikant kon blijven, beschouwde Zaalberg zich als een vervolgde, een martelaar. Anderen, onder wie Gunning, profileerden zich als reactie op Zaalbergs modernisme en hechtten meer en meer aan de oude geloofswaarheden, zoals „de goddelijke ingeving en het schriftgezag, Christus‟ goddelijke natuur en de drieëenheid, de souvereiniteit der goddelijke genade en de noodzakelijkheid der wedergeboorte, 62
Een uitspraak van Multatuli uit brief 17. Er is voldoende literatuur voorhanden over dit onderwerp; naast Onstenk 1973 is b.v. Broeyer 1997 zeer interessant. 64 Brief 13. 65 Brief 9. 66 Brief 9. 67 Zie de noten bij brief 10. 68 J.H. Gunning (1829-1905). 69 Brief 15. 63
erfzonde en voldoening‟.70 Van Koetsveld noemde hen „liberale orthodoxen‟. Zaalberg en Gunning voerden een jarenlange, zeer nadrukkelijke strijd, waarna Zaalberg tenslotte zijn ambt neerlegde. Volgens van Koetsveld was bij de strijd tussen orthodoxen en modernen ruimte voor een derde richting, wat velen destijds ontkenden. Van Koetsveld propageerde een richting in het midden, die beide beginselen (geloof en wetenschap) erkende.71 Helaas bevat het archief niet de brieven – die ongetwijfeld geschreven zijn – uit de periode 1865 tot 1876. In 1867 verliet Zaalberg Den Haag; later vertrok hij naar Suriname. Nog één keer komt Zaalberg ter sprake in de correspondentie. Van Koetsveld noemt in 1885 dat de geschiedenis zich herhaald heeft: Zaalberg had in Suriname eerst met vijanden én later met vrienden gevochten.72 Het is bekend dat Zaalberg vanwege een ziekte naar Nederland terug reisde en onderweg overleed. Van Koetsveld schreef Van Nooten weinig meelevend dat Zaalberg „bij de Afrikaansche kust aan de haaijen werd ten prooi gegeven‟73 en betreurde slechts de verloren gegane talenten. Van Koetsveld bleef zijn leven lang een man van het midden. De uitspraak: „Ik behoor bij mezelf‟ is ook in theologisch opzicht zeker op hem van toepassing. Al nam hij niet deel aan de richtingenstrijd, toch was hij er zich voortdurend van bewust. Van Koetsveld was erg ingenomen met de waardering die professor Van Oosterzee (1817-1882) had voor zijn catechisatieboekje Evangelisch Onderwijs voor meer ontwikkelde leerlingen. Dit tweedelige werk komt meermalen in de brieven ter sprake. Van Koetsveld wilde graag dat Van Nooten de waardering van Van Oosterzee zou gebruiken om de verkoop te bevorderen. Van Oosterzee was echter behoudender dan Van Koetsveld en door het openbaar maken van zijn instemming met een theologisch boekje van Van Koetsveld zou zijn naam in diskrediet kunnen worden gebracht. Van Koetsveld sommeerde Van Nooten daarom te spreken van een anonieme gezaghebbende bron; zodoende zou Van Oosterzees orthodoxie niet in gevaar komen!74 Vier jaar later, na diens overlijden, mag zijn naam in dit verband pas openlijk genoemd worden.75 Omgekeerd waren er ook predikanten die in het openbaar niet met Van Koetsveld geassocieerd wilden worden. Op een predikantenvergadering kwam eens het gebruik van catechisatieboekjes ter sprake. Gunning catechiseerde uit een bekend, algemeen aanvaard boek, maar Van Koetsveld wist dat hij zijn Evangelisch Onderwijs gebruikte op het gymnasium en de HBS. Gunning weigerde echter deze titel te noemen. Bitter schreef Van Koetsveld „Mijne naam mogt in dien kring niet worden genoemd, schoon ik met allen heel wel ben.‟76 Van Koetsveld heeft lang genoeg geleefd om te zien hoe de zaken weer wat veranderden. Zo constateerde hij met genoegen dat sommige orthodoxen weer onder zìjn gehoor kwamen. „Sedert de 70
Het apostolisch Evangelie, pp. II, III. Idem, p. VI. 72 Brief 109. 73 Zaalberg overleed op 12 april 1885 toen hij op reis was van Paramaribo naar Nederland. Waarschijnlijk heeft hij een zeemansgraf gehad. 74 Zie brief 58. 75 Brief 87. 76 Brief 59. 71
doleantie naderen mij de orthodoxen meer. Ik zie b.v. Jhr. Singendonck, leerling van Bilderdijk, en een der zeven Haagsche Heeren,77 elken zondag in mijne kerk, die eer voller dan lêger wordt. O tempora o mores!‟78
§ 2 „Men dwingt ons naar twee uitersten‟79 Over orthodoxen en modernen.
Modernen en orthodoxen noemde Van Koetsveld regelmatig in één adem. In brief 38 (25-11-1877) sprak hij zich expliciet uit over zijn eigen standpunt: „Men dringt ons naar de twee uitersten: Jezuiet of Jakobijn, - geloof zonder wetenschap, of wetenschap zonder geloof. Met Confucius,80 den Prediker en Casimir Perier81 ben ik altijd nog van “‟t juste milieu”.‟ Dat had wel eens lastige consequenties. In 1880 riep hij uit: „Is dan alleen voor orthodoxen of modernen nog een uitgever te vinden?‟82 Hoewel Van Koetsveld dus evenmin modern was als orthodox, maakte hij in zijn brieven meer opmerkingen over de orthodoxen; daar zal ik dan ook het een en ander van zeggen. De door Van Koetsveld gebruikte terminologie was veelzeggend: naar aanleiding van diverse gebeurtenissen bezigde hij de woorden „komediespel‟, „dwepers‟, „namaak‟, „pausdom‟, „veinzerij‟, „hypocrisie‟ enzovoorts. 83 De termen namaak, komedie, veinzerij en hypocrisie liggen in elkaars verlengde. Van Koetsveld leek te suggereren dat orthodoxen tevreden zijn met een gepolijste buitenkant en het aanhoren van vertrouwde woorden. Daarvan noem ik uit de brieven twee voorbeelden. Bij het beroepingswerk, meermalen onderwerp van gesprek tussen Van Nooten en Van Koetsveld, kwamen uiteraard verschillende predikanten ter sprake. Van Koetsveld reageerde verontrust over de gemeente van Schoonhoven: „Het smart mij, dat mijne vorige gemeente zoo aan de uitersten overgeleverd blijft. (…) Wanneer zal er toch weer eens een gematigd Evangelisch man optreden? De gemeente heeft ‟t zoo noodig!‟84 Van Koetsvelds hoop op een gematigde predikant voor Schoonhoven, een man van het midden als hijzelf, werd niet vervuld. Ruim vijf jaar later schreef hij aan Van Nooten in brief 93 (16-12-1883): „Over den toestand uwer gemeente bedroef ik mij. Dwepers
77
Zie brief 149 voor de voetnoten bij dit citaat. Deze (gevleugeld geworden) woorden zijn afkomstig van Cicero (In Catilinam) en betekent: O tijden, o zeden! 79 Brief 38. 80 (551–479 v.C.), de oudst bekende en meest vereerde wijsgeer van China. Confucius wilde in een politiek anarchistische tijd de orde herstellen, door de bindende krachten tussen de mensen te versterken. (EEWP). 81 De Fransman Casimir Pierre Périer (1777-1832) vormde in 1831 een ministerie, waarin hijzelf de portefeuille van Buitenlandse Zaken beheerde. Hij voerde een tussen rechts en links balancerende politiek, die in zijn tijd de naam juste milieu kreeg. (EEWP). 82 Brief 67. 83 In de brieven 92, 93, 116, 87 en 59. 84 Brief 52. 78
leeren nooit. Zeedeloze, mits orthodoxe dominés gaan altijd voor en verpesten de gemeente.‟85 Blijkbaar kon een predikant die voldoende orthodox in de leer was, maar er geen christelijke levenswandel op nahield, zonder enig probleem benoemd worden. Ook met betrekking tot het catechisatiewerk klonken negatieve geluiden. Van Koetsveld beijverde zich voor nieuwe, geschikte catechisatieboekjes. „‟t Was hoog tijd, dat mijne rigting iets deed voor de catechese, terwijl Reville86 en anderen zoo veel in modernen geest hebben gedaan. Voor de echt orthodoxen is dit niet noodig. Zij bouwen huis en vesting van bijbelteksten.‟ 87 Met „mijne rigting‟ bedoelde Van Koetsveld een evangelische richting in het midden van de kerk.88 De modernen werkten dus met goede, eigentijdse boeken, Van Koetsvelds richting zag daar ook de noodzaak van in, maar de orthodoxen zouden genoeg hebben aan de bijbel en verder onderzoek niet nodig achten. Dit wekt opnieuw de suggestie dat het bij hen voornamelijk ging om vertrouwde klanken in de prediking en de catechisatie en dat er een antipathie was tegen vernieuwing in welk opzicht dan ook. Ondanks Van Koetsvelds overtuiging dat de orthodoxie de mens niet beter maakte,89 kon hij zeker respect opbrengen voor afzonderlijke personen die de orthodoxie aanhingen. In de Haagse kerk stonden weliswaar „bekrompen, maar beschaafde en onberispelijke mannen aan ‟t hoofd‟.90 Eenmaal sprak Van Koetsveld zich opvallend positief uit over een orthodox gelovige: de boekhandelaar Jan van Golverdinge (1813-1888). Van Golverdinge, een bekeerling van Da Costa, begon op verzoek van zijn Réveilvrienden een boekhandel in Den Haag.91 Van Koetsveld typeerde hem als volgt: „Golverdinge is een man uit één stuk, en zijne orthodoxie van echten stempel tegenover zoo veel namaak.‟92 In het algemeen viel er op het terrein van het geloof echter veel te klagen, zodat Van Koetsveld aan Van Nooten schreef: „waarlijk, er behoort geloof toe, om aan Kerk en Christendom niet te vertwijfelen; en toch – de Heer regeert.‟93
§ 3 Een nalatenschap voor de kleinkinderen Over de Gelijkenissen van den Zaligmaker.
85
Brief 93. Albert Réville (1826-1906) predikant, theoloog, hoogleraar. 87 Brief 39. 88 Van Koetsveld wordt soms geassocieerd met de Groningers. Er zijn weliswaar raakvlakken, maar de verschillen zijn groter. Van Koetsvelds richting is niet met een bepaalde term te karakteriseren. In hoofdstuk VI van Onstenk 1973 wordt dit nader uitgelegd. 89 Brief 13. 90 Brief 38. 91 Crom 1984, p. 11. Jan van Golverdinge was de eigenaar van het bedrijf J. van Golverdinge & Zoon. (CDRPP). 92 Brief 116. 93 Brief 121. 86
Van Koetsveld beschouwde De Gelijkenissen van den Zaligmaker als zijn levenswerk. Het boek – dat uit twee delen bestond – verscheen aanvankelijk in 57 afleveringen in de jaren 1854-1868. Veertien jaren van studie waren ermee gemoeid geweest. Andere werkzaamheden verstoorden regelmatig zijn geliefde bezigheid: „Hoe aangenaam mij op zich zelve al deze herdrukken en verzamelingen zijn, zoo rooven zij mij al dien tijd, dien ik zoo gaarne aan de gelijkenissen wijden zou…‟94
Zoals in § 1 van hoofdstuk 1 te lezen is, had Van Koetsveld De Gelijkenissen graag op de eerste plaats gezien in zijn oeuvre in plaats van De Pastorij. Hij klaagde erover dat het geïgnoreerd werd: „orthodoxen zoo wel als modernen schijnen afgesproken te hebben, om het dood te zwijgen, zonder iets er van te weerleggen.‟95 Van Koetsveld zou in een kerkelijk rustiger tijd waarschijnlijk wel meer reacties hebben gekregen op dit grote werk. Veel predikanten waren toentertijd huiverig om in het openbaar goed- of afkeuring te laten blijken voor theologisch werk. Bij de tweede druk ontving Van Koetsveld een felicitatiebrief van professor Gunning.96 In het buitenland oogstte het boek wel veel waardering.97 Uit Wiesbaden ontving Van Koetsveld een bericht dat zijn neef Nippold met andere professoren overlegde over een mogelijke uitgave in het Duits. 98 Ook uit het Groothertogdom Saxen werd toestemming gevraagd voor de vertaling.99 Uit Engeland of Schotland kwam zelfs bezoek: “Heden kwam een grijze collega van overzee mij in Engelsch-Fransch spreken over mijne Gelijkenissen.100 En een predikant van de Schotsche Kerk wilde De Gelijkenissen van het Evangelie in het Engels vertalen.101 De Duitse vertaling verscheen pas na Van Koetsvelds dood, in 1904.102 Het betreft geen vertaling van het volledige werk, maar een bewerking tot Huisboek voor het christelijk gezin. Van Koetsveld wilde in de jaren tachtig het werk dat hij zo liefhad graag nog eens uitgeven; hij kon dan ook opnieuw de mooie en kostbare staalgravures gebruiken. Het idee de gelijkenissen voor kinderen te bewerken, liet hij na enige tijd varen. „Maar in plaats van “voor kinderen” maakte ik nu mijn plan “voor de jeugd”. Kinderen vatten „t zinnebeeldige van den zaaijer enz even min als ‟t fijne der staalplaten. Zij behoeven bonte kleuren en bonte vertellingen.‟103 Als het werk bijna gereed is, is Van
94
Brief 3. Brief 106. 96 Deze brief is opgenomen in het AVK onder inventarisnummer 22. Zij bijlage 6. 97 Zie Onstenk 1973, hoofdstuk VIII. 98 Zie brief 5. Friedrich Wilhelm Franz Nippold, 1838-1918, was hoogleraar te Heidelberg, Bern en Jena. Zijn moeder was Helena van Koetsveld, een zuster van Van Koetsvelds vader. 99 Brief 150. 100 Brief 90. 101 Brieven 165 en 166. 102 Dan verschijnt Die Gleichnisse des Evangeliums als Hausbuch fuehr die christliche Familie / bearb. von C.E. van Koetsveld ; mit Genehmigung des Verfassers aus dem Hollaaend. uebers. von Otto Kohlschmidt ; mit einem Vorworte von F. Nippold ; und einem biographischen Abriβ vom Uebersetzer. 103 Brief 102. 95
Koetsveld het met Van Nooten eens dat het heel mooi wordt. „Daar ‟t een prachtwerk wordt, kan een lijst van inteekenaren geen kwaad; de Koningin aan ‟t hoofd, des te beter, maar gij moet dit vragen.‟104 In 1886 verscheen De Gelijkenissen als een handzaam boek met 34 platen, dat de titel kreeg De Gelijkenissen van het Evangelie op nieuw bewerkt tot Een Huisboek voor het Christelijk Gezin. Het was Van Koetsvelds bedoeling dit werk speciaal voor zijn kleinkinderen te bestemmen, maar hij wilde dit niet uitdrukkelijk in de titel vermelden. Daarom heeft hij het voorwoord105 tot hen gericht: „Aan mijne kleinkinderen. Als mijne Nalatenschap.‟ Hij vertelt dat hij geen toekomst meer heeft op aarde en zijn kinderen geen schatten, maar wel het oorspronkelijke woord van Jezus kan nalaten. Juist uit het feit dat Van Koetsveld dìt boek daarvoor bestemd heeft, blijkt hoe dierbaar het hem was.
§ 4 Aardbeien van de koningin Over het hofpredikerschap. Van Koetsveld werd op 71-jarige leeftijd hofprediker van Koning Willem III (1817-1890).106 Drie maanden later, namelijk op 7 januari 1879, trad de koning, wiens echtgenote koningin Sophie (geb. 1818) in 1877 overleden was, opnieuw in het huwelijk en deed Emma, prinses van Waldeck & Pyrmont (1858-1934) als koningin haar intrede aan het hof. De koning had goede voornemens gemaakt: hij was van plan voortaan als een ordentelijk mens te leven en ook het hofpredikerschap serieus te nemen.107 Van Koetsvelds naam is vooral verbonden met de graven van Oranje-Nassau. Vijf begrafenissen leidde hij in de periode 1879-1890. Een paar dagen na het huwelijk van de koning overleed zijn broer, prins Hendrik (1820-1879). Van Koetsveld leidde de rouwdienst en kreeg daardoor veel aandacht van de pers.108 Op 25 juni 1879 moest hij opnieuw een droevige plechtigheid leiden, toen prins Willem (geb. 1840) overleed. In de brieven komt dit overlijden niet ter sprake. Toen in 1881 prins Frederik (geb. 1797), oom van de koning, stierf, vertelde Van Koetsveld aan Van Nooten over de inspanning die de rouwdienst hem kostte en de opluchting dat hij het er voor de derde keer goed afgebracht heeft: „Gij weet niet, welk een omslag er aan zoo iets verbonden is. Van alle kanten gejaagd, belegerd door de pers, moest ik (dat ik afwen) letterlijk memoriseren.‟109 Een paar jaar later schreef Van Koetsveld over de ernstig zieke prins Alexander (1851-1884), het kwetsbare en nerveuze „zorgenkind‟ van de koninklijke familie. Na het overlijden van zijn moeder,
104
Brief 115. De Koningin tekende in voor zes exemplaren. A.w, pp. 1-6. 106 Zie brief 50. 107 Brief 52. 108 Brief 54. 109 Brief 79. 105
koningin Sophie, en van zijn broer Willem, was hij verpletterd door verdriet en zag hij de hofstad als een levend graf. Hij leefde erg teruggetrokken kwam regelmatig naar Delft om bij de graven te rouwen. Het volk miste hem op prinsjesdag 1879, en Alexander schreef hierop een brief die in het dagblad Het Vaderland gepubliceerd werd en later door hem uitgewerkt werd. Hij schreef hierin over zijn verdriet en roemde met name zijn overleden broer Willem. In feite hield men niet meer serieus rekening met zijn troonopvolging. Alexander had altijd al een zwakke gezondheid en de tyfus die hij in mei 1884 kreeg, werd hem fataal.110 Van Koetsveld zei hij het te betreuren dat hij als hofprediker niet naar hem toe kon gaan.111 Niet alleen in dit geval bleek dat de predikant moest wachten op een oproep; dit gebeurde vaak. Toen het hem te lang duurde, merkte hij enigszins bitter op, dat men ds. Bourlier (1845-1911) wél uitnodigde aan het hof!112 Als uitermate positieve punten met betrekking tot Van Koetsvelds relatie met het Koninklijk Huis kunnen de contacten met prinses Marianne (1810-1883) en de doop van prinses Wilhelmina op 12 oktober 1880 genoemd worden. De relatie met prinses Marianne droeg een persoonlijk karakter. Zij deelde Van Koetsveld mee dat ze blij was met zijn hofpredikerschap.113 Ook sprak Van Koetsveld in de brieven aan Van Nooten over een diner bij haar, dat hij als ontspannend had ervaren.114 Uit het archief blijkt dat prinses Marianne en Van Koetsveld met elkaar gecorrespondeerd hebben. Van haar zijn drie brieven in het archief opgenomen, onder inventarisnummer 21.115 Steeds ondertekende ze de brieven met „Uwe Marianne.‟ Gunning merkte in Herinneringen uit mijn leven (1941) eufemistisch op: „Eene calligrafe was zij niet.‟116 De doop van prinses Wilhelmina in de Willemskerk te Den Haag gaf Van Koetsveld gelegenheid te spreken voor een groot gehoor, dat hij anders nooit zou bereiken: „Van den doop heb ik veel genoegen gehad. 117 Van den koning ontving ik, door zijn secretaris Graaf Du Monçeau bijzondere dankzegging. Velen had ik onder mijn gehoor (1600 behalve de bijzondere uitnoodigingen en zeven vorsten), die ik anders nooit bereiken kan. Dezen morgen sprak mij nog de Generaal Limburg Styrum, oud-minister van Oorlog, die anders nooit te kerk komt, er over aan. Mijn witte valk118 – IJdelheid der ijdelheden!‟119 Voor de geestelijke opvoeding van de jonge prinses schreef Van
110
Zie met name Van Cruyningen 1998, pp. 89-91. Brief 101. 112 Brief 59. 113 Brief 54. 114 Brief 73. 115 Zie bijlage 5. 116 A.w., p. 30. 117 Prinses Wilhelmina werd gedoopt op 12 oktober 1880 in de Willemskerk te Den Haag. Van Koetsveld preekte over Marcus 10:14 “Laat de kinderkens tot Mij komen.” Een cahier met een afdruk van de liturgie en de preek is als bijlage opgenomen in het AVK. Zie bijlage 14. 118 Groothertog Carel Alexander van Saksen-Weimar (zwager van de koning; echtgenoot – en neef - van Sophie van Oranje-Nassau) benoemde Van Koetsveld tot „Commandeur in de orde van de waakzaamheid of van de Witten Valk van Saksen Weimar‟. Deze acte is ook opgenomen in het AVK in het HDC onder inventarisnummer 14. Zie bijlage 4. Eveneens in 1880 benoemde Willem III hem tot commandeur in de orde van de Eikenkroon. Ook deze acte is, mét de bijbehorende statuten, opgenomen in het AVK onder de inventarisnummers 12 en 13. Zie bijlage 3. 111
Koetsveld Kinderen in de bijbel en droeg dat boekje aan haar op. „Een exp. in satijn bracht ik naar de Koningin en prinsesje120 op den jaardag.‟121 Ook schreef Van Koetsveld over een kerkdienst die koningin en prinses samen bijwoonden: „Verleden week liet de Koningin mij vragen, of ik eene beurt had en krijgen kon. Zij zou dan met ‟t Princesje komen. Gelukkig had ik juist hemelvaartsdag Gr[ote] K[erk]. Daarop liet HM mij de Psalmen en Gezangen bij tijds vragen, om ze haar kind te leeren. Het was aardig, daar te zien zitten, wie ik gedoopt heb, en aandoenlijk de moederzorg.‟122 Van Koetsveld wilde geen kwaad woord over Emma horen: zij gaf niet alleen Van Koetsveld eens wat aardbeien mee naar huis, maar ook een financiële tegemoetkoming toen zijn schoondochter haar man verloren had.123 Ieder negatief gerucht wilde Van Koetsveld vermijden. Hij vroeg zelfs aan Van Nooten te vertellen aan wie het horen wilde, dat de koning een gelukkig huwelijk gesloten had en typeerde Emma als „een juweel van een vrouwtje.‟124
Commandeur der Orde van de Eikenkroon (bron: http://www.onderscheidingen.nl/nl/index.html) Uit brief 70. 120 Zij vierde op 31 augustus haar negende verjaardag. 121 Brief 147. 122 Brief 136. 123 Brief 85. 124 In brief 60. 119
Hoofdstuk 3 Het persoonlijke en sociale leven § 1„Treurig voor mijn spaarpot en verblijdend voor ‟t hart‟125 Over de opvoeding van kinderen, kleinkinderen en pupillen.
Een groot deel van de correspondentie met van Nooten wordt gevuld met persoonlijke aangelegenheden. Van Koetsveld had tot op hoge leeftijd nog te maken met een gezin met opgroeiende kinderen. In februari 1883 stierven twee dagen na elkaar zijn schoonzoon H.W.B. Croiset van Uchelen en zijn eigen zoon Otto Christiaan.126 Voor hun vrouwen en kinderen (respectievelijk vier jongens en twee meisjes) moest Van Koetsveld de nodige maatregelen treffen. Toen beide vrouwen vrij van alle schuld waren, had dat Van Koetsveld f 2000 gekost.127 Voor de echtgenote van Otto, Alida van Elst (geb. 1842), kon hij in een pensioen voorzien en regelde hij een „theezaak‟,128 daarbij zorgde hij voor een maandelijkse toelage van f 300. Bovendien had hij de zorg voor een aantal „pupillen De Vos‟. Het is niet helemaal duidelijk om welke reden en sinds wanneer ze in Van Koetsvelds gezin opgenomen zijn. De vier zonen van zijn dochter (Otto Christiaan, Willem, Cornelis en August)129 bezorgden hun grootvader in de loop der jaren heel wat hoofdbrekens. Van Koetsveld schreef dat hij hoopte de jongens van Van Uchelen binnen een paar jaren „tot hunnen bestemming te brengen.‟130 Met enige ironie liet hij doorschemeren dat ze wel eens te gemakkelijk dachten over de kosten die dit met zich meebracht. „Ik ben juist aan ‟t corrigeren van ‟t verhaal “Vader is rijk;” Zij varieren dit met Grootvader, en schrijven hem zeker 100 jaar levens toe: want een doode kip leg geene eyeren meer. Ze misdragen zich niet, maar kennen geen geld.‟131 Als illustratie van de energie, de tijd en het geld dat Van Koetsveld aan hen besteedde, neem ik als voorbeeld de opvoeding van zijn kleinzoon Otto Christiaan Croiset van Uchelen.132 Willem ging – na moeilijke kinderjaren met veel ziekte – naar de ambachtsschool. Hij werd opgeleid tot architect en vond een betrekking in Den Haag, Cornelis werd officier, August ging uiteindelijk als machinist naar Indië, maar met Otto Christiaan had Van Koetsveld veel problemen. De geschiedenis met zijn eigen zoon Otto, die in de jaren 60 nogal eens onderwerp van gesprek was in de brieven, leek zich te herhalen. Van Koetsveld noemde Otto junior toen hij ouder dan 20 was, nog „een teer ventje‟ wiens toekomst nog niet bepaald was. 133 Gelukkig kreeg hij in 1887 een betrekking bij de Rijnspoor,
125
Uit brief 111. Brief 84. 127 Brief 91. 128 Brief 87. 129 In het AVK bevindt zich een inventarislijst, die samengesteld is door H.A.A. Feenstra. Zij bevat een beknopte genealogie, waaraan deze gegevens ontleend zijn. Ook is er een stamboom in opgenomen (inventarisnummer 58), zie bijlage 11. 130 Brief 46. 131 Brief 76. 132 Geboren 13-2-1861. 133 Brief 92. 126
waarvoor hij naar Rotterdam vertrok. Het bleek echter niet dé baan voor Otto te zijn. Na twee jaar verdiende hij „nog maar den halven kost, bij een schraal uitzigt,‟134 een uitzichtsloze baan dus. Vervolgens beproefde hij zijn geluk bij de politie en in 1891 zou hij er inspecteur worden. Eerst werd hij vanwege de geringe omvang van zijn borstkas ongeschikt geacht, vervolgens wegens te lange benen en daarna om een scheve heup. Het eind van het liedje was dat hij klerk werd bij de politie en bij zijn grootvader thuis bleef wonen. Intussen werd Van Koetsvelds geliefde kleinzoon Willem, van wie hij trots vertelde dat hij een uitmuntende carrière maakte, zo‟n aardige vrouw en een lief jongetje had, ernstig ziek. Hij moest kuren in Zwitserland: „alles komt op mij‟, schreef Van Koetsveld.135 Toen zich dit later herhaalde en hij opnieuw betalen moest, schreef hij „Wonder dat hij nog niet naar Corsika, Algiers of Egypte moet!‟136 Alle inspanningen en gemaakte kosten hadden helaas niet het gewenste effect: na enkele moeilijke jaren overleed Willem op 20 januari 1890. Met Otto leek het nog helemaal goed te komen: in 1893 schreef van Koetsveld „Otto is Inspecteur van Politie te Utrecht‟. Blijkbaar kon Van Koetsveld pas gerust zijn hoofd neerleggen als hij Otto ook gehuwd zou zien. Enige maanden voor zijn dood vroeg hij namelijk „de koninklijke dispensatie (…..) die nooit wordt geweigerd, om te trouwen met de weduwe van mijn onvergetelijken Willem, een lief vrouwtje met een jongetje van 6 jaar.‟ In het AVK wijst een „beknopte genealogie‟ uit dat dit voornemen gerealiseerd is.
§ 2 Steenbeekianen en Idioten Over Van Koetsvelds sociale activiteiten. In brief 40 (3-1-1878) schreef Van Koetsveld dat Idioten137 en Steenbeekianen138 (en anderen) hem belegerden. Naast de werkzaamheden voor het Rode Kruis, de Indische Commissie en het Haagsch Genootschap139 roofden zij Van Koetsvelds kostbare tijd. Sociaal bewogen was Van Koetsveld altijd al, maar de maatschappelijke uitwerking ervan bleek vooral in de lange Haagse periode. Onstenk noemt vele voorbeelden van activiteiten die Van Koetsveld ontplooide.140 Juist vanwege zijn sociale bewogenheid werd (en wordt) Van Koetsveld wel in verband gebracht met het Réveil. „Steenbeek‟, een doorgangs- en opvanghuis voor met name jonge meisjes die in de prostitutie waren terecht gekomen, is immers een Réveilinitiatief geweest. Vanuit christelijke bewogenheid werd het opgericht 134
Brief 145. Brief 139. 136 Brief 146. 137 Destijds een gebruikelijke term voor alle verstandelijk gehandicapten. 138 Personen gelieerd aan het Asiel Steenbeek, zie verder in de brief. 139 Deze instanties zijn bij de brieven geannoteerd. 140 Onstenk 1973, hoofdstuk VII. 135
door Ottho Gerhard Heldring.141 Van Koetsveld maakte deel uit van het bestuur van het Haagse Steenbeek, maar uit de brieven bleek echter nergens speciale belangstelling voor het Réveil. Van Koetsveld verleende zijn medewerking omdat de doelstelling van „Steenbeek‟ hem aansprak en de „gevallen meisjes‟ hem ter harte gingen. Slechts eenmaal kwam expliciet de prostitutie aan de orde in de brieven, 142 ondanks het feit dat dit onderwerp, al dan niet in relatie tot „Steenbeek‟ of het syfilitisch ziekenhuis waar hij twintig jaar lang preekte,143 Van Koetsvelds blijvende aandacht had en ook in zijn novellen voorkwam.144 Misschien beschouwde hij dit als een minder geschikt correspondentieonderwerp. Wat in de brieven wel volop aan de orde kwam, was het werk voor de „idioten‟. Van Koetsveld constateerde dat deze „allerongelukkigsten‟ dikwijls verstoten, bespot, veracht en voor de buitenwereld verborgen werden. Deze menselijke ellende moest uit de verborgen schuilhoeken van de maatschappij aan het licht gebracht worden. Hij zag verstandelijk gehandicapten als ménsen, die men niet alleen moest laten opgroeien (de gangbare mening was immers dat men hen niets leren kon), maar juist ook moest opvoeden. Hij bepleitte een nieuwe tak van onderwijs en opvoeding in een speciale school: „En zoo blijft ontwikkeling het hoofddoel, opvoeding de weg, onderwijs slechts het middel.‟145 Zijn belangstelling en liefde voor deze kinderen resulteerde in de oprichting van een Idiotenschool in Den Haag in 1855; de eerste school voor verstandelijk gehandicapten in Nederland. Van Koetsveld refereerde in de brieven een aantal malen aan het door hem geschreven boek Het Idiotisme en de idiotenschool. Eene eerste proeve op een nieuw veld van geneeskundige opvoeding en christelijk philantropie (Schoonhoven 1856). Hij schreef verslagen en een feestrede voor het Idiotengesticht en bleef er altijd nauw bij betrokken. Hij noemde het werk echter „het moeijelijkste, meest tijdroovende en verdrietige werk, dat ik ken‟.146 In bestuurlijke zin bleef hij bij het gesticht betrokken; zo maakte hij bijvoorbeeld melding van een sollicitatieprocedure voor een nieuwe directeur.147 Ondanks het feit dat Van Koetsveld het werk voor de „idioten‟ moeilijk en verdrietig vond, was de teneur in de brieven over dit onderwerp niet altijd droefgeestig. In positieve zin schreef hij - bij het wegvallen van de oudere generatie - „Idiotenschool en catechisatie doen mij nog leven onder een 141
O.G. Heldring (1804-1876) werd in 1826 predikant in Hemmen. Hier kwam hij tot de ontdekking dat de weg van een christen meer en anders was dan de weg van de deugd. De nadruk kwam te liggen op persoonlijke geloofsbeleving, niet op de leer. Geloof in en liefde tot Christus bewogen hem tot activiteiten op heel diverse terreinen: hij trof maatregelen voor de armenverzorging in zijn gemeente, stichtte inrichtingen voor haveloze kinderen, organiseerde opvang voor gevallen vrouwen, zette zich in voor de drankbestrijding enzovoorts. Aanvankelijk opereerde Heldring alleen, maar sinds 1845, toen - na een schrijven aan verschillende instanties waarin hij om „geestverwante helpers‟ vroeg - de Vereeniging van Christelijke Vrienden opgericht werd, gaven velen hun medewerking aan dit godvruchtige, charitatieve werk. 142 In brief 110. 143 Twintig jaar lang hield hij er tweewekelijkse diensten. (Onstenk 1973, p. 96). 144 B.v. in „Mijne Topsy‟, een novelle uit de bundel Waarheid en verdichting. 145 Het Idiotisme en de idiotenschool, p. 91. 146 Brief 11. Het verdrietige moet betrekking hebben op het inhoudelijke aspect van het werk; Van Koetsvelds betrokkenheid bij de „misdeelde‟, verstandelijk gehandicapte kinderen was groot. 147 Brief 128.
jonger geslacht.‟148 Ook vertelde hij opgetogen aan Van Nooten dat in Gent een idiotengesticht zou komen „naar ons model‟.149 Van Koetsveld verloor ook het individu niet uit het oog. Uit brief 109 (26-4-1885) bleek dat hij onder zijn catechisanten ook „idioten‟ telde en expliciet vroeg hij Van Nooten eens het eenvoudigste catechisatieboekje te sturen. „Ik wilde met die eenvoudige vragen eene idioot aannemen.‟150 Mooi is ook te lezen dat hij deze mensen bij het praktische werk voor zijn boeken wist in te zetten en daarvoor een binder gevonden had „die de idioten het innaaijen en encadreren leert.‟151 Op een andere manier interesseerde Van Koetsveld gevangenen in Veenhuizen voor boeken: hij zette in de gevangenis een bibliotheek op.152 Dit is echter weer een heel ander aspect van de sociale arbeid van Van Koetsveld. „Steenbeek‟ en „de idioten‟ acht ik het meest representatief; de brieven laten nog meer aspecten zien.
De Idiotenschool te Den Haag
148
Brief 161. Brief 38. 150 Brief 137. 151 Brief 86. 152 Zie b.v. brief 4. 149
Slotbeschouwing
Archiefmateriaal kan een mens bijna tot leven wekken. Zo heb ik dat ervaren toen ik bezig was met de brieven, knipsels en akten waaruit het AVK voor een groot deel bestaat. Van Koetsvelds betekenis strekte zich uit op diverse terreinen van het leven: de theologie en het hofpredikerschap, het schrijverschap en het sociale leven en van al deze facetten zijn materialen in het AVK te vinden. Door het lezen, bekijken en onderzoeken van de materialen kreeg ik steeds beter zicht op de nauwe samenhang tussen Van Koetsvelds religieuze overtuiging, het schrijverschap en zijn persoonlijke leven en bovendien leerde ik het leven in de negentiende eeuw meer kennen. De keuze die ik gemaakt heb voor de correspondentie met Van Nooten, had uiteraard consequenties: door me op de brieven te richten, heb ik veel interessant archiefmateriaal ongebruikt gelaten. De zakelijke relatie tussen Van Koetsveld en Van Nooten zou bijvoorbeeld aan de hand van de opmerkingen in de brieven en de in het AVK aanwezige contracten bestudeerd kunnen worden. Ook de familiecorrespondentie – waaronder een lange brief aan zijn verloofde en een interessante van zijn vader – verdient de aandacht. Juist egodocumenten geven een mooi beeld van de personen zelf en de tijd waarin zij leefden. Diverse preken en toespraken in het AVK kunnen zeker de belangstelling wekken van theologisch geïnteresseerden, evenals brieven van de professoren Van Oosterzee en Gunning. Veel stukken hebben betrekking op laatste decennia van Van Koetsvelds leven, zoals de diverse krantenknipsels en de „opgeplakte stukken betreffende de laatste maand van het leven van C.E. van Koetsveld‟. Het AVK bevat echter ook materialen uit zijn jeugd: stukken uit de schooltijd en van de studentenvereniging en authentieke poëzie die hij op 19-jarige leeftijd maakte. Bij het lezen hiervan moest ik Maarten ‟t Hart gelijk geven: hij typeerde Van Koetsvelds gedichten eens als volstrekt waardeloos.153 Zijn gedichten mogen dan niet uitblinken, voor het overgrote deel leverde het onderzoek van het archief verrassingen op.
153
In NRC van 28-10-1977.
DEEL 2 De brieven
Verantwoording van de transcripties en de foto’s
In eerste instantie heb ik geprobeerd alle brieven zo volledig mogelijk te transcriberen. Van Koetsvelds handschrift is meestentijds goed leesbaar, slechts een paar keer was een woord niet te ontcijferen. Voor de onleesbare letters schreef ik steeds een x, zoals gebruikelijk is bij het transcriberen van teksten. In grote lijnen heb ik de regels gevolgd die Marita Mathijsen in Naar de letter. Handboek editiewetenschap aangeeft. De woorden tussen vierkante haken […..] zijn door mij ingevoegd. Woorden of delen van woorden die doorgehaald zijn, worden als volgt weergegeven: <-on>mogelijk (hier is het prefix „on‟ dus doorgehaald). Onderstreepte woorden zijn in de transcripties ook onderstreept en dubbel onderstreepte woorden zijn vetgedrukt. De alinea-indeling van de brieven heb ik in de transcripties gehandhaafd. Opmerkingen die in de marge geschreven zijn of later tussengevoegd, heb ik steeds in de voetnoten verantwoord. De noten bevatten dus zowel informatie over de inhoud van de brief als over de transcriptie. Wat de spelling betreft heb ik geen aanpassingen verricht. Van Koetsveld spelde een aantal woorden en familienamen inconsequent, maar omdat deze geen onduidelijkheden bij het lezen en interpreteren opleverden, heb ik ze niet gewijzigd. Voor het woordje „en‟ gebruikte Van Koetsveld bijna altijd de ampersand (&) of een onduidelijk teken dat erop lijkt. In alle gevallen heb ik hiervoor „en‟ getranscribeerd. Opmerkelijk is, dat twee keer een antwoordbrief van Van Nooten in de brieven van Van Koetsveld ingesloten was: beide keren betrof het een verschil van mening en was de toon korzelig. De transcripties van deze brieven heb ik op de juiste plaats ingevoegd; zij hebben de nummers 147a en 158a. Bovenaan deze brieven staat „Van Nooten aan Van Koetsveld‟. Waar deze opmerking niet vermeld is, gaat het in alle gevallen om een brief van Van Koetsveld aan Van Nooten. Niet relevante en oninteressante opmerkingen heb ik uit de transcripties weggelaten. In de meeste gevallen heb ik dit weergegeven op de volgende manier: (…..) met een korte typering van het weggelaten gedeelte in een voetnoot. Vaak betrof het een uitweiding over een onbekende persoon, een gedetailleerde weergave van bijvoorbeeld de paginering van een uitgave enzovoorts. Ik ben me ervan bewust dat ik dit niet altijd consequent heb gedaan; gezien de omvang van de correspondentie was het in het kader van deze scriptie niet mogelijk helemaal volledig te zijn. Ik beoog dan ook niet een perfect wetenschappelijke editie van deze correspondentie uit te geven. Als bijlage is na de transcripties een aantal foto‟s van stukken uit het AVK opgenomen. Het gaat om relevante stukken die een relatie hebben met de brieven of met de inleiding. Hierop heb ik één uitzondering gemaakt: het overlijdensbericht van Van Koetsveld heb ik opgenomen als bijlage 13. Van alle andere foto‟s worden de verwijzingen in de voetnoten weergegeven („zie bijlage 6‟), zodat de betreffende foto eenvoudig op te zoeken is. Bij de publicatie van de bijlagen heb ik de volgorde van de inventarisnummers van het AVK aangehouden en deze bovenaan de pagina vermeld.
1
15-5-1863
‟s Hage, 15 Mei 63
Amice!
Ter wille van uwen zetter haast ik mij, u te melden, dat hij kan voort gaan. Verder eenige aanmerkingen op de teekeningen. Deze zelve volgen per Margadant,154 dien ik u, als hij te Schoonhoven komt, zeer aanbeveel. Het is een goede jongen, maar die de wereld nog weinig kent. Kaiser155 heeft één groot gebrek. Hij heeft zijne vaste beelden, die hij gedurig reproduceert. Zoo gelijken de twee vrouwenbeelden als droppels water, of hij zijn bedaagde keukenmeid of buurvrouw tot model had genomen. En de eene is de wat ongelikte ziekenmoeder der syphilitischen.156 Dat gaat goed. Maar de andere gaat minder op, schoon ‟t in de natuur zeer goed mogelijk is, dat zij er zoo uitziet. Er zijn wel meer bedroefde weduwen dik en vet. -157 Even zoo is de geestelijke weder de oude pastoor van ‟t vignet der tweede Verzameling Novellen. Dat is hier wat gekker, daar ik zelf ‟t wezen moet, zoo als duidelijk in Topsy158 staat. Gij mogt hem wel haast mijn portret zenden. Dat de weduwe ‟t huis schijnt voorbij te gaan, is zoo geschikt om haar en face te zien. Ik stem u echter toe, dat de weg naar ‟t buiten toe nu moeyelijk af te bakenen is. Misschien ware dit nog wat te veranderen, òf door de vrouw en profil te plaatsen òf door een wal en grep tusschen haar en ‟t huis te brengen. Bij nadere uitwerking vergete ik niet, dat het een jongenskostschool is, - dus geen meisjes onder den troep. – Verder kan ‟t zeer goed uitvallen. Gij hebt nu 9 vel afgedrukt, en copie:
(nog niet gezonden)
Schijn bedriegt 16 Tusschenzetschel
2
Recidivist
50
Gezeten
22
Lidevina
9 99
154
Margadant komt in de brieven regelmatig voor. DBNL geeft een Johannes Margadant (1829-?), geboren te Den Haag, ambtenaar en auteur van diverse artikelen. Misschien is hij dezelfde persoon die later hoofdredacteur wordt van het in 1870 opgerichte „Driemaandelijksch tijdschrift‟, een uitgave van Van Stockum, Den Haag. (CDRPP en NCC). 155 J.W. Kaiser, (1813-1900), tekenaar en graveur, verzorgde staalgravures voor o.a. de tweedelige uitgave van Fantasie en Waarheid die nog in hetzelfde jaar bij Van Nooten verscheen. 156 Onder de afbeelding staat een verwijzing naar bladzijde 245, waar het gaat over de doodzieke Topsy, die in het syfilisziekenhuis ligt en door de dominee bezocht wordt. De vrouw die meeluistert is dus de „ongelikte ziekenmoeder.‟ 157 De afbeelding verwijst naar de „nog jeugdige weduwe‟ over wie op bladzijde 154 geschreven staat dat zij een zwaar rouwgewaad draagt en dat „hare twee aanvallige kinderen in dien rouw deelen‟. 158 „Mijne Topsy‟is een novelle uit Fantasie en Waarheid.
Dus te zamen 13 vel druks voor ‟t Eerste Deel. – De verhalen bij de plaatjes zult ge zelf nog wel eens op uw gemak met de tekeningen vergelijken. De Gelijkenissen heb ik eens nauwkeurig nagegaan. Op den verloren zoon zal ik laten volgen de twee ongelijke broeders met een plaat; daarna een of twee zonder platen, tot sluiting van dit stuk. Dan wordt het Tweede stuk geopend door den Goeden Herder, met een plaat. Voor beide teekeningen heb ik aan Gerkens159 ‟t idée opgegeven. ‟t Verhaalde omtrent van Santen bezwaarde mij toch, en ik sprak er zijne moeder over, zonder iemand te noemen. ‟t Kost anders wel eens moeite, te volharden in die openhartigheid, die welmeenend waarschuwt en nog als eene beleediging wordt opgenomen. Geen wonder, dat de meeste menschen liever vleyen en ‟t kwade achter af spreken, dat dan weder als laster wordt uitgekreten. P. van Santen is een dwaze bluf, en ‟t is zeer wel mogelijk, dat hij op wangedrag roemt, waar van volstrekt niets aan is; - zonder te bedenken, dat hij zulke dwaasheden aan studenten, militairen, jonkers en commis voyageurs moest overlaten, terwijl hij er bovendien geen slag van heeft.
Als altijd met vele groeten
Uw vriend C.E. van Koetsveld
Zie noot 2
159
Zie noot 3
J.C. d‟Arnaud Gerkens (1823-1892); tekenleraar en illustrator
2
25-5-1863
‟s Hage, 25 Mei 63
Waarde Vriend! Hartelijk dank voor uw belangstelling. Bij de vele wenschen160 van anderen, is mijn wensch geweest, dat ik op mijn zestigste jaar mijne zonen predikant en officier moge zien en mijn eerste kleinzoon naar school brengen, om dan den avond van ‟t leven nog zoo lang te rekken, als ik gemeente, kerk en vaderland van nut kan wezen. Gaat alles goed – ‟t is mij niet zonder zorg! – dan kan ik tenminste vroeger dan menig ander mijne kinderen geplaatst zien. Hierbij de verlangde titels. Het contract nog eens inziende, vind ik dat ge ‟t op f 1 de pagina hadt berekend. Beide proeven ontvangt ge nu ook om af te drukken, zonder xxx. Gij zult wel zorgen dat ze goed uitgevoerd worden. Men kan intusschen voortgaan en proeven zenden. De dame, die collationeert,161 heeft dan haar werk. Ik ga naar Vierlingenbeek bij Venlo en ben 1 Junij terug. Wat is er veel te bezorgen en af te doen, eer ik uitga! Gelukkig had ik heden en aanstaanden zondag vrij. Bijna zou ik vergeten, voor uw welgelijkend en mij zeer welkom afbeeldsel dank te zeggen. Verder vele groeten aan de uwen en alle goede vrienden. De Wijs162 is heden in ‟t Bosch gezien. Doe ook eens uw best aan de zaak van ‟t godsdienstig onderwijs der jongelingen. Uwe dominés zijn beide zoo ijverig! T.T.
C.E. van Koetsveld.
160
Felicitaties t.g.v. zijn verjaardag op 24 mei. Collationeren wil zeggen: nagaan of er geen bladen of platen aan het boek ontbreken en of zij in de juiste volgorde staan. 162 G.E.W. de Wijs (1814-1863), predikant te Schoonhoven vanaf 1845. 161
3
21-6-1863
‟s Hage, 10 Juny 63
Amice!
Hoe aangenaam mij op zich zelve al deze herdrukken en verzamelingen zijn, zoo rooven zij mij al dien tijd, dien ik zoo gaarne aan de Gelijkenissen wijden zou en aan andere pligten niet ontstelen mag. Ik hoop echter den Verloren Zoon af te werken, zoodra ik een paar dagen vinden of vrij maken kan. Hierbij nu het slot van ‟t eerste deel Fantasie: 320 in plaats van 250 bladz. De laatste 8 bladzijden zouden, met ‟t voorste blaadje, juist ½ vel uitmaken. Ik zie echter geen kans om dit gereed te hebben; want daar de twee deelen gelijk het licht zien, wilde ik alles, wat ik daaromtrent te zeggen heb, vóór het eerste zamenvatten. Dit kan dus niet, eer ‟t alles is afgedrukt. Kunt ge nu deze 8 bladz niet afzonderlijk drukken?163 Voor het Tweede deel liggen reeds vier verhalen gereed; die ik u in de volgende week hoop te zenden. Gedurende de pinksterweek heb ik een uitstapje gemaakt naar Vierlingenbeek, op de grenzen van Limburg, een heerlijke streek! Daar heb ik voor de gansch buitengewone opkomst van 36 hoorders gepreekt, de orgeltrapper mede gerekend. Negentien uren op de Venlosche boot vielen mij wat lang. In den nacht, toen allen sliepen, kreeg ik schrijflust. ‟t Product daarvan zend ik u heden. Met vele groeten en dank voor ‟t gezondene.
Uw vriend, C.E. van Koetsveld. PS Die verflenste jongen zal ik nu uit ‟t schoolboekje weg laten.
163
De eerste acht bladzijden bevatten een voorwoord van de auteur; ‟s Hage 1 October 1863.
4
7-10-1863
‟s Hage, 7 Oct. 1863
Waarde Vriend!
Reeds een paar dagen wachtte ik met schrijven, opdat onze brieven elkander niet zouden kruisen; en voeg hier nu in dank de quitantie bij. Tevens dank ik u voor het pakket boeken, met name ook voor de eerstelingen der nieuwe Veenhuizense bibliotheek.164 Ik heb in loco daaromtrent eenige bestellingen gemaakt opdat zich weder, in de hand des zaalopzieners, deze boeken verwaarloosd worden en verdwijnen, Zoodra ik hieromtrent de beslissing weet van Bn. Van Reede van Oudshoorn zal ik (denkelijk in ‟t Nieuwsblad) meer publiciteit aan de zaak geven en voor f 200 oude boeken op verkoopingen opdoen. De zaak waarover ik u dit maal schrijven wilde, is eene fout in het opschrift der laatste platen. Ik geloof, door mijn eigen schuld. Tot nu toe is altijd het opschrift het nommer geweest, niet der plaat, maar der Gelijkenis, en de tekst, niet de woorden, die er onder staan, maar geheel de inhoud der Parabel. Daar er hier twee platen bij eene Gelijkenis kwamen, zijn wij in de war geraakt, en zullen er nu twee platen met 49 elkander opvolgen. Ik geef dus, daar de zaak nu eenmaal zoo is, u bijgaande rectificatie in bedenking, om op den Omslag of de keerzijde van den stuk-titel, en zoo gij wilt, ook op den Omslag der volgende Aflevering te zetten. En daar ik mijne opgaven, - die ik meende, dat zoo secuur waren! – nu niet meer vertrouw, voeg ik er nog eens bij, dat het opschrift van deze Gelijkenis (de twee zonen) zijn moet: 49. Matth. 21: 28-31a. Indien in de laatste plaat de 49 in 48 kon veranderd worden, zou de vergissing in den tekst minder in het oog vallen. De laatste dagen en weken zijn niet zonder zorgen geweest. Gij weet, hoe ik de studie van Otto heb moeten opgeven, juist toen de beurs van Mr. Xxxxbol in f 700 voor hem beschikbaar was; - en hoe ik later voor het surnumereurschap moest bedanken, toen hij juist ontvanger zou worden; - wel nu juist in 164
Van Koetsveld droeg de Veenhuizense bibliotheek niet alleen een warm hart toe, hij schreef ook regelmatig over het leven in Veenhuizen: de novelle „Asschen Kaatje‟ (Fantasie en Waarheid I) is er een voorbeeld van, evenals „Polderjongens‟ (Ideaal en werkelijkheid). In „Polderjongens‟ komt de de Maatschappij van Weldadigheid ter sprake, die werd opgericht in 1818 met het doel „armen en asocialen uit heel Nederland tot een nieuw zelfstandig bestaan op te voeden. Dat gebeurde door het stichten van landbouwkoloniën op woeste gronden in het huidige Frederiksoord in de gemeente Vledder. Deze gronden moesten worden ontgonnen en geëxploiteerd door de armen en paupers, die daartoe naar Drenthe werden getransporteerd.‟ (http://www.drentsarchief.org) Jan ten Brink beschouwt Van Koetsvelds schildering van Veenhuizen – en de Zeeuwse polders – als uniek: “De tafereelen in Veenhuizen en de Zeeuwsche polders, vooral de aangrijpende schildering van het leven der polderjongens, zijn eenige in onze letterkunde en verdienden door alle oprechte volksvrienden geprezen te worden.” Ten Brink tekent hierbij aan dat van Koetsveld eenige dagen in het midden der polderjongs leefde, „om de natuur op de daad te betrappen‟. (Ten Brink 1888, pp. 274-275)
deze maand zou hij als sergeant titulair op den cursus komen, om over twee jaren officier te worden. En na eindelooze inspanning, is ‟t mij gebleken, dat noch het een noch het ander, bij de toenemende concurrentie en vergelijkende examina <-on>mogelijk is. Ik ben dus gisteren den Minister wezen verzoeken, hem als sergeant-schrijver zonder tractement op een zijner bureau‟s te plaatsen: met verder uitzigt? of als eene honorabele retraite? God weet het. De gang was zwaar. Gelukkig, dat hij zich overigens zeer goed gedraagt. Denkelijk zal dit gelukken. De dames danken u nog voor de loterij. Zij gaat goed, en trekt denkelijk in Januarij. Vele groeten
Uw vriend C.E. van Koetsveld.
5
10-11-1863
‟s Hage, 10 Nov. 63
Waarde Vriend!
Hierbij quitantie met hartelijke dankzegging. Gelukkig, dat dit jaar extra ontvangsten tegenover de buitengewone uitgaven staan: anders kwam ik er niet. Ook de exemplaren Fantasie heb ik in orde ontvangen. Zij zien er zeer goed uit. Met genoegen hoorde ik, dat Visser165 er veertig verkocht had, en wel nadat van ‟t Haaf, tot groote ergernis der confrerie, met eene lijst was vooruit geweest! Wanneer ik nu nog eens een bundeltje gaf, zou „t “Uit den vreemde” heeten; maar ik wil zonder omwerking mijne vlugtige verhalingen niet nog eens geven. Op dit oogenblik leef ik geheel (drie feestpreken niet mede gerekend) in mijn Huisbijbel.166 Ik heb aan de Evangelieën zeer veel moeite gehad, maar in de volgende week kan dit stuk grootendeels afgedrukt zijn. Ik ga dan aan de Gelijkenissen. De tolvrije Koningszoon is reeds genoegzaam voorbereid en kan spoedig gereed zijn. Denkelijk komt die in ééne Aflevering met den Goeden Herder, waarbij de plaat is, zodat ik zonder verhindering tegen ‟t laatste van van jaar nog eene Afl. geef. ‟t Speet mij zeer, dat gij in uw gezin zoo doktert; mogt ‟t nu alles verder goed gaan met de kleinen! Wij zijn voortdurend gezond, ook de kinderen te Utrecht. Otto is op ‟t oogenblik ook dúúr. Ik schreef u onlangs, wat ons plan was. De minister heeft hem nu aangesteld als surnumerair-sergeant-schrijver op‟t Ministerie, tegen 16 Novb. Hij zal in politiek gaan en bij mij wonen. Als sergeant titulair behoudt hij soldaten-traktement. Of dit nu in ‟t militaire nog tot iets leiden kan, is zeer te betwijfelen; maar in ieder geval is het eene honorabele retraite en de weg tot iets anders. Hier is alles Oranje Boven! Om in plaats van de factiezucht, er eene betere richting aan te geven, preken wij druk op 15, 17 en 18 Nov. Ik ben zondagavond begonnen met: “Toen Jeschurun vet werd, sloeg hij achteruit.”167 Zoek dat nu eens op! Met de bibliotheek van Veenhuizen gaat ‟t aanvankelijk goed. Als de vormen ginds maar in orde zijn: ‟t is er een wespennest. Ik heb u immers al bedankt?- Voor 10 à 20 cts koop ik vd Palm,168 Clarisse, Ewald, Loosjes enz enz. Ik denk wel eens, of ‟t geen voordeel zou zijn, zulke wezenlijk goede boeken bij u eens te verkoopen. Voor uwe jongens ware zulk eene verkoping misschien eene speculatie. Of 165
Boekhandel en uitgeverij M.J.Visser te Den Haag, was van 1854-1875 gevestigd in Den Haag. Na de dood van M.J. Visser in 1871 werd het bedrijf geleid door zijn weduwe, M.C. Visser- van Santen. 166 Het gaat hier – en in een aantal volgende brieven - om De Christelijke Huisbijbel. De tekst der gewone of Statenoverzetting geordend en ingericht voor de huiselijke bijbellezing en het godsdienstig onderwijs. Een driedelig werk, Den Haag: 1860-1867. 167 Deut. 32:15 “Als nu Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit (gij zijt vet, gij zijt dik, ja, met vet overdekt geworden!); en hij liet God varen, Die hem gemaakt heeft, en versmaadde den Rotssteen zijns heils.” 168 Johannes Henricus van der Palm (1763-1840); Johannes Clarisse (1770-1846); Georg Heinrich August Ewald (1803-1875) schreven voornamelijk over theologische onderwerpen; Adriaan Loosjes Pzn. (1761-1818) schreef boeken over de vaderlandse en bijbelse geschiedenis, publiceerde zedelijke verhalen en gedichten.
zijn de Schoonhovenaars ook al te modern en antiek? Zonderling, hoe gemakkelijk toch de menigte, en zelfs de geloovige en geleerde menigte, met den geest des tijds mede gaat. Als of de waarheid een weerhaan was! Uit Wiesbaden krijg ik daar berigt, dat mijn neef Nippold169 met Prof. Rothe en Schenkel in overleg is, om de Gelijkenissen in ‟t Duitsch uit te geven. Nog zou ik bij ‟t nalezen wel eenigen lust hebben, om op ‟ t denkbeeld van “volksdemonstraties” terug te komen. Gij denkt er over als Claudius.170 “‟t Was heel mooi, Andries! maar ‟t kostte veel olie.” 171 Ik hecht aan de morele kracht van zulke herinneringen meer, en was een der eersten, die er van sprak, in „de mensch en ‟t waar geloof.‟ „t Is een tegenwigt van de grondwetsaanbidding. De menschen zijn nu eenmaal zoo. Ze worden door indrukken geregeerd, niet door denkbeelden. Margadant is nog hier. Kan men die jongen geen goed water bezorgen? Schoonhoven krijgt nog den naam van ongezond. Vele groeten
Uw vriend C.E. van Koetsveld. -
169
Friedrich Wilhelm Franz Nippold, 1838-1918, was hoogleraar te Heidelberg, Bern en Jena. Zijn moeder was Helena van Koetsveld, een zuster van Van Koetsvelds vader. Door toedoen van Van Koetsveld verscheen bij de Erven Thierry en Mensing te „s-Gravenhage in 1871 De Christelijke Wereld der laatste halve eeuw (1814-1870). Historische Tafereelen van Dr. F. Nippold, Hoogleraar te Heidelberg. Voor Nederland bewerkt door Dr. C.E. van Koetsveld, een vertaling van Handbuch der neuesten Kirchengeschichte, 1867. 170 Matthias Asmus Claudius (1740-1815) 171 Dit citaat (?) heb ik niet kunnen achterhalen.
6
5-1-1864
‟s Hage, 5 January 64
Waarde Vriend! Voor uwe groeten en wenschen dank en in dit jaar ‟t beste met de uwen. Zonen zijn effecten. Staan ze goed, dan is ‟t eene voordelige geldbelegging, intrest en ‟t rijzen van de beurs. Mogen ze maar nooit getierceerd172 of insolvent worden! Dan heeft men schade en smart toe. Dat is nu wel een koopmanswensch mar goed gemeend. Tusschen Kerstmis en nieuwjaar heb ik te Amsterdam bij de Remonstranten gepreekt en mijne kinderen bezocht. (…..) Wat de Rekening Courant betreft, ik heb er niets tegen in te brengen, integendeel xxx dank. Het is mijn kroonjaar („t 25e ) als schrijver geweest en ‟t voordeligste van alle.173 Zoudt ge mij nu ook 1e Februarij f 140 voor mijne huur kunnen overmaken? Dan heeft het overige tot April of Mei den tijd, wanneer ik ‟t maar eenigzins te voren weet. Van huur gesproken, ik heb gelukkig nog een jaar huur; ‟t huis wordt binnenkort verkocht en niet ligt vind ik voor f 550 er weder zoo een. Wanneer het al te goed koop ging (f 6000) zou ik ‟t koopen zonder geld, even als in der tijd te Schoonhoven. Ik schrijf intusschen mijne catechisaties in, met koude vingers. Dus straks verder. Te Utrecht zijnde, zag ik, dat mijne dochter het eerste stuk mist van mijn “Idiotisme en Idiotenschool.”174 Ik heb beloofd, er om te vragen en doe het bij dezen. Van Mensing175 heb ik geleend een ingebonden Ex. Oudejaarsavond. Wilt gij ‟t hem weêrom zenden, of van zijne Exp. afhouden? Zet het in ieder geval maar op mijne rekening. Het was voor de oude, lamme en blinde Freule, die ‟t vruchtgebruik van een millioen guldens tot liefdadige einden gebruikt, en ook mij een rijk fonds is van philanthropie. (…..) Als de proeven der schoolboekjes176 komen, zal ik verbeteren, waarop men de meeste aanmerkingen heeft gemaakt; ook iets van ‟t suikerriet, meen ik, naar eene vroeger opmerking van Stratemeijer.177
172
Tot op een derde verminderd worden in 1864 was Van Koetsveld 25 jaar schrijver; in 1830 publiceerde hij voor het eerst. 174 Volledige titel: Het idiotisme en de idioten-school: eene eerste proeve op een nieuw veld van geneeskundige opvoeding en christelijke philanthropie. Dit werk was in 1856 bij Van Nooten verschenen. 175 Hoogstwaarschijnlijk een medewerker van de Haagse boekhandel en uitgeverij Thierry en Mensing, die sinds 1777 bestond. Ruim honderd jaar waren leden van de familie Mensing eigenaars. (CDRPP) 176 Waarschijnlijk gaat het hier om de boekjes Leerlingen wekken, voorbeelden trekken. Zeven voorbeelden van kinderlijke gebreken en rampen. Eerste leesboekje voor de middelklassen der alg. volksschoo. en Op de school en uit het leven. Tweede leesboekje voor de middelklassen der alg. volksschool. Van deze boekjes verscheen een eerste druk in 1862. De bibliografie in Onstenk 1973 vermeldt van beide een vierde druk. Hoogstwaarschijnlijk was Van Koetsveld hier bezig met het herzien van de boekjes voor een volgende druk. 173
Wilt gij hun schrijven nu nauwkeuriger opgave van zijne kritiek, ik heb er volstrekt niets tegen. Schoolboekjes is geen kwade zaak! Ik zocht dezer dagen naar eene cacographie178 (fautieve thema‟s) en vond slechts een van voor 40 jaren. Zou daar ook behoefte aan zijn? Welk eene verandering in uw leven en werken! ‟t Is zoo kwaad niet, dat onze kinderen eens op eigen beenen leren staan.179 Ik heb er zeegen en voorspoed op en groet de uwen hartelijk van mij, al stapt ‟t nieuwe jaar reeds wat vooruit! Deze was lang onder weg. Mijn stenograaf kwam ook nog, om eene preek te schrijven, die Keijser bij vergissing in de maandpreken annonceerde. Ik behoor anders onder die heeren niet meer. Als altijd,
Uw Vrind C.E. van Koetsveld
177
J.H. Stratemeijer schreef in de tweede helft van de 19e eeuw diverse boeken voor het lager en middelbaar onderwijs. 178 Van het bijvoeglijk naamwoord cacographic vond ik de volgende omschrijving: “Pertaining to, or characterized by, cacography; badly written or spelled.” (http://www.hyperdictionary.com/dictionary/). Blijkbaar werden destijds ook opzettelijke cacografieën geschreven, waarbij het de bedoeling was dat de leerlingen de fouten erin ontdekten en verbeterden. (In de DBNL komt de term ook voor, maar uitsluitend bij abusievelijk gemaakte fouten). 179 Waarschijnlijk refereert Van Koetsveld hier aan het plan van Van Nooten de boekhandel annex drukkerij en uitgeverij voort te laten zetten door zijn zoons S. en W.N. van Nooten. Per 1 januari 1865 zijn zij namelijk de officiële eigenaars. (Schouten 1993, p. 47).
7
31-1-1864
‟s Hage, 31 Jan. 64
Amice ! Hierbij in dank de quitantie. Het zal voor ‟t laatst zijn, dat ik vraag om geld voor mijn huishuur, daar ik van heden af in mijn eigen huis woon. Mijn oude huurheer wilde al zijne vaste eigendommen verkoopen, en gaf mij de voorkeur; ik zag geen kans, om voor f 550 iets dergelijks te huren; en zoo kocht ik voor f 6750 en hoop er nog f 800 of meer aan te repareren en verbeteren; - en toch heb ik niet uit de loterij getrokken. Anders hebben wij nog al een sombere Januarij gehad. Gij zult gehoord hebben, dat C. Collewijn180 in ziekelijken toestand ons verlaten heeft; regt gezond was ze niet, en wij vreesden reeds, dat ze onvervoerbaar worden zou. Verder is de aanstaande van Cornelis in levensgevaar geweest en heden voor ‟t eerste eenige oogenblikken buiten bed.- Eindelijk heb ik zelf in de algemeene kwaal, de griep gedeeld, zoodat ik zondag, maandag en dingsdag mijn werk moest staken. Heden heb ik weder gepreekt maar gevoel mij slap door koorts en hoesten. ‟t Is voor ‟t eerst in mijn gansche leven eerst na zes jaren gezondheid, dat ik één drankje slikte, maar mij ook werkelijk ziek voelde. Wat mijn werk betreft, daar ik weder alles, ook mijne aannemelingen, heb als anders, kan ik niet zoo veel als ik wil. Intusschen heb ik den waren wijnstok geheel geschreven, maar wilde wel eerst de noten bijwerken en er nog eene kleinere Gelijkenis bijvoegen. Ik hoop dus tegen het eind van deze week u wat copie te kunnen zenden, en zal met Gerkens181 over een nieuwe plaat spreken. ‟t Geschrevene van Ketwick182 doet mij genoegen, niet minder de goede tijding uit uw brief. Uw vriend
C.E. van Koetsveld. PS Laat uw Willem “Is vader weg?” mij herdrukken, mits geene annonces, waar door ‟t een nieuw werk schijnt, en mij de zonderlingste vragen gedaan worden. De plaat behoorde er eigenlijk bij. Ook “de drenkeling” is eens door de afschaffers183 gebruikt, maar met aarzeling, om ‟t slot! – vaart wel.
180
Waarschijnlijk de huishoudster. Tekenaar D‟Arnaud Gerkens. 182 C.J. van Ketwick, Schoonhovens hervormd predikant. (Streekarchief van de Krimpenerwaard Schoonhoven voortaan afgekort tot SKS - archief 1137). 183 De afschaffers duidt hier op degenen die de alcohol willen verbieden. 181
8
6-2-1864
‟s Hage, 6 Febr 64
Waarde Vriend! Om mijn woord te houden, zend ik u hier nevens de copie, schoon er aan ‟t laatste gedeelte nog wel wat zal bij te voegen zijn; maar dit geeft eenige ruimte aan de correctie. Gerkens heb ik dadelijk aan „t werk gezet, en met eenige jagt, -ik hoop ook met succes. Hebt gij verwonderd opgezien van mijn koop, nog meer zou ‟t u bevreemden, dat ik een architekt aan ‟t werk heb gesteld, om voor f 1000 te repareren. ‟t Huis is stevig, ruim, gemakkelijk en gelegen, maar uitgewoond. De sleutel der zaak is, dat een schatrijk gemeentelid mij f 3000 hypotheek gaf a 2 pct. Anderen verwonen aan deze zijde der stad in dergelijke huizen f 650 à 800 zonder nog den afzonderlijken ingang te hebben, die voor mijne leerlingen zoo goed komt. Ten slotte moest mijn huis toch verkocht worden. De bedoelde preek (te Amstel onder praesidium van Prof. Tydeman en Dom. Nieuwenhuis gehouden) zal ik uwe vrouw zenden. Ik heb nog wel meer afdrukjes, zoo ze verlangd worden en ik tijd tot zoeken en inpakken heb. Ik hoop dat gij met genoegen uit Amsterdam zijn terug gekomen. Wij moeten met onzen tijd mede: concurreren, colporteren, aanbesteden enz., daar toch ook weder veel goeds in is. In de vormen kan ik mij daar zeer goed naar schikken. Alleen heb ik moeten bedanken voor ‟t aanbod, om, voor f 80 de representatie, acteur van mijne Novellen te worden.184 Helaas! Ik bril!! De griep heeft mij losgelaten. Mijne aanstaande schoondochter wordt beter. Houd ons bij gelegenheid eens op de hoogte van Ch. Collewijn en ‟t geen de Doctor over haar denkt. (…… ) Als altijd, met groeten
Uw vriend, C.E. van Koetsveld.
