Utrechtseweg 84b Postbus 136 3700 AC Zeist tel: 030 693 60 00 fax: 030 693 60 01 KvK nr. 31042832 www.atrive.nl
Rapportage
Voorwaarden voor een geïntegreerd woonbeleid: inventaris regelgeving en knelpunten huisvesting/welzijn Vlaamse Gemeenschap
V la am s e M in is ter v oor d e H uis v es ti n g
Atrivé BV, L.G. Urgel MBA
Datum
2 december 2002
Referentie
s&o/lur/rro/r/059 106413
Projectnummer
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 1
In h o u d s o p g av e
1
In l ei d in g
3
2
Sit u e r in g e n u it g an g sp u n t en v a n h et o n d erz o e k
4
3
W er kw ijz e
6
4
An a l ys e
11
5
4.1
Inleiding
11
4.2
Betrokken instanties
12
4.3
De financiering per specifieke groep
14
4.4
Overzicht bestaande geldstromen
22
4.5
Bouwgerelateerde en welzijn/zorggerelateerde budgetten
25
Co n clu s ie s en aan b e v eli n g en
27
5.1
Algemeen
27
5.2
Financieel beleid
28
5.3
Grondbeleid
29
5.4
Woningvoorraadbeleid
30
5.5
Samenwerking: op lokaal niveau!
30
5.6
Samenwerking Departementen Huisvesting en Welzijn
31
Bij l ag e 1 Uit w e r kin g v o o r d e d o el g r o e p o u d e re n
34
Bij l ag e 2 T o e li ch t in g b ij p re s en t at i e b e g r o t in g en
45
Bij l ag e 3 O v e rz i ch t g er a ad p le eg d e l it er at u u r en w eb sit e s
47
Bij l ag e 4 O v e rz i ch t r el ev an t e r eg e lin g en
50
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 2
1
Inleiding
De Vlaamse minister voor de Huisvesting heeft als één van zijn beleidsprioriteiten een woonbeleid waarbij voldoende afstemming is met onder meer de beleidsdomeinen Welzijn, Ruimtelijke Ordening en Economie. In dit kader heeft Atrivé de opdracht (gedateerd 20 juni 2002) om een onderzoek te verrichten. In eerste instantie wordt een volledige inventaris gegeven van de regelgeving op het vlak van de samenhang Welzijn - Wonen. Concreet dient te worden nagegaan welke beleidsmaatregelen (regelgeving) binnen de beide domeinen (woonbeleid en welzijnsbeleid) een samenhangende, aansluitende of overlappende doelstelling beogen vanuit de invalshoek huisvesting. Hierbij dienen de bestaande financieringsmechanismen (welke middelen, via welke kanalen en onder welke vormen) inzichtelijk in kaart te worden gebracht. Deze raakvlakken zullen in hoofdzaak betrekking hebben op de ondersteuning van specifieke groepen, zoals: ouderen, gehandicapten, woonwagenbewoners, dak- en thuislozen, enzovoorts. Evenwel dient ook het bestaan van mogelijke andere raakpunten onderzocht en geïnventariseerd te worden. In een tweede fase van de opdracht dient te worden onderzocht welke de meest efficiënte wijze is waarop, binnen het Vlaamse woonbeleid, rekening gehouden kan worden met de specifieke noden en behoeften van bepaalde groepen of discriminatoire effecten op de woningmarkt kunnen worden ondervangen. De afstemming tussen het woonbeleid en het welzijnsbeleid is hierbij een centraal uitgangspunt. Hierbij dient een economische analyse van de regelgeving te worden uitgevoerd, waarbij de invalshoeken vanuit Welzijn/Huisvesting ten opzichte van elkaar worden afgewogen in functie van het sociale huisvestingsbeleid. In het kader van de concrete uitwerking zal een thematische doelgroep in de sociale huisvesting worden gekozen, waarvoor de effecten van de voorstellen worden uitgewerkt. Deze keuze wordt afhankelijk gemaakt van de gevonden beleidsmaatregelen en het potentieel om hier een verbetering in efficiency en effectiviteit teweeg te brengen.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 3
2
Situering en uitgangspunten van het onderzoek
Ieder mens kent als één van zijn basisbehoeften “het wonen”. Een privé-plek waar je thuis bent en waar je in principe zelf bepaalt wat je doet. Dit recht wordt ook bevestigd in de grondwet en in het verdrag van Rome. Om velerlei redenen vindt de overheid het van belang dat iedereen op een kwalitatief aanvaardbare wijze kan beschikken over een woning. Dit beleid is in Vlaanderen traditioneel sterk gericht op het bezitten van een woning en in mindere mate op het beschikken over een huurwoning. Huisvestingsmaatschappijen en OCMW’s in Vlaanderen beschikken dan ook slechts over ongeveer 6% van het woningbestand. Op Europees niveau is het gemiddelde percentage sociale huurwoningen 18% (Bron: Balchin, 1996 pagina 11). Nochtans was sociale huisvesting in oorsprong niet alleen bedoeld voor de meest marginale groepen maar werden zij ook bijvoorbeeld door ondernemingen opgezet als mogelijkheid om hun werknemers dichtbij de fabriek te kunnen huisvesten. Thans richt de sociale huisvesting in Vlaanderen zich uitsluitend op de lagere inkomensgroepen door het organiseren van leningen beneden de marktnorm en door het voorzien in en beheren van woningen, waarop een lage maximumhuur van toepassing is en waarop, afhankelijk van de situatie van de (kandidaat)bewoner, ook een korting op de huur wordt toegestaan. In de huurwoningen treft men vooral de lagere inkomenshuishoudens aan, met een relatief groot aandeel gepensioneerden, werklozen en zieken/invaliden. Daarnaast blijken de alleenstaande bejaarden en eenoudergezinnen sterk aanwezig in de sociale huurwoningen. Dit laatste leidt overigens tot af en toe problematische situaties voor huisvestingsmaatschappijen omdat zij beneden de exploitatienorm dienen te verhuren en daardoor tekorten op de exploitatie oplopen. In de afgelopen jaren heeft een grote differentiatie plaatsgevonden in de wijze waarop mensen willen wonen. De wens om zelfstandig te wonen en zo min mogelijk afhankelijk te zijn van derden groeit. Vanuit de regelgeving kan worden afgeleid dat Huisvesting vooral voorziet in woningen voor gezinnen met een laag inkomen, dat er regelingen bestaan voor aanpassing van zowel eigendoms- als huurwoningen voor mensen die tijdens hun wooncarrière op een of andere wijze minder valide worden. Kijkt men naar de doelgroepen die vanuit het huisvestingsbeleid worden voorzien, dan is er geen sprake van een specifiek doelgroepenbeleid maar van een algemeen huisvestingsbeleid, waarvan doelgroepen gebruik kunnen maken. In de praktijk wordt van de regelgeving voor koopwoningen vooral gebruik gemaakt door minder daadkrachtige gezinnen maar wel met (een vooruitzicht op) een vast inkomen. In de huurwoningen treft men vooral specifieke doelgroepen aan, zoals de minst draagkrachtigen onder de Vlamingen, immigranten, de minst draagkrachtige gehandicapten, enzovoorts. Dit alles gebeurt echter binnen het concept van een “inclusief huisvestingsbeleid”, waarin doelgroepen zo veel mogelijk binnen één beleid bediend worden. Het beleid van Welzijn is gericht op specifieke doelgroepen. Zij nemen maatregelen voor onder meer: bejaarden, gehandicapten, asielzoekers, daklozen, woonwagenbewoners. Naast de begeleiding van deze specifieke doelgroepen voorziet ook het departement Welzijn in aspecten van huisvesting. Dit
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 4
geldt met name voor bejaarden, fysiek gehandicapten, mentaal gehandicapten, migranten en dak- en thuislozen. Het welzijnsbeleid stuit op een grote toekomstige vraag naar bejaardenvoorzieningen en op een wens van bejaarden om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen wonen, buiten voorzieningen voor onzelfstandig wonen. In de behandeling van de problematiek zijn de volgende overheden betrokken: •
de federale overheid, in verband met het vestigen van aandacht op bepaalde doelgroepen bijvoorbeeld via het armoedebeleid
•
de Vlaamse Gemeenschap, als regelgever voor Huisvesting en voor Welzijn en Zorg
•
de provinciale overheid, als medefinancier van voorzieningen voor gehandicapten
•
de lokale overheid, als verantwoordelijk uitvoerder voor de lokale situatie en als toezichthouder op de werking van het OCMW.
Hieronder wordt ingegaan op de uitgangspunten die Atrivé heeft gesteld voor het maken van de adviezen. 1.
Huisvestings- en welzijnsbeleid leveren gezamenlijk een bijdrage aan het algemeen welzijn van bijzondere doelgroepen in de samenleving.
2.
Onder bijzondere doelgroepen verstaan we onder meer: bejaarden, fysiek gehandicapten, mentaal gehandicapten, inkomensgroepen onder de welzijns- en/of armoedegrens, dak- en thuislozen, vluchtelingen.
3.
De meest actuele regelgeving wordt als uitgangspunt genomen voor het onderzoek.
4.
De Europese wetten en regelingen zijn onderzocht en worden niet verder meegenomen in het onderzoek, omdat deze uitgaan van de subsidiariteit en vanwege de aard hiervan onderworpen zijn aan de nadere regelgeving van de federale, regionale of lokale overheid. In het kader van Wonen in relatie tot Welzijn zijn geen bijzondere wetten en regelingen gevonden. Wel zijn actieprogramma’s zoals bijvoorbeeld Urban aangetroffen, die tijdelijk nationale, regionale of lokale maatregelen kunnen versterken.
5.
Om het structurele karakter van het advies te kunnen benadrukken worden kortlopende programma’s of wetten en regelingen uitgesloten.
6.
Het onderzoek richt zich op zelfstandig en residentieel wonen. In het onderzoek zijn tijdelijke verblijfsvormen uitgesloten.
7.
De invloed van het SIF-fonds wordt achterwege gelaten vanwege de beëindiging hiervan en vanwege de overgang naar het Stedenfonds.
8.
Fiscale maatregelen, voor zover zij direct van invloed kunnen zijn op huisvesting en de daaraan gerelateerde welzijnsaspecten, worden meegenomen.
9.
Voor de analyse wordt de budgettaire impact meegenomen.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 5
3
Werkwijze
Atrivé heeft via Internet en door contacten in het veld van Wonen en Welzijn in Vlaanderen circa 250 wetten en regelingen verzameld. De insteek bij het zoeken was breed op wonen, welzijn, zorg, sociale zaken en stedelijk beleid gericht. Deze wetten en regelingen zijn in eerste instantie geïnventariseerd en beoordeeld op relevantie. De werkingssfeer van de Wet of regeling moest huisvesting en de residentiële zorg en welzijn betreffen. Bovendien moest de Wet of regeling nog actueel zijn. Op basis van die beoordeling zijn 174 wetten en regelingen geselecteerd. Atrivé heeft vervolgens de wetten en regelingen gestructureerd en geanalyseerd, een database opgebouwd waarin de belangrijkste elementen van de wetten en regelingen zijn opgenomen. Deze elementen sluiten aan bij de met de opdrachtgever overeengekomen beoordelingscriteria. Deze criteria betroffen: 1. Juridische werking: •
initiërende overheid
•
doelstelling
•
doelgroep
•
inhoud – bredere werking op beleidsvelden
•
toekenningscriteria
•
beschikkingsbevoegdheden
•
termijn – tijdelijkheid.
2. Financiële werking: •
financiële impact op klantniveau
•
globaal budget 2002.
3. (Anti-)cumulatief effect van de regelingen In de bijbehorende database geeft de tabel ‘Wet- en regelgeving’ het geheel van de inhoudelijke informatie weer. De mogelijkheden voor het scoren op een veld in de tabel ‘Wet- en regel-geving’ zijn vastgelegd in gerelateerde tabellen. Zo is het scoren in het veld ‘Initiërende overheid’ beperkt tot twee mogelijkheden: FO of VO. ID-nummer (Identiteitsnummer) Iedere wet of regeling heeft een ID-nummer. Dit nummer is bedoeld om de wet of regeling te labelen. Daarbij betreffen de A-nummers financiële wetten en regelingen, zijn de B-nummers hoofdzakelijk beleidsregelingen en zijn de C-nummers de wetten en regelingen op provinciaal niveau. De nummering heeft verder geen inhoudelijke betekenis.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 6
Titel De titel van de regeling is de volledige titel, zoals deze in de formele tekst staat. Onderwerp Het onderwerp van de regeling is een korte benoeming van de werkingssfeer van de regeling. Waarop heeft de regeling het meest direct betrekking? De volgende onderwerpen zijn gehanteerd: •
begroting
•
financiering huisvesting algemeen
•
financiering sociale huisvesting
•
financiering welzijn
•
financiering zorg
•
kwaliteit woningen
•
leegstand bedrijfsruimten
•
organisatie huisvesting algemeen
•
organisatie sociale huisvesting
•
organisatie welzijn
•
organisatie zorg
•
subsidie huisvesting algemeen
•
subsidie sociale huisvesting
•
subsidie woonwelzijnsvoorzieningen.
Woontype In het veld woontype in de database is aangegeven of het gaat om koopwoningen (k) (eigendom), huurwoningen (h) of om woningen/verblijf op basis van een dagprijs (d). Koop en huur kunnen zowel in de sociale als in de vrije sector zijn. Type besluit Het type besluit geeft de status van het besluit aan. Het geeft daarmee aan hoe het besluit past in de hiërarchie van wet- en regelgeving en besluitvorming. De gehanteerde afkortingen zijn: •
BVEVG
Besluit van de Vlaamse Executieve van de Vlaamse Gemeenschap
•
BVRVG
Besluit van de Vlaamse Regering van de Vlaamse Gemeenschap
•
CVG
Collegebesluit Vlaamse Gemeenschapscommissie
•
DVG
Decreet van de Vlaamse Gemeenschapsregering
•
KB
Koninklijk Besluit
•
MB
Ministerieel Besluit (federaal)
•
MBBHG
Ministerieel Besluit Brussels Hoofdstede
•
MBVG
Ministerieel Besluit van de Vlaamse Gemeenschap
•
OB
Omzendbrief
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 7
•
P
Protocol
•
VVG
Verordening van de Vlaamse Gemeenschapscommissie
•
W
Wet.
De besluiten van de provincies verwijzen in de benaming naar de betreffende provincie. Initiërende overheid Initiërende overheid geeft aan op welk overheidsniveau (federaal (FO), Vlaams gewest/ gemeenschap (VO)) het initiatief genomen is voor de regeling. Verantwoordelijke De verantwoordelijke is het orgaan dat volgens de regeling zelf verantwoordelijk is voor de uitvoering van de regeling. Beschikkingsbevoegd Beschikkingsbevoegd is dat orgaan dat volgens de regeling in individuele gevallen kan beslissen of de bepalingen van de regeling gelden. De gehanteerde afkortingen bij verantwoordelijke en beschikkingsbevoegd zijn: •
CVG
College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie
•
FMSZ
Federaal Minister voor Sociale Zaken
•
K
Koning
•
K&G
Kind en Gezin
•
PL
Provincie Limburg
•
POV
Provincie Oost-Vlaanderen
•
PVB
Provincie Vlaams Brabant
•
PWV
Provincie West-Vlaanderen
•
VFSIPH
Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap
•
VFBZMSI
Vlaams Fonds voor de Bouw van Ziekenhuizen en Medisch Sociale Instellingen
•
VHM
Vlaamse Huisvestingsmaatschappij
•
VMB
Vlaamse Minister voor Bijstand aan Personen
•
VMBA
Vlaamse Minister voor Binnenlandse Aangelegenheden
•
VMF&B
Vlaamse Minister voor Financiën en Begroting
•
VMG
Vlaamse Minister voor Grondbeleid
•
VMGB
Vlaamse Minister voor Gezondheidsbeleid
•
VMH
Vlaamse Minister voor Huisvesting
•
VMIV
Vlaamse Minister voor Investeringen in Verzorgingsinstellingen
•
VMMI
Vlaamse Minister voor Maatschappelijke Integratie
•
VMRO
Vlaamse Minister voor Ruimtelijke Ordening
•
VMSB
Vlaamse Minister voor Stedelijk Beleid
•
VMW
Vlaamse Minister voor Welzijn
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 8
•
VMWon
Vlaamse Minister voor Woningbouw
•
VVE
Voorzitter van de Vlaamse Executieve
•
VWF
Vlaams Woningfonds voor de Grote Gezinnen.
Aard De aard van de regeling geeft aan welk soort instrument de regeling is. Het kan gaan om een subsidie, een financiële bijdrage, een procedure, een overeenkomst, om voorwaarden, om borging of overige. Doelstelling De doelstelling staat lang niet altijd herkenbaar in de tekst van de regeling. Daarom is in het veld doelstelling voor een belangrijk deel ook een kennelijke doelstelling opgenomen. Dit betreft een interpretatie van Atrivé. Doelgroep De doelgroep is dat deel van de bevolking, waarvoor de regeling uiteindelijk is bedoeld. Het kan gaan om: vluchtelingen, bejaarden, campingbewoners, gehandicapten, grote gezinnen, lagere inkomensgroepen (inkomen < xx), kinderen (ook jongeren), psychiatrie, kansarmen, dak- en thuislozen, woonwagenbewoners of een combinatie van doelgroepen. Begunstigde De begunstigde is of zijn diegene(n) die middelen krijgen om de regeling uit te voeren. Soms is dit de doelgroep zelf, bijvoorbeeld bij een directe individuele subsidie. Vaak is de begunstigde echter een intermediair zoals de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, de huisvestingsmaatschappijen, de gemeenten, de OCMW’s of zorginstellingen. Als de regeling bedoeld is voor uitvoering door verschillende van deze intermediairs, dan staat dat in de database aangeduid door ‘gemeenten, huisvestingsmaatschappijen en dergelijke’ of ‘gemeenten, OCMW’s en dergelijke’. Subsidie Bij subsidie staat aangegeven wat de omvang is van het totale subsidievolume of wat de bepalingen voor de subsidie in individuele gevallen zijn. Waar de subsidiebepalingen te uitgebreid zijn om in de database op te nemen, staat een verwijzing naar het berekeningsmodel van de regeling zelf. Toekenningscriteria Subsidiewetten en regelingen kennen voorwaarden waaronder subsidies kunnen worden toegekend. Deze subsidiecriteria zijn in de regeling vermeld. Vaak gaat het om een veelheid aan voorwaarden. In de database zijn in dit veld de belangrijkste daarvan weergegeven.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 9
De dato besluit en de dato in werking Dit zijn respectievelijk de data waarop de regeling officieel is vastgesteld door het betreffend besluitvormend orgaan en de data waarop de regeling in werking getreden is. In een aantal gevallen treden delen van de regeling op verschillende data in werking. In die gevallen is de vroegste datum aangeduid. Opmerkingen De wetten en regelingen zoals opgenomen in de database behoeven soms een korte nadere toelichting. Dat betreft veelal het benoemen van relaties met andere wetten en regelingen, soms gaat het om een korte toelichting op de inhoud van de regeling. Dit is een vrij tekstvak in de database. Hierop kan niet geselecteerd worden. Dossiernummer Dit dossiernummer is overgenomen uit de tekst van de regeling. Het is het officiële dossiernummer dat is toegekend aan de betreffende regeling.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 10
4
Analyse
4.1
Inleiding
De onderzoeksopdracht heeft betrekking op: Het “in kaart brengen” van de regelgeving binnen de beide domeinen (woonbeleid en welzijnsbeleid) voor zover deze huisvestingselementen bevat of zou kunnen bevatten. Doel is om inzicht te verkrijgen in hoeverre er sprake is van een samenhangende, aansluitende of overlappende doelstelling, gezien vanuit de huisvestingsinvalshoek. Hierbij dienen de bestaande financieringsmechanismen (welke middelen, via welke kanalen en onder welke vormen) inzichtelijk in kaart te worden gebracht. Deze raakvlakken zullen in hoofdzaak betrekking hebben op de ondersteuning van specifieke groepen zoals: ouderen, gehandicapten, woonwagenbewoners, campingbewoners, dak- en thuislozen, enzovoorts. Evenwel dient ook het bestaan van mogelijke andere raakpunten onderzocht en geïnventariseerd te worden. Het ons voorliggende materiaal nodigt uit tot een zoektocht naar transparantie. Vooruitlopend op conclusies staat nu al vast dat de confrontatie met dit materiaal ons in eerste instantie de volgende indrukken oplevert: •
Bij de financiering zijn tal van instanties betrokken, elk met hun eigen taak en verantwoordelijkheid.
•
Diverse geldstromen zijn opgenomen in tal van regelingen, elk met hun eigen intenties en uitgangspunten.
•
In financiële zin is in veel regelingen de wooncomponent niet of nauwelijks te scheiden van de zorgcomponent.
Teneinde deze indrukken nader te kunnen onderbouwen is gekozen voor de volgende analysemethode: •
Nagaan op basis van welke basisverantwoordelijkheid (als a.: wetgever/overheid/primaire subsidiegever of b.: uitvoerende organisatie/subsidiedoorgever) welke instanties met name betrokken zijn bij de financiering van woon-zorg-welzijnsactiviteiten.
•
Een beeld van de financiering schetsen vanuit de optiek van specifieke groepen eindgebruikers.
•
Een beeld schetsen van de bestaande geldstromen en nagaan of er sprake is van “labeling” naar wonen/huisvesting of welzijn/zorgbestemmingen of juist niet
•
De kern van de mate van budgetverwevenheid aangeven.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 11
4.2
Betrokken instanties
Diverse organisaties zijn direct betrokken bij de financiering van de woongerelateerde behoeften. De voornaamste betrokken overheden zijn het Departement Huisvesting met als uitvoerende administratie de Afdeling Woonbeleid en Financiering Huisvesting en het Departement Welzijn met als uitvoerende administratie de Afdeling Gezin en Maatschappelijk Welzijn. Daarnaast hebben de verschillende provincies, meestal via de directie Welzijn een betrokkenheid door middel van het verstrekken van subsidies voor ouderen dan wel voor gehandicapten. De regelgeving ligt meestal in handen van semioverheden. De voornaamste betrokken instellingen vanuit een huisvestingsoptiek zijn: •
Vlaamse Huisvestingsmaatschappij (VHM)
•
Sociale Huisvestingsmaatschappijen (SHM)
•
Openbare centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW)
•
De gemeenten
•
Sociale verhuurkantoren (SVK)
•
Vlaams Woningfonds van de Grote Gezinnen
•
Vlaams Infrastructuurfonds persoonsgebonden aangelegenheden (VIPA).
Vanuit de invalshoek Welzijn zijn de voornaamste betrokken instellingen: •
Vlaams Infrastructuurfonds Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA)
•
Vlaams Fonds Sociale Integratie personen met handicap (het Vlaams Fonds)
•
Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW)
•
Kind en Gezin.