184
Later is Van Koetsveld toch overstag gegaan vanwege de opbrengsten.
9
12-4-1864
‟s Hage, 12 April 64.
Waarde Vriend!
Daar ik bij mijne tehuiskomst van Utrecht dadelijk in vergaderingen, weekbeurt enz. verviel, zullen de proeven nog een paar dagen moeten blijven liggen. ‟t Achtste stuk van den Bijbel is ook onder handen. Wat het drukwerk van uw zoon betreft, ik zal er denkelijk alleen bijvoegen “Tot meer algemeene verspreiding herdrukt” of zoo iets; om den schijn te ontwijken van oude knollen voor moderne citroenen te verkoopen. Voor ‟t zelfde doel zou hij kunnen uitgeven: “Een drenkeling” en “De dronkaards naar Salomo”, beide in uwe Traktaatjes ‟t eerste te vinden. Misschien zult gij u wel verwonderd hebben dat ik zoo ruim bij kas ben, zoodat ik – schoon u voor de remise dankbaar – u vooreerst nog niet zou gemaand hebben. De reden is, dat mijn huis mij, met kosten, op f 7200 komt en ik f 8000 hypotheek op nam. Ik heb dus f 800 over voor verbouwing, waarmeê men druk bezig is; zoodat ge mijn huis naauwelijks kennen zult. Maar ‟t zal wel meer kosten! ‟t Nieuws van den dag is, dat Zaalberg185 zich, met veel eclat, als volbloed modern heeft gedeclareerd. Hij zal 12 preken186 in dien geest uitgeven. Visser187 heeft uit overtuiging er voor bedankt, dat hem vereert. Ik voor mij vecht liefst niet, waar ik niet word aangevallen; maar zie nog minder reden om te denken, naar de mode; - eer het tegendeel. – Overigens is ‟t misschien goed, dat Oosterlingen,188 Dageraad189 immer moderner, alhier ‟t nu eens met Zaalberg kunnen beproeven. Beter dat hij bestrijdt dan ondermijnt. Hoe meer haast, hoe eer aan ‟t eind. Vele groeten! Uw vriend,
C.E. van Koetsveld
PS Aan de Gelijkenissen hoop ik in de andere week of terstond daarna voort te gaan.
185
Zie hoofdstuk 2 § 1. Het gaat om De godsdienst van Jezus en de moderne rigting: christelijke toespraken over de godsdienstige vragen des tijds. Dit werk werd in 1864 uitgegeven bij Susan CHzn in Den Haag. Het heeft als rugtitel „De moderne rigting.‟ 187 Zie brief 5. 188 Immigranten uit Oost-Indië. 189 Het tijdschrift Dageraad verscheen sinds 1856 tot „verspreiding van waarheid en verlichting in den geest van de natuurlijke godsdienst en zedeleer.‟ Men wees o.a. de bovennatuurlijke openbaringsleer af. (Rasker 1996, p. 165). 186
10
27-6-1864
‟s Hage, 27 Juny 1864.
Amice!
Een vertrouwelijk verzoek brengt mij tot u. De zaak van de heeren Pyzel en Carbentus is te koop (kashouderij). De eerste had die aan den laatsten overgedaan, en deze is onverwacht gestorven. De heer Pyzel is nu in het belang der weduwe werkzaam, en in onderhandeling met den heer Gillis Grevink te Schoonhoven, gewezen compagnon van W. Littel. De belangrijke waarde evenwel, die er in de zaak zou blijven tot verdere aflossing, maakt de vraag naar soliditeit tot eene levensquestie. Ik heb beloofd, er naar te informeren, maar niet gezegd bij wien. Gij kunt dus op anonymiteit rekenen. Deze week had ik gaarne bepaald antwoord, zoo veel gij ‟t geven kunt. En verder zult gij gezien hebben, dat ik, na eenige aarzeling, mijn hand heb gestoken in een wespennest.190 Reeds den eersten morgen had ik naamlooze brieven, waarin ik gewaarschuwd werd, deze liflafjes uit de oude doos er maar in te houden. Anders -----Er heerscht hier ook door leugenachtige berigten en boekjes, eene dweeperij vóór zoo wel als tegen Zaalberg, die voor geen rede vatbaar is. Mijn vriend Croiset v.d. Kop191 b.v. houdt mij zeker voor weinig minder dan een grootinquisiteur en misschien nog voor een Farizeër, die ‟t ook wel beter weet! - Deze uitgave was mij geen genoegen of winstbejag; ik heb niet eens honorarium geconditioneerd, alleen goedkoopheid, die dan ook aanvankelijk hier goed aan ‟t oogmerk voldoet. Nu heb ik ‟t te druk; in de volgende maand nader. Vele groeten!
Uw vriend C.E. van Koetsveld.
190
In 1864 verscheen bij Visser te ‟s-Gravenhage „Het apostolische Evangelie. Toespraken aan de vaderlandsche kerk, ingerigt naar de behoeften van onzen tijd‟. Evenals Zaalberg (zie brief 9) schreef Van Koetsveld twaalf preken. In het voorwoord rept hij over een tijd van gisting en overgang. Uitgebreid geeft hij zijn visie op de orthodoxe en de moderne theologie, waarna hij expliciet de naam van Zaalberg noemt. ”Wil men eindelijk – gelijk het groote publiek meer aan personen hecht dan aan zaken – deze Christelijke Toespraken met die van Dr. Zaalberg in betrekking stellen, dan zij het slechts als een tegenhanger of pendant, niet als twistschrift.” (a.w., p. VIII) Het kan niet anders of men heeft dit werk wèl als twistschrift opgevat. 191 A.C. Croiset van der Kop (1825-1896) Koopman, geboren te Schoonhoven, overleden te Den Haag. Van Koetsvelds dochter werd door haar huwelijk een achternicht van hem. (Onstenk 1973, p. 177).
11
17-7-1864
‟s Hage, 17 July 64
Waarde Vriend! Eer deze maand ten einde is, moet ik nog zeven maal preken, drie dagen in Rotterdam zijn voor ‟t zendelinggenootschap enz. enz. Dus wat kort en afgebroken. Een vel misdruk heb ik u gezonden, om u te doen zien welk een grappenmakers de staafjeszetters zijn en met wat ernst ik voort ga. Binnen kort zult ge „t beter lezen. Dat de eerste indruk bij u was “waarom bij Visser?” is natuurlijk; maar bij eenig nadenken zult ge ‟t van zelf begrijpen. “Meneer Visser” is nu eenmaal bij de Haagsche beroerten eene kerkelijke autoriteit geworden; en de mindere stand, waarom ‟t mij niet het minst te doen was, denkt nog altoos, dat een boek alleen te verkrijgen is bij den man, wiens naam er op staat. Ik heb niet om geld gevraagd, daar het dit maal conscientie-zaak was. Maar zelfs Visser aarzelde bijna, om 10 000 blaadjes, net uitgevoerd, voor niets te laten drukken, in alle couranten te adverteren, een colporteur te bezoldigen en dan nog de volgende voor 10 cts te geven. Dit waren mijne voorwaarden. God dank, dat de uitkomst mij niet te leur stelt. Wil Visser dit later, of tegen een 2e twaalftal ook geldelijke erkennen, des te beter. Het 3e 1000 is geene fictie, en misschien nog onvoldoende. Niet de Toespraken hielden de Gelijkenissen op, maar het 4e Verslag voor de Idioten, het moeijelijkste, meest tijdroovende en verdrietige werk, dat ik ken. ‟t Is nu onder de knie. De plaat is ontvangen. Ik heb er even als vroeger bij den Oudejaarsavond, ruzie met een been, dat ik maar niet regt kan krijgen. Op- en onderschrift kan ik nog niet opgeven, daar ik juist aan twee gelijkenissen bezig ben, die deze Afdeeling sluiten, en nog niet zeker weet, welke eerst te plaatsen. Op twee zaken wacht ik nog altoos antwoord. 1e een afdruk van Busken Huets recensie192 2e een stuk van Idiotisme en idiotenschool, dat mijne dochter mist, en ik u voor lang vroeg. Van harte geluk met de voorspoed uwer zonen. Gij moogt met uwe 5 wel wat voorspoediger zijn dan ik met 2. Otto gedraagt zich goed, maar waartoe? “Een Hagenaar, nog niet eens ambtenaar aan een lessenaar, is dat niet naar?- Exempore van Elliot Boswel.193 Van harte gegroet! Uw liefh. C.E. van Koetsveld.
192
Waarschijnlijk bedoelt Van Koetsveld de recensie van Fantasie en Waarheid. Nieuwe schetsen en novellen. Eerste en Tweede Verzameling dat in 1863 door Van Nooten uitgegeven was. Busken Huets recensie is opgenomen in Litterarische Fantasien en Kritieken,, pp 44-72. (Haarlem, z.j.). 193 Van Koetsveld bootst blijkbaar een gedicht na van de dichter George Henry James Elliot Boswel (18301874).
PS Hartelijk dank voor uwe nauwkeurige inlichtingen omtrent Gr. Men blijft onderhandelen, maar uit eenige voorzorg. Ik kom uit de Willemskerk, die zeer goed bezet was. Oosterzee194 preekte in de groote, met synode hier zijnde. Zaalberg moest tegen hem over preeken, maar heeft met Hoevers195 geruild, om eerste de vroegpreek te hebben, dan Oosterzee te zitten uitlaghen en uit de groote kerk naar zijne militairen buurt te rijden. De vroegpreek gemeente bedankte om op te staan voor de eigenaars, die te 9 of 9½ ure kwamen. Is dat nu geen - - noem ‟t zoo als ge wilt!
194
Johannes Jacobus van Oosterzee (1817-1882) was predikant te Eemnes-binnen en te Alkmaar en werd later tot hoogleraar te Utrecht beroepen. 195 Dr. Willem Hoevers (1827-1884), predikant te Den Haag. Evenals Zaalberg rekende hij zich tot de „modernen‟. (Gunning, Herinneringen uit mijn leven, p. 26).
12
5-10-1864
‟s Gravenhage, 5 Oct 64.
Amice! Dezen heb ik nog een dag opgehouden, in de gedachte dat Ds. Oort jr.196 misschien eerst hier zou komen. Hij doet dit evenwel niet, en wel beschouwd is ‟t voor hem beter en voor mij minder verantwoording. Ik geloof wel, dat hij ‟t zal aannemen, gelijk zijne ouders ‟t verlangen. In meer dan één opzigt is ‟t een goede keus. De moderniteit onbeslist gelaten – ‟t is moeijelijk, daarover in onzen tijd te oordeelen! – is hij zeer zeker een aangenaam mensch, gemoedelijk prediker, en zal zich in den moeyelijken omgang met collega en gemeenten beter dan menig ander kunnen schikken. Dit is voor Schoonhoven beter dan een drijver, zelfs van mijne eigene rigting, of een al te ambitieus of kregel man. Hier is de vrede ook weg, en keert in de harten niet terug, al wijkt de twist van de straten. Ik blijf mijn rustigen gang gaan, en kan mij ook in den strijd wel schikken, al betreur ik soms vroegere broederschap en hedendaagsche uitersten. Van Groningen197 zou ik u veel kunnen vertellen. De ontvangst was er regt hartelijk, ook bij Oomkens,198 die een paar aardige kleine jongens heeft, - helaas zonder moeder!- Met genoegen heb ik er de grote beurt vervuld; in zeker opzigt met nog meer genot, dan voorgaande zondag die voor der Vlaamsche gemeente te Brussel. Verder voor ‟t oogenblik niets meer, dan vele groeten Van Uw Vriend,
C.E. van Koetsveld.
196
Misschien een zoon van Ds. H.L. Oort, collega-predikant te Den Haag. Onstenk suggereert dat dit bezoek een relatie heeft met het eredoctoraat dat Van Koetsveld in 1864 krijgt. Onstenk gebruikt overigens een verkeerde datum: hij citeert uit deze brief en geeft als datum 5-4-1864. De acte waarbij Van Koetsveld een eredoctoraat in de theologie aan de universiteit van Groningen wordt verleend, is opgenomen in het AVK onder inventarisnummer 11, zie bijlage 2. 198 De uitgever van de Bijbelkaarten van Van Koetsveld. 197
13
26-10-1864
‟s Hage, 26 Oct 64.
Waarde Vriend! (…..)199 Wat de verdere plannen aangaat, ik heb mijne verhalingen, die eenigzins bruikbaar schenen, bij een gezocht en die alle aan den heer Margadant ter lezing gegeven, om te beoordelen, wat een herdruk verdient. Alleen vind ik niet Het lijden eener vrouw, daar ik van ‟t Nederlandsch Magazijn200 juist ‟t jaar 1854 mis. Kunt ge dit ook ergens inzien? Ik meen, dat het eene Noordamerikaansche en akelige geschiedenis is uit ‟t achterland. Deze dagen zijn regt somber voor mij. Reeds meer dan veertien dagen wacht mijne vrouw te Utrecht de bevalling van Betje af, en wachten wij ieder uur een telegram. Intusschen zit ik met Otto alleen, voor wien ik land en zand heb afgeloopen, en die in groote spanning is naar eene beslissing. Hij is nu een goed bureaulist, maar dit artikel is over en overvoerd. Cornelis studeert zeer goed, en hoopt dezen winter te preken. Oort jr. denk ik deze <-winter> week te spreken: - gij ziet, ik ben zoo gedrukt, dat ik fout schrijf; maar na mist en nevel zonneschijn!- Tot Oort terug gekeerd, het blijft dan te uwent stedeke Kijfhoek. Hoezeer ik ook anti-modern ben, zoo als ge uit mijne Toespraken zien kunt, maakt het orthodoxisme waarlijk de menschen niet beter! Hier is de vijfienjarige vrede niet 1815-1830, maar 1849-1864 ten einde, en zal in ministerie en kerkeraad niet ligt terug keeren. De predikantenvergadering is stijf, en die van den kerkeraad een theologisch dispuutcollegie. Als deze Aflevering in „t licht komt, zend mij dan ook alles wat Roth nog hebben moet: de nota zendt ge mij maar aan het eind van ‟t jaar. Hartelijke groeten!
TT. C.E. van Koetsveld.
199
Over de stand van zaken – zoals de nummering - van de Gelijkenissen. Volledige titel: Nederlandsch Magazijn: tijdschrift voor Noord en Zuid: fraaie letteren, populaire wetenschap, kunst en industrie. Van Koetsveld zal bijdragen geleverd hebben in de vorm van verhalen, die hij nu opnieuw en in een andere vorm wil laten uitgeven. 200
14
10-11-1864
‟s Hage, 10 Nov. 64
Waarde Vriend! ‟t Wordt waarlijk tijd, dat ik iets van mij laat hooren, en ik bewonder uw geduld, dat gij nog niet eens aanklopt. Misschien heeft Limbeck u verteld, dat ik zondag in twee steden preekte; ik heb ‟t gisteren avond hier ook gedaan, en kan dus heden eerst aan een‟ berg van zaken beginnen. De Gelijkenissen heb ik reeds voor de eerste maal gecorrigeerd, maar zit met die twee witte bladzijden. Als ze mij al te veel hinderen, voeg ik er nog eene kleine gelijkenis bij, die in uitgewerkte schets voor mij ligt. Word ik niet bezwaard, zoo heb ik zaterdag den tijd. Eigenlijk zit er nog iets anders mij in den weg. Verbeeld u (ik kan ‟t mij bij ondervinding gelukkig niet verbeelden), dat gij zware hoofdpijn hebt, en de een u opmerkzaam maakt op uwe goede oogen, beenen, en duizend andere voorregten, terwijl de ander u uw pligt onder ‟t oog bragt om een dozijn brieven of rekeningen te schrijven, zoudt ge beiden niet ondragelijke xxxxameurs vinden? Zoo ongeveer zit ik hier. Mijne dochter en kind zijn bijzonder wel, en Cornelis komt daar zòò te huis als theol. cand. Intusschen heb ik werk en veel werk. Maar die pijn, niet hoofd, maar hartpijn, wijkt voor het een noch voor ‟t ander. Sedert maanden en weken ben ik aan ‟t antichambreren , - eene echt Haagsche kwaal, vol koorts, pijn en jeukt; - gisteren meende ik waarlijk en met grond, dat Otto eene goede betrekking verzekerd was. De jongen verdient ‟t maar is niet voor alles geschikt. En ziet! wat na een jaar worstelen verzekerd scheen, is heden weder door één man om ver geworpen. En Otto, bijna 27 jaren, is weder niets, en verdient met dagelijks op ‟t Ministerie te schrijven, zijn zakgeld en drie commiesbrooden201 in de week! Dit inher nos ! Beleef ‟t nooit, vooral niet met een zoo hoogst gevoelige vrouw en hartstogtelijk kind. Nu van bijzondere verhalingen. De ontbrekende hebt ge in de Stad en Dorpsb.,202 ik hoop ook in ‟t Nederl. Magz203 1854: want eene flauwe herinnering zegt mij dat het lijden eener vrouw goed is. Margadant heeft mij echter reeds meer dan half afgeschrikt. Als er ook zoo veel weg valt, weegt de Moskou-stroom wat zwaar aan de ééne zijde, en ‟t wordt een wanstaltig geheel. Of ‟t moesten twee dunne deeltjes worden. En hoe dan? Ik stap liever (nadat gij ook één voor één zult geoordeeld hebben) van ‟t plan af, dan mij schuldig te zien aan “boekmakerij”, hoe zeer ‟t product daarvan mij welkom is.
201
Een commiesbrood werd gewoonlijk in kazernes aan de soldaten verstrekt (Van Dale). Volledie titel: Stads- en dorpsbibliotheek. Mengelingen uit het gebied der godsdienst- en zedekunde, der landen volkenkennis, der romantiek en poëzij. (Onstenk 1973, p. 149). 203 Volledige titel: Nieuw Nederlandsch Magazijn. Hierin is een ingezonden stuk van Van Koetsveld opgenomen, met de titel „Het lijden eener vrouw.‟ (Onstenk 1973, p. 150). 202
Komt hiervan niets, dan heb ik misschien een zondagsboekje voor u, zijnde ongeveer 200 à 250 bladzijden lektuur voor de huiselijke godsdienst, uit het Dagschrift enz enz. ‟t Is half twee in den nacht. De slaap komt niet meer tot mij; ik zal hem gaan opzoeken: dan laat hij zich, na enig woelen, vinden. Binnen kort zend ik u waarschijnlijk plan en stof van ‟t Zondagsboek ter beoordeeling. Hartelijke groeten!
Uw vriend, C.E. van Koetsveld. PS (…..)204
204
Over kaas bezorgen.
15
24-11-1864
‟s Hage, 24 Nov. 64
Amice! Gij zijt dan maar gansch geen man van ‟t jonge Nederland, de eeuw der vrijheid, openbaarheid, concurrentie enz enz waarin ik mij – Gode zij dank! – zoo veel beter dan mijne meeste tijdgenooten (de liberalen van den vorigen dag) te huis gevoel. Van de verhalingen zal ik vooreerst niet meer spreken. Ik geloof, dat mijn vriend Margadant in vele opzigten gelijk heeft; maar had toch nog wel gaarne gewild, dat gij ze met de uwen zelf eens nagelezen en beoordeeld hadt. Nu blijven ze tot nader order rusten. Het Zondagsboekje voor huiszittenden hoop ik in Utrecht eens na te zien, als ik daar 1-7 Dcb ben. ‟t Is juist een werkje onder kindergeschreeuw. Ik heb boomstof genoeg, maar denk, dat hier en daar nog wel eene leemte zal zijn aan te vullen. ‟t Is nog onzeker, of ik wel in Utrecht zal preken, - omdat ik zoo modern ben!! En nu de laatste schrik. Toen Visser die hier eene soort van theologische autoriteit geworden is, ‟t prospectus van Verhoef205 zag, zeide hij: “Bladz 2 werpt Blz 1 om ver, en ‟t werk van Verhoef is door de naam van Koetsveld voor de zijnen dood. De man is te eerlijk met u te noemen.” Maar mijne vrouw zeide: “ Wat zal van Nooten schrikken!” Het mooiste is dat Verhoef mijn werk in ‟t geheel niet heeft of zelfs kent, maar alleen het oude Prospectus heeft in handen gekregen. Hij zal er waarlijk geen kwaad aan doen, en misschien nog de aandacht er op vestigen. Aan een lateren druk zonder platen is alleen reeds voor de studenten behoefte. (…..)206 Gerkens heb ik aan ‟t werk gezet voor den Barmhartigen Samaritaan, die mij nog wel wat tijd kosten zal; maar omdat hij aan de hoogere burgerschool te Delft is aangesteld, is ‟t nog moeijelijker, iets uit zijne handen te krijgen. Ik betreur altijd de vlugge opvatting en bewerking van Last, waar G. niets van heeft. De meikaasjes zijn in orde ontvangen en zeer lekker. Gij zult die immers wel met al ‟t overige verrekenen? - Ook voor den Almanak dank. Otto pronkt er nog op zijn ministerie mede. Die hem leest, doch – geen kwaad – en toch zou ‟t niet kwaad zijn, als velen zoo iets lazen, in plaats van - - - Jammer dat de goede Otto in zijn tegenwoordigen weg nog niets wordt, ‟t uitzigt is mislukt en ik weder van meet af aan het antichambreren ben. Onze tijd heeft te weinig ruimte voor alledaagsche menschen, die daarbij niet van kinds af in één gareel hebben geloopen. Hij is nu onder de 1200 sollicitanten, om voor niet niet in, maar aan de Spoor te komen. 205 206
Misschien wordt hier de rooms-katholieke boekhandel Verhoeff te Rotterdam bedoeld. Over de vorderingen van de Gelijkenissen.
En of ‟t Handelsblad gelijk heeft? Ja mijn vriend! De vingers jeuken mij en ik heb al de bezadigdheid van mijne 57 jaren noodig, om niet met diepe verontwaardiging ‟t publiek al de machinaties van Zaalberg en Gunning207 c.s. voor oogen te stellen. Alleen de ondervinding, dat woelgeesten allerminst tegen zwijgen kunnen, en mijne positieve niet polemieke roeping houden mij terug. De vervolgde predikanten, Z vooral, hebben een leventje, zoo als nooit een martelaar gehad heeft. Gunning, separatist in zijn hart, begint nu de diakonie tegen te werken. En de kerkeraad stelt zich bloot door nuttelooze demonstraties, die even veel afdoen, als dat men in November verklaart, dat overstromingen zeer verderfelijke natuurverschijnselen zijn. Intusschen leest ge zeker wel eens mijne Toespraken, en ziet daaruit mijne roeping, - of althans, hoe ik die begrijp. Verder geluk met uwe jongens en een groet aan uwe vrouw! Uw Vriend,
C.E. van Koetsveld. PS ik hoor dat er diakens terug komen? – Oort zal ‟t wel houden.
207
Johannes Hermanus Gunning (1829-1905), theoloog; hervormd predikant op verschillende plaatsen, o.a. Den Haag, kerkelijk hoogleraar te Amsterdam en hoogleraar te Leiden.
16
25-12-1864
‟s Hage, 25 Dcb. 64
Amice!
Tot uwe geruststelling kan ik u melden, dat ik dinsdag beide proeven hoop te verzenden: want aan de eersten die reeds eenmaal gecorrigeerd is, zoudt ge niets hebben. ‟t Zijn maar 7 Bladz. Ook zal ik de revisie aan u en Zs wille overlaten, mits ge mij deze keer drie schoonbladen zendt, om een paar leerlingen ‟t gemis der fautieve proeven te vergoeden. Met belangstelling las ik ‟t berigt omtrent de uwen. Gelukkig is uw zoon niet in de kazerne zoo als de Krimpenaars. Otto wacht morgen zijn ontslag en is over 8 dagen klerk bij de Exploitatie-Maatschappij der Staatsspoorwegen op f 300. Het is in de gegeven omstandigheden een groote uitkomst, en vele beter vooruitzigt dan alle Ministeries. Van „t Militaire scheid ik met waar genot. Ik ben Kwaker208 geboren in dit punt, en herinner mij nog levendig mijne vreugde in 1830, dat ik vòòr ‟t uittrekken der studenten beroepen werd. Groeten en zegen! Uw Vriend,
C.E. van Koetsveld.
208
Kwakers (of Quakers) nemen geen deel aan oorlogsgeweld en weigeren dienstplicht.
17
3-1-1865
‟s Hage, 3 January 65.
Waarde Vriend!
Mijn hartelijke heilgroet in dit jaar: vreugde in vrouw en kinderen, voorspoed in de zaken, en bovenal vrede in „t gemoed! De jaarwisseling heeft zich hier blijmoedig aangekondigd. De plaatsing van Otto was boven verwachting. Hij heeft vooreerst f 300, en blijft op de secretarie, schoon hij misschien later naar elders zal moeten, om promotie te maken, Te gelijk is zijn engagement doorgegaan met Mj Noordams, van kinds af mijn leerling, en ons boven velen lief. Cornelis hoopt zondag hier in de Bethlehemkerk te preken voor armen – en rijken. Dank voor de prompte liquidatie en remise, waarvoor hierbij quitantie. Op enkele zaken wacht ik nog altoos antwoord. Tot correctie van schoolboekjes ben ik steeds volgaarne bereid. Overigens hebt gij gezien, wat ik in den laatsten tijd gedaan heb. Deze en volgende week denk ik er eens niet aan, van met allerlei achterlijke zaken op orde te komen.Daarna komen weêr plannen, waarover later. De drie maanden vóór paschen zijn echter druk met dubbele catechisaties hier bezet. De Zaalbergerij – zegt Multatuli209 – houdt nog niet op. Ik zal er echter nu geen inkt om vermorsen. Voor Nieuwjaar kreeg hij f 6000 of f 7000. De lezingen verschillen. Nogmaals heil en groeten!
Uw Vriend C.E. van Koetsveld.
209
Multatuli schreef in zijn Ideën veel over Zaalberg, met name in Idee 453 en 454.
18
24-2-1865
‟s Hage, 24 Febr. 65
Geachte Vriend!
Na een nieuwe aansporing is de barmhartige samaritaan eindelijk in de wereld gekomen. Gij ziet, dat we de vaste type van ‟t olie in de wonden gieten eens verlaten hebben. Als Sluiter210 ‟t graveert en hem onderwerp en tekst geschreven wordt, (schilders zijn niet altijd bijbelvast), zal hij er wel wat van maken. Of ik ‟t nog ver met dezen Samaritaan brengen zal, zullen wij zien. Maar zoo veel de drukke tijd vóór paschen mij rust laat, moet ik eerst aan een paar Toespraken de laatste hand leggen, en dan (ik hoop in de volgende week) mijn jaarverslag voor Steenbeek211 maken. Deze week moest ik voor eens stervende Dame een Mastland expediéren naar eene freule te Dusseldorp. Ik droeg dit aan Nijhoff op, en meende hem er een te leenen, omdat hij „t dan van u kan ontbieden, en al vast verzenden. Maar hij antwoordde: “Ik heb ze altijd, en zond er gisteren nog 4 naar N. Amerika.” Mogten ze er vrede maken! Mijne vrouw is in Utrecht, waar ze de huiselijke genoegens smaakt, daar het voor haar geen weder is om uit te gaan. Hier is niets, dat u bijzonder interesseren zal. Gelijk het gaat in de wereld, beginnen olie en azijn zich in de gemeente zich te scheiden en is ‟t daardoor niet zoo troebel meer; maar de vrede is weg! Vele groeten aan de uwen,
Uw Vriend C.E. van Koetsveld.
210
D.J. Sluijter jr. (1811-1886) maakte staalgravures. Zie ook brief 90. Het Asyl Steenbeek, een initiatief van Ds. O.G. Heldring, was een tehuis voor „gevallen meisjes‟. Onstenk meldt dat Van Koetsveld deel uitmaakte van het bestuur van het „Haagse Steenbeek‟, een doorgangshuis; in die hoedanigheid schreef hij het jaarverslag. (Onstenk 1973, p. 96). 211
19
9-1-1876
‟s Hage, 9 Jan. 1876
Waardste vriend!
Daar ik de groote beurten had op Oudejaar en 2 january, en na de inwijding mijner catechisaties en eene aanneming te Rotterdam moest lezen, kan ik eerst heden avond, na mijne preekbeurt, u schrijven. Juist zou ik beginnen, toen ik beneden werd geroepen. Willem212 lag bewusteloos en stok stijf in een stoel. Hij is sterk gegroeid en zwaar gevoed. ‟t Wordt dus hoe langs zoo zwaarder vracht de trappen op, en toch komt hij uitgekleed en te bed beter bij. Na nog wat slaan en brullen, keek hij ons op eens vrolijk aan, en maakte nu weer gekheid in zijn bed. Dit is de waarborg tegen zijn eigenlijke epilepsie, waarmee zijne ziekte niets gemeen heeft. Sedert hij nog niet kan timmeren om zijn vinger hebben wij nu weer de reeks van verschijnselen doorloopen, maar alle korter en eigenlijk zonder eigenlijk somnambulisme.213 Intusschen begrijpt gij niet welk een onrust die onverwachte schokken geven in een studerend en … overspannen leven. Verleden jaar had ik veertien verhandelingen over geleerde en diepzinnige onderwerpen, meest Duitsch te lezen, excerperen en kritiek van te schrijven. Dit heeft al mijn tijd geroofd. Dit jaar gelukkig maar 3 of 4. Het Menschelijk leven214 staat dus nog in schets. Ik hoop er in Februarij eenige dagen voor uit te winnen, en zou ‟t zelf zeer gaarne in orde hebben, eer in Maart de grootste paaschdrukte begint. Door den dood van vd Broek215 is ‟t getal mijner leerlingen en aannemingen weder toegenomen. Ook de vacature daardoor (annus gratiae) geeft meer werk. Voor 1 Febr. is nog eene aflevering gereed. Als ik mijn doel kan bereiken, zou ik „t werk in Maart kunnen vervolgen. Zoodra ik iets zekers zeggen kan, zal ik ‟t u melden, maar begin intusschen niets anders. Nogmaals geluk met uw veertigjarige eervolle loopbaan als uitgever. Wij hopen nog eenige jaren de betrekking voort te zetten, in ongestoorde vriendschap, deelende in elkanders lief en leed, en voort gaande met goede moed. Na ‟t verlies eener eenige zuster en van een engelachtig kleinkind216 was ons de Oudjaar aandoenlijk; ook voor mijn bij mij inwonenden pupil, die op zoo ontzettende wijze zijne moeder verloor. Moge 76 ons zegen brengen en vooral behouden, wat men bij ‟t klimmen der jaren zoo noode mist! Hartelijke groeten 212
Willem Croiset van Uchelen, zoon van Van Koetsvelds dochter, bijna 14 jaar oud. (geboren 27 maart 1862) Helderziendheid. 214 Het gaat hier om een herdruk van het in 1854 verschenen werk: Het menschelijk leven in drie woorden. In 1876 verschijnt er bij Van Nooten een tweede druk. 215 Ds. Jan Jacob van den Broek (1824-1875). 216 Op 30 augustus 1875 overleed op de leeftijd van vier jaar Zeger Theodorus van Koetsveld, zoon van van Koetsvelds oudste zoon Cornelis. 213
Uw vriend C.E. van Koetsveld
Uwe nieuwjaarsrekening wacht ik nu nog.
20
20/21-2-1876
‟s Hage 20-21 Febr 76
Waarde vriend! „t Is één ure in den nacht, en ik mag u nu eindelijk schrijven: want ik had mij voorgenomen, het niet te doen, voor ik u den voortgang der uitgave – ten minste van den druk der volksschriften kon melden. Aan Jeremiades over waarlijk buitengewone drukken en velerlei oponthoud hadt ge niets. Ik zat met dit werkje. Oorspronkelijk voor de miniatuur-bibliotheek aangelegd, was ‟t zeer beknopt. Mevr. Toussaint217 (ik heb juist Majoor Frans onder handen) heeft beter slag om van eene Novelle een boek te maken,218 en ook meer tijd. Het moest dus ‟t zelfde werk blijven en toch uitdijen. Met wit papier doorschieten en bijlappen ging niet. Ik ben dus tot het kloek besluit gekomen, om op nieuw‟t geheele boekske te schrijven, met ‟t oude naast mij. De twee eerste vellen gaan nu in die geschreven copie naar Nijmegen.219 Ik schat ‟t geheel op 10 vel. Wij zijn, op kleine excepties na, allen wel. De twee stukken vinger van Willem zijn weer aan eengegroeid, en zelfs ‟t gewricht, waar de bijtel is doorgegaan, herstelt zich. Door gedwongen rust is echter de ziekte, na 3 maanden paus, terug gekeerd. Alleen zijn de aanvallen minder hevig. Hij timmert nu weer met lust. Mijne 5 pupillen bezorgen mij ook nog al zorg en moeite: 4 jongens tusschen 15 en 22 jaar! Voor allen moet ik nog eene bestemming zoeken. Daarbij – maar van finantien schrijf ik liefst niet. Wat hebt gij er aan? Wij lijden aan niets gebrek, en ik heb vrede en liefde onder eigen en aangenomen kroost. Dat kunnen veel schatrijken niet zeggen! Hartelijke groeten Als altijd
Uw Vriend C.E. van Koetsveld
217
A.L.G. Bosboom-Toussaint (1812-1886). Majoor Frans. Novelle verscheen in 1875. Van Koetsveld refereert hier waarschijnlijk aan het feit dat Majoor Frans oorspronkelijk in de vorm van brieven, eigenlijk dagboekuittreksels verscheen in het tijdschrift Nederland in 1874. 218
21
23-3-1876
‟s Hage, 23 Maart 76
Amice!
Onder storm en hagelslag uit België terug gekeerd, wil ik u daarover iets schrijven, - zoo ik hoop in uw belang – eer ik in zeven aannemingen en alle verdere paaschdrukte mij begraaf. Ik heb dan te Antwerpen (‟t behoort tot mijne kostwinning) gelezen, en (wat er niet toe behoort) gepreekt. Door er eenige dagen te logeren en onder Vlamingen om te gaan, heb ik het Belgische volksleven nader leren kennen. De Vlaamsche beweging is nog in vollen gang; en de strijd tusschen papen en (Rooms Katholijke) geuzen leidt tot eene bloedige botsing. Maar daardoor is er voor den boekhandel wel wat te doen. Ds. Wisseling, bij wien ik logeerde, heeft van Wylie, Geschiedenis van ‟t Protestantisme220 door zijn colporteur 150 exemplaren, bijna alle onder liberale Katholijken, geplaatst . Mijn naam is nu ook te Antwerpen meer bekend geworden. Wanneer gij hem 2 of 3 exemplaren van mijne Volksschriften zendt, met Inteekenlijsten en zijn colporteur (een braaf man aan lager wal) het boekverkoopers-rabat221 toestaat, denkt Ds. W. er wel te plaatsen. Hij zelf verlangt er niets voor. Ook heb ik gegeten met den heer Rosseels, een der meest bekende Vlaamsche schrijvers. Hij meende, door kennis aan de Commissie te Brussel er van uw (en mijn) schoolgoed te kunnen invoeren, zoo ‟t hun werd toegezonden. Het adres der Commission d‟Education of zoo iets, waar de begeleide met condities enz. (in ‟t Frans natuurlijk) pour les ecoles Flamands moet gezonden worden, vergat hij mij mede te geven. Wilt gij nu zelf met die heeren in correspondentie komen, zie dan op geen presentexemplaar of port. Op boeken (ik verzend er in ‟t begin der volgende week door van Gent en Loos) zijn geene inkomende regten. Het adres is “ Monsieur E.J. van Wisselingh, pasteur de l‟Eglise evangelique Hollandais, Boulevard Leopold 192, Anvers.” Hij zal ook ‟t noodige wel aan den heer Rosseels doen toekomen. Hier is alles wel. Ik hoop ook bij u. Vele groeten! Als altijd
Uw vriend C.E. van Koetsveld
PS Het op de proef geschrevene laast ge zeker. 220
Het werk van James Aitken Wylie (1808-1890), De geschiedenis van het protestantisme, werd voor Nederland vrij bewerkt door C.P. Hofstede de Groot. 221 Korting op de boekverkopersprijs, verleend door de uitgever aan de boekhandelaar.
22
29-5-1876
‟s Hage, 29 Mei 76
Waarde Vriend! Toen ik „t faillissement van Lo Normand en Ouwenaller, verblijdde ik mij, dat de laatste remise niet van dat adres was, en hoopte, dat ge u bij tijds hadt terug getrokken. De speelwoede zit nu eenmaal in ons <-vaderland> volk. Zonder enige moeite slijt ik 150 loten voor Terschelling, veel gemakkelijker dan een collecte. Zoo als wij op school gelagchen hebben over den tulpenhandel, zoo kunnen wij nu schrijven over de Amerikaansche Spoorm. Ik hoop dat LNenO meer geven dan Overklist – 15 pct! En nu ons werk. Ik verlang evenzeer naar het eind als gij, maar heb verbazend oponthoud gehad. Zeven aannemingen tegen paschen (102 nieuwe leden) en nu nog twee in Junij. Na paschen Haagsch Genootschap,222 en daarna vacatures, examens enz voor onze Indische Commissie,223 in Oost en West224, - en meer. Nu ik wat tot adem kom, heb ik ‟t werk nog eens goed aangegrepen. De moeyelijkheid was deze. Voor 22 jaren225 ben ik in de tweede helft van dit boekje, om de ontwikkeling van het diepst gezonken kind te schetsen, uitgegaan van den Abendberg226 en ‟t Gesticht227 te Montfoort. Met beide dweepte ik, en zie er nog eene geniale opvatting in. Maar helaas! De Abendberg is geregtelijk gesloten, Montfoort in schande vervallen, beide tot eene lage charlatannerie gedaald. Ik was geheel mijn voorportaal voor het Tweede Deel van ‟t Menschelijk Leven228 kwijt. Er moest niet, zoo als in ‟t Eerste Deel, uitgebouwd, maar alles weer omver geworpen worden. Hiermede ben ik nu eindelijk op de hoogte. 1½ vel copie ligt vóór mij. In Juny hoop ik alles afgedrukt te zien.
222
In 1868 werd Van Koetsveld lid van het „Haagsch Genootschap ter verdediging van de Christelijke godsdienst‟. Het bestuur ervan bestond uit (oud-)hoogleraren en theologen (onder wie B. ter Haar en W.A. van Hengel). De leden werden geacht per jaar zo‟n tien tot dertig verhandelingen te lezen en te beoordelen. Het betrof vooral onderwerpen over historisch-kritische vragen, de bijbelse theologie en de kerkgeschiedenis. In 1878 werd Van Koetsveld archivaris en later voorzitter. Het genootschap nam een belangrijke plaats in Van Koetsvelds leven in – en komt in de brieven dan ook veelvuldig aan de orde - en kostte hem vooral veel tijd. (Onstenk 1973, p. 135-136). Van Koetsveld gebruikt vaak de afkorting H.G. 223 Van Koetsveld was secretaris van deze commissie. In die functie heeft hij zich o.a. beijverd voor de bouw van een kerk te Nickerie, West-Indië. (Onstenk 1973, p.93), 224 Oost en West was waarschijnlijk een koloniaal weekblad: omstreeks de eeuwwisseling was er in Den Haag namelijk een vereniging met de naam Oost en West, die een dergelijk blad uitgaf. De preciese titel en jaren van verschijning zijn niet goed te traceren. 225 De 1e druk van Het menschelijk leven in drie woorden verscheen in 1854. 226 Van Koetsveld bedoelt het Cretins-Heilanstalt op de Abendberg bij Interlaken. Zie hiervoor zijn werk: Het Idiotisme en de Idioten-school. Eene eerste proeve op een nieuw veld van geneeskundige opvoeding en christelijke philantropie. Schoonhoven, 1856. 227 Waarschijnlijk wordt hier het „Protestants landbouwkundig gesticht te Montfoort voor verwaarloosde meisjes‟ bedoeld. 228 ‟t Menschelijk leven in drie woorden verscheen in 1854 bij Van Nooten; een tweede druk kwam in 1876 uit.
Dank voor uwe goede wenschen. Mijn leven is nog niet onnut, en voor de mijnen lang noodig. Zal ik mijne vier kleinkinderen en vijf pupillen nog allen tot hunnen bestemming brengen? God weet „t. Tot nu toe behoud ik kracht en lust, ook bij gedurige teleurstelling. (…..)229 Zend mij met boekverkoopersgelegenheid nog maar een dozijn Eenvoudige Verklaring. De dood van vd Broek230 heeft de catechisatie van Oort en mij doen aangroeijen. En mw. Vrijdag231 nog weduwe! Wie had dat haar ooit aangezegd? ‟t Is een man des vredes minder, al was hij dan ook geen schitterend gesternte. Hartelijke groeten!
Uw Vriend C.E. van Koetsveld
229
Verzoek om vertaal- of correctiewerk voor zijn schoonzoon. In januari 1875. 231 Haar echtgenoot maakte destijds met Van Koetsveld en Van Nooten deel uit van de Schoonhovense kerkenraad. (SKS archief 1137). 230
23
5-6-1876
‟s Hage, 5 Juny 76.
Geachte Vriend! Ik heb u immers al geantwoord op uw laatsten? ‟t Hangt mij vast in ‟t hoofd; maar door een stroom van correspondentie: naar Curacao en Terschelling, Batavia, Suriname en New Yersey, Saba enz ben ik waarlijk in de war. Ik bedank dus, feliciteer en condoleer, waar ik ‟t nog niet heb gedaan. De reden van dit mijn schrijven is, dat ik juist ‟t laatste aangeteekende pakket naar de post breng, en Thieme dan 102 bladz copie heeft, waarmee alles compleet is. Is „t laatste Deeltje het kleinste, ‟t is toch vele uitgedijd, en voor een goed deel – vooral wat Guggenbuhl232 en Frankenhuyzen233 betreft, maar ook veel meer, geheel nieuw bewerkt. Geeft ge dan ook – is mij al gevraagd – bandjes? Nog één verzoek. De houtsnede op den omslag zie ik niet gaarne verloren gaan. Zij moge niet mooi zijn. Ze drukt mijn denkbeeld uit en is in zeker opzigt het embleem van al mijne novellen. Ik wilde ze daarom op de laatste bladzijde hebben afgedrukt, dat mij noch u op kosten of moeite jaagt. Of ik in mijn zeventigste jaar nog een degelijk werk zal op touw zetten? De lust en kracht is er wel, maar de rustige tijd ontbreekt. Allereerst zal ik nu het schoolboekje (tusschen No 2 en 3) weer opvatten, waaraan ik al begonnen was; daarna misschien ene Handleiding voor mijne catechisatie; vrij laat, zult ge zeggen; maar het getal leerlingen neemt nog meer toe dan af. Voor ‟t eerst had ik in April en Juny zamen 7 aannemingen, 106 nieuwe lidmaten en houd nog 300 leerlingen over. Ook Nonhebel234 bedankt. Hij acht zich, evenals v d Flier235 te Delft, in zijne tegenwoordige gemeente (hoe diep ootmoedig!) onmisbaar. Particuliere berigten gewagen van trractement enz. maar dit is niet de officieele waarheid. Onze tijd is aan de Farizeën en Sadduceën overgeleverd. Als ge daarvan nog eens een paar exp te missen hebt, houd ik mij aanbevolen.236 Met hartelijke groeten, Uw Vrind 232
De arts van het gesticht de Abendberg. J. Guggenbühl publiceerde al vroeg over het cretinisme, een afwijking die Van Koetsveld later beschreef in zijn boek over Idiotisme en de Idiotenschool. 233 Hoogstwaarschijnlijk D. van Frankenhuijsen, die ook een aantal werken schreef over wezenverpleging, een kweekschool voor personeel in gevangenissen enzovoorts. 234 Voor een beroep naar Den Haag. Multatuli noemde ds. J.P. Nonhebel een schriftgeleerde: “Onlangs kocht ik postpapier, en las ‟t gedrukt blaadje waarin ‟t gewikkeld was. Ik vernam daaruit, dat de wyn die Jezus wonderde te Kana „van zoo byzonder goede hoedanigheid was.‟ Premier crû zeker. En hoe wist de schryver dit? Wel, heel eenvoudig: „de hofmeester van den huize had het verklaard, en die was een deskundige.‟ Gy begrypt dat ik den naam wilde weten van den voorganger des Volks, die zooveel - en zulk!- licht verspreidt. Ik vraagde er naar: de man heet Nonhebel, van beroep: schriftgeleerde”. Idee 451. 235 Albert van der Flier (1835-1902). 236 Van Koetsveld bedoelt hier zijn eigen werk De Farizeën, Sadduceën en Herodianen. Drie schetsen uit het kerkelijk leven van den ouden en nieuwen tijd. Met geschiedkundige toelichting betreffende de oorsprong en den aard van het Joodsche sektewezen. Den Haag 1862.
C.E. van Koetsveld
24
12-8-1876
Utrecht 12 Aug. 1876.
Waarde Vriend! In mijne vrijwillige ballingschap, op eene bovenkamer in ‟t midden van Utrecht, heb ik eindelijk het plan tot een schoolboekje bewerkt en uitgevoerd. De fijne schaaf zal er met de correctie der proeven overgaan, zoo dra alles gezet is. In de laatste week van deze maand hoop ik weder te huis te zijn. Hier blijf ik nog vier dagen. Wilt ge mij ook per brief of briefkaart antwoorden? Mijn adres is “bij den heer J. Croes, Korte Zandstraat, Utrecht.[”] Donderdag aanstaande zou ik voor tien dagen naar Luik gaan. Daar ik ander noodig werk (voor Bato,237 Magdalena238 enz, Haagsch Genootschap) af heb, ga ik nu eens, zoo ‟t wil, een plan maken op de Inleiding tot den bijbel enz. voor mijne leerlingen. Zoodra gij ziet, hoe ver het uitloopt, zult gij wel een contractje opmaken, als appendix tot dat der vorige. Daar het een vervolg is van de goede grootmoeder,239 kon daarin een strooibriefje worden gelegd, of annonce op den omslag. Maar – dit is uwe zorg, en gij zijt een oud gediende, Even als uw Vriend,
C.E. van Koetsveld
237
Bato: tijdschrift voor jongens, 1864-1883. Magdalena: evangelisch jaarboekje, uitgegeven ten behoeve van het Asyl Steenbeek, 1853-1890. 239 De goede grootmoeder: vertellingen voor kleine kinderen was een serie die Van Nooten uitgaf en waaraan verschillende auteurs meewerkten. 238
25
24-8-1876
Luik 24 Aug 1876
Geachte Vriend!
Terwijl, met een heerlijk gezigt op de Luiksche bergen (mijne kamer is 50 trappen hoog) de groote hitte mij aan huis bond, is de geest vaardig geworden over mij, en ik heb uit de Inleidingen op mijn Huisbijbel bijgaand werkje zaamgesteld. Reeds begon ik te vreezen, dat ik te vergeefs aan xx vd Beek240 ‟t copieregt daarvan (f 50) had terug betaald. Mogt ge ‟t eens vergelijken, zoo zult gij opmerken, dat ik vrij wat heb weg gelaten, om een beter geheel te geven: 1o de Bijbelsche geschiedenis. Wanneer ik langer in Luik bleef, bewerkte ik die, en dan de geloofs en zedeleer voor mijne leerlingen afzonderlijk. Ik sukkel altijd nog met Egeling.241 2o Bibliograpische bijzonderheden omtrent oude bijbeluitgaven, op zich zelve wetenswaardig, maar hier onnoodig. Maar vooral ook 3o de polemiek, die bij de uitgave van mijnen bijbel telkens tot het monsteren der partijen en tot zelfverdediging drong. Ik schat het boekske op ongeveer 12 vel van den druk der Volksschriften. Mij dunkt, in dien vorm, compres kl. oct moet het worden uitgegeven, niet als een schoolboekje. Ik heb hoop, als gij ‟t aan de theol. professoren te Utrecht en Groningen zendt, dat ‟t ook daar, als een kort begrip voor ‟t proponentsexamen zal gebruikt worden. In ‟t Hollandsch bestaat niets van dien aard. Mijne onderhandeling met vd Beek geeft mij nu ook regt van herdruk op ‟t Bijbelsch Woordenboekje, waarmede de Huisbijbel sluit. Het werk, dat daar aan is, zou v Uchelen voor mij kunnen doen, daar de aangehaalde bladz van den huisbijbel moeten veranderd worden in Bijbelplaatsen. 132 blz groot, zou ‟t ook zoo wat 10 vel worden. Overweeg alles nu eens op uw gemak, en geef mij uwe gedachten en voorwaarden op. Ge zult dit wel goed doen. Om nuttelooze arbeid te besparen, neem ik dezen aanstaande maandag mede naar Holland en expedieer het pakket van Rotterdam of ‟s Hage. Titel en voorrede blijven natuurlijk vooreerst liggen en gaan er alleen bij te uwer informatie. Ik geniet hier bij mijne vriend veel hartelijkheid bij veel vrijheid, en verzuim de uitstappen op de Maas en ‟t gebergte niet. Mijne werkuren evenwel laat men mij geheel vrij. Ik kan dat te huis hoe langer zoo minder zeggen. 240
M. van der Beek, uitgever te ‟s-Gravenhage. Lucas Egeling (1764-1835) schreef Een vraagboekje tot onderwyzing in de christelyke leer, dat zelfs een 48e druk beleefde. 241
De berigten van daar zijn goed en verblijden mij. Een tal van kleinkinderen en pupillen verbeidt weer, met mijne eigene kinderen, verlangende mijne wederkomst. Hartelijke groeten aan al de uwen!
Uw vriend C.E. van Koetsveld
26
7-9-1876
‟s Hage 7 Septb 76.
Waarde Vriend!
Bij mijne tehuiskomst werd ik door een storm van bezigheden en bezoeken overvallen. Men zou waarlijk haast schromen, om uit te gaan. Daarbij kwamen in de laatste dagen zaken, die men zoo niet kan mededelen, maar die juist daardoor te zwaarder drukken, en mij – juist nu ‟t noodig is – tot werken bijna geheel ongeschikt maken. En daar is nog al wat tot noodig! Maar aan deze Inleiding hebt gij niets, en – ik eigenlijk ook niet! – Zij sta er, en moge er blijven staan. Gij hebt mij een schrik op het lijf gejaagd met uwen raad, om den kleinen Eduard242 aan den heer Kruider te laten recenseren. Eene veertigjarige ondervinding zonder te groote ingenomenheid met eigen werk, heeft mij geleerd, dat de kritiek zelden een werk beter maakt, maar wel er dikwijls alle kleur en geur aan ontneemt, - evenals aan de wetten de Tweede Kamer. Iemands gebreken maken doorgaans een geheel uit met zijne deugden, en de recensenten oordeelen uit hun eenzijdig standpunt. Voor schoolmeesters, zoo preutsch, dat zij de laatste les van de goede Grootmoeder niet laten lezen, omdat de kinderen geen broertjes of zusjes mogen krijgen, - of zoo modern, dat zij uit de schoolwet alle opleiding tot christelijke deugden schrappen, n zelfs geene godsdienstige deugden meer verlangen, - schrijf ik geene boekjes. Om echter aan uw verlangen te voldoen, heb ik den onderwijzer onzer Idiotenschool de recensie opgedragen. Hij is een echte leerling van mijn vriend van den Heuvel, den hervormer van ons lager onderwijs. Ik verzocht hem eene kritiek, die vrij en onpartijdig was, en die ik kan laten lezen. Na ‟t boekje gelezen en herlezen te hebben, las hij ‟t geheel zijn vijfjarig dochtertje voor, die alles begreep en op haar driejarig broertje toepaste. Hij schreef nu, misschien wel wat vooringenomen, zijne beoordeling en voegde er een brief bij, die eigenlijk voor u niet is bestemd, maar dien ik u toch zenden wil. Met deze en met uwe aanmerkingen gewapend, zal ik nu aan ‟t werk gaan. Het moeyelijkste zou het inkorten der lessen wezen. Ik geloof niet, dat dit gelukken zal. Misschien evenwel voeg ik er nog één of twee lessen bij, om de drie vel vol te maken. Of anders worde ‟t tot 2 ½ vel ingekort, om tusschen No 2 en 3 te staan, ook wat de grootte betreft. Zoo hoop ik in „t begin der volgende week u proef te zenden ter correctie. Vele groeten, Als Altijd Uw Vriend C.E. van Koetsveld
242
Volledige titel: De kleine Eduard. Derde leesboekje voor de lagere klassen der algemeene volksschool.
27
25-11-1876
‟s Hage, 25 Novb. 1876.
Waarde Vriend!
De jaren boven de zestig worden zoo kostbaar, dat ik er geen wil overslaan zonder u daarmede geluk te wenschen. En waarlijk! gij hebt reden te over tot dankbaarheid, bij uwe ongestoorde gezondheid en gelukkig gezin, - ook de gezinnen uwer kinderen. Is er op dat geluk eene donkere schaduw gevallen, een langdurige ook wel eens smartelijke levenservaring heeft mij geleerd, dat de tranen over de levenden oneindig bitterder zijn dan dien over de dooden. Blijf intusschen nog lang werkzaam en in uw aartsvaderlijken kring gezegend; en mogt ge tusschen al de beroeringen van onzen tijd door, aan den eindpaal kunnen zeggen: “Ik heb mijne taak volbragt en ‟t geloof behouden.” Over zaken wil ik ditmaal niet schrijven. Alles, dat er voor den uitgever van Nooten geen luijer pers is dan die van den drukker van Nooten; - en dat de staat van begrooting mijner werkzaamheden er geheel door in de war is. Als altijd, met hartelijke groeten, aan de uwen. Sedert 38 van de 6<-3>4 jaren Uw vriend,
C.E. van Koetsveld
28
1-1-1877
‟s Hage 1 January 1877
Geachte vriend!
Bij den aanvang van dit jaar mijn hartelijke groet aan u en de uwen. Liet 1876 pijnlijke herinneringen achter, toch ook veel zegen en bewaring. Zoo in mijn huis van mijne kleinkinderen: de lieve Otto voor hersenontsteking bewaard, en Willem sinds 5 maanden gezond. Zorgen voor kinderen, kleinkinderen en pupillen blijven, ook van finantieelen aard; maar gelukkig nog kracht en hulpmiddelen, om die te kunnen dragen. Moge ook u en de uwen dit jaar al wat ge liefhebt bewaard blijven en gij er zegen in beleven van omhoog. Op de Rekening Courant heb ik geene aanmerkingen, en met de remise behoeft ge in deze maand u niet te haasten. In ‟t begin van Februarij heb ik eerst grootere betalingen te doen. Over den titel van den Bijbelgids zal ik nog eens denken. Wat mij vooral interesseert, is dat het niet enkel als schoolboekje worde uitgegeven. Dan mist het doel en debiet. Hierover nader. Bij gelegenheid had ik gaarne de geïllustreerde omslagen van de 10 deelen volksgeschriften, om één mijner exemplaren er mede op te schikken. Van de Farizeën, Sadduceën enz. zou ik ook nog wel een paar exemplaren willen hebben, als ook van “de Almanak”. Wanneer ge bij gelegenheid nog eens al mijne schoolboekjes aan Haagsche onderwijzers wilt aanbevelen, zal ik die onderwijzers eens opgeven. Ik zelf kan ‟t niet doen. Is de oude Thomas dood? Arm slagtoffer, met mijne kleine Bijbelsche Historievragen,243 van den strijd der uitersten! Met onze zeven beroepen voor ééne vacature volgen wij Schoonhoven. Als er maar geen Toren van Babel aan ‟t eind sta! Voor ‟t oogenblik niets meer. Als altijd
Uw Vriend C.E. van Koetsveld
243
De kleine Bijbelsche Historievragen.Een vraagboekje voor jonge kinderen. Het boekje was een verkorte uitgave van het gelijknamige werk van A. v.d. Berg (Onstenk 19473, p. 145).
29
18-3-1877
‟s Hage 18 Maart 77
Geachte vriend!
Gij kent mij nu lang genoeg om te weten, dat eene wreevelige bui over kleinigheden bij mij is overgewaaid, zoodra de inkt droog is. Ik heb waarlijk ernstiger dingen om mij over te bekommeren! Dat er geannonceerd wordt, zoo als gij schrijft, hindert mij nergens. Naar ik maak mij gedurig knorrig over datgene wat men tegenwoordig (waar komt ‟t woord toch vandaan?) reclame noemt. Nu eens las ik een interessant reisavontuur, en merk op eens, dat ‟t eene aanbeveling is van ‟t Eau d‟ Anvers; dan weêr een aandoenlijke beschrijving van teeringlijders: en ‟t slot is teercapsules. Of een rijtuig wordt mij opgevijzeld; en „t zijn Gebroeders Kosters244 of Bolle,245 die boeken willen slijten. Dat opvijzelen beviel mij niet bij een ernstig boekske, - en daarmede is mijn preek uit, zegt vader van Leeuwen.246 Maar nu iets, dat me een weinig meer interesseert. Verleden jaar gaf ik bij Hoog247 te Rotterdam uit “Een dag en een nacht in den mast”, voor f15 met behoud van copieregt voor ander gebruik. De uitgave van die boekjes vindt veel bijval. Zelfs onze orthodoxe ouderlingen namen van „t mijne 50 voor de scholen. Ik had nog gereed “In het Bosch” dat alleen eene kleine uitbreiding noodig had. Hoog verzocht mij, dit tot 1877 te bewaren. Ik zeide hun, dat ik dan wachten zou tot het in Januarij voor eene nieuwe Serie werd opgevraagd, en – zoo hij sxxxx niet verlangde – het aan uwe kinderbibliotheek zou afstaan. Sedert vernam ik, eerst dat hij zijn winkel verkocht had, en als uitgever te Rotterdam bleef wonen; later, dat hij ‟t daar niet had kunnen houden en naar Gouda vertrokken was. Dáár zijn ook de laatste boekjes besteld. Nu is ‟t alleen de vraag: “ Wat raadt ge mij als goed vriend?” Van Schoonhoven hoor ik van tijd tot tijd door Croiset; onder anderen dat zijn oom van der Kijs oud wordt; en dat Ds. Van Tooren248 zeer aan u allen gehecht is. Gelukkig is er geen kans dat ons achtste beroep op hem valt.
244
Daniël Bolle, oprichter en eigenaar – 1853-1880 - van de gelijknamige boekhandel en uitgeverij te Rotterdam. “Houder van Bazaar van Goedkoope Boeken.” (CDRPP). 245 Cornelis Johannes Koster sr. en later jr., hadden vanaf 1829 een uitgeverij in Amsterdam; deze verdween enkele decennia later uit Amsterdam, maar werd daarna in verschillende plaatsen voortgezet. (CDRPP). 246 Deze uitroep bezigt Van Koetsveld regelmatig. “Vader van Leeuwen” was predikant te Schoonhoven. De kerkenraadsnotulen van 18 juli 1837 vermelden “Op zijn verzoek wordt aan Ds. van Leeuwen van Duivenbode een attest verleend ter verkrijging van zijn emeritaat, onderteekend door alle leden van den kerkeraad” waarna op 19 juni 1838 volgt: „Losmaking Ds. Van Leeuwen.‟ Meteen daaronder staat “praeses deelt mee dat Ds. V. Koetsveld het beroep had aangenomen.” De uitroep heeft waarschijnlijk op zijn emeritaat betrekking gehad. (SKS, archief 1137). 247 Paulus Cornelis Hoog startte in 1877 een boekhandel te Gouda; voordien was hij firmant te Rotterdam. Samen met J.H. Kruijt had hij te Rotterdam boekhandel en uitgeverij Hoog en Kruijt. Dit bedrijf wordt in 1877 voortgezet door Adriaan Koller. (CDRPP). 248 Ds. C.P. van Tooren, predikant te Schoonhoven (SKS, archief 1137).
Hier is alles wel. Willem heeft woord gehouden, en geen toeval meer gehad. Van Uchelen is tijdelijk als bladschrijver op Marine werkzaam. Wie zou 10 jaar geleden gedacht hebben, dat dit zijn hoogste wensch worden zou? God zegene u en de uwen!
Uw vriend C.E. van Koetsveld PS Is ‟t waar, dat de heer Koller,249 met den winkel, ook ‟t fonds van Hoog heeft overgenomen? – Men zegt mij dit. -
249
Adr. Koller & Van Os zetten in 1876 het bedrijf voort van Hoog en Kruijt te Rotterdam. (CDRPP).
30
21-4-1877
‟s Hage, 21 April 1877
Waarde vriend! Eindelijk zijn de paaschdrukten en gevolgen van dien (‟t Haagsch genootschap) achter den rug, en kan ik op een‟ vrijen zaterdag-avond eens een vriendschappelijken brief schrijven. Ik hoop, dat gij dien zonder hinder zult kunnen lezen, en verlang naar nadere tijding. Valt u het schrijven soms te moeyelijk, laat uwe zoons ‟t dan doen. Heb ik niet gehoord, dat er één ongesteld is? Toen ik, na vele zorgen, voor ruim 2 jaren St. Anthonis-vuur250 kreeg, wenschte Dr. Addink mij geluk, dat het ene Herpes was van de goedaardigste soort. Ik heb er dan ook alleen eene ondraaglijke jeukte van gehad, en ben geen dag te huis gebleven. Ik beklaag u dat ge in boosaardige handen zijt gevallen, en hoop maar, dat het uw gezigt niet zal benadeelen. Onder alle ligchamelijke beproevingen, die de hemel tot ons nut ons oplegt, vind ik deze de zwaarste. In plaats van het Noodig Onderrigt,251 dat ik verwachtte naar uw schrijven, ontving ik de Goede Grootmoeder. De proef en ‟t daarop geschreven verzoek om een expl van den laatsten druk zult gij ontvangen hebben. Bij de uitgave voegt ge er zeker een berigt bij omtrent den Kleinen Eduard, als vervolg. In ‟t boekje deed ik dit niet. Zoo uwe ziekte er niet tusschen gekomen was, zoudt ge mij zeker hebben geantwoord op mijne vraag naar Hoog en zijne kinderboekjes. Ik zend hem niet gaarne nieuwe copie zonder nadere informatie, en vind de uitgave toch regt aardig. Zelfs bij de orthodoxen vindt ze hier genade. In deze dagen mis ik de hulp van v Uchelen in ‟t corrigeren. Hij is tijdelijk aan ‟t Ministerie van Marine geplaatste, en werkt ‟s avonds nog voor Koloniën. Al geeft het weinig, ‟t doet ons veel genoegen. Daar ik dit jaar geene groote plannen heb, maak ik kleine. Wij zullen plannen makende sterven. Nadat ik door een moeyelijk verslag heen zal zijn, heb ik idee op een vraagboekje; - tien jaren te laat, maar ik krijg meer en meer leerlingen uit den beschaafden stand, en kan met vader Egeling sinds lang niet meer te regt. Daar ik er dadelijk 100 van nodig heb, kunt ge ‟t zonder gevaar drukken. “Het jaar 1900” heb ik hier en vooral te Utrecht met bijzonder succes gelezen; te Rotterdam en Antwerpen veel minder. ‟t Is een drama waarbij men wat veel denken moet. Ik had daarom nu plan, het dit jaar als Kerstsprookje uit te geven, liefst door Last geïllustreerd. Ik debiteerde reeds weder eene nieuwe lezing.
250
gordelroos. Een catechisatieboekje, waarvan de volledige titel luidt: Noodig onderrigt voor mijne leerlingen: een hulpboekje bij het godsdienstige onderwijs. 251
Gij ziet, de geest blijft wakker. Zoo lektuur en kritiek van tien verhandelingen ‟t mij niet beletten, zou ik meer doen. Nog iets. Mijn binder Wenzel heeft een blad van mastland verknipt en u er om geschreven. Zoo ‟t kan, doet ge mij hiermede genoegen. Kinderen, kleinkinderen en pupillen zijn wel. Willem is nu op de Ambachtschool; het bevalt hem zeer goed, en ik hoop, dat hij „t volhoudt. Hartelijke groeten en heilbeden
Uw vriend C.E. van Koetsveld
31
5-5-1877
‟s Hage, 5 Mei 1877
Waarde vriend!
Daar ik niets van Hoog c.s. hoor, zend ik u hierbij een verhaaltje voor de onsterfelijke Moeders Schoot252 – N.Kinderbibliotheek, die ten minste door Koster en Bolle nog niet vermoord is. ‟t Verhaal leende zich bijzonder goed voor een plaatje en Hoog zelf heeft mij in zijne boeken laten zien, dat de zaak rendeerde. Maar een uitgever moet kunnen wachten. Dat gij en anderen wat moedeloos wordt, is niet onnatuurlijk. Ook de uitgaven lijden – ‟t knoeijen nog daargelaten – onder den strijd der uitersten. Van ‟t Haagsch Genootschap, dat mij tien zware verhandelingen geeft te lezen dit jaar!- hopen we in den geest des tijds te vallen door eene verhandeling over ‟s menschen aap-origine, „t lijken verbranden en later Turkije. Intusschen is de vrouwen-emancipatie nog niet van de agenda geschrapt. Ik heb „t jaar 1900 als lezing geëxploiteerd, maar ‟t hier en daar te zwaren kost bevonden. (Eene luchtige lezing over Klaas Klim had meer succes.) Mijn pupil-acteur vond het uitnemend voor zijn vak. Zal ‟t “Een kerstsprookje” heeten, zoo is er enig ornament bij noodig. ‟t Spijt mij, dat ge het in der tijd niet hebt willen lezen. Misschien zou ‟t portret der zeven dames, wanneer de teekenaar het goed vat, als steendruk-titel genoeg effect maken. Ik noemde Last jr. omdat ik met zijn vader zo goed te regt kon en ook hij een goed tekenaar is. Wanneer ge ‟t berigt op de keerzijde van den titel van Goede Grootmoeder hebt goed gekeurd, is aan mijn wensch voldaan. Ik zal dit in de presentexemplaren zien. Bij mijn huisbezoek vond ik een heer van 77 jaar met veel genot lezende in “Vanwaar onze Bijbel?” Een ander keurde het voor candidaat-proponenten voldoende. Een bewijs, dat ‟t niet enkel als een kinder- of catechisatieboekje werd bestemd, en uw advies daaromtrent goed was. Dr. Gunning nam „t voor zijne ontwikkelde catechisanten. De dood van C. Hoogwinkel253 trof mij. Hij was ook mij altijd een trouw vriend. Ik hoor dat ook van der Kop weer sukkelt. Alles eene herinnering tegen mijn 70en jaardag, dat ook ik begin te behooren tot het geslacht dat henen gaat, al ben ik – God dank! – onder alle zorg en arbeid nog vol levenslust en levenskracht; mogt ik maar mijne taak voor al de mijnen kunnen afwerken en ze niet hulpeloos achterlaten! De berigten omtrent uwen zoon en uw oog smartten mij. Moge alles zich nog ten beste schikken. Hartelijke groeten! 252
Volledige titel: Moeders schoot: godsdienstige en zedelijke verhalen en versjes voor kinderen, met het onderschrift „Tijdschrift voor kinderen‟. 253 Waarschijnlijk evenals Van der Kop een inwoner van Schoonhoven.
Als altijd Uw Vriend
C.E. van Koetsveld
32
12-6-1877
‟s Hage 12 Juny 1877
Waarde vriend!
Hierbij in dank de quitantie. Ik heb u maar, vóór uwe reizen, niet willen lastig vallen. Mijne geldzorgen loopen nog meer over de toekomst dan over het tegenwoordige; maar drukken mij – God dank! – niet meêr. Onze koningin254 – ik denk niet, dat ze ons veel zal nalaten, maar toch eene gezegende nagedachtenis, mij inzonderheid. Ik heb zondag mijn hart over haar uitgestort naar Rigt. 5:7 “Eene moeder in Israël”. Menige verzoeking tot de uitgave heb ik al weerstaan. Voor de pers sprak ik wat al te rond. Wat mijn nieuw boekske betreft, een goede titel is toch het halve honorarium waard! Dat de volbloed orthodoxen en modernen er niet mede zouden weg loopen, wist ik. Dat ik de resultaten der zogenoemde wetenschap niet aanneem, daar ze rechtstreeks van Christus naar Boeddha en Spinoza voeren is waar; dat ik ze niet kennen zou, is minder waar. Het Haagsch Genootschep houdt mij vrij wel op de hoogte – of op de laagte van onzen tijd. De goede berigten van uw255 Willem verblijdden mij te meer, omdat ik juist, van vòòr zijn vertrek, zeer ongunstig van hem gehoord had. Moge hij geheel en voor goed herstellen! Overmorgen ons 9e beroep. Gelukkig valt hier de keus op geen Piet Huet, Lasunder of van den Tooren. Werd Schoonhoven eindelijk eens wijs, ik zou wel enkele mannen van behoudende rigting weten op te geven; maar daardoor reeds zouden ze veroordeeld zijn. Hier gaat ‟t wel. Twee van mijne 5 pupillen zijn afgeleverd, voor de overige 3 ben ik werkzaam, met beperkt en afloopend kapitaal. Mijn jongste zoon heeft nog maar f 600 en twee lieve kinderen. Mijne 4 jongens maken ene leven als een oordeel. Willem heeft van tijd tot tijd kleine vermaningen van lamheid en doofheid. Heden morgen van de ambacht school komende, plotseling doofstom, werd hij bijna overreden. ‟t Is een fiksche, sterke en opgeruimde knaap. V. Uchelen heeft meer werk (bladschrijverij!) maar kwijnt en lijdt aan zenuwtrillingen in ‟t oog. Leerlingen, aannemingen, huwelijken nemen meer toe dan af; mijne krachten gelukkig ook. God zij gedankt! Gij schrijft niets van “‟t Jaar 1900. Een kerstsprookje” – Zend mij nog 25 Noodig Onderrigt. Tot half July blijf ik te Luik. Hartelijke groeten. Als altijd uw Vriend C.E. vK.
254 255
Koningin Sophie stierf in Huis ten Bosch op 3 juni 1877 op de leeftijd van 68 jaar. Het woord „uw‟ is later ingevoegd.
33
19-7-1877
‟s Hage 19 July 1877
Amice! Sinds de synode heb ik 3 expl Schibboleth256 gezonden, en mijn broeder (die ook lid is) één. Voor die ‟t verlangen, heb ik er meer beschikbaar gesteld. (…..)257 In bijgaande copie heb ik de vorm eener voorlezing veranderd; zoo ver ‟t nog noodig is, geschiedt het in de correctie. Maar de revolvers kunnen er niet uit. ‟t Is toch ook niet overdreven adres NoordAmerika. En Mina Kruseman258 heeft mij zelf verteld, dat ze zoo‟n ding onder haar hoofdkussen in ‟t logement had vergeten. Natuurlijk wordt dit ruim, à la Conscience, gezet, om een boekske te maken. Groote haast is er niet bij. Zondag ga ik te Utrecht preken, en dan woensdag (van hier) naar Mevr. Juta te West-Zaandam werken. Mijn stellig plan is, om dáár het nieuwe vraagboekje te maken, dat ik na de vacantie zou invoeren en waarvan ik dadelijk 100 zal bestellen; maar twee verhandelingen voor ‟t Haagsch Genootschap, elk van 400 bladz. zien mij donker. Het Verslag voor Steenbeek met eene opruiming van zes jaren, heeft mij te veel tijd ontroofd, en mijne pupillen en kleinkinderen – 8 jongens! – geven dagelijksche zorg. Uw schrijven over uw broeder herinnerde mij een aandoenlijk bezoek bij uw goeden vader te Lopik.259 Zoo volgen de geslachten elkander op! Het harte schijnt in onze eeuw het lijdend deel. Ik zag er al ‟t lijden van in mijne vrouw! Hier is alles wel; te uwent ook, hoop ik. Vele groeten!
CEvK
PS Wanneer Hoog de onderneming der kinderboekjes opgeeft of verkoopt, zou dit iets voor uwe zoons zijn. Ik zal zelf zijn bestellingenlijst. ‟t Is een duurzaam fonds, geheel in den geest des tijds.
256
Schibboleth. Een woord aan de Hervormde Kerk en hara Synode verscheen in 1877 bij Van Nooten. Een onduidelijke zin over een formaat van een plaatje dat door Last getekend is. 258 Wilhelmina Jacoba Paulina Rudolphine Krüseman (1839-1922), schrijfster. In Pennen in beweging schrijft Nop Maas dat Mina Kruseman een geruchtmakende verschijning was, en dat ze – naast vele andere opzienbarende zaken - vertelde altijd met een revolver onder haar hoofdkussen te slapen. (a.w., p. 25). 259 Van Nootens vader was daar burgemeester. 257
34
9-8-1877
Zaandam 9 Aug 1877
Amice!
Nadat ik hier 900 Duitsche quarto bladzijden over onze familiebetrekkingen tot de apen en over de lijkenverbranding (vrolijk vacantiewerk!) ben doorgeworsteld voor het Haagsch Genootschap, heb ik mijn nieuwe vraagboekje voor meer ontwikkelde leerlingen geschreven. Deze eerste editie moet echter nog een paar malen overgewerkt worden, dat ik hier niet meer zal afkrijgen. Daarna had ik ‟t gaarne spoedig gedrukt; want ruim 100 leerlingen wachten er op. Maandag vertrek ik van hier. Zoo mogelijk had ik voor dien tijd nog wel gaarne antwoord op eene vraag. Wanneer denkt ge het jaar 1900 uit te geven? Zoo het 1 November is, zou ik het hier 17 October nog kunnen debiteren, tot opening der Nutslezingen.260 Anders neem ik eene andere beurt of lezing. De volgende week donderdag denk ik met mijn kleinzoon nog eens uit te vliegen. Verleden zondag had ik de eenige vrijbeurt van mijne zomervacantie. En dat terwijl zoo vele jongere collega‟s in Duitsland en Zwitserland uitrusten; ook de Ridder,261 wien ik onder zijn physiek en finantieel lijden gelukkig deze ontspanning bezorgen kon. Ik ben tevreden en gezond en dus zeker gelukkiger dan velen dier touristen. Hartelijke groeten aan de uwen, Als altijd, Uw vriend,
C.E. van Koetsveld
PS Ik hoop dat ge zoo veel genoegen van Schibboleth hebt als ik. Maar we weten hoe het met brochures gaat. Last zeide mij, dat gij alles aan hem en mij hadt overgelaten. Ik weet dus niet, of hij u schets of proef zenden zal.-
260
Lezingen voor de „Maatschappij tot Nut van ‟t Algemeen‟. „Het Nut‟ was een Nederlandse instelling, op 16 november 1784 te Edam gesticht, ter bevordering van het maatschappelijk en cultureel welzijn van individu en gemeenschap, speciaal door opvoeding en onderwijs. (EEWP). 261 Jan Herman de Ridder (1816-1893) was predikant in ‟s-Gravenhage van 1853-1886.
35
15-8-1877
‟s Hage 15 Aug 1877
Geachte vriend!
Nadat de beide proeven reeds gekruisband waren, ontving ik de laatste. Zij wekte in mij het vermoeden, dat het eerste vel nog niet is afgedrukt. Is dat zoo, dan zouden enkele veranderingen nog in de laatste revisie kunnen gemaakt worden, die ik hier afzonderlijk bij voeg. Ik had te Zaandam het laatste afschrift niet, dat ik aan den heer Last leende. Is No 1 soms al afgedrukt, dan is er zoo veel niet aan verbeurd. Het plaatje is werkelijk keurig. De teekenaar, even als vroeger zijn vader, begrijpt mij terstond en geheel. ‟t Komt zeker duurder, maar de karakterlooze schetsjes in de Kinderbibliotheek zouden ook door zulk een bewerking winnen. Maar kinderen zien meer op kleuren, en ‟t laatste plaatje was goed. Morgen denk ik met Willem naar Antwerpen (en Brussel) te gaan voor hoogstens 8 dagen. Daarna blijf ik rustig te huis, - waar ik eigenlijk het liefste ben. Het vraagboekje is nu wel geschreven, maar slechts in ‟t ruwe. Er is nog zeer veel werk aan, waartoe ik het overige van mijne vacantie (tot 1 Septb) denk te gebruiken. Mij dunkt, de conditie kon dezelfde zijn als bij de Eenvoudige Verklaring. Gij zult dan ‟t contract wel eens opmaken. Wilt gij eerst een proefdruk van 500 exemplaren gratis, - ik meen dat dat vroeger ook zoo geweest is. Gij kunt ‟t dan zenden, zoo gij wilt, aan alle medewerkers van Geloof en vrijheid262 en Brood des levens,263 dus mijne geestverwanten. Wat ‟t jaar 1900 betreft, blijft ge bij uwe taxatie van f 50 (herdruk de helft) zoo is ‟t mij wel. Zend onder kruisband een exemplaar Schibboleth aan het Dagblad.264 Dat is mij verzocht. En dan zoudt ge er ook een kunnen zenden aan de Redactie van het vaderland.265 Beide bladen zijn autoriteiten in de hofstad. Ik heb Schibboleth nog wel beoordeeld, maar niet wederlegd gezien. 17 Octb hoop ik ‟t jaar 1900) te Zaandam te lezen, maar zal ‟t er duidelijk moeten maken, dat het niet is tegen de hoogere burgerschool voor meisjes, die er in strijd is! De ziekte van uw broeder interesseert mij door de herinnering aan uw vader en mijne vrouw. Een zwaar lijden! Breng hem mijn groet. Als altijd Uw vriend
262
Een tweemaandelijks tijdschrift dat verscheen tussen 1867 en 1914, later voortgezet als Nieuw evangelisch tijdschrift. Uitgegeven door D.J.P. Storm Lotz te Rotterdam. (NCC). 263 Brood des levens is een evangelisch dagschrift. Datering ca. 1875. (NCC). 264 Dagblad van Zuidholland en ‟s- Gravenhage. 265 Volledige titel: Het vaderland : staat- en letterkundig nieuwsblad. Dit blad werd van 1869-1945 uitgegeven door M. Nijhoff te ‟s-Gravenhage. (NCC).
C.E. van Koetsveld
36
4-9-1877
‟s Hage, 4 Septb. 1877.
Waarde vriend! Hierbij in dank de quitantie. Ik heb natuurlijk tegen de verhooging van ‟t honorarium niets in te brengen. Het ware te wenschen, dat alle uitgevers en schrijvers zoo te zamen omgingen. Aan de laatsten ligt ‟t ook niet zelden. Vader van Hengel ging uit van ‟t idée, dat ‟t grootste wonder zou zijn, als een boekverkooper in den hemel komt!! (…...)266 Ik zou u voorstellen, door ‟t teekenen van bijgaande briefjes de zaak zonder contract af te doen. ‟t Kan noodig zijn, dat ge uw copieregt bewijzen moet.267 -17 October hoop ik ‟t voor het laatst te Zaandam te lezen. Hoe ik over de nieuwe spelling268 denk, weet ge. Zij heeft, ook al was zij beter – wat ik zeer betwijfel geen regt van bestaan, noch door de Maatschappij van Letterkunde, noch door ‟t Gouvernement of eenige Akademische faculteit. Haar gezag is de verwaandheid der schoolmeesters, die op eens allen geëmancipeerd en modern zijn. Ik geloof echter, dat ‟t in uw belang (en daardoor ook in ‟t mijne) is, hierin met de mode meê te gaan, als in de schoolboekjes. Zend mij dus revisie. Als v. Uchelen zaterdag in de stad komt, kan hij ‟t dan voor mij Terwinkelen. Ik kan ‟t wel, maar heb er ‟t geduld niet toe en hij is er vast op. Ook in ‟t nieuwe catechisatieboekje zal ‟t dan geschieden. Ik heb dit te Zaandam geheel geschreven, en schrijf ‟t nu nog eens geheel over, om ‟t daarna verder uit te werken. Wie ‟t niet deed, kent zulk een arbeid niet, en ik heb hier – tusschen vacature, Steenbeek, Indische Commissie en Haagsch Genootschap, maar weinig snipperuren. Intusschen catechiseer ik uit den bijbel, dat zoo kwaad niet is. Tot bespoediging verdeel ik het in twee stukjes, en hoop u het eerste nog in deze maand te zenden. Daar ‟t getal mijner leerlingen uit den beschaafden stand in de laatste jaren is toegenomen, kan ik terstond 100 exemplaren nemen. Als ‟t compleet is, zal ik ‟t lijstje zenden der mij bekende geestverwanten, om ‟t present te sturen. Schibboleth kunt ge bij leven en welzijn tegen de Klassikale vergadering van 1878 nog eens annonceren. Ik heb er nog al genoegen van gehad, al worden de koopers van al die brochures spoedig verzadigd.
266
Over een illustratie van Last. Op deze datum heeft Van Koetsveld afstand gedaan van zijn kopierechten op Het jaar 1900. Er is een zgn. „Acte van afstand van kopijregt aan S.E. van Nooten‟. (CDRPP) 268 Nieuwe spelling van 1863 zoals weergegeven in Dr. L.A. te Winkels werk De grondbeginselen der Nederlandsche spelling – ontwerp der spelling voor het aanstaande Nederlandsch woordenboek. 267
Van de herdrukken mijner school- en leerboekjes ontvang ik zelden of nooit meer presentexemplaren, waardoor mijne collectie, ook tot latere vergelijking, incompleet wordt. Van vroeger kan ik dit nu niet nazien; maar dit jaar heb ik er bij mijn weten (No. 1 en 2) nog niet ontvangen. Mijn binder Wenzel heeft, bij ‟t innaayen der 10 deelen, een vel van Mastland versneden. Al voor lang zeide hij mij, dat hij er over had geschreven. Is dit verzoek tot u gekomen, en hebt ge er aan kunnen voldoen? Met genoegen ben ik te Antwerpen en Brussel geweest, en heb er Willem geïntroduceerd. Daar gij van de uwen – in ‟t bijzonder van uw broeder- niets schrijft, hoop ik daarvan „t beste. Als altijd Uw vriend
C.E. van Koetsveld
37
8-10-1877
‟s Hage, 8 Octb. 1877
Waarde vriend! Ik zit in groote verlegenheid; al is ‟t de grootste en droevigst niet, ‟t is toch lastig: 90 fatsoenlijke leerlingen, boven de 15 jaren bezig te houden zonder boekje. Ik lees nu den bijbel met hen, maar zij beschouwen dit als “geene catechisatie.” Mijn eigen kleinzoon vroeg heden vrij af, - omdat er toch niets te leeren was! 1 van de 10, die ‟t opgegeven hoofdstuk naleest. De eerste editie is te Zaandam geschreven. Van de tweede komt het eerste stukje (geschiedenis) in deze of de volgende week klaar, zoo voorbereiding, avondmaal, een Zaandamsche reis en 2 trouwpreekjes (een in ‟t fransch!) het toelaten. Dan volgt nog naauwkeurige revisie. Het eerste stukje zal 160 bladz copie zijn, maar ruim geschreven. Nu zou ik zeer gaarne hebben, dat deze eerste druk (waarvan ik dadelijk 100 exp. bestel) hier kon plaats hebben. Susan269 verzoekt vriendelijk, als ouddiaken, onze gunst voor zijne 13 kinderen. Maar de keuze van drukker laat ik gaarne aan u over, mits zoo mogelijk, in den Haag. Ik kan dan de zaak veel bespoedigen en vereenvoudigen. Kunt ge hiertoe niet besluiten, dan moet ik er op aandringen, dat met alle man wordt doorgewerkt; maar ik weet, en ‟t is zeer natuurlijk, dat ge door uwe zoons wel eens ‟t laatse of langzaamst bediend wordt. Wanneer aan mijne geestverwanten die ik u zal opgeven, presentexemplaren gezonden zijn, zal men ook kunnen oordeelen, of anderen „t ook in gebruik nemen. Dit maal werk ik, in ‟t begin althans, niet voor mijn voordeel, maar tot nut mijner leerlingen. Mijn jongste pupil is als leerling telegrafist te Rotterdam geplaatst. Ik verlies daardoor een lieven huisgenoot. Tevens verliezen wij Mej. Burnier, naar den Trompenberg verhuisd, maar wier plaats gelukkig door eene andere dame wordt ingenomen. Er zijn nog jaren noodig, eer ik al mijne jongens tot hunne bestemming heb gebragt. Ook met de andere pupillen heb ik veel drukte, maar ook dank. Gelukkig schenk God mij rijkelijk kracht naar kruis. Verder alles wel. Vele groeten! Als altijd Uw vriend C.E. van Koetsveld
269
H.C. Susan C.Hzn, uitgever te ‟s Gravenhage.
38
25-11-1877
‟s Hage 25 Nov. 77.
Waarde vriend! Juist meende ik mij, - daar ik voor ‟t eerst in langen tijd weder een vrijen zondag heb, - te zetten, om aan u te schrijven, toen ik uw brief ontving. De remise was mij te meer welkom, omdat ik voor Nieuwjaar niets wachtte. Hierbij in dank quitantie. ‟t Zijn niet altijd gemakkelijke tijden voor mij. Behalve mijn eigen nu talrijk gezin, mijn jongste zoon met twee lieve kinderen en f 650 traktement, en eene zaak, die geheel op mij rust, omdat hij geen koopman geboren is en ‟t nooit worden zal. Toch klaag of vraag ik niet, en was er eenigzins grootsch op, toen ik ‟t voor de Ridder deed. Hij had eene hartziekte door de Amsterdamsche beurs, en was werkelijk in levensgevaar. Nu is hij wel wat verouderd, maar anders geheel hersteld. Ik heb eer van mijne medicijnen! Maar eigenlijk had ik niet met de geldquestie moeten beginnen, waar uw bankje mij op bragt. Het wordt morgen 5 jaar, zoo ik goed reken, dat uwe zoons den zestigjarige gelukwenschten. Waar blijft de tijd? Nog zulk een rekje en ge zijt als ik nu, een zeventigjarig grijsaard. Moge u dan ook de gezondheid en levenslust gebleven zijn, waarin ik mij dankbaar mag verheugen. Geniet het goede met en in de uwen, en aan ‟t slot de schat van Paulus: “Ik heb ‟t geloof behouden!” ‟t Laatste is anders moeyelijk genoeg in onze dagen. Men dringt ons naar de twee uitersten: Jezuiet of Jakobijn, - geloof zonder wetenschap, of wetenschap zonder geloof. Met Confucius,270 den Prediker en Casimir Perier271 (misschien werk ik dezen trias nog wel eens uit) ben ik altijd nog van “‟t juste milieu”. Onder kruisband zend ik u een stukje, waaruit ge weder zien zult, dat ik volstrekt geen aanspraak maak op den flaauwen roem van “met mijn tijd mede te gaan;” maar er liever tegen strijd. Toch zijn er nog goede dingen in Juda, zegt de profeet.272 Ook hier heerscht de orthodoxie. Gelukkig staan er wel bekrompen, maar beschaafde en onberispelijke mannen aan ‟t hoofd. In Amsterdam is ‟t treuriger gesteld: Kuyper273 en Ronkel,274 Midderman275 en Hugenholz;-276 juist ligt Nuyens277 vóór me, en ik schaam mij! 270
(551–479 v.C.), de oudst bekende en meest vereerde wijsgeer van China. Confucius wilde in een politiek anarchistische tijd, die vooral het gevolg was van een ontbinding van de sacraal-feodale gezagsverhoudingen, de orde herstellen. Daartoe wilde hij de bindende krachten tussen de mensen te versterken. (EEWP). 271 De Fransman Casimir Pierre Périer (1777-1832) vormde in 1831 een ministerie, waarin hijzelf de portefeuille van Buitenlandse Zaken beheerde. Hij voerde een tussen rechts en links balancerende politiek, die in zijn tijd de naam juste milieu kreeg. (EEWP). 272 Van Koetsveld gebruikt hier de uitdrukking die afkomstig is uit 2 Kronieken 12:12: En als hij zich verootmoedigde, keerde de toorn der Heeren an hem af, opdat Hij hem niet ten uiterste toe verdierf; ook waren in Juda nog goede dingen. 273 Abraham Kuyper (1837-1920), theoloog en staatsman. Soms schrijft Van Koetsveld ook „Kuiper‟. 274 Philippus Samuel van Ronkel (1829-1890), theoloog. 275 Niet te traceren persoon. 276 Philip Reinhard Hugenholtz (1821-1889) Van Koetsveld schrijft de naam zonder „t‟.
Mijn boekje, - als ge de proeven of schoonbladen doorloopt, zult ge er het werk in vinden van vele jaren: in zeker opzigt van geheel mijn leven. Het gaat geregeld door, maar ik heb intusschen Susan verzocht, om van de 3 eerste vellen (Oud Test) 120 exemplaren voor mijne rekening over te drukken, om al vast te beginnen. Later vervallen die, als ze zich ‟t geheele boekje aanschaffen. Ik heb nu eenmaal, en bij toeneming, den fatsoenlijken stand, die geen uitersten wil. Door dicteren enz. kon ik het maar met enkelen ver genoeg brengen, allerminst met de jonge heeren der hoogere burgerschool. Nu zullen ze alles gedrukt hebben, en weinig van buiten leeren. De 12 Geloofsart. enz blijft ‟t boekje van den minderen stand. Daarom is ‟t nieuwe voor ‟t platteland ook allerminst bestemd,278 ten minste niet voor ‟t gros. Als ‟t af is, zal ik u verzoeken het te zenden aan al de medewerkers van Geloof en Vrijheid en Brood des levens, met een brief aan mijne geestverwanten. En daarom ook, - omdat ik volstrekt niet weet, of het elders in gebruik zal komen, ben ik <-ook> niet met geldelijke voorwaarden begonnen. Ze kunnen pro rato der andere catechiatieboekjes zijn. Het eerste stukje ligt voor de tweede maal279 in copie gereed, en moet nu nog eens worden doorgewerkt; het tweede moet andermaal worden geschreven. Deze arbeid zal mij geen 10 pct opleveren van dien aan ‟t jaar 1900, waarvan ‟t voorlezen f 190 opbragt. Uw broeder herinnert mij telkens uw goeden vader; maar de nieuwere wetenschap schijnt zijn lijden te verlengen. Groet hem van mij! Ten slotte nog, dat mijn schoonzoon bladschrijver is op Marine, maar zonder aanstelling en bij tusschenpoos. Zijne oogen lijden van zenuwachtige trilling. Dr. Rovers280 beantwoord ik misschien. Ik ben een vijand van anti-kritiek, zoo als ge weet, en denk er dus eerst nog eens over na. ‟t Is een leelijke trek, dien mij de Redactie speelde! Als altijd, uw vriend,
C.E. van Koetsveld
PS Zend Svp een groot portret van mij aan Broeder Bonaventura in het Gesticht voor Doofstommen te Gent (Appelstraat 2). ‟t Zal daar prijken in een Idiotengesticht der Clericalen, opgerigt naar ons model!! 281
277
Willem Jan Frans Nuyens (1823-1894). Van Nuyens verscheen in 1876 Vaderlandsche geschiedenis voor de jeugd inzonderheid ten gebruike bij huisonderwijs en voor de bijzondere R.K. scholen. Mogelijk schaamt van Koetsveld zich vanwege deze uitgave? 278 Het woord „bestemd‟ is later ingevoegd. 279 „voor de tweede maal‟ is later ingevoegd. 280 Waarschijnlijk Marinus Anne Nicolaas Rovers, die ook een aantal theologische werken schreef. (NCC) 281 Van Koetsveld schreef niet alleen een boek over Idiotisme, maar stichtte in Den Haag ook een Idiotenschool, wat destijds zeer vernieuwend was. Later kwam bij de school een gesticht. Van Koetsveld bleef er gedurende zijn hele leven bij betrokken.
39
13-12-1877
‟s Hage 13 Decb. 1877
Geachte vriend!
Een dag van verkoudheid en lusteloosheid, waarop mijne zorgvolle dochter mij overgehaald heeft om te huis te blijven, is juist geschikt om wat correspondentie op te ruimen.Er zijn drukke dagen achter den rug, en daarmede „t laatste afscheid van mijn vriend Ruitenschild282. ‟t Zelfde Dagblad283, waarin al te schel de loftrompet over mijn lezing wordt opgetrokken, bragt er van mijne hand een verslag over de begrafenis. Gij ziet, dat ik begonnen ben, mijn boekske te gebruiken, Susan kan nu geregeld voort gaan, en „t 1e der 2 stukjes afdrukken. Of ik aan het 2e voor paschen veel doen zal, weet ik niet. Mijne 300 leerlingen, bijna 100 aannemelingen en de nieuwe vacature maken het al te druk. ‟t Was hoog tijd, dat mijne rigting iets deed voor de catechese, terwijl Reville284 en anderen zoo veel in modernen geest hebben gedaan. Voor de echt orthodoxen is dit niet noodig. Zij bouwen huis en vesting van bijbelteksten. Alleen is ‟t jammer dat ik al zoo oud ben, om te beginnen; eene kwaal, die ongeneeslijk is, en veeleer hoe langer zoo erger wordt, al heb ik er nog weinig last van. Wat het jaar 1900 betreft, het is noodig, dat ge bij de volgende annonce met duidelijke letters er bijvoegt: ”Niet voor kinderen geschreven .” Wilt ge soms: “ Elk die belang stelt in de toekomst onzer maatschappij, in zonderheid in het lot der vrouw, zal deze schets, natuurlijk niet voor kinderen geschreven, met belangstelling lezen.” – Of wilt gij liever: “Ieder, die de kerstsprookjes van Dickens285 kent, zal van zelf begrijpen, dat ook “‟t Jaar 1900” – een blik in de toekomst onzer maatschappij, - niet voor kinderen geschreven is.” Nú hebt ge keus. Om op ‟t vraagboekje terug te komen, ik laat nu verder niets overdrukken en heb deze 120 aan Susan betaald. In ‟t voorjaar koopen dezelfde leerlingen ‟t complete 1e stukje. Bijgaande lijst van medewerkers wijst u den kring van mijne geestverwanten aan. Wie echter op kleine dorpen staan, zullen er minder aan hebben. Geluk met de toekomst van uw zoon! Ik begin aan die mijner kleinkinderen. ‟t Is nu eenmaal mijn lot, in alles te vroeg of te laat te komen. Zoo zeggen mijne vrienden, dat ik nú eerst het houden van lezingen begin te leeren en ik zelf gevoel het. 282
Ds. G. Ruitenschild (1801-1877) hervormd predikant te Den Haag vanaf 1834, hofpredikant van 1848-1877. (Onstenk 1973, p. 192.) Ruitenschild overleed op 7 december. 283 Waarschijnlijk het Dagblad voor Zuid-Holland en ‟s-Gravenhage. 284 Albert Réville (1826-1906) predikant, theoloog, hoogleraar. 285 Charles Dickens (1812-1870) schrijft romans over de Victoriaanse tijd en was één van de bekendste schrijvers van de Engelse realistische stroming, die meer romantische elementen kent dan het realisme in de rest van Europa. Het Engelse realisme is begiftigd met meer gevoel en meer symbolisme. (Citaat van Klassieke Literatuur, Spectrum cd-rom, voortaan afgekort tot CDRKL) Dickens schreef b.v. A christmas carol in prose, waaraan het sprookje Nemesis van Van Koetsveld doet denken.
Werken maar zoo lang ‟t dag is, eer de nacht komt, waarin niemand werken kan. En dan zij God ons genadig! Vele groeten Uw vriend,
C.E. van Koetsveld
40
3-1-1878
‟s Hage, 3 January 1878
Geachte vriend! Van harte alles goeds in ‟t ingetreden jaar! Ik zie daar juist in de courant de benoeming van uw zoon voor OI en kan u dus daarmede gelukwenschen, al valt „t scheiden zwaar. Ik heb juist geen vrolijke kerstmis en jaarsverwisseling gehad, daar zaterdag voor 8 dagen, voor ‟t eerst in 20 jaren, de koorts mij geweldig heeft aangegrepen, en ik mijne vier beurten moest aanbesteden. Ik was al eenigen tijd wat katharraal,286 heb bij een brand schuins over mij een paar nachturen in den regen gewerkt, en op ‟t graf van mijn vriend Ruitenschild veel koude geleden (met R. van Lopik, die meer van een spook dan van een mensch heeft.) Gelukkig heeft de natuur zonder medicijnen zich zelve gered, terwijl intusschen mijn dokter Addink onverwacht bezweek. Gisteren en heden ging ik al weer uit, en zondag hoop ik te preken. Gelukkig daarbij, dat mijn hoofd altijd goed blijft. Onder een hevige koorts van 30 uren had ik geen hoofdpijn. Ik heb dus volgende koorts- en rustdagen besteed aan ‟t eerste stukje van „t “Evangelisch Onderwijs voor meer ontwikkelden”287 voor de derde maal te bewerken, zoodat ‟t persklaar ligt. ‟t Zal 8 vel wezen. (…..)288 Op uwe RC heb ik maar ééne aanmerking. De vorige drukker gaf de Goede Grootmoeder altijd voor f 37,50, daar ‟t contract zegt 4000 exp f 25. Dit maal hebt ge f 35 genoteerd. Verder begin ik met nieuwe moed mijne zeer vele zorgen. Terwijl Idioten, Steenbeekianen, Indische Commissie en Haagsch Genootschap mij aan alle kanten belegeren, zijn er waarschijnlijk (door Gunnings professoraat) dit jaar 2 vacatures te bedienen, en daarvan nieuwe leerlingen te wachten. Als we maar weer niet 10 maal moeten beroepen! Intusschen verzoet ‟t geld den arbeid. Hartelijke groeten van en aan uw vriend
C.E. van Koetsveld
PS Ik zag met u: nog meenige RC na dezen! Pupillen en kleinkinderen geven, bij veel zorg, veel dank.
286
Van catarre: gevatte kou op één der leden van het lichaam. (Van Dale etymologisch woordenboek). Dit catechisatieboek (in voorgaande brieven vraagboekje genoemd) komt meermalen ter sprake. Het is een tweedelig werk, waarvan de volledige titel luidt: Evangelisch Onderwijs voor meer ontwikkelde leerlingen. Het 1e deel, dat in 1878 verscheen, heeft de ondertitel Geschiedkundig gedeelte; het 2e deel verscheen in 1879 en kreeg de ondertitel Geloof en leven. 288 Meer details over de stukjes. 287
41
26-1-1878
‟s Hage 26 January 1878
Waarde vriend!
Eindelijk stelt eene vrijbeurt mij in staat, u rustig te schrijven, waartoe ik anders tegenwoordig weinig gelegenheid heb. Ik doe dat, uw laatsten herlezende, met een weemoedige grimlach. ‟t Doet mij genoegen dat gij zoo voor mij partij trekt. Maar geloof mij, mijn vriend! Zulke zaken gaan slechts over de oppervlakte van mijn gemoed en dringen er niet in door. Wanneer mijne gemeente mij verliet, zou ‟t erger zijn. Dit is Goddank er nog verre af. Maar wat ‟t voornaamste is, zware zorgen en smarten smaken voor die nietigheden minder aantrekkelijk. Eerst wanneer de mensch niet ernstig gewond wordt, jammert hij over een stoot of schram. Had ik hatelijk willen zijn, zoo zou ik een paskwil hebben kunnen maken op ‟t korte geheugen der Redactie van den Spectator die (naar haar schrijven) zich volstrekt niet herinnert, dat ze mijn boekske289 gevraagd heeft, om het door eene bevoegde hand te laten geeselen!290 Aan Ds. Rovers heb ik een Ex. van de kerk C. gezonden, in de onderstelling, dat hij nog te Kedichem predikant is, maar ontving geen antwoord. Daarmede is deze zaak afgedaan. Het debiet zal ze niet schaden. Ge zijt zoo in vuur, dat een zoo accuraat administrateur niet eens antwoordt op mijne aanmerking op de RC. Ik zal nu ‟ t saldo op mijn balans maar met f 2,50 verhoogen. Schibboleth kunt ge weer eens annonceren tegen de Classikale vergadering. Eerst de Synode van dit jaar beslist de zaak ten finale. (…..)291 Bij deze gelegenheid heb ik onze oude contracten nog eens in gezien. ( Is er wel een van den kleinen Eduard en van ‟t Jaar 1900?) Voor den eersten druk der schoolboekjes ontving ik f 250,- voor dien der Eenvoudige Verklaring niets. ‟t Latere honorarium is gemakkelijk pro rato op te maken; maar wat denkt ge van den Eersten Druk? Er is geene vaste berekening op het debiet te maken. Ik stel mij er geen gouden bergen van voor; maar ‟t kan meêvallen. Ofschoon ik de aanneming van „t professoraat wacht, heeft alleen Hofstede de Groot zich nog beslist. Gunning moet dit ook maar dadelijk doen. Van hem geldt wel enigszins wat ik eens van Huydecoper292 zeide: “Hij bidt wel veel in de binnenkamer, maar laat er den sleutel opzitten”. Persoonlijk zal ik aan G. verliezen en velen met mij. De harde orthodoxie zal er een zoeken, die nog zuiverder is in de leer. Hoe gaat ‟t bij u?
289
Het zou kunnen gaan om Het jaar 1900, dat in 1877 bij Van Nooten verscheen. Blijkbaar is in de Spectator een negetief bericht over Van Koetsvelds werk verschenen. 291 Evenals in de vorige brief over zijn ziekte en opmerkingen over het lange wachten op de catechisatieboekjes. 292 T.C.R. Huydecooper (1805-1866), predikant te Den Haag van 1838-1865. 290
Een kerstsprookje – wat we toch altijd plannen maken! – wil ik ook dit jaar wel geven; maar zal het dan nieuw moeten maken. Mijne laatste lezingen zijn er niet geschikt voor. Nog iets: van de Kinderbibliotheek 1877 mis ik in beide exemplaren No 9, en geloof dus dat dit pakje verdwaald is. Mijne dochter mist ook 1875 No 4 en 1877 No 10; maar daar ik doe heb, zijn ze tot mij gekomen. Kunt ge hieraan helpen? Verder niets nieuws, dat zich schrijven laat. Dezen winter veel ziekten en plotselinge sterfgevallen; maar al de mijnen gezond. Hartelijke groeten!
Uw vriend C.E. van Koetsveld
42
13-2-1878
‟s Hage 13 Febr. 1878
Amice!
Is bijgaande naar uw genoegen, zend mij dan de copy er van met uwe handteekening. Wanneer onze opvolgers lust krijgen om te procederen, mogen zij de boete van ‟t zegel betalen. Wij zullen ‟t wel niet doen. Ik heb eerst 6, later 12 presentexemplaren gezet, om tot aanbeveling te verspreiden. Nu ‟t eindelijk af is, zie ik het boekske293 met zekere zelfvoldoening aan, maar ondervind ook reeds, dat ‟t voor dezen en genen wat hoog is: de vragen en antwoorden echter niet. ‟t Krijgt immers een deftig blauw kleed? ‟t Witte Noodig Onderrigt wil mij maar niet bevallen. Deze winter is niet streng, maar somber. Smart en zorg maken mij misschien wat gevoeliger dan anders. Na met verkoudheid zondag te Zevenhuizen gepreekt te hebben, lag ik gisteren aan de koorts. Maar heden (en morgen) catechiseer ik weder: - 16 uren in de week! – en hoop overmorgen te Alphen te lezen. Want ik denk wel, dat ‟t bij deze ééne koorts blijven zal. Hartelijke groeten
Uw vriend C.E. van Koetsveld
PS Van Susan ontving ik 40 expl; van U wacht ik er nog 60. Beide boekt ge op onze RC.-
293
Het gaat om het eerste deel (Geschiedkundig gedeelte) van het tweedelige Evangelisch onderwijs voor meer ontwikkelde leerlingen, dat in 1878 bij Van Nooten verscheen. In 1879 volgde het tweede deel hiervan: Geloof en leven.
43
10-3-1878
‟s Hage 10 Maart 1878
Waarde vriend! Om u een bewijs te geven, dat ik genoegzaam hersteld ben, zend ik u hierbij ‟t produkt van een vrijen zondag avond. Ik had heden mogen, en ook wel kunnen preken, maar daar mijne ziekte zoo veel éclat gemaakt heeft, en ik ook nog niet geheel en al op mijn ordinair ben, heb ik geruild met een volgenden zondag. Mijn zenuwleven, dat tijdens den dood mijner goede vrouw, de ramp van v Uchelen en de toevallen van Willem, zoo zware proeven zonder hinder heeft doorstaan, is in den laatsten tijd gedrukt, dat mij niet best komt tegen de paaschdrukte. (….)294 Mijne kinderpreek295 heb ik opzettelijk (met behoud van copieregt) ten voordele der scholen uitgegeven, omdat men niet denken zou, dat ik van mijne ziekte eene speculatie maakte. Ik moest die geheel opnieuw schrijven voor de pers. ‟t Is mijn eerste werk geweest, als hulde van dankbaarheid voor de vele en waarlijk aandoenlijke bewijzen van hartelijke belangstelling. De mijnen maken ‟t allen wel. Ook mijn broeder, die ernstig ziek is geweest, herstelt. Hartelijke groeten! Als altijd
Uw vriend C.E. van Koetsveld
294
Over het wachten op de catechisatieboekjes. Het moet hier gaan om Het schrijftafeltje van Zacharias: Eene kinderpreek, 24 Febr. 1878. In deze uitgave wordt vermeld “Ten voordeele der drie schoolen van onze Herv. Gemeente”. ‟s-Gravenhage: Van Hoogstraten 1878. 295
44
25-5-1878
‟s Hage 25 Mei 78.
Geachte vriend!
Na de gewone en buitengewone drukten van mijn 71sten jaardag (waarop mijne ingewanden mij wat plaagden), volgde dezen morgen de begrafenis van mijn vriend en buurman, den onderwijzer van Vliet. ‟t Is de derde maal, dat ik raadsman ben in een bloeyende kostschool zonder hoofd. Dat van de Vos296 heeft mij in de voogdijschap over vijf kinderen zeer veel zorg nagelaten, die echter door dankbaarheid wordt beloond. Dit sterfgeval was lang voorzien, maar de familiezaken waren (gelukkig niet door geldgebrek) zeer ingewikkeld. Van Eik en Duin reed ik naar de Kloosterkerk, en had nog maar even tijd om een aanzienlijk huwelijk (Quarles van Ufford) onder vele getuigen in te zegenen. Verlegenheid bij eene improvisatie ken ik gelukkig niet meer. ‟t Zou ook wel schande zijn. Maar terwijl onze vaderen minder gevoelig worden met de jaren, is ‟t of in onzen snelbewogen tijd dit wordt omgekeerd. Nu! De tijd van rust komt ook zoo spoedig niet, als toen men vroeg “Ben je zestig?” (…..)297 Tegen de classikale vergaderingen en de synode moesten ze mijn Schibboleth nog wel eens nalezen. Ik word meer en meer versterkt in mijne opinie, die dan ook nergens weersproken is. Uit uw schrijven merk ik op, dat uwe gezondheid beter is. De mijne laat weinig te wenschen over, dan dat ik soms te jong wil zijn, en daarop een lesje krijg. Dank voor de remise. Hartelijke groeten
-Uw vriend C.E. van Koetsveld
296
De kostschool te Rijswijk, die voorheen door Jacobus de Vos geleid werd. De Vos overleed in 1871, waarna Van Koetsveld voogd van zijn kinderen werd. 297 Over bestellingen van catechisatieboekjes.
45
19-6-1878
‟s Hage 19 Juny 1878.
Waarde vriend!
Ofschoon het eigenlijk vermetel was, om na de 70 jaren nog een nieuw en hooger vraagboekje uit te geven, heb ik er veel gemak en buitenal genoegen van. Ik zend u daarvan eenige blijken ter inzage, en kan er bijvoegen, dat de Ridder, ten bewijze dat hij ‟t gehele met ingenomenheid doorgelezen had, mij een kleine fout aanwees, en dat Gunning het tot handleiding gebruikt bij zijn hooger godsdienstig onderwijs op gymnasium en hoogere burgerschool. (…..)298 Tusschen de bergen van het Luikerland hoop ik het 2e stukje te bewerken, daar ik zelf naar verlang. Maar als ge de redevoering van Prof. Gooszen299 hebt gelezen, zult ge zien, dat de dogmatiek tegenwoordig nog in de geboorte - of wedergeboorte – is. Als ze maar niet in de geboorte sterft! Ge kunt mij wel weder, bij boekverkoopersgelegenheid, een paar dozijn Eenvoudige Verklaring zenden. ‟t Getal mijner leerlingen neemt nog steeds toe; - ook mijne zorgen als voogd en grootvader. Werken zoo lang ‟t dag is, en niet vooruit loopen, is mijn levensspreuk. Van Uchelen en vrouw zijn op een buiten nader Woudrichem bij den schilder Hxxxxxx; en mijn Willem, die zich goed ontwikkelt, is met de Ambachtschool naar eene tentoonstelling te Rotterdam. Verder marcheren alle zaken als gewoonlijk. Voor Augustus hoop ik de kritieken van ‟t Haagsch Genootschap (miijn zwaarste werk!) af te doen. Hartelijke groeten! Als altijd – Uw vriend
C.E. van Koetsveld
298
Opmerkingen over het slecht innaaien van de boekjes. Maurits Albrecht Gooszen (1837-1916), hoogleraar theologie te Leiden hield in 1878 een rede, getiteld De dogmatiek, hare taak in de wetenschap, hare roeping in de Protestantsche kerken. Deze werd uitgegeven Odé te Schiedam. Hij publiceerde boeken en artikelen over o.a. de Heidelbergse Catechismus, de Dordtse Synode en het gereformeerd protestantisme. 299
46
23-8-1878
‟s Hage, 23 Aug 78
Waarde vriend! Terwijl mijne collega‟s zich buiten ‟s lands amuseren, heb ik mij levend begraven in „t stille Zevenhuizen, waar geene afwisseling of wandeling is, en binnen 14 dagen (behalve ‟t preken en brieven schrijven) de 170 digt geschreven bladzijden van ‟t vraagboekje op papier gebragt. (…..)300 Als heden en morgen de geest vaardig wordt over mij, schrijf ik nog een kerstvertelling. Zij zit mij in ‟t hoofd, maar wil nog niet rijp worden, Als ‟t gelukt, zal ik dan met Last spreken, over een plaatje als het vorige? Gij zoudt het zeker te uwent, en in ‟t eigen formaat laten drukken. (…)301 Mijn zoon en zijn gezin, zoo wel als de Haagsche maken het goed, Otto begint aan „t Ministerie van Waterstaat op te klimmen, en de jongens van v Uchelen hoop ik binnen een paar jaren (op den jongsten na) tot hunnen bestemming te brengen. Mogen deze plannen gelukken, en mijn kracht en lust zoo blijven, dan kan ik regt dankbaar mijn 50jarige preek houden. Ik ben gelukkig niet bekommerd over den dag van morgen. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. Hoe maakt gij ‟t met uw nieuwen predikant, en hoe is Ketwick met hem? Hartelijke groeten aan de uwen, en aan allen, die naar mij vragen! Als altijd Uw vriend
C.E. van Koetsveld
300 301
Over de revisie van het boekje. Over plannen voor een uitstapje.
47
29-8-1878
‟s Hage 29 Aug 78
Amice! ‟t Is mij te Zevenhuizen gelukt niet alleen mijn vraagboekje, maar ook het kerstsprookje af te krijgen. Want een sprookje is „t, eene phantasie, al wilt ge ‟t liever niet zoo noemen. ‟t Heet Overburen, en zal met ‟t vorige302 niet veel in omvang verschillen. ‟t Moet dus ook geheel den zelfden vorm krijgen. Last is reeds bezig, de schets te ontwerpen van een plaatje. Toen ik ‟t af had, kreeg ik grooten lust het voor te lezen, dat veel productiever is; voorondersteld, dat ik word gevraagd, wat denkelijk is. Daartoe had ik gaarne dat ge ‟t in de tweede helft van september kondet drukken, en ‟t in December uitgeven. Ik heb dan voor ‟t lezen twee maanden en behoef het niet over te schrijven. Ik kan niet als Cremer303 (en Conscience)304 voorlezen, wat reeds is uitgegeven. Na 6 September voor goed te huis zijnde, denk ik er de laatste hand aan te leggen, en u (zoo ik geen contra order krijg) de copie te zenden. Ook voor ‟t vraagboekje sprak ik Susan. Hij zal in September beginnen en goed doorwerken. Mijne zomerreis is dus anders dan die mijner collegen. Ik hoop echter van maandag tot vrijdag Gelderland nog eens te zien. Daarna eene week vergaderingen van ‟t Haagsch Genootschap. Hier houdt de voogdijschap, - die ik niemand toewensch! – mij druk bezig, Hoogstraten305 heeft drie weken in doodsangst gezeten over een aardigen jongen van elf jaar. ‟t Schijnt, dat hij door de typhus heen komt. Met hartelijke groeten Uw vriend
C.E. van Koetsveld
302
Het vorige kerstsprookje was Het jaar 1900. Deze uitgave telde 58 bladzijden. Overburen telt 59 bladzijden. Het verschijnt in 1878 (Onstenk 1973 vermeldt ten onrechte 1879). Vier keer schrijft Van Koetsveld een kerstsprookje of –vertelling: in 1879 volgt Zonder schaduw (NCC vermeldt ten onrechte 1897) en in 1880 Nemesis. Deze uitgaven tellen 64 pagina‟s. Deze vier kerstsprookjes zijn ook in één band verschenen (z.j.) 303 Jan Jacob Cremer (1827-1880) werd bekend met zijn Betuwse novellen en Overbetuwsche novellen, die verschenen vanaf 1852 tot 1876 in afleveringen in almanakken en werden daarna als boek uitgegeven. Er verschenen vele herdrukken en Cremer trok het land door om zich als voordrachtskunstenaar te ontpoppen. Zijn voordrachten trokken overvolle zalen en waren een uitstekende propaganda voor zijn boeken. Cremer streek voor die tijd zeer hoge honoraria op; ook van zijn uitgevers ging hij steeds meer eisen. Daardoor is hij belangrijk geweest voor het ontstaan van het besef dat schrijvers goed betaald dienen te worden; tot dan toe bleef de opbrengst meestal bij de uitgevers hangen.‟ (CDRKL) 304 De Vlaming Hendrik Conscience (1812-1883) hield eveneens talloze redevoeringen, vanaf 1867 ook – met groot succes – in Nederland. Daartoe koos hij fragmenten uit eigen werk; hij schreef dus geen lezingen met het doel ze ook voor te dragen. (Degroote 1962, p. 115) 305 Boekhandelaar Hoogstraten te Den Haag, met wie Van Koetsveld regelmatig contact had. Zie verder de voetnoten van brief 78.
48
2-9-1878
‟s Hage, 2 Sept.78
Geachte vriend! Hiernevens de copie.306 Had ik ze u niet beloofd, ik zou ze nog een jaar gehouden hebben om voor te lezen. Voor ‟t groote publiek is zij daartoe beter geschikt dan ‟t Jaar 1900. Nu hoop ik in October of November ze nog eens voor te dragen, en verwacht daartoe spoedig de proef. Deze is mij dan tevens het bewijs van de goede ontvangst. Last heeft er al een lief schetsje, zoodat alles tijdig zal gereed zijn tot de uitgave 1 December. Ik ben hier gebleven om voor weerbarstige pupillen te zorgen. Maar aan mijn zorg en smart hebt ge niets. Verder om mij een paar malen ter eere van Prins Hendrik door en door nat te laten regenen. Daar ‟t weerglas goed staat, denk ik morgen over Arnhem naar Nijmegen te gaan, en vrijdag terug te komen. Half October heb ik een groote betaling te doen. Hebt ge tegen dien tijd remise, dan zal ‟t mij aangenaam zijn, daarop te kunnen rekenen. Susan heeft mij beloofd, goed door te zullen werken. Deze copie persklaar te maken, ligt nu het eerst aan de beurt, maar er is heel wat meer aan te doen dan aan een sprookje; - alleen kon ik het laatste niet altijd schrijven als ik wil. Met vele groeten, als altijd Uw vriend
C.E. van Koetsveld PS De Overburen zijn misschien iets grooter dan 1900;307 - condities dezelfde.
306 307
Van het kerstsprookje Overburen. Een afkorting van het sprookje Het jaar 1900.
49
2-10-1878
‟s Hage, 2 Octb 1878
Geachte vriend!
Zoo aangenaam als mij uwe remise was, zoo moeyelijk maakte mij uw verder schrijven de beantwoording. Ik zie het groote bezwaar van een kleineren omvang nog niet in. Hoogstens kan dit op prijs en honorarium invloed hebben. Ik zou u dus kunnen antwoorden met Lukas 5 vs. 36308. Ware ‟t om een paar bladzijden te doen, dan is dit in ‟t slot te vinden. Mijne novellen loopen doorgaans te kort af. Maar 6 bladzijden! Evenwel ik wil er nog eens over denken, zoodra ik tot adem kom. Want heden (de zeventigste verjaardag mijner goede vrouw)309 heb ik nog 21 lidmaten aan te nemen en morgen eene kerkeraadsvergadering te presideren. Ik wacht ook Prof. Nippold van Bern, en de proeven van ‟t vraagboekje van Susan; ter wijl, zoo als ge uit mijne bestellingen ziet, ik met catechisanten word overladen. Ik hoop, dat ‟t nieuwe boekje (eer kleiner dan grooter) in November kan afgedrukt zijn. Opmerkelijk, dat No. 1 tegelijk gebruikt wordt door Dr. Gunning en pastoor van Vlooten! Ik hoop 27 November hier en 3 Decb te Nijmegen de Overburen te lezen. Voor een oppervlakkig gehoor zijn ze beter dan ‟t jaar 1900. ‟t Spijt mij haast, dat ik ze u afstond. Lezen geeft meer, al doe ik ‟t niet voor mijn genoegen. Bij de verzending zult ge op die twee data wel letten, dat ik geen hoorders krijg met gedrukte expl. in de hand.310 Als altijd Uw vriend
C.E. van Koetsveld
308
Daar staat: “En Hij zeide ook tot hen een gelijkenis: Niemand zet een lap van een nieuw kleed op een oud kleed; anders zo scheurt ook dat nieuwe het oude, en de lap van het nieuwe komt met het oude niet overeen.” 309 Zij was al in 1873 overleden; Van Koetsveld meldt het dus als herinnering. 310 Van Koetsveld maakt herhaalde malen duidelijk dat aan het voorlezen geen plezier beleeft, maar het voornamelijk doet uit financiële overwegingen.
50
30-10-1878
‟s Hage, 30 Octb 1878
Geachte vriend!
Dank voor uwe felicitatie. Nooit kwam mij iets meer onverwacht, dan op den laten en drukken zaterdag avond een aangeteekende brief uit Arolsen, behelzende dat ZM mij gaarne zou benoemen311, als hij maar wist dat ik ‟t aannam. Ik heb ‟t nooit gewenscht, veel minder gezocht; veeleer alles gedaan, om mijne kans, indien ik die had, te verspelen. Toch moet de Koning ‟t ook persoonlijk verlangd, althans zeer goedgekeurd hebben. De grootmeester van ‟s Konings huis is mijn vriend, en de opperceremoniemeester – schoon van andere rigting, - mij toch niet ongenegen. Dit geeft steun, te meer nu de Koning niet wil, dat ‟t langer eene sinecure zijn zal, en de kapel op ‟t Loo en mijn kamer! 312 laat in orde brengen……. ‟t Is juist 30 jaren, dat ik te Schoonhoven een huis kocht om er te blijven!! En mijn opvolger - naar de couranten melden – wordt reeds om ziekelijkheid emeritus. Zeker nog jammer voor den beschaafden stand. Dat mijne rigting niet dood is, ondervind ik ook in mijn boekje. Geloof en Vrijheid gaf er een aanprijzende recensie van, en te Haarlem is het ingevoerd; terwijl het getal mijner leerlingen in dien stand - helaas! – toeneemt. Vorstelijke telgen leeren, zegt ge: - op doopen is meer kans. Onze nieuwe Koningin wordt in dit en elk ander opzigt zeer geprezen. (…..) 313 Houd SvP vbij de verzending in ‟t oog, dat ik ‟t hier 27 November en te Nijmegen 3 December denk te lezen. Ik zou niet gaarne een souffleur hebben, die ‟t in de hand had, schoon anderen zich daar niet aan storen: zoo als Cremer en Conscience.314 (…..)315 Nog iets vergat ik. ‟t Kerkelijk huwelijk wordt door Scipio316 (niet de oude romein)317 te Arolsen ingezegend. Ik heb er ook nooit aan getwijfeld.318
Hartelijke groeten! Als altijd 311
Op 11 oktober 1878 ontving hij de benoeming tot hofprediker. „en mijn kamer‟ is later ingevoegd; het staat boven de regel geschreven. 313 Over proefdrukken en plaatjes. 314 Blijkbaar zorgt het lezen of voordragen voor de nodige spanning. Zie ook de brief van 29 augustus en 2 oktober. 315 Van Koetsveld introduceert een jonge man, wiens vader in de gevangenis zit. 316 “Ds. Ulrich Scipio hield na genadeverkondiging, gebed, en de lezing van Psalm 121 de „Traurede.‟” (Van Cruyningen 2001, p. 146) 317 Van Koetsveld bedoelt hier de Romeinse veldheer Scipio AEmilianus. (2e eeuw v. Chr.) 318 Wellicht waren er speculaties dat Van Koetsveld het huwelijk zou inzegenen. 312
Uw vriend C.E. van Koetsveld
51
13-11-1878
‟s Hage 13 Nov. 78
Waarde vriend!
Zend mij nu toch SvP per omgaande de twee laatste schoonbladen der Overburen. Over 14 dagen zou ik die lezen, en moet dan nog een en ander veranderen en mij eigen maken. Susuan vordert wat langzaam. Met Bloemendaal ging ‟t beter. Blad 1 en 2 heb ik en 3 wacht ik afgedrukt; van 4 ligt de revisie voor mij; voor 5 en 5 ½ heeft hij copie. Ik gis, dat ‟t geheel 9 vel wordt; maar denk dan aan beter innaayen. Mijn eerste valt geheel uit elkaar. Ik had eergisteren den jongen Nicola tot afscheid. ‟t Is het vierde geslacht en de opvolging is merkwaardig; de Nemesis, die de zonden der vaderen bezoekt aan de kinderen. No. 1 overgrootvader van dezen jongeling, was voor 30 jaar ouderling. Hij werd rijk door de Haagsche beschuitjes, maar altijd burgerlijk, alleen wat jagend naar rijkdom. Zijne weduwe stierf eerst onlangs, na „t 5e geslacht te hebben beleefd. Hare kleindochter was grootmoeder. No. 2. Daar zijn vader ten minste zelf veel werkte, liet deze ‟t alleen anderen doen. Als de knechts 20 uren aan een werkten, liet hij nog de bank uit de bakkerij weg nemen. Toen hij mij dit en meer vertelde, zette ik mijn glas neder en zeide, dat ik nooit ‟t bloed der arbeiders meer drinken wilde. Ik hield woord, maar stond de familie bij in nood. Deze 2e Nicola trouwde de in der tijd beroemde belle boulangere, door Kruseman geschilderd. Zij leeft nog, nu door haar zoon geruineerd. De man, die zich op zijne reizen voor de Baron Nicolai uitgaf en in weelde leefde, liet tonnen goud van de Haagsche beschuitjes na, en verkocht de bakkerij. No. 3, nú in de gevangenis, was mijn leerling; een goedharige jongen, maar door weelde bedorven. Levende voor de wereld, volgde hij de grooten in zedeloosheid na, en in schaamteloosheid; zette een prachtigen bazar op, ook in Amsterdam en Parijs, en eindigde met valsche wissels. Ik ben hem in de gevangenis gaan opzoeken en heb hoop op hem. Mijn neef, de bankier Droogleever te Rotterdam zit in den verwarden boel voor 2 ton. No. 4, u aanbevolen, was in Duitschland op eene handelschool. Ik heb hem beduid, dat hij de eer van zijns vaders naam herstellen moet door godsvrucht, zedelijkheid en ijver. Er kan iets goeds van groeijen. ‟t Ligt in de aard der zaak, dat eene zoo door en door wereldsche familie aan de orthodoxie de voorkeur geeft boven de moderniteit. De kwestie der catechisatie zal echter door de ziekelijkheid van Ketwick vanzelf worden opgelost. Gelukkig hebt ge geen vd Toren319 meer.
319
C.P. van Tooren was voorheen predikant te Schoonhoven. (SKS archief 1137).
Ik hoor dat Ketwick gruweel heeft. Mijn vader had „t 20 jaren lang. Hij gebruikte zeker recept, dat mijn zwager nog hebben zal, om de steentjes te vergruizen en zoo lnags den natuurlijken weg te lozen. Hier is, op wat verkoudheid na, alles wel. Blij dat ik niet naar Arolsen hoef te gaan; misschien in January naar ‟t Loo. Hartelijke groeten! Als altijd Uw vriend
C.E. van Koetsveld
52
25-11-1878
‟s Hage, 25 Nov 1878
Geachte vriend! “Hoe vele zullen nog de dagen der jaren mijnes levens zijn?” (2 Sam 19:34) zoo vragen wij ook wel eens, als jaarlijks die dag weder keert, dien ik hoop dat gij morgen in den kring der uwen, dankbaar en gelukkig, vieren zult. (…..)320. Misschien begint die deze week, in mijne nieuwe betrekking, bij ‟s Konings intogt. Althans Sire, die nu als een ordentelijk mensch gaat leven, wil niet dat ‟t hofpredikerschap langer eene sinecure zij. Mijn fransche collega321 Mounier,322 die in twintig jaren niets deed, loopt misschien nog van schrik weg. (…..)323 Het smart mij, dat mijne vorige gemeente zoo aan de uitersten overgeleverd blijft. Ik denk niet dat Ketwick er veel zal nalaten. Wanneer zal er toch weer eens een gematigd Evangelisch man optreden? De gemeente heeft ‟t zoo noodig! Als de orthodoxie dan nog maar zuiver en zedelijk is; maar de zuurdesem van vader van Leeuwen zit er diep in. Deze in der haast tusschen de catechisaties. Dus ditmaal niets over zaken. Ons geheele leven zou wel zaken worden! Vele groeten!
Uw vriend C.E. van Koetsveld
320
Opmerkingen n.a.v. zijn „veelomvattende taak‟. Men had steeds een Franse en een Nederlandse hofpredikant. 322 Van Koetsveld schrijft „Mounier‟; waarschijnlijk wordt hier, ondanks de verkeerde naam, toch ds. Bourlier bedoeld. 323 Over het vieren van van Nootens verjaardag. 321
53
2-1-1879
‟s Hage, 2 January 1879
Waarde vriend!
Ouder gewoonte voeg ik bij mijn berigt, dat de Rekening Courant in orde is, mijne hartelijke wenschen voor u en de uwen. Mogt ‟t u een rijk gezegend jaar zijn! Wat vallen langzamerhand de oude stemmen. ‟t Advokaatje, eens zoo moedig en zoo pittig, is al lang afnemende, en bij van der Kop vriest ‟t ligt op oud ijs. Ook bij de tijding van Kruijfs dood leefde ik weder geheel in de oude herinneringen. En wij staan nog, naar ‟t schijnt, vast geworteld. Er rust wat al te veel op mijn bijna 72-jarige schouders, veel meer dan gij nog weet; maar ik werk met lust en zonder hinder al loopt de wijzer al weder naar één uur in den nacht. Jammer dat door tal van administraties het vraagboekje zoo langzaam voortgaat. Ofschoon alles reeds voor de tweede maal geschreven was, werk ik soms úren lang over een enkele §. Toch zijn reeds 7 blad afgedrukt, staat 8 bijna in proef, en hoop ik, als mijne vrijbeurt niet wordt in besprek genomen, blad 9 persklaar te maken. Gaarne had ik alles af, voor ik 20 January naar Amsterdam moet, om er Koning en Koningin in ‟t paleis te ontvangen, zoo als ik hem alleen hier deed. Naar ‟t Loo ben ik nog niet opontboden. Als die formaliteiten voorbij zijn, hoop ik in deze betrekking nog eenig nut te kunnen doen. En nu alleen nog mijn hartelijke groeten aan huisgenooten en goede vrienden!
C.E. van Koetsveld PS. De Kiescollegies324 zijn onverbeterlijk exclusief, hier als bij u en overal.
324
Kiescolleges hadden het recht samen met de kerkenraad nieuwe kerkenraadsleden te stemmen. Vòòr 1867 had de kerkeraad dit recht altijd alleen uitgeoefend: zij vulde zichzelf aan, volbracht het beroepingswerk ook alleen en hoefde geen rekening te houden met de wensen van de gemeente. Eén van de gevolgen van de wijzigingen in de kerkelijke organisatie die in 1852 eeuw doorgevoerd werden, was dat het volk „bij Reglement‟ ook in de kerk stemrecht kreeg. In gemeenten van meer dan 100 lidmaten werd nu om de tien jaar stemming gehouden tussen kerkeraad en kiescollege. De „ligging‟ van het kiescollege kon dus van groot belang zijn. (Van der Zee, p. 214).
54
9-2-1879
‟s Hage 9 Febr 79
Waarde vriend! Nu moet ik het toch al bijzonder goed gemaakt hebben, dat gij en uw zoon dadelijk schrijft.325 Gij hebt mij anders - en dat is goed! – door complimenten over mijn werk nooit bedorven. Welk een storm was er, om de Toespraak vooraf te hebben! Tien telegrammen, boodschappen en bezoeken, uit Amsterdam, Berlijn zelfs. Ik heb mij vrij gehouden, maar copiën naar Delft mede genomen. ‟t Correspondentiebureau was daarvoor zoo dankbaar, dat B., als een echte zoon Israëls, er mijne kinderen een tientje voor kwam brengen. En nu, Wageningsch Weekblad en Arnhemsche Courant ‟t uitbazuinen, moet ik wel gelooven, dat ‟t mij goed gelukt is. Ook aan ‟t Loo was en preekte ik met genoegen, en zondag hoorden Koning en Koningin van mij ‟t Ware volksverbond (U. van Utr.) naar Jes. 49:8326. Echte hovelingen fronsten bij die drie gelegenheden „t voorhoofd, “Hoe durft hij …..” Maar de koning schudde mij bij de galareceptie l.l. woensdag hartelijk de hand, en zeide tot zijn vrouwtje: “Dat is ene oude kennis!” – Op dien eigen dag dineerde ik bij Prinses Marianne327, die zich verblijdde, dat de Hofprediker geen Nul meer was328. Wie had dat alles gedacht, toen ik juist 30 jaren geleden te Schoonhoven een huis kocht!329 Intusschen hebben deze en vele andere bemoeyingen mijn werk vertraagd. Een catechisatieboekje is ook in onzen tijd, zal het oorspronkelijk zijn, uiterst moeyelijk. Overal liggen voetangels en klemmen. Soms heb ik over een enkele vraag uren, ja! dagen lang gedacht. En Susan stelde mij daarbij telkens te leur. Nu wacht ik dingsdags ‟t slot, in revisie en proef, blad 9 en 10. (‟t Voorwerk ingesloten). Zorg SvP. dat het wat steviger worde ingenaaid. Om u daarmede niet te overjagten, wilde ik uwe toestemming vragen, om Susan 50 exemplaren (zoo noodig zonder omslag) terstond in te laten naaijen. Mijne leerlingen wachten met ongeduld. Deze week moet ik te Zwolle lezen: - want ik wijs
325
Willem Frederik Hendrik, zoon van koning Willem II, was op 13 januari 1879 overleden op 58-jarige leeftijd. Hij werd bijgezet in de grafkelder van de Nieuwe Kerk te Delft op 25 januari. Van Koetsveld leidde de rouwdienst; de toespraak is later gepubliceerd in Bij de graven van Oranje Nassau. (Amsterdam 1891). “Juist een halve eeuw bleven deze kelders gesloten. Zij openden zich op nieuw voor 60 jaren. En nu (…) staan zij al weder open, om een der edelste zonen van Oranje te ontvangen.” (a.w., p. 13) 326 Daar staat “ (…) Ik zal U bewaren, en ik zal U geven tot een verbond des volks, om het aardrijk op te richten, om de verwoeste erfenissen te doen beërven” 327 Marianne, prinses der Nederlanden (1810-1883) was een tante van koning Willem III (dochter van Willem I). 328 Een verwijzing naar de afgetakelde hofpredikant Ruitenschild. Gunning memoreert: “Ds Ruitenschild, de hofprediker, was in mijne dagen bijkans niet meer van den kansel verstaanbaar, maar hij bleef rustig voortprediken.” (Gunning p. 34). 329 Deze uitdrukking laat Van Koetsveld zich regelmatig ontvallen na een bijzonder gebeurtenis. In een van de latere brieven verklaart hij, dat hij zich destijds blijvend in Schoonhoven wilde vestigen. Hij had niet bevroed, hoeveel er nog in zijn leven plaats zou hebben.
geen koren van den molen, zoo lang ik in de kracht van ‟t leven ben! – daarna kan ik dan terstond beginnen, ‟t Getal leerlingen neemt nog toe. Zoudt ge mij ook het lijstje willen zenden der presentexemplaren ter revisie? Hartelijke groeten! Als altijd Uw Vriend
C.E. van Koetsveld PS. Mijn preek op ‟t Loo “Aaron tusschen de levenden en de dooden” is onleesbaar. Als privaat eigendom van ZM mag ik die niet laten drukken. Had ik tijd, ik schreef haar goed over.
55
5-3-1879
‟s Hage 5 Maart 79
Waarde vriend! Ofschoon ‟t met de stille trom is gegaan, wensch ik u geluk met uw huwelijk per procuratie. Van Hoogstraten330 vernam ik, dat gij ook hier waart geweest, zeker vlugtig. Om met goede tijdingen voort te gaan, heden is ‟t vijf jaar dat Willem op eens dol werd en alles vernielde. Wat ik al met dat knaapje heb uitgestaan! Gelukkig heeft de natuurlijke geneeswijze, waaraan ik hem waagde, uitstekende vruchten gedragen. Hij is een kerel als een boom geworden, en krijgt met paschen zijn einddiploma van de ambachtsschool, om dan verder tot architekt te studeren. De jongeren leeren goed. Van Uchelen schikt zich ongaarne naar zijne gedwongen werkeloosheid. Mijne dochter heeft last van de kwalen, aan haar leeftijd eigen. De natuur zelve geneest die. Van Susan ontving ik 50 exp., stevig ingenaaid. Ik hoop dat men ‟t bij u nu ook beter zal doen. De eerste stukjes vielen bij „t gebruik uit een. Op Blz 29 is, na mijne laatste correctie, ‟t hoofd §5 uitgevallen. Bij de 50 heeft van U het bijgeschreven. Susan zeide mij vroeger, dat hij een verbeterblad zou drukken; maar schrijft mij nu, dat hij de geheele partij, conform deze 50, u heeft gezonden; dus met de fout. ‟t Is jammer voor het groote gezin dat zijne boedel zo wrak staat. Ik hoor dat zijne drukkerij te koop is voor f 30.000. Zend mij nu SvP nog deze week 50 exemplaren. Ik zit met mijne andere aanneemelingen er naar te wachten. ‟t Geheel mijner leerlingen, vooral in dien stand, neemt nog niet af. Dat er overigens niet dadelijk honderden van verkocht worden, verwondert mij niets. De beide uitersten zijn er niet van gediend. Anderen veranderen niet ligt, of staan bij kleine gemeenten op ‟t platte land, waar ‟t niet voor geschikt is. Het is echter ook bruikbaar tot opleiding van catechiseermeesters en studenten. Ik heb er veel genoegen van, behalve dat mijne meeste leerlingen enkel leeren en niets nalezen. Daartoe zou men ze door schrijfwerk moeten dwingen. Hierbij ‟t lijstje der presentexemplaren, vermeerderd en verbeterd. Laat van de mijne één met dun wit papier doorschieten en een ander met No. 1 zamen (zonder wit): beide met linnen rug. Hierbij ook de uitwisseling der ratificaties, als een vorig maal. De uitgave van ‟t Vraagboekje is reeds bij contract bepaald. Hebt gij ook – zoo ‟t u vroeger minder schikt – tegen 1 Mei eenige remise? Dan reken ik daar op: want die dag is dúúr. Voor dit jaar heb ik niets bijzonders in de gedachte, dan een nieuw kerstsprookje. 330
Onder de naam A. van Hoogstraten en/of Hoogstraten en Zn. was er van 1777-1903 een boekhandel, schoolen kantoorboekhandel, leesinrichting en steendrukkerij. Ten tijde van deze brief was de bedrijfsvoering in handen van Hendrik Leonardus van Hoogstraten. (CDRPP)
Uwe gezondheid is nu immers goed? Ten minste volgens getuigenis van wie u zagen. Groet al de uwen hartelijk. Van Uw vriend
C.E. van Koetsveld
56
21-3-1879
‟s Hage, 21 Maart 79.