Elk van de genoemde participanten heeft eigen budgetten, regelgeving en toepassingsterreinen gericht op haar eigen rol in het proces. Er bestaan twee gescheiden beleidsconcentraties: 1.
Het beleid vanuit Huisvesting
Dit richt zich vooral op het fysieke onderkomen en de sociale leefbaarheid van huishoudens met een lager inkomen door middel van bijvoorbeeld het verwerven van de eigen woning en grondbeleid. In kwalitatieve en kwantitatieve zin wordt haar taak vooral bepaald door beschikbare budgetten en financierings(on)mogelijkheden. Haar missie is inhoudelijk geconcentreerd rond de lage inkomensgroepen en in toenemende mate rond de herstructurering van de problematische wijken in steden. Tot de klantgroepen van de sociale huisvesting behoren meerdere doelgroepen zoals bejaarden, gehandicapten, eenoudergezinnen e.d.. Hoofdcriterium is dat zij binnen de norm van “het lagere inkomen” vallen. Deze huisvestingstaak staat niet op zichzelf. Het fenomeen wonen voltrekt zich immers binnen de context van (de kwaliteit van) een leefomgeving. Daarom is het van belang om in de financiering van een algemeen “woon-welzijn”, leefbaarheidsaspecten ofwel de sociale kwaliteitsbeleving mee te nemen in de (huisvestings-)budgettering. Men moet hierbij met name denken aan bijvoorbeeld de aan-
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 12
pak van overlast. Vanuit Huisvesting stelt men vast dat de lokale initiatiefnemers in de sociale huisvesting onnodig belast worden met de zorg voor de verschillende doelgroepen, omdat deze niet (meer) worden begeleid vanuit Welzijn, met andere woorden: lokale initiatiefnemers worden gedwongen de begeleiding van bewoners, die niet tot hun kerntaken behoort, op zich te nemen. Er is dus nood aan begeleidende maatregelen vanuit Welzijn in de sociale huisvesting. Het door de minister van Huisvesting voorgenomen beleid ten aanzien van huisvesting gaat uit van twee richtingen: •
enerzijds het verder stimuleren dat gezinnen met een laag inkomen eigenaar worden van hun woning
•
anderzijds het halen van de doelstelling om 15.000 nieuwe woningen voor de sociale huurmarkt te realiseren.
2.
Het beleid van Welzijn met betrekking tot wonen:
Dit concentreert zich op aanvullende welzijns-zorgvoorzieningen met betrekking tot het door de doelgroepen (gehandicapten, ouderen, enzovoorts). Over het algemeen betreft het begeleiding van de doelgroepen (zorginfrastructuur, dienstencentra) en het subsidiëren van het aanbrengen van voorzieningen, maar tevens ook voor residentiële huisvesting (VIPA). Ook bestaat de mogelijkheid een persoonsgebonden budget te krijgen. In deze financieringsstroom is een vooralsnog onbekende woonkostencomponent opgenomen. Wel is duidelijk dat pure woonlasten op sommige gebieden zowel (mede)gefinancierd worden door Huisvesting als door Welzijn. Specifieke groepen eindgebruikers worden vanuit verschillende regelingen
ondersteund.
In
het
volgende
hoofdstuk
wordt
de
bestaande
(financierings-)
regelgeving weergegeven in een clustering per specifieke groep. Vanuit Welzijn constateert men dat verschillende doelgroepen die voldoen aan de norm van het lage inkomen meer dan de voorziene tijd in een welzijnsvoorziening doorbrengen omdat er te weinig sociale huurwoningen ter beschikking zijn. Hierdoor wordt de welzijnsinfrastructuur onnodig belast. Het is zeer de vraag of de bedoelde behoefte naar de plaatsing van kandidaat-huurders is meegenomen in het voornemen om 15.000 nieuwe huurwoningen te creëren. Het beperkte aantal sociale huurwoningen (circa 6% van de totale woonmarkt) is zeer waarschijnlijk te laag om op aanvaardbare wijze te voorzien in de toenemende vraag naar sociale huisvesting. Enkele redenen van deze toenemende vraag zijn: •
de verkleining van de gezinsgrootte
•
de gescheiden gezinnen
•
de toenemende vraag naar scheiding van wonen en zorg.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 13
4.3
De financiering per specifieke groep
De financiering vanuit de eindgebruikersoptiek Een vraaggeoriënteerde benadering van de financieringsstromen laat het volgende beeld zien: H = oriëntatie op Huisvesting; W = oriëntatie op Welzijn; F = oriëntatie op Fiscale kortingen. Bejaarden Regelingen voor subsidiëring en instandhouding van de volgende instellingen: •
Residentiële huisvesting in rustoorden voor bejaarden (ROB) en rust- en verzorgingstehuizen (RVT) A014: regeling van de erkenning en subsidiëring van voorzieningen voor bejaarden (W). A028: de toekenning van een subsidie aan Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn en verenigingen zonder winstoogmerk als tegemoetkoming in de vergoeding voor het verwerven van het eigendom van de serviceflatgebouwen die op hun grond zijn opgericht (W). A032: regels en bedragen inzake de tegemoetkoming in de kosten van huurkoop of leasing of prefinanciering voor de bouw, aankoop, inrichting en ingebruikname van voorzieningen voor bejaarden (W). A060: vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor voorzieningen voor bejaarden en voorzieningen in de thuiszorg (W). A061: vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de verzorgingsinstellingen (W). B017: voorzieningen voor bejaarden gecoördineerd op 18 december 1991 (W). B022: vaststelling van de voorwaarden welke moeten worden vervuld door de instellingen die, zonder als rustoord te zijn erkend, een gemeenschappelijke woonplaats of verblijfplaats van bejaarden uitmaken als bedoeld in art. 34, 12e lid van de wet betreffende (W). B023: wijziging van het KB van 2 december 1982 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning van rust- en verzorgingstehuizen (W). B059: vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning, bedoeld in artikel 10 van de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18 december 1991 (W). B062: wijziging van het BVR van 6 juli 1994 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden (W).
•
Huisvesting in serviceflats A028: de toekenning van een subsidie aan Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn en verenigingen zonder winstoogmerk als tegemoetkoming in de vergoeding voor het verwerven van het eigendom van de serviceflatgebouwen die op hun grond zijn opgericht (W).
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 14
A031: regeling van de vrijstelling inzake successierechten verbonden aan de maatschappelijke rechten in vennootschappen opgericht in het kader van de realisatie en/of financiering van investeringsprogramma' s van serviceflats (F). B021: vaststelling van het programma voor (…), serviceflatgebouwen, woningcomplexen met dienstverlening, (en rusthuizen) (W). Op provinciaal niveau bestaan er regelingen voor het aanpassen van woningen bij zelfstandige bewoning: C001: het aangepast verbouwen van een woning aan de noden van een senior of persoon met een handicap (Provincie Limburg W). C002: doel: verbetering van de woning wegens ongezondheid (vocht, onveiligheid, enzovoorts) en/of wegens overbevolking, aanpassing van de woning aan de noden van een gehandicapte, thermische isolatie, installatie van sanitair en/of keuken, plaatsen van centrale verwarming (Provincie Limburg W). C004: het verlenen van een premie aangepast (ver)bouwen voor senioren en gehandicapten (Provincie Limburg W). C005: betreft de aanvullende lening voor het bouwen of aankopen van een woning of de lening voor het saneren en/of verbeteren van een woning (Provincie Limburg H). C008: provinciale premie voor de aanpassing van de woning (Provincie Antwerpen W). C009: het verlenen van een premie voor de aanpassing van de woning van ouderen (Provincie Antwerpen W). C011: aanpassingspremies voor woningen van bejaarden en gehandicapten (Vlaams-Brabant W). Conclusies Voor de doelgroep bejaarden (ouderen) bestaat een groot aantal regelingen, zowel voor koop- als voor huurwoningen. Deze regelingen hebben betrekking op grondverwerving, inrichting en technische eisen van voorzieningen en woningen, subsidiëring van instellingen, voorwaarden ten aanzien van niet gesubsidieerde instellingen. Aanpassing van woningen wordt additioneel gesubsidieerd door provincies. Het wonen in residentiële huisvesting is momenteel een exclusieve aangelegenheid van Welzijn. Hierop is vanuit Huisvesting geen enkele regeling van toepassing. Ten aanzien van Serviceflats geldt dat dit initiatief nu wordt genomen vanuit Welzijn. De subsidiëring hiervan is inmiddels stopgezet. Het is de vraag of bij deze beslissing rekening is gehouden met de mogelijkheid om ook groepen met een minimuminkomen te huisvesten. Aangenomen mag worden dat het verschil tussen aanbod en vraag naar sociale huisvesting hierdoor toeneemt. Niet duidelijk is of hiermee rekening is gehouden in de programmering van sociale huisvesting voor de komende jaren. De lijst van regelingen van provincies voor de aanpassingen is niet volledig. Opvallend is wel dat provincies verschillende regelingen hebben wat betreft de hoogte van bijdragen en voorwaarden, zoals inkomen. Bijdragen lopen van
1.250,-- tot
2.500,-- per aanvraag.
Opvallend is ook dat om als bejaarde in aanmerking te komen voor een verbouwing – althans volgens de gevonden documentatie – men in de provincie Antwerpen de leeftijd van 65 jaar bereikt moet hebben. Dit is afwijkend met de overige provincies, die de leeftijd van 60 jaar hanteren.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 15
Wel dienen we te constateren dat met de totstandkoming van het Zorgfonds, dat is opgericht op initiatief van Welzijn, waarschijnlijk een overlapping gaat optreden met reeds bestaande regelingen. Het betreft dan mogelijke dubbele regelingen voor aanpassingen van woningen. Daklozen A071: KB tot wijziging van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum met toepassing van art. 35 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (Federaal e
W). Dit houdt in, een regeling van het verkrijgen van een eenmalig bedrag van 1/12 van het jaarlijks bestaansminimum voor het voor het eerst betrekken van een vaste woonplaats. Conclusie Voor daklozen is uitsluitend de beschikking over een postadres bij het OCMW en eenmalige steun bij e
het betrekken van een vaste woonplaats van 1/12 van het jaarlijks bestaansminimum geregeld. Het is opvallend dat deze laatste regeling afkomstig is van het Federale niveau. De meeste soortgelijke regelingen komen van het Gemeenschapsniveau. Door de beschikking over een officieel adres en een startsubsidie vergroot de kans tot toegang tot de sociale huisvesting. Lage inkomens Regelingen die betrekking hebben op huishoudens met een lager inkomen: A168: bepaling van de normen waaraan sociale koopwoningen en middelgrote woningen moeten voldoen en de voorwaarden waartegen een woning met een sociale koopwoning kan gelijkgesteld worden (H). A178: uitvoering van het BVR van 23 maart 1999 houdende de subsidiëring van de renovatie van woningen en gebouwen en van de bouw van nieuwe sociale woningen in de eigendomssector (H). A179: uitvoering van het BVR van 23 februari 2001 tot instelling van een tegemoetkoming bij het bouwen van een nieuwe woning of bij het uitvoeren van werken aan een woning (H). A180: instelling van een aanpassingspremie en een verbeteringspremie voor woningen (H). Deze regeling is specifiek gericht op aanpassingen ten behoeve van gehandicapten en bejaarden. A181: HV 93/4 betreffende de toepassing van het BVR van 18 december 1992 houdende instelling van een aanpassingspremie en een verbeteringspremie voor woningen. Dit is de uitvoeringsregeling van A180, gericht op aanpassing van woningen voor gehandicapten en bejaarden. A182: HV 92/4 betreffende de toepassing van het BVR van 11 december 1991 gewijzigd bij het BVR van 24 juni 1992, tot instelling van individuele huursubsidies en een installatiepremie bij het betrekken van een gezonde of aangepaste huurwoning (H). A184: de voorwaarden betreffende sociale leningen met gewestwaarborg voor het bouwen, kopen of verbouwen van woningen (H). A021: instelling van individuele huursubsidies en een installatiepremie bij het betrekken van een gezonde of aangepaste huurwoning (H). A022: instelling van een tegemoetkoming bij het bouwen van een nieuwe woning of bij het uitvoeren van werken aan een woning (H).
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 16
A233: regeling van de voorwaarden inzake het verlenen van een tussenkomst in de aankoopprijs van een bouwgrond in de Vlaamse rand (H). A003: uitvoering van het decreet van 16 juni 1982 houdende maatregelen voor een sociaal grondbeleid (H). A004: de subsidiëring van de renovatie van woningen en gebouwen en van de bouw van nieuwe sociale woningen (H). A042: de verzekering tegen inkomensverlies door onvrijwillige werkloosheid en arbeidsongeschiktheid bij hypothecaire leningen voor de bouw, de koop, de renovatie of de koop met renovatie van bepaalde woningen in het Vlaams Gewest (H). A043: regeling van de voorwaarden inzake het verlenen van een tussenkomst in de aankoopprijs van een bouwgrond in de Vlaamse rand (H). A044: de subsidiëring van de renovatie van woningen en gebouwen en van de bouw van nieuwe sociale woningen in de eigendomssector (H). A047: de voorwaarden voor het toestaan van leningen aan particulieren door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode (H). A005: uitvoering van het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 2001 tot instelling van een tegemoetkoming bij het bouwen van een nieuwe woning of bij het uitvoeren van werken aan een woning (H). A053: reglementering van het sociale huurstelsel voor sociale huurwoningen die worden verhuurd of onderverhuurd door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij of een sociale huisvestingsmaatschappij met toepassing van titel VII van de Vlaamse Wooncode (H). Hierin zijn specifieke bepalingen opgenomen onder meer gericht op bejaarden, gehandicapten, daklozen en campingbewoners. A070: instelling van een tegemoetkoming bij het bouwen van een nieuwe woning of bij het uitvoeren van werken aan een woning (H).
1
B011: wijziging van het BVR van 11 januari 1995 houdende de voorwaarden betreffende sociale leningen met gewestwaarborg voor het bouwen, kopen of verbouwen van woningen (H). B052: wijziging van de regeling inzake driejaarlijkse herziening van de individuele huursubsidies en van de tegemoetkoming in de last van de hypothecaire lening (H). B053: bijzondere regeling voor de toepassing van artikel 12, 2e lid van het BVR van 7 maart 1990 tot uitvoering van de artikelen 94 en 95 van de Huisvestingscode (H). C013: provinciale aanvullende leningen voor het kopen, bouwen of verbouwen van woningen (H). C018: het toekennen van premies voor het saneren van ongezonde woningen en/of voor de verbetering van de thermische kwaliteit van de woningen (H). Conclusie Met betrekking tot de lage inkomens bestaat een groot aantal regelingen die hoofdzakelijk betrekking hebben op het verwerven van een sociale (of daarmee gelijkgestelde) woning in eigendom, aanpassingspremies (niet alleen toegankelijk voor lage inkomens), de sanering van woningen, sociale leningen, sociaal huurstelsel. De regelingen worden vooral bepaald vanuit Huisvesting. Er is met name
1
Deze regeling is vervallen met ingang van 30-09-2002.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 17
sprake van overlap met Welzijn ten behoeve van de doelgroepen: vanuit Huisvesting wordt door middel van de regelingen A053 en A180-A181 de opening geboden enerzijds om woningen te verhuren ten behoeve van de specifieke doelgroepen, anderzijds wordt de mogelijkheid geboden tot aanpassing van huurwoningen ten behoeve van bejaarden en gehandicapten. De regelingen vanuit Welzijn betreffen eveneens aanpassingen van woningen (huur en koop) ten behoeve van bejaarden en gehandicapten. De provincies vervullen ook hierin een aanvullende rol. Psychiatrie Regelingen ten behoeve van subsidiëring: B026: vaststelling van de normen voor de erkenning van initiatieven van beschut wonen ten behoeve van psychiatrische patiënten (W). A066: vaststelling van de regelingen waarvoor het budget van financiële middelen, het quotum van verblijfsdagen en de prijs per verblijfsdag voor initiatieven van beschut wonen worden bepaald (W). Conclusie Ten aanzien van de psychiatrie is uitsluitend sprake van regelgeving vanuit Welzijn. Principieel is sociale huisvesting op basis van inkomen ook toegankelijk voor psychiatrische patiënten. Een goede regeling tussen sociale huisvesting en welzijn met betrekking tot het welzijns/zorgaandeel zou de toestroom naar het begeleid wonen binnen de sociale huisvesting aanzienlijk kunnen bevorderen. Deze samenhang bestaat niet. Lichamelijk en verstandelijk gehandicapten Regelingen voor subsidiëring en instandhouding van de volgende instellingen: •
Residentiële opvang A015: vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap (W). B028: vaststelling van de voorwaarden en modaliteiten waarvoor het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een handicap bijzondere subsidies aan voorzieningen kan toekennen (W).
•
Begeleidend/beschermd wonen A040: de erkenning en de subsidiëring van diensten voor beschermd wonen voor personen met een handicap (W).
•
Aanpassingen en verbetering bij zelfstandig wonen A023: aanmoediging van projecten (ADL) inzake zelfstandig wonen van personen met een fysieke handicap in sociale woonwijken (H). Subsidiëring van de kosten voor aanpassing van de sociale huurwoningen voor gehandicapten. A053: tot reglementering van het sociale huurstelsel voor sociale huurwoningen die worden verhuurd of onderverhuurd door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij of een sociale Huisvestingsmaatschappij met toepassing van titel VII van de Vlaamse Wooncode. In dit reglement wordt onder meer voorrang verleend aan gehandicapten als kandidaat-huurder van een sociale woning.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 18
Op provinciaal niveau bestaan regelingen voor het aangepast verbouwen van woningen voor gehandicapten, verwerven en regelingen voor investerings- en uitrustingstoelagen voor voorzieningen: C001: het aangepast verbouwen van een woning aan de noden van een senior of persoon met een handicap (W). C002: doel: verbetering van de woning wegens ongezondheid (vocht, onveiligheid, enzovoorts) en/of wegens overbevolking, aanpassing van de woning aan de noden van een gehandicapte, thermische isolatie, installatie van sanitair en/of keuken, plaatsen van centrale verwarming (W). C003: betreffende de subsidiëring van aankoop, bouwen van voorzieningen voor gehandicapten (W). C004: het verlenen van een premie voor aangepast (ver)bouwen van woningen voor senioren en gehandicapten (W). C005: de aanvullende lening voor het bouwen of aankopen van een woning of de lening voor het saneren en/of verbeteren van een woning (H). C011: aanpassingspremies voor woningen van bejaarden en gehandicapten (W). C012: de toekenning van investerings- en uitrustingstoelagen voor voorzieningen voor personen met een handicap (W). C014: provinciale premie voor woningen voor lichamelijk gehandicapten (W). Conclusie In het Sociaal Huurbesluit is met ingang van 1 januari 2001 geregeld dat gehandicapten of gezinnen met een gehandicapt gezinslid als kandidaat-huurder voorrang kunnen krijgen voor het verkrijgen van een sociale huurwoning voor zover het een aangepaste woning betreft. Vanuit Welzijn is regelgeving bepaald voor residentieel en beschermd wonen, vanuit Huisvesting voor zelfstandig wonen. De scheidslijn tussen Huisvesting en Welzijn is onduidelijk: opvallend is dat vanuit Welzijn regelingen zijn getroffen voor beschermd wonen (min of meer vergelijkbaar met zelfstandig wonen) en door Huisvesting het zelfstandig wonen van gehandicapten wordt geregeld. Tevens zijn er maatregelen vanuit Huisvesting met betrekking tot aanpassing van woningen en bestaan er aanvullende maatregelen van de provincies ten behoeve van aanpassing van woningen voor (bejaarden en) gehandicapten. De lijst van regelingen van provincies voor de aanpassingen is niet volledig. Opvallend is wel dat provincies verschillende regelingen hebben, wat betreft de hoogte van bijdragen en voorwaarden zoals inkomen. De provincies vervullen hierin een aanvullende rol. Wel dienen we te constateren dat met de totstandkoming van het Zorgfonds mogelijk een overlapping gaat optreden met reeds bestaande regelingen. Het betreft dan mogelijke dubbele regelingen voor aanpassingen van woningen. Dit betreffen vergoedingen vanuit het Zorgfonds voor niet medische producten en hulpmiddelen bijvoorbeeld: een tillift, een badlift, aanpassing aan bad, douche en samitaire installaties, een traplift. Vanuit het Vlaams Fonds worden vergoedingen geboden voor een traplift, til- en verplaatsingssystemen en aanvullende uitrusting, ook hulpmiddelen zoals handgrepen en aanvullende uitrusting voor de keuken, enzovoorts. Deze vergoedingen kunnen overlappingen met zich meebrengen binnen het domein van Welzijn (Vlaams Zorgfonds en Vlaams Fonds VFSIHP) onderling, maar ook met regelingen ten behoeve van aanpassingen aan woningen voor bejaarden en gehandicapten vanuit Huisvesting.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 19
Grote gezinnen Zie: lage inkomens. Asielzoekers Regelingen voor (woon)subsidies: A017: toekenning van een financiële tegemoetkoming van het Belgische Rode Kruis voor de opvang van asielzoekers (W). A018: wijziging van het Koninklijk Besluit van 19 mei 1995 getroffen ter uitvoering van artikel 5, par. 3, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (W). A019: wijziging van het ministerieel besluit van 30 januari 1995 tot regeling van de terugbetaling door de Staat van de kosten van de dienstverlening door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn toegekend aan een behoeftige die de Belgische nationaliteit heeft (dagvergoeding) (W). Conclusie Op deze doelgroep is uitsluitend de regelgeving van Welzijn van toepassing. Er is geen regelgeving aangetroffen met betrekking tot erkende asielzoekers, anders dan de regelgeving die oor de lagere inkomensgroepen geldt. Woonwagenbewoners Regeling voor woonsubsidie: A057: de subsidiëring van het verwerven, de inrichting, de renovatie en de uitbreiding van woonwagenterreinen voor woonwagenbewoners (W).