Geachte vriend! Susan is – helaas! de drukker van ons dominés-briefje.331 De copie daarvan wordt in een gesloten busje rond gezonden, en ‟t afgedrukte ontvangt de uitgever in verzegeld pakket. Toch weet Dr. Dermout332 (de orthodoxe predikant-nadrukker!) op geheimzinnige wijze alles te krijgen, en tegelijk of zelfs vroeger in den Boodschapper333 na te drukken. Toen ik op ‟t Loo preekte, maakte ik op ‟t Briefje bekend, dat ik toch maandag morgen mijne leerlingen ontvangen zou. Na de correctie viel van de helft der exemplaren mijn naam weg, en mijn onderwijs liep in de war. Zoo is nu, gelijk ik u schreef, na de correctie van Uchelen en mij ‟t hoofd ener § weg. Toen ik Susan hierop opmerkzaam maakte, antwoordde hij: “Ik zal een verbeterblad laten drukken.” Na de laatste correctie en ‟t innaayen der 50 verzocht ik proef van het verbeterblad, opdat er geen nieuwe fouten inkomen. Het antwoord was (<-reeds> voor 3 weken): “De geheele partij is reeds, conform deze 50, naar Schoonhoven verzonden”. – Zijn er nu toch verbeterbladen in, zo ben ik niet in de gelegenheid gesteld, ze na te zien. Susan heeft een talrijk gezin; maar de ondervinding heeft mij op nieuw bewezen, dat het medelijden eene slechte recommandatie in zaken is. Ik heb er eindelooze moeiten mede gehad. Allen kan ik zeggen, dat hij goed inbindt, terwijl uw eerste stukjes alle uit elkaar vallen. De prijs is zeker ook 50 Cts. En de twee stukjes zamen iets minder? Misschien trekt het geheel nu weder eens de aandacht; - liefst niet der orthodoxen, maar ik denk hun niet te antwoorden. Onze kerkeraad heeft de gehoorzaamheid aan Art. 38 formeel opgezegd. Ik heb er op aangemerkt, dat de moed tegenover de Synode niet zoo groot is als vroeger die der afgescheidenen. Een oude leeuw, zonder tanden en nagels, kan ook een ezel schoppen. Men lachte, maar volgde het môt d‟ordre; zeker ook bij u. Met dankzegging voeg ik de quitantie hierbij. De vier jongens kosten wat, en zullen nog meer kosten. ‟t Is hard, als men de papieren, uit den schipbreuk (door mij, niet door v U) gered, nu nog gaat belasten, zelfs die geen intrest geven. ‟t Zal mij niet zoo veel kosten, maar menig verarmde meer. Wij moeten naar de income-tax toe: dat is royaler. Hartelijke groeten! Uw vriend
331
Waarschijnlijk een briefje met predikbeurten. Van Nooten drukte ook predikbeurtenbeurtenbriefjes; enkele exemplaren bevinden zich in het SKS (verzameling Lugard, D-28). 332 Dermout was blijkbaar een orthodoxe equivalent van Susan. Deze persoon is niet te traceren. 333 Volledige titel: De boodschapper: gewijd aan de belangen van kerk en staat.
C.E. van Koetsveld
57
31-7-1879
‟s Hage 31 July 1879
Waarde vriend!
Uit nevensgaande verhaaltjes ziet ge, dat ik de oude Moeders schoot niet vergeet. Ik had van u een stel uwer nieuwe wijs van uitgeven verwacht, maar heb ‟t niet ontvangen. Tegen een volgend jaar kunnen wij wel eens denken aan een volksuitgave, in klein quo: met plaatjes, van al mijn kinderwerk. Zoo blijft de mensch plannen maken, tot de dood het kaartenhuis omblaast. Na zondag heb ik vijf weken vacantie, en ga wat zwerven, maar niet ver van huis. Mijne dochter lijdt nog steeds aan duizelingen (gevolg van haren leeftijd), en mist mij niet gaarne lang aan een. ‟t Verste zal denkelijk wezen 8 of 10 dagen naar Luik. Ik hoop, dat mijne vacantie een kerstsprookje en eene lezing baren zal. De jongens zijn in den gelukkigsten en duursten tijd van hun leven en Otto kan ook mij nog niet missen. Ik heb echter geen klagen, en geen bekommermis: 1 Pt.5:7.334 Uit de Kerkelijke Courant zult ge zien, dat ik Schibboleth nog eens heb opgewarmd.‟t Zou niet kwaad zijn, het in ‟t Dagblad of Evangelisch Zondagsblad nog eens te annonceren. Dit is mij geene zaak van de beurs, maar van de conscientie. Op ‟t Loo heb ik nog maar twee malen gepreekt, en voor Augustus vacantie gevraagd en verkregen. Ik wilde wel, dat er enige regel op was. Verder niets dan vele groeten, Als altijd Uw vriend
C.E. van Koetsveld
334
Deze tekst luidt: Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u.
58
27-9-1879
‟s Hage, 27 Sept. 79
Geachte vriend! Uw laatste brief is een emmer water op een warm hart. Voor 2 jaren hebt ge mij verzocht, ‟t alle jaar te vervolgen,335 en ik herinner mij nog mijn antwoord, dat ‟t dan vrij laat was, na de 70 te beginnen. Dezen zomer kwelde het oude lidteeken aan mijn been mij zoo (de koude herstelt ‟t gelukkig) dat ik pijnlijk hinkende over de bergen van Luikerland, niet zeer inventief was, vooral daar ik ook nog eene nieuwe lezing maken moest. Ik rekende echter het kerstsprookje mijne taak. En nu neemt ge ‟t met weerzin aan, alleen omdat gij ‟t een ander niet gunt en er toch zelf geen voordeel om vindt; maar waarschuw mij te gelijk, dat ik er geen meer schrijven moet. Alle goede dingen bestaan in drieën!336 Op zich zelf is ‟t zoo vreemd niet, dat men uit de mode raakt, na veertig jaren een geliefd volksschrijver geweest te zijn, al kan ik dat bij Redacteurs enz nog niet zoo merken. Maar ik ruim niet gaarne ‟t veld voor een Bunyan en Multatuli.337 De stervende leeuw wordt niet gaarne door een ezel geschopt of door een slang gebeten. De opgang van Nette menschen338 toont echter nog een anderen geest, al is dat boek al te veel gechargeerd. Alles moet tegenwoordig hard draven en klinken, ook de boekhandel. Ge zijt voor onzen tijd wat fatsoenlijk. Daardoor blijven mijne werken het ook. Zou er echter zoo veel kwaad in zijn, b.v. van mijne laatste vraagboekjes, die mij jaren studie hebben gekost, te zeggen, dat “een hoogst bevoegd beoordeelaar het de grootste aanwinst der catechetiek noemt in den laatsten tijd,” - zonder Prof. Oosterzee te noemen? Ds. De Ridder vroeg mij deze week: “Wanneer komt toch de Geloofs en Zedeleer, Evang. Onderwijs II uit? Ik wachtte ernaar met mijne aannemelingen, maar heb ‟t nog nergens geannonceerd gezien”. Ik antwoordde: “ Ik ook niet;” en zond hem er een. Intusschen gaat hierbij de copie. Ze zal korter zijn dan ‟t vorige; maar ik had nu geene lust tot uitbreiden, Acht gij ‟t noodig, dan kan dit later gedaan worden, wanneer ik zoo spoedig mogelijk alles 335
namelijk het schrijven van een kerstverhaal of –sprookje. Het gaat hier namelijk om zijn derde kerstsprookje: Het jaar 1900, Overburen en nu Zonder schaduw. 337 Beide auteurs zijn in die tijd populair: de theologische boeken van John Bunyan beleven vanaf 1682 veel herdrukken en in de tweede helft van de 19e eeuw verschijnen ook goedkope volksuitgaven. Van Koetsveld ziet voor zijn belletristische werk Multatuli als concurrent; deze was vanaf 1860, toen zijn Max Havelaar verscheen, ongemeen populair. In zijn Ideën schroomde hij niet zich sarcastisch uit te laten over predikanten. Van Koetsvelds naam ontbreekt er niet in! 338 Het werk „Nette‟ menschen van Jan Holland (pseudoniem van Annes Johan Vitringa, 1827-1901) verscheen in 1878 en beleefde in vrij korte tijd drie drukken. Van Vitringa wordt gezegd dat hij „satirieke prozageschriften uitgaf‟, maar dat zijn latere werken (waaronder Nette menschen) van geringe letterkundige waarde waren. Het is goed mogelijk dat Van Koetsveld met „een andere geest‟ de satire bedoelt. (DBNL, De Orthodoxie in de literatuur (Beets en Hasebroek. Ter Haar en Ten Kate. Alb. Thijm). In G. Kalff: Geschiedenis der Nederlandse letterkunde, dl. 7, p. 686. 336
gezet ontvangen, en Last aan ‟t werk kan. Verleden jaar zou er veel meer van verkocht zijn, als ‟t met St. Nikolaas was gereed geweest; en dan was ‟t nog (zeker door Hoogstraten) niet eens getint. Is ‟t tijdig gereed, dan ruimt ge misschien nog iets van ‟t vorige op. Daar ik in den vorm der uitgave u altijd vrij laat, heb ik ‟t laatste eene Kerstvertelling genoemd, en wil ‟t nu wel weer doen. Maar „t is zeer onjuist. Wie Dickens kent, weet dat juist ‟t fantastische ‟t karakter zijner kerstsprookjes is. Anders kan men iedere novelle zoo noemen. Alleen had wel mogen geannonceerd worden, daar ‟t genre hier te lande minder bekend is, dat ze niet voor kinderen geschreven zijn. Ik weet hier ouders, die ‟t verleden jaar kochten voor hunne kinderen, die er niets van begrepen, terwijl zij ‟t zeker niet lazen. Rijkelijk genoeg voor dit maal. Alleen nog dat ik vrijdag mijn 50e dienstjaar intreed, gelukkig onder algemene belangstelling. Als ik in de kerk mijzelven overleefde, zou ‟t heel wat erger zijn, en toch ook zoo vreemd niet. Tegenover moderniteit en orthodoxie staande, ben ik met de personen op goeden voet en, en acht ik velen hoog. Maar daarom blijf ik waarschuwen tegen de consequenties van naturalisme en van Kerkgezag. Mijne dochter is nog duizelig. Willem had gisteren een harde koorts, maar is heden weêr wel. Mijne pupillen maken ‟t wat beter. No. 3 behaalt, als telegraphist, leerling No. 4 van de 36, - na vroeger vier malen gedropen te zijn. Acht jongens zijn op de 72 meer dan genoeg! Maar ‟t bezwaart mij nog niet. Wees met de uwen gelukkig en groet wie in uwe nabijheid zijn, Van uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
59
19-10-1879
‟s Hage 19 Oct. 1879
Geachte vriend!
Met hartelijken dank gaat de quitantie hierbij. Ik kan, Gode zij dank! den wagen nog regt houden, zelfs zonder mijne spaarpot aan te spreken. Behalve ‟t kerstsprookje maakte ik dezen zomer eene nieuwe lezing, die ik aanstaande donderdag te Dieren, vrijdag te Doetinchem (waar ik ook preken zou) en dan maandag hier hoop te debiteren. ‟t Behoort ook al tot de eerlijke neringen en handtekeningen, - en heeft toch ook altijd een zedelijk doel. Men vraagt mij voor ‟t platte land eene verkorte uitgaaf van ‟t laatste vraagboekje: alleen de antwoorden. Ik heb geantwoord, dat ik dit ook wel zou willen, maar ‟t niet in uw belang is, - misschien later wel. Kwam er meer vraag naar, de kosten zouden zoo groot niet zijn. Jammer voor u, dat niemand – zoo ver ik weet – de boekjes nog verketterd en vervloekt heeft! Dat geeft leven. Intusschen is ‟t toch aardig, dat Gunning het gebruikt en de pastoor van Vloten339. Een klein bewijs, hoe zelfs Barnabas mede afgetrokken wordt door de veinzerij der orthodoxen. (Galaten 2:13.) Op eene vergadering van predikanten zou ieder zijne wijs van catechiseren opgeven. Elk noemde zijne boekjes natuurlijk Doedes,340 Bösken341 enz. Ook Gunning342 gebruikte die, “ Maar voor Gymnasium en hoogere burgerschool” zeide hij: “heb ik iets anders.” Mijne naam mogt in dien kring niet worden genoemd, schoon ik met allen heel wel ben. Even hartelijk en wel ben ik met de entourage van de Koning, en toch heeft men nu reeds drie maal Bourlier343 op ‟t Loo in mijne plaats geschoven. Wat het plaatje betreft, ik heb gewacht naar de proef. Daaruit maakt nu Last zijne schets. Dat gaat vlugger en beter, dan dat ik hem ‟t idée opgeef. Jammer dat men mij in November hier niet voor het Nut heeft gevraagd,344 als de twee vorige jaren, dan kon ‟t voor de uitgave nog eens dienst doen. Met belangstelling las ik uw schrijven, maar heb er verder niets op te antwoorden. Groet allen, die naar mij vragen, de uwen vooral. Als altijd 339
Gunning gold als orthodoxer dan Van Koetsveld en Van Vlooten was een oud-katholieke pastoor. Van Koetsveld wil hiermee dus twee uitersten aangeven. 340 J.I. Doedes (1817-1897) schreef De leer der zaligheid: leidraad bij katechetisch onderwijs en onderzoek der Christelijke waarheid. 341 J.H. Bösken (1805-1873) schreef Bijbelsch onderwijs tot het doen van geloofsbelijdenis in de Hervormde Kerk. 342 Blijkbaar wil Gunning zich niet openlijk verbinden met Van Koetsveld(s werk). Hieruit blijkt de polemiek in die tijd en in die omgeving. 343 Emile Bourlier (1845-1911) was vanaf 1877 predikant van de Waalse gemeente te ‟s-Gravenhage en Frans hofprediker van 1878-1911. (Onstenk 1973, p. 193) 344 Blijkbaar heeft Van Koetsveld twee jaren achtereen zijn kerstsprookje voorgedragen en is er nu geen belangstelling meer voor.
Uw vriend
C.E. van Koetsveld
60
12-11-1879
‟s Hage 12 Nov. 79
Amice!
Dezen keer heb ik te veel gerekend op de vlugheid, die Last van zijn vader heeft geërfd, en die mij nog nooit had teleurgesteld, Ik gaf hem voor 4 weken de eerste proeven, daar hij dan vrijer zijne eigene opvatting kan volgen. Hij kwam bij mij met een eerste schetsje waarin ik nog iets veranderde. Niets meer hoorende, dacht ik, dat hij soms den steen al aan v. H345 gezonden had, maar schreef hem toch om te haasten met ‟t oog op St.N. Ik ontving geen antwoord, voor ik hem heden met spoed uw rappel stuurde, ‟t Antwoord gaat hierbij. L[ast] rekent naar den spoed, waarmede man hier op groote binderijen enz. werken kan. Ik laat zijne rekening te uwer beoordeling. Wat de proeven betreft, tusschen eene menigte administratie, correspondenties, catechisaties enz, en terwijl ik nog vier kleinere stukjes op de pers had, werd ik aangenaam bezig gehouden door Kerkeraadsvergaderingen, tot uitroeyen der moderne theologie. Men kan even goed de November stormen verbieden! Toch zond ik u blad 1 en 2 om af te drukken, maar ontving geen schoonbladen. Het overige zou ik verleden week hebben afgewerkt, als ik niet heel onverwacht per draad (xxxxxx) naar ‟t Loo was ontboden. Nu maak ik heden revisie 3 tot afdruk gereed, en morgen proef 4. Alles is hier wel, behalve eene keelontsteking van mijn jongsten, gelukkig geen Angina. Dank voor ‟t Presentexemplaar, dat ik eigenlijk had besteld, tot een geschenk. 26 Novb. Hoop ik “zonder schaduw” te lezen en dus dubbel honorarium te verdienen. Nog iets. Hoort ge soms ook al boosaardige geruchten, vertel dan aan wie ‟t hooren wil, dat de Koning een juweel van een vrouwtje heeft, en „t een gelukkig huwelijk is. Als altijd Uw vriend C.E. van Koetsveld.
345
Van Hoogstraten
61
25-11-1879
‟s Hage 25 Nov.79
Waarde vriend! Zoo mijn Almanak mij niet bedriegt – want mijn geheugen vertrouw ik in zulke zaken niet, - zijt ge morgen 67, en volgt mij dus met eene tusschenruimte van juist 5 ½ jaar. “De laatste loodjes wegen”, zeiden onze vaderen; maar ik wensch u van harte toe, dat u die wigt even weinig zal drukken, als zij ‟t mij doet. Ons hart blijft jong, te midden van al ons werk, van kinderen en kleinkinderen. En mogten eindelijk die gebreken des ouderdoms, waarvan wij zoo veel hooren spreken, ook ons deel worden, dan hopen wij die met gelatenheid te dragen, gedagtig dat we vreemdelingen en bijwoners zijn op aarde,346 als al onze vaderen, en er nog een betere ruste overblijft. Niets is er, dat meer die gedachte bij mij opwekt dan de herinnering aan Schoonhoven. Sedert ik daarmede voor 41 jaren kennis maakte, wat is er al niet veranderd en voorbij gegaan! Gij zijt alleen nog in uwe kracht. De advocaat een schaduw van wat hij eertijds was. Toch, hoe weinig ik er terugvind, verlang ik een volgend jaar die bekende wegen nog eens te bewandelen, en ook in uw gezin een paar rustige dagen door te brengen. Maar het eerst, als ik den winter goed doorkom, is Oostkapelle aan de beurt. Mijn zoon heeft ‟t daar uitmuntend, en is juist over. ‟t Heimwee naar Holland is de eenige schaduwzij. Hij zou hier zeker zijne beste wenschen bijvoegen, als hij niet heden naar Zevenhuizen was. Zoo ook van Uchelen en …., die uit zijn, maar u toch laten groeten. Gij kent zeker de geschiedenis van Theodoor Slingeland. Ik heb daarbij veel dank ingeoogst met betrekkelijk weinig moeite, en hoop, dat hij nu spoedig wordt verplaatst. Het kerstsprookje zal nu spoedig in orde zijn. Vijftig jaar lang een publiek voor den Blijgeestigen347 Almanak, waar mijn jongens niet eens meer om kunnen laghen, en geen drie jaren voor mijne sprookjes.348 ‟t Is om nederig onder te blijven. Intusschen, dank voor de toezending. Met mijne pupillen sukkel ik voort, en mijne jongens doen hun best. Zoo gaarne zou ik ze nog allen er brengen, maar loop Gods weg niet vooruit. Groet nu allereerst uwe vrouw en dan uwe kinderen, en geniet zamen dankbare huiselijke vreugd, ook bij enkele pijnlijke herinneringen. In beide deelt Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld 346
De uitdrukking „vreemdelingen en bijwoners‟ wordt drie keer in de bijbel gebruikt. Het is een uitdrukking die aanduidt dat men op aarde niet thuis is, maar er slechts tijdelijk verkeert. 347 De Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen verscheen voor het eerst in 1831 en werd van 1843-1880 door Van Nooten uitgegeven. 348 Zie de opmerking in de brief van 19 oktober.
62
16-2-1880
‟s Hage 16 Febr 1880
Waarde vriend!
Wees zoo goed mij over Gouda 52/48 Noodig Onderrigt te zenden en 13/12 Eenvoudige Verklaring. Gij ziet daaruit, dat het mij aan leerlingen nog niet ontbreekt. Mijn leeftijd zou mij wel toelaten, wat in te binden maar ik moet mijn vaandel ophouden, zoo lang God mij kracht geeft. Tegenover het drijven der orthodoxie en de negativiteit of onverschilligheid van allerlei liberalen, geniet ik altijd nog veel waardering en liefde. Van mijn werk voor de pers kan ik niet hetzelfde zeggen. Daar ik zoo vele mogelijk buiten den strijd sta, valt niemand mij aan, maar zwijgt men mij dood, dat nog erger is, vooral voor den uitgever. Ook heb ik, bij zoo veel andere drukten, (vooral de manuscripten van ‟t Haagsch Genootschap) niet veel tijd en opgewektheid, om iets nieuws te leveren, althans vooreerst. Denkt gij nog aan een volledige uitgaaf van mijn arbeid voor kinderen? Ziet gij er geen voordeel in, zoo zal ik er niet op aandringen. Van mijne nieuwe vraagboekjes, die mij zeer veel werk kostten, heb ik pleizier en verdriet. De bijbelkennis neemt bij het jongere geslacht hoe langs zoo meer af, vooral bij de beschaafden, die ik er velen te leeren krijg. De Ridder zegt: “Ik heb geen ontwikkelde leerlingen meer;” en Oort “Ik zou ‟t gebruiken als ik nu catechiseermeesters moest opleiden.” En de orthodoxen ignoreren ‟t natuurlijk geheel. Voor mijn beste leerlingen werkt het uitmuntend: - behalve dat alle exemplaren door ‟t slechte innaayen uit elkander vallen! – Maar hoe klein is dit getal! Verre de meesten lezen de uitleg niet, en begrijpen dien niet eens. Dit doet mij verlangen naar eene uitgave van de vragen en antwoorden alleen, zonder die uitvoerige verklaring. Ik kan dan op een of twee catechisaties de verkorte Bijbelsche Historievragen van v.d. Berg349 afschaffen, en vroeger met dit mijn onderwijs beginnen.(…..)350 Verkoudheid maakt mij het schrijven gemakkelijker dan het spreken, - dat ik echter veel doen moet, morgen ochtend van 8 tot 4 ure! Hartelijke groeten! Als altijd Uw Vriend
C.E. van Koetsveld
349
Ahasuerus van den Berg (1733-1807) schreef Bijbelsche Historievragen, tot gebruik van katechezatien en christelijke huisgezinnen. Dit boekje beleefde meer dan 60 drukken. Van Koetsveld bezorgde een verkorte uitgave in 1878. 350 Voorstel om het vragenboekje in te korten.
63
11-3-1880
‟s Hage 11 Maart 1880
Geachte vriend!
Uit het hierbij ingeslotene kunt gij twee dingen zien. Vooreerst dat ik bij de waarlijk uitputtende drukte van deze dagen (95 nieuwe lidmaten en 6 aannemingen, met al wat vooraf gaat en volgt) de pers niet vergeet. En dan, dat mijne liefhebberijstudie op den akademie, -natúúrlijke historie, vooral de insekten, - mij nog steeds lief is, al moest ik de verdere studie zelve opgeven. ‟t Zou niet onaardig en wel in den geest van onzen tijd wezen, op die wijze een zekeren cursus voor kinderen te schrijven. Een mensch sterft, plannen makende!- Over een nieuwe uitgaaf van mijn kinderwerk zal ik gaarne mijne gedachten laten gaan. Ik zal anders dezen zomer, ook in mijne vacantie, hard moeten werken. Mijn zwaarste arbeid is wel ‟t Haagsch Genootschap. Behalve der voor- en najaarsvergadering, die eenige dagen duren, is ‟t leezen en beoordeelen der handschriften zeer vermoeyend. En dit jaar zijn er dertien! Toch mag ik voor de eer van mijne vlag, en enigszins voor ‟t vaste geld (f 350) niet bedanken. Ga ik heen, dan wordt ‟t ultra modern.351 Wat drijven beide uitersten! Ik verteer eenvoudig 40 Ct en laat ze vergaderen, ten minste wanneer ik er toch niets aan doen kan. En nu komt Kuiper352 ze allen in uniform en geld brengen; - Doedes353 werpt, als vrije staatsprofessor, het masker af; - Prof. Rauwenhoff354 geeft het ideaal der moderniteit op; arme gemeente en kerk!(...)355 Uw laatste brief deed mij genoegen. ‟t Is waar, ik heb niet te klagen. Integendeel ondervind ik ook hier veel achting en vriendschap. Ware de tijd anders, ik zou b.v. mijne catechisaties kunnen verminderen tegen mijn gouden feest. Nu mag ik dit niet, - en dank God, - ook met „t oog op al mijn jongens, - dat Hij mij nog de kracht geeft. Leef met de uwen gelukkig en geloof mij als altijd Uw vriend
C.E. van Koetsveld
351
Van Koetsveld voelde zich geroepen in het Haagsch Genootschap zitting te houden; meermalen noemt hij het een gewetenszaak. 352 Abraham Kuyper; Van Koetsveld spelt zijn naam niet consequent. 353 J.I. Doedes (1817-1897), was vanaf 1859 hoogleraar te Utrecht. (Broeyer 1997, p. 88) 354 L.W.E. Rauwenhoff (1828-1889), was vanaf 1860 hoogleraar te Leiden. (Broeyer 1997, p. 96) 355 Over de slechte kwaliteit van de vragenboekjes en een bezoek van zijn dochter aan kennissen.
PS Als mij nog een Kerstsprookje invalt, wat denkt ge daarover? Ik heb er nog weinig of niets over “bedacht”.
64
30-4-1880
‟s Hage 30 April 1880
Geachte vriend! (…..)356 Gisteren kocht ik van de stad voor f 4 000 bouwland om eene nieuwe kerk te bouwen, Koop som en transport komen uit ééne hand. Gelukkig die zoo ruim geven kan en wil. ‟t Stukje in bijgaand schrijven bedoeld, is eene bijdrage van 12 ½ bladz. in den Chr. Huisvriend357 van v. Goor, voor 1872, getiteld “Het kloosterwezen in de Christelijke Kerk.” De redevoering over de Overlevering (voor ‟t Zendelinggenootschap) hebt ge. De heren Hugenholtz zelfs verketterden mij daarom; en nu? Ik hoop dat dit jaar toch weer eens herdrukken geven zal. Want dertien verhandelingen van „t Haagsch Genootschap rooven al mijn vrijen tijd. Ook neemt het getal mijner leerlingen niet af; en ‟t verblijf van ZM op ‟t Loo stelt mij iederen keer aan eene onverwachte uitnodiging bloot. Donderdag riep de telegraaf mij tegen Zaterdag er heen. De Koning is buitengewoon hartelijk; de koningin gaf mij Zondag nog de eerste aardbeijen mede; maar de reizen zijn wat gejaagd. Gij hebt niet geantwoord op mijn vraag over ‟t kerstsprookje. Ik weet nog niet, of er mij een zal invallen. Ook moet ik nog, tegen het seizoen, eene nieuwe lezing hebben. Voor mijn genoegen doe ik het niet, maar ‟t is produktief, en – de jongens groeijen als kool en eten als wolven. Willem is op zijn 18e jaardag geld gaan verdienen. Ik hoop nu spoedig de boekjes te ontvangen, en de proeven van ‟t tweede stukje, dat ik ‟t na Pinksteren kan invoeren. Hofstede de Groot358 zal hier denkelijk sterven. Hij volgt Reitsma359 spoedig. Voor ons zeventigers is ‟t synodale geknutsel geen werk meer. Ik ontvang daar juist eene proef en sluit dezen met hartelijke groeten. Als altijd, Uw Vriend
C.E. van Koetsveld
356
Over financiële kwesties en oude kennissen. De Christelijke Huisvriend: stichtelijke overdenkingen in onze huiskamers ter geloofsversterking en opbouwing tot een godsdienstig leven was een uitgave van Noothoven en Van Goor te Leiden. 358 C.P. Hofstede de Groot (theoloog) leefde van 1829-1884. Het lijkt onwaarschijnlijk dat Van Koetsveld hier al aan zijn dood refereert, misschien wil hij alleen aanduiden dat Hofstede de Groot niet meer van standplaats veranderen zal. 359 J. Reitsma, modern theoloog, hoogleraar te Groningen (Broeyer 1997, p. 96). 357
65
4-7-1880
‟s Hage 4 July 1880
Waarde vriend!
Ditmaal eens een uitgeversbrief, die mij al eenige dagen in de pen was, maar door velerlei drukte er nog altijd in bleef. Schrik maar niet! Mijn neef en vriend Prof. F. Nippold, toen te Heidelberg, nu te Bern, schreef in 1867 een Handbuch der neuesten Kirchengeschichte, seit 1814. Dit vond zoo veel aftrek, dat reeds in 1868 eene grootere oplage noodig was. Ik bewerkte dit boek voor Nederland, onder den titel “De Christelijke wereld der laatste halve eeuw”. Nederland en België was geheel van mijne hand; ‟t overige van ‟t Duitsche kleed ontdaan. Het werd uitgegeven bij Thierry en Mensing 1871. (…..)360 Als dat in Duitschland een Handboek heet, hebben de studenten er groote handen. Wanneer het werk geschikt was, om door v Uchelen woordelijk vertaald te worden, zou ik hem er gaarne aan zetten; maar ‟t moet geheel ontgroend en veel verkort worden, even als het vorige, om genietbaar te zijn voor ons publiek. Informeer nu eens naar deze zaak en zeg er uwe gedachten over. Misschien zal ik wel mijn 50-jarigen preek, zoo ik 3 Oct. nog beleef, moeten uitgeven. Ik ben er anders niet bijzonder op gesteld. De feestrede voor ‟t Idiotengesticht361 hield ik met opzet in de portefeuille. Ik vrees geen polemiek, maar lok die ook niet uit. Reeds op ‟t Courantenberigt kreeg ik een brief van een dokter over mijne psychiatrie! Van vroegere gedachtenispreken heb ik u al eens ‟t copieregt en enkele exp. willen present doen; maar kreeg daar nooit antwoord op. De waarde op de oudroestmarkt is ook niet groot. Misschien zegt de courant u, dat ik 8 Augustus in ‟t Kamp362 hoop te preken. Een onverwacht aanzoek en lastige reis! Vele groeten Als altijd Uw vriend
C.E. van Koetsveld
360
Hij stelt Van Nooten voor het werk, dat met het gehele fonds „onder de hamer gaat‟ te kopen en in verkorte vorm uit te geven. 361 De school was in 1855 gesticht en vierde dus haar 25-jarig bestaan. 362 „t Kamp is een militair legerkamp. Ook in 1859 en 1872 preekte hij „op de heide‟. Deze preken zijn uitgegeven onder de titel: Gods woord op de heide. Twee godsdienstoefeningen in het kamp.
66
21-7-1880
‟s Hage 21 July 1880
Waarde vriend!
Lang heb ik getoefd met u bijgaand werk van Nippold te zenden. Ik had wel lust om het, tot de helft ingekort, te vertalen, vooral wanneer de Christelijke Wereld in uw bezit komt. Maar ‟t Haagsch Genootschap, dat mij dit jaar dertien verhandelingen te beoordeelen geeft, zegt mij, dat ‟t dwaas is, mij aan een nieuwen arbeid vast te binden. Mogt gij ‟t verlangen, dan zal Herderschee,363 die ‟t laatste boek van Nippold bewerkte, er wel toe genegen zijn. (…..)364 Hebt gij nog enkele exp. beschikbaar van “Gods Woord op de heide” (1872)? – 8 Augustus hoop ik nog eens voor de militairen in ‟t Kamp te preken. Hierbij de beloofde reclame. Doe er mede, wat gij wilt. Publiciteit eischt onze tijd. Ik word misschien te weinig bestreden; maar niet te weinig voor de rust van mijn gemoed. Waarom heeft niemand mijn Schibboleth bestreden? En wordt ‟t niet door de uitkomst bevestigd? Och dat men toch het geduld had, om de kerk te laten uitzieken! (…..)365 Hartelijke groeten! Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
363
Johannes Hooykaas Herderscheê (1822-1886), theoloog. Over restanten. 365 Over een uitstapje van zijn dochter. 364
67
30-7-1880
‟s Hage 30 July 1880
Geachte vriend! (…..)366 Ik moet veel werken, en hoop dezen winter (hoewel ongaarne) weer te lezen, - voor kinderen en kleinkinderen. (…..)367 Tot 5 Sept neem ik vacantie, maar begin met 1 Aug te Leiden en 8 Aug in ‟t Kamp te preken, en „t dan na 12 Aug te Oostkapelle te doen, En Bolle vent nu de boekjes van Hoog uit, nadat N.v.Goor er zijn geld heeft uitgehaald.368 ‟t Heeft mij altijd gespeten, dat de gehele onderneming, die wel productief zijn kon, niet in uwe handen was. Is dan alleen voor orthodoxen of modernen nog een uitgever te vinden? ‟t Zal mij regt veel genoegen doen, u 3 October hier te zien. Om echter eene preek uit te geven, moet ik eerst een tekst hebben. Ik geloof niet, als ‟t gebeurt, dat ik reden zal hebben om ‟t hier uit te geven. Maar als ik de twee achtbare rijen van eigen werk aanzie, zou ik haast vragen: “Scheidt ge nog niet uit?” Prediker 12:12.369 Voor ‟t oogenblik niets meer dan vele groeten. ‟t Gezondene ontvang ik in dank. Als altijd Uw vriend
C.E. van Koetsveld
PS Over de Kerstvertelling weldra nader.
366
Over Van Nootens negatieve reactie op een eventuele uitgave van het werk van Nippold. (zie brief Verzoek om catechisatieboekjes te sturen. 368 Pieter Daniël Bolle had een „bazaar van goedkoope boeken.‟ Van 1880 tot 1913 was hij eigenaar/directeur van een boekhandel en uitgeverij te Rotterdam. (CDRPP). Lisa Kuitert noemt D. Bolle – die het bedrijf leidde tot 1880 – evenals de Gebr. Koster en de Gebr. Cohen second-hand-handelaars en voorlopers van De Slegte. („Distributiewijzen/ reclame‟ In: Bibliopolis. Geschiedenis van het gedrukte boek in Nederland, p. 191.) Noothoven van Goor heeft zijn restanten, waaronder dus het werk van Van Koetsveld, aan Bolle verkocht. Het zou kunnen gaan om Een dag en een nacht in den mast dat in 1876 bij P.C. Hoog te Rotterdam verscheen. In 1885 verzorgt Bolle een 2 e druk. 369 Pred. 12 vers 12 luidt: En wat boven dezelve is, mijn zoon! Wees gewaarschuwd; van vele boeken te maken is geen einde, en veel lezens is vermoeiing des vleses. 367
68
01-09-1880
[Den Haag] 1 Sept. 80
Amice!
Hierbij een deel van mijn vacantie-werk. Gij ziet: wie voor ezel geboren is, wordt nooit een paard. Last zal op ‟t werk rekenen, ofschoon hij het overdruk heeft. Ook met Hoogstraten zal hij spreken. Ik zend hem dan een mijner drie proeven, om zijne schets naar te maken. Zoo kan „t tijdig klaar en overal zijn vóór S. Nikolaas. Misschien lees ik ‟t nog ergens in November. Van de Nieuwe Kinderbibliotheek mist de kleine Otto No. 3. Hebt ge dat nog te missen? Met het afsterven der Blijgeestigen kan ik u niet condoleren. Zelfs mijne jongens lazen hem niet meer. Te Oostkapelle is ‟t mooi en voordeelig, maar vermoeyend door al de vacaturen, terwijl mijn zoon zich niet best kan wennen aan de Zeeuwsche lucht. Goed dat H.M. over den voorspelden tijd wachtte. Nu kan ik morgen in gala den Koning gaan gelukwenschen, dat ik reeds schriftelijk deed. ‟t Is een schoon kind en gelukkige ouders.370 In ‟t kamp preekte ik (ten derden male) met genoegen, vooral ook voor Willem, die goed ontwikkelt en reeds f 5 in de week verdient. No 2 hoopt op Breda, No 3 is voor de oogen afgekeurd voor stuurman, en denkt nu toch als scheepsklerk te varen. No 4 een dominé? Gaat ‟t met uw hoofd nu beter? – „t Mijne zal ik in de eerste weken, ook met het Haagsch Genootschap, en wat er volgt, wel noodig hebben! Als altijd, Uw oude vriend C.E. van Koetsveld
370
Prinses Wilhelmina Helena Pauline Maria werd geboren op 31 augustus 1880.
69
6-10-1880
‟s Hage, 6 Oct. 1880
Waarde vriend! In welken rosmolen ik hier dezer dagen leef, kunt gij u naauwelijks voorstellen. Dus kort en goed.371 (…..)372 In 1855 hebt ge mijn 25 jarige preek uitgegeven “ten voordeele eener te stichten armenkerk” daarvoor (Bethlehemkerk) is bij eengebragt f 52 000 en ze doet vooral armen en kinderen nut. Nu heb ik weder 1000 v meter grond aangekocht a f 4500 (en betaald ook) tot ‟t bouwen eener zesde kerk en wenschte wel mijn jubilé daarvoor uit te geven. Ik meen, dat mijn vorige gedrukt is bij de Swart.373 Daar ik mijne preeken voor de pers geheel moet overschrijven, zal ‟t nog wel wat aanloopen, maar kan de uitgave al vast worden geannonceerd. Meld mij eens, of gij „t goed vindt. Als altijd uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
371
Zijn jubileum viel op 3 oktober 1880; Van Koetsveld hield een preek in de Grote Kerk te Den Haag. Over de bouw van een zesde kerk. 373 Uitgever H.P. de Swart en Zoon: 's-Gravenhage 1804-1929 (NCC). 372
70
7-11-1880
‟s Hage 7 Nov. 1880
Waarde vriend! Terstond na ‟t ontvangen van den uwen, heb ik een brandbrief geschreven aan Last. (…)374 Daar ik de preek geheel moest overschrijven, en eerst de doop der prinses voorafgaan, heeft dit wat opgehouden. Mijn kortschrift is onzetbaar. Ik zend u hierbij 1-20 die gij houden kunt. „t Overige volgt spoedig. De Swart wacht nu uwe orders. ‟t Is zaak, dat ten minste eene eerste oplage binnen weinige dagen het licht zie. Van den doop375 heb ik veel genoegen gehad. Van den koning ontving ik, door zijn secretaris Graaf Du Monçeau bijzondere dankzegging. Velen had ik onder mijn gehoor (1600 behalve de bijzondere uitnoodigingen en zeven vorsten), die ik anders nooit bereiken kan. Dezen morgen sprak mij nog de Generaal Limburg Styrum, oud-minister van Oorlog, die anders nooit te kerk komt, er over aan. Mijn witte valk376 – IJdelheid der ijdelheden! – Wie had dat alles gedacht toen ik voor 32 jaren een huis kocht te Sch[oonhoven]? In dank bijgaande quitantie en vele groeten van Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
374
Opmerkingen n.a.v. illustraties. Prinses Wilhelmina werd gedoopt op 12 oktober 1880 in de Willemskerk te Den Haag. Van Koetsveld preekte over Marcus 10:14 “Laat de kinderkens tot Mij komen.” 376 Groothertog Carel Alexander van Saksen-Weimar (zwager van de koning; echtgenoot – en neef - van Sophie van Oranje-Nassau) benoemde Van Koetsveld tot „Commandeur in de orde van de waakzaamheid of van de Witten Valk van Saksen Weimar‟. Deze acte is ook opgenomen in het AVK onder inventarisnummer 14. Zie bijlage 4. Eveneens in 1880 benoemde Willem III hem tot commandeur in de orde van de Eikenkroon. Ook deze acte is, mét de bijbehorende statuten, opgenomen in het AVK onder de inventarisnummers 12 en 13. Zie bijlage 3. 375
Commandeur der Orde van de Eikenkroon (bron: http://www.onderscheidingen.nl/nl/index.html)
Doop Wilhelmina, 12 oktober 1880
71
25-11-1880
‟s Hage, 25 Nov. 1880
Geachte vriend! (…..)377 Nadat ik gisteren voor eene week de Nemesis378 hier op ‟t Nut had voorgedragen, heb ik dit gisteren te Alphen herhaald, en ben heden onder storm en regenvlagen terug gekeerd. Die twee representaties geven meer dan de uitgave. Ik kan dan van de giften der gemeenten en vrienden nog wat bewaren en zoo ik hoop, achterlaten voor den eersten nood. ‟t Register dier gaven heb ik nu in orde, en ook de naamlijst, waarop ik met genoegen de oude Schoonhovensche namen vond, ontvangen.(…) Ofschoon de feestpreek379 tot een weldadig doel wordt uitgegeven, zal ik die toch aan enkelen moeten zenden. Ik verzoek daarom 24 gewone en 12 beste exemplaren. Van de laatste zal ik er 6 voor de vorsten in rood laten inbinden. Door ‟t onvermijdelijk overschrijven, is de uitgave langer vertraagd dan goed was, daar de vorstelijke doop380 er tusschen kwam. Ook daarvan had ik veel genot. Laat nu de uitgave der preek voorafgaan, vooral hier in den Haag. En zoo lost ons even zich altijd weder op in zaken, en soms hebben we geen tijd, om eigenlijk te leven. Alles gaat hier wel. Mijn broeder deed een zwaren val, en kan ‟t been, misschien door heupontwrichting, nog niet gebruiken.-
Van uw ouden vriend C.E. van Koetsveld
377
Felicitaties en terugblik. Nemesis. Eene kerstvertelling werd in hetzelfde jaar – uiteraard ná de lezingen – door Van Nooten uitgegeven. Nemesis is de godin van de wraak. Het komt van nemein (nemen, geven, uitdelen) ook het lot aan de mens. (Van Dale Etymologisch woordenboek.) Met de Nemesis wordt vaak de noodlotsgedachte weergegeven. In zijn boek, dat aan A christmas carol in prose van Dickens doet denken, introduceert Van Koetsveld „een der geesten van ‟t hemelsch heirleger‟. “De Heidenen noemden dien geest „de Nemesis;‟ Joden en Christenen „Gods geregtigheid‟, en de wijsgeeren van den nieuweren tijd „De zedelijke wereldorde‟” (a.w., p. 7). De Nemesis ontwaakte toen de zonde werd geboren en sliep nooit meer in. Deze geest overziet de aarde en geleidt de lezer naar zeer verschillende plaatsen en levensomstandigheden: het gesticht in Veenhuizen, een zieke rijkaard, een man op kantoor in New York, een Scheveningse man die een vrouw trouwt uisltuitend om haar vermogen enzovoorts. Steeds houdt de geest hen ene spiegel voor, waardoor zij geconfronteerd worden met beelden uit hun verleden. Het eerste deel draagt als titel „Wraak‟. De geest maakt echter een nieuwe reis, die de uitwerking heeft met de naam „Troost‟. In deze bezoeken wordt, al dan niet op een specifiek christelijke wijze, troost gevonden in vergelijkbare omstandigheden. 379 De feestpreek is de preek die Van Koetsveld hield t.g.v. zijn 50-jarig jubileum als predikant. Jezus Christus, gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid. Gedachtenis eener vijftig-jarige evangeliedienst. Van Nooten gaf deze preek uit in 1880; een uitgave “Ten voordeele van het Fonds tot het stichten eener zesde Kerk.” 380 Nl. op 12 oktober 1880. 378
72
17-12-1880
‟s Hage 17 Dcb. 80
Geachte vriend!
De Haagsche St. Nikolaas is weêr voorbij. Gij kunt u geen denkbeeld maken, van die drukte en weelde, waarbij – niet op, maar eene week vóór dien dag duizenden worden verkwist en elke boekwinkel ene galanteriekraam wordt. Ware mijn kerstsprookje er maar zonder tintje bij geweest! Maar wij hebben nu eenmaal eene verschillende opvatting, ook van onzen tijd; en ik wil daar onze oude vriendschap niet aan wagen. “Mijn preek is uit”, zou vader van Leeuwen gezegd hebben. Ik zou u dan ook zoo spoedig niet schrijven, als ‟t niet was in het belang mijner zesde kerk. Ik heb een colporteur opgedaan, Couwenberg Hartman, een armen boekwurm, en verzoek voor hem (of zoo ‟t u eenvoudiger is, op mijn naam) 50 gewone en 12 beste exp der preek in commissie. Het rabat niet wetende, heb ik hem 10 cts vor elk exemplaar beloofd. Is ‟t minder, dan zal ik het er bijleggen. Maar vergeet vooral niet 2 of 3 inteekenlijsten, en zend mij alles tijdig, dat hij maandag kan beginnen. Ook bij Mensing en Visser was de laatste verkocht. Hartelijke groeten Uw vriend
C.E. van Koetsveld
PS Met een paar malen Nemesis (die ik 14 Dcb ontving) vooruit te lezen, verdiende ik f 90. Verder besteed ik dezen winter aan ‟t opruimen en ordenen van stapels boeken en papieren. Welk een massa!
73
23-2-1881
‟s Hage 23 Febr. 1881
Waarde vriend! (…..)381 Minder gelukkig is de man382 met het Brood des Levens, waar ik gaarne wat inteekenaren voor winnen wilde. “De menschen willen mooye kaftjes of premieplaten” , zegt hij; “en zien dan minder op den inhoud.” ‟t Is te onthouden, en voor een schrijver niet vleyend. (…..) In ‟t Haagsch Genootschap sta ik weder tegenover drie moderne professoren. Hoe vriendschappelijk die verhouding is, ‟t is mijn zwaarste werk. Twee uitvoerige manuscripten (één Fransch en één Duitsch) heb ik na Nieuwjaar reeds doorgewerkt en mijne kritiek geschreven. (…..) 383 Mijne kleinzoons hebben het tot assistentie al te druk: No 1 voor de architektuur (hij geeft reeds lessen); No 2 voor Breda; No 3 voor scheepsklerk, No 4 is nog een kind.- (…..) 384 Eindelijk meent ieder over den dominé in woord en schrift te kunnen beschikken, en doe ik nog wekelijks huisbezoek. Een diné bij Marianne,385 en felicitatie van den Koning met ‟t princesje op zijn arm, kunnen tot ontspanning dienen. (…..) Hartelijke groeten Uw vriend
C.E. van Koetsveld
381
Over de colporteur die goed verkoopt. D.i. de colporteur. 383 Over drukke werkzaamheden. 384 Idem. 385 Prinses Marianne. Van Koetsveld had een goede relatie met haar. Van haar zijn drie brieven in het AVK opgenomen, onder inventarisnummer 21. Zie bijlage 5. 382
74
19-3-1881
‟s Hage 19 Maart 1881
Waarde vriend! (…)386 De sprookjes, waar ik altoos meer waarde aan gehecht heb dan ‟t publiek, heb ik nog eens goed nagelezen. Zonderling, dat ik mij die van Andersen387 zoo goed herinner, en de mijne van voor 20 jaar388 in ‟t geheel niet.389 Zij kunnen zoo blijven; alleen wordt de Commune er bij gevoegd, die grootere kinderen ook wel eens mogen lezen. Kleine verbeteringen – zeer weinig – kunnen bij de correctie worden aangebragt. Ook de plaatjes blijven zoo. Gij zult wel drie exemplaren proef bestellen als altijd. V Uchelen corrigeert of collationeert er altijd één, en doet ‟t zeer goed. Had hij maar vertaalwerk! Zend mij, zoo gij ‟t nog hebt een exemplaar van “Op de wandeling en bij den haard”, om uit te breiden tot twee boekjes. De meeste moeite had ik om – zooals Jean Paul390 zegt, - gedoopte kinderen niet nog eens voor ‟t vont te brengen. Ik zal echter ook uit de zes schoolboekjes wat daarin nieuw en voor dit doel bruikbaar is (…) mede opnemen. Laat men ‟t papier niet te dun nemen. Kinderen taxeren een boekje naar de dikte. Wat de preken betreft, de 250 zijn verkocht, de colporteur heeft f 25 verdiend en f 75 zijn gestort in ‟t nog kleine fonds tot kerkbouw. (…)391 Deze week had ik een zware taak: om aan Mevr. Ahn, die een half jaar aan zenuwstuipen op den dood heeft gelegen en naauwelijks hersteld is, te zeggen dat haar eenige broeder, dien zij zeer hoogachtte, de bekende moordenaar en voor 25 j. veroordeeld is! Als altijd Uw vriend
C.E. van Koetsveld 386
Over het aannemen van catechisanten. Hans Christiaan Andersen (1805-1875) Deens schrijver van sprookjes en vertellingen die in meer dan tachtig talen zijn vertaald. (EEWP). 388 In 1858 was namelijk de eerste druk van zijn Sprookjes in den trant van Andersen bij Van Nooten verschenen. 389 Zie ook Hoofdstuk 1 § 4. Marie Ramondt schrijft in haar Sprookjesvertellers en hun wereld. Van primitivisme tot symbolisme uitgebreid over de relatie tussen het werk van Andersen en Van Koetsveld. (a.w., p. 131-145). Ik volsta hier met het noemen van één, mi.i.kenmerkend, citaat: „Van Koetsveld heeft voortgefantaseerd op de fantasieën van een ander, wat wel niet voor de oorspronkelijkheid van de auteur pleit, maar er staat tegenover, dat hij de beelden van zijn inspirator nooit op hinderlijke wijze verstoort. Zelfs is hij bang teveel te moraliseren, een trek, die men vòòr Tachtig niet zou verwachten en allerminst van een predikant.‟ (a.w., p. 138). 390 Jean Paul, pseudoniem van Johann, of Jean, Paul Friedrich Richter (1763-1825), Duits schrijver (EEWP). 391 Over kleine wijzigingen m.b.t. titels en illustraties. 387
75
20-4-1881
‟s Hage 20 April 81
Waarde vriend! (…..)392 Van de Feestrede hoop ik er nog te slijten, maar zal toch van ‟t reeds ontvangen geld f 25 in petto houden. Wanneer de boekverkoopers maar eensgezind en activer waren, konden zij van een plaatselijken colporteur, die zijn terrein kent, veel nut hebben; gelijk wij er gebruiken voor philantropische doeleinden. Ik schreef u immers dat de Ridder weer ongesteld is? ‟t Zijn hevige pijnen en krampen. Vrijdag bediende ik voor hem onverwacht het avondmaal en maandag de doopsgezinden te Rotterdam. (…) Voor ‟t eerst na 50 jaren preekte ik te Schiedam in een evangelisatielokaal. Te Schoonhoven zou ik echter niet buiten de groote kerk gaarne preken, ten zij mij die werd geweigerd. Maar er is nog tijd, om er over te denken. Dat Schoonhoven mij niet vergeet, ondervond ik maandag. Naauwelijks was ik buiten de deur der doopsgezinde kerk, of van drie kanten kwamen er Schoonhovense burgerlui (…)393 op mij aan, blij dat ze den ouden man nog eens gehoord hadden; de eerste zelfs met het door mij geteekende belijdenisboekje in de hand. Zulke ontmoetingen doen goed. Hartelijke groeten Uw Vriend
C.E. van Koetsveld
392 393
Over financiën. Enkele namen.
76
30-7-1881
‟s Hage, 30 July 81.
Waarde vriend! Wanneer ik in langen tijd niets van mij heb laten hooren, dan is ‟t niet alleen, dat gewone en buitengewone drukten ‟t mij beletten, maar ook omdat ik na mijn gouden feest met een geest van opruimen en scheuren bezield ben, die nog niet heeft uitgewerkt. Ik heb reeds 1/3 van mijne bibliotheek weggedaan, en vele kilo‟s brieven enz. verscheurd en ben er nog niet. Gaarne had ik een kleiner boekschat en een goeden catalogus. Ook de 40 deelen eigen werk, waarmede gij mij verblijd hebt, wenschte ik wel te completeren. Met mijne vier jongens (de pupillen zijn op één na, na eindelooze moeite, bezorgd) heb ik nog al wat te doen. Ik ben juist aan ‟t corrigeren van ‟t verhaal “Vader is rijk;” Zij varieren dit met Grootvader, en schrijven een hem zeker 100 jaar levens toe: want een doode kip leg geene eyeren meer. Ze misdragen zich niet, maar kennen geen geld. No 1 begint ‟t te leeren, waar de liefde (in diep geheim) eene goede rol in speelt. Hij wordt een fiksch architekt, maar zal nog veel geld kosten, daar hij in de loting valt en wel eens buiten ‟s lands moet. Gelukkig dat zijne zenuwziekte zonder zenuwmiddelen genezen is! No 2 is met alle magt gedresseerd voor Breda, maar dit maal nog niet geslaagd. ‟t Is een dure dressuur, en de jongens zijn als sleperspaarden, die goed loopen en sterk zijn, - met de zweep achter zich. Als hij een volgend jaar slaagt, zal de Koning des noods zorgen dat hij verder komt. Denkelijk gaat hij nu naar eene kostschool. Met No 3 ben ik niet gelukkig. ‟t Is een goede jongen, niet zonder aanleg; maar die slaapt als een Os, vreet als een wolf, groeit als een pijnboom, en rookt als de keukenschoorsteen. Jammer dat hij voor stuurmansleerling om bijziendheid is afgekeurd. Wij denken nu tegen ‟t volgend jaar aan scheepsklerk, maar Of No 4 dominé zal worden, zal de tijd leren. Hij babbelt genoeg, en dat is tegenwoordig de kunst. Van mijne vacantie heb ik dit jaar weinig genot. In de volgende week wacht ik mijn oudsten zoon van de Rijn terug, en ga daarna denkelijk Noordholland in, - om molens in plaats van bergen te zien! Intusschen wacht ik iedre week een telegram van ‟t Loo, en ‟t komt niet. (…..)394 Ik denk er aan om de onderaardsche reis van Klaas Klim,395 waarover ik eene lezing hield, te verkorten tot een kerstsprookje. ‟t Was in de vorige eeuw een pendant van de Lilliputters en overal in Europa verspreid en vertaald, maar nu vergeten. Wilt gij „t uitgeven? (…..)
394
Over drukwerk en financiën m.b.t. de catechistieboekjes.
Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
395
Klaas Klim of Onderaardsche Reis van Claas Klim werd geschreven door Ludvig of Lodewyk Holberg (1684-1754). Het verscheen in 1741 in het Latijn en werd verschillende keren in het Nederlands vertaald. (DBNL)
77
3-8-1881
‟s Gravenhage 3 Aug 81.
Waarde vriend! (…..)396 En nu de kerstsprookjes. Hier vond men het laatste het beste, maar buiten af worden ze eenvoudig geïgnoreerd, al zijn die van Dickens en Andersen wereldberoemd, en dus ‟t genre in eere. Enfin, men kan ‟t publiek niet dwingen; ik zal er dus u niet verder mede plagen. Gij kunt nu de vier eens te zamen inbinden en ze zoo slijten; als het maar niet bij Bolle of Koster is. En dat zal wel niet, zoo lang gij leeft. (…..)397 Ik zit nog te wachten naar een oponthoud voor ‟t Loo. Daarna, of zoo dit niet komt, ga ik naar Vreeland en Zaandam, belast met verhandelingen van ‟t Haagsch Genootschap. Geen vrolijke vacantie! Mijn broeder, wiens gang moeyelijk en pijnlijk blijft, kan door Mezger niet geholpen worden, maar gaat morgen op zijn raad naar Bentheim, om daar zijn 76sten verjaardag te vieren in een stinkend modderbad. Het doet mij genoegen, dat de scholen u voordeel geven. Had de jonge Mensing dat ook maar zoo goed als zijn vader begrepen! Hoogmoed komt vóór den val, en er in! De mijne schijnen aan verval van krachten te lijden. De minimum-lijders maken ze liever zelf. (…..)398 En nu niets meer dan vele groeten. Als altoos
Uw vriend C.E. van Koetsveld
396
Over financiën. Idem. 398 Een bestelling. 397
78
7-9-1881
‟s Hage 7 Sept 81.
Waarde vriend! (…..)399 Wat mij ook bond, was ‟t examen van mijn tweeden kleinzoon voor Breda. Niet geheel zonder eigen schuld werd hij afgewezen, en is nu op een uitmuntende drilschool te Velp. Gelukkig werd ik finantieel hierin ongevraagd geholpen. Dat heeft een Haagsche dominé en hofprediker voor! Mijn jongste pupil de Vos zou ook examen doen voor telegrafie. Alles was gereed en ‟t geld nog juist toereikend met borgtogten enz. Toen hij op eens schreef: “Ik kan niet. Zend mij maar ‟t land uit!” Iemand zonder wil en zonder karakter is ‟t moeyelijkst te regeren. Hij zal hier een landspost van f 250 als klerk wegwerpen, om misschien in den vreemde pakhuisknecht te worden! Met dat al ben ik nog 2 jaren zijn voogd. Te Zaandam logeerde ik bij twee ziekelijke dames, in een koortsig klimaat, vooral bij ‟t aanhoudend slechte weer. Ik ontmoette er Ds. Willem en Mevr. de Wijs,400 nog in volle fleur, en preekte. Maar ik gevoelde mij zoo onaangenaam, dat ik de reis naar Bentheim, waar mijn ouder broeder de baden gebruikte voor zijn lam been (met redelijk succes), - er aan gaf, en heden voor 14 dagen te huis kwam. (…..)401 Vaar regt wel met al de uwen, gereformeerd of remonstrant en groet ze allen! Uw vriend
C.E. van Koetsveld PS. Ik maakte toch uit vele papieren een nieuw werk, dat ‟t licht niet zien mag: de geschiedenis der 5 jaren van Willems ziekte, gelukkig sedert drie jaar voorbij. Zijn werk als architekt is mooi, maar onzeker.
399
Klacht over onproductiviteit en opruimen van de bibliotheek. Zie ook brief 2. 401 Over financiën en het catechisatieboekje. 400
79
27-9-1881
‟s Gravenhage 27 Septb 81
Waarde vriend! (…..)402 Gelukkig is ‟t met mijne gezondheid best geschikt, en blijft er alleen nog een losse slijmhoest over, als eene waarschuwing om na de 74 niet al te zeer op de sterkte mijner longen te bouwen, al zat de kwaal dezen keer403 <-nog> meer in de luchtpijp en borstspieren. Tot een bewijs, dat ze weer in orde zijn, diene, dat ik dezen morgen, van 8 tot 4 ure, gecatechiseerd heb, en in „t tusschenuurtje nog eene receptie bij den Prins van Wied404 bijgewoond heb in vol uniform. Gelukkig dat ik, naar algemeen oordeel, ‟t ook voor de derde maal405 er goed heb afgebragt.406 Dat ieder ‟t gemakkelijk vond, maakte het niet gemakkelijker. Gij weet niet, welk een omslag er aan zoo iets verbonden is. Van alle kanten gejaagd, belegerd door de pers, moest ik (dat ik afwen) letterlijk memoriseren, en daarmede twee uren lang, zonder een stil hoekje, wandelen door ‟t koor van de Nieuwe Kerk. Gelukkig dat mijne stem al hare kracht terug had voor zoo groot en prachtig auditorium. Prins F heeft een regt christelijk sterfbed gehad,407 zoo als heden prinses Mary408 mij nog met tranen verhaalde. ‟t Deed mij genoegen, dat de kroonprins409 er was, en zijn vader (dien hij voor ‟t eerst sedert een vorige begrafenis ontmoette!) eerst de hand gaf. Zaterdag hadden we receptie bij Z. en H.M. En nu naar ‟t Loo? ?- Wie zou dit alles gedacht hebben, toen ik te Schoonhoven een huis kocht? Gelukkig valt ijdelheid weinig in mijn smaak. Ik ben er te oud voor. Met groeten en heilbeden Uw Vriend
402
Dank voor kwitantie. Later ingevoegd. 404 Wilhelm, vorst van Wied (1845-1907). 405 Namelijk na prins Hendrik en prins Willem (die in 1879 overleden) 406 Van Koetsveld refereert hier aan de rouwdienst die hij leidde. Willem Frederik Karel, zoon van koning Willem I, overleed op 3 september 1881 en werd op 23 september bijgezet in de grafkelder van de Nieuwe Kerk te Delft. 407 „Hij stierf als een Christen, gelijk hij had geleefd. Rust zacht bij uwe dooden, Grijze Vorst! Wij treuren, maar niet als degenen die geen hope hebben‟ Bij de graven van Oranje-Nassau, pp. 33-34. 408 Prinses Mary (of Marie), vorstin van Wied (1841-1910), prinses der Nederlanden, dochter van prins Frederik. 409 Prins Alexander. Sinds de begrafenis van zijn broer Willem (Wiwill) in 1879, waaraan de koning – juist gehuwd met Emma – amper aandacht besteedde, had Alexander hem niet meer ontmoet. Destijds waren de broers zeer ontstemd over het huwelijk van hun vader met Emma. Zij staken dat niet onder stoelen of banken, maar betoonden openlijk hun afkeuring. Alexander heeft dit huwelijk en prinses Wilhelmina dan ook altijd genegeerd. Na de dood van zijn moeder, koningin Sophie, in 1877 was hij „verpletterd door verdriet en wanhoop‟ (Van Cruyningen 1998, p. 89) en na de dood van zijn broer was de hofstad hem een levend graf. De prins begaf zich regelmatig naar Delft, om de doden te bezoeken en er te bidden. (idem, p. 90) Van Koetsveld is blij met het feit dat de koning en de prins elkaar weer ontmoet hebben en hoopt op verzoening. 403
C.E. van Koetsveld
80
25-11-1881
‟s Gravenhage 25 Nov 81.
Waarde vriend! (…..)410 Er is zekere ijzeren consequentie in de lotgevallen van menschen en volken, waardoor alles komt wat komen moet, en de slinger regts moet gaan, nadat zij lang genoeg zich links heeft bewogen; en ‟t dwaaste is, die zijne hand steekt en kwetst in het rad des tijds. En wat nu onze eigen levensjaren betreft, gij moogt uw zeventigste intreden met een dankbaar hart, te midden van kinderen en kleinkinderen. Van harte daarmee geluk! Zijn er ook treurige herinneringen, die zijn van ‟t leven onafscheidelijk; en zorgen niet minder: - van de mijne zal ik maar niet spreken; ik kan ze Goddank dragen. ‟t Grootste voorregt is altijd, dat wij geen onzer kinderen door de zonde zagen verongelukken. En dan nu moedig ‟t hoofd omhoog en ‟t hart naar boven, opdat wij aan ‟t eind kunnen zeggen: “Voleind de loop, de strijd gestreeden, ‟t geloof behouden.” Ik geloof niet dat wij nog ooit elkander een brief geschreven hebben, zonder zaken. Voor de pers heb ik er thans geene. Behalve dat ik een nieuwe lezing maak, - eene Novelle tegen ‟t eindelooze solliciteren hier in den Haag, 411 - besteed ik mijne vrije oogenblikken om mijne zaken te ordenen, mijne bibliotheek in te korten enz. Na nieuwjaar hoop ik mijn zoon te Zwartsluis te bevestigen412 en ds. Rumbach (68 jaar oude) te Heeze. Gij ziet dus, dat moed en krachten blijven; ook mijn leerlingen enz. De Koning laat mij met rust. En nu – na deze egoistische tusschenrede – nogmaals van harte geluk, en de groeten aan de uwen, in de eerste plaats aan uwe vrouw, ook van mijne kinderen.
Uw oude vriend C.E. van Koetsveld
PS De grootste catechisatieboekjes voor meer ontwikkelden zijn zoo slecht ingenaaid, dat ze die als den staart van een vlieger uithalen. Alweer eene zaak!
410
Felicitaties. In Nalezing van een tachtigjarige is de novelle „Het leven van een‟Sollicitant‟ opgenomen, gedateerd 2 januari 1882. 412 Op 19 maart 1882 heeft Van Koetsveld zijn zoon Cornelis in Zwartsluis bevestigd. De bevestigingspreek bevindt zich ook in het AVK onder inventarisnummer 4: „Redes en preken gehouden bij familieaangelegenheden, 1826-1891.‟ Zie bijlage 1. 411
81
18-12-1882
‟s Hage 18 Decb. 82
Waarde vriend!
In een verloren oogenblik, wachtende op den dokter, begin ik dezen brief, om hem later te voltooijen. Een sombere nevel is er voor ons over den avond van dit jaar uitgespreid. Ik schreef u de omstandigheden. Zij zijn nog verergerd, daar v Uchelen de afgelopen week weder is achteruit gegaan, koortsig en ijlende bij afwisseling, zonder dat ‟t einde nog te voorzien is. Mijn zoon wel niet erger, maar de kwaal toch niets beter. Hij lijdt veel. Met ‟t kerstfeest krijg ik al de jongens bij een. ‟t Is soms, of v U daarop wacht om ‟t hoofd neer te leggen. Van andere zorgen, ook voor de toekomst, spreke ik niet. Eben Haëzer; toe hiertoe heeft de Heer geholpen. En wat nu de zaken aangaat, vooreerst ontving ik een Bloemlezing, waarin, zeker met uwe toestemming, een stukje uit Mastland was overgenomen. De keus vond ik niet gelukkig. Ik zou gaarne, als ‟t weer voorkwam, vooraf geraadpleegd worden. (..…)413 Ik ben nu, zoo veel tijd en stemming het mij toelaten, aan eene nieuwe schets uit Mastland, “een dorpsmid van voor 50 jaren”. Na nieuwjaar hoop ik dit hier op het Nut voor te lezen. Die lezingen worden mij anders zelden meer gevraagd. Elk heeft zijn tijd; ik zoek en weiger ‟t niet. (…..)414 De wede Visser is voor mij (ook als leverancier) nog altijd dezelfde. Jammer dat zij ‟t niet voor mijne boekjes is. Dat die naar Michigan gaan, doet mij genoegen. Van de Kaap ontvang ik goede berigten van mijn jongsten pupil M. de Vos, in Nov 83 meerderjarig. Hij leert daar boerenkinderen ook de orthodox gereformeerde leer tot hunne belijdenis!! Daarvoor heeft hij alles vrij en f 600 voor kleeding en zakgeld. Ook uit Oost Indië gedurig berigten van oude leerlingen. Dezer dagen nog zes potten gember van eene, die ik al vergeten was. Kunt ge naar OI niet de oude drukken slijten? Jammer dat mijn goede Kolff415 dood is. Arm naar OI gegaan, heeft hij gelukkig voor de zijnen ruim nagelaten. Mijn broeder te Rotterdam is gezond, en loopt redelijk; te Zwartsluis gaat ‟t ook vrij goed. En de laatste Polsbroeker overleden. Wat al sekten verrijzen en verdwijnen, zoeken ‟t godsrijk op aarde en vinden ‟t niet. Ware „t een geletterd man geweest, dan zou ik uit zijne nagelaten bibliotheek eene lijkrede op Polsbroek willen schrijven. Voor ‟t oogenblik vaarwel. Met vele groeten, Uw oude vriend 413
Over veranderingen in illustraties. Over presentexemplaren van schoolboekjes. 415 Waarschijnlijk een familielid; van Koetsvelds moeder heette Kolff. 414
C.E. van Koetsveld PS (…..) Mijne stemming is te somber om inventief te zijn. Van Uchelen is in allertreurigsten toestand, geheel in de war, en toch niet in oogenblikkelijk levensgevaar, daar hij zeer veel eet.
82
3-1-1883
‟s Hage 3 January 83
Waarde vriend! Een heilgroet aan ‟t begin onzer correspondentie van dit jaar. Moge ‟t u en de uwen even wel blijven gaan. Want meer kunt ge waarlijk niet wenschen. Ons lot is al zeer verschillend. Ik geniet veel eer, veel dank en voldoening van mijn werk, mijne dochter verzacht mij alle leed en de jongens maken ‟t best. Maar de strijd des levens wordt zwaarder bij ‟t klimmen der jaren. (…..)416 De toestand van mijn zoon is niet erger, maar toch ook weinig beter. Reeds vijf malen maakte ik met hem de droevige reis naar ‟t ziekenhuis. De keelspiegel wees nog geene verbetering. De toestand van v Uchelen is allertreurigst. Een etend en pratend geraamte. Hij spreekt nacht en dag door, maakt allerlei grootsche plannen, (gedachten aan verloren rijkdom!) rookt als hij niet eet en steekt zijn bed in brand. Zijne fransche bijbel en psalmboek is zijn genot. Nacht en dag moet ik er iemand bij hebben. Hij komt zelden meer op. Niemand kan zeggen, wat ‟t einde zal zijn. Al de jongens waren over, maar nooit heeft mij de oudejaarsavond zoo aangegrepen. Ik preekte uit Ps. 89:29 “Hebt gij dan alle menschenkinderen vergeefs geschapen?” Hierbij de RC, en de bloemlezing onder kruisband. Hartelijke groeten Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
416
Over geldelijke zaken.
83
30-1-1883
‟s Gravenhage, 30 January 83
Waarde vriend! (…..)417 Gelukkig is er nu eenige hoop, dat de hardnekkige keelverzwering van mijn zoon Otto nog kan genezen. Hij en v Uchelen zijn geraamtes. De toestand van dezen is ellendig. De ziekte heeft zich ten laatste tot een overprikkeling der hersenen gezet, die, onder een gestadige pols van 120 slagen zijn leven verteert. Reeds voor eenige weken wachtte ik ‟t eind. Daar ‟t nu meer stationair is, onder goede voeding en algeheele verzorging als een kind, dag en nacht, nam ik 7 Februarij de lezing op mij. Zal ‟t gaan? Mijn zoon leed zwaar; v Uchelen in zijne rijke fantastische wereld betrekkelijk weinig. Door verdoovende middelen wordt zijne opgewondenheid en volstrekte slapeloosheid bedwongen. Een goed eind is er niet in te zien. (…..)418 Hartelijke groeten Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
417 418
Over de zieken. Over correcties en illustraties.
84
16-2-1883
‟s Hage 16 Fbr. 83
Waarde vriend!
Na vijf maanden lang, onder afwisschelende kansen, met den dood te hebben geworsteld, zijn zij eindelijk nog op een oogenblik gedwongen hem zijn dubbele prooi af te staan.419 (…..)420 Bijgaande lezing was in December gereed, in January aangekondigd en afgezegd. Nu de lezer van 7 February ziek werd, vond de Dr. geen bezwaar en deed ik ‟t rustig met zeer veel bijval. De berigten van Otto waren vrij gunstig. (…..)421 Binnen een half uur was hij422 onbewust ontslapen. De Dr zeide ‟t voorzigtig aan Otto. Op dezen maakte ‟t zoo diepen indruk dat toen ik zaterdag morgen naar hem toe ging, ik hem doodsbenaauwd en stervend vond. Te 12 ure was hij niet meer. Maandag en dingsdag stond en sprak ik op Eik en Duin. Mijn graf is nu vol. Ik zal er niet rusten. Intusschen drukt een andere zorg op mij. Beide weduwen mogen de nalatenschap niet voetstoots aanvaarden. Ik ben reeds terstond met onderhandelingen tot schikking begonnen. De gemeente toont, ook in de finantieele zorgen, zeer veel belangstelling. Is dit geschikt, dan houdt mijne schoondochter f 1000 pensioen en 2 kleine meisjes; mijne dochter vier jongens zonder eenig inkomen. Toch is ‟t gelukkig dat v U. mij niet heeft overleefd. Hij was goed en vroom, maar tot handelen volmaakt ongeschikt. Mijne dochter en ik steunen elkander en beiden steunt het geloof. Eene verkoudheid maakt mij wat dof; anders ben ik volmaakt wel, en heb al heel wat gedaan. Maandag hervat ik al mijn werk. Jammer dat er zoo weinig met de zieken te spreken was door den toestand of van ‟t ligchaam, of van den geest. V U. zong nog den laatsten nacht met gebroken stem psalmen. En zoo gaan en werken en strijden wij weer voort, tot wij ook struikelen en vallen om niet meer op te staan. Mogt ‟t zijn in zalige rust! (…)423 Den tweeden druk van Mastland heb ik. Wil ik dien naar Vlissingen of naar u te leen zenden? – Wat ‟t plaatje betreft, de haan had moeten blijven; maar gij zijt altoos te gevoelig voor allerlei kritiek geweest, - en ik misschien te onverschillig omtrent den vorm der uitgave van mijn werken. Zoo is ‟t
419
Zijn schoonzoon H.W.B. Croiset van Uchelen overleed op 8 februari; zijn zoon Otto Christiaan op 10 februari. 420 Details over de ziekte. 421 Van Koetsveld zou gaan catechiseren, toen hij werd weggeroepen. 422 Van Uchelen. 423 Zorgen over een pupil te Zwartsluis die een goede school behoeft.
mij nu met de pracht-editie van Mastland. Ik heb er waarlijk geene opinie over. ‟t Is eene boekverkoopers-speculatie, anders niet. Ware ‟t niet zoo moeyelijk goed te krijgen, ik zou meer hechten aan eene geïllustreerde uitgave, met houtsneden tusschen den tekst. Zou Last ‟t kunnen? Hij schetst zeer vlug, maar minst op steen. Gij hebt zeker ook aan Dyserink424 kunnen geven “De begrafenis, 2 laatste schetsen enz. tot aanvulling van den 1e, 2e, en 3e druk 1849.” – Of bijgaande nog eene toekomst heeft, weet ik niet. Ik lees ook zelden meer buiten af. Bijna alle bijzonderheden zijn historisch. – Nog hangt mij in ‟t hoofd (minder geschikt voor ‟t Nut) eene zoogenaamde Chiliastische beweging op Westmaas, door ‟t optreden van ene vermoeiden profeet, die ‟t eind der wereld verkondigde. Ik had toen een bozen tijd. De 2/3 mijne gemeente viel mij af. (Slot) Ik heb die schets vroeger terug gehouden van een nu uitgestorven geslacht. Van Arie Ploegstaart425 en een ander (90 jarigen) ontving ik doodberigt. Men denkt er dus nog aan mij. – Mijne dochter dankt voor uw brief; ik ook en niet minder.(….)426 Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
424
Johannes Dyserinck (1835-1912), doopsgezind predikant te Rotterdam, beoefenaar der letterkundige geschiedenis (Polak 1956, p. 175). 425 Arie Ploegstaart, een inwoner van Mastland, wonend op de Hokkendam, was een bekende figuur uit „De pastorie‟ In de schets „De haan‟ speelt hij de hoofdrol. Arie Ploegstaart is dus niet zijn ficiteve naam, ontleend aan Van Koetsvelds werk. 426 De opmerkingen na „slot‟ zijn in de marge van de brief genoteerd.
85427
17-3-1883
‟s Gravenhage 17 Maart 83
Waarde vriend! Eindelijk vind ik, door ‟t doen van een oude preek, (wat ik zelden en ongaarne doe) gelegenheid om onze zaken bij te werken. ‟t Is heden vijf weken, dat ik ook mijn zoon zag sterven, en gij zoudt duizelen, wanneer gij wist, wat er in dien tijd door mijn hoofd en hart gegaan is. Behalve commissies, administraties en vergaderingen, moest ik 15 malen in de week en op ‟t laatst nog meer catechiseren en in 6 zittingen er er 86 aannemen. Voor mijne schoondochter, die f 400 pensioen heeft, huurde ik een klein benedenhuis en ben bezig, haar tusschenhandel uit te breiden. Maar ‟t ergste was (onder ons) de desolate toestand van beide boedels, die de weduwen zoo niet mogten aanvaarden en die ik toch niet gaarne aan de crediteuren overgaf. Ik maakte van den eersten indruk gebruik en besteedde honderden, ja! duizenden, om alles te schikken, wat mij na veel onderhandelens is gelukt. Zonder dat ik iemand iets gevraagd heb, heeft de gemeente mij hierin, meest naamloos, geholpen. Zelfs de Koningin bood ‟t mij ongevraagd aan. Zonder eenige smart, ja! met vreugde zie ik hun geld en mijne spaarpenningen heen gaan. Hebt ge tegen 1 Mei nog eenige remise, ‟t zal welkom zijn; en anders zal ik, als ‟t u bezwaart, mij toch wel kunnen redden. Grootvader Sprankhof428 is nu persklaar. De laatste revisie zond ik weg met copie van ‟t voorwerk, dat ik u onder kruisband ter beoordeling zenden zal. Hebt ge de eerste uitgave van voor 40 jaren nog? Ik vond die, althans op ‟t oogenblik niet meer. Ook met de correctie der nieuwe Kinderverhalen zal ik spoed maken, aks men maar geen vuile proeven zendt, waarvan ik revisie vragen moet. Eigenlijk moesten de Verspreide Kinderverhalen vooraf gaan. Gij uitgevers zijt toch echte materialisten. Eerst bestelt gij een verlengstuk van Grootvader Spr. Ik het ‟t geleverd, niet zonder moeite. Daarna moeten er nieuwe, sprekende Hoofdtitels zijn voor 2 kinderboekjes. Ik zal ‟t doen. Maar nu ‟t voorstel No 3 is toch al te erg: om van de twee nieuwe schetsen uit Mastland (meest historische) er eene te maken. Gij hebt de tegenstelling tusschen ‟t gezellige en ‟t geheel ongepaste nut (Hilligersberg en Mijnsheerenland) niet begrepen uit den ouden tijd. Verbeeld u eens, dat gij een schoonmaker, die u bottines429 en vetlaarzen leverde, vroegt om er één paar van te maken! Ik liep nogal hoog met die schetsen en ‟t publiek ook. Helaas! den volgenden morgen vroeg reeds een sterfbed! En nu de titels. 427
Ruim een jaar, tot 15 juni 1884 gebruikt Van Koetsveld briefpapier met een zwarte rouwrand. Van De portefeuille met platen van grootvader Sprankhof die voor het eerst verscheen in 1841 en verschillende malen herdrukt werd, werd in 1883 een nieuwe vermeerderde druk uitgegeven met gekleurde plaatjes. 429 Een bottine is een halve laars (van Dale etymologisch woordenboek). 428
Daar ‟t schetsplaatje der Verspreide zoo ernstig is, zou ik er boven zetten: “Ernst en Luim.” En daar men op de Nieuwe heeft opgemerkt, dat ze zoo ongelijk waren, kan daarvan de hoofdtitel zijn “voor groote en kleine kinderen”, of wel “ voor jongens en meisjes” of “Iets voor de grooten en iets voor de kleinen” of “ Iets voor de jongens en iets voor de meisjes”. Kies nu zelf, of bestel wat anders. De plaatjes ontvangt ge hierbij terug. De staalgravuren waren veel beter dan de grove kleuren, die de kinderen misschien aantrekken. Gelaatstrek of karakter zit er niet in. ‟t Eekhoorntje heeft een onmogelijke kleur. De vogeltjes zijn te groot en vliegen scheef. De waterval is best, maar de ruïne is een dorpstorentje. Rudolf de zwerveling is veel te jong voor een zoo bereisd man. De zwanen enz. gaan nogal. Tot zover Gr. Spr. Wat de Nieuwe K[inderverhalen] betreft: No 1 De grijsaard boven aan, zoo mooi in staal, is de zoon van dien o nder aan. En wat hangt den jongen aan zijn hakken? No 2 Geen uitdrukking op ‟t gezigt der 2 meisjes. No 3 kan gaan. (‟t Spijt me dat ik u “Parijs gezin” niet opgaf in de plaats). No 4 De vuile straatjongen is schoon gewasschen en zelfs zijn haar gekamd? Maar wat helpt het of ik dit alles zeg? Mijn tijd is om. Vaarwel! Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld Maar wat vooral geheel en al misteekend is, de kleine lakkei (lees ‟t verhaaltje nog eens) zit niet in den bagger, maar staat in een vijver. Laat men die tenminste modderkleuren!
86
4-4-1883
‟s Hage 4 April 83
Waarde vriend! (…..)430 Ik wilde hem mijne werken zenden, behalve wat voor school en kinderen is geschreven. Heb ik die bij een, zoo kan ik ze hier laten inbinden, door een binder die de idioten het innaaijen en encadreren leert. Wanneer ik nu de volgende werken heb, zoo zijn er te zamen twintig. Het Idiotisme reken ik niet mede. Dit is te veel in zijn vak. De bellettrie wordt vertegenwoordigd door de tien delen volksschriften. Hiervan heb ik nog één ingenaaid exemplaar, dat zou kunnen worden gebonden. Tien andere deelen zijn de stichtelijke werken. Ze zijn niet alle even groot, en sommigen reeds anders gebonden, maar dat schaadt niet. 1
Vriend der Kranken
2,3
Gebed der godvruchtigen
4
Twaalftal preken
5
Apostolisch genootschap
6
Huisaltaar
7-9
Huisbijbel
10
Vanwaar onze bijbel?
(over ‟t laatste stond ik in twijfel, maar weet niets anders, of ‟t mogt zijn “Tot wien Heer?”) Help mij nu SvP daaraan. Ik verzoek ‟t natuurlijk niet voor niets, op de goedkoopste manier. In ieder geval is ‟t al te lang verzuimd, en heet dat eenigen haast. (…..)431 En nu de titels. Algemeene en reeds afgesletene zijn De (oude) Kindervriend Uit de Kinderwereld Voor de verspreide zou ik gaarne bewaren: Van heinde en ver Of van nabij en van verre Voor de Nieuwe (waarvan blad 4 vóór mij ligt) Ernst en Luim 430 431
Over grote drukte met de twee weduwen. Over een paar boekhandelaren.
Of Ernst en Vrolijkheid Of wilt gij iets nieuws, zet er dan boven “Och, vertel eens wat!”, “Lezend leeren”, “Speelend leeren”, of al wat gij wilt, als ‟t maar niet te gek is, en gij ‟t mij van te voren schrijft.432 Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
432
De titel werd uiteindelijk: Uren van uitspanning. Nieuwe kinderverhalen. In 1883 verschenen er bij Van Nooten twee edities van.
87
25-7-1883
‟s Gravenhage, 25 July 83
Waarde vriend! Geluk met ‟t wel slagen van uw zoon. Zal ik ‟t van al mijne kleinkinderen beleven? Zij kosten mij geld en zorg genoeg, maar tot nu toe heb ik er dan ook genoegen van. Mijn oudste, die zes weken te huis lag aan reumatische koortsen, is nog als adspirant-architect te Amsterdam. Hij is zijn kost waard, maar daar hij een uitmuntenden aanleg heeft, wilde ik hem gaarne nog hooger opleiden. No. 2 cadet voor de artillerie hoopt in een volgend studiejaar over te gaan, No 3 is op de school voor machinisten te Amsterdam, overgegaan zonder examen. De jongste is heden 14 jaar, maar deed een mislukt examen voor ‟t gymnasium, dat mij nog meer spijt dan hem. Ik had gehoopt, hem nog in de theologie te zien studeren. Mijne schoondochter is nu weer geheel wel, en vol ijver voor haar thee-zaak. Voor hare twee meisjes heb ik ook te zorgen. Mijn kleinzoon en naamgenoot van Zwartsluis is op de hoogere burgerschool te Meppel. Mijne dochter en ik zijn gezond. Mij vermoeit alleen dit jaar ‟t Haagsch Genootschap. Van de 22 ingekomen, meest lijvige verhandelingen, heb ik er reeds 19 gerecenseerd. Jammer dat ‟t mij den tijd rooft voor oorspronkelijk werk. ‟t Is mij eenigzins conscientiezaak, en niet altijd zóó zwaar als dit jaar. De gezonden exemplaren zien er goed uit. Zij kwamen van pas op den verjaardag. Zoodra ik van ‟t H.G. kan adem scheppen, zal ik eens aan de twee volgende boekjes gaan. ‟t Eene blijft zoo als het is. Alleen komt er een andere titel boven “Verspreide Kinderverhalen”. Daarna heb ik nog voor meer dan één boek stof. Bij ‟t examen van een zendeling bemerkte ik, dat hij mijn “ Evangelisch Onderwijs” had gebruikt. Mogt gij tegen ‟t najaar (Septb) ‟t nog eens willen annonceren, dan zoudt ge er kunnen bijvoegen, dat Prof. J.J. van Oosterzee van deze boekjes (groote uitgaaf natuurlijk) getuigde “Zij behoren mijns inziens tot het voortreffelijkste op dit gebied, dat hier te lande verschenen is.”- Ofschoon ‟t op een open briefkaart stond heb ik er bij zijn leven nooit mede te koop geloopen, om zijn orthodoxie niet in verdenking te brengen. Nú zie ik er geen kwaad in. Hier hebben de gematigd orthodoxen de Kuiperianen overwonnen in ‟t Kiescollege. ‟t Zij te hopen, dat Kuyper ‟t nog gekker maakt. Des te eer is zijn pausdom uit.
Voor ‟t oogenblik niets naders, dan dat ik in Augs bij vader Westerman hoop te gaan logeeren, met mijne dochter. Dan zijn wij digt bij Artis, en kunnen de tentoonstelling zien, dat heel mooi en heel vermoeyend zijn moet. 433 Hartelijke groeten Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
433
In 1883 werd in Amsterdam de Wereldtentoonstelling gehouden, die bezoekers uit de hele wereld trok. (http://amsterdam.park.org/Netherlands/pavilions/world_expositions/index.htm)
88
4-9-1883
‟s Hage 4 Sept. 83
Waarde vriend! Daar wij beiden voor ‟t afdoen van zaken zijn, wil ik eerst over Mastland schrijven. Uw ongunstig oordeel is ‟t mijne niet. Mijn kladschrift heeft u niet aangetrokken, en reeds uw idéé, om van de twee schetsen ééne te maken, toonde dat gij er de portée niet van hadt begrepen. Ik wenschte wel van „t stukje, waarin zoo veel herinneringen schuilen uit “‟t boos verleden”, waarvan Busken Huet Mastland de getrouwe schaduw noemde, maar partij te trekken; maar ben te trotsch om er mede te koop te loopen. Wat mij betreft, mag een onpartijdig man, zonder iets van onze oordelen te weten, mijn net exemplaar wel eens lezen; maar praktisch nut zal dit niet hebben. Want ik heb geheel afgezien van „t denkbeeld, om het nu nog in Mastland in te voegen. Waar men dit boekske nu eenmaal, tot mijne eigene verbazing, classiek heeft verklaard,434 blijve ‟t zoo. Mogelijk zou ook ‟t Nut, waarover onze tijd zoo verschillend oordeelt, er kwaad aan doen. Mijn preek is uit, zeide vader van Leeuwen. (…..)435 Vele groeten! Als altijd Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
434 435
Door Busken Huet in zijn litterarische Fantasiën en Kitieken. Over bestellingen.
89
20-9-1883
‟s Gravenhage 20 Sept 83
Waarde vriend! De wissel van f 100 op de Heeren Hoogstraten en Stoffer436 te Dordrecht is in dank ontvangen. In langen tijd ben ik zo vermoeid niet te huis gekomen dan heden van eene vier daagsche vergadering te Leiden, waar wij 21 verhandelingen voor ‟t Haagsch Genootschap hebben veroordeeld en ééne bekroond. Dus waren er te lezen 7 x 22 recensies, ook de mijne over 3400 bladzijden, die wij alle dit jaar gelezen, althans doorgeloopen hebben. De vergadering moet eigenlijk hier gehouden worden, maar daar Scholten437 72 jaar en aamborstig is, gebeurde het te Leiden. Ik strijk de vlag voor Gladstone,438 die 3 maanden lang nachtvergaderingen bijwoont, en dan nog eikebomen rooit! Hier is alles wel, ook met de jongens. Ik ben nu aan eene lezing. Daarna ga ik de copie der kinderboekjes drukklaar maken. Van harte gegroet Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
436
Waarschijnlijk ook een boekhandelaar; de naam Stoffer is niet te traceren. Prof. Dr. Johannes Henricus Scholten (1811-1885). 438 William Ewart Gladstone (1809-1898), leider van de liberale partij, bekleedde gedurende vier termijnen het ambt van Britse premier tijdens het bewind van koningin Victoria. Hij was zeer actief en daadkrachtig (EEWP). 437
90
11-10-1883
‟s Gravenhage 11 Oct. 83
Waarde vriend!
Veel kleintjes maken een grooten en zoo zullen eenige zaken van geen groot gewigt dezen brief vullen. Mijne lezing 5 November ligt mij zwaar in de maag; ik deed die waarlijk niet, zoo ‟t niet van de f 40 was. En daar ik deze maand, om beide weduwen geheel vrij van schuld te maken, nog meer dan f 1000 moet uitgeven, is ‟t eene zeer geldige reden. Tot nu toe hadden mij ook t Haagsch Genootschap en de Indische Commissie zeer opgehouden. Na 5 Novb hoop ik achter elkander de copie er kinderboekjes gereed te maken. Intusschen heb ik ook prijsuitdeeling voor mijne leerlingen, en dacht, of gij niet eene partij van mijne Kinderpreken, misschien ook andere werkjes439 waar van ‟t minste debiet is, voor een prikje wilt opruimen; maar ‟t moet uit mijn armenbeursje kunnen gemist worden. Bolle bezorgde mij voor f 30 eene leesbibliotheek van 100 boeken voor een armen boekwurm; en tot zijne eer moet gezegd worden, dat hij nooit eenig zeedeloos werk geeft. De Heer K. de Graaf, rijksontvanger te Noordwelle, en oud-leerling (van waar en wanneer?) vraagt: “Waar krijg ik van u een portret of gravure?” Hij had vroeger de staalgravure440 gezien, maar Couvée441 en Golverdinge442 zeiden die was niet in den handel.” ‟t Zelfde zeide mij Visser. Ik meende, dat, nadat die als premie had gediend, zij voor f 1,- werd verkocht. Zeker zou er hier, in commissie, wel debiet voor zijn. Antwoord mij SvP, wat ik mijn oud-leerling moet antwoorden. Heden kwam een grijze collega van overzee mij in Engelsch-Fransch spreken over mijne Gelijkenissen. Ik wilde, dat ge‟t Koeterwaalsch hadt gehoord! Ik wist hem den prijs der laatste uitgave niet op te geven. Heb ik uwe laatste prijscourant, ook van mijne kaarten? Hier is alles wel. Mijne dochter verlangt naar de stoomtram, om met mij Schoonhoven te bezoeken. Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
439
Deze tussenvoeging staat in de linkermarge. Waarschijnlijk wordt hier de gravure van D.J. Sluijter bedoeld; deze is ook opgenomen in het AVK (inventarisnummer 43) en voor deze sciptie gebruikt voor de omslag. 441 Marinus Mattheus Couvée had een boek- en kunsthandel te Den Haag (CDRPP). 442 Jan van Golverdinge, Haags boekhandelaar. Het bedrijf droeg van 1833-1904 de naam “J. van Golverdinge en Zoon” (CDRPP). 440
91
9-11-1883
‟s Gravenhage 9 Nov. 83
Waarde vriend!
Nu ik eindelijk tijd heb, om aan de kinderboekjes te beginnen wil ik eerst eene vraag doen. Uit de hier en daar geplaatste en misschien enkele nieuwe wilde ik 2 boekjes maken. De verspreide kinderverhalen zijn „t 3e. Maar nu is de vraag, waarmede gij beginnen wilt; of met de verspreide, of met de twee nieuwe verzamelingen. ‟t Liefst zou ik nu ‟t oude en één nieuwe geven, om dan ‟t volgend jaar de laatste collectie u te zenden; maar ‟t kan ook anders, wanneer gij de verspreide voor ‟t laatst bewaren wilt. Ik heb voor ‟t oogenblik niets anders onder handen, en kan er dus aan blijven, als ik wel blijf. Dit laatste zegt dit maal iets meer dan de vaste conditie van Jakobus (4:15)443 bij al onze plannen. Dit jaar was wel wat zwaar voor de 76 jaren. Behalve mijne zorgen voor de 4 jongens en hulp aan de andere 4 kleinkinderen, ben ik deze week pas ten eind met de afdoening der beide nalatenschappen, die mij + f 2000 hebben gekost. Gelukkig hebben de voorname crediteuren zich nog al laten vinden, en zijn de zaken in vrede behandeld. Beide weduwen zijn nu vrij van alle schuld, maar mijne schoondochter heeft een toelage van ruim f 300 noodig, en heeft dan ook een vergenoegd en kalm leven, met een goede winkel en twee lieve kinderen. Behalve dat heeft mij ‟t meest en nog veel meer ‟t Haagsch Genootschap vermoeid, dat dit jaar buitengewoon druk was. 3400 bladz. manuscript lezen en beoordelen, en dan nog eene week lang te Leiden vergaderen, omdat de oude man, Prof. Scholten, - 4 jaar jonger dan ik – zoo moeyelijk hier kan komen. De Indische Commissie is eene aangename drukte; de Idiotenschool ook. De laatste weken heb ik ‟t zeer druk gehad aan eene lezing over de maan en wat er al naar toe is. 444 Het Dagblad van woensdag gaf er een uitvoerig verslag van. ‟t Vaderland goed, maar kort. Ik had er veel genoegen van, en eene stampvolle zaal. – Mijne 12 catechisaties dienen tot afwisseling. ‟t Hofpredikerschap is bijna eene sinecure geworden.
443
Deze tekst luidt: In plaats dat gij zoudt zeggen: Indien de Heere wil, en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen. 444 Op 5 november 1883 voltooide hij de lezing „De maan‟, die later opgenomen is in Nalezing van een tachtigjarige. In deze lezing citeert hij Goethe, Bellamy en andere auteurs, noemt hij weerpraatjes en technische verhandelingen over eclipsen en planeten, kaart hij terloops aan dat er voor fantasie geen ruimte meer is („Kom maar eens bij een‟ uitgever met een bundel gedichten of sprookjes!‟), verhaalt hij over de weg naar de maan, de geldzucht van de mensen, het communisme enzovoorts enzovoorts. Ironisch besluit hij „Mijne phantasiën zijn intusschen naar de Maan, en de wereld verliest er niets bij‟. (a.w., p. 128).
Maar de natuur wreekt zich (…..)445 Den laatsten aanval had ik te danken aan de intrede van Gildemeester.446 Ik gevoel mij wat mat, maar denk toch vanavond en zondag middag te preeken. Intusschen zal ik toch de zeilen moeten réven. Een paar administraties: - een liefdadigheidsfonds van f 1400 in den winter en mijn 30jarigen arbeid aan de xxxxhuis leg ik met nieuwjaar neder, en na paschen hoop ik mijne catechisaties in te korten. Of ik een nog grootere nieuwe wijk nog kan bezoeken, zoo als ik 34 jaar lang wekelijks de vorige deed, betwijfel ik. Oort heeft ‟t al lang gestaakt en is een paar jaar jonger. Nu iets anders. Als gij weder papier zendt, dan liefst niet op Dordrecht. Ik heb lang moeten wachten en 50 c. betalen. Een volgend maal niet zoo veel over mij zelven. Gelukkig, dat mijne kracht blijft, hoofd en pen en tong altijd vaardig. Ik mag wel eene les hebben tegen overschatting. Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
445 446
Details over zijn gezondheid. F. van Gheel Gildemeester (1855-1929), Hervormd predikant te Den Haag vanaf 1883.
92
25-11-1883
‟s Gravenhage 25 Nov. 83
Waarde vriend!
Zoo ik wel zie, hebt ge morgen de eerste schrede na de zeventig gedaan, den eindpaal dien Mozes (naar Ps. 90.10) reeds stelde voor ‟t leven, zoodat we langzamerhand gaan behooren tot hen “die zeer sterk zijn”. Welk een voorregt geniet gij, zoowel als ik met juist 5 ½ jaar later, om na de zeventig ‟t gevoel van gezondheid en levenslust niet verloren te hebben, en daarbij al ‟t goede, het loon van vele zorgen, in uw aartsvaderlijk gezin. Dat die zorgen minder zijn dan de mijne, en – dit kan ik er wel bijvoegen – de opvoeding van kinderen te Schoonhoven gemakkelijker dan in den Haag – misgun ik u volstrekt niet. God geeft krachtige schouders aan wie veel te dragen hebben, en ik heb veel dankenstof. Geniet die voorregten nog, zoo lang de wet der natuur ‟t toelaat en moge Gods genade ons voorbereiden op een christelijk eind; want al ‟t komediespel (de hypocrisie der Farizeën) van onzen tijd is niet noodig, om met diepen ootmoed en hartelijk geloof ons te buigen voor ‟t kruis, als Gods hoogste openbaring, en in vrede te ontslapen. Wat is er al water naar de zee gegaan, sedert wij voor 40 jaren elkander eerst ontmoetten! Misschien wel ‟t eenige voorbeeld in Nederland van zoo langdurige en onafgebroken vriendschap tusschen uitgever en schrijver. ‟t Kan ook wel zijne reden daarin hebben, dat ik de eenige ben, die aan alle kanten van koopmansgeslachten afstam, en van der jeugd af bijna niets anders heb gehoord. Ik begrijp daardoor beter dan anderen dat uitgevers een tak van handel is, die den intrest van ‟t bedrijfkapitaal plus de winst moet opbrengen, terwijl deze ook nog ‟t verlies dekken moet. Daarom ga ik met vreemde uitgevers om als een Jood, maar met bevriende als compagnon; en ‟t was mij altijd aangenaam, dat we elkander volkomen konden vertrouwen, zoo dat ‟t mij gemakkelijk viel, ook blinkende verzoekingen van anderen af te wijzen. Zie daar! nu meende ik eens een zuiveren felicitatie-brief te schrijven, zonder zaken, en onwillekeurig verval ik weder in ‟t oude karrepad. Daarom zal ik nu een paar andere zaken maar op een ander papier schrijven. Gaarne zou ik nog eens in uw huiselijken kring aanzitten. Maar dit jaar heeft mij van den eenen naar den anderen dag voort gejaagd. Hoe een volgenden zomer zijn zal? ‟t Is nog zoo lang. Mijne vrienden zie ik gaarne terug, maar over de gemeente bedroef ik mij. Mijne dochter verlangt naar de stoomtram, en op een dag heen en terug te gaan. Zij en de jongens maken ‟t goed. Alleen is Otto een teer ventje, en had de afgeloopen week de koorts. Zijne toekomst is nog onbepaald. Geniet nu met de uwen een regt blijden dag, ontvang en doe onze groeten en gedenk ook uw ouden vriend C.E. van Koetsveld
93
16-12-1883
‟s Gravenhage 16 Dc. 83
Waarde vriend! Gelukkig voor al ‟t hierbij gaande werk, dat ik heden vrij ben door het gouden jubilé van Oort. Hij kreeg prachtige geschenken van gemeente, kerkeraad, predikant enz. Is ook algemeen bemind, maar – zijne kerken verlaten! – Een goed teeken voor de Haagsche lucht en gemeente dat 3 van de 11 predikanten 61, 53 en 50 jaren dienst hebben. Al het nevensgaande brengt zijne eigene verklaring met zich. ‟t Heeft mij veel werk gekost en zorg, om niet, zoo als Jean Paul zegt, het gedoopte kind nog eens voor ‟t vont te brengen. Ik noemde „t 8e boekje “Gezellig Onderhoud” omdat het de meeste verscheidenheid aanbiedt, en veel kleiner vertellingen. Het plaatje van de Mast had ik wel voor titelsplaat gekozen (..…)447 Nog een verzoek. Maak nu SvP een contract in de gewone termen, voor al de 8 boekjes. Ik verlang dit vooral, om „t regt van half honorarium en presentexemplaren bij herdruk, - bij sterfgeval of verandering van eigenaar. Met nieuwe uitzigten en plannen treden wij ‟t nieuwe jaar in, tot de dood blaast in ‟t spel. Zoo zou ik nog wel gaarne de Gelijkenissen voor kinderen behandelen, en daarbij, op kleiner formaat, de platen gebruiken zonder rand. Natuurlijk alleen de voornaamste Gelijkenissen. ‟t Afdrukken der oude staalplaten kost immers niet veel? (…..)448 Over den toestand uwer gemeente bedroef ik mij. Dwepers leeren nooit. Zeedeloze, mits orthodoxe dominés gaan altijd voor en verpesten de gemeente, van vader van Leeuwen, met zijn “zuipzakje” af, en Swalue,449 die wij kenden. (voor de weduwe van zijn kleinzoon is met goed gevolg gecollecteerd.) Maar de modernen bederven niet minder de kerk, eer zij die geheel ledig maken en er uitgaan. Ik recommandeerde voor den jongen Hagenius de school van Westbroek.450 Ouders en zoontje bevalt die uitmuntend. Maar de catechisaties (zeker bij de Remonstranten) veel minder. De jongen schrijft zeer naief, dat hij nu weet, wat Perzen en Turken gelooven enz. en dan wat hij van den bijbel niet gelooven mag. Zoo wordt mijn onderwijs uitgeroeid, en er komt niets in plaats. Alles is hier wel; ook mijne ingewanden weer perfect in orde. Van harte gegroet Uw oude Vriend 447
Details over de plaatjes. Over het Haagsch genootschap en een bestelling. 449 B.J. Swalue (1779-1844) was vanaf 1821 predikant te Schoonhoven. Hij bevestigde Van Koetsveld en werkte gedurende een aantal jaren met hem samen. 450 De school van Westbroek is het „Instituut van opvoeding en onderwijs te Schoonhoven‟; G.H. Westbroek was het hoofd. (SKS, verzameling Lugard, D-28). 448
C.E. van Koetsveld
94
30/31-12-1883
‟s Hage 30-31 Dc 83.
Waarde vriend! Om den datum van ‟t contract niet te logenstraffen, doe ik de zaken maar in dit jaar af, nadat ik gepreekt heb enz. enz. Gij hebt wel gedaan met ‟t contract in goed Hollandsch te stellen, zonder de oude kanselarijtaal van “Contracten ter uwer” enz. (…..)451 Komt deze tot u aan den stillen oudejaarsavond of wreligen nieuwjaarsmorgen ik hoop, dat hij u weder geheel gezond moge vinden te midden van uw aartsvaderlijk gezin, en ‟t jaar 1884 u gezegend zij. Ik ben Goddank gezond en frisch, ook te midden mijner jongens. Ik beklaag mij niet. Integendeel ben ik (ook in ‟t finantieele) in overvloed gezegend. Maar toch gevoel ik, dat de opvoeding van jongens moeyelijker taak is op hoge jaren. Hunne toekomst is de mijne niet meer. Gelukkig ondervind ik er veel goeds van, en mogt ze, - niet zonder vrij wat zorgen – met Gods hulp nog bewaren voor de al te Haagsche lucht. Mijne dochter is wel, en ik. Uw oude Vriend
CEvK Zaken452
Vooreerst. Ik zond u vrijdag een postpakket, bevattende copie en beschrijving der plaatsjes voor twee kinderboekjes. Maar eer ik nu de plaatjes van het laatste opgeef, eene vraag. Gij kent immers “Een dag en een nacht in de mast” met een mooi plaatje in der tijd bij Hoog453 te Rotterdam uitgegeven. ‟t Heeft mij altijd gespeten, dat gij die collectie niet hebt gekocht. Er is voortdurend debiet van, ook voor onze scholen. Nu worden wij van goedkope prijsjes enkel bediend door Höveker cum suis.454 Mijne traktaatjes (3 deeltjes) zouden ook in zulk een mooi pak moeten gestoken worden om mede te dingen. Wij kregen van Hoog f 10 zonder dat ik daar voor ‟t copieregt heb afgestaan. Ik herinner mij niet eens, er uw quitantie voor geteekend te hebben. Want Hoog was geen koopman als Noothoven van Goor, die ingewerkt eene quitantie met afstand va copieregt in plaats van de mijne wilde schuiven, omdat ‟t formaat beter in zijn collectie paste!!
451
Over de RC. Een los inlegvel (met merk van het idiotengesticht) bevat besprekingen over zaken. 453 Uitgever P.C. Hoog te Rotterdam. 454 Höveker en Zn, boekhandel en uitgeverij te Amsterdam van 1831-1896. 452
Nu wilde ik dit verhaal in ‟t laatste bundeltje gebruiken, maar wat denkt gij van ‟t plaatje? Wie nu ‟t copieregt heeft, kan ik – zoo gij ‟t niet weet – wel informeren bij onze catechiseermeester van Leeuwen, die er jaarlijks 100 bestelt. (..…)455 PS De gematigde, zedelijk-orthodoxe partij is hier gelukkig minder. Gildemeester is “een verdoemelijke zondaar”, maar een beste vent, waardig opvolger van mijn vriend Gunning.
455
Over een bestelling.
95
23-1-1884
‟s Hage 23 January 84
Waarde vriend! Deze beruchte datum zet zich geheel anders in dan voor 61 jaren, toen – ‟t heugt mij nog zoo goed! – het 50 graden Fahrenheit minder was. Intusschen is een open winter zonder werk ook niet alles. Koude wekt meer medelijden dan honger, dien de rijken niet kennen. Daar hier 1000 en meer menschen ledig gaan, is er een extra collecte voor. Ik zou haast zeggen, dat er te Arnhem ook gebrek aan werk is, zoo haast vd Wiel zich. Op 12 bladz. na, is ‟t eerste boekje gereed. Ik zend u daarom de copie voor ‟t voorwerk. Is het goed, zend ‟t dan SvP door. Voor een paar dagen werd ik verrast door ‟t buitenblad van ‟t N.O.456 (blz 1-8, 25-32) Goed, dat Macdonald457 zijn naam en adres op den omslag zet. De prof. vertrok heden weer. Spoed was ‟t wachtwoord. De jaarwisseling greep mij wat aan, door de oude kolykpijnen. Mijne zenuwen zitten in mijn onderbuik, als bij de Hebreën in den bijbel. ‟t Is nu gelukkig veel beter. (…..)458 Ik reken nu, zonder ongedachte verhinderingen op dinsdag 26 Februarij. De reisgids zegt, dat er ‟s morgens 9.45 een omnibus459 van ‟t station Gouda afrijdt. Dit zal de eenvoudigste reis wezen. Ik kan dan woensdag op dezelfde wijs terug keeren. Geeft die wagen ook retour? Denkelijk niet. Lang kan ik niet uitblijven, daar ik het druk heb met mijne leerlingen. Ruim 80 hoop ik er aan te nemen, behalve wijkleerlingen en militairen. Na paschen zal ik dit werk wat inkorten. Ik houd dan nog ruim 160 leerlingen over, neem er weinig nieuwe bij en verhuis uit ‟t onderhuis naar mijn gezellig achterkamertje. Voor ‟t oogenblik niets anders dan hartelijke groeten Van uw ouden Vriend
C.E. van Koetsveld
456
Het Noodig Onderrigt Mac Donalds is de drukker. 458 Opmerkingen over een contract. 459 Een openbaar vervoermiddel, open rijtuig „voor alleman‟. 457
96
17-2-1884
‟s Gravenhage 17 Fbr 84.
Waarde vriend!
Lang heb ik geweifeld en geaarzeld, eer ik dezen schreef. De gebreken van den ouderdom blijven mij bespaard, maar de vroegere komen meermalen terug, zoodat ik op mij zelven niet rekenen kan. Hoezeer ‟t mij dus aan ‟t harte gaat, moet ik van mijn uitstapje naar Schoonhoven afzien. Gij herinnert u zeker, hoe ik voor 40 jaren op den dood lag van een besloten kolyk, terwijl vader v Leeuwen al in voorraad mijne leerlingen ronselde. Van tijd tot tijd, soms met lange tusschenpoozen, keerden die aanvallen in ligter graad terug. Dezen winter zijn zij mij geheel meester. De inspanning met 80 aannemelingen, die mij ieder jaar uitput, doet er zeker geen goed aan. De hevigste aanvallen, met één of twee uren doodsbenaauwdheid van koorts komen altoos onverwachts in den nacht. Zoo ook gisteren avond. Reeds voor de tweede maal na nieuwjaar moest heden een ander in mijne plaats optreden, wat altijd opschudding geeft in de gemeente. Zulk een aanval te genezen, kan ik zonder dokter. Dien te voorkomen kan de dokter ook niet. ‟t Zal van zelf na de paaschdrukte moeten overgaan. En nu zegt mijn verstand mij “Gij zult den heer uwen God niet verzoeken”. Kunt gij voor die spreekbeurt niemand krijgen, dan wil ik u wel gratis, in een aangetekenden brief, mijne lezing zenden, net en groot geschreven, als soms een ander die wil voorlezen. Dan kunt ge met Haalbos doen, wat gij wilt. Zou Westbroek ‟t ook kunnen en willen? Maar liever heb ik, dat gij een ander vraagt, dan mijn eenige expl. uit handen te geven. Al spijt u dit nu, denk maar dat ‟t bijwonen van een kolyk in den nacht ook verre van aangenaam is. De drukker gaat goed voort. Ook „t 2e boekje voor dit jaar, waarin ik nog iets veranderd en verschikt heb, is op een paar vel na afgedrukt. ‟t Contract is in orde. Ik had het in den Omslag van “Onafgedane zaken” gelegd, om er de titels uit na te schrijven. Van daar mijn twijfel. Van „t N.Ond. wacht ik present Exemplaren. Van harte hoop ik, dat uw jongste zoon nu geheel hersteld is. Het vervallen doet mij aan roodvonk denken, waarmeê men in die periode zeer voorzigtig zijn moet. Mazelen vervellen niet. Gelukkig kan ik altoos weêr de pen voeren, hoop morgen weer te catechiseren, en overmorgen den Koning te begroeten. Velen hebben het erger op mijne jaren! Als altijd Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
97
2-3-1884
‟s Gravenhage 2 Maart 1884
Waarde vriend! Een typografische bijzonderheid noopt mij, u te schrijven, wat ik toch wel eens doen wilde. (…..)460 Is er te Arnhem ook werkloosheid? Hier zijn duizenden bij een gebragt, om 600 man in ‟t duin te zenden.461 Alle overbevolking trekt naar groote steden. Van mijne gezondheid kan ik u goede berigten zenden. De medicijnen – ja! op bekende ziekten na, die nog meest zich zelf genezen, is ‟t veel mode en loterij. De gedurige krampen, en zoodra ‟t erger werd, kolyken, maakten mij bijna moedeloos. Niet zoo zeer om ‟t lijden, kort maar erg genoeg; maar omdat ik op mij zelven niet rekenen kan. Twee malen na nieuwjaar is reeds een ander voor mij opgetreden. ‟t Genezen kan ik zonder dokter; het te keeren kan de dokter ook niet. Eindelijk kreeg ik van den heer Littel (Vrouw aan ‟t Krankzinniggesticht te Delft) dien mij veel zien, den raad van Vichy-water te drinken, waarmede hij, als officier van gezondheid in Westindië velen er van genezen had. En dat uw oude waterschuwe vriend, die zeker in 25 jaren nooit een glas heb uitgedronken! Den eersten nacht gaf ‟t mij hevige maagkramp. Nu doe ik ‟t vroeger op den dag, en ‟t gaat goed. De oude Vinkenhuyzen, dien ik op de tooneelvertooning aan ‟t Hof 19 Febr sprak, zou ‟t er niet voor geven, daar ‟t alleen op lever en nieren werkt. Daar ik vroeger aan de laatste zoo veel geleden heb, kan dit de oorzaak wel zijn. Genoeg, dat sinds 14 dagen alles goed gaat. Als ik ‟t moet blijven doen, is ‟t voor f 100 water in een jaar! Verder wacht ik hier niets bijzonders, als na deze vrijbeurt de groote drukte vóór paschen, en in een nieuwe wijk: God dank, dat deze kwalen mijne werkkracht niet hebben aangetast. Met vele groeten Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
460 461
Vrij lange verhandeling over een proefdruk. Ten bate van een dergelijk project schreef Van Koetsveld in 1861 het gedicht De arme in het duin.
98
3-3-1884
‟s Gravenhage 3 maart 84
Waarde vriend!
Ditmaal enkel over zaken. Van mastland ontving ik blad 2, maar wacht, tot ik omtrent de aansluiting der Hoofdstukken uwe beslissing hoor of zie. De plaatjes zend ik u onder kruisband, in de hoop dat ze goed gekleurd en niet slordig geklad worden. No. 1 zit niet vele leven in; maar ik ga niet verder. De plaatjes zelve heb ik alleen genummerd, en zend u daarnaar de opgave. Ik voeg er bij (op de twee laatsten na) uit welk verhaal en om welke bladzijde ze zijn; tenzij gij liever, dat ook wel staat, ieder plaatje wilt plaatsen aan ‟t begin van het verhaal, waar „t bij behoort. Maar bij de vorige boekjes is dit niet gedaan, maar zoo als ik nu de bladz opgeef. Ik weet wel, dat voor ‟t oogenblik alleen de onderschriften noodig zijn, maar geef liever alles in eens. (…..)462 In den besten welstand Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
462
Uitgeschreven inhoudsopgaven van de boekjes Ernst en Luim, Uit de Kinderwereld, Gezellig Onderhoud.
99
20-3-1884
‟s Gravenhage 20 Maart 84
Waarde vriend!
Gij hebt aan de u gezonden proef van het voorwerk, gemerkt, dat ik mijne taak met de 3 kinderboekjes heb afgewerkt, schoon ‟t in een zeer drukken tijd viel, daar ik zeven malen moet aannemen, te zamen 124. Te Nijmegen haast men niet zoo als te Arnhem. Het 5e vel verzond ik gisteren. Met mijne gezondheid gaat het gelukkig goed. Het Vichy water, zonder eigenlijk te laxeren (waartoe ik geregeld rabarber slik) schijnt meer leven en doorstraling in de ingewanden te geven. Het wordt bij honderd duizenden flesschen, tot in Oost en West gebruikt. Gij weet dat Hoevers463 overleden is. Gisteren is zijnen boedel vóór „t huis voor schuld verkocht. Ware hij orthodox geweest, de vrienden zouden ‟t gat wel gestopt hebben. Nu hebben zij (450 meen ik) ons allen veel last en lange vergaderingen bezorgd door ‟t verzoek om moderne predikding en onderwijs. Ds. Gerth van Wijk464 (de eenige Kuiperiaan) schitterde daarbij in al den glans zijner gereformeerdheid. Tot antwoord aan ds. Vinke465 gaan hierbij de Beknopte Inlichtingen. Er is of komt weer plaats. Als ‟t geld er is, moet men bij den Directeur Moesveld de platen aanvragen, die geteekend en opgezonden worden eer de aanneming wordt beslist. Met genoegen zag ik, dat ge een lijstje van mijne werken hebt laten drukken. ‟t Mag wel in groten getale verspreid worden, en een zestal wil ik er ook wel hebben. Zou ‟t ook kunnen gelegd worden in ‟t Brood des Levens van v Someren? Dat lezen mijne geestverwanten. ‟t Is onbegrijpelijk, hoe de boekverkoopers zich van aanvragen naar oudere werken afmaken. Zelfs Huydecopers466 Christenleraar467 enz heb ik, en dat in zijne eigene stad, bij den uitgever te Utrecht voor anderen moeten ontbieden. De catechisatie roept, Vele groeten Uw oude Vriend
463
Dr. Willem Hoevers (geboren 14-10-1827) was overleden op 3 januari 1884. Johannes Abraham Gerth van Wijk (1837-1907). 465 Misschien ds. H.L.Vinke. 466 Theodoor Cornelis Reinier Huydecoper (1805-1866). 467 De christenleeraar en huisvriend, nog sprekende nadat hij gestorven is: een Bijbelsch dagboek / verzameld uit de schriftelijke nalatenschap van T. C. R. Huijdecoper. Dit werk werd uitgegeven te Amsterdam in 1867 en in 1876 herdrukt. 464
C.E. van Koetsveld
100
19-4-1884
‟s Gravenhage 19 April 84
Waarde vriend!
Juist meende ik u te vragen, of ge in Mei goed bij kas waart, omdat dit een dure maand is, toen uwe remise mij voorkwam. Hartelijk dank met quitantie. Gij kunt nu gerust op reis gaan. Wij, oude lieden, worden sekuur. Daarom verzond ik ‟t geld voor 5 cts meer, altijd met aangegeven waarde. Ik had dit juist met f 300 naar Breda gedaan, vòòr den groten diefstal, waarbij de enkele aantekening maar f 25 vergoedt. Mastland is al aan blz. 12 en zal dus ook spoedig zijn afgedrukt. Nu ‟t geen quaestie van bijvoegen meer is, wil ik bij gelegenheid de nieuwe schets wel eens aan Dijserink (die is ‟t immers?) laten lezen. Zijne uitgaven begunstigen wij van ‟t Haagsch Genootschap. Na de paaschdrukte heb ik veel werk daarvoor als Bestuurder en Archivaris en voor de Indische Commissie als secretaris. (…..)468 Ik schreef u immers in der tijd, dat mij door den burgemeester van de Buitensluis het overlijden van Arie Ploegstaart, op 89 jarigen ouderdom, werd berigt? Ofschoon er van dien haan geen woord waar is, had men dadelijk zijn karakter herkend, en noemde hem op de markt niet anders. Lang was hij boos op mij, maar verzoende zich er later mee.469 Als ik „t nu voor de 16e maal alles van letter tot letter corrigeer, vind ik ‟t niet mooi, en verbaas mij over mijn eigen roem. Alles is hier wel. Alleen ben ik vol van ‟t koud water drinken. Voor f 120 in ‟t jaar, als ‟t noodig blijft! Goede reis! Uw oude Vriend
468
Over de catechisaties. Frappant dat Van Koetsveld van een zo bekende schets vertelt dat het gebeuren rond „de haan‟ niet waar is. In Schetsen uit de pastorie tekent hij Arie Ploegstaart als een markant personage: „Arij Ploegstaart is een man in de volle kracht zijns levens, sterk en gespierd van ligchaamsbouw, - en hetgeen vreemder is aan zijnen landaard - vlug en vrolijk van geest en van uitzigt. In vroeger jaren slechts een daglooner, wist hij door zijne vlijt zich langzamerhand in eigen doen te zetten, vaarbij eene voor zijn stand vrij groote erfenis hem te hulp kwam. Sedert dien tijd schijnen misgewas en veeziekte hem steeds te zijn voorbijgegaan, en is dus, door de hooge prijzen van een en ander, zijne bezitting in dezelfde mate aangegroeid, als die van anderen afnam. Nu is hij een der grootste grondbezitters, en draagt met regt den naam van koning van den Hokkendam; niet alleen, omdat hij er de eenige rijke is onder vele armen, maar omdat hij bijna de geheele bevolking, des zomers op zijn land en des winters in de vlasschuur en op den dorschvloer, bezig houdt, en dus een onbepaald gezag over dezelve uitoefent. Omtrent Mastland gedraagt hij zich eveneens, als eene bijna onafhankelijke volkplanting omtrent het moederland. Hij erkent in naam het gezag der dorpsoverheden, waartoe hij zelf niet behooren wil, maar doet in de daad geheel, wat hij wil. Gelukkig voor de buurt en den predikant, is hij een getrouw kerkganger, en gaat met den leeraar gaarne vriendschappelijk om.‟ (a.w., p. 73). 469
C.E. van Koetsveld
101
15-6-1884
‟s Hage 15 Juny 84
Waarde vriend!
Om niet te wachten tot zaken, en altijd weder zaken ons tot schrijven nopen, vat ik op een vrijen zondag de pen op, en wil mij eenige oogenblikken met u bezig houden. Ik kan mij zoo voorstellen, hoe diep gij getroffen zijt.470 Nadat gij tot over de 70 jaren, op een enkel verlies na, niet anders dan zegen en vreugde in uw aartsvaderlijk gezin hebt genoten, is u nu, om zoo te zeggen, de kroon van ‟t hoofd gevallen en het kruis opgelegd op de schouders. ‟t Is misschien noodig, om ons te doen gevoelen, dat wij vreemdelingen en bijwoners zijn op aarde, als al onze vaderen. Mij is de zorg voor kleinkinderen reeds vroeger opgelegd; en hoewel ik er vreugde van beleef, zoo gevoel ik, dat ‟t verre uitzigt op hunne bestemming toch geheel iets anders is op de 77, dan op de 30 of 40 jaren. Ik gevoel mij nog wel vol lust en kracht, op wat aandoening in de ingewanden na (geen kolyk); maar voor hoe lang? De banken van ‟t college, waar ik voor 55 jaren op zat, raken ledig. Van de dienstdoende zit alleen Oort nog naast mij, en hier of daar een bevende en sukkelende emeritus. Dezer dagen vreesde ik, dat ik voor de 4e maal op ‟t graf te Delft zou staan, bij ‟t uitsterven van ‟t Huis van Oranje.471 In vele opzigten eene moeyelijke taak. Gelukkig was tusschen vrijdag en zaterdag (naar mijne rekening de 13e dag) de crisis, en hopen wij op een langzaam herstel; - mogt ‟t maar eene wedergeboorte zijn, elken zondag door mijne orthodoxe collega‟s gepredikt, en hier althans lang noodig! Maar ik vrees er voor, en heb tot hem, ook als hofprediker, geen toegang. Op den verjaardag zijner moeder (17 J[uni]) denk ik hem te schrijven. Een paar folie manuscripten, elk ruim 300 bladz. houden mij deze en de volgende maand bezig. Daarna volgen de Gelijkenissen. Mijn zoon is door Neerbosch weer aan ‟t schrijven, en de recensenten verwarren C. en C.E. nog al eens, schoon de toon anders is.
470
Blijkbaar is een zoon van Van Nooten overleden; in voorgaande brieven kwam de ziekte ter sprake. Prins Alexander had in mei tyfus gekregen. (Van Cruyningen 1998, p. 91) Hij overleed op 21 juli en werd in de grafkelder bijgezet op 17 juli 1884. Weer hield Van Koetsveld een toespraak; deze begint met een tekst uit Jesaja. „Mijne gedachten zijn niet ulieder gedachten en uwe wegen niet mijne wegen‟, spreekt de Heer; „want gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde, alzoo zijn mijne wegen hooger dan uwe wegen, en mijne gedachten dan de uwe‟. (55:8-9). Opvallend is, dat hij meteen daarna de aandacht op zichzelf vestigt: „Dat geloof alleen, broeders! geeft den bijna tachtigjarigen grijsaard moed en kracht, om nog eens, - en God geve, nu althans voor het laatst! – te spreken bij dit vorstelijk graf, geopend voor den laatsten der vier Prinsen van Oranje, die nog vóor zes jaren den troon omringden.‟ (Bij de graven.., p. 41) Verder spreekt hij van een zware slag voor de koning. Op het moment van de dood verkeerde de koning – die wist dat zijn zoon ernstig ziek was – in Duitsland voor een gezondheidskuur. Van Cruyningen schrijft veelzeggend: „Hij leek weinig haast te maken met zijn terugkeer naar Nederland”. (a.w., p. 91). 471
En zoo komen de zaken onwillekeurig weer boven in mijn werkzaam leven. Ik heb echter de raad mijner dochter gevolgd, en de zeilen wat gereefd. Steenbeek allereerst, ook bij den veranderden tijdgeest. (..…)472 En zoo gaan de dagen en jaren voort. Zal ik nog de 6e kerk bouwen en een weeshuis te Paramaribo, of midden uit den werkkring worden weggerukt? God weet „t! En mijne kleinkinderen? Arbeiden wij slechts zoo lang ‟t dag is, eer de nacht komt, waarin niemand werken kan en wij in vrede mogen binnengaan naar Gods woord. Vele groeten aan de uwen! Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
472
Opmerkingen over huisbezoeken en catechisaties die grote drukte geven.
102
7-9-1884
‟s Gravenhage 7 Spt 84
Waarde vriend!
Heb ik eene uitgebreide correspondentie wat vertraagd in de vorige maand, zoo is dat ten deele de schuld van Zaalberg, die mij – dat is de Indische Commissie – eindeloos werk bezorgde; maar grootendeels omdat ik, na 25 jaren uitstel, mijne bibliotheek heb geordend. Dat is een werk! Maar de jongens konden mij helpen in de vacantie. Van hen heb ik veel genoegen. Ik schreef u dit zeker al vroeger. Wanneer de oudste „t volgend jaar sr Architekt wordt; de tweede (die slaagde in zijn overgangs-examen) ‟t laatste jaar Artillerie intreedt; de derde diploma heeft als Machinist, en de laatste op de school daartoe komt, - heeft wel mijn spaarpot een sterken schok doorgestaan, maar is ook mijn levensdoel weer voor een goed deel vervuld. Van morgen ochtend af tot donderdag middag hebben wij vergaderingen van ‟t Haagsch Genootschap, ditmaal te Leiden, omdat prof. Scholten thuis en kamer moeyelijk meer verlaten kan. Schoon hij jonger is dan ik, doe ik het toch liever voor hem, dan dat hij het voor mij zou moeten doen. Daarna geven nog wel trouwen en aannemen, ‟t hervatten van catechisaties en preken mij druk werk, maar ik hoop toch tijd te vinden voor de Gelijkenissen, voor Kinderen bewerkt. Binnen kort ontvangt ge dan ‟t plan. De Mastland ziet er zeer goed uit, „t wordt meer en meer “de volmaakt verledene tijd.” Predikanten en gemeenten hechten zoo niet meer aan elkander. De wegen zijn beter ook – om te veranderen! Bij gelegenheid wil ik aan Dijserink ook wel eens de laatste schets laten lezen. Is hij al te Rotterdam? Met mijne dochter heb ik de jongens te Breda en Helmond gebragt. Bij Perenboom werden wij zeer hartelijk ontvangen, ook door hem, die ons altijd anders was afgeschilderd. Gij waart met vrouw en dochter in de stad gezien. Wij informeerden terstond, en hoorden tot onze spijt, dat gij maandag avond het logement verlaten hadt, waarin wij dingsdags morgen onzen intrek namen. Men vond, dat gij er goed uitzaagt. Maar ‟t wordt laat, en ik moet nog iets voor ‟t H.G. nazien. Dus allen vele groeten. Van Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld PS Door ‟t aanhoudend gebruik van Vichy-water blijf ik volmaakt gezond. Ook de mijnen, en mijn broeder zijn ‟t zonder dat.
103
25-9-1884
‟s Gravenhage 25 Septb. 1884
Waarde vriend! Wij blijven plannen maken, tot op eens de hand des doods grijpt in ‟t spinnenweb. En waarom niet? Ik benijd de rust niet van den ouderdom, die niets meer te doen heeft, dan te eten, te drinken, de courant te lezen, en den dood af te wachten. Moge hij mij liever aan mijn schrijftafeltje of op den preekstoel vinden! En zoo is sedert lang ‟t plan bij mij gerijpt, om de platen der gelijkenissen nog eens te gebruiken (...) Nu dat werk voor 1884 is afgeloopen, keerde ik tot de Gelijkenissen terug, die, - in ‟t voorbijgaan gezegd – ook op de akademie van Bern en van Jena dienst doen. Maar in plaats van “voor kinderen” maakte ik nu mijn plan “voor de jeugd”. Kinderen vatten „t zinnebeeldige van den zaaijer enz even min als ‟t fijne der staalplaten. Zij behoeven bonte kleuren en bonte vertellingen. Ik stel mij dus de lezers voor die vd Palm473 voor „t oog had, toen hij zijn Bijbel voor de jeugd474 schreef, die zelfs door volwassenen met genoegen wordt gelezen: kinderen van 10 à 14 jaren. Daarna zijn ze tegenwoordig geen jeugd meer, maar studenten, hoogere burgers en burgeressen. (..…)475 Mijn broeder te Rotterdam (Oldenbarneveldstraat 82) mist van de 27 afleveringen der bellettrie, No 5 en 7. Kunt gij die er nog bij leveren? Voor dit maal genoeg! Vele groeten van Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
PS. Natuurlijk deden mij uwe berigten grootendeels genoegen. Dijserink zal ik mijn ongedrukte schets uit Mastland eens laten lezen. Nu ‟t weer ter sprake komt, lees ik haar misschien nog wel ergens op ‟t nut.
473
Johannes Henricus van der Palm (1763-1840), theoloog en letterkundige (Ostenk 1973, p. 156). Bijbel voor de jeugd. Leyden : D. du Mortier en Zoon, 1811-18.. (24 delen) (NCC). 475 Over een uitgebreid plan voor de Gelijkenissen, voor kinderen bewerkt. 474
104
22-10-1884
‟s Gravenhage 22 Oct 84
Waarde vriend! (…..)476De toon zal uwen zoon en vrouw wel voldoen. “Verhaald, niet verteld477, aan mijne kleinkinderen” wordt ‟t daarom nog geen kinderboekje. Men kan aan kinderen den Verloren Zoon en Samaritaan vertellen, maar niet de zinnebeeldige betekenis. (…..)478 Intusschen maken de liberale orthodoxen, in den geest van Oosterzee of van Gunning, de kerken voller. Zondag morgen kon ik zelf in de groote kerk bij v Gheel Gildemeester naauwelijks een plekje vinden. Kuypers formulier-orthodoxie, ‟t echte Dordtsche Synode, vindt hier minder bijval. Maar als een orthodox op den preekstoel zeggen mag “Eene praedestinatie tot verdoemenis bestaat er niet”, waarom heeft men dan mij en anderen verketterd en bij de gemeente verdacht gemaakt? Maar ik draag dit en leef met al de broeders in vrede. Als de gemeente maar wordt opgebouwd! Als altijd Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
476
Gedetailleerde plannen voor de Gelijkenissen, „verteld aan mijne kleinkinderen.‟ „niet verteld‟ is later ingevoegd. 478 Over de catechisatieboekjes en de catechisanten. 477
105
14-11-1884
‟s Gravenhage 14 Novb. 1884
Waarde vriend!
Een enkel woord nog over mijn werk. Ik heb nú, tusschen alle andere drukten door, 168 blz copie (ruim geschreven) af, en daarin 10 van de 40 Gelijkenissen behandeld. Ik schrijf na de nodige studie, maar doorlpoegende zonder omzien, om er naderhand een goede schaaf over te leggen. De paaschdrukte of voorbereiding daartoe en ‟t Haagsch Genootschap zullen mij in 1885 wel wat langzamer doen voort gaan. Al schrijvende ondervond ik nog meer, dat de eigenlijke kindertoon (dien ik ook niet betracht heb) niet vol te houden zou zijn b.v. in den onvruchtbaren vijgenboom; - en ware ‟t al te doen, dan is de vorm niet die van een kinderboekje. Ik moet u toestemmen, dat men bij kleinkinderen ligt aan kleine kinderen denkt. Het publiek is oppervlakkig. Zoo verwart men C.vK met CEvK. En zoo heb ik nu voorlopig dus geschreven. Het eerste om vergissing met ‟t groote werk voor te komen: De Gelijkenissen van het Evangelie op nieuw bewerkt tot Een Huisboek voor het Christelijk Gezin door C.E.vK. Eene nalatenschap voor mijne kleinkinderen. Dan komen de laatsten er toch op, en wordt mijn oogmerk aangeduid; eene bank op te rigten voor ‟t volgend geslacht. Als altijd Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
Mijn hartelijke groeten aan de arme kraamvrouw. Aandoenlijke vereniging van leven en dood!
106
27-12-1884
‟s Gravenhage 27 Dcb. 84
Waarde vriend!
Om niet den somberen oudejaarsavond af te wachten, maak ik van eene vrijbeurt gebruik, om mij met u te onderhouden, en begin met een oud verhaal. Te Athene heerschte de wet (ostracisme)479 dat zoodra een deel der burgers iemands naam op een schelp schreeft, hij verbannen werd. Eens, toen er zulk eene zamenzwering broeide, wandelde Aristides over de markt. Een boer, die hem niet kende, verzocht hem, zijn eigen naam op de schelp te schrijven. “Kent gij dien Aristides dan?” vroeg de wijze. “Neen!” zeide de boer, maar ‟t verveelt mij, om altoos, wanneer ik in de stad kom, van Aristides den rechtvaardigen te hooren spreken, en daarom wilde ik hem maar verbannen hebben.” De toepassing is “Mastland verveelt mij”. Reeds voor meer dan twintig jaren, toen ik met mijne vrouw, vrij en incognito, Groningen en Friesland wilde doorreizen, werd ik telkens als een smokkelaar opgespoord, en moest mij bijna laten bevoelen en betasten, als pastor van Mastland; tot groote ergernis mijner vrouw, van wie men zich niet begrijpen kon, dat zij geen Cornelia heette. En nu weder bazuinen de couranten het uit, zeker in uw voordeel, maar – hoe ondenkbaar ‟t schijnt – niet tot mijn genoegen. Ik vraag mij zelven af, of ik dan niets nuttigers in de wereld gedaan heb, dan een populair boek te schrijven, vol natuur en waarheid, maar overigens zonder wetenschappelijke waarde. En dan wordt het eene werk van mijne hand jaloers op ‟t andere. De Gelijkenissen, waarin 14 jaren studie schuilen, pretenderen heel wat meer waard te zijn. Ik durf gerust zeggen, dat er in geene mij bekende taal zulk een werk over bestaat, en dat ieder predikant ‟t hebben moest, hoe hij ook verder denken mag. En orthodoxen zoo wel als modernen schijnen afgesproken te hebben, om het dood te zwijgen, zonder iets er van te weerleggen. En nu komt (schrijf ‟t hem als ‟t u blieft niet!) een pedant onderwijzer, en schrijft er een soort van commentaar op, zoo als die, waarmede men de Grieksche en Latijnsche classici mishandelt. Wie koopt en lust zulk een maandwerk? ‟t Is alsof men een Gobbelin of Smyrnaasch tapijt uit een rafelde, om de kleuren te laten zien. B.V. “Daar stond meester Baljon”480 uitleg: “ Niet op den Hokkendam481” (waar 479
Ostracisme = schervengericht (of, figuurlijk gebruikt, het streng weren van iemand) Van Dale. “Daar stond Meester Baljon op de straat, naast de schooldeur, en beslechtte de twisten over den eigendom der kleine klompen, en draaide een en anderen pet regt en stuitte enkele springers in hun wilden loop; met het laatste meisje avanceerde hij naar het midden der straat, vervolgde toen met het vuur zijner oogen de schooljeugd tot voor het huis van den burgemeester, boog tegen het mijne en draaide zich om; - alles, gelijk hij dit reeds dertig jaren lang had gedaan, des zomers met de handen op den rug, en des winters met de regterhand in de borst en de linker in den broekzak.” (a.w., p. 78). 481 Straatnaam uit De pastorij. 480
hij NB een uur van daan was!) “maar waar men hem gewoonlijk zag staan.” – Wanneer nu Busken Huet mijn produkt met de Camera Obscura of den Vicar of Wakefield vergeleek, zou hij mij bij de scherpste passages doen laghen, maar hier word ik misselijk van. Dit neemt niet weg, dat ik den man de volle vrijheid laat, om mij verder te anatomiseren of uit te kleeden, als hij ‟t voor het onderwijs nuttig acht. Wil hij zijn ontleedmes ook op den Oudejaarsavond toepassen, dan vindt hij in de Afdeeling “De laatste klokslag” ligt iets van zijn gading. In vrolijker trant de novelle Ware armen. – Mijne jongens zeggen mij, dat dit uitpluizen tegenwoordig op alle scholen geschiedt. Mijn jongste is er om afgewezen op ‟t gymnasium, en daarmede geheel zijn theologische studie. Hij wil nu ook machinist worden. Van Gelijkenissen gesproken, ik hoop dat het nieuwe werk ‟t oude niet geheel vervangen zal, maar daarop juist weder de aandacht vestigen. Toen ik ‟t idé “voor kinderen” opgaf, omdat ik geen kans zag, ‟t echt parabolische hun duidelijk en aangenaam te maken, kwam ik tot het besluit, om de populaire slotsom te geven. Hiervan staan nu reeds 260 bladzijden, waarin 15 van de 34 gelijkenissen zijn behandeld. (…..)482 En nu, mijn vriend, bij den overgang van ‟t jaar deze week, zij u kracht en troost toegebeden. „t Hoofd omhoog en ‟t hart naar boven. Al zijn wij geen pessimisten, wij weten toch, dat leven lijden en strijden is, voor den christen met een verheven doel. Groet de uwen van Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
482
Over catechisaties en kennissen.