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 20
Conclusie Er is één regeling aangetroffen vanuit Welzijn ten behoeve van het verwerven, inrichting en uitbreiding van woonwagenterreinen. Er is geen regeling aangetroffen vanuit Huisvesting voor de huisvesting van woonwagenbewoners. Campingbewoners Pilotproject vanuit de VHM (H). Dit project houdt in: een omzetting van de bestemming van campinggrond tot woon- en recreatiezone en de realisatie van sociale woningen in overleg met en op maat van de campingbewoners te Zemst. A053: tot reglementering van het sociale huurstelsel voor sociale huurwoningen die worden verhuurd of onderverhuurd door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij of een sociale Huisvestingsmaatschappij met toepassing van titel VII van de Vlaamse Wooncode. In dit reglement wordt onder meer voorrang verleend aan campingbewoners als kandidaat-huurder van een sociale woning. A071: KB tot wijziging van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum met toepassing van art. 35 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels(Federaal W). Dit e
houdt in, een regeling van het verkrijgen van een eenmalig bedrag van 1/12 van het jaarlijks minimuminkomen voor het voor het eerst betrekken van een vaste woonplaats. Conclusie Vanuit Huisvesting is een pilotproject opgestart. e
Er is sprake van een eenmalige steun van 1/12 van het jaarlijks minimumloon bij het betrekken van een vaste woonplaats. Het is opvallend dat deze laatste regeling afkomstig is van het Federale niveau. De meeste soortgelijke regelingen komen van het Gemeenschapsniveau. Door de beschikking over een officieel adres en een startsubsidie vergroot de kans tot toegang tot de sociale huisvesting. Via het sociaal huurstelsel dat in werking is getreden op 1 januari 2001 verleent Huisvesting voorrang aan onder meer campingbewoners. Kinderen en jongeren Huisvesting van kansarme minderjarigen wordt genoemd in de, in ontwikkeling zijnde, integrale regeling voor jeugdzorg. Regeling voor subsidies van wonen voor de volgende instellingen: A030: vergoeding voor installatiekosten aan opvanggezinnen (W). B002: bijzondere jeugdbijstand (W). De residentiële huisvesting van kinderen en jongeren in opvangtehuizen is buiten beschouwing gelaten (subsidiëring via Kind en Gezin).
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 21
Conclusie Voor kansarme minderjarigen bestaan uitsluitend regelingen vanuit Welzijn. Deze betreffen vooral de opvang van kinderen en jongeren. Zowel residentiële opvang als ondersteuning in de zelfstandige huisvesting van kinderen is een welzijnsaangelegenheid. Er is geen specifiek beleid vanuit Huisvesting. Samenvattende conclusie Ten gevolge van de verschillende benaderingen vanuit Huisvesting en Welzijn is er sprake van een overlapping van doelgroepen. Huisvesting kent als doelgroep de lagere inkomens, Welzijn kent als doelgroepen mensen met specifieke noden (doelgroepen van Welzijn). De doelgroepen overlappen elkaar gedeeltelijk vanwege het feit dat veel van de mensen met specifieke noden ook vaak een laag inkomen hebben. In de financiële voorzieningen kunnen we geen overlappingen van betekenis constateren. Er ligt voornamelijk een grijs gebied met betrekking tot het te voeren beleid ten aanzien van het zelfstandige wonen van mensen met lage inkomens met specifieke noden.
4.4
Overzicht bestaande geldstromen
Begrotingen Vlaamse regering 2002 Huisvesting Fonds voor de huisvesting: ADL-projecten
1.330.000,--
Subsidiëring van de kosten voor aanpassing van de sociale huurwoningen voor gehandicapten Verzekeren inkomensverlies particulieren bij werkloosheid en invaliditeit
1.356.000,--
Bijdragen in verzekeringspremie WBKG Woningfonds Bond Kinderrijke Gezinnen en VWF Vlaams Woningfonds
37.733.000,--
van de grote gezinnen Exploitatiesubsidies in verband met het uitgeven van laagrentende leningen aan particulieren VHM Vlaamse Huisvestingsmaatschappij: investeringen koop en huur
132.000,--
Exploitatiesubsidies voor koop- en huurwoningen Personeels- en werkingskosten SVK’s
1.636.000,--
Subsidiëring beheer en ‘socialisering’private huurwoningen Experimentele voorbeeldprojecten
268.000,--
Vernieuwende projecten in de huisvesting Verhuis-/huur- en installatiesubsidies krotverlaters en bejaarden, individuele
13.049.000,--
huursubsidies, installatiepremies, tegemoetkomingen in de huurprijs Samengevat: verhuiskostenvergoedingen en al of niet tijdelijke huursubsidies voor diverse sociale doelgroepen Huurvermindering
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
6.360.000,--
Blad 22
Subsidie op de huur Huurcompensatie ten behoeve van minder gegoede gezinnen
3.492.000,--
Subsidie op de huur Fonds financiering urgentieplan sociale huisvesting: bouw en renovatie door
38.421.000,--
SHM’s Investeringssubsidies Verwerving en sloop
59.000,--
Aankoop voor inbreiding/stadsvernieuwing/krotopruiming Sanering
793.000,--
Grond en pandenbeleid woonkernen en in het kader van recht op woonkoop
25.054.000,--
Inkoop en wederinkoop van panden in specifieke gebieden Uitvoering huisvestingscode
1.334.000,--
Overdracht aan bedrijven en financiële instellingen Bouwrijp maken/infrastructuur
48.764.000,--
Gebied gereedmaken voor woningbouw Premies nieuwbouw, renovatie, verbetering, aanpassing
39.277.000,--
Subsidies ten behoeve van gezinnen Financiële lasten gezinnen ten gevolge van bouwen, kopen, aanpassen, sane-
20.716.000,--
ren Subsidies ten behoeve van gezinnen Limburgfonds: reconversie
11.207.000,--
Herbestemming Gemeente, OCMW, VHM: inbreiding: bouw/verbouw
5.316.000,--
Subsidie voor opvullen lege vlekken in stedelijke bebouwing Nieuwbouw, renovatie
140.840.000,--
Investeringssubsidies Stads-/dorpsvernieuwing
15.580.000,--
Investeringssubsidies VHM: in kapitaal omzetbare investeringssubsidie huurwoningen
163.135.000,--
Kredietverlening/deelneming VHM: in kapitaal omzetbare investeringssubsidie koopwoningen
41.459.000,--
Kredietverlening/deelneming Vlab-investering. Investeringsfonds voor grond- en woonbeleid voor Vlaams Brabant
Niet begroot: eerst bestaand saldo uitputten
Stimuleren van het wonen in de Vlaamse Rand
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 23
Welzijn/volksgezondheid VIPA Vlaams infrastructuurfonds persoonsgebonden aangelegenheden: aan-
138.382.000,--
koop, bouw, verbouw, ouderenzorg en welzijnsvoorzieningen Subsidie residentiële bouw, welzijn en zorg (onder meer ROB, RVT, serviceflat, beschut wonen, PVT, CAW, CGGZ, ziekenhuizen, zorginfrastructuur voor bijvoorbeeld thuiszorg). Van het subsidiebedrag is in 2002
54.176.000 (39%) bestemd voor residentieel wonen.
Vlaams Zorgfonds
99.157.000,--
Bijdragen voor (mini)lift/badkamer ten behoeve van bejaarden en gehandicapten uit middelen zorgverzekering. Van het subsidiebedrag wordt slechts een deel aangewend vooraanpassingen in de woning. Naar verwachting zal dit minder dan 10% van het totaalbudget zijn. Experimentele initiatieven ouderen
268.000,--
Niet bestemd voor wonen. Demonstratieprojecten ouderen
496.000,--
Niet van toepassing op wonen. De wooncomponent is inbegrepen in de VIPA-subsidies. Private serviceflats/BEVAK
371.000,--
Tegemoetkoming einde opstalvergoeding bij lease-overeenkomst VFSIPH Vlaams Fonds Sociale Integratie Personen met Handicap
913.504.000,--
Aankoop, bouw, verbouwing, uitrusting en apparatuur ten behoeve van subsidies en leningen voor gehandicapten. In het subsidiebedrag zijn ook inbegrepen tegemoetkomingen voor personele kosten. In 2002 is circa
16.000.000,-- voorzien voor residentiële voorzieningen in de sector Zorg, waarvan circa
7.500.000,-- specifiek voor wonen. Kind en Gezin
8.000.000
Betreft subsidiëring uit het Fonds Bijzondere Jeugdbijstand en Investeringstoelagen voor Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning Diensten en instellingen: vernieuwende/experimentele projecten Welzijnszorg
189.000,--
Subsidie voor adviezen, niet voor wonen Aankoop en aanleg terreinen woonwagenbewoners
1.892.000,--
Subsidiëring lagere overheden Vlaams Zorgfonds
Pro memorie
Ondermeer woningaanpassingen voor bejaarden en gehandicapten Coördinatie Toegankelijkheid
pro memorie
Veelal openbare gebouwen, maar ook (beperkt) wonen; daarnaast veel abstracte toegankelijkheid (integratie)
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 24
Algemene zaken en financiën Intrest lasten en lasten in verband met waarborg leningen rusthuizen ALESH Lasten amortisatiefonds leningen sociale huisvesting
9.800.000,-53.000.000,--
Economische zaken, binnenlandse zaken Originele en innoverende stedelijke projecten
226.000,--
SIF Sociaal Impulsfonds
381.532.000,--
Niet alleen voor wonen, vanaf 2003: uitputten spaargelden; overigens ook bijdragen uit gemeente- en stedenfonds Leefmilieu en infrastructuur Lagere overheden stadsvernieuwing
248.000,--
Begroting Federale Regering 2002 Ten behoeve van Volkshuisvesting is een bedrag van
12.000.000,-- in de begroting opgenomen.
Begrotingen provincies 2002 (pro memorie) Fiscale maatregelen Vermindering onroerende voorheffing Vermindering registratierecht Lagere BTW (vooral voor door VIPA geïnitieerde projecten met een sociaal karakter) Personenbelasting: bijtelling en aftrek inkomen in verband met eigen woning
4.5
Bouwgerelateerde en welzijn/zorggerelateerde budgetten
Het is in het kader van het onderzoek zaak om zicht te krijgen op de expliciete scheiding in de onderstaande kostencomponenten: Woongebonden kostencomponenten •
grondkosten: de kosten voor verwerving en bouwrijp maken van grond
•
bouwkosten: de kosten voor het oprichten van de woning
•
technische installaties: cv’s, liften en dergelijke, die rechtstreeks verbonden zijn met de woonfunctie
•
onderhoudskosten: kosten voor het in technisch goede staat houden van de woningen
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 25
•
servicekosten: kosten voor bijvoorbeeld: glasbewassing, schoonmaak gemeenschappelijke ruimtes
•
activiteitenruimtes: ruimtes voor ontmoeting en ontspanning
•
sociaal beheer: het leefbaar houden van de sociale verhoudingen binnen complexen of woonzones.