107
11-3-1885
‟s Gravenhage 11 maart 85
Waarde vriend! (…..)483 Heden morgen opende ik plechtig de Bazar voor de zesde kerk.484 Tegen mijn 55 jarige dienst (waar ik anders geen feest van maak) hoop ik die toch te zien verrijzen. En hoe velen gaan mij voor! Nu weder ligt Ds. Greef te Dordrecht, dien ik te Ammers Tol bevestigde, te sterven. De dood van Annet heeft ons zeer aangegrepen. Zij was pas bij ons geweest. Mijne dochter heeft er hare duizelingen door terug gekregen, waarvan zij reeds zoo goed genezen was. Mijne gezondheid laat, altijd met behulp van ‟t Vichy-water, niets te wenschen over. Onze oudste, Willem, is tijdelijk aan ‟t badhuis bezig; en zal zich hier als architect neerzetten, na eene zeer goede opleiding. Kundige architekten zijn hier niet veel. Ik heb dus nog kans op ‟t overgrootouderschap. Al de jongens maken ‟t goed – en kosten veel geld! Hebt ge dus soms op ‟t oogenblik eene kleine remise, zij zal mij welkom zijn. Maar laat „t u geen moeite of opoffering wezen. „t Is maar voor de twee volgende weken. Daarna ontvang ik weer. Hartelijke groeten! uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld PS Voor ‟t eerst in al die jaren ontving ik geen Nieuwjaarsrekening. Ik moet die boeken. Het armenbeursje krijgt ‟t rabat.
483 484
Over de Gelijkenissen en catechisaties De Zuiderkerk; deze werd in 1888 in gebruik genomen.
108
15-3-1885
‟s Gravenhage 15 maart 85
Waarde vriend! (..…)485 Heden morgen nam ik weder eene kinderbeurt op mij. Ofschoon ik ook elders niet te klagen heb, is dit bij mij de eenige stampvolle beurt. 700 à 800 kinderen luisteren, en nooit nog heb ik ze beknord; maar ben dan ook meer dan anders vermoeid.486 Van Annet hebben wij niets gehad dan den schrik. Er kwam een briefje met haast van Croiset “Treurige tijding uit Breda”. Niet vreemd dat mijne dochter eerst aan haar Cornelis dacht. Daarbij had zij zich overwerkt door ziekte der dienstboden. De natuur wreekt zich door zware duizelingen, die nu gelukkig langzamerhand overgaan. (…)487 Gelukkig dat ik naar niemands dood behoef te verlangen, en de desolate boedels van zoon en schoonzoon zelf heb kunnen redden, al was ‟t met zware opoffering. Over de toekomst maak ik mij niet bezorgd. God zorgde altijd, en (Ps 103) vernieuwt in den druk mijne jeugd als eens arends jeugd.” Mijne jongens passen braaf op. Zou ik niet dankbaar zijn? 27 Maart komt, op den dag zijner meerderjarigheid, al ‟t bordje voor mijne deur “ Cr. V U Architekt”. Hij blijft echter nog aan ‟t nieuwe badhuis dezer zomer werkzaam bij en architekt. Vaarwel en groet de uwen uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
485
Over geldzaken en bezigheden voor ‟t Haagsch Genootschap. Van Gheel Gildemeester zei van deze kinderbeurten: “Hij zelf kon voor kinderen preeken; o, hij kon het zóó goed! Maar hij maakte er ook veel werk van. “Voor den Koning kan ik het op een schetsje‟, zeide hij mij eens; „maar voor de kinderen niet‟. Toch maakten ook die „kleine majesteiten‟ het hem wel eens lastig; zoo gebeurde het, dat hij op een morgen om kwart vóór elf reeds weer in de consistoriekamer van de Betlehemkerk stond; hij had zeer abrupt „amen‟ gezegd; - „ik ben ze kwijt‟, zeide hij aan den koster; „en als je ze eens kwijt bent, dan krijg je ze niet terug‟. Ik heb dit vroege eindigen dikwijls mooie gevonden dan menige lange preek.” (Citaat uit Jaarboek die Haghe, 1904, p. 69., en opgenomen in Onstenk 1973, p. 62). 487 Over kennissen. 486
109
26-4-1885
‟s Gravenhage 26 April 85
Waarde vriend!
Daar ik zoo lang aan één werk ben, zou onze correspondentie eenigzins gaan kwijnen. Wij beiden worden door zaken voortgedreven, altijd weder zaken en vriendschap is geen zaak. Dus eerst wat over mij zelven en daarna over mijn werk. Met Paschen heb ik de proef doorgestaan: 8 malen aangenomen, te zamen 120 nieuwe leden; donderdag voorbereiding, G Vrijdag avondmaal (20 tafels) en paaschzondag nabetrachting, alle in de grootste onzer kerken, de Willemskerk. Nu kort ik mijne catechisaties van 300 op 150 leerlingen in, behalve de idioten en ben daarmede toch 9 uren in de week bezig. Kinderen zijn mij inspanning en uitspanning beide. Ook de Indische Commissie maakte ‟t mij druk, vooral Suriname, waar Zaalberg zijne rol heeft uitgespeeld, even als hier, door eerst met zijne vijanden te vechten, en toen met zijne vrienden. Juist schreef ik aan mijne medeleden “De vuurpijl barst” toen hij bij de Afrikaansche kust aan de haaijen werd ten prooi gegeven.488 Wel een tragisch eind van zoo groote talenten! De vier dochters zijn gehuurd in Oost en West; de eenige zoon, geen beste, studeert in de regten. En nu mijn werk. (…..)489 Voor ‟t oogenblik komt er eene staking in het werk, want gedurende de volgende drie maanden heb ik 1250 bladz, meest Duitsch, voor ‟t Haagsch Genootschap te lezen en te beoordeelen. De Vereeniging met moderne professoren maakt de uitspraak wel eens moeyelijk. De felste echter is ons nu ontvallen. Scholten490 had de waarheid, en duldde er geen andere naast, ook niet die hij vroeger zelf en even fel beleed. Ik heb ‟t echter altijd wel met hem gehad, al zat ik hem soms in ‟t vaarwater. Nog op onze laatste vergadering verwees hij een schrijver, die Francken491 en ik wilden bekroonen, naar Mxxx, en wees ik hem juist ‟t zelfde in zijn eigen vroeger compendium aan! (…..)492 Mijn oudsten kleinzoon werkt den ganschen zomer aan ‟t badhuis, en heeft daarbij nu maar patent als Architekt genomen. Maar ‟t is een slechte tijd. De rijke oosterlingen (ik schetste juist hun beeld in de Gelijkenis van Lazarus) zijn geruïneerd door de suiker en 100 aanzienlijke huizen staan te huur of te koop.493 488
Zaalberg overleed op 12 april 1885 toen hij op reis was van Paramaribo naar Nederland. Waarschijnlijk heeft hij een zeemansgraf gehad. 489 Details over de Gelijkenissen. 490 Prof. Scholten (zie vorige brieven). 491 Waarschijnlijk de theoloog Walraven Francken (1822-1894). 492 Over kennissen. 493 De suiker werd uit Oost-Indië gehaald; aanvankelijk was de handel succesvol, maar omstreeks 1884 werd voor het eerst de suikeraccijns ter discussie gesteld. Er kwam een „suikercrisis‟ als gevolg waarvan veel immigranten, die zich in Den Haag gevestigd hadden, problemen kregen. (Zie Beschouwingen over de suikercrisis van J. Kruseman (‟s-Gravenhage 1886).
De overige jongens maken ‟t best. Mijn zoon (die juist over is) zou ‟t land van water en wind, met een Kuiperiaansch Kiescollege, wel willen verlaten. De half orthodoxen gaan echter bankroet. ‟t Papier is vol. Alleen nog vele groeten. Uw oude Vriend
uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld .
110
3-8-1885
‟s Gravenhage 3 Aug. 85
Waarde vriend!
In langen tijd hebt ge geen schrift van mij gezien. Dat gaat zoo in mijn bedrijvig leven, als er geen zaken zijn. En die zijn er nog niet, uitgezonderd inliggende quitantie. Ik heb die betaald in R.C., omdat ‟t niet was opgezegd. Zoo gij dit goed vindt, zal ik het nu doen tegen ‟t volgend jaar. ‟t Is eene geheel lokale zaak, en die de pastorale eenvoudigheid verloren heeft, waarmede ik haar 33 jaar lang behandelde. In plaats van onze oude naaister met haar kamertje is er nu een directrice en een doorgangshuis, met dames patronessen. Daarbij wordt hemel en aarde bewogen, om alle politie-toezigt over de publieke prostitutie af te schaffen, en – welke toestanden dan volgen, bewijst Londen ! – 8000 publieke vrouwen zwerven er nu over straat en kinderen worden verkocht; en als er dan met nachtmeetings of nachtwandelende freules een enkele bekeurd is, wordt de trom geroerd. Die trom – de burleske – met standaarden, bazuinen en banieren is ‟t wapen van onzen tijd.494 (…..)495 Alles is hier wel. Alleen plaagt ‟t been mij wat, zoo als gewoonlijk elk jaar in den zomer. ‟t Gaan en ‟t klimmen is wat vermoeyend door zenuwkramp in ‟t oude litteeken. Van zelf gaat dit weer over. Hartelijke groeten Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
494
In 1878 richtten orthodoxe protestanten Nederlandse Vereniging tegen de Prostitutie (NVP); de overheid moest de 'huizen van ontucht' strafbaar stellen. 495 Enkele opmerkingen over de Gelijkenissen.
111
23-10-1885
‟s Gravenhage 23 Oct. 85
Waarde vriend! (…..)496 Veel belangstelling ondervond ik op de 55 jaren, en dank u voor de uwe. Ik had er hier eenige publiciteit aan gegeven voor mijn 6e kerk, en ontving aan verschillende giften f 560. Die met bankjes van f 1000 geven, hebben dit doorgaans meer voor orthodoxen over. Wij zullen nu nog f 20.000 vragen en dan kan mijn Willem, die reeds plannen en tekeningen maakte, aan ‟t bouwen. Ook buitendien heeft hij, en dat in zoo ongunstigen tijd, ‟t zeer druk. Hij heeft, nadat ‟t badhuis af was, reeds drie huisjes gebouwd, en zeven in ‟t zigt. Maar dit is nog niet beslist. ‟t Volgend jaar hoopt hij te trouwen. Cornelis kan dan officier worden, en August, die nu in eene suikerfabriek aan de Leur is, naar de Oost gaan. Alleen treurig voor mijn spaarpot en verblijdend voor ‟t hart. Met hartelijke groeten, uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
Ps (…..)
496
Uitgebreid verslag over de vorderingen van de Gelijkenissen.
112
10-11-1885
‟s Gravenhage 10 Nov. 85
Waarde vriend!
Hartelijk dank voor de remise, waarvoor ik hier achter quitantie schrijf. Ik kan me begrijpen, dat ge nog wat ontdaan zijt. De verrassing was ook wel wat sterk.497 Toch zult ge, ook bij ‟t herlezen, nog menig aangenaam uur slijten, in ‟t gevoel van niet vergeefs te hebben geleefd. 497
Van Nooten, die zijn uitgeverij startte in 1835, had juist zijn 50-jarig jubileum gevierd. Van Koetsveld vereerde hem met een onverwachts bezoek en bood hem het volgende gedicht aan: „Aan mijn vriend S.E. van Nooten, bij zijn 50-jarig feest als uitgever. 1 november 1885. 1. Als het blonde knaapje ‟s Levens vreugd geniet, En de heldere oogen Rigt op ‟t ver verschiet, Spreekt tot hem die toekomst, ‟s Levens ideaal; En zijn kloppend harte, Het verstaat die taal. Sterk en moedig voorwaarts, Lukt hem, wat hij doet, ‟t Geeft tot “Altijd verder!” Nieuwe kracht en moed. 2. Maar als daar de grijsaard Staart in ‟t ver verschiet, ‟t Is niet langer voorwaarts, Dat zijn oog het ziet. ‟t Is niet meer de Toekomst, ‟s Levens poezij, Niet meer gouden droomen Zijner phantasie. Hij staart in ‟t verleden, Leunende op zijn‟staf; En zijn tranen vallen Op zoo menig graf. 3. Toch jaagt ons nog ‟t leven, ‟t Leven – o! zoo kort! Waar maar al te spoedig Hoop Herinnering wordt.
Mijn gestel heeft de proef doorgestaan, die misschien niet al te voorzigtig was. Ik had wijzer gedaan met te Rotterdam eene vigilante498 te nemen, om niet doornat op de boot te komen. Gelukkig zat Vichy in mijn valies. Maandag pakte ik het weder, sliep te half 3 tot 7 ure; was voor elf te huis; waarna ik van 12 tot half 4 catechiseerde, - en op de laatste bijna in slaap viel. Verder heb ik ‟t in de afgeloopen week zeer druk gehad; maar hoop nu een paar vrijbeurten, als zij mij niet worden ontroofd, aan de Gelijkenissen te wijden. Met hartelijke groeten, Uw oude Vriend
C.E. van Koetsveld
“Werkt zoo lang het dag is!” Klinkt des Heeren Woord. Zetten wij dan d‟arbeid Ook aan d‟avond voort. De oogen zijn nog helder, Kracht nog niet vergaan; Werkend vinde ons ‟t einde Van de levensbaan. Op des levens werkdag Volgt aan gindsche kust Voor wie werkte op aarde De eeuwge Sabbatsrust. Dit gedicht komt ook ter sprake in brief 124, waarin Van Koetsveld aan van Nooten meedeelt het op te willen nemen in Nalezing van een tachtigjarige. 498 Een vigilante is een gesloten huurrijtuig. Blijkbaar heeft Van Koetsveld gebruik gemaakt van een omnibus, waarover hij ook in brief 95 schrijft.
113
25-11-1885
‟s Gravenhage 25 Nov. 85
Waarde vriend!
Er is op uw gouden feest u zoo veel gewenscht, dat er voor uw verjaardag weinig overschiet. Intusschen brengt mij de post weder eene nieuwe tijding, ‟t engagement van uw zoon (in de familie). Waarschijnlijk zal ‟t de vreugde van uw geboortedag verhoogen. Heb er zegen op en nog eenige goede jaren. Bij tientallen tellen wij niet meer. Als ‟t eind maar is, een heengaan, in vrede naar Gods Woord. (..…) 499 In gedachte reis ik al met mijne copie mede. Eens is die vermist, omdat de bode ‟t voor coupons aanzag, en eens omdat Cohen Stuart500 ‟t bij vergissing in de snipperbak wierp. Na dien tijd zou ik ‟t werk wel zelf in de lessenaar van den drukker willen leggen. Deze week moet ik ‟t laten rusten. Vier vergaderingen en eene preekbeurt rooven al mijn tijd. Mijn geforceerde reis bekwam mij best. Dank voor de genooten gastvrijheid, en vele groeten uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
499 500
Over de Gelijkenissen. Uitgever te Arnhem/Nijmegen.
114
8-12-1885
‟s Gravenhage 8 Dcb. 85
Waarde vriend!
Daar ik mijne voor mij onbetaalbare lettervrucht niet aan den storm der St Nikolaas-pakketten wilde wagen, heb ik mij niet gehaast. Daarbij kwam, dat ik eene preekbeurt op mij nam, en van woensdag morgen tot vrijdag avond niet minder dan zeven vergaderingen had bij te wonen of te presideren. 1e Ring. 2e Predikantenvereeniging. 3e Roode kruis. 4e Kiesvergadering. 5e Algemeene kerkeraad. 6e Bijzondere dito. 7e Idiotengesticht. Nu haast ik mij, na mijne catechisaties, om de bezending in orde te brengen, en ontvangt ge dus: 1e. Het Prospectus, waarin ik u natuurlijk geheel vrij laat, daar gij het teekent. 2e. Een voorlopigen titel en inhoud, voor de eerste aflevering. Gij zult er uit zien, dat de kleinkinderen er geheel zijn afgevallen. Toen ik den titel terug vond en uwe brieven herlas, begreep ik toch, dat zij het zoo oppervlakkige publiek, dat niet eens sprookjes van mij lezen wil, eer zouden afschrikken dan aanmoedigen. De Opdragt kan blijven, zonder op den titel te staan. Verder ontvangt ge ook 604 blz copie, persklaar bewerkt. Er ontbreekt nu nog ruim 1/5 aan, zoo dat binnen de 800 bladz. alles afloopt, ongeveer 250 druks. Ik hoop het ontbrekende dezen winter nog te kunnen schrijven; maar na Nieuwjaar wordt het met de aanneming en het Haagsch Genootschap drukker. Daar ‟t werk betrekkelijk klein is, ben ik voor ‟t uitgeven in 5 of 6 stukken. ‟t Zou moeyelijk zijn, de platen tusschen kleinere Afleveringen te verdeelen. Wilt gij ze echter zoo noemen, ‟t is mij wel. Ik hoop dat ‟t debiet zal toelaten, om de Eigenzinnige kinderen (met opzet voor ‟t laatste bewaard) nog eens te teekenen. Deze plaat alleen is mislukt. Of Gerkens ‟t nog doen kan, weet ik niet. Hij moet lam zijn. En in 10 jaren zeker zag ik hem nooit. Wat de conditie betreft, laat ik u liever het initiatief en behoud daarvan de beoordeling voor mij. Alleen moet ik 8 extra presentexemplaren hebben voor mijne kleinkinderen. Is deze uitgaaf afgeloopen, dan schemert mij “Nalezing van een tachtigjarige,” vooral humoristische lezingen.501 Plannen, plannen, tot de dood er in blaast! Ik begroette Moeders schoot bij ‟t uitgaan – als een nachtkaars. Voor ‟t oogenblik niets meer, als ‟t verzoek om dadelijk de goede ontvangst te melden. Met vele groeten uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
501
Nalezing van een‟ tachtigjarige. Nieuwste schetsen en phantasieën verscheen twee jaar later, in 1887.
115
6-1-1886
‟s Gravenhage 6 Jan. 86
Waarde Vriend! Eindelijk laat de nieuwjaarsdrukte mij tijd om U te antwoorden. Moge ‟t jaar voor u en de uwen zoo goed voortgaan als ‟t begon. Ik maak ten minste uit uwe briefkaart op, dat de bezwaren zijn geweken. Ik schreef u reeds, dat er geen bezwaar zal zijn, om bij leven en gezondheid ‟t werk dit jaar tijdig gereed te hebben. Sedert schreef ik weder twee Gelijkenissen (tot blz 626), zoodat er nog maar 5 overblijven. Deze zullen wel tot de volgende maand moeten wachten, daar 888 blz. Duitsch vóór die tijd moeten gelezen en beoordeeld worden. Ook begin ik de dubbele catechisaties nog met ongeveer 45 leerlingen-aannemelingen. Denk niet, dat ik van deze uitgave schitterende verwachtingen heb. Ik weet nu eenmaal, dat de orthodoxen mij wantrouwen en de modernen mij achterlijk vinden. Ook zouden er voor zulke werken goede colporteurs moeten zijn. Het is onbegrijpelijk, hoe mij menig maal gevraagd wordt: of een boek nog te koop is? Of zij dezen dan aan u schrijven moeten? Enz. De magt van Bolle en Koster zit in hunne triviale advertenties.502 En nu mijn antwoord. Als ik geweten had, dat het drukken van betreffende plaaten zoo duur was, had ik misschien ‟t plan niet gemaakt. Nu ligt het er, en hebbe voorspoed. ‟t Is juist geschikt voor eene latere goedkoope volksuitgave zonder platen. Daar ‟t een prachtwerk wordt, kan een lijst van inteekenaren gaan kwaad; de Koningin aan ‟t hoofd, des te beter, maar gij moet dit vragen. Haar secretaris Graaf van Dumonceau zal er wel vòòr zijn, - en zij ook.503 Met nieuwjaar was zij onder mijn gehoor en later heel vriendelijk. F 20 per vel, en na verkoop van 400 Exp f 5 meer, is mij wel; de helft bij herdruk of regt op volksuitgave enz 20 presentexp. best! – Maar ‟t contract maar eens in duplo en op een regeltje in opus juis habentium. Zes stukken, ook goed! En nu geloof „k aan ‟t eind te zijn. Ik moet uit, en groet u en de uwen hartelijk. Uw oude vriend,
502
In Bibliopolis schrijft Lisa Kuitert: “In kranten en tijdschriften ziet men het „zojuist verschenen‟ uit het begin van de negentiende eeuw veranderen in schreeuwerige teksten, met veel aanprijzingen van bekende personen en financiële voordeeltjes voor vlugge bestellers. Behalve van de advertentieruimte in kranten en tijdschriften, maakte de boekhandel gebruik van zogeheten winkelbiljetten (affiches), van prospectussen en circulaires, van fondscatalogi en van premies en loterijen.” (a.w., p. 193). Het lijkt aannemelijk dat Bolle en Koster, die winkeldochters opkochten, ook gebruik maakten van schreeuwerige – in Van Koetsvelds bewoordingen „triviale‟- reclames. 503 Inderdaad heeft H.M. ingetekend op zes exemplaren.
C.E. van Koetsveld.
116
12/13-4-1886
‟s Gravenhage 12 April 1886
Waarde Vriend!
Tusschen zes aannemingen (90 nieuwe leden) vat ik even de pen op tot verpoozing, daar ik u toch nevensgaande curiositeit wil terug zenden. Gij en G504 hebt in mijn oog veel van een Engelschman en Duitscher. (Een Franschman is te jong, ook in zijn ouderdom.) Gij spreekt beiden uw eigen taal, en verstaat elkander niet. ‟t Is alleen aardig om te zien, hoe de koopman er altijd door komt kijken. Golverdinge505 is een man uit één stuk, en zijne orthodoxie van echten stempel tegenover tegenover zoo veel namaak. Maar hij doet intusschen goede zaken. Jammer dat anderen niet meer werk er van maken. Gij kent ze. Hoogstraten en Visser blijven liever neutraal, en Beschoor506 is een orthodoxe diaken, opvolger van v. Velzen; natuurlijk met mij bijzonder wel, enz. enz. O die wereld! In stapels boeken heb ik er nog geen 10 pct van beschreven. Intusschen neem ik haar zoo als ze is, en zie de maskaraden kalm aan. Maar ‟t wordt tijd voor de colportage, althans hier. Na paschen vliegen de Hagenaars met de ganzen en eenden weg. ‟t Adres van mijn man is Couwenberg Hartman, Westerhuisstraat 80. Ds Gildemeester sprak nog van een ander, die misschien beter zou zijn om te Delft en elders in den omtrek te colporteren. Zal ik hem spreken? Blad 6 is nu afgedrukt. Ik schrijf deze week ‟t slot van Rechter en Weduwe. Dan blijven er nog 3 Gelijkenissen over, zoodat de taak van mijn zoon, om des noods ‟t werk af te maken niet zwaar zijn kan.
13 April Vier aannemingen afgeloopen. “Weinig ongeloovigen”, zeide vader Egeling, “maar veel gelooveloozen.” Als er nu morgen nog twee voorbij zijn, en ik donderdag ‟t huwelijk van Jhr. Six heb
504
Waarschijnlijk Golverdinge. Zie de noten bij brief 90. Van Golverdinge werd o.a. bekend door de heruitgave van John Bunyans „Christenreis.‟ Sinds de Nederlandse vertaling van dit werk (1e druk 1682), was er aan Bunyans werk amper aandacht geschonken. Van Golverdinge begreep dat er in zijn tijd weer een markt voor was.´Met het Reveil en de Afscheiding nam de belangstelling niet alleen weer toe, doch werd deze veeleer gewekt als nimmer tevoren. De eerste druk (…) beleefde, nagenoeg ongewijzigd, in de 19e eeuw druk op druk. Aan de Haagse Afgescheiden boekhandelaar J. v. Golverdinge komt de verdienste toe, sinds 1838 de Christenreis opnieuw in de handel te hebben gebracht. Zijn zesde druk verscheen in 1863.‟ (http://www.iclnet.org/pub/resources/text/nederlandse/bunyan-reis01.html) 506 Willem Andries Beschoor (1852-1918), directeur van een boek-, kunst-, muziekhandel en uitgeverij te ‟sGravenhage vanaf 1875. 505
ingezegend (Graven en Baronnen zijn te orthodox! Een jonkheer is al wèl!) en ‟s avonds twee groote vergaderingen gepresideerd, mag ik vrijdag wel even rusten, eer ik aan mijn preek ga. ‟t Wordt gevaarlijk voor gematigde predikanten, - behalve nog de hel van Golverdinge.- Te Rotterdam zijn er al twee na eene onstuimige vergadering dood gebleven (Ter Winkel en Griethuizen) en nu te Amsterdam van Marken, nadat hij in den sneeuwstorm voor de Nieuwe Kerk had gestaan. Hier leeft nog de geest van Gunning, Beijnen enz. die veel zachter is. Alleen hindert mij de gedurige waarschuwing om toch ons zelven niet te verbeteren, die ik ook van den zedeloozen mystieker Bekker507 te Amsterdam in ruwer vorm hoorde. Gij hebt zeker in ‟t Dagblad gelezen, hoe J. Visser de bazuin over de Gelijkenissen opsteekt. Mijn kort stukje heeft mij stapels couranten, brieven enz. bezorgd, en mede gewerkt tot een anti-socialistenbond. Waar zij ook de in de kazerne doordringt, wordt ‟t hoog tijd. Mijn kleinzoon heeft een huis gehuurd. In Juny hoop ik zijn huwelijk in te zegenen. Vele groeten Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
507
Van Koetsveld noemt hier de rooms-katholieke boekhandelaar Frederik Hendrikus Josephus Bekker, die vanaf 1870 – en waarschijnlijk tot zijn dood in december 1889 - directeur was van de gelijknamige boekhandel en uitgeverij te Amsterdam. (CDRPP).
117
13-6-1886
‟s Gravenhage 13 Juny 1886
Waarde Vriend!
Dank voor uwe onverwachte remise, die echter in deze dagen zeer goed komt, en niet minder voor uwe goede wenschen. ‟t Is een aardig paartje en voor mijne dochter eene lieve schoondochter.508 Natuurlijk blijft het in ‟t oog van ambtenaren en renteniers altijd een gewaagd huwelijk. Maar op dit oogenblik heeft hij, de jongste der architekten, het ‟t drukst van allen. Hij zal nooit rijk wezen, wat zorg en opoffering ‟t mij gekost heeft, hem zoo ver te brengen. Maar de liefde mijner kleinkinderen is mijn loon. Na de geanimeerde aanteekenpartij, die tot laat in den nacht duurde, viel er gisteren een zwarte schaduw op de vreugde. Het telegram uit Breda bleef uit, en mijn petekind, die altoos overging, is op zijn officiersexamen te kort geschoten. Ik hoop maar, dat hij zich vermannen zal en met nieuwen moed beginnen; maar een jaar is op mijn leeftijd zoo lang. Ook voor August heb ik nog niets. Machinist is een mooi studievak, maar eene goede plaatsing moeyelijk. Wat de Gelijkenissen betreft, daar ‟t grootste deel geschreven is en op de drukkerij, kan ik alleen het slot wat bekorten. Het zal zoo dikwijls niet meer voorkomen, maar ge moest altijd mijne raming – ik weet zelf niet, hoe ‟t komt! – maar met 15 p.cent verhoogen. Mijn broeder heeft onlangs eene bezending naar de Kaap gezonden met veel moeite en kosten. Kunt ge de boeken aan mijn neef ook door Juta expediëren? Ik kreeg uit de Kaap een brief met f 1 boete, als onvoldoende gefrankeerd, en durfde dien toch niet weigeren, om de familiebetrekking (ook van mijn pupil en ouders); - en ‟t werk van iemand, die eene erfenis pretendeert! Voor het oogenblik niets meer van hier. Uw zoon schijnt zijn huwelijk nog verhaast te hebben. Ik zend hem natuurlijk een kaartje, en – hoop, ook voor u en de uwen – het beste. Als altijd Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
508
Willem Croiset van Uchelen trouwde met C.I. de Jong van Arkel.
118
8-7-1886
‟s Gravenhage, 8 July 1886
Geachte Vriend!
Mijn neef Prof. Nippold te Jena las in een nieuw uitgekomen werk over de Gelijkenissen een oordeel over het mijne en schreef dit na. Het blijkt, dat hij ook den schrijver een brief zond, waardoor ik voor dezen uit het graf verrees: want hij waande mij reeds lang dood. Nu wist de schrijver niet waarheen een brief te adresseren, en zond dien aan u. Ik heb hem geantwoord, en zend u nu zijn epistel en de copij van zijn oordeel. Zoo noodig zullen uwe zonen ‟t u wel helpen lezen. Nu had ik gaarne, dat ge onder kruisband hem een Prospectus zond van mijne nieuwe Gelijkenissen.Wilt ge er een Expl. der twee deeltjes van mijn Evang. Onderwijs bij doen, hij zal zeker ook daarin belang stellen. Als hij de lijst mijner werken zag, zou hij verbaasd staan. Goed, dat alle menschen niet zo gunstig over mij denken! Ik heb gemerkt, dat ik te bescheiden geweest was met ‟t aanbevelen van mijn eigen werk. Toen ik ‟t mijne catechisanten en enkele vrienden liet zien, kende niemand het nog. Ik heb nu enkele inteekenaren gewonnen. Hebt ge Prospectussen over, dan kan ik die nog wel gebruiken. ‟t Werk gaat nu goed voort. In Augustus hoop ik het slot te schrijven. Nu zit ik nog aan de 3 laatste der 18 verhandelingen. Mijne kleinkinderen zijn van de huwelijksreis terug en hij druk aan ‟t werk. Jammer dat C[ornelis] bij ‟t eindexamen te Breda niet is geslaagd. Verder alles wel. Vele groeten! Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
119
17-11-1886
‟s Gravenhage 17 Nov 86
Waarde Vriend!
Eene remise was mij dezen keer bijzonder welkom, daar ik juist mijn laatsten gulden uitgaf, en u toch in dezen tijd niet wilde lastig vallen. Na St Nikolaas klaart mijne finantieele hemel weer op. Hoe veel mijne kinderen en kleinkinderen mij kosten, zal ik maar niet schrijven. Gelukkig kan ik nog voor hen werken, en zie ik dan op zoo velen, wier kinderen idioot, blind zijn, of zich misdragen, dan moet ik danken in plaats van klagen. Mijn dochter kan de 4e Aflevering maar niet vinden. Wilt ge die nog eens zenden? Voeg er dan 5 prentbanden bij bij, die er goed uitzien, en zet die op mijne rekening. Dank voor ‟t gezondene. Jan ten Brink geeft mij lof genoeg,509 maar Busken Huet510 wat beter critiek. Hij heeft mij gegeeseld, dat ik lagchen moest. In vertrouwen gezegd, de Inleiding over dorpsnovellen bewijst zijne Namelijk in Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw in biographieën en bibliographieën, 1830-1880. Dit driedelige werk verscheen in 1883 bij Van Holkema, Amsterdam. Van Koetsveld is hierin prominent aanwezig (pp. 242-281 ) Naast enige lichtkritische opmerking overheerst de bewondering voor diens werk. 510 Busken Huet was ruim een half jaar geleden (op 1 mei 1886) overleden. Hij schreef „C.E. van Koetsveld. Fantasie en Waarheid. Nieuwe schetsen en novellen, door C. E. van Koetsveld. Schoonhoven, 1863. Eerste en Tweede Verzameling‟ in Litterarische fantasien en kritieken (deel 2), Haarlem z.j. Van Koetsveld bewondert Huets inleiding over de dorpsnovellen vanwege diens belezenheid. Hij noemt er o.a. Loosjes, Vader Cats, Lessing, Van Effen, Eugène Sue, Lamartine enzovoorts, maar de recensie aan „de voet‟, waarin hij in een algemene afsluiting refereert aan het belang van Van Koetsveld voor de Nederlandse letteren, met name door Schetsen uit de pastorie te Mastland vindt Van Koetsveld overbodig. Wellicht acht hij dit niet nodig in een recensie over Fantasie en Waarheid. Omdat Huet heel frequent geciteerd wordt, neem ik een groot citaat uit zijn bekende krtiek op. “Elke vogel zingt zijn eigen lied, en schrijvers hebben met polsdragers gemeen dat zij niet verder springen kunnen dan hun stok lang is. Het zij zoo dat de heer Koetsveld medebehoort tot onze ongeletterde letterkundigen, en hij ook in dien zin de vader der nederlandsche novelle is; er zijn niettemin door hem, dank zij zijn beter ik, gedurende dat tijdsverloop zeker aantal zeer oorspronkelijke, zeer fijn geteekende, zeer menschkundige bladzijden geleverd. En ten andere - maar hetgeen volgt kan niet in één volzin zamengedrongen worden. Sedert ruim twintig jaren worden twee boeken in ons vaderland, twee hollandsche boeken, meer gekocht en vlijtiger gelezen dan vele andere werken van smaak te zamen; en van het eene dier twee is de heer Koetsveld de schrijver. Ongetwijfeld is de Camera Obscura geestiger, vrolijker, verkwikkelijker, meer uit één stuk, dan de Schetsen uit de Pastorij van Mastland. Hildebrand is losser van zijne eigen beelden; zijne figuren hebben meer zelfstandige levenskracht; het gaat bij hem menschelijker toe. Doch hetgeen ik telkens verwondelijker en bewonderenswaardiger vind, - dat iemand op zoo jeugdigen leeftijd een in zijne soort zoo volmaakt boek als de Camera Obscura heeft kunnen zamenstellen, - ditzelfde verbaast mij ook en doet mij in gedachte den hoed afnemen zoo vaak de Pastorij van Mastland mij weder in handen komt. Even als Hildebrand's coup d'essai is ook die van den heer Koetsveld een coup de maître geweest. Naar evenredigheid van dezen eersteling heeft hij zich wel is waar in later tijd niet ontwikkeld; doch wat zou dit? Ontwikkeling was in zekeren zin bij hem niet noodig, want het beste wat hij vermogt voort te brengen is aanstonds door hem afgeleverd. Op een leeftijd dat negen en negentig van de honderd anderen nog naauwlijks weten hoe zij het aanleggen zullen, had hij reeds opgehouden te tasten, en kende hij zijn weg, en wist hij waar hij heenwilde. De zekere maat, waarin het geheim der kracht ligt, schijnt bij hem tegelijk met hemzelf ter wereld te zijn gekomen. Geest en wijsheid gaan, in zijn eerste 509
belezenheid, maar kon korter. De recensie aan den voet is volstrekt onnoodig. Wanneer hij eenige der beste novellen naast de pastory had gelegd, zou hij misschien tot de conclusie gekomen zijn van ‟t Volksbelang511 te Gend, No 46 “een zeer gezond en tevens uiterst realisme is de schildering der volksellende.” Dit is de grootste lof, die ik als schilder met de pen begeer. ‟t Doet mij genoegen, dat ik – naar uw schrijven – in België niet zo onbekend blijf als de Gentsche schrijver in ‟t Volksbelang (een Geuzenblad) denkt. Altijd plannen! Ik denk mijne lezingen (want ik nam of krijg daarvan ongevraagd emeritaat)512 te bewerken met wat nieuws tot “Nalezing van een tachtigjarige”; maar kan niet besluiten er mijne kerstsprookjes uit te sluiten, die men eenvoudig niet gelezen heeft. Met hartelijke groeten Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
geschrift het beste, hand aan hand; vaardigheid in het opmerken, rijpheid van oordeel. Daarvan proeven te willen bijbrengen zou een onbegonnen werk zijn; en liever vestig ik de aandacht mijner lezers op eene algemeener eigenschap, die tevens volgens mij de Pastorij van Mastland tot een gedenkstuk der nieuwere vaderlandsche letterkunde maakt. Hildebrand is er in geslaagd de beelden van een aftredend geslacht op te vangen in zijn spiegel en te doen kleven op het papier. Zulke ooms en tantes als ons door hem geschilderd worden zijn er niet meer. Het zijn typen uit een tijdperk van overgang dat niet meer over behoeft te gaan; bons restes onzer achttiende eeuw, bijeenverzameld aan den ingang der negentiende. Zoo is ook de Pastorij van Mastland de voorstelling van een maatschappelijken toestand die voor goed tot het verleden behoort. Iemand die in den eersten persoon des enkelvouds het karakter wenschte te schetsen van den hervormden predikant in Nederland gedurende de eerste helft der tegenwoordige eeuw, zou de „confessie‟ van den heer Koetsveld slechts aan zijne verdichting ten grondslag behoeven te leggen. De doorgehaalde teekening zou een portret van treffende gelijkenis zijn. (…..) wat ik u bidden mag, beroof onze letterkunde niet van een harer naiefste produkten! Die pastor met het pauselijk zelfbewustzijn, die echtvriend met eene stroo-pop tot vrouw, die dorpskoning met zijne van zelf sprekende en onbegrensde meerderheid, hij is een fragment onzer volkshistorie van den voorlaatsten tijd. Zijn protestantisme is de formule der goddelijke waarheid-zelf, en hij bezit in zijne prediking, in zijn krankbezoek, in zijn godsdienstig onderwijs voor de jeugd, het eenig alles afdoend geneesmiddel tegen de kwalen des menschdoms. Niemand zoo doordrongen als hij van de magt en de hooge roeping van zijn stand. Bij de nederige bekentenis van eigen tekortkomingen, niemand zoo innig overtuigd dat onze nationale toekomst aan de verbeterde opleiding onzer toekomstige godsdienstleeraren hangt. Uit dit oogpunt beschouwd is de Pastorij van Mastland een werk van groote en blijvende waarde; en wie eenmaal zulk een boek geschreven heeft mag daarna een potje breken.” 511 „Het Volksbelang: orgaan van het Liberaal Vlaams Verbond‟, verscheen vanaf 1867. NCC vermeldt als uitgever: Gent. 512 In het voorwoord van Nalezing van een‟tachtigjarige refereert hij aan het feit dat hij geen lezingen meer houdt. Met enige zelfspot - evenals in deze brief waarin hij spreekt van „ongevraagd emeritaat‟ - schrijft hij daar: “Na mijn zestigste jaar heb ik mij laten verleiden, om mede te doen aan die humoristische Speeches en Causerieën, - een Hollandsch woord is er niet voor: - die de oude, deftige Verhandelingen verdrongen hebben. Maar de waarde of onwaarde mijner opstellen daar gelaten, gevoelde ik zelf, dat ik voor de vrije voordragt er van, ‟t actéren, wel wat oud geworden was. Men leert dat niet gemakkelijk meer met een‟ bril op, en na 40 jaren lang op geheel anderen toon tot zijn publiek gesproken te hebben. Toen ik nu de tachtig in ‟t verschiet kreeg, heb ik er dan ook een speldje bij gestoken; - of wel, in vertrouwen gezegd, men heeft ‟t voor mij gedaan, door den ouden man eenvoudig t‟huis te laten; - wat ik niemand kwalijk neem.” (a.w., pp. VII en VIII).
120
24-11-1886
‟s Gravenhage 24 Nov. 86
Waarde Vriend!
Op het gevaar af van te vroeg te komen, begin ik heden reeds den brief, waartoe ik morgen misschien den tijd niet vinden zal door catechisatie en vergaderingen. Gij begrijpt, dat ik niet ontbreken wil op uw 74sten verjaardag. Bijna 2/3 daarvan hebben wij samen gewerkt, om het publiek lektuur te bezorgen. En was er misdruk onder en heeft het zelfs den papiermolen gevoed, ik geloof niet, dat wij ons zelf en elkander te verwijten hebben, dat wij met een enkelen regel godsdienst of goede zeden hebben gekwetst. En nu wandelen wij te zamen, ik vooruit, de 80 te gemoet. Treffende sterfgevallen waarschuwden mij dezer dagen, dat als de Prediker zegt “Het ene geslacht gaat en ‟t andere komt, maar eeuw in, eeuw uit staat de aarde,”513 wij tot het eerste behooren. November en Maart doen de bomen dorren, die niet meer overwinteren of overzomeren kunnen. En al gaan die ouden mij niet allen evenzeer te harte, ‟t is of zij een stuk van mijn leven medenemen en met de herinnering mij eenzaam achterlaten. Maar sluiten wij, wie er vallen, nimmer de gelederen en bieden elkander de hand. Vriendschap en liefde sterven eerst met ons, om, zoo wij hopen, ginds te herleven. Want hoe ook de denkbeelden met de jaren worden gewijzigd, ons oog blijft op Hem, die ons ‟t eeuwig leven is, Christus, heden en gisteren dezelfde en in eeuwigheid. In dat geloof, dat we niet voor niets leven en arbeiden, gaan we rustig voort, dankbaar voor zoo veel voorregten, in onzen ouderdom ons geschonken, ook en vooral in onze kinderen en kleinkinderen, al zweeft hier en daar een wolkje aan de lucht, of bewolkt mijne gezigtseinder. Blijf dien zegen ook genieten in het jaar, dat ¾ uwer eeuw vol maakt, als een der weinige aartsvaders van Schoonhoven, te midden der uwen, die u lief hebben! Hoe meer wij alles bij ‟t licht van Gods bestuur leeren bezien, te helderder wordt de ouderdom. Om nu geen brief te schrijven zonder zaken (als of ‟t leven geen zaak was!) voeg ik hierbij dat ik, behalve de kerstsprookjes, zeven humoristische verhandelingen beschikbaar en tot na nieuw jaar weg gelegd heb. Te zamen zullen zij, naar mijne berekening 220 bladzijden bedragen, gerekend naar den laatsten druk van Mastland. Natuurlijk moet den katheder514 er worden afgeschaafd. Hartelijke groeten aan de uwen!
Uw oude Vriend 513
Prediker 1:4. Een pars pro toto; Van Koetsveld bedoelt hier de omslagillustratie. Een aantal drukken van Schetsen uit de pastorie. heeft op de omslag een gouden stempel van een kerkinterieur. Dit was een illustratie naar een ets van C.L. Dake (zie hierna). In een dertiende druk (Arnhem z.j.) is deze ets als illustratie opgenomen. 514
CE van Koetsveld
121
15-12-1886
‟s Gravenhage 15 Dec. 1886
Waarde Vriend!
Al is het door menigerlei afleiding wat laat geworden, niet minder hartelijk condoleer ik uwe vrouw, gelijk ik reeds de geheel familie door Ulrich deed. ‟t Is eene aandoenlijke herinnering, die ruime huiselijke kring in ‟t zelfde huis! (..…)515 Executeur is in een vreemden boedel aangenamer dan onder familie. Ik was het nooit, maar in de laatste weken vreesde ik wel eens dat ik ‟t voor mijn broeder wezen zou, die (bijna 2 jaar ouder) gedurig vrij harde koorts krijgt. Hij is nu weder hersteld, en hoewel slecht ter gang, altijd nog als secretaris der schoolcommissie en kapitein adjudant der schutterij werkzaam. Jammer dat een koopman geen pensioen heeft! Op ‟t mijne heb ik nog geen plan, maar ‟t is toch een rust. Aan uw oordeel over de kerstsprookjes zal ik mij onderwerpen, maar zag ze dan ook gaarne in een net bandje en vooral goedkoop bij een, als ik een volgende kerst beleef. Ik heb 1900516 niet kunnen terug vinden. Wanneer gij nu weer tijd hebt, denk dan eens over de uitgave van Nalezing van een tachtigjarige. Nieuwe Fantasiën van CEvK. Ik laat dan mijne lezingen overschrijven en werk ze hier en daar om, eer de grootste paaschdrukte begint en ‟t Haagsch Genootschap mij geheel inneemt. Want gaarne had ik ‟t boekske 24 Mei gedrukt. De vorm van lezingen moet er af.517 Het kerkelijke is te treurig, om er veel over te schrijven: de zoogenaamd orthodoxen (piëtisten of methodisten) woedend op de gereformeerden, die tot de orthodoxie van v Leeuwen518 en Swalue onzedelijker gedachtenis, terug keren. De mistikerij der eersten, schoon veel beter dan de formulierorthodoxen, drijft anderen naar de modernen, die door hunne subjectieve kritiek, waar gij een staaltje van hoordet, alles op losse schroeven stellen. Zondag wilde ik de nieuwe mennisten519 kerk eens zien
515
Over kennissen in Schoonhoven. Het kerstsprookje Het jaar 1900. 517 Hij refereert in het voorwoord ook aan het feit dat hij „hier en daar ‟t merk eeener mondelinge voordragt uitgewischt, en ‟t vervelende “Toehoorders!” en de synoniemen maar stillekens weggelaten [heeft].‟ 518 Van Leeuwen van Duyvenbode was even als Swalue predikant te Schoonhoven. 519 Doopsgezinde kerk . 516
(Onze zesde is al half weg) en hoorde van Jeronimo de Vries520 een zedekundige beschouwing, netjes en geestig, maar waarin, tot in gebed en gezang, de naam Jezus verzwegen werd, en Paulus met een Roomschen zendeling-monnik onder de Chinezen vergeleken! - waarlijk, er behoort geloof toe, om aan Kerk en Christendom niet te vertwijfelen; en toch – de Heer regeert. Vrouw en kinderen zijn wel; mijne kleindochter, in goede verwachting, veel beter. Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
520
Doopsgezind predikant (1838-1915), kleinzoon van de bekende Mr. Jeronimo de Vries.
122
7-1-1887
‟s Gravenhage 7 January 87
Waarde Vriend! Wanneer ik dezen keer wat laat en haastig schrijf, is ‟t geen wonder. Na mijne reis naar ‟t Loo (waar ik uitmuntend ontvangen werd en rijke geschenken kreeg)521 had ik de Oudejaarsavondbeurt, 2 January voormiddag, hervatting der catechisaties, woensdag avondbeurt, en deze week 5 vergaderingen, waarvan ik er maar ééne verzuimde. Overmorgen hoop ik voor de Remonstranten te preken, en dan vrijdag voorbereiding en zondag avondmaal. Wie heeft er zoo doende tijd om oud te worden? Intusschen worden wij ‟t toch, en danken God, dat ‟t is onder zoo vele voorregten. Met genoegen hoorde ik van Mw. Littel, dat ‟t gezin van uwe zoon te Delft aan de betere hand is. Mogen u allen dit jaar gespaard blijven en gezegend zijn! Wat onze zaken betreft, is den titel van mijn (laatste?) werk, zal ik nú eens mijn zin hebben, en gij in ‟t honorarium. Het is niet ruim, maar u komt wel eenige vergoeding toe voor de kostbare uitgave der Gelijkenissen. Ik zou u raden, Kl, Octo te nemen, zoo als de gezamenlijke bellettrie, dat ‟t zich daar aansluite. Ook de leesgezelschappen staan niet meer op ‟t deftige Gr. Octo. Daarbij wordt ‟t niet dik, nu gij er de kerstsprookjes uitsluit. Als ge zoo voortgaat met verkleinen (ik vergelijk er uwe vroegere mee) doe er dan een vergrootglas bij! Met vele groeten Uw oude vrind
C.E. van Koetsveld
521
Van Koetsveld werd voor de kerstfeestviering uitgenodigd op ‟t Loo, nadat hij lange tijd buiten beeld geweest was. Onstenk noemt dit „een herstel van de vroegere verhouding‟; in zijn plaats werd de Franse hofprediker Bourlier, die orthodoxer was, regelmatig aan het hof gevraagd. Onstenk suggereert dat het tijdstip van „herstel‟ niet toevallig is, maar dat het te maken zou hebben met de Doleantie. (Onstenk 1973, p. 131). Een dergelijke trend was ook in Haagse kerkelijke gemeente zichtbaar: de Doleantie was voor velen te extreem en men verlangde weer naar een gematigder prediking. De kerstfeestvieringen van de volgende jaren hebben het zelfde verloop; ook dan wordt hij uitgenodigd en ontvangt hij geschenken. Onstenk noemt: een stel marmeren kandelaars van de koning; een „prachtig boekwerk over Palestina en Egypte‟, en later (1889) een zilveren inktkoker met inscriptie van koningin Emma. (Onstenk 1973, p. 132).
123
6-3-1887
‟s Gravenhage 6 Maart 87
Waarde Vriend! Gij kunt begrijpen, wat voor mij de reis naar Amstd was en voor mijne dochter niet minder.522 Van zijn 8e jaar af heb ik den goeden jongen opgevoed en kon bij „t afscheid zeggen “Gij hebt mij nooit een oogenblik verdriet gedaan.” – Gij weet nu zelf, hoe er hier niets voor die leerling der machinistenschool te vinden is. De jongste is er dan ook van afgeschrikt. Als hij, August, gezond blijft, zal hij zijn weg wel vinden. Vooreerst heeft hij bij een vriend, die terstond geslaagd is, voor maanden (zoo noodig) logies. Maar omdat men vooruit geene aanstelling krijgen kan, moest ik hem meer geld mede geven. De kosten vielen mij niet mede! Gelukkig dat ik van extra ontvangsten een goeden spaarpot heb aangelegd, in plaats van verre en dure reizen. Na zijn vertrek had ik 1200 berichten voor Nickerie523 te verspreiden, - tusschen 158 sollicitanten voor Directeur van ‟t Idtg te kiezen, - en lange kerkeraden over doleerenden (gelukkig in vrede) te presideren. Maar ‟t gemis van August schaadde ‟t meest de nieuwe uitgave. Hij schreef mijne lezingen over en bleef halfweg door zijn onverwacht vertrek. Nu ik wat adem kan scheppen, zal ik deze week voor een anderen copiist zorgen, en u tegen half Maart waarschijnlijk de copie zende, althans een gedeelte. Uw eerste steentje is door meer gevolgd. Ik heb voor Nickerie reeds ruim f 1100, maar kom voor mijne 6e kerk nog f 8000 te kort. Behalve dat ik van menig fatsoenlijke arme de bankier ben. Voor „t oogenblik niets meer. Weldra nader. Vele groeten Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
PS Is uw drukker gewaarschuwd om spoed te maken, als ik eens tijdig gereed kwam?
522
Van Koetsveld brengt zijn kleinzoon August naar Amsterdam voor diens vertrek naar Oost-Indië. „Nickerie‟ wil zeggen: de kerkbouw in Nickerie (West-Indië) waar hij zich vanwege de Indische Commissie mee bezighield. Van Koetsveld was secretaris van deze commissie. (Onstenk 1973, p. 93). 523
124
13-3-1887
‟s Gravenhage 13 Maart 87
Waarde Vriend!
Om u niet langer in onrust te laten, zend ik u hierbij de eerste toezending copie, zijnde het voorwerk en twee der zeven verhandelingen. Gij zult ‟t zeker wel goed vinden, dat ik mijne felicitatie524 op uw gouden feest er heb ingevoegd, en die er bij overschrijven voor den zetter. Naar mijn rekening zou ‟t nu alles te zamen 15 vel druks worden. Bijgaande twee (No 2 de beste van de 7) behooren tot de grootste. Gij weet echter, dat ik mij wel eens misreken, en ‟t dikwijls iets grooter wordt. Maar iets nieuws invoegen van eenigen omvang, zal ik niet. Er is echter een ander bezwaar. De zeven liggen gereed; die voor deze collectie ongeschikt waren, heb ik uitgeschoten. Maar nu was ik juist aan een achtste bezig, toen de bestelling (zeer prozaïsch gesproken) mij werd afgezegd, het Nut er mede ophield, en ik ook later nergens meer gevraagd werd, om voor een jonger geslacht plaats te maken. Het actéren deed ik ook ongaarne, maar - ik heb er veel meê verdiend voor de kinderen.525 Nu is de vraag, of ik van de gereed liggende schets en bouwstoffen nog iets maken kan. Vòòr paschen kan ik hierover niet denken. Mijne drukten zal ik u maar niet optellen. ‟t Is om van te duizelen. Ik zou dit dus gaarne nog onbeslist laten. Des verkiezende zoudt ge tegen mijn verjaardag een Eerste druk kunnen geven en later het tweede, en intusschen over plaatje en band denken. Corrigeren kan ik altijd wel. De volgorde is nú voorlopig vast gesteld: 1. Nanut 2. Erfhuis 3. De maan 4. Men 5. Een sollicitant 6. Hoogmoed 7. Hebzucht
524 525
Zie brief 112; in de voetnoten is het felicitatiegedicht opgenomen. Zie ook Hoofdstuk 1 § 3.
Misschien 8 Humeur en humor,526 No. 3 komt morgen van den copiist bij mij; No. 4 en 5 schreef August nog. Niet onmogelijk, dat ge deze 3 spoedig krijgt. Als niet morgen mijn zoon kwam logéren, had ik er op gewacht. Meld mij per omgaande briefkaart, of de toezending goed is overgekomen. Zoo ik mij niet vergis, heb ik wel uwe R.C. ontvangen, maar niet uwe rekening 1886. ‟t Is voor mijne balans en die mijner catechisatie. Schreef ik u vroeger niet over eene boekverzending naar de Kaap? Mijn neef P. van Koetsveld, even groot van lighaam als klein van geest, plaagt mij om mijne boeken, - zeker om met Oom te bluffen. Ook zijn boeken in ‟t achterland der Kaap (Eng. Kolonie) eene zeldzame weelde. Hij woont te Robertson of daaromtrent, en mijn broeder ondervond de moeite en kosten der verzending. Zou die door Juta (Kaapstad) kunnen gaan? Daar ge van uwe schoondochter niets schrijft en ook door Littel gunstiger berigt komt, wensch ik u geluk. Onze August schreef reeds drie malen regt hartelijk en niet zeeziek. Er kan nu nog uit Port Said een brief komen; daarna in zes weken alleen een telegram. De goede jongen heeft nu zeker de winterjas al uitgetrokken, terwijl ik heden morgen mijn pels aandeed, om naar de kerk te gaan. Vele groeten Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
526
Inderdaad is deze schets in Nalezing van een tachtigjarige opgenomen. Hij heeft voor dit onderwerp raad gevraagd aan Jan ten Brink, die hem een brief stuurde met een overzicht van het vóórkomen van humor in de literatuur. (Zie bijlage 7 voor de brief van Jan ten Brink aan Van Koetsveld, gedateerd 12 april 1887). Deze schets heeft Van Koetsveld afgerond op 24 mei 1887. Ook de andere schetsen in de Nalezing zijn bij de inhoudsopgave van een datum voorzien: „Een nanut van voor een halve eeuw‟ 7 Februarij 1883; „Een Erfhuis‟ 19 December 1870; „De Maan‟ 4 November 1883; „Men. Eene Causerie‟ 23 October 1879; „Het leven van een‟ Sollicitant‟ 18 Januarij 1882; „De Hoogmoed‟10 december 1877; „De Hebzucht‟ 2 Maart 1869; Humeur en Humor‟ 24 Mei 1887.
125
18/19-3-1887
‟s Gravenhage 18 Maart 87
Waarde Vriend! Eer ik over zaken schrijf en altijd weer zaken, een woord vooraf over ‟t geen nog gewigtiger is: onze kinderen. Onder vele en zware zorgen heb ik ééne vreugde, die alles gemakkelijker dragen doet: dat allen gezond zijn en mijn vier jongens hun best doen; al betreur ik ‟t dat ik den goeden August, op goed fortuin vertrokken, en nu in de roode Zee, als ‟t hun wèl mag gaan, nooit weêrom zie. Gisteren volgden hem de schoonzoon van mijn broeder, de ingenieur Meijer en zijn kinderen, uitsteekende leerlingen in dubbelen zin: want de dertienjarige steekt boven mij uit. Met u heb ik diep medelijden. ‟t Roodvonk kan niet genezen zonder geheel vervellen wat bij kinderen gemakkelijk gaat. Nu zij ‟t eerste gevaar, waronder Prins Hendrik bezweek, te boven is, kan ‟t misschien met langdurig sukkelen te regt komen. Toen mijne dochter drie jaren oud was, sloeg door ‟t verhuizen van Westmaas ‟t roodvonk naar binnen; maar werd zij gelukkig door sterk zweeten behouden. Van uw zoon in de Oost las ik niets, maar zocht ‟t ook niet. Jammer dat op ‟t rijke Java geen goed herstellingsoord is, en misschien niet kan zijn. Dr. van der Stok, man van mijn pupil J. de Vos, was hier vergeefs voor ingewandziekte over, en werd, na zijn terugreis, genezen door eene Javaansche vrouw. En nu ‟t werk. Ik geloof, of liever weet bijna zeker, dat gij u vergist. (..…)527 Uwe twee laatste brieven 4 en 17 maart, rijmen niet, misschien door uwe latere moedeloosheid. Eerst hebt ge mij gevraagd om een paar vellen en titel, om daarmede na paschen te reizen, en nu wilt gij de uitgave tot het najaar vertragen. In ‟t algemeen is wel de zomer de komkommertijd, maar hier komt, als ik het leef, - mijn 80e verjaardag voorop,528 die later al weêr vergeten is. Denk hierover nog eens na. Misschien kondt gij dan toch de algemeene verzending in commissie nog wat uitstellen, en eene vooruitbestelling laten vooraf gaan. Gij weet, dat ik die zaken in ‟t laatste ressort u overlaat; maar ‟t zou mij toch genoegen doen. De meeste schrijvers begrijpen niet, dat een uitgever koopman is en zijne kansen berekenen moet. Van daar dikwijls eene slechte verhouding. Van eene vrijbeurt maak ik gebruik, om nog wat copie persklaar te maken, en voeg die hierbij.
527
Een zending zou incompleet zijn. Namelijk op 24 mei 1887; Van Koetsveld wilde de uitgave rond deze datum laten plaatsvinden om de verkoop van het boek te bevorderen door de publiciteit rond dit heuglijke feit. Impliciet verwijt hij Van Nooten een lakse houding. 528
19 Maart. Zoo even krijg ik uw briefkaart. Hier boven mijn antwoord. Laat men eenvoudig alles zetten naar mijne opgaven. De uitgescheurde bladzijden vervielen. In de paginering kan ik mij vergist hebben, of de 2e Blz van de tusschentitel nu geteld. Komt ‟t niet goed uit, dan vul ik dit aan in de proef. Maar ik moet mij haasten om dezen nog tijdig te verzenden. Een sollicitant ligt gereed. Hoogmoed en hebzucht worden overgeschreven. No 8 hoop ik na paschen nog te schrijven. Met de beste wenschen,
Uw oude vriend C.E. van Koetsveld
Zend mij een naamkaartje - tot bewijs van ontvangst.
126
23-4-1887
‟s Gravenhage 23 April 1887
Waarde Vriend!
Een snel woord onder velerlei bezigheid. Uwe vraag is niet zoo gemakkelijk te beantwoorden. Om mijne oorspronkelijke lezingen niet in zetters handen te geven, heb ik ze laten overschrijven en daarna zoo veel noodig veranderd. Maar nu is dat door vier handen gegaan. Mijn August moest ‟t opgeven omdat hij naar OI ging, - mijne kleindochter door hare bevalling, - mijn jongste toen hij (voor zijne aanstaande betrekking aan de Rijnspoor) les in „t schrijven kreeg en dus zijne hand niet mogt bederven, -en zoo nam ik eindelijk een copiist aan voor de rest. (…..)529 Maar nu blijft de vraag, of ik tijd zal vinden om No 8 “Humeur en humor” uit te werken. Ik ben juist in mijn halve (?) dienst aan de Zondagbeurt, en heb tot hemelvaartsdag vier morgenbeurten. En dan komt morgen mijn zoon van Oosterhout, dien ik sedert het najaar niet zag, eenige dagen over. Ik zal echter alle vrije oogenbikken, aan dit werk besteden. Dit maal niet meer, dan mijne hartelijke belangstelling ook in uwe ziekte. En dan nog, dat ik mij tot half July zonder remise wel zal kunnen reden, zoo‟ t u eenigzins lastig is. Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
529
Over het aantal vellen.
127
5-7-1887
‟s Gravenhage 5 July 1887
Waarde Vriend!
Het deed mij wel genoegen, uw hand weder eens te zien. Al treuren wij over onze dooden niet als die geene hope hebben, we hooren toch telkens weder het “Marche! Marche!” uit den Juif errant530 achter ons, en ‟t is goed ook, dat wij niet blijven staren in de donkere diepte des grafs. We eeren de overledenen meer door te zorgen voor hunne kinderen, die zij zoo innig lief hadden. Ik wist niet, dat ge een tweede sterfgeval in huis hadt. Wel las ik eene annonce uit Schoonhoven, maar dacht er alleen bij “Wat ken ik daar toch weinig menschen meer.” Alleen ‟t sterven van Mj Scherpenzeel, die ik reeds tijdens uw feest kindsch vond, riep weer veel beelden uit ‟t verledene mij voor den geest, even als dat van Mj Vrijdag. Hier is alles wel. No 1 met de stichting der 6e kerk gereed, mijn achterkleinzoon hoop ik 17 J. te doopen, - No 2 in de volgende maand officier, - No 3 2e machinist in OI,- No 4 deze maand aan de Rijnspoor. 530
Le juif errant (1844-1845) was een bestseller van Eugène Sue. Multatuli noemt het (in Ideën IV; 942) een sensatie-boek. (p. 143). Van Koetsveld gebruikt hier het beeld van de „eeuwig wandelende jood‟ als metafoor voor het leven en werken: altijd doorgaan! Omdat Van Koetsveld hier een werk citeert van een auteur met wie hij nogal eens in verband werd gebracht, neem ik een aantal opmerkingen daaromtrent over. Busken Huet vergelijkt in zijn Litterarische Fantasiën en kritieken Van Koetsveld en Sue: “Herinnert gij u den schrijver te hebben hooren spreken van „de Mystères onzer maatschappij‟, wier sluijer menigmaal door hem opgeheven is? Ook met dat woord heeft hij zich goed geteekend. Ware hij geen predikant, hij zou de Verborgenheden van Den Haag te boek gesteld, en onze litteratuur in hem haar Eugène Sue hebben kunnen aanwijzen. Zeer sterk spreekt bij hem de rigting, die men in 1848 met den algemeenen naam van socialisme bestempelde. (Jan ten Brink merkt hierbij op „dat Van Koetsveld het plebs uit onze groote steden beter kent dan Sue zijn Parijsche vagebonden‟! Ten Brink 1888, p. 274.) Lang niet in alle opzigten is hij een bewonderaar der negentiende eeuw. Onder de eigenzinnigheden van onzen tijd behoort volgens hem „de aprioristische redenering der mogelijkheid‟, inderdaad, indien zij geen fabel is, eene zotte eigenschap. Van twee zuigelingen zegt hij:„De kinderen waren scrofuleus - zoo als geheel onze eeuw, die water voor bloed in de aderen heeft.‟ Elders en bij herhaling doet hij als zijne meening uitkomen dat, wat onze tijd ook voor zijne rekening en op het geweten hebbe, de dusgenaamde innere Mission - anderen houden het er voor dat deze rigting zelf tot de waterdeelen in het bloed van ons geslacht behoort - in elk geval veel goedmaakt en ons regt geeft tot eenige zelfverheffing tegenover vroeger dagen. Doch hoevele redenen hij zie onze eeuw op de vingers te tikken, en hoe bereid hij zij hare verdiensten te herleiden tot die eener soeur de charité zijn socialisme althans maakt hem tot een kind van den nieuwen tijd en een discipel der voorlaatste romantische school in Frankrijk. Geheele partijen van zijn letterkundigen arbeid bewegen zich om de meermalen door hem aangehaalde bijbelspreuk: „Armen en rijken ontmoeten elkander: God heeft ze beiden gemaakt.‟ Het probleem van de ongelijkheid der menschelijke lotsbedeeling vervult hem zeer. Telkens vat hij het weder op, en denkt er over na, en brengt het in beeld. En dit is het eenige niet waardoor zijne tafereelen ons aan den cyclus herinneren, die door den Juif Errant gesloten werd. Wie den heer Koetsveld overal volgt, moet tot over de enkels door den modder.” (a.w., pp. 59-60) Opvallend is dat Gunning in zijn Herinneringen uit mijn leven vertelt dat hij Conscience, Dickens en BosboomToussaint las (deze boeken kwamen uit de bibliotheek van zijn vader), maar dat hij van Eugène Sue snoepte! (a.w., p. 49).
Ik heb ‟t met Ind. C en H.G. zeer druk. Daarna volgen blad 19 en 20 van de nalezing.531 In Augustus hoop ik toch nog uit te gaan, al is ‟t niet ver. Met hartelijken dank bijgaande quitantie. Teekent gij nog niet aan “met aangegeven waarde” voor 5c meer? – Evenwel, ‟t komt zoo ook te regt. Groeten van de mijnen, Uw oude vriend,
C.E. van Koetsveld.
531
Het is duidelijk dat de Nalezing van een‟ tachtigjarige niet rond Van Koetsvelds 80e verjaardag gereed was.
128
6-8-1887
‟s Gravenhage 6 Aug. 1887.
Waarde Vriend!
De schoone zomer gaat voor mij onder werken en zorgen snel voorbij. Toch heb ik niet te klagen, daar de zegen mij toestroomt. Na mijn 80en jaardag de doop van mijn achterkleinkind – goede berigten uit OI, waar August als machinist spoedig een plaats vond van f 1200 ‟t Vertrek van Otto naar Rotterdam bij ‟t goederenvervoer der Rijnspoor, - mijn 82 jarige broeder 14 dagen bij ons; - eindelijk Cornelis Luitenant bij de Artillerie te Utrecht. Wat zulk eene uitrusting kost, weet ge. Gelukkig dat ik mijn spaarpot niet heb verteerd, en dus niemand iets behoef te vragen. Dat eindelijk mijn 6e kerk klaar is, en bijna betaald, en ik voor Nickerie f 2000 heb uitstaan, verblijdt mij. Intusschen had ik een manuscript te beoordelen, van bijna 500 digt geschreven bladzijden – ‟t zwaarste werk van mijn leven! – uit 2 x 150 een directeur en de te kiezen voor het Idiotengesticht enz. Ik zie uw voorhoofd al fronzen; gij denkt “ Nu ja! dat alles is goed en mooi. Maar ‟t zal beduiden, dat de Nalezing weer is uitgesteld.” Mis geraden! Er liggen 40 blz copie vòòr mij, met een stapel boeken, tot afwerken en revisie. Dus ongeveer 2 vel druks. En daar toch onze officier eerst 15 Aug te Utrecht moet zijn, ga ik niet uit vóór in de volgende week de copie naar de drukkerij is.532 Wij – mijne dochter en ik – zullen denkelijk daarna naar Amsterdam en Utrecht gaan. Alleen wilde ik een paar dagen te Apeldoorn zijn, om haar – naar eene oude belofte, ‟t Loo te laten zien. De tweede helft dezer maand denk ik dus uit te zijn. ‟t Ga u zoo goed als ‟t kan. Wonden genezen wel, maar laten lidteekens na. ‟t Worde u verzacht! Gij hebt dan toch, als ik, den troost van er met eene dochter van te kunnen spreken. Vele groeten Uw oude vriend,
C.E. van Koetsveld.
532
Het lijkt erop dat nu de rollen omgekeerd zijn. Als de Nalezing dan toch niet rond Van Koetsvelds verjaardag verschijnt, maakt hij zelf ook geen enkele haast meer.