Welzijnsgebonden kostencomponenten •
medische apparatuur: speciale voorzieningen voor zieken en gehandicapten
•
thuiszorg: huishoudelijke hulp (schoonmaak) en persoonlijke verzorging aan huis
•
begeleiding: begeleiding van behoeftigen bij (re-)socialisatie en ter bescherming van individuen in
•
woontechnische aanpassingen: aanpassingen van de woning aan specifieke eisen in verband met
gezamenlijke woonvormen al dan niet met zelfstandige woonaccenten de fysieke gesteldheid van de bewoner. Combinatiefinancieringen tussen Wonen en Welzijn/Zorg doen zich met name voor bij de groepen ouderen, kinderen/jongeren en gehandicapten en in veel mindere mate bij overige groepen zoals woonwagenbewoners, vluchtelingen/asielzoekers, campingbewoners, dak-thuislozen, huishoudens met een laag inkomen, enzovoorts. Aan de kostenzijde wordt bij deze drie groepen bij (semi) residentiële opvang gewerkt met zogenaamde dagprijzen, al of niet met een eigen bijdrage. In deze dagprijzen zijn zowel de kosten verwerkt voor het gebruik van het onderkomen (de wooncomponent) als voor het zorgaanbod (de zorg/welzijnscomponent). Aan de financieringszijde is te zien dat de pure bouwproductiebudgetten uit de begroting te herleiden zijn indien er geen zorg/welzijnsaspecten meegefinancierd dienen te worden. De overige beschikbare middelen zijn naar hun aard en toepassing niet te determineren als een tot woningbouw gerelateerd welzijnsbudget of welzijnsgerelateerd woningbouwbudget. Met andere woorden, een zoektocht naar de expliciete scheiding tussen bouw- en welzijnsmiddelen levert geen te kwantificeren resultaat op. Vooral in de uitkeringen uit het VIPA-fonds zijn de huisvestings- en welzijns/zorggelden met elkaar onontwarbaar verweven.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 26
5
Conclusies en aanbevelingen
5.1
Algemeen
In praktische zin vonden verkennende gesprekken plaats met VHM en de Afdeling Woonbeleid. Ook toetsten wij onze indrukken en bevindingen uit hoofdstuk 4 tijdens gesprekken met OCMW-Antwerpen en Hasselt, een SHM in Antwerpen, en de Afdeling Welzijn. Het geheel aan regelgeving overziende, ontstaat de indruk dat een groot aantal regelingen in de loop der tijd is ontstaan vanuit een op dat moment geconstateerde probleemsituatie (ad hoc beleid). Met andere woorden, elk zich voordoend probleem heeft geleid tot een eigen (compromis-)regeling. Tevens valt op dat zowel vanuit Huisvesting als vanuit Welzijn aandacht wordt besteed aan woonbeleid ten behoeve van specifieke doelgroepen. Het resultaat van de gevolgde werkwijze is de huidige situatie waarbij in het voorgaande is aangetoond dat: •
bij de financiering er tal van instanties bij betrokken zijn, elk met hun eigen visie, taak en verantwoordelijkheid
•
diverse geldstromen zijn opgenomen in tal van regelingen, elk met hun eigen intenties en uit-
•
in financiële zin in veel regelingen de wooncomponent niet of nauwelijks te scheiden is van de
gangspunten zorgcomponent. Uit diverse documenten en besprekingsverslagen van de VHM, waaraan diverse betrokken organisaties deelnamen, valt op te maken dat deze organisaties zich bewust zijn van bovenstaande constateringen: •
De “Denktank samenwerking Welzijn-Huisvesting” van de VHM constateert tijdens haar besprekingen van 22 januari, 19 maart en 26 maart 2002 dat betrokkenen bereid zijn om intensiever samen te werken. Het platform zal een nota opstellen om deze bereidheid nader te onderbouwen.
•
In de “Nota experimentenprogramma huisvesting” van de VHM wordt gesteld dat van belemmerende
regelgeving
vrijgestelde
huisvestingsexperimenten
op
het
raakvlak
van
Wonen en Welzijn gestimuleerd moeten worden met het doel om aan de hand van de opgedane ervaringen bestaande regelgeving aan te passen. •
De AG van de VHM formuleert in een recent vervaardigd verslag aan de RVB dat het noodzakelijk is
om
klaarheid
te
scheppen
in
de
afbakening
van
taken
tussen
“welzijn”
en
“sociale huisvesting” vanwege onder andere de vertraging en verslechtering van de reputatie die dit voor de sector veroorzaakt.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 27
•
In de “Conceptnota over samenwerking tussen de SHM’s en de welzijnssector”, cel Coördinatie Programmering, wordt gesteld dat samenwerking tussen Huisvesting en Welzijn dringend noodzakelijk is om aan de toekomstige vraag te kunnen voldoen. De financiering van de SHM’s (subsidieafhankelijk), als de aangewezen bouwers, is echter een belem-merende factor.
Samenvattend Het bestaande regelgevings- en financieringsinstrumentarium voldoet niet aan de eisen van de samenstellers, de gebruikers en de doelgroepen. Oplossingen worden traditiegetrouw gezocht in samenwerkingsstructuren, aanpassingen/uitbreidingen van bestaande regelgeving, experimenten en “nader overleg”. Genoemde oplossingen zullen naar onze mening op korte en middellange termijn niet tot een ingrijpende toename van het zorg-woningenaanbod leiden dat op lokaal niveau voor de nodige knelpunten zorgt. De lokale situatie is dus in uitvoeringszin hierbij maatgevend. Aanbeveling 1 Het bestaande budgetterings-/begrotingssysteem zodanig aanpassen dat een scheiding tussen woon/huisvestingscomponenten enerzijds en zorg-welzijnsaspecten anderzijds te herkennen is. Het huidige systeem is ons inziens ondoorzichtig en onbruikbaar. Oplossingen op korte en middellange termijn zijn, gezien de huidige situatie, alleen op lokaal niveau op maat te verzorgen. De aangewezen, voor “bouw” verantwoordelijke instelling is de SHM die op maat de lokale samenwerking met Welzijn/Zorg, OCMW, gemeente, en particuliere organisaties kan vormgeven en verantwoordelijk kan zijn (responsabilisering). Zij kent immers de plaatselijke markt. Binnen de huidige regelgeving bevelen wij aan de SHM’s toegang te verschaffen tot budgetten van het VIPA teneinde hiermee zelfstandige woningen voor de doelgroepen te realiseren die voldoen aan de lagere inkomenseis. Voor zover bestaande regelgeving en budgetten niet toereikend blijken, zullen de SHM’s in staat gesteld moeten worden om zelfstandig benodigde/ontbrekende middelen te verschaffen op de kapitaalmarkt. De meest voor de hand liggende werkwijze hierbij, die op kortere termijn tot resultaten kan leiden, is om samen met partners in P.P.S.-constructies deel te nemen.
5.2
Financieel beleid
In het verlengde van de eerste aanbeveling wordt een nadere uitwerking ten aanzien van het financieel beleid voorgesteld. Binnen de huidige regelgeving en voorzieningen kan een en ander gedaan worden vanuit Huisvesting door het samenvoegen van fondsen of het creëren van een integraal overleg tussen fondsen (zoals in de jeugd- en jongerenzorg), waardoor meer flexibiliteit ontstaat in de besteding van subsidiemiddelen. Door samenwerking met het VIPA alsook overdracht van budgetten van het VIPA kunnen vanuit Huisvesting c.q. woonbeleid mogelijkheden worden gecreëerd om de SHM’s te laten bouwen, beheren en verhuren aan diverse lagere inkomensgroepen. Dit kan zowel door integratie van zelfstandig wonen binnen de traditie van sociale huisvesting als door bouwen voor en verhuren aan bejaarden- en zorginstellingen. Het is aan te bevelen dat het VIPA een nader te bepalen bedrag reserveert, met name ten behoeve van het zelfstandig wonen van ouderen en overige
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 28
doelgroepen die teruggebracht worden naar zelfstandige woonvormen.. Hiermee kan de behoefte aan duurdere ROB’s/RVT’s en andere residentiële instellingen gereduceerd worden. Tevens dient vastgesteld te worden dat met name de positie van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij als voogdijmaatschappij in letterlijke zin voor de SHM’s ter discussie gesteld dient te worden. Teneinde de SHM’s de mogelijkheid te bieden om sneller en meer accuraat op de vraag in te spelen, zou een aantal maatregelen genomen dienen te worden. Aanbeveling 2 •
Het quoteringsstelsel vanuit de VHM vervangen door eigen beleid van de SHM’s afgestemd op de lokale vraag vanuit de verschillende lagere inkomensgroepen, op te maken in samenwerking met de OCMW’s c.q. de gemeenten. Het initiatief om lokale woonbeleidsplannen te vervaardigen verdient navolging. Met name met betrekking tot de vraagontwikkeling is dit van belang.
•
Hiertoe de SHM’s de mogelijkheid bieden om geld te lenen via de financiële markten, buiten de VHM om, dan wel te stimuleren in P.P.S.-constructies deel te nemen. Dit leidt in ieder geval tot meer financiële ruimte, waardoor hogere quota aan woningen kunnen worden gerealiseerd, in financiële zin.
•
Overwegen of het bestaande subsidiestelsel op de bouw- en verwervingskosten vervangen kan worden door een kostprijsstelsel, waarbij niet langer de initiatiefnemer maar de klant voorzien wordt van subsidie in de huisvesting. Dit laatste biedt de SHM de mogelijkheid om zijn huurprijzen beneden een toegelaten maximum marktconform te maken, waarbij de organisatie kan uitgaan van de bedrijfswaarde in plaats van de maximaal toegelaten huurprijs.
5.3
Grondbeleid
In het verlengde van de eerste aanbeveling wordt een nadere uitwerking ten aanzien van het grondbeleid voorgesteld. Het vinden van bouwgrond wordt een steeds moeizamer aangelegenheid, mede beperkt door het ruimtelijke ordeningsbeleid. Daarbij wordt het steeds vaker van belang, ook voor een sociale huisvestingsmaatschappij, om strategische aankopen te kunnen verrichten. Zij dienen hierin te concurreren met projectontwikkelaars, dan wel met hen samen te werken. SHM’s beheren niet hun eigen vermogen, doch zijn via de regelgeving verplicht deze te parkeren bij de VHM als centrale bankier.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 29
Aanbeveling 3 Het valt te overwegen om de SHM’s beheerder te maken van hun eigen reserves. Hiermee kunnen zij in staat worden gesteld strategische aankopen te doen binnen het eigen werkgebied. Dit legt enerzijds een
extra
taak
neer
bij
de
SHM
om
op
verantwoorde
wijze
om
te
gaan
met
treasurybeleid, anderzijds opent het de mogelijkheid om zelfstandig te beslissen over de lokale inzet van deze middelen, en dus zelfstandig strategische grondaankopen te realiseren, dan wel samen te werken met strategische partners (P.P.S.). Tevens is het aan te bevelen dat zij goede afspraken maken met hun gemeente over de mogelijkheid om over gronden te beschikken bijvoorbeeld in inbreidingsgebieden, teneinde tegen sociale voorwaarden te kunnen bouwen.
5.4
Woningvoorraadbeleid
Opvallend in het voorgenomen huisvestingsbeleid is dat meer dan ooit gekozen wordt voor de koopwoning. Deze keuze lijkt ingegeven vanuit de uitsluitende keuze voor inkomensgerelateerde sturing. De toevloed van woonbehoeftigen, die niet de keuze (kunnen) maken voor een koopwoning, maar juist vanwege hun specifieke situatie behoefte hebben aan een huurwoning (doelgroepen Welzijn), wordt naar alle waarschijnlijkheid niet beantwoord met de realisatie van 15.000 extra huurwoningen. Aanbeveling 4 De problematiek van de woonbehoeftigen vanuit Welzijn inventariseren en de bouwproductie c.q. de verwerving van sociale woningen aanpassen op deze extra vraag.
5.5
Samenwerking: op lokaal niveau!
In het verlengde van de eerste aanbeveling wordt een nadere uitwerking ten aanzien van de samenwerkingsstructuur voorgesteld. Om het huidige voortbrengingsproces zo weinig mogelijk te frustreren, is het zaak om de huidige lokale productiestructuur vooralsnog te handhaven. Op lokaal niveau blijken in de huidige situatie verschillende instanties initiatiefnemer te kunnen zijn op het terrein van “sociaal wonen”. Dit kan zowel de sociale huisvestingsmaatschappij zijn, een particuliere organisatie, als het OCMW of de gemeente. In de steden is op lokaal niveau nauwelijks samenwerking noch informatie over elkaars werkzaamheden tot stand gekomen.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 30
Aanbeveling 5 Zeker in het kader van een rationele benadering van de problematiek is het aangewezen dat deze instanties hun werkzaamheden op de kortst mogelijke termijn afstemmen door middel van het instellen van één loket voor de vraag naar sociale woningen dan wel voorzieningen voor doelgroepen van welzijnsbeleid. Voorgesteld wordt om dit te doen in de vorm van een geïntegreerd woon/welzijnsloket (in samenwerking met de lokale OCMW).