129
4-11-1887
‟s Gravenhage 4 Novb. 87
Waarde Vriend! Nu er reeds een tweeden druk in ‟t zigt is,533 zou het toch waarlijk tijd worden om een contract te maken. Wilt ge dat maar eens schrijven, en mij zenden? “Bij leven en sterven” zeiden de oude lui: kan ‟t noodig zijn. Hier hoor ik er veel van spreken. Hebt ge ‟t al in de Haagsche kerkbode geannonceerd? Adres Beschoor, Nieuwstraat. (…..)534 ‟t Is een zwaar jaar voor mij, en eigenlijk wel wat hard voor mij, om nog eens voor 5 kleinzonen te moeten doen, wat ik voor de zoons al deed. Wat de uitrusting naar Oost Indië en die als officier kost, weet ge bij ondervinding. Gelukkig had ik bij mijne feesten extra ontvangsten gehad en die niet verteerd. Daardoor kan ik zorgen voor den boedel van zoon en schoonzoon, en de kinderen – met veel hulp en zegen, - toe hunne bestemming brengen. De jongste (18j.) verdient reeds bij de Rijnspoor f 350,- te Rotterdam. ‟t Nieuws van Schoonhoven hoorde ik altoos bij Croiset van der Kop, een der weinig overgebleven huizen, waar ik vrij in en uitliep. Maar de meisjes zijn woedend, omdat zij bij de bruiloft van Willem535 zijn geignoreerd (tegen mijn zin) en – ‟t is uit. En Belleville, ook eene reliquie van Schoonhoven, heeft eene beroerte gekregen. Hij komt langzamerhand wat bij. Verder weinig nieuws, dat u kan interesseren, behalve aller welstand. De dolerenden werken hier ijverig; even als de Jezuïeten zoeken zij zich meester te maken van de jeugd en ‟t kapitaal. De modernen hebben de massa orthodox gemaakt, en de orthodoxe collega‟s de revolutie voorbereid, zonder het te willen. Zoo gaat de geschiedenis in zigzag – vooruit? Groet de uwen van Uw oude vriend,
C.E. van Koetsveld.
533
De 1e druk zal in augustus of september verschenen zijn. Een verzoek om remise. 535 Willem Croiset van Uchelen, kleinzoon van Van Koetsveld. 534
Ps Recensies laten mij vrij koud. Zend ‟t dus aan wien gij wilt: alleen niet aan den Nieuwen Gids,536 Standaard537 enz. Een exemplaar aan de Redactie van het Dagblad, zal er in uitgebazuind worden.
536
De nieuwe gids: tweemaandelijksch tijdschrift voor letteren, kunst en wetenschap verscheen voor het eerst in 1886. Het behoeft geen betoog dat de scribenten Van Koetsvelds werk als gedateerd zouden beschouwen of er – zoals met de „domineespoëzie‟ en de „poësie du foyer‟ – de spot mee zouden drijven. 537 De Standaard was het anti-revolutionaire dagblad van Abraham Kuyper; het verscheen van 1872-1942. Het is te begrijpen dat Van Koetsveld daar niets positiefs te verwachtte.
130
10-11-1887
‟s Gravenhage 10 Nov 87.
Geachte Vriend!
De remise heb ik ontvangen, dankbaar en voldaan. Ik leen niet gaarne voor enkele weken in mijne gemeente. Maar laat gij nooit voor één stuiver meer aanteekenen met aangegeven waarde? Toen ik naar Breda f 300 gezonden had en alles gestolen werd op den post, was het mij eene rust. ‟t Spijt mij toch voor u, dat ge van de Nalezing niet iets meer hebt laten drukken. St. Nikolaas had er nog veel opgeruimd. Visser (Mevr.) had er reeds 30 verkocht. Ik had ‟t wel gewacht. Aan J. ten Brink heb ik niet gedacht. Presentexemplaren gaan zoo spoedig weg. De meisje van der Kop schijnen zeer op bruiloften gesteld. Dezelfde oorzaak bestond hier ook. Een dwaze trots van de familie Gevers en de Jongh van Arkel. Zij hadden geen ongelijk. Maar toen mijne dochter ‟t wilde bijleggen, werd zij wederkerig trotsch en koel afgewezen, zelfs aan de deur bij een bezoek, en kan ik er ook niet meer komen, dat mij spijt, om de oude betrekking. (…..)538 Hartelijke groeten aan de uwen, aan de enkele oude vrienden! Kracht en troost! Het contract is best. Tot correctie bereid. Uw oude vriend,
C.E. van Koetsveld.
538
Over een andere kennis.
131
30-11-87
‟s Gravenhage, 30 Novb 87
Waarde vriend!
Zoo even ontving ik de eerste proef der Nalezing. Mijn laatste gebonden Exemplaar heb ik aan Hoogstraten geleend. Daar was er geen meer in de stad. Jammer dat nu de gelegenheid van St Nicolaas, Kerstmis en Nieuwjaar voorbijgaat! Die eerste vleug komt niet terug. En te gelijk bedenk ik mij dat ik uw verjaardag heb laten voorbij gaan, en dat nog wel „t ¾ eener eeuw. Niet minder hartelijk is mijn wensch voor uw geluk. Het zal ditmaal een dag van weemoedige herinnering geweest zijn, en daarom spijt ‟t mij te meer dat ik er niet bij geweest ben, al was ‟t per brief. De onvermengde vrolijkheid van vroeger smaken wij zoo niet meer. Er staan te veel stoelen ledig. Toch mogen we dankbaar wezen, dat ge nog zijt, die gij zijt. Blijf ‟t nog wat, zoo God ‟t goed vindt, en bereide hij u en mij op een Christelijk eind! Wanneer ik u zeggen kon, in wat zorg ik deze maand heb gezeten, zoudt gij u gemakkelijker begrijpen, dat ik 26 Novb vergat. ‟t Zijn niet enkel geldzorgen. In den regel heb ik die zoo zwaar niet, schoon de uitrusting van 4 kleinzonen nog al wat zeggen wil, binnen een jaar. Otto is nu te Rotterdam voluntair bij de goederen-expeditie der Rijnspoor. Maar daar zijn wel zwaarderen die mij de nachtrust benemen, en te zwaarder drukken, daar ik ze nog stil moet houden. Zoo moest mijne schoondochter naar Haarlem en mijne dochter den winkel overnemen, omdat haar omgang met gemeene buren aanleiding gaf tot schandelijke praatjes, - en zoo meer. Maar ook dit zij Gode aanbevolen, de niet meer oplegt dan wij dragen kunnen. Hartelijke groeten aan de uwen, In haast Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
132
2-1-1888
‟s Gravenhage 2 January 88.
Waarde Vriend!
Onder de drukte der jaarwisseling slechts een kort woord met mijn hartelijken wensch, dat in dit jaar al de uwen u gespaard mogen blijven en gij voor hen. ‟t Doet mij genoegen, dat ge, na zoo zwaar en plosteling verlies, ‟t hoofd omhoog houdt en ‟t hart naar boven. Toen mij ‟t zelfde verlies getroffen had, heb ik naderhand dikwijls gezegd: “Gelukkig dat mijne vrouw dit niet heeft beleefd!” Uwe Rekening Courant, sluitende met een voor mij nadeelig saldo van f 51,24 heb ik in orde ontvangen. Zij is accoord. Zonderling dat ‟t schoolgoed zoo opeens dood is.539 Misschien moet het thans meer realistisch zijn. Geen poëzy meer in ‟t leven. Zal die RC nog eens wat nieuws melden? ‟t Is of ik in deze Nalezing met de pers heb afgerekend, zoo als weldra met het leven, hoe sterk ik mij nog gevoel. (…..)540 Aan Jan ten Brink heb ik een exp Nalezing gezonden, maar niet eens bewijs van goede ontvangst gekregen. Ook vroeger (Nalezing blz 134, zoo ik mij wel herinner)541 ondervond ik, dat hij geen vlug scribent is. (..…)542 Van uw oude vriend,
C.E. van Koetsveld.
539
Van Koetsvelds laatste kinderboek Uit de kinderwereld. Verhalen van en voor kinderen‟ verscheen bij Van Nooten in 1884. 540 Over correcties en een bestelling van catechisatieboekjes. 541 Daar schrijft Van Koetveld (in de schets Men) over Jan ten Brink het volgende: „Eenmaal in mijn diepzinnig onderzoek (…..) verdiept, raakte ik telkens weder het spoor bijster (…..)En toen ik nu in mijne verlegenheid schriftelijk aan een‟ professor in de Nederlandsche taal de doopcêel van Men vroeg, den oorsprong van dien term, in ‟t Celtisch of Sanskriet misschien, vond zijn Hooggeleerde zeker de zaak verre beneden zich; - althans ook hij zweeg.‟ Van Jan ten Brink is een brief in het AVK aanwezig (inventarisnummer 23) waarin hij antwoord geeft op Van Koetsvels vraag naar het vóórkomen van humor in de literatuur. Zie bijlage 7. 542 Over een gezamenlijke kennis.
133
20/24-2-1888
‟s Gravenhage 20 Febr 88.
Waarde Vriend! (…..)543 De vervelende correctie der Nalezing544 is afgeloopen, maar ik mag er mij niet over beklagen. Ik hoor er veel over spreken, maar weet niet, dat er nog iets over geschreven of gedrukt is. Vrij zonderling is bijgaand oordeel van uw zoon;545 maar ik ben al bij zoo menig regiment ingedeeld, dat ik er mij minder over verwonder. De Koning wordt beter. Zoo als na elke aanval. Hij lijdt veel. Audientie was er niet, maar ik schreef en kreeg een zeer vriendelijk antwoord.
24 Febr 88 Wat is de mensch! Zoo ver schreef ik maandag, werd toen (na mijn 4 catechisaties) door de koude bij een zieke gehaald, die stapelgek was. Zij had er niets aan en ik kreeg „s nachts een 3e aanval, waardoor mijn dienst moet stilstaan. ‟t Wordt langzaam beter, maar ik gevoel voor ‟t eerst mijne 80 jaren. Ook mijn broeder krijgt telkens een stootje koorts en hoest. Bij hem staat de chinine op den schoorsteen en bij mij de Amerikaansche olie. Toch zou ik nog zeer ongaarne emeritus worden, en de bezette groote kerk, de hartelijke dank van den Koning en de wensch van velen die nu eenmaal de orthodoxen niet gaarne hooren, - alles, ook mijne eigen lust zouden mij terug houden. Maar Gods wil geschiede! Uw gedrukte vriend
C.E. van Koetsveld.
543
Uitgebreide beschrijving van zijn ziekte. In 1888 verscheen de tweede druk. 545 Helaas is deze brief of recensie niet in het AVK aanwezig. 544
134
18-3-1888
‟s Gravenhage, 18 Maart 88.
Waarde Vriend! Een paar woorden, om u te melden, hoe ‟t mij gaat. (...)546 ‟t Leven is ook eentoonig, en de koude belet mij „t huis door te loopen en nog veel meer uit te gaan. We stoken ons arm in onze vier groote kamers, twee voor mij, en twee beneden, waar veel belangstellenden door mijne dochter ontvangen worden. ‟t Weer herinnert aan de paascheijeren op ‟t ijs, juist 40 jaar geleden, toen wij allen uitliepen, om de Lek te zien kruijen. De afgeloopen week heb ik vier malen, met inspanning maar groot genoegen aangenomen. (44) Deze week nog eens een Jonkheer, minder aangenaam. Ik zal toch nu geen nieuwe leerlingen meer aannemen, en mij met de 80 overblijvenden vergenoegen. Marie de Wijs schreef mij in een hartelijke briefkaart het overlijden harer moeder. Ik zag haar in de laatste jaren maar een enkele maal te Zaandam. Wat is er toch met Karel van der Kop? Verhuist hij naar Haarlem om zijn zoon? Mij heeft de dwaze Haagsche trots mijner kleinkinderen (bij hun huwelijk) tegenover de winkeliers in onmin gebragt met de familie van der Kop. Hoe toch de vreedzaamste mensch ter wereld er in komen kan! ‟t Spijt mij, dat de Nalezing, terstond uitverkocht en nergens besproken, nu weer op nieuw debiet moet maken, na bijna een half jaar geslapen te hebben. Zelfs Jan ten Brink antwoordt eerst, op het exp hem op uwe aanbeveling gezonden, toen hij mij raadplegen moest over een tweeden druk van “De Nederlandsche (of Hedendaagsche) Letterkundigen.”547 Is dat reusachtige werk ook zoo ver uitverkocht? Ik deelde hem mijne gedachten over zijne kritiek mede. Dat kan Busken Huet beter! Ik hoop nog, onder de noodige voorzorgen, ‟t paaschavondmaal Kl[ooster]k[erk] te bedienen. ‟t Weer zal toch wel eens zachter worden. Hartelijke groeten aan al de uwen en de weinig overgeblevene goede vrienden. Uw oude vriend,
546
Over zijn herstel. Waarschijnlijk bedoelt Van Koetsveld hier: Geschiedenis der Noord-Nederlandsche Letteren in de XIXe eeuw. In biographieën en bibliographieën 1830-1880. Van dit tweedelige werk verscheen in 1888 namelijk een tweede druk. Van de brief die Jan ten Brink schreef aan Van Koetsveld om hem te raadplegen is een kopie (een nageschreven of overgetrokken exemplaar) in het AVK bewaard. Zie bijlage 12. 547
C.E. van Koetsveld.
135
20-4-1888
‟s Gravenhage 20 April 88
Waarde Vriend!
Hierbij in dank de quitantie der f 1000. Ik hoop, dat er nu in het debiet der Nalezing weer nieuw leven zal komen, ook om uwent wil. Gedurende de twee maanden van gedwongen werkeloosheid (behalve de voorbereiding en aanneming van 44 leerlingen) heb ik mijne bibliotheek bijgeboekt, en eene ware razzia gehouden onder oude papieren. Een weemoedig gevoel, wanneer men zoo een halve eeuw nog eens doorleeft, meer van dooden dan van levenden omringd. Misschien niet het beste recept voor reconvalescenten;548 maar ik heb mij van kinds af gewend, alles onder de oogen te zien. Jammer misschien ook, door ‟t zenuwachtige mijner ziekte, dat ik met den ouden dag hoe langs zoo gevoeliger word. ‟t Moest omgekeerd zijn, zoo na aan ‟t eind. Zoo kwam mij ook in handen de begonnen, maar nooit voltooide kerkelijke roman, uit den tijd der afscheiding. Eerst door ziekelijkheid, later door mijn vertrek naar hier bleef dit werk steken; en nu „t 40 jaar lang in een verborgen hoek had gerust, vond ik ‟t toch jammer, bij ‟t overlezen van de 126 vergeefs geschreven bladzijden, behalve nog al de studie voor „t vervolg. Ik heb er geen plan mede, maar wilde u toch wel eens laten lezen bij gelegenheid. Eigenlijk is ‟t mij gegaan als den schilder Numan, die voor 50 jaren plan maakte op een groot schilderij, maar altijd weer portretteren moest voor den kost. Zoo verspilde ik mijne kracht in Novellen.549 “Ik ben de oude nog niet!” zeide ik straks aan mijn Dokter, en hij antwoordde: “Dat zijt ge wel, en zijt ‟t al lang geweest”. Maar ik heb ‟t nooit gevoeld. Na mijne ziekte ben ik eerst 80 geworden. Ik eet goed, slaap goed, werk met lust, heb weer gepreekt en gecatechiseerd, loop zelfs een uur lang, maar word moe. Het been doet er veel toe. Die pijn is sedert 30 jaar altoos weer van zelf overgegaan. Ik hoop ook nu. En anders zeg ik maar met de Mastlandsche boeren, wier wijsheid in spreekwoorden bestond: “ Wie bloem en meel heeft genoten, mag zich over de zemelen niet beklagen.”550 Hartelijke groeten aan de uwen! Als altoos uw oude vriend,
C.E. van Koetsveld.
548
Van een ziekte herstellenden (Van Dale). Meermalen refereert Van Koetsveld aan het feit dat hij in het levensonderhoud van velen moest voorzien; in zijn letterkundige werk betekende dat dat novellen meer opleverden en relatief weinig werk kostten ten opzichte van een roman. 550 Deze uitspraak komt in De pastorie niet voor. Het zal waarschijnlijk een herinnering van Van Koetsveld zijn aan de boeren uit Westmaas. 549
PS Frankeert gij nooit met aangegeven waarde? Dit geeft voor 5c nog meer zekerheid. Bij een Diefstal te Breda waren hierdoor mijne f 300 veilig, die van anderen niet.
136
12-5-1888
‟s Gravenhage 12 mei 88
Waarde Vriend! (..…)551 Verleden week liet de Koningin mij vragen, of ik eene beurt had en krijgen kon. Zij zou dan met ‟t Princesje komen. Gelukkig had ik juist hemelvaartsdag Gr[ote] K[erk]. Daarop liet HM mij de Psalmen en Gezangen bij tijds vragen, om ze haar kind te leeren. Het was aardig, daar te zien zitten, wie ik gedoopt heb, en aandoenlijk de moederzorg. De Koning (zoo vertelde mij de Groothertogin en de President der 2e kamer) ziet er gezond uit, maar is bij de minste beweging of agitatie pijnlijk. Hij zal dit koude weer wat verwenschen! Mij hindert ‟t niet, maar ik stook nog. Den vorige donderdag had ik eene aangename ondervinding. Gij weet misschien, dat de Utrechtse Zendelingsvereeniging zich van het Nederl. Zendlln. heeft afgescheiden en daarvaan weder de nieuwe Rotterdamsche: dus deze dubbel orthodox. Wij moesten er 3 kweekelingen uit examineren voor hulpprediker. Ik vreesde dat zij uit de nachtschool komen zouden, en ons ‟t oordeel moeyelijk maken. Maar ja wel! Zij hadden mijne boekjes gebruikt. Heeft nu Kuiper geen gelijk dat de orthodoxen ook al niet meer deugen?- Natuurlijk zal dit debiet u niet veel voordeel aanbrengen; maar mij is ‟t voor veel werk een aangenaam loon. Ook de Jansenisten pastoor gebruikt ze, en – prof. Gunning. Van de Nalezing hoor ik niets. Uw jongere confraters zouden van zulk een succes heel wat meer beweging gemaakt hebben; maar gij zijt van de oude school en handelt met de kooplieden552. Ik had u daarom al eens hier gewacht. Mijn kleinkinderen maken ‟t goed en geven mij doorgaans vreugde. Ik ondervind echter, dat officier bij de artillerie geen voordeelig baantje is, en zij in Breda alles behalve zuinigheid leeren. Mijn naamgenoot, zoon van den Dominé te Oosterhout, leeft als adspirant-Onderofficier in lager kring, maar toch met veel lust. Veder gaat alles al zoo voort, van den eene op den anderen dag. De blinde Ds. Moll553 nam zijn emeritaat, en er zal wel weer een ethisch-othodoxe in plaats komen. Te veel van dezelfde gerechten bevordert de eetlust niet. Daar ik een halve beurt heb, gaan velen mijne vrienden bij modernen, ofschoon zij ‟t zelf niet zijn. Een flink evangelisch man zou hier veel bijval vinden. Mijn broeder enz zijn gelukkig allen nog wel; uit Oost Indië van mijn kleinzoon goede berigten. Vele groeten aan de uwen van uw oude vriend, 551
Over volledig herstel. Opnieuw klinkt hier impliciet een verwijt door: Van Nooten had veel meer werk kunnen maken van de uitgave van de Nalezing. 552
C.E. van Koetsveld.
137
30-5-1888
‟s Hage, 30 mei 88
Geachte Vriend! Nu ik weder geheel hersteld en op vorige krachten ben, wilde ik Dr. Moll, die mij en de mijnen gratis behandelt, eenige werkjes van mij geven bij de 8 Dln. kinderwerkjes en de 10 bellettrie, die ik vroeger gaf. Wees zoo goed mij daartoe te zenden: Idiotisme en de Idiotenschool Twee deeltjes Kinderpreken (Liefst ingebonden) En ‟t Jaar 1900, dat ik met de 3 andere sprookjes zal laten inbinden. Die vier zijn stiefkinderen van een oppervlakkig publiek. Er schuilt meer geest in, dan in de grootste helft mijner Novellen: in ‟t jaar 1900 niet ‟t minst. Maar men gaf ze aan de kinderen en die begrepen ze niet. Als ‟t een boekje werd “Kerstsprookjes voor volwassenen”, zou ‟t tegen St Nikl. enz wel gaan. “Er komt zoo weinig oorspronkelijks, dat goed is”, zeide Jufvr. Visser. Als mij iets goeds inviel, zou ik er nog wel een paar bij willen maken. Door de kracht der gewoonte heb ik behoefte aan een vast werk, ofschoon er genoeg catechisaties, preken, vergaderingen, administratie en correpondentie heb. Bij ‟t Haagsch Genootschap is dit jaar – dat anders nooit gebeurt – niets ingekomen. Ik heb er zelfs over gedacht, om mijne roman van voor 40 jaar weer op te vatten en te vervolgen!! Jammer dat ‟t loopen mij nog wat hindert. Anders had ik in mijne groote gemeente en wijk genoeg te doen. Zend mij ook onder kruisband De 12 Geloofsart. enz verkort. Ik wilde met die eenvoudige vragen eene idioot aannemen. Hartelijke groeten uw oude vriend,
C.E. van Koetsveld.
Dank voor uwe goede wenschen. Ik heb veel zorg, maar nog meer voorregten.
138
23-6-1888
‟s Gravenhage 23 Juny 88
Waarde Vriend! Uw brief van 6 Juny ligt nog altijd onbeantwoord (…)554 Toch zijn de smarten over de levenden soms zwaarder te dragen dan de rouw over de dooden. Ik ben zoo gezond als men op mijn jaren zijn kan. Ook ‟t loopen gaat beter. Toch ben ik gedrukt, mijmer des daags en waak den halven nacht. Men zegge niet, dat de ouderdom ongevoeliger wordt. Het tegendeel is waar. Van 7 mijner 8 kleinkinderen heb ik genoegen, en kan gelukkig voor allen werken en zorgen. Maar ‟t blijft altijd de geschiedenis der 100 schapen. Het ééne afgedwaalde vervult ‟t gansche hart. Dit schrijven is u misschien raadselachtig, maar wat hebt ge aan bijzonderheden, die ik liefst niet op papier zet? God moge nog alles ten beste keren! In veler oog til ik ‟t misschien te zwaar. Ik ben ‟t best wanneer ik druk preek, catechiseer, trouw en vergader. Juist de vrijbeurt van morgen maakt mij dubbel somber. Half July denk ik met mijne lieve dochter voor enkele dagen naar Luik te gaan, maar bleef bijna liever te huis. Gij begrijpt wel, dat ik, - al zie ik anders tegen werk niet op – in deze dagen weinig hersens heb over plannen. Aan eene bloemlezing uit mijne novellen heb ik ook wel eens gedacht. Wij konden dan elk onze keus maken, en die daarna vergelijken. Maar voor ‟t publiek is er een raison d‟ être noodig. En dat kan dunkt mij niet anders zijn dan een geillustreerde uitgaaf – of ‟t tegenovergestelde: een zeer goedkoope volksuitgaaf; geen gouden bundeltje als de Nalezing enz. Ik zou voorstellen tot ‟t eerste, al heeft men van illustraties en prachtwerken soms verdriet. ‟t Helpt niet of ge buiten Bolle c.s. 555 blijft. Ten Bokkel Huinink556 zendt mij de aanbieding van 7 mijner werken voor half geld, zelfs de Nalezing. Dank voor de geschonken boeken, God zij met u en de uwen! Uw oude vriend,
C.E. van Koetsveld
554
Over een overleden kennis. Pieter Daniël Bolle had een „bazaar van goedkoope boeken.‟ Van 1880 tot 1913 was hij eigenaar/directeur van een boekhandel en uitgeverij te Rotterdam. (CDRPP). Lisa Kuitert noemt D. Bolle – die het bedrijf leidde tot 1880 – evenals de Gebr. Koster en de Gebr. Cohen second-hand-handelaars en voorlopers van De Slegte. (Bibliopolis, p. 191). 556 A.H. ten Bokkel Huinink, boekhandel, antiquariaat, kunsthandel te Utrecht. 555
139
23-9-1888
‟s Gravenhage 23 Sept. 88.
Waarde Vriend!
Het deed mij genoegen, eindelijk weder iets van u te vernemen, en ik hoop, dat uwe ongesteldheid bij ‟t ontvangen van dezen reeds zal geweken zijn. Zulke zaken schikken zich gewoonlijk nog al. Ik moet voor ‟t tegenovergestelde dagelijks een paar pillen slikken en vruchten eten, maar ben dan ook volmaakt gezond. Gelukkig dat mijn hoofd zoo sterk is. Behalve andere zaken, die men niet schrijven kan, zitten wij in groot bezwaar over onzen Willem. Hij maakt hier als Architekt eene uitmuntende carriere, heeft een lieve vrouw en kind, maar lijdt sedert den winter aan hoest, in de laatste 3 maanden verzeld van koorts en nachtzweet, en ziet er vermagerd en bleek uit, schoon hij zich op de been houdt. Er schijnt aan long of borstvlies iets te mankeren. In overleg met Dr. Moll heb ik Prof. Huet557 van Leiden er bijgehaald; en deze heeft voorgeschreven: tot 1 November naar Montreux (aan ‟t meer van Genève) en daarna tot den winter huisarrest. Morgen gaat hij weg. Met zijne vrouw per slaapwagon kost de reis alleen f 140, en alles komt op mij. Gelukkig kan ik het doen, daar ik de giften bij mijn 50 jarig feest zuinig heb opgepot. Ik behoef dus niemand iets te vragen, en kan voor al mijne andere kleinkinderen blijven zorgen. Gelukkig ook, dat een vriend zijner jeugd zijn compagnon is en zijne plannen goed kan uitvoeren. God geven geheele herstelling! Intusschen heb ik ‟t zeer druk, behalve mijn gewone catechisaties en preken, met huwelijken, aanneming en Indische Commissie, en dan – juist heden – de inwijding der zesde of Zuiderkerk. W[illem] heeft dit nog mogen bijwonen, en ieder bewondert zijn werk. Daarover straks nader. De collecte bedroeg in eene stampvolle kerk f 1257,56 waaronder een bankbiljet van f 1000. Nu het beslist is, ben ik kalmer. Vòòr dien tijd is de aandoening mij in ‟t oude lidteeken aan ‟t been geslagen. Heden voor 14 dagen naar de kerk gaande, kon ik op eens niet verder, en bereikte met de grootste moeite den preekstoel. Nu is ‟t weer tot de gewone gevoeligheid gedaald, en wandelde ik gisteren te 4 ure heen en weer naar de Zuiderkerk bijna 25 minuten afstand. Mijne dochter staat mij trouw bij, maar heeft bij al ‟t heen en weer loopen (ze woont ver) op straat door een val de arm half ontwricht, aan den schouder. Zij heeft veel pijn geleden en ik vrees, dat ‟t een gevoelige plek zal blijven. Verder alles wel.
557
Prof. G.D.L. Huet (1832-1891), hoogleraar in de geneeskunde te Leiden.
En nu nog iets. Ik zal mijne inwijding ten voordeele der kerk uitgeven, en wilde ‟t gaarne bij u doen. Dus is hij bij de rest. Door mijn kortschrift ben ik genoodzaakt, alles over te schrijven, en doe dit deze week. Intusschen wilde ik u verzoeken, Bestellijsten te laten drukken, voor hier en elders. Vooral hier zal dit meer geven. Kan uw zoon de preek drukken? Ik had dit gaarne, ook voor den spoed. Hier kan de Swart558 het wel doen, net maar duur; of Susan, zoo hij nog niet andermaal bankroet is. Hierbij copie voor de Bestellijst. Gij begrijpt, dat men het ijzer moet smeden terwijl ‟t heet is. Uw oude vriend,
C.E. van Koetsveld.
558
H.P. de Swart en Zn., boekhandel, boekdrukkerij en uitgeverij te Den Haag, vanaf 1804 tot enkele decennia in de 20e eeuw (CDRPP).
140
30-9-1888
‟s Gravenhage 30 Sept 88
Waarde Vriend! Wat al gemengde aandoening! Heden zijn mijne beide kinderen jarig559 en beginnen hun – 53 en 56 jaar! – reeds de haren te grijzen. Alleen mijn petekind de Korporaal en Otto, de Spoorman vertegenwoordigen de 8 kleinkinderen, en de toestand van Willem werpt een donkere schaduw over dezen dag. Schoon die ziekte in beide familien onbekend is, had ‟t al de verschijnselen van eene beginnende tering, waarom ik ook over de enorme kosten ben heen gestapt. Ik kon ‟t gelukkig doen zonder iemand hulp te vragen. De eerste tijding is nog slechts de goede reis, de heerlijke natuur en de koorts; nog niet ‟t oordeel van den geneesheer. Hij denkt 1 nov. terug te komen. Ik denk ‟t niet. Onder alle drukte van 7 catechisaties, huwelijk en bruiloft bij een kleinzoon van mijn vriend Westerman en twee aannemingen (woensdag hoop ik ze te bevestigen, 13 zamen), is ‟t mij toch gelukt mijn kortschrift over te schrijven, een vervelend en daardoor zenuwachtig werk. Gij schrijft niet, waar ‟t gedrukt wordt. Ik zal dit afwachten. De laatste revisie zend ik in eens, voor de regeling. De Bestellijst is goed. Ik verzond ze twee maal. Gij hebt zeker mijne bij u, ook ten voordeele der zesde kerk uitgegeven vijftigjarige preek “Jezus Christus, gisteren en heden dezelfde560 –” 1880. Geef die tot model. De druk bevalt mij ‟t beste. Maar er moeten stellig 400 0f 500 expl. van gedrukt worden, zal het wat geven. Zoo ‟t noodig is, zal ik ze wel laten rondventen. Was de colporteur, van wien gij schrijft, Eberginé? De vraag zou dan alleen zijn, of die man ‟t rabat geniet, buiten den boekhandel. Of zouden de confraters boos zijn? Zij verdienen het dan toch door hunne traagheid wel. Denk ook aan eenige (12 b.v.) exemplaren op zwaar papier: drie daarvan ingebonden voor den Koning, en Koningin en Prinses Sophie.561 En dan moet gij aan couranten, - ook Kerkelijke en Ev. Zondagsblad, en aan recensenten exp. zenden. Gij hadt dit ook van de Nalezing moeten doen, die nu nergens besproken is, zelfs niet door Dijsering!562 De kritiek doet mij weinig zeer meer. Alleen de Nieuwe Gids en socialisten, zoo wel als doleerenden ga ik liever uit den weg.
559
Elisabeth van Koetsveld werd geboren in 1832, haar broer Cornelis in 1835. Jezus Christus, gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid. Gedachtenis eener vijfitg-jarige evengeliedienst. Ten voordeele van het fonds tot het stichten eener zesde Kerk, Schoonhoven 1880. 561 Zuster van de koning: Sophia, prinses der Nederlanden (1824-1897), gehuwd met Karel Alexander, Groothertog van Saksen- Weimar-Eisenach. 562 Dyserinck (zie voorgaande brieven); Van Koetsveld spelt de naam niet consequent. 560
Bij ‟t herlezen van uw brief is ‟t mij twijfelachtig, of het getal 200 op de inteekenlijsten slaat. Dan is ‟t mij wel. De arm van mijne dochter is nog pijnlijk. Ik vrees, dat dit nog wel wat zoo blijven zal. Jammer voor u, dat uw zoon weg gaat. Ik meende, dat die in uwe zaken blijven zou. Is Westbroek al levend dood, dat het onderwijs zoo slecht is? Velen schijnen geen zin te hebben is het “werken zoo lang het dag is.” Voor het oogenblik niet smeer dan hartelijke groeten Van uw ouden vriend,
C.E. van Koetsveld PS. Vòòr ‟t sluiten komen er gunstige berigten uit Montreux. Zij gevoelen zich daar zeer wel en opgeruimd, ook zijne vrouw, die door onrust verteerd werd. De dokter meent, dat de cathar aan de long dààr genezen kan.
141
25-11-1888
‟s Gravenhage, 25 Nov. 88.
Waarde Vriend!
De weinige verjaardagen die ik nog van u beleven zal, hoop ik niet meer te vergeten, en wensch u dan nú ook van harte geluk er mede. Bij de smarten en verliezen der laatste jaren hebt gij dan toch ook veel, wat u het leven levenswaard doet zijn, en zit zeker ook morgen als een aartsvader te midden van kinderen en kindskinderen. Moge ‟t nog menigmaal zoo wezen, en al de uwen u gespaard blijven! Groet ze van mij, en wensch allen Gods besten zegen! Natuurlijk corresponderen uitgever en schrijver nooit zonder zaken. Wat ik in mijne inleiding zeide, is op nieuw bewaarheid. Preken zoekt men niet meer in onze boekwinkels, die er uit zien als modemagazijnen, en de confraters worden zelfs door ‟t heilig doel niet bewogen om ze op zigt te zenden. Ik ondervind dit bij mijn huisbezoek, maar heb er toch weder een half dozijn geplaatst, en nog 20 overbeste of gewone, dat zou ik moeten wegen. Uw gewoon papier is zoo goed, dat ik het niet zie. De kerk wordt zeer gewaardeerd; aan de bijgebouwen is begonnen. De architekt563 heeft ons zeer bezorgd gemaakt. Hij kwijnde en vermagerde door een kathar in de longen. Prof Huet heeft hem naar Montreux gezonden (eene kostbare geschiedenis!) met uitstekend gevolg, zoodat hij alleen nog dezen winter te huis moet blijven om herhaling te voorkomen. Gij hebt gelijk, dat ik u nog eens uitleg moet geven van mijne betrekking op paus Leo. De aanleiding was de gelukwensching van een Hollandschen priester te Rome (mij onbekend) op mijn 80sten verjaardag. Hierop volgde eene correspondentie, waarbij hij mij de laatste Encyclia (rondgaanden zendbrief) van den Paus zond. Dit deed mij op de Kon. Bibliotheek de vorige opzoeken. Want Leo schrijft gaarne en veel, goed, maar niet gemakkelijk latijn. Ik vond er drie, die te zamen één geheel uitmaken: 1. over de pligten van vorsten en volken; 2. over de Christelijke inrigting der staten en 3. over de vrijheid. De reden, waarom ik ze wensch uit te geven, is allerminst polemiek. Gij weet, dat ik daaraan niet doe. Maar mij ergert (reeds tijdens de bisschopskwaestie) het oppervlakkig oordeel der meeste protestanten, die zich volstrekt in die wereldbeschouwing niet kunnen indenken, en alle paperij bedrog achten, bijgeloof, Jezuïetenpreken, en wereldsch belang. Vandaar eene misschien wat breede Inleiding. Twee Encyclicae heb ik reeds vertaald; één (kleiner) moet nog volgen. Daarna ‟t inleiden en overwerken. Ik schat ‟t op 4 vel druks; maar moet een paar vrije weken er voor hebben. Nu preek ik nog al eens buiten mijn beurt. Voor ‟t oogenblik niets meer. Met heilbede
563
Zijn kleinzoon Willem Croiset van Uchelen
Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
142
29-1-1889
‟s Gravenhage 29 January 89
Waarde Vriend! Goed dat ik u bij tijd waarschuwde. Mijn oppasser is voor 10 c naar ‟t eind van de stad geloopen en heeft de f 15,91 geincasseerd, die gij nu, met het vroeger door mij ontvangene, bij de liquidatie der uitgave kunt verrekenen. ‟t Is een treurige historie. Ik had een fatsoendelijk man aanbevolen, dien ik sedert 20 jaar ken. Maar de kerkvoogden – dat niet vriendelijk was te mijwaarts – hebben zich door de vrome praatjes van den secretaris der halve-stuiver eenigen laten innemen, en een man uit de lage volksklasse genomen. De adel heeft liever slaaf dan vrijen dienaar, naar ‟t schijnt. Nu komt er allerlei uit. Hij verliest op verdachte manier f 20 van de zondagsheiliging, firma Keuchemius, - heeft vroeger gevangen gezeten, werd als winkelknecht al om dat gedurig verliezen verdacht, - en ten slotte verzoekt de Liefde te Utrecht ons, hem te helpen aan f 89, als colporteur door hem ontvangen. Eindelijk colporteert hij met portretten voor den paus, en geeft zich of zijne helpers dan voor Roomsch uit. Als hij afgezet wordt, dat wij hopen, hadt gij natuurlijk niets ontvangen. Jammer van uw been! Als ik zoo vele ouden zie, begin ik te gelooven, dat mijn vorige dokter Addink (overleden) gelijk had. Toen een tachtiger hem vroeg “Wat scheelt er toch aan mij been?” antwoordde hij: “Niets dan dat je er veel te lang op hebt geloopen.” Mijn knie is nog pijnlijk, vooral zenuwpijn (neuralgie.) Ver loopen straft zich zelf (zoo als ll zondag na mijn preek een uurtje), anders gaat het. Jodium onder een flanellen zwachtel schijnt goed te doen. Mijne dochter kan ook haar regter arm niet goed opheffen door een val. Gelukkig gaat ‟t met mijn oudste zeer goed. Alleen nog een weinig heeschheid en hoest. Maar ‟t huisarrest dezen winter, recept van den Professor, is voor zijne zaak niet voordeelig. ‟t Zijn ook voor mij booze jaren. Nu weder moet Otto loten. Mijne beide petekinderen zijn nu luitenant en sergeant. Uit OI best berigten. De paus564 is vertaald, en ik wacht maar op eene vrijbeurt om in te leiden en te beschaven: want daar ZH niet haast, wilde ik u ‟t werkje, misschien 5 vel, liefst persklaar zenden. Altijd plannen makende, viel mij in, of er in ‟t geheele legioen scheurkalenders nog wel een voor kinderen is. Spreek er anders eens met uw zoon over. Maar met gewone ligt onze weekmarkt al vol en de Joden schreeuwen ze uit. 564
Van Koetsveld bedoelt hier het werk: De sociale quaestie uit het Vatikaan bezien: drie zendbrieven van Paus Leo XIII. Uit het Latijn vertaald en ingeleid door C.E. van Koetsveld. Schoonhoven 1889. Dit werk wordt meestal afgekort: Van Koetsveld noemt het een aantal malen „De Paus‟, „Paus Leo‟ of „SQ‟.
Als altijd, Met vele groeten Uw oude vriend C.E. van Koetsveld
143
1-3-1889
‟s Gravenhage 1 Maart 1889
Waarde Vriend! Eindelijk ben ik in de gelegenheid om u, - waarschijnlijk morgen – paus Leo te zenden. Condities maak ik daarbij niet, omdat alles afhangt van een publiek, waarop men niet bouwen kan. Alleen verlang ik veel publiciteit. Bepaal gij zelf nu of later ‟t honorarium. Zulk werk wordt toch in ons land nooit betaald. Dit werk heeft mij nog eens regt aan ‟t studeren gezet, en ik heb er voor mij zelven zoo veel over om en bij gehaald, dat ik er wel een boek over had kunnen schrijven, in plaats van een inleiding. Intusschen heb ik tot paschen (daarna toom ik in) nog 10 of 11 catechisaties in de week, en heb bijna elke zondag gepreekt. Den laatsten in de 6e of Zuiderkerk, voorbereiding, avondmaal en dankzegging in eene beurt. Ik ben dankbaar, dat ik werken kan, zoo lang ‟t dag is voor mij. Maar dat de nacht zoo nabij is, begrijp ik mij niet. Gelukkig komt mijn been, dat mij nog al heeft gekweld, weer in normalen toestand, zoo als altijd. Ik loop echter liefst geen uur ver. Ik weet wel, hoe langzaam boekverkoopers-afrekeningen gaan, maar „t zou mij toch aangenaam wezen, wanneer ik de uwe van mijne inwijdingsrede565 ontving. De bodem onzer kas wordt zigtbaar, maar alles (ook de bijgebouwen) is ook bijna betaald. Ik heb (na aftrek van onkosten) f 39,43 van Verkochte Preken in kas; dit kan ik later bij uwe R.C. omtrent deze uitgave voegen. Dan blijft de rekening zuiver. Al mijn kroost maakt ‟t wel. De machinist in OI al zeer naar ons genoegen geëngageerd. Voor den jongsten heb ik een Nommerverwisselaar van f 550 te stellen, om hem bij de Rijnspoor te houden. Goed dat grootvader er nog is en in familie. De berigten uit ‟t Loo beangsten mij. De Koning moet deze week niet helder zijn, dat hij niets heeft geteekend. Men dankt zelfs al aan curatele. Binnen de laatste 10 jaren bragt ik al de 4 prinsen ten grave. En nu? Vele groeten In haast Uw oude vriend
565
Deze rede was door Van Nooten uitgegeven. Volledige titel: Ik zag geen‟ tempel in die stad. Openb. 21:22a. Leerrede uitgesproken tot inwijding der Nieuwe Zuiderkerk te ‟s-Gravenhage, 23 september 1888. Uitgegeven ten voordeele dier Kerk.
C.E. van Koetsveld PS Gij zult den Paus wel niet al te bekrompen zetten. Wanneer ‟t binnen de 5 vel blijft, komt 75 c kosten; anders 80 of 90.Hoewel het u of mij geen geldelijk voordeel is, doet ‟t mij toch genoegen, dat zefls de orthodoxe zendelinggenootschappen mijn Evangelisch Onderwijs gebruiken.
144
6-6-1889
‟s Gravenhage 6 Juny 89
Waarde Vriend! Gelukkig loopt de cellulaire gevangenis van zes weken heden ten einde, en daarmede – wat mij meest van allen bezwaard heeft – de vrees voor een gedwongen emeritaat. Ik ben nog wel niet op straat geweest, en heb nog weinig kracht in het defecte been, maar reed gisteren door het bosch, en hoop zondag in de Zuiderkerk te preken. (...) Ik ben dankbaar dat ‟t zoo ver is, en ik dagelijks vooruit ga. Ik snak nu naar buitenlucht, en ga misschien, met mijne dochter, woensdag voor 14 dagen naar Baarn. Ik hoop, dat dan dingsdag mijn kleinzoon de officier gelukkig is terug gekeerd van zijn laatste examen aan de krijgsschool te Breda. Maar de ondervinding heeft mij geleerd, op alle teleurstellingen voorbereid te zijn. Tot hiertoe heeft de Heer geholpen, Eben Haëzer.566 Mijn catechisaties heb ik altijd door aangehouden, en verder, om niemand met mijne klagten te hinderen, op mijne kamer zitten werken. Eerst eene verhandeling voor ‟t H.G. van 400 bladz., onuitstaanbaar! Daarna voorraad voor Kerkbode en Brood des Levens. En nu bijgaand boekje, waarvan ik ‟t plan voor jaren had terzijde gelegd; en nu bij ‟t opruimen van oude papieren vond. Zie dat nu eens op uw gemak in, maar verzend ‟t niet anders dan in aangeteekenden brief! Er is al den tijd, om het tegen den winter uit te geven. Maar hoe? Gij ziet, dat dit gedeelte bevat het OT. Waarschijnlijk wordt het NT even groot, mogelijk kleiner. Had ik niet zoo veel verdriet van platen en prentjes gehad, ik zou het gaarne illustreren. Nu is ‟t misschien beter, het uit te geven in twee deeltjes of één quo. boek, in afleveringen uit te geven. Denk hierover eens na en meld mij uw gevoelen. Maar ik zou dan ook wel uwe voorwaarden willen weten. Van de inwijdingspreek had ik natuurlijk niets: Gij houdt ‟t copieregt met 12 Exempl. en zendt mij de overige. Komt er nog enig geld na voor de kerk, des te beter.- Bij de sociale quaestie, die mij veel studie kostte, heb ik geene voorwaarden gesteld, maar, omdat ge zoo‟n zuur gezigt zette, ‟t van den enkelen laten afhangen. Het bijgaand werkje is couranter waar en dus gemakkelijker enige rekening op te maken. ‟t Is materialistisch, - maar de materie is noodig, om den geest in ‟t leven te houden. Mijn zoon wandelt met drie beroepen in den zak, en dat in zijn 54e jaar! Mijne oude gemeente, hoor ik, is in de weer. Hier is ‟t vrede, zelfs met de dolerenden. Mijn kleinkinderen en dochter zijn wel. Van harte gegroet! Uw oude vriend
566
Aanhaling van de bijbeltekst 1 Sam 7:12.
C.E. van Koetsveld
145
13-8-1889
‟s Gravenhage 13 Augs 1889
Waarde Vriend!
Het gaat toch niet aan, dat wij, na het staken der uitgaven, van elkander niets meer zouden hooren, dan op statige felicitatiedagen. Al heb ik dan niets anders dan Jeremia,567 zoo wil ik er u toch deelgenoot van maken. Gij weet dat ik, nu mijn 40 jarig feest op paschen, tot pinksteren te Goes heb gezeten met een pijnlijk been. Het was de oude kwaal, maar dreigde dit maal met geheele verlamming, het begin van ‟t einde. Te Baarn was ik 14 dagen, met heerlijk weder, en ‟t loopen begon veel beter te gaan. Ik deed er ook niets anders, eene mij ongewone rust. Maar na mijne tehuiskomst is ‟t weer erger geworden. Even als de Koning, eet, drink, en slaap ik goed, maar zoodra ik sta en ga begint de pijn, vooral in de knie. Ik ben echter nog zoo ver niet, dat om er geheel voor te huis te blijven. De hoop, dat ‟t nog eens geheel zal overgaan, geef ik na vroeger ondervinding, niet geheel op. Gij weet, dat mijn kleinzoon, de Architekt verleden jaar bedenkelijke teringachtige verschijnsels had, door kathar in of aan de long. Een kostbare reis en verblijf met zijn vrouwtje naar Montreux heeft hem zeer veel goed gedaan. De hoest is echter niet geweken, hoewel hij op raad van Prof. Huet den ganschen winter te huis bleef. Toen hij nu weder in de lucht kwam, met de noodige (en meer dan de noodige) voorzigtigheid, heeft hij zes malen bloed opgegeven; en schoon dit sedert 14 dagen is opgehouden, blijft het zorgelijk. Deze week zou ik met hem naar Prof. Huet gaan, en „t vonnis zal wel weder zijn ”Naar het zuiden.”- Het bezwaar is tweeledig: veel uitgeven en minder winnen, al heeft hij een goeden compagnon. Alleen mijne dochter weet, wat ik met dezen mijn oudste al heb uitgestaan, vooral in de vijf jaren zijner somnambule ziekte. De tweede heeft mij op eene andere wijs veel zorg gebaard: een zeer moeyelijk karakter, maar nu gelukkig hier, als luitenant bij de veldartillerie in garnizoen en wijzer door ondervinding. De derde is zeer gelukkig in O.I. als machinist en chemist op eene suikerplantage. ‟t Is een uitnemende jongen. Hij hoopt in ‟t najaar te trouwen, op ongeveer f 4000 traktement. De jongste verdient te Rotterdam bij de Rijnspoor nog maar den halven kost, bij een schraal uitzigt. Ofschoon ik de vier anderen ook lief heb (een sergeant en 3 meisjes), en voor allen geldelijk zorg, zijn de 4 jongens, die ik zelf heb opgevoed, mij natuurlijk meer eigen.
567
Hij bedoelt: klaagliederen.
Het werken is mij, in mijn 83ste nog niet te veel. Op den preekstoel, in de catechisatiekamer en ‟t studeervertrek ben ik het best, met mijne trouwe hulp. Maar zorg en smart te dragen, valt mij moeyelijker. De hemel wil anders, en God oordeelt mij er zeker nog in staat toe. Geldnood is er Goddank nog niet. Blijf dus in liefde gedenken, Aan uw ouden vriend
C.E. van Koetsveld
PS Nog maar ééne vraag aan U als uitgever: Hebt ge wel presentexemplaren der Sociale Quaestie aan Redacties van Couranten gezonden? Ik las nergens eene recensie.
146
27-8-1889
‟s Gravenhage 27 Augs 89
Waarde Vriend!
Deze in de eerste plaats om u bijgaanden weerom te zenden. Dat dit dagblad eindelijk ook het boekske heeft aanbevolen, zult gij gezien hebben. Maar het oordeel is doorgaans oppervlakkig. Men begrijpt niet al de consequenties der vraag “Is de Christelijke Kerk een instituut van Christus, of een menschelijke vorm der gemeente?” Ik ben aan „t opruimen, eer ik morgen mijn nieuw boekske, in wit satijn gekleed, naar het Loo ga brengen, wij blijven er tot maandag. Mijn kleinzoon geeft nu geen bloed meer op, maar hoest, is benaauwd en kortademig, en eet bijna niet. Hij gaat met goed weer nog wel uit, maar kan toch zijne zaken niet doen als vroeger. De long is niet genezen, ook nadat de teringachtige verschijnselen te Montreux zijn geweken, Prof. Huet zendt hem nu voor een half jaar naar Zwitserland, en dan naar Tyrol. Wonder dat hij nog niet naar Corsika, Algiers of Egypte moet! Gij gevoelt al het bezwaar. Toch zal‟t geschieden, zoo God wil. Alles komt op mij. Mijn been begint zich naar deugden te schikken, al moet ik het nog ontzien, Verder niets dan vele groeten, Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
147
15-10-1889
‟s Gravenhage 15 Oct 89
Waarde Vriend! Ik zit met zware verkoudheid en hoest op mijne kamer, en de dokter verboodt mij ‟t catechiseren. Mijn arme jongen is voor een half jaar naar ‟t zuiden, nu te Montreux, later naar Gries in Tyrol. Ofschoon gedrukt, kan ik altijd werken en schrijven. Daarbij las ik al uwe brieven nog eens over, en vond toch beter met u af te rekenen, dan eenig onaangenaam gevoel te laten zitten, al heeft het mijne vriendschap niet belemmerd of verminderd. In de laatste jaren, sedert ik de voordeeligste aanbiedingen van anderen heb afgeslagen, zond ik u eenvoudig wat ik schreef, en liet meest de bepaling van het honorarium aan u over. Ieder wist, dat wij bij elkander behoorden. Dat het geld, bij zware zorg voor twee weduwen en acht kleinkinderen, plus 1 achterkleinkind, mij niet onverschillig mag wezen, spreekt. Ik zond u de sociale quaestie. Ge schrijft niets over honorarium, niet eens, dat ge ‟t niet geven kunt. Alleen tot loon van mijne studie “„t Kan de menschen niet schelen, wat de Paus zegt”; erg genoeg, als dat waar is. Als ik op Leo gescholden had, zou ‟t velen beter bevallen, dan nu ik hen uitnoodig om te denken. Hadt ge mij toen verzocht u niets meer te zenden, ik zou er niets tegen hebben kunnen zeggen, maar ‟t volgende, een nietig boekske,568 terug te zenden, was wat sterk. Ik heb u tegen menigeen moeten verdedigen. Na een halve eeuw zamenwerken hadt gij ten minste mij wel aan een jongeren uitgever mogen overdoen, en mij niet zoo in mijn hemd moeten laten staan, met het compliment: De ouders geven hunne kinderen geen bijbelsche boekjes meer; en dan zijn ‟t in dit nog meest volwassenen, enz. Een ding verwondert mij. 10 Juny wijst gij de uitgave af, en 20 Juny zegt gij aan v. Stockum569 op de vergadering, dat gij er zoo meê zit, wat te doen; - tenzij hij u verkeerd heeft verstaan. Intusschen moest het boekje uitkomen, daar bij zeldzame uitzondering de Koningin de opdragt aan de Prinses had aangenomen. Elk kon het dus van mij present krijgen, v. St. bedankte natuurlijk. In mijn 83 e een uitgever te zoeken, die vroeger mij zochten, was verre van aangenaam. Zeer toevallig kwam ik aan Cremer.570 Hij bood mij een voldoend honorarium. Een exp. in satijn bracht ik naar de Koningin en prinsesje op den jaardag.571 Den 10den dag der uitgave speet het Cremer
568
Namelijk De kinderen in den Bijbel voor onze kinderen geschetst. Opgedragen aan H.K.H. prinses Wilhelmina der Nederlanden. Deel 1. ‟s-Gravenhage 1889. 569 W.P. van Stockum Jr zette de zaak van zijn vader W.P. van Stockum in 1878 voort. Het bedrijf omvatte een antiquariaat, boekhandel, veilinghuis en uitgeverij. 570 Waarschijnlijk uitgeverij Cremer en Co te ‟s-Gravenhage; uitgeverij van 1886-1892 (CDRPP). 571 Zij vierde op 31 augustus haar negende verjaardag.
al, dat hij maar 1000 en geen 1500 had gedrukt. Mijn laatste gebonden expl. moest ik hem leenen. Een orthodox vriend zond ‟t aan mijn petekind v.d. Stok te Batavia. Eene barones schreef mij om toestemming tot eene Duitsche vertaling. Toen dacht ‟t mij onkiesch, er u over te schrijven of het te zenden. Deze week hoop ik het 2e Deeltje af te hebben, en zend u beiden zamen. Mijn kleinzoon de machinist trouwt in de volgende maand. De laatste berigten uit Montreux zijn niet ongunstig. Mijn jongste bragt hem weg. Vele groeten Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld PS Als gij ‟t in handen krijgt, lees eens G. Jonckbloet, Een winter te Davos.572 Gries is bijna daaraan gelijk.
572
De volledige titel luidt: Een winter te Davos. Waarnemingen en indrukken van een genezen longzuchtuge. verrijkt met eene klimato-therapeutische verhandeling van H. ten Cate Hoedemaker. Het werd in 1889 uitgegeven bij Kervel, Amsterdam.
147a
19-10-1889
Van Nooten aan Van Koetsveld
[Schoonhoven] 19 Oct 89
W. Vr. Uwe ontboezeming van de grieven tegen mij heb ik ontvangen. Ik zou onwaarheid spreken, als ik betuigde er niet zenuwachtig van te zijn. Gij wilt eens met mij afrekenen. Ik heb geen plan een contrarekening in te dienen, en zal dus andere grieven, in de laatste jaren van U opgedaan, voor mij houden. Alleen ben ik aan mij zelve verplicht, mij te verantwoorden op enkele zaken die uwen laatsten brief inhouden. Ge schrijft dat ge mijne brieven nog eens hebt nagelezen; de bedoeling is zeker, die, betreffende het laatste boekje. Toevallig heb ik in mijne snipperuren, ook de Uwe eens overgelezen, die ik van uwe komst hier af tot nu toe getrouw bewaard heb, geen kattebelletje werd door mij verscheurd. Ik ben nu genaderd tot 1857. Van mijn nauwste betrekkingen heb ik ze zelfs niet meer; een bewijs dat ik in Uwe persoon het hoogste belang stel. Dat lezen van die meest vertrouwelijke brieven heeft mij aangenaam, soms weemoedig gestemd. Het is de geschiedenis van een menschenleven, van verblijdenden en droevigen aard, ook vele woorden van troost en bemoediging. Ik zag hier en daar dat ge mij uitlokte mijn gevoelen over een of andere lettervrucht ronduit te zeggen, en heb daarvan meermalen onbewimpeld gebruik gemaakt, en zelfs me nog met de Soc. Q. en de kinderen uit den Bijbel. Ik had in aanmerking moeten nemen dat Uwe maatschappelijke en letterkundige positie ver boven de mijne verheven zijn. Heb ik u dus daarmee gekrenkt, dan vraag ik verschooning. Bij de toezending van het manuscript der S.Q. hebt ge uitdrukkelijk geschreven geen honorarium te willen bedingen, om den onzekeren uitslag. Dien uitslag kan niet bekend zijn voor in het volgende jaar, daar ruim 300 Exp in Commissie zijn. Mijn voornemen was en is niet anders dan u de geheele verdienste te zenden, en niets voor mij zelve te houden. Ik vrees evenwel dat de drukkosten nauwelijks zullen bestreden worden. Wat nu de afwijzing van uw laatste boekje betreft: ik heb u de reden in een mijner laatste brieven uitvoerig meegedeeld en behoef dus niet in herhaling te treden. Het is waar, ik had het nog wel kunnen aanvaarden, maar het 2e deeltje schrikte mij af. Ik leef als ‟t ware bij den dag op mijne hoogen leeftijd en wil bij mijn dood geen onafgemaakte zaken achter laten. Uw grief is dat ik u te voren niet waarschuw. Maar hoe kon ik vermoeden dat ge nog iets voor de pers had? Onvoorbereid ontving ik de copie, tewijl ge mij van de S.Q. al maanden te voren kennis gaaft. – Eigenlijk hield ik ‟t voor zeker en vast, dat Uwe uitgave met „de Nalezing‟ zouden gesloten zijn. – Dat ik niet een anderen uitgever U aanbeval, liet ik uit kieschheid. Ik zou dan in de eerste plaats mijn zoon Willem alhier moeten
genoemd hebben, die al een kapitaal uitgever is, met een prachtig fonds, van de gelijke kinderboeken, en wiens oudste zoon, op dit oogenblik een gedeelte van het land voor zijn vader en met jeugdig vuur goede zaken doet. – Ik was daarbij in de stellige meening, dat gij niet lang naar een Uitgever zoudt behoeven te zoeken, zoo als dan ook gebleken is. – Daar Gij mij (blijkens vroegere brieven) zoo menig verzoek gedaan hebt (en ik wederkeerig U) hadt ge mijn medewerking kunnen inroepen; maar ge vondt het tusschen 6 Juni en 13 Aug. beter het stilzijgen te bewaren en mijne vragen over Uwe toestand niet te beantwoorden. De 81-jarige heer v. Stockum, die wat doof is, heb ik gezegd dat het, door het eindigen van mijn uitgevers-loopbaan, mij veel strijd gekost heeft, een nieuwe onderneming van U te hebben moeten afwijzen. Het is waarlijk niet noodig geweest mij tegen menig een te verdedigen; evenmin als ik het U behoef te doen. Gij weet even goed als ik hoe men gaarne iemand naar den mond praat. Die ik gesproken [heb] geven mij gelijk; ik hecht er weinig aan. Mijn geweten is er niet door bezwaard.
[S.E. van Nooten]
148
21-10-1889
‟s Gravenhage, 21 Oct 1889
Waarde Vriend! Ik zou gaarne onze laatste correspondentie sluiten met Joh. 19:22.573 Gij kunt u het gevoel niet voorstellen van een schrijver, die in zijn 83e jaar nog een uitgever moet gaan zoeken, en terstond twee blaauwe schenen loopt. “Mijn preek is uit!” zeide vader van Leeuwen. Maar als ge soms copies houdt van uwe brieven, moet ge er deze periode uitschrappen: “Ik had in aanmerking moeten nemen, dat uwe maatschappelijke en letterkundige positie ver boven de mijne verheven is.” – Ik heb nooit een schrijver of dichter gekend, die niet een weinig ijdel was op zijne papieren kinderen; en wil mijzelven daarvan niet vrijspreken. Maar trotsch ben ik nooit geweest, ook niet en allerminst tegen u. Mijne verkoudheid is nog niet geheel over, en ik kan Neerlandsch bloed574 nog niet zingen met onbeklemde borst, al zijn de longen vrij. Ware dit ook maar zoo bij mijn kleinzoon! Toch zijn wij dankbaar, dat het hem, op de kortademigheid na, zoo wel gaat. De druivenkuur schijnt zeer gunstig op de hoest te werken. Hij heeft daarbij een onverstoorbaar goed humeur, en geen bloed meer opgegeven. Mijn jongste heeft zich kloek gedragen. Zoo verre reis met een zieke, vier dagen na de laatste bloedspuwing! In November moet hij naar Gries in Zuid Tyrol. De koude, zuivere en windstille licht moet de longen genezen. Anders komt het hier, zoo als wij een vorig jaar ondervonden, telkens terzij. Hartelijke groeten aan de Uwen Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
573
(Pilatus antwoordde: ) “Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven.” Een lied van Hendrik Tollens (1780-1856) “Wien Neêrlandsch bloed door d' aadren vloeit / Van vreemde smetten vrij / Wie voor zijn volk van liefde gloeit / Verheff' den zang als wij! / Hij roem' met allen welgezind / Den onverbreekb'ren band / Die Neêrland en Oranje bindt: / Vorstin en Vaderland!” 574
149
18-11-1889
‟s Gravenhage 18 Nov. 89
Waarde vriend! Ik heb een drukken tijd gehad. Behalve catechiseren, preken en ‟t afwerken van de Kinderen in den Bijbel NT. had ik alleen de vorige week vier vergaderingen. Want op mij rusten: ‟t Hof. ‟t Idiotengesticht en school; De correspondentie der Doofstommenschool te Rottd. Hoofdcomité Rood Kruis Haagsch Genootschap Indische Commissie ‟t meest Bouw der Zuiderkerk Idem van eene kerk te Nickerie Met veel correspondentie. God dank dat ik alles nog kan! Ik kan met Paulus zeggen: door Zijne genade ben ik nog wat ik ben.575 Maar daarbij was uw verzoek mij niet welkom. Mijn eigen werk aanbevelen doe ik ongaarne. Kan bijgaande advertentie u dienen? Ik kon toch niet meer de loftrompet over mij zelven opsteken. Het verwondert mij, dat niet meer, zoo als de Duitschers en Engelschen doen, blaadjes met zulke annonces in algemeen gelezen tijdschriften worden gelegd. Het Brood des Levens b.v. wordt alleen door mijne geestverwanten gebruikt. Van Someren te Zutphen576 zal ‟t u niet weigeren, als gij het uit mijn naam vraagt. Misschien ook niet Bronsveld577 in zijne Stemmen,578 maar dezen vraagt gij ‟t niet uit mijn naam. Onze Kerkbode, die van Amsterdam, Rotterdam en Utrecht zijn ook zeer goede bladen voor advertentie, waarbij gij wel eene aanbeveling kunt vragen. Sedert de doleantie naderen mij de orthodoxen meer. Ik zie b.v. Jhr. Singendonck, leerling van Bilderdijk, en een der zeven Haagsche Heeren,579 elken zondag in mijne kerk, die eer voller dan lêger wordt. O tempora o mores!580
575
1 Korinthe 15:10 „Doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben (…)‟ A.E.C. van Someren was van 1844-1890 directeur van het gelijknamige bedrijf (boek-, muziek-, papierhandel, leesbibliotheek en boekdrukkerij) te Zutphen en de uitgever van Brood des levens. 577 A.W. Bronsveld (1839-1924), predikant en letterkundige. 578 Volledige titel: Stemmen voor waarheid en vrede: evangelisch tijdschrift voor de protestantsche kerken. 579 „De zeven Haagsche heren‟ waren D. van Hogendorp, M.B.H.W. Grevers, A. Capadose, G. Groen van Prinsterer, P.J. Elout, J.A. Singendonck en C.E. van der Kemp. Zij richtten zich in 1842 in een Adres tot de Synode van de Kerk, vanwege bezwaren tegen de nieuwe „proponentsformule‟ Ze wilden hiermee proberen een einde te maken aan de opvattingen van de moderne theologen. Deze oorzaak hiervan is in de kerkgeschiedenis bekend als het quia-quatenusdebat (1816). De Haagse heren waren alle orthodoxer dan Van Koetsveld; vandaar 576
Goede colporteurs zouden nog veel kunnen doen. Waarom roept gij die niet op in ‟t N[ieuws] v.d. Dag, “voor (letterkundige en) godsdienstige werken, mits met goede getuigen en borgtogt”?- In onzen tijd grijpt men alles aan. En joden – die de knapsten zijn – kunt ge niet gebruiken. Kunt gij ‟t Boekenfonds van mevr. Schuurman, dat predikanten enz boeken cadeau doet? Misschien krijgt ge wel eens aanvragen, om daar aan tegen boekverkoopersprijs te leveren. Weet ge ook, of ‟t fonds van Höveker581 onder den hamer komt? Een schrijfster van mijn kennis heeft er belang bij. Mijn broeder verloor den oudsten zoon, assistent-resident op Borneo. Hij laat eene vrouw en 4 kinderen na. Regt treurig! Van Montreux blijven de berigten goed. Geen bloedspuwing neer en minder hoest. Veel groeten Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
zijn uitroep „o tempora, o mores!‟ De Doleantie zorgde er namelijk voor dat orthodoxen, die zich niet bij Abr. Kuyper wilden scharen, onder het gehoor van Van Koetsveld kwamen. 580 Deze (gevleugeld geworden) woorden zijn afkomstig van Cicero (In Catilinam) en betekent: O tijden, o zeden! 581 Höveker en Zn, boekhandel en uitgeverij te Amsterdam van 1831-1896.
150
24-11-1889
‟s Gravenhage, 24 Novb. 89
Waarde vriend!
Al is er in het laatste jaar eene onweersbui over onze vriendschap heen gegaan, maar ook geheel weer afgedreven, niet minder hartelijk wensch ik u met de 77 geluk. Geniet verder het goede, als aartsvader onder een talrijk nageslacht. De zware zorgen, die ik er nog voor heb, zijn u bespaard, en ‟t verblijd mij. Ik kan ze gelukkig dragen. En zoo zien wij op den eindpaal, en hopen op de Simeonsbede.582 Misschien krijgt ge dezen een dag te vroeg; maar gij zult wel denken “Beter te vroeg dan te laat”.Misschien ook zijn de boekjes u aangenaam. Gij ziet, dat „t niet juist geoordeeld was “Men leest ze toch niet meer.” Ik vind ‟t b.v. bij een 87 jarigen millionair, die kind noch kraai heeft. Het prinsesje heeft er ook goed aan gedaan. Maar dit tweede deeltje moet geheim blijven voor „t groote publiek, tot zij haar pracht exemplaar heeft gekregen. Over uitgever en drukkerij ben ik zeer tevreden. Of men al klaagt over den goeden ouden tijd, het helpt niet. Men moet zich naar de nieuwen schikken. Genoegen deed mij uw berigt uit verre landen. Van pastoor Kohlschmidt in ‟t Groothertogdom Saxen (niet Nassau) kreeg ik ook een vriendelijken brief, om mijne toestemming voor de vertaling der laatste Gelijkenissen. Gij zoudt bij de annonce kunnen vertellen dat die vertaling komt. Mevr. Schuurman, weduwe van den OI predikant, verzamelt en koopt boeken voor predikanten, evangelisten, enz. ‟t Is eene navolging van Mevr. Spurgeon. Van Montreux komen voortdurend goede berigten. Deze week zou hij naar Gries in Zuid Tyrol gaan, om daar tot April te blijven. God geve, dat hij dan tegen ons klimaat kan! Vreemd dat hij hier bloedspuwing had, en gedurig, maar van dat hij op de spoor ging naar ‟t zuiden, ziet meer. Gezegend, dat de zaken blijven doorgaan: de kerk voor Nickerie en eene villa van f 30.000. Hartelijke groeten, ook van mijne dochter Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld PS. Ik blijf de Kinder-dominé.583 Heden morgen kon de kerk de 1000 kinderen niet bevatten, en zaten ze op de trappen van den preekstoel of stonden in de gangpaden! Andere beurten zijn zóó niet.
582
Lukas 2: 29-30 „Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord; want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien.‟ 583 Regelmatig hield Van Koetsveld speciale kinderpreken, daar was hij in Schoonhoven al mee begonnen.
151584 10-3-1890 ‟s Hage, 10 Mt 90
Waarde vriend!
Uw brief was mij aangenaam. Het is goed, dat de correspondentie niet stil staat. De R.C. in orde; zij was dan ook dood eenvoudig. De proeven van Mastland kon ik wachten, al was ‟t alleen, zoo als vader Swalue zeide, om de positis ponendis. Ik vind het anders, na het 8 x 2 = 16 malen gecorrigeerd te hebben, het akeligste boek, en stel mijn beste novellen er boven. Gij weet dat ik nog al op had met mijne Kerstsprookjes, maar gij en ‟t publiek minder. Ik zou wel eens aan Cremer willen vragen, of hij ze te zamen (misschien nog met een nieuwe) wilde uitgeven; maar doe dit niet zonder uwe goedkeuring natuurlijk. Wat ‟t maken van nieuwe vertellingen betreft, het is zonderling, dat ik er niet meer toe komen kan. ‟t Is of de droeve werkelijkheid een domper zet op mijn phantasie. Anders bezit ik nog werkkracht genoeg en heb ‟t zeer druk: behalve commissies, genootschappen enz 6 maal aannemen tegen paschen. Men zal nog die werkkracht in dunamo‟s of paardenkrachten gaan uitrukken! Dat de rouw over mijn Willem blijft, 585 met de bezorgdheid voor zijn gezin, begrijpt ge. Wij troosten elkander, en God troost ons beiden. Maar ‟t gemis blijft. De influenza, en daarop longontsteking was ‟t eind van hoop en vrees. En intusschen gaat de wereld voort, en wisselt af. Mijn 2e en petekind is geëngageerd en 1e Luitenant. ‟t Meisje is niet rijk. No 3 in Oostindië is op f 4200 met een lief, niet onbemiddeld meisje gehuwd. ‟t Kerstfeest bragt ik nog vlug en vrolijk aan ‟t Loo door. De Koning vroeg mij op zijn kamer en was zeer hartelijk. Maar nu kwelt ‟t been mij weer. Van harte gegroet van uw ouden vriend
C.E. van Koetsveld.