5.6
Samenwerking Departementen Huisvesting en Welzijn
Verschillen in benadering tussen Wonen en Welzijn Het woonbeleid vanuit Huisvesting is hoofdzakelijk gericht op lage inkomens, dat van Welzijn op diverse doelgroepen. Deze doelgroepen vergen een aparte aanpak vanwege de verschillende sociale situaties. Het feit dat woonbeleid vrijwel uitsluitend lage inkomens als uitgangspunt neemt, verhindert de integratie van het woonbeleid van specifieke doelgroepen binnen het woonbeleid, zoals gevoerd vanuit het Departement Huisvesting. Een belangrijke doorbraak kan zijn als Huisvesting voortaan van een integraal woonbeleid uitgaat, inclusief dat van specifieke doelgroepen. Van belang is daarbij dat Huisvesting en Welzijn bereid zijn samen naar oplossingen te zoeken voor de integrale huisvestingproblematiek. Subsidies voor huisvesting Huisvesting heeft zijn beleid gebaseerd op inkomen. Subsidies in de koopsector zijn voornamelijk gebaseerd op de kostprijs van de woning. Subsidies in de huursector zijn bestemd voor sociale woningen. De terbeschikkingstelling van huurwoningen is inkomensafhankelijk (laagste inkomens). De subsidies van Welzijn zijn bestemd voor instellingen. De terbeschikkingstelling van plaatsen in ROB’s en RVT’s is niet inkomensafhankelijk. Hierdoor wordt gedeeltelijk gesubsidieerd in de woonruimte van midden en hogere inkomens. Deze verschillen in benadering zullen bij het bouwen van zelfstandige woonruimte moeten worden opgelost. Bovendien wordt in de subsidiëring van instellingen en in de dagprijssamenstelling geen onderscheid gemaakt tussen de woonfactor en de overige onderdelen. De dagprijs kan ook verschillen per instelling, zodat de woonfactor niet exact te bepalen is. Subsidies voor aanpassing van woonruimte Deze kent verschillende benaderingen. Gezien het grote aantal woningen in eigendom is het overgrote deel van de subsidiemaatregelen voorzien voor de eigen woning. Dezen worden voornamelijk via de provincies geregeld.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 31
Binnen de sociale sector kan van meet af aan aangepast gebouwd worden, waardoor goedkoper in aangepaste woonruimte wordt voorzien. Integratie van het handicaptenbeleid in de huursector binnen de sociale sector zou daarom voor de hand liggen, mits daarbij in een goede begeleiding kan worden voorzien. Dit vergt echter aanpassing van de doelstellingen van het woonbeleid. Nood aan zelfstandige woningen vanuit Welzijn Vanuit Welzijn wordt vastgesteld dat welzijnsvoorzieningen (bijvoorbeeld: eerste opvang van gescheiden ouders met kinderen) veel langer dan normaal worden gebruikt, omdat geen sociale woningen voorhanden zijn. Hierdoor blijven kandidaat-huurders, tot 5 maal de normale tijd, beroep doen op deze voorzieningen. Dit betekent onnodige druk op welzijnsvoorzieningen en is voor de kandidaat-huurders die gedurende twee tot drie jaar beroep moeten doen op een dergelijke voorziening ontoelaatbaar. Onduidelijk is in hoeverre deze kandidaat-huurders ook op de wachtlijsten van SHM’s voorkomen, aangezien zij in een aantal gevallen ook beroep doen op OCMW’s. Daarnaast ontwikkelt zich een trend naar zo veel mogelijk zelfstandig laten wonen. Niet alleen voor ouderen, maar ook voor fysiek en mentaal gehandicapten en jongeren bestaat de behoefte aan het creëren van zelfstandige woonruimte. Deze woonruimte dient enigszins geconcentreerd gerealiseerd te worden in het voordeel van een adequate begeleidingsmogelijkheid. Hiertoe zijn experimenten in ontwikkeling. De behoefte hieraan neemt echter zienderogen toe. In geval van een geïntegreerd woonbeleid kan hiermee rekening worden gehouden en kan Welzijn adequater inspelen op de begeleiding hiervan. Gewijzigd beleid van Welzijn ten aanzien van serviceflats Vanuit Welzijn is besloten om de oprichting van serviceflats niet meer te subsidiëren. Met name voor de totstandkoming van sociale woningen voor ouderen vormt dit een hinderpaal. De totstandkoming van residentiële voorzieningen wordt wel gesubsidieerd, terwijl de zelfstandige woning niet gesubsidieerd wordt. Voor de samenwerking tussen Huisvesting en Welzijn zal dit een belangrijk knelpunt kunnen vormen. Aanbeveling 6: Wij stellen voor tussen beide departementen zo vlug mogelijk een gezamenlijke stuurgroep op het hoogste niveau op te starten, met als doel de knelpunten aan te pakken en gezamenlijke uitgangspunten te nemen voor de integratie van elkaars woonbeleid. Deze stuurgroep zou moeten komen tot een gezamenlijk plan van aanpak. Wij adviseren om daar ook het lokale uitvoeringsniveau in te betrekken, teneinde goed zicht te krijgen op de oplossingsrichtingen die snel zoden aan de dijk zetten. Als principe stellen wij voor dat enerzijds Huisvesting de verantwoordelijkheid voor de gehele sociale huisvesting inclusief specifieke doelgroepen op zich neemt, en dat anderzijds Welzijn het geheel van
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 32
de welzijns- en zorgkant als zijn verantwoordelijkheid beschouwt, ook binnen de kaders van de sociale huisvesting.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 33
Bijlage 1 Uitwerking voor de doelgroep ouderen 1.
Inleiding
Als we naar de cijfers kijken, dan zien we als voornaamste groep van welzijnsbeleid, en als voornaamste aandachtsgroep, de groep ouderen opdoemen. De vraag naar zelfstandig wonen neemt de komende jaren aanmerkelijk toe. Concreet betekent dit dat in de eerstvolgende vier jaren Welzijn zich geconfronteerd ziet met een vraaggroei van circa 25.000 woon/zorgplaatsen. Deze vraag zal in de daarna volgende jaren naar alle verwachting nog toenemen. Daarnaast ziet het zich geconfronteerd met hoge onderhoudslasten aan nog eens circa 60.000 bestaande woon/zorgplaatsen. Teneinde te voorkomen dat geen gepast beleidsmatig antwoord beschikbaar komt, de vraagtoename niet opgevangen wordt en de ouderen dus een beroep gaan doen op de traditionele bejaardenhuisvesting, dient de wooncarrière van bejaarden in zelfstandige woningen zo lang mogelijk verlengd te worden. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan een aantal behoeften en wensen: •
de wens om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen
•
de noodzaak om zo efficiënt mogelijk met de zorgmiddelen te kunnen omgaan
•
de noodzaak om met de beschikbare middelen zo veel mogelijk ouderen te voorzien van een adequaat woning- en zorgaanbod.
Dit beleid wordt overigens ook ondersteund door de Minister van Sociale Zaken, die het streven naar maximale autonomie aandacht geeft in het ouderenzorgbeleid. 2.
Bestaande woon/zorg-instrumenten voor ouderen
De bestaande woon/zorg-arrangementen zijn: •
thuis wonen met thuiszorg, indien nodig
•
opvang in een serviceflat
•
residentiële opvang in een Rustoord voor Bejaarden (ROB) (voor alle ouderen tot en met een hoge indicatie Katz) of in een Rust- en Verzorgingstehuis (RVT) (voor ouderen met de hoogste indicaties Katz).
De duurste opvang is de residentiële opvang, omdat hier zowel een uitgebreide infrastructuur als een complete zorgomgeving gecreëerd en in stand gehouden dient te worden. Het primaire zorgaanbod is niet meer afhankelijk van de behoeften van de cliënt, maar biedt continue begeleiding, voeding, algemene ontspanningsruimtes, directievoering, administratie, enzovoorts.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 34
3.
Seniorencomplexen: verlenging van het zelfstandig wonen
In een seniorencomplex wonen bewoners zelfstandig in een (service-)flat. Dit kan zowel een koopflat als een huurflat zijn (geen betaling van een dagprijs zoals in de traditionele serviceflats). In principe kan deze woning toegewezen worden aan personen met en zonder indicatie. Als streefdoel voor een efficiënte organisatie kan worden uitgegaan van complexen van circa 80 woningen, die voor 50% worden bewoond door personen of gezinnen zonder indicatie, en voor 50% met indicatie. Door deze balans te creëren, kan met gemiddeld één formatie per 40 indicaties worden volstaan voor de daadwerkelijke zorgfunctie. Tevens benutten bewoners elkaar als goede buren voor andere activiteiten, waardoor de sociale cohesie wordt bevorderd.
3.1.
Mogelijkheden tot koop of huur voor appartementen in serviceflats
Wie eigenaar is van een huis kan veelal zijn eigen woning verkopen en deze “inruilen” voor een appartement in een (service-)flat; hetzij via de opbrengst uit de verkoop hetzij via de opbrengst van rente uit het vermogen dat ontstaat na verkoop. Ook de koper van een sociale woning kan zijn opgebouwde vermogen benutten voor de aankoop van een (service-)flat. Alleen in het geval van een verhuizing van sociale huur naar sociale huur ontstaat een situatie waarin huursubsidie aan de orde is. Dit principe wijkt af van het door de afdeling Welzijn gehanteerde uitgangspunten bij de financiering van serviceflats als welzijnsvoorziening op basis van dagprijzen. Het gehanteerde beleid is dat iedere bewoner verantwoordelijk blijft voor zijn eigendom, dan wel voor de gehuurde woning en aanvullende welzijns/zorgdiensten ontvangt. Bij een servicecomplex is het gebruikelijk dat ook in enige algemene ruimte wordt voorzien voor sociale ontmoeting en voor ondersteunende diensten. Hierop kan eventueel subsidie van toepassing zijn. Voor extra zorg, zoals bijvoorbeeld het aanbieden van maaltijden, kan voor hen die dit niet meer zelfstandig kunnen verzorgen, een beroep worden gedaan op de geijkte, reeds bestaande instanties. Ten behoeve van medische aanpassingen kunnen de bestaande subsidie-instrumenten van Welzijn worden ingezet.
3.2.
Mix van bewoners in seniorencomplexen
Indien in een complex gewerkt kan worden met en zonder huursubsidie, kan een sociale mix gecreeerd worden, waarbij een sociale integratie kan plaatsvinden tussen relatief arme en relatief welgestelde ouderen. Dit is ook het geval bij een mix van gezonde en zorgbehoevende ouderen. Er ontstaat veelal een complex met een variatie aan sociale potenties waarmee ook een stigmatisering van de relatief armere en meer zorgbehoevende oudere bewoners wordt voorkomen.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 35
3.3.