584 585
Deze brief heeft een zwarte rouwrand. Kleinzoon Willem Croiset van Uchelen overleed in februari 1883; hij werd begraven op 12 februari.
152
14-10-1890
‟s Gravenhage 14 Oct. 90
Waarde vriend!
Een weinig tot rust gekomen van vergaderingen, commissies enz en vooral van mijne feestdagen, kan ik u melden, dat hier alles gezond is en welvarend. Gij kunt u de drukte eenigzins verbeelden. ‟t Huishouden van mijn broeder en mijn zoon was bij ons verplaatst en ‟t huis werd belegerd. Gelukkig dat de feestpreek, voor een stampvolle kerk vooraf ging. Zij komt uit bij Beschoor, nadat deze door zijn Kerkbode er gemakkelijk honderden verspreiden kan. Anders is mijn nieuwe uitgever, die Cremer mij bezorgde, Holkema te Amsterdam. Ik hoop bij hem uit te geven, eenigzins als pendant van mijn laatste werkje “De vrouw in den Bijbel”. Toevallig, dat ik met hem 14 dagen aan ‟t Loo was verleden jaar. Dank voor uwe goede wenschen en voor de f 60. Ik vrees dat het te veel is op mijn debet. De druk gaat nu, na de korte tusschenpoos van mijne zijde geregeld, en de proeven zijn zoo juist, dat zelfs drukfouten uit den vorigen druk worden overgenomen. Aan ‟t Loo zijnde 31 Augs dacht ik niet dat het er zo spoedig zou veranderen. De bloedvergiftiging van verleden jaar is terug gekeerd en daarmede de krankzinnigheid.586 En dat juist nu de 38 millioen moeten betaald worden.587 Zal ZM nog sterk genoeg wezen, om dezen schok te boven te komen, of zal ik den 5en en laatsten Oranjevorst moeten begraven? Van harte het beste! Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
PS. Van den Paus wachtte en verlang ik niets, dan bij gelegenheid een dozijn expl. die u toch in den weg liggen.
586
Van Cruyningen meldt dat de koning in oktober 1890 „buiten staat‟ wordt verklaard. Dit was een maal eerder gebeurd, namelijk op 3 april 1889. In mei van dat jaar kon hij de teugels van het bewind weer overnemen, aldus Van Cruyningen, maar hij bleef op het Loo. (Van Cruyningen 1998, pp. 114-115). 587 Waarschijnlijk betekent dit dat de rijksbegroting geaccordeerd moet worden.
153
25-11-1890
‟s Gravenhage 25 Novb. 90
Waarde vriend! Indien ik wel reken, is ‟t morgen uw 78ste verjaardag. Wat klimmen de jaren snel, en wijzen op het einde, al wenschen wij elkander telkens nog meer, tot de maat is volgemeten en onze wenschen in rook vervliegen! Toch wensch ik u van harte, juist niet een bovenmate langen, maar wel een kalmen en helderen ouderdom, als een patriarch in ‟t midden der uwen en aan ‟t eind een helder uitzigt in ‟t eeuwig leven. Even als ik vòòr mijn 83ste hebt gij vòòr dezen verjaardag ondervonden, hoe hard het is, als jongeren ons voorgaan. Mij blijft het eene open wonde en mijne dochter ook. Geen wonder, dat zij dezer dage vroeg “Waarom kwam de ontdekking van Prof. Koch588 geen jaar vroeger?”- Toch zijn wij berustend. Moge dat ook uw zoon kunnen zijn.589 Al zijn we niet gewoon, elkander verjaardagsgeschenken te zenden, meende ik, dat bijgaande u misschien genoegen zou doen. Ik meen u ook een expl. gezonden te hebben van mijne “Kinderen in den Bijbel”, maar vind er geene aanteekening van. Jammer dat een zoo flinke uitgeverij het zoo spoedig heeft neergelegd.590 Mij heeft hij zeer goed behandeld, door den heer Holkema te Amsterdam (dien ik aan ‟t Loo had leren kennen) mij tot opvolger te bezorgen. Deze zeide mij, dat de 1000 exemplaren van ‟t Eerste Deeltje geheel zijn uitverkocht, en hij denkt aan een herdruk.591 Ook heb ik reeds 270 blz. geschreven van ‟t geen eenigzins een pendant zijn zal “De vrouw in den Bijbel”waarbij ik gebruik maakte van mijn opstellen over Israëlitische vrouwen in de Maria en Martha592 van 1834. En zoo blijft het, ook in andere takken en kringen, “werken zoo lang het dag is, eer de nacht komt, waarin niemand werken kan.”593 - Aan de catechisaties ziet ge van tijd tot tijd, dat ik nog nieuwe leerlingen aanneem. Ik blijf dan ook tot nog toe dezelfde. Zelfs wordt het defecte been weer vlugger. 588
Prof. Dr. Robert Koch publiceerde het boek Le traitement de la tuberculose, Paris 1890. Dit boek werd in meerdere talen vertaald. Ook verscheen in de serie „Mannen van beteekenis in onze dagen‟ een biografie van deze arts van de hand van R.H. Saltet (Robert Koch. Haarlem 1891.) In 1882 ontdekte hij de tuberkelbacterie. (EEWP). 589 Diens echtgenote was namelijk overleden; zie vorige brieven. 590 Kinderen in den Bijbel werd uitgegeven door Cremer te ‟s-Gravenhage. De uitgever W. Cremer treedt uit het bedrijf Cremer en Co. Circulaires met deze berichtgeving, gedateerd 1 maart 1891, bevinden zich in de UBA. (CDRPP). 591 Een tweede, geïllustreerde druk van de Kinderen in den Bijbel verschenen bij Van Holkema en Warendorf te Amsterdam. 592 Waarschijnlijk bedoelt Van Koetsveld Maria en Martha : lektuur voor christen vrouwen en moeders. 593 Van Koetsveld gebruikt deze tekst vaak. De letterlijke bijbeltekst luidt: “Ik moet werken de werken Desgenen, Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; de nacht komt, wanneer niemand werken kan”(Joh. 9:4).
En zoo werd toch weer mijn felicitatie-brief een epistel over zaken. Doe de uwe met lust en rust, ontvang de groeten van mijne dochter, en doe die aan de uwen. Uw oude vriend,
C.E. van Koetsveld
PS. De pers van Mastland schijnt wat te rusten. Zal ik ook den vijfden en laatsten Oranjevorst ter rust brengen? Ik ontving nog geen uitnoodiging. Een zware taak!594
594
De koning is twee dagen voor het schrijven van deze brief, namelijk op 23 november, overleden. De rouwdienst was op 4 december. Van Koetsveld heeft deze dienst geleid. In Bij de graven van Oranje-Nassau is de toespraak opgenomen. (a.w., pp. 47-55). De pers schonk veel aandacht aan de toespraak. In het AVK is onder inventarisnummer 40 een aantal krantenknipsels opgenomen, waaronder een artikel uit de Opregte Haarlemsche Courant van 22 juni 1891, waarin nog aan de toespraak gerefereerd wordt. Zie hiervoor bijlage 10.
154
21-3-1891
„s Gravenhage 21 Maart 1891
Waarde Vriend!
Nu de zaken niet meer zoo druk gaan, tot enige restanten beperkt, hooren wij minder van elkander. En toch vergeet ik oude vrienden niet, waarvan de kring met ieder jaar kleiner wordt. De ziekte en het sterven mijner schoondochter595 waren treurige dagen. (Ik had daarbij uw goeden Vader gedurig vóór mij.)596 Zij heeft ontzettend geleden en mijn zoon, die haar innig liefhad daardoor weinig minder. Te Haarlem sprak ik bij haar graf. Haar eenige dochter ligt nu hard ziek aan de influenza. De zoon is sergeant titulair en daardoor zijn vader en mij een geldelijk bezwaar. Daarbij komt, dat zijn tegenwoordige (7e!) standplaats hem niet bevalt, nu nog minder. De dagen van Mastland zijn voorbij: Dominé en gemeente hechten niet meer aan elkaar. Geheel het dorpsleven is bedorven. Mijne dochter heeft last van de keel, met de Maartsche buyen, maar blijft anders vlug. Mijne kleinzoons zijn gezond. Den Machinist in Indië gaat het met vrouw en kind goed. De officier is gelukkig getrouwd met een arme wees. Dat ik dit geluk niet gratis geniet, begrijpt ge. Ook de jongste kost mij veel. Hij is aan de Holl. Spoor niet naar zijn zin, en tracht Inspecteur bij de Politie te worden. Jammer als jonge lieden hunne eerste bestemming missen. Mijne schoondochter te Haarlem maakt ‟t wel met hare meisjes van fl 25 pensioen! Gelukkig is zij bij haar vader, en – ben ik er ook nog. Ik werk en zorg, wat ik kan, en bezwaar mij maar niet al te veel over de toekomst . „Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad,‟ zegt de Heiland te regt. Behalve Indische Commissie, Haagsch Genootschap, Idiotengesticht enz enz gaat mijn dienst geregeld, en verlies ik geen hoorders. Het doleren gaat buiten mij om. Ik nam weder 62 burgers en militaars aan, en houd 55 leerlingen over. In de hoop, dat ik ze nog gebruiken zal, waag ik nog eene bestelling 12/13 Ev. Ond. Geschiedkundig Ged. 12/13 Noodig Onderrigt
595
Pieternella Hendrika van Koetsveld-de Jongh van Arkel, de echtgenote van Cornelis van Koetsveld, overleed 6 feburari 1891. De toespraak die Van Koetsveld hield bij haar begrafenis op 10 februari is in het AVK opgenomen onder inventarisnummer 4: „Redes en preken gehouden bij familie-aangelegenheden, 1826-1891.‟ Van Koetsveld besloot zijn toespraak met deze woorden: „Moge het u dan liefelijk in de ooren klinken, wat ik onze geliefde stervende toefluisterde, en waarop zij mij zoo hartelijk de hand drukte: Gelijk de landman, moe van ‟t ploegen, De neigende avondschaduw groet, Zoo zien ook wij, na al ons zwoegen, Dat onze dag ten einde spoedt. O God! Bereid ons allen [voor] op die eeuwige rust na de vermoeyenis van ‟t leven. Amen.‟ 596 Deze opmerking staat in de linkermarge geschreven; in de brief staat een * die ernaar verwijst.
Er is geen haast bij, daar ik eerst 6 April weer begin. Mijn broeder te Rotterdam is ook nog wel, maar slecht ter been. Overmorgen hoop ik hem te zien. Mijn ongehoorzaam been maakt mij spoedig moe en de leden worden stijver. Een uur loopen kost mij moeite. Maar daar ik verder perfect wel ben, mag ik tegen de 84 niet klagen. Wat is‟t een vreemde tijd! De maatschappij schijnt het socialisme, dat ook op de scholen doordringt, te moeten doorzieken, en Boedha verheft zich tegen Christus met zijne godsdienst zonder God, volgens v Houten597 de kerk der toekomst. Voor ditmaal genoeg. Het ga u en de uwen regt wel. Groeten van mijne gouvernante (…..) Uw oude Vriend,
C.E. van Koetsveld.
597
Mr. Samuel van Houten (1837-1930), staatsman. Hij vertaalde de Buddhistischer Katechismus van Subhadra Bhikschoe uit het Duits en voorzag het van een voorwoord. Het werk verscheen in Nederland in 1889 onder de titel De leer van Boeddha.
155
21-9-1891
‟s Gravenhage, 21 Septb. 91.
Waarde Vriend!
Ofschoon de zaken waaruit een goed deel van het leven bestaat, geen drukke correspondentie meer eischen, is het toch niet goed, dat zij geheel stil staat, en wil ik u van mij en mijn werk eens iets laten hooren. Mijne gezondheid en kracht blijft voor mijne jaren bijzonder goed. Ik preek, catechiseer en neem tal van commissies, vergaderingen en gestichten waar, als vroeger. Ook aan ‟t Loo heb ik gepreekt. Allleen blijft ‟t rechter been wat pijnlijk en daardoor het loopen en vooral ‟t klimmen moeijelijk, al doe ik ‟t nog. Ik heb er ook al zoo lang op geloopen! Aan de 61 jaren dienst hoop ik er nog enkele toe te voegen.Mijn zoon verloor dus afgeloopen winter zijne vrouw, na ontzettend lijden, aan eene hartaanval. ‟t Is wel mogelijk dat hij van Halfweg nog eens naar eene achtste plaats gaat. Zijne dochter is bij hem en zijn zoon sergeant bij de jagers. De weduwe van mijn jongste zoon woont nog altijd bij haar vader te Haarlem, en maakt het, met hare twee meisjes, best. Mijne dochter, op kleine kwalen na altoos gezond, is nog altijd mijn trouwe huishoudster. De weduwe van haar oudsten, dien wij nog altijd betreuren, is met haar jongje wel, maar zonder middel van bestaan; gelukkig bij hare moeder. De 2e, de Officier der Artillerie, is gelukkig getrouwd, maar met een arm meisje. Gij weet wat dit zegt! Als grootvader eens werd weggenomen, en moeder zonder pensioen niet helpen kan, zou „t er boos genoeg uitzien. No. 3 is gelukkig als machinist in Oost-Indië, en bezorgde mij ook al een achterkleinkind. Maar de jongste baart mij veel zorg: Hij had de spoor verlaten om de slechte traktementen en was hier op‟t bureau van den hoofdcommissaris toen hij benoemd werd tot Inspecteur van Politie te Rotterdam. Maar na dat hij was aangesteld, gekleed en beëedigd, heeft men hem nog afgekeurd, omdat zijne borstkas niet breed genoeg was. Men schijnt in Amsterdam eene politie noodig te hebben, die er op ranselen kan. Door deze ongehoorde behandeling stond hij op straat, en heeft nu bij de Centraalspoor fl 50, zonder uitzigt. ‟t Heeft mij zeer geschokt en voor hem was ik ongerust. Mijn oude broeder te Rotterdam houdt zich na de 80 nog goed, en is zelfs nog in functie. En nu toch nog iets over zaken, die mij eigenlijk tot het schrijven van dezen aanleiding gaven. Gij herinnert u misschien, dat ik in Maria en Martha als vervolg eenige stukjes gaf over “Israëlitische vrouwen.” Toen nu mijne “Kinderen in de Bijbel” zoo opnamen, dat er een tweede druk noodig zal zijn, kwam mij in de gedachte om ook “De vrouw in de Bijbel” te schetsen, en daarbij het vroeger
geschrevene tot grondslag te leggen. Verleden jaar onder aanhoudende regen aan ‟t Loo zijnde, begon ik, en nu is men aan ‟t afdrukken, bij dezelfde firma. Jammer dat mijne toespraken bij de graven van ON598 niet nog meer zijn verspreid. Ik hechtte er aan. Maar juist was Holkema599 stervende. En nu bij ‟t ingaan van den herfst mijn hartelijke groeten. Ik ben gelukkig vrij onvatbaar voor jaargetij of weer. Zijt gij ‟t minder, ontzie u zelven en heb nog vele vreedzame en aartsvaderlijke dagen. (…) Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
598
Bij de graven van Oranje-Nassau: vijf toespraken in de Nieuwe Kerk te Delft, 1879-1890, verscheen bij Holkema in 1891. 599 Uitgever Tjomme Holkema.
156
25-11-1891
‟s Gravenhage, 25 Novb. 91
Waarde Vriend!
Mij werd onlangs s gevraagd, of men ons eigenlijk niet moest condoleren als wij weer een jaar verkeerd hadden en dus de dood zoo veel naderbij was voor ons oudjes. Zeker wanneer de „lengte van dagen‟ het ideaal der oude Israëlieten, het eenige levensgeluk was, is hier wel iets van aan nu gij morgen uw tachtigste jaar intreedt en ik juist 5 ½ jaar ouder ben.Maar wij wenschen ook elkander geen geluk, omdat wij weer ouder zijn, maar terugziende op het afgeloopen jaar zien wij op zoo veel zegeningen daarin genoten, en feliciteren elkander dat we nog zijn, die we zijn. Hoe veel oude en zelfs niet zoo oude menschen leiden een plantenleven of sukkelen aan allerlei kwalen van den ouden dag. Toen ik op den stormdag het Oudeliedenhuis inspecteerde, vroeg ik aan den oudste van allen, hoe oud hij wel was; en stamelend antwoordde hij: “Vraag dat aan vader” en ik benijdde den man het voorrecht niet van 72 jaar te worden. Evenmin aan mijn ouden collega Moll,600 helder van hoofd, maar blind een eenzaam overgebleven van een groot huisgezin. Ook mijn goede broeder zijn de 86 niet te benijden nu deze dagen zijn jongste zoon met vrouw en zes kleine kinders door zijn weelderig leven, failliet en broodeloos geworden is, en de oude vader zelf nog werken moet om rond te komen. Narigheid genoeg, tot inleiding van mijn gelukwens, met al de voorrechten, die gij nog geniet, al zijn er ook op zulke dagen treurige herinneringen. Blijf zoo in uw tachtigste jaar als aartsvader onder de uwen. De laatste wens van mijn vader was, dat geen zijner kinders, of kleinkinderen, hem meer mocht voorgaan, en die wens is vervuld. Van harte ‟t zelfde toegewenst. En moge dan het einde vrede zijn! Wij zullen niet met de nagemaakte orthodoxen in onzen tijd, elkander vragen “Zijt gij al geborgen?” Eene ziekenverpleegster vroeg dit dezer dagen, aan een stervende vriendin van ons en als in éénen adem vertelde zij eene mislukte vrijerij! – De christen, die altijd naar zijn beste weten den Heer gediend heeft, vertrouwt, dat zijne zonden verzoend zijn, en legt stervende zijn hoofd in ‟s Vaders schoot, zonder zich als een uitverkorene te beschouwen en daarop te roemen. Zonderling! nadat dit evangelie 57 jaar lang te Groot-Ammers is gepredikt, beroept men er terstond mijn half dolerenden buurman Bartstra.601 De slinger schijnt zoo sterk rechts te moeten doorslaan, nadat hij zoo ver links gegaan is. Ik troost mij met Hand. 1:7602 en zeg met Josia: “Als ‟t maar vrede blijft in mijne dagen.” Want voor onze kinderen zie ik de toekomst donker in. Mijn laatste boek meende ik hier bij te voegen, maar ik heb ‟t nog niet! 600
J. Moll J.zn., 1798-1891, predikant te „s-Gravenhage van 1830-1888. Predikant Steffen Bartstra. 602 Deze tekst luidt: „En het komt u niet toe, te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft.‟ 601
Hartelijke groeten aan al de uwen! Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
Hartelijke groeten van mijne dochter.
157
17-1-1892
‟s Gravenhage, 17 January 1892
Waarde Vriend!
Op uwe brieven van 15 en 31 December zie ik het gewone merk niet staan dat ik bij mijne uitgebreide correspondentie op beantwoorde brieven zet. Het Nieuwe jaar begon dan ook druk genoeg. Ik wijdde het in met 1 Petrus 5:7.603 De kerk was voor Nieuwjaar zeer goed bezet. Maar HM. vond de Kloosterkerk te koud. Nergens zullen wel twee tachtigers604 het jaar hebben ingewijd, met plan om het 31 December weer uit te luiden. Moge het u en de uwen dit jaar welgaan! Uw schrift is weer het oude; maar de bekende krul wil nog niet. Ons gaat ‟t zeer wel. Op wat snuiten en niessen na ben ik zoo gezond en krachtig als een oud mensch zijn kan. Ik begin zoo langzamerhand eene curiositeit te worden, catechiseer, preek, neem aan en zegen huwelijken in, en vooral de vergaderingen maken ‟t mij druk. Kerkeraad, Kiescollege, Indische Commissie, Studiebeurt, Idiotengesticht, Rood Kruis, hé wel een kruis al is ‟t niet bloedrood. Ook mijne dochter is wel en van eene lastige keelaandoening genezen. Hare kinderen en kleinkinderen benemen mij wel eens de nachtrust. De officier wacht zijn eerste kind. „Een vet varken zou hem beter passen‟ zeide de Overmaassche boerin. Het kind van de overleden architect heeft slijm- of kinkhoest. Aan de laatste verloor ik reeds twee kleinkinderen. Vroeger bijna mijne dochter.De machinist in Oost-Indië, gelukkig met vrouw en kind, lijdt (of leed) aan koortsen.- En de jongste, Otto, heeft mij ‟t meeste zorg gebaard. Misschien schreef ik het u al. Te Amsterdam tot Inspecteur van politie benoemd en beëedigd, werd hij nog afgekeurd, omdat zijne beenen te lang waren. Zijne lengte was meer dan twee maal de omvang van zijn borstkas! Hier zou hij benoemd zijn als niet weder een andere dokter zijn heup scheef had bevonden. Intusschen is hij te Amersfoort bij de Centraal, de minste der sporen, en ik moet dankbaar wezen, dat hij 1e February ten minste als klerk hier bij de politie komt, al is ‟t veel minder. Maar nu tehuis. Wat treurige tijd is „t! Enkel armoede, werkloosheid en influenza. De gewapende vrede van Bismark komt Europa duur te staan en neemt het vertrouwen in zaken weg. Veel wil heb ik gehad van en couranten-artikel in ‟t laatst van 1890, waarin ik de brood en koffie-uitdeeling uitlokte, sedert ook elders ingevoerd. Er wordt veel geleden, - en, zoo als altijd, veel misbruik er van gemaakt. Ook onder onze kennissen zijn vele zieken, maar gelukkig weinig sterfgevallen. Mijn trouwe oppasser is hard aangetast. 603 604
Deze tekst luidt: „Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u.‟ Zowel Van Koetsveld als collega-predikant H.L.Oort (1809-1899), waren ouder dan 80 jaar.
Van de Kinderen in den Bijbel corrigeerde ik een tweede druk. Nu verder met moed ‟t jaar ingetreden, al moest het, dat zoo onverwacht gebeuren kan, ons sterfjaar zijn! Vele groeten! Uw oude vriend,
C.E. van Koetsveld PS Een der 2 dochters van Otto‟s weduwe is ook aangetast. De zoon van mijn zoon is de dienst
605
ontvlugt, en nu bij de waarborg te Amsterdam, ziedaar de stamboom compleet.
605
Dit Post Scriptum is geschreven in de linkermarge van het eerste vel.
158
14-2-1892
‟s Gravenhage 14 Febr 92
Waarde Vriend!
In de hoop, dat gij weder geheel op vorige krachten zijt gekomen, wil ik mij in een verloren oogenblik, wat met u onderhouden. Het is mij vreemd, met mijne tegenwoordige uitgevers, ofschoon zij flink en prompt zijn, niet anders dan officiëel te corresponderen, nadat ik een halve eeuw lang zo geheel anders gewend was. Toen ge mij, enigzins onverwachts, hebt in de steek gelaten, zag ik verlegen naar een nieuwen uitgever uit, en leed refuus. ‟t Publiek scheen te vinden, dat ik lang genoeg geleefd en geschreven had; en zelfs in Dirksland verwonderde men zich, dat ik niet reeds lang dood was, als een man van den ouden tijd. De begrafenis van den Koning heeft mij doen herleven. Nu beginnen zelfs de uitgevers mij weer op te zoeken, en – onder meer – vervolgt mij bijna de heer Centen.606 Maar ik heb voor ‟t oogenblik geen plan en moet wachten tot er mij weer een invalt of rijp wordt; - tenzij mij opeens en voor altijd het zwijgen wordt opgelegd. Bij het opruimen van oude brieven kwam er mij een van u in handen, waarin gij het betreurt dat mijne Novellen zou worden doodgezwegen, en het plan oppert om eene bloemlezing er uit in een paar deeltjes uit te geven. Er is nooit van gekomen en ik was er ook niet bijzonder mede ingenomen. Toch is het waar, dat er kabinetstukjes607 onder zijn, maar ook andere die geen herdruk verdienen. Ik wilde de bundels vol maken, om geldige redenen. Wat ik zelf opmerkte en doorleefde, is alleen waard het nog eens te drukken. Ik heb meer opmerkingsgave dan phantasie. Dit bragt mij op het denkbeeld om een tien- of twaalftal geïllustreerd uit te geven. Dan krijgt het een geheel ander oog. Misschien zou hiermede aan de wensch van Centen kunnen voldaan worden. Want schoon ik liefst bij Holkema608 blijf, ben ik niet gebonden. Denk hierover nu eerst op uw gemak. Het haast niet. Zoo er geene herdrukken meer komen, wordt onze Rekening Courant eene eenvoudige rekening, die u ook over 1891 wacht. Gelukkig, dat ik een zoo goed inkomen heb, als Hofprediker, Bestuurder van ‟t Haagsch Genootschap, Secretaris van Oost en West, Kerken enz. Want mijne kinderen, klein- en achterkleinkinderen, dezen
606
Daniël Bernardus Centen Jr, 1838-1908, werkte bij de gelijknamige uitgeverij te Amsterdam die door zijn vader opgericht was. Centen jr. overleed in Den Haag. 607 Pronkstukjes (Van Dale). 608 Tjomme van Holkema, uitgever van het gelijknamige bedrijf van 1882-1891. Het bedrijf werd bij zijn overlijden in 1891 voortgezet door zijn weduwe. Zij kreeg hulp van de reiziger S. Warendorf, met wie zij zich later associeerde, waardoor de firma Van Holkema en Warendorf ontstond.
kosten mij veel geld. De sergeant, zoon van den Dominé van Halfweg, (zijn zevende plaats!) is nu te Amsterdam bij de Waarborg, volontair in koper. De jongste van mijne dochter klerk bij de politie alhier. Verder niets meer dan vele groeten, aan uwe kinderen en van de mijne, Uw oude vriend,
C.E. van Koetsveld
PS Gij merkt aan de boekjes, dat ik nog druk catechiseer en aanneem. Oort gaf het op.
158a
Van Nooten aan Van Koetsveld.
[Schoonhoven] 18-02-1892
18 febr
W.Vr. Uw brief van 14 dezer verrastte mij zeer. Ik wilde niet te lang wachten met U daarop te antwoorden.Dat antwoord zal misschien Uwe ontevredenheid opwekken, maar ik mag niet anders dan Uw voorstel finaal afwijzen, om de bundels novellen aan een ander te verkoopen, ten einde er een geïllustreerde bloemlezing van uit te geven. En zelve kan ik het nu niet meer doen, zoo als ik voor eenige jaren U dit voorstelde. Na rijpe overweging mag ik de keur Uwer lettervruchten, waaronder ik in de eerste plaats uwe bundels novellen rangschik, niet schenden, zonder mij of mijne latere rechthebbenden te benadeelen; Uwe groote collectie geschriften, die sinds vijftig jaren door mij is uitgegeven, of tegen grof geld is gecompleteerd,609 door aankoopen van Schleijer,610 Fuhri,611 Ipenbuur & Seldam,612 Oomkens613 en Visser, is mij te dierbaar, om er voor als nog, iets van af te staan.- Het zou niet een, maar wel 10 nagels aan mijn doodskist zijn. Een andere vraag is, of ik het bij mijn afnemende werkkracht lang zal kunnen volhouden, mijn fonds te beheeren.- Het valt mij soms moeilijk genoeg, komt die tijd bij mijn leven, dan zal ik wel genoodzaakt zijn, mijn geheele fonds aan de markt te brengen. Dan kunnen de belangstellenden er hun hart aan ophalen. Van al Uwe uitgaven bestaan contracten, en de voordelen komen U of Uwe kinderen dus later ten goede, want er is nog al wat onder Uwe geschriften, dat voor goede exploitatie vatbaar is. Laat mij dus vooreerst nog in het ongestoorde bezit, van wat ik met zoo veel zorg heb bijeengebracht.
609
Van Nooten had het kopierecht van verschillende werken van Van Koetsveld van andere uitgevers gekocht. Cornelis Ludovicus Schleijer, uitgever en boekverkoper te Amsterdam van 1807-1841, gaf in 1839-1840 Het gebed der godvruchtigen, ons ten voorbeelde bewaard in de Boeken des Ouden Verbonds van Van Koetsveld uit en liet dat drukken door Van Nooten. 611 Koenraad Fuhri (1814-1858) was actief als boekhandelaar en boekdrukker in Den Haag van 1837 tot 1855. Van Nooten & Zn. sloten op 24 april 1847 een contract met hem over de gezamenlijke uitgave van het werk Godsdienstige en zedelijke novellen van Van Koetsveld. Op 1 januari 1851 sloot S.E. van Nooten een contract met Fuhri over een gezamenlijke uitgave van het werk Een twaalftal preken van Van Koetsveld. (CDRPP). 612 Het bedrijf van Ipenbuur & Van Seldam in Amsterdam gaf De vriend der kranken: een bijbelsch huisboek voor de ziekenkamer van Van Koetsveld uit, dat minimaal vijf drukken beleefde. Van de liquidatie van deze uitgave bestaat nog een contract, gedateerd 10 december 1845. (CDRPP). 613 Jan Oomkens Jzn was te Groningen van 1836-1872 actief in het boekenvak. Uit de periode 1836-1851 zijn verschillende stukken uit de correspondentie met Van Nooten, zowel van zakelijke als van particuliere aard, bewaard gebleven. Hij verzorgde de uitgaven van twee kaarten van Van Koetsveld; in 1849 verscheen de Groote bijbelkaart ten gebruike bij het godsdienstig onderwijs in katechisatiën en scholen en in 1854 het Viertal kaarten voor de bijbelsche en kerkelijke geschiedenis en de uitbreiding van het christendom. (CDRPP). 610
Lang kan het toch niet duren, of ziekte of overlijden maakt er een einde aan.- Maar overhaast mij niet, of het zou mijn dood veroorzaken, en dat zult ge toch niet willen.
[S.E. van Nooten]
159
5-3-1892
‟s Gravenhage, 5 Maart 1892
Waarde Vriend!
Gij hebt mij met Uwe nagels aan de doodskist een schrik aangejaagd en toch een grimlach op de lippen gebragt, zulke Oud Hollandsche uitdrukkingen hoort men niet meer. Mij was ‟t eene oude herinnering. Als Mesjeu Broedelet voor meer dan 70 jaar het te kwaad kreeg, werd hij aandoenlijk, ‟t gekste dat een schoolmeester doen kan. En daar de jongens wisten, dat dan die “nagels” kwamen, zeiden ze “Laat ons nog maar een paar er bij slaan. Wat zal die kist dan mooi worden!” In ernst gesproken, ik heb nooit bedoeld dat gij een deel van uw fonds zoudt verkoopen, maar alleen, dat ge tot dit bepaald doel aan Centen toestemming zoudt geven, om er iets van te gebruiken met behoud van uw copieregt. Hij deed het dan als uit uw naam. Ik was echter voorzigtig genoeg, om er hem niet het allerminste van te laten merken, en dus puur heim. Waar ik meer dienstjaren heb dan gij, is de loop der natuur, dat ik – met Simeons bede zoo ik hoop – eerst zal henen gaan. Ik heb wel eens gedacht, dat ge dan door eene loterij, gedeeltelijk ten voordele mijner dochter, wat van ‟t fonds zoudt kunnen opruimen. Zij heeft geen pensioen, en mijne spaarpot heeft zich, met al mijn nakroost te kwaad om haar schatten na te laten. Nu weder wordt er een klein officiertje gewacht, en is door omstandigheden de weduwe van Willem met haar jongje bij mij in huis gekomen. Ook onze Otto, als klerk bij de Politie, daar hij voor Inspecteur (onbillijk) werd afgekeurd. Verder gaat het mij wel, op onze voorjaarsschoonmaak en ouderwetse boort of boord614 na, die erg benauwd was. Na een slaap van 12 uur was ik kant en klaar en hervatte mijn werk. Van de kinderen in den Bijbel komt dezer dagen een tweede druk in een bandje en met oude platen van Doré.615 En herdruk zal mij genoegen doen, al is het maar van „t Noodig Onderricht. Onze RC kan anders wel gesloten worden.Ik denk er niets meer aan te veranderen. Van het Evangelisch Voorbericht heb ik last. De boekjes vallen bij gebruik uiteen. Hoe weinigen, die ‟t goed begrijpen! Tien juffertjes en een zestal jonge heeren hoop ik er deze maand uit aan te nemen. En voor 20 jaren kon mijne vrouw zich al niet begrijpen, dat ouders hunne kinderen bij een zoo oude dominé zonden. In de gemeente alhier is vrede, met dóórdringende orthodoxie, of wat zoo genoemd wordt, maar eigenlijk Methodisme is. Ik ben met allen wel en Oort ook. Men respecteert de grijze hoofden. 614 615
Vooral in de zomer voorkomende ziekte, gepaard gaat braken en diarree (Van Dale). De Franse tekenaar en lithograaf Gustave Doré (1832 –1883).
Als deze slecht geschreven is, wijt het aan mijn kachel, die niet branden wil. Met hartelijke groeten, Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld.
PS. Wat een drukte heb ik met Oost en West! Er zijn haast geen dominés meer voor te krijgen.
160
8-6-1892
„s Gravenhage 8 Juny 92
Waarde Vriend!
Daar ik een oogenblikje heb, eer ik huwelijken ga inzegenen, beantwoord ik u terstond. De ausdrücklige Autorisation is een duitsche brief. Zij is niet gegeven, omdat zij niet gevraagd en onnodig was. Sedert jaren plunderen wij Duitschland en nu begint het ons de eer te geven om ‟t ons te doen. Ik wist, dat sedert jaren, mijn neef Nippold zijn best deed om ‟t groote werk over de Gelijkenissen vertaald te krijgen. De Duitsche uitgevers laten hem zelf soms werken zonder honorarium, maar wilden hier niet aan. Zijn schoonzoon heeft nu ‟t verkorte werk aangevat; maar ‟t laatste berigt was nog, dat hij met den uitgever nog niet klaar was. De Duitschers schijnen niet te colporteren. Uw plan lacht mij zeer aan, ik zou deze uitgaaf als plaatwerk nooit begonnen zijn, als ik geweten had, dat ‟t zoo kostbaar was. Gij moogt nu mijnentwege er gratis voorzetten Nieuwe Uitgave, want dat is het, en geen nieuwe druk. Schieten er dan platen over, dan solliciteer ik daarom voor mijne leerlingen. Het werk moet nu niet meer dan f 2.50, hoogstens f 3 kosten. Gij zendt er mij dan zeker wel een. Mijn hoest is gelukkig over. Een ander vat koude en ik vat warmte. Daar kan mijn gestel niet tegen. Gij ziet aan mijne bestellingen, dat ik nog catechiseer. Na de 85 neem ik zelfs nog nieuwe leerlingen, van 12 en 14 jaar aan! En mijne goede vrouw zeide reeds voor 20 jaar, “Wat zijn de ouders dwaas, om bij zo‟n oude dominé jonge kinderen te doen!” Mijn gewezen sergeant heeft de dienst vervloekt en doet deze maand examen voor de waarborg. De Luitenant is ‟t met hart en ziel. Zijn vrouw en kind kosten mij veel. Maar nog beter dan de overleden broer van Nippold, die 100.000 mark trouwde met een dwaze freule. Nu zijn de Marken – naar „t schijnt – weg, de weduwe zit in „t Krankzinnighuis, een kind in een Idiotengesticht enz. en mijn arme neef de Professor kan voor allen zorgen. Van harte gegroet, Uw oude vriend
C.E. van Koetsveld
161
29-7-1892
‟s Gravenhage 29 Juli 1892
Waarde Vriend! Eene kleine aanleiding tot dit schrijven is, dat ik voor u ontvangen heb f 3,50 van „t Idiotengesticht voor de groote Bijbelkaart. Ik heb die geboekt op onze Rekening Courant. Wij moogen nu met Nieuwjaar de rollen wel omkeeren, zoodat ik u geld overmaak, in plaats van gij mij. Wij leven rustig en gezond voort. De maand Augustus heb ik vrij, maar zonder reisplannen. Voor al mijn nakroost, tot in het vierde geslacht, heb ik mijn geld noodig. Misschien doe ik nog een uitstapje, om mijn broeder, die eenigen tijd te Velp is, geluk te wenschen met zijn 87sten verjaardag. Nadat zijn zoon met vrouw en zes kinderen uit zijne zaken is, viert hij dat niet gaarne te Rotterdam. Mijn zoon en zijne dochter zijn hier gelogeerd. Ik ben hartelijk blij, dat hij, na de 7 dorpen eens in een stad komt. Het wordt tijd, dat hij op rust komt; te meer nu zijne pastory weg zinkt. Mogelijk zal ik hem nog eens bevestigen. Zijn zoon, die op eens een afkeer van den dienst kreeg, heeft nu examen gedaan voor essayeur.616 Maar hoe lang zal hij nog voor niets moeten werken! De van Uchelens maken „t goed. De officier, vol lust, met ene zuinige vrouw en lief kind, heeft nog al eens mijne hulp noodig. Otto is bij de Politie als klerk, maar werd bij zijne sollicitatie voor Inspecteur door den dokter om eene kleinigheid afgekeurd. Hij is nog bij mij in huis. De weduwe van Willem gelukkig bij hare moeder met een ferme jongen. De machinist in OI met vrouw en kind, op zijne plaats en vergenoegd! Ik blijf gelukkig dezelfde. Beschoor zal mijne 25jarige Rede voor ‟t Roode Kruis uitgeven.617 Met genoegen hoorde ik, dat hij al voor de nieuwe uitgave der Gelijkenissen had besteld. Moge ‟t het verlies op de eerste vergoeden. Gij hadt toch voor alle exemplaren zeker nog geene platen laten drukken? Ik begin mij soms eenzaam te gevoelen onder duizenden. Alleen Oort en de Ridder heb ik nog over. Mijn uitnemende ouderling, die huisbezoek van mij overnam, verloor ik ook al. Idiotenschool en catechisatie doen mij nog leven onder een jonger geslacht. Doe mijne groeten aan al de uwen, en aan allen, die zich mij nog herinneren.
Uw oude vriend
C. E. van Koetsveld 616
Een door het rijk aangestelde controleur van het gehalte der goud- en zilverwerken en munten (Van Dale). Deze rede had hij tien dagen voor het schrijven van de brief uitgesproken. Zij verscheen bij Beschoor te ‟s-Gravenhage onder de titel Vijf en twintig jaren onder het Roode Kruis: gedachtenisrede 19 juli 1892. 617
162
6-9-1892
‟s Gravenhage 6 Sept 1892
Waarde Vriend!
Ziek zijn is niet pleizierig; maar als men een veer van den mond kan blazen, het aan ieder te moeten vertellen, en schrijven ook niet. Wij waren door zorg van goede vriendinnen 2 ½ week te Velp en genoten er veel. Alleen beving ons de warmte. Mijne dochter kreeg plotseling gal-diarrhee en moest zich ontzien. Zij is nu weer als altoos. Ik kwam 26 Aug gezond en sterk te huis, maar werd er plotseling aangegrepen door koorts en diarrhee (zonder pijn). Als dat nu cholera nostras618 is, dan is zij raak! Toen ik na 3 dagen voor het eerst opstond, kon ik op de beenen niet staan; zoo had „t mij aangegrepen. Nu krabbel ik langzamerhand tegen den kant op. Maar dit gaat zo vlug niet na de 85. Ik houd versterkend dieet, ben ‟t grootste deel van den dag op, en al aan mijn derde flesch champagne. Ongelukkig wachtte mij veel werk. Daar mijn hoofd vrij goed bleef, moest ik wel op mijn bed dicteren; en op zijnde schrijven. Ik zal blij wezen, als ik binnen 6 weken weer de oude ben! ‟t Doet mij genoegen dat gij er gemakkelijker zijt afgekomen. Van harte het beste en vele groeten Uw oude vriend
C. E. van Koetsveld
618
Zgn. inheemse cholera of paratyfus.
163
14-12-1892
‟s Gravenhage, 14 Decb. 1892
Waarde Vriend!
Centen plaagt mij zoo, om toch eens een boek voor mij uit te geven. Nu lacht mij reeds lang aan, om de „Losse bladen uit mijn pastoraalboek‟,619 waaraan in Ideaal en Werkelijkheid 16 a 17 bladz zijn gewijd, verder uit te breiden. Daar ik voor mijn pastoraat – vooral door mijn kwade been – thans minder geschikt ben dan voor preken en catechiseren, zweeft mij van de 62 jaren van mijn dienst zoo veel voor den geest, dat ik, dit van tijd tot tijd opschrijvende, wel een bundeltje denk te maken. Maar nu heb ik uwe toestemming noodig, om die stukjes uit Ideaal en W. er in te mogen opnemen; wat ik natuurlijk er bij zeggen zal. Voor Warendorff maak ik misschien een bundel Novellen, getiteld Geld. Een ligt er al. En zoo blijft de mensch plannen maken, tot de dood er in blaast en ‟t kaartenhuis instort. Met hartelijke groeten Uw oude vriend
C. E. van Koetsveld PS Ik zond u immers mijn ontvangen Waarschuwend woord een cholera-blaadje?620 – Ook voor onze kerkbode heb ik in mijn ziekte gewerkt. Natuurlijk weten de Uitgevers van mijne plannen nog niets. Ik wil vrij blijven, en geen besteld werk leveren.
619
Losse bladen uit mijn pastoraalboek. Nagelaten schetsen van C.E. van Koetsveld verscheen pas na zijn dood. (Amsterdam 1894). 620 Dit werkje in in 1892 bij Visser te Den Haag uitgegeven: Waarschuwing van een grijsaard tegen dreigend doodsgevaar.
164
28-1-1893
‟s Gravenhage, 28 January 1893
Mijn oude vriend!
Gij hebt gelijk, en ik neem dadelijk de pen op, niet om u nieuw jaar te wenschen; daartoe is de tijd onherroepelijk voorbij, nu weder eene maand is voor[t]gevlogen; maar om u eenigzins reden te geven van mijn niet opzettelijk stilzwijgen. Ik heb gelukkig sterke zenuwen, en kan mijzelven, bij al wat mij overkomt, beheerschen. Maar de vorige maand hadden ze het toch zwaar te verantwoorden. Eerst op ‟t kerstfeest de Orgelwijding in de Zuiderkerk, de kroon op het werk, daar er niets meer overblijft, dan vier jaren lang telkens f 1000 af te lossen, waarvoor inschrijvingen en collecte borg zijn. De kerk was natuurlijk eivol, maar mij stond daarbij Willem van U[chelen] voor oogen, wiens photographie altijd voor mij staat, en die nog, zoo ziek hij was, bij de inwijding der kerk er heen reed. In de eigen week volgde de Oudejaarsavond die om de zes jaren rondgaat, en die ik dus als mijn afscheid beschouwde. Ik sprak over 2 Tim. 4:7 “Ik heb het geloof behouden.” Den volgenden dag aan ‟t Hof, waar ik, in plaats van Hare Kleine Majesteit, die voor ‟t eerst alleen bij ieder onzer kwam, Nieuwjaar te wenschen, tegen alle hofetikette de hand op ‟t hoofd legde met de woorden “God zegene u dit jaar, mijn kind!” Natuurlijk volgde de gewone stroom van visites, krantjes, - en rekeningen; administraties en keus van aannemelingen. Ik dacht vooral aan mijn broer, die met pijnlijke winterhanden in zijn 88e jaar nog den kost verdient, terwijl zijn zoon, vrouw en 6 kinderen heeft arm gemaakt, en hij niet helpen kan, terwijl ik voor kinderen, klein- en achterkleinkinderen, zorgen moet. Daardoor was ik zoo uit mijn ordinair, dat ik half January een brandbrief kreeg van mijn eenigen zoon, omdat ik hem in ‟t geheel nog niet geschreven had met of na nieuwjaar; - en ik wist ‟t niet!! Nu ben ik weer in ‟t gewone gareel; alleen ‟t vorig jaar vooral na mijne laatste ziekte, wat hardhoorend geworden, dat in vergaderingen en catechisaties lastig is. Mijn broeder is ‟t veel erger. Mijn zoon is hier. Alles gaat in Goes uitstekend, behalve de finantien. En dan moeten we zijn zoon te Amsterdam onderhouden als aide - essayeur621 zonder traktement622. Nog eene vraag: Waar zit Ot en hoe gaat ‟t met de Jongh v A. te Berkenwoude? Het stuk van Knappert623 las ik met genoegen. Ik ben met hem in „t HG. 621
Een functie als hulpinspecteur. In de brief van 29 juli 1892 vraagt Van Koetsveld zich al af hoe lang zijn kleinzoon nog zonder salaris zal werken. Blijkbaar was dit een consequentie van het onbevoegd zijn. 623 Prof. Dr. Laurentius Knappert (1863-1943), kerkhistoricus. Het is niet duidelijk welke publicatie Van Koetsveld bedoelt. 622
Hartelijke groeten TT
C.E. van Koetsveld
165
8-3-1893
‟s Gravenhage, 8 Maart 1893
Waarde vriend!
Gaan de fijne puntjes er af met de jaren? Bijna zou ik dit zeggen, wanneer ik zoo in gedachten leef, dat mij ‟t dagelijks voorkomende ontgaat. Maar als ik dan voor volle kerken preek, - in de Doopsgezinde zette men zoo veel krukjes bij, dat een dikke dame er door heen zakte! - dan stel ik mij weder gerust. Dit tot inleiding voor eene omissie, die mij nog al spijt. Aan uw adres is een Engelsche brief voor mij gekomen en mij doorgezonden. Ik heb er de postzegels afgeknipt en ‟t couvert in den snipperbak gegooid. Bij ‟t vlugtig lezen zag ik, dat een Schotsch predikant mijne Gelijkenissen wilde vertalen; ik meen met eenige te beginnen. Zonder op naam of plaats te letten – ‟t was een ongelegen oogenblik – bergde ik den brief tot nader order. En – hij is spoorloos verdwenen. Eindeloos zoeken helpt niet. ‟t Kan zijn, dat hij mij nog onverwachts in handen komt. Ik heb het druk, moet viermaal aannemen, en voor vergaderingen van Indische Commissie en Haagsch Genootschap zorgen om voor ‟t laatste daarna verhandelingen te lezen en te beoordelen, wat mijn zwaarste werk is. In April hoop ik de 25jarige preek van mijn zoon te Goes te horen. Zijn zoon is nu bij hem en gaat eens in de week naar ‟t kantoor van Waarborg te Rosendaal. Te Amsterdam kostte hij ons te veel. Dat ik weder een paard moet kopen voor mijn luitenant, schreef ik u immers reeds? Verder zijn wij allen wel. Ik alleen, na mijn laatste ziekte, wat hardhoorend, dat op catechisaties en in vergaderingen lastig is. Onze Rekening Courant mogten wij wel eens afsluiten. Komt er nog een nieuwe druk van ‟t Noodig Onderrigt? Op de klassikale vergadering sprak ik een onderwijzer, die nog mijn schoolboekjes gebruikte. Boekjes maken wordt anders een vast emolument624 voor schoolmeesters. In de tusschenuren ben ik aan de “Bladen uit ‟t pastoraalboek” maar laat de “50 centen” er uit. Hartelijke groeten Uw oude vriend,
C.E. van Koetsveld
624
Ongeregelde bijkomstige bate, behorend bij een ambt (Van Dale).
166
29-3-1893
‟s Gravenhage 29 Mt 1893
Waarde vriend! Ik dacht bij den Engelschen brief aan Mr. Slingeland, die stellig wist, dat zekere acte op zijn kantoor was, en die in 25 jaren nooit had kunnen vinden. En ziet! Nadat ik eindelijk het zoeken had opgegeven, moest ik gisteren eene quitantie zoeken in de daarvoor bestemde portefeuille, en daar was de brief tusschen geraakt. De schrijver James Ballingal, predikant bij de Schotsche Kerk schreef daarin, dat hij “De Gelijkenissen van het Evangelie” wil vertalen, maar zo moeijelijk een uitgever vinden kan, dat voor mij nog minder honorarium overschiet (waarop ik ook geen regt heb). Hij had ook “Theol. Godsdienst van Egypte625 vertaald, en zou nu beginnen met een of twee Gelijkenissen in een veel gelezen kerkelijk magazijn te plaatsen, om er de Attentie op te vestigen. Gelukkig was de briefkaart duidelijk, en is mijn schrijven daarop te regt gekomen en vriendelijk beantwoord. De berigten omtrent uw zoon deden mij genoegen. Onze officier, geen man voor de studeerkamer, is op zijn verzoek van Utrecht komende bij de Veldartillerie geplaatst. Hij heeft f 1700, maar een weelderig wapen en een vrouw zonder familie of vermogen. Drie jaar geleden bedroog Bronsgeest (eerst luitenant, nu comediant) hem als vriend met een paard van f 575, waarvan ‟t land f 300 betaalde; dezer dagen werd het voor f 115 verkocht, en kan ik f 570 voor een ander geven. ‟t Verwondert mij dat Oxx626 te Gr. Ammers blijft. Treurig einde van een kamergeleerde!! En de Jongh v A wordt weder beroepen! Zoo iemand, dan is hij mij tegengevallen. De familie wil ook niets van hem weten. Uwe rekening heb ik ontvangen. Eigenlijk mogt ik u wel wat op Rekening Courant zenden. Mijn zoon heeft ‟t te Goes druk, maar anders regt naar zijn zin, except ‟t traktement. Zijn zoon, dien ik te Amsterdam op de Waarborg en zonder traktement (aide essayeur) bijna geheel moest houden, is nu te Rosendaal, en rijdt er per spoor heen, niet om te werken, maar om in ‟t kader te blijven. Ik heb ‟t druk gehad. Vier maal aannemen, en weer nieuwe leerlingen. Daarbij verwarring in onze kerkeraad, en in dien op Aruba, waar Kalf Secr. der Ind. C. moet tusschen beide komen. Woensdag Haagsch Genootschap, en daarna lezen en beoordelen der ingekomen verhandelingen; - ik zou daarvoor al lang bedankt hebben, had ik de f 300 niet noodig voor mijne kleinkinderen. Ook heb ik de 625
Van Koetsveld verwijst hier naar het werk Geschiedenis van den Egyptischen godsdienst (1869), het eerste deel van een meerdelig werk van C.P. Thiele („Vergelijkende geschiedenis van de Egyptische en Mesopotamische godsdiensten‟) dat James Ballingal in het Engels vertaalde: History of the Egyptian religion, 1882. 626 Naam van een predikant.
levensbeschrijving van Ds. Moll voor Letterkunde627 op mij genomen, en ben aan mijne “Losse bladen uit mijn Pastoraalboek” begonnen. Dankbaar dat ik alles nog doen kan; maar nu moet ik uit. Hartelijke groeten! Uw oude vriend,
C.E. van Koetsveld
627
Van Koetsveld schreef Levensbericht van Ds. J.Moll Jzn. (Leiden 1893)
167
4/5-9-1893
‟s Gravenhage 4-5 Sept. 1893628
Waarde vriend!
Om niet onze correspondentie enkel tot felicitaties op verjaardagen te beperken, wil ik u, tusschen ander werk door, toch weer eens schrijven. Weder heeft de zomerhitte mij (te Utrecht) in de ingewanden gegrepen, even als verleden jaar. Als ik nog een zomer beleef, ga ik in de hondsdagen niet meer uit. Zware diarrhee heeft mij verzwakt, maar ik word nu langzamerhand beter; en heb „t met mijn dienst, Haagsch Genootschap enz maar wat al te druk. Mijne dochter is wel. Otto is Inspecteur van Politie te Utrecht. Ik zal voor hem de koninklijke dispensatie vragen die nooit wordt geweigerd, om te trouwen met de weduwe van mijn onvergetelijken Willem, een lief vrouwtje met een jongetje van 6 jaar. - De Officier met vrouw, kind en paard (het tweede!) maakt het wel. ‟t Is zijn geluk, dat ik zoo lang leef. - Den machinist in Oost Indië, met vrouw en kind, gaat het uitstekend.- De weduwe van mijn Otto te Haarlem en twee dochters, ook wel. Mijn broeder te Rotterdam is nu 88, ‟t hoofd helder en de beenen slecht; altijd nog door zijn betrekkingen den kost verdienende. Ik kan gelukkig altijd werken. Dezen zomer schreef ik de levensgeschiedenis van Ds. Moll voor Letterkunde; menig stuk in de Kerkbode; en een tweejarig verslag der Indische Commissie. In April was ik met veel genoegen te Goes. ‟t Is de achtste plaats van mijn zoon, en zal nu wel de laatste zijn. Alles is er uitmuntend, behalve het traktement. Zijn zoon is aide-essayeur te Rozendaal, en mag nog, zonder inkomen, de spoor behalen, om na jaar en dag, - gij kent de Waarborg – iets te worden. Dezer dagen had ik eene herinnering aan u. Ik vatte mijn laatste (?) werk weer op “Losse bladen uit mijn Pastoraalboek” en las daarbij uw content. De “Tien kwartjes” legde ik terzijde. Ik heb alleen verhaald, wat mij verteld was, - en ik geloof „t, maar wil geen aanstoot geven. Men mogt eens van dominés een boekje open doen! Met de bezorgdheid van den ouderdom, schrijf ik elk stukje persklaar, oud of nieuw. Ik heb er nu zeven en twintig. Dan kunnen zij altijd worden uitgegeven, al viel mij de pen uit de hand, eer de schat mijner herinneringen was uitgeput. Men ondervindt al wat in 63 jaren dienst! Wat vreemden tijd beleven wij nog, eer wij van de wereld scheiden! Onrust en overdrijving, ongeloof en dweperij! 628
Als Onstenk een fragment uit deze brief citeert, meldt hij dat deze twee weken voor Van Koetsvelds dood geschreven is. (1973, p. 136) Dat is onjuist: Van Koetsveld overleed nl. op 4 november 1893, dus er is sprake van twee maanden.
Jammer dat in onze kerk de macht schoolmeester wordt. Zal dit in den Staat, bij ‟t algemeen stemrecht ook zoo gebeuren? Maar wie kan den stroom des tijds keeren? Haar eenigzins te leiden, is al reuzenwerk. Doch God regeert. Voor ‟t oogenblik niets meer. Deze is geëindigd tusschen mijn catechisaties, waarvan ik nog maar niet scheiden kan. Alles vermoeit mij nog, maar ik versterk mij tegen de vergadering van ‟t Haagsch Genootschap de volgende week, - mijn zwaarste arbeid! God zij met u en de uwen! Uw oude vriend,
C.E. van Koetsveld
DEEL 3 De fotobijlage
Bijlage 1 Inventarisnummer 4 „Redes en preken gehouden bij familie-aangelegenheden 1861-1891.‟ Van de toespraak van 10 februari 1891 – gehouden bij de rouwdienst van Van Koetsvelds schoondochter - zijn twee foto‟s opgenomen.
Bijlage 2 Inventarisnummer 11 „Acte waarbij aan C.E. van Koetsveld een eredoctoraat in de theologie aan de universiteit van Groningen wordt verleend, 1684.‟
Bijlage 3 Inventarisnummer 12 en 13 „Akte waarbij C.E. van Koetsveld door koning Willem III tot commandeur in de orde van de Eikenkroon benoemd wordt, met statuten, 1880.‟
Bijlage 4 Inventarisnummer 14 „Acte waarbij C.E. van Koetsveld door groothertog Carl Alexander van Saksen-Weimar-Eisenach tot commandeur in de orde van waakzaamheid of van de Witte Valk benoemd wordt, 1880.‟
Bijlage 5 Inventarisnummer 21 „Brieven van prinses Marianne, 1880, 1882, 1883.‟
Bijlage 6 Inventarisnummer 22 „Brief van J.H Gunning, houdende een gelukwens bij de tweede uitgave van De gelijkenissen van den Zaligmaker, 1886.‟
Bijlage 7 Inventarisnummer 23 „Brief van J. ten Brink betreffende literaire werken over humor, 1887.‟
Bijlage 8 Inventarisnummer 37 „Krantenknipsels betreffende C.E. van Koetsveld, 1880-1943.‟ De omslag bevat meerdere knipsels.
Bijlage 9 Inventarisnummer 39 „Aantekeningen bij het werk De Pastorie te Mastland, z.d.‟
Bijlage 10 Inventarisnummer 40 „Kranteknipsels over publikaties, 1891-1979.‟
De omslag bevat meerdere knipsels; als voorbeeld een artikel uit de Opregte Haarlemsche Courant van 22 juni 1891 en een knipsel uit een onbekend tijdschrift waarin de schets „De haan‟ van Van Koetsveld is opgenomen.
Bijlage 11 Inventarisnummer 58 „Gezin en familie.‟ Dit inventarisnummer maakt deel uit van de stukken 49 – 61, „Stukken betreffende een tentoonstelling over C.E. van Koetsveld, gehouden op 10 december 1943 te Den Haag, 1943.‟
Bijlage 12 Inventarisnummer 57 „Brieven van bekende personen.‟ Dit inventarisnummer maakt deel uit van de stukken 49 – 61, „Stukken betreffende een tentoonstelling over C.E. van Koetsveld, gehouden op 10 december 1943 te Den Haag, 1943.‟
Uit inventarisnummer 57 als voorbeeld een (nageschreven of overgetrokken) brief van Jan ten Brink.
Bijlage 13 Inventarisnummer 68 „Rouwkaart bij het overlijden van C.E. van Koetsveld, 1893.‟
Bijlage 14 Als bijlage van het „Archief Van Koetsveld‟ is een aantal publicaties opgenomen, waaronder een cahier met de liturgie en de preek van de doopdienst van prinses Wilhelmina, 1880.
Bijlage 15 Als bijlage van het „Archief Van Koetsveld‟ is een aantal publicaties opgenomen, waaronder de Duitse vertaling van Van Koetsvelds bekendste werk Schetsen uit de pastorij te Mastland. Ernst en luim uit het leven van den Nederlandschen Dorpsleeraar.
Overzicht van geraadpleegde literatuur
Jan ten Brink, Geschiedenis der Noord-Nederlandsche Letteren in de XIXe eeuw deel 1. Amsterdam 1888. F.G.M. Broeyer, „De predikantsopleiding in de negentiende eeuw‟. In: D.Th. Kuiper e.a. (red.) Predikant in Nederland. Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme na 1800. Kampen 1997. (pp. 75-106)
Gerard Brom, De dominee in onze literatuur. Nijmegen/Utrecht z.j.
P.J. Buijnsters, L. Buijnsters-Smets, Lust en leering. Geschiedenis van het Nederlandse Kinderboek in de negentiende eeuw. Zwolle 2001. Cd. Busken Huet, “C.E. van Koetsveld”. In: Litterarische Fantasiën en Kritieken deel 2, Haarlem z.j., pp. 44-72.
A.P. Crom e.a. (red.), Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land. Deel 6. Kampen 1984.
Arnout van Cruyningen, Het koninklijk huis der Nederlanden. Het geslacht Oranje-Nassau van Willem Frederik tot Willem-Alexander. Kampen 1998.
Arnout van Cruyningen, Trouwen met Oranje: verloving en huwelijk in het Koninklijk Huis, 18142001. Kampen 2001.
Gilbert Degroote, Wat een schrijver lijden kan. Nieuw licht op Hendrik Conscience. Amsterdam/Antwerpen 1962.
J.A.H.G.M. Bots e.a. (eindred.) Bibliopolis. Geschiedenis van het gedrukte boek in Nederland. Zwolle 2003.
Michiel van Diggelen, Het dorpsleven van Van Koetsveld. In: Hervormd Nederland. 12-03-1994, p. 29-30. Erika Feenstra, „Uit de nalatenschap van C.E. van Koetsveld‟ In Schrijven moeten wij. Over C.E. van Koetsveld. Themanummer van Bloknoot, christelijk literair tijdschrift nr. 6, oktober 1993, pp. 13-23.
J.H. Gunning J.H.z., Herinneringen uit mijn leven. Uitgegeven en bewerkt door A. Brom jr, met een voorrede van Prof. Dr. M.J.A. de Vrijer, Amsterdam z.j., 2e druk. Maarten „t Hart, Het kerkhof al te baat. Van Koetsveld‟s Schetsen uit de pastorie van Mastland. In: NRC Handelsblad 28-10-1977, cultureel supplement p. 21.
O. de Jong, Geschiedenis der kerk, Nijkerk 1980.
G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 7. Groningen 1906-1912. F.J.W. Koorn, Methodiek van het historisch onderzoek. ‟s-Gravenhage 1982.
A.C. Kruseman, Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen Boekhandel, gedurende de halve eeuw 1830 – 1880. Deel II. Amsterdam 1887.
M. Elisabeth Kluit, Het protestantse Réveil in Nederland en daarbuiten 1815-1865. Amsterdam 1970.
D.Th. Kuiper e.a. (red.) Predikant in Nederland. Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme na 1800. Kampen 1997.
Lisa Kuitert, Het ene boek in vele delen. De Uitgave van Literaire Series in Nederland 1850-1900. Amsterdam 1993. Bernt Luger, „Dickens‟ populariteit in Nederland in de negentiende eeuw.‟ In: Wie las wat in de negentiende eeuw. Utrecht z.j., pp. 129-150. Bernt Luger, „Een spelbreker herdacht. Waarom daarom.‟ In: Wie las wat in de negentiende eeuw. Utrecht z.j., pp. 183-189.
Nop Maas, De Nederlandsche Spectator. Schetsen uit het letterkundig leven van de tweede helft van de negentiende eeuw. Utrecht/Antwerpen 1986.
Nop Maas (samenstelling), Pennen in beweging. Polemische fragmenten uit de tweede helft van de 19e eeuw. Bulkboek, jrg. 17, nr. 172.
Marita Mathijsen, De gemaskerde eeuw. Amsterdam 2002.
Marrita Mathijsen, Het literaire leven in de negentiende eeuw. Leiden 1987. Marita Mathijsen, Naar de letter. Handboek editiewetenschap. Den Haag 2003, 3e druk.
P.C. Molhuysen, P.J. Blok (red.). Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Deel 3. Leiden 1911/1937. Multatuli, Ideën, I. Amsterdam 1879, 6e druk. A.J. Onstenk, „Cornelis van Koetsveld (1807-1893), Réveilman honoris causa.‟ In: Aspecten van het Réveil; opstellen ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Stichting het Réveilarchief. Kampen 1980, pp. 173-188. A.J. Onstenk, “Ik behoor bij mezelf” Cornelis Elisa van Koetsveld 1807 – 1893. Assen 1973.
H.J. Polak, Tweeërlei letterkundige kritiek. Potgieter en Huet. Ingeleid en van aantekeningen voorzien door Gerard Knuvelder. Zwolle 1956.
Marie Ramondt, Sprookjesvertellers en hun wereld. Van primitivisme tot symbolisme. Groningen 1848, pp.131-187.
A.J. Rasker, De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795. Geschiedenis, theologische ontwikkelingen en de verhouding tot haar zusterkerken in de negentiende en twintigste eeuw. Kampen 1996, 5e druk.
Hans Reeser, Andersen op reis door Nederland. Zutphen 1976. Marjoke Rietveld-vanWingerden, „De predikant als kinderboekenschrijver‟. In: D.Th. Kuiper e.a. (red.) Predikant in Nederland. Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme na 1800. Kampen 1997, pp. 183-205. Ilse M. Schouten, H. v.d. Molen, „S.E. van Nooten, drukker/uitgever in de negentiende eeuw.‟ In: Historische Encyclopedie van de Krimpenerwaard, 1993/2, pp. 39-56.
Ilse M. Schouten, „Van Nooten. Dè boekverkoper van Schoonhoven, leescultuur in de 19e eeuw.‟ In: Opossum, 3, 1991, pp. 38-43. Toos Streng, „Realisme‟ in de kunst- en literatuurbeschouwing in Nederland tot 1875. Amsterdam 1974.
C.G.N. de Vooys, De sociale roman en de sociale novelle in het midden van de negentiende eeuw. Openbare les bij de opening van zijn lessen als privaatdocent in de Nederlandse letterkunde van de negentiende eeuw aan de Rijks-Universiteit te Groningen, de 18de oktober 1912 gehouden. Groningen 1912. Joke van der Wiel, „”Wat is het dan toch treurig dat de mens zo is.” Schetsen uit de pastorie te Mastland.‟ In: Schrijven moeten wij. Over C.E. van Koetsveld. Themanummer van Bloknoot, christelijk literair tijdschrift nr. 6, oktober 1993, pp. 23-33.
G. van der Zee, Vaderlandsche Kerkgeschiedenis. Deel 3 Van de Hervorming tot heden. Kampen z.j.
Geraadpleegde primaire werken van C.E. van Koetsveld
C.E. van Koetsveld, Bij de graven van Oranje-Nassau. Vijf toespraken in de Nieuwe Kerk te Delft 1879-1890. Amsterdam 1891.
C.E. van Koetsveld, De Gelijkenissen van het Evangelie, bewerkt tot een Huisboek voor het Christelijk Gezin. Schoonhoven 1886.
C.E. van Koetsveld, De oudejaarsavond. Schoonhoven z.j.
C.E. van Koetsveld, De vrouw in den bijbel. Amsterdam 1881.
C.E. van Koetsveld, Fantasie en waarheid deel 1 en 2. Schoonhoven 1863.
C.E. van Koetsveld, Het apostolisch Evangelie. Toespraken aan de Vaderlandsche Kerk, ingerigt naar de behoeften van onze tijd. ‟s-Gravenhage 1864.
C.E. van Koetsveld, Het Idiotisme en de Idioten-school. Eene eerste proeve op een nieuw veld van geneeskundige opvoeding en christelijke philanthropie. Schoonhoven 1856.
C.E. van Koetsveld, Ideaal en werkelijkheid.Romantische schetsen, novellen en fantasiën. Arnhem/Nijmegen z.j.
C.E. van Koetsveld, Losse bladen uit mijn pastoraalboek. Nagelaten schetsen van C.E. van Koetsveld. Amsterdam 1894. C.E. van Koetsveld, Nalezing van een‟ tachtigjarige. Nieuwe Schetsen en Phantasiën. Schoonhoven 1887.
C.E. van Koetsveld, Nemesis. Eene kerstvertelling. Schoonhoven 1880.
C.E. van Koetsveld, Schetsen uit de pastorie te Mastland. Ernst en luim uit het leven van den Nederlandsche Dorspleeraar. Schoonhoven 1884. 10e druk.
C.E. van Koetsveld, Snippers van de schrijftafel. Schoonhoven 1852.
C.E. van Koetsveld, Uit ons land en uit den vreemde. Schoonhoven 1861.
C.E. van Koetsveld, Uren van uitspanning. Schoonhoven z.j.
C.E. van Koetsveld, Waarheid en verdichting. Romantische schetsen, novellen en fantasiën. Arnhem/Nijmegen z.j.
Lijst van gebruikte afkortingen
AVK
Archief Van Koetsveld; dit is archief 503 van het HDC.
CDRKL De cd-rom Klassieke literatuur. Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen tot en met de Tachtigers. J.Fontijn e.a. (medewerkers), Utrecht 1999
CDRPP
De cd-rom Personalia en Prospectussen. Documentatie over Nederlandse uitgevers, drukkers en boekhandelaren, 18e-20e eeuw. K. Gnirrep, N. Kool (red.), Amsterdam z.j
CEN
Catalogus Epistularum Neerlandicarum
DBNL
Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
EEWP
Encarta Encyclopedie Winkler Prins (digitale versie)
HDC
Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800- heden)
NCC
Nederlandse Centrale Catalogus
SKS
Streekarchief van de Krimpenerwaard, Schoonhoven