Kostenaspecten van de serviceflat
Als gevolg van het aanbod seniorencomplexen zal in de praktijk de vraag naar ROB’s en RVT’s worden verlaagd en zal de bewoner – indien hij ooit al opgenomen wordt – op latere leeftijd intreden in het ROB of RVT. Hiermee wordt mogelijk bespaard op onbenutte infrastructuurkosten en op onbenutte en/of bovenmatige zorgkosten in een ROB- of RVT-situatie met vaste personeelsbezetting. Omgekeerd gezien wordt voorkomen dat de bewoners diensten moeten afnemen waaraan zij geen behoefte hebben. De omschakeling naar zelfstandig wonen met individuele zorgverlening op maat behoeft praktisch gezien niet direct te leiden tot bezuinigingen, maar zal er op termijn wel toe bijdragen dat zowel de woon- als de zorgkosten minder snel zullen stijgen als gevolg van de genoemde “veroudering” van de samenleving. In de tekening op de volgende pagina wordt schematisch (hoewel niet in daadwerkelijke procenten omgezet) de kostenontwikkeling zonder en met de inzet van zelfstandige ouderenwoningen weergegeven.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 36
Principe verlenging zelfstandig wonen bij ouderen
Woonkosten onzelfstandig wonen in bejaarden-
V er l en g in g d o o r g ec o n c en t r ee rd en l an g e r z e lf st a n d i g w o n e n
tehuis of verzorgingsinstelling
Woonkosten zelfstandig wonen
Zorgkosten
Zorgkosten
Kostenontwikkeling zonder inbreng van servicecomplexen
Zorgkosten
Woonkosten zelfstandig wonen
Zorgkosten
Kostenontwikkeling met inbreng van serviceflat
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Woonkosten on-
zelfstandig
Serviceflat
Blad 37
Bij een kwalitatief adequate (service-)flat dient, los van de algemene voorzieningen, voor een flat met twee slaapkamers gedacht te worden aan circa
115.000,-- bouw- en inrichtingskosten (keuken, bad-
kamerinrichting, enzovoorts) zonder de eventuele medische zorgvoorzieningen, die op maat aangebracht dienen te worden. Gezien de bijkomende algemene voorzieningen, zal indien niet gesubsidieerd, de kostprijs van een (service-)flat relatief gezien iets hoger liggen dan bij instandhouding van de eigen woning, of bij langere bewoning van de eigen huurflat. Daar staat echter de toegang tot extra voorzieningen met makkelijkere mogelijkheden tot sociale omgang in een veilige omgeving tegenover.
3.4.
Financiering van seniorencomplexen
In principe kan de totstandkoming van dergelijke (service-)flats veelal via de bestaande financiële markten gefinancierd worden. Indien het subsidiestelsel hoofdzakelijk wordt ingezet voor sociale huurders, kan met minder geld een grotere groep bediend worden, en kan worden ingespeeld op de in de komende 30 jaar toenemende vraag naar ouderenvoorzieningen. Een integratie met het instrument van de thuiszorg is hierbij perfect mogelijk.
3.5.
Combinatie met thuiszorg
Door seniorencomplexen qua ligging dicht te laten aansluiten bij voorzieningen van thuiszorg op wijkniveau kan een combinatie gemaakt worden tussen de reguliere thuiszorg en de zorg in een seniorencomplex. Hiermee wordt de efficiency van de thuiszorg in belangrijke mate bevorderd.
3.6.
Inkomensaspecten op het niveau van de bewoner
Algemeen In het onderzoek is de veronderstelling ontstaan dat er - vanuit Huisvesting gezien - belangrijke verschillen bestaan tussen residentiële en zelfstandige huisvesting. Hieronder is een voorbeeld voor ouderenhuisvesting in beeld gebracht. Daarbij worden zes verschillende varianten onderscheiden ten aanzien van hoogte van het inkomen en omvang van de zorg: 1. laag inkomen, licht zorgbehoevend 2. gemiddeld inkomen, licht zorgbehoevend 3. hoog inkomen, licht zorgbehoevend 4. laag inkomen, zwaar zorgbehoevend 5. gemiddeld inkomen, zwaar zorgbehoevend 6. hoog inkomen, zwaar zorgbehoevend. In alle varianten is ervan uitgegaan dat de bewoner geen vermogen van enige betekenis heeft. In de bijlagen is voor elk van de situaties een rekenvoorbeeld opgenomen.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 38
Investering In het voorbeeld is ervan uitgegaan dat zowel in de residentiële als in de zelfstandige situatie een even groot aantal m2 woongelegenheid en daaraan verbonden zorginfrastructuur wordt gebouwd. Ofwel de kostprijs van de investering is in beide situaties gelijk aangehouden. De investeringen liggen rond
10.000,-- aan grondkosten en
80.000,-- aan bouw- en bijkomende kosten. Allereerst wordt dit
bedrag verlaagd met een fiscale tegemoetkoming op het gebied van de BTW. Over de bouw- en bijkomende kosten is in plaats van de normale 21% slechts 12% verschuldigd ofwel een voordeel van 9%. Daarnaast is aangenomen dat over het resterende bedrag aan bouw- en bijkomende kosten een subsidie ineens van 60% (VIPA) kan worden verkregen. Het resterende bedrag is de netto bouwinvestering voor de huisvesting en bedraagt rond
30.000,--. Dit bedrag kan in de situatie van zelfstandige
huisvesting nog worden gesplitst in het wonen (circa m2 per zelfstandige huisvestingsplaats: circa
25.000,--) en de zorginfrastructuur (circa 15
5.000,--). De netto investering (inclusief grond) bedraagt dus
40.000,--.
Exploitatielasten De huisvestingslasten bestaan uit kapitaalslasten (rente en afschrijving) en overige huisvestingslasten, zoals onderhoud, verzekeringen en belastingen. Voor de kapitaalslasten is gerekend met rente over de grond (geen afschrijving) en een 50-jarige gelijkblijvende annuïteit over de netto bouwinvestering (zonder grond). Voor de overige huisvestingslasten is gerekend met een bedrag ter grootte van 20% van een annuïteit over de bruto investeringskosten voor de bouw ( 80.000,--). Deze kosten zijn verhoogd met de kosten van welzijn, zorg, voeding, hotel en recreatie. De kosten voor welzijn en zorg zijn per variant gebaseerd op de opbrengsten die van het RIZIV en de zorgverzekering zijn te verwachten. In de eerste drie varianten is dus uitgegaan van (zeer) lage kosten en in de laatste drie varianten van (zeer) hoge kosten. De kosten van voeding, hotel en recreatie zijn bij hogere inkomens in de zelfstandige situatie iets hoger aangehouden dan in de residentiële situatie. In beide situaties is ervan uitgegaan dat er 24 op 24-uur-zorg wordt geleverd en er altijd recreatieve activiteiten worden geleverd. Kenmerken van residentieel wonen Kenmerkend voor de residentiële situatie is dat: •
De bewoner in principe de dagprijs moet betalen (de som van de geschatte kosten welzijn, zorg, voeding, hotel en recreatie voor alle bewoners van het tehuis verminderd met de uitkeringen van het RIZIV, gedeeld door het aantal bewoners en 365 dagen).
•
De bewoner slechts een prijs voor huisvesting en welzijn/zorg behoeft te betalen, die is gebaseerd op zijn inkomens- en vermogenssituatie, dus onafhankelijk van de zwaarte van de zorgbehoefte; hierbij blijft een bedrag van
Referentie
50,-- voor zak- en kleedgeld buiten beschouwing.
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 39
•
Voor zover de bewoner de dagprijs niet kan betalen, de (klein-)kinderen een onderhoudsbijdrage dienen te betalen (de grootte is afhankelijk van hun inkomens- en vermogenssituatie). Voor zover de bijdragen van bewoner en (klein-)kinderen onvoldoende zijn om de dagprijs te betalen, wordt dit met welzijnssubsidie aangevuld (RIZIV en zorgverzekering: nieuw vanaf medio 2002: bijdrage voor niet-medische doeleinden).
•
Voor zover het inkomen van de bewoner boven de dagprijs is, vrij besteedbaar inkomen ontstaat.
Kenmerken van zelfstandig wonen Kenmerken van de zelfstandige situatie: •
De bewoner betaalt in principe de huurprijs voor de huisvesting; de lasten van de zorginfrastructuur worden altijd door Welzijn gesubsidieerd.
•
Aangenomen is dat de bewoner voor dat deel van de huurprijs dat hij niet kan betalen (hoger dan de woonquote, die toeneemt naarmate het inkomen hoger is) huursubsidie van Huisvesting ontvangt; de woonquote is uitgedrukt in een percentage van het inkomen. Voor een laag inkomen (netto 600 euro) is 20% gehanteerd, voor een gemiddeld inkomen (netto 1.000 euro) is 25% gehanteerd en voor een hoog inkomen (netto 1.400 euro) 30%.
•
Verder moet de bewoner in principe de kostprijs voor welzijn en zorg betalen (aangenomen is, dat de kosten conform forfaitaire opbrengsten zijn).
•
Voor zover het inkomen lager is dan de som van het te betalen deel van de huurprijs en de kostprijs voor welzijn/zorg is uitgegaan van een subsidie van Welzijn.
•
Voor zover inkomen boven de som van het te betalen deel van de huurprijs en de kostprijs voor welzijn/zorg is, ontstaat vrij besteedbaar inkomen.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 40
Individueel maandbudget residentieel wonen Op grond van bovenstaande gegevens kan het volgende beeld worden gegeven van de opbrengsten in de residentiële situatie. Grafiek 1 opbrengst en resident ieel wonen 20 0 2 2500 prijs bewoner
euro
2000
subsidie welzijn/ zorg
1500
subsidie huisvest ing
1000 500
t ot aal kost prijs
0 Laag Licht
residentieel EUR
Gem . Licht
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Laag Zwaar
inkomen/ verzorgingsgraad
Laag Licht
prijs bewoner subsidie welzijn/ zorg subsidie huisvesting totaal kostprijs "zakgeld" + vrij besteedbaar
Hoog Licht
550 332 0 882 50
Gem . Licht 950 -68 0 882 50
Gem . Zwaar
Hoog Licht 990 -108 0 882 410
"zakgeld" + vrij best eedbaar
Hoog Zwaar
Laag Zwaar 550 1802 0 2352 50
Gem . Zwaar 950 1402 0 2352 50
Hoog Zwaar 990 1362 0 2352 410
Blad 41
Individueel maandbudget zelfstandig wonen Op grond van bovenstaande gegevens kan het volgende beeld worden gegeven van de opbrengsten in de zelfstandige situatie. Grafiek 2
huisv. + over ige bewoner
opbrengsten zelfst andig wonen 20 0 2 3000
subsidie welzijn/ zor g
2500
euro
2000 subsidie huisvesting
1500 1000
totaal kostprijs
500 0 Laag Licht
Gem . Licht
Hoog Licht
Laag Zwaar
Gem . Zwaar
Hoog Zwaar
"zakgeld" + vr ij besteedbaar
inkomen/ verzorgingsgraad
zelfstandig EUR
Laag Licht
huisv. + overige bewoner subsidie welzijn/ zorg subsidie huisvesting totaal kostprijs "zakgeld" + vrij besteedbaar
540 36 114 691 60
Gem. Licht 654 36 0 691 346
Hoog Licht
Laag Zwaar
654 36 0 691 746
540 1277 166 1983 60
Gem. Zwaar Hoog Zwaar 670 1277 36 1983 330
706 1277 0 1983 694
Een effect van residentiële bewoning (zonder huisvestingssubsidie) is dat pas wanneer het inkomen groot genoeg is om de volledige dagprijs te betalen, er een groter vrij besteedbaar bedrag beschikbaar komt naarmate het inkomen hoger is. Hierbij ontstaat de vraag of het redelijk is dat bewoners die jarenlang voor een pensioen hebben gespaard alleen bij hoge inkomens daarvan kunnen genieten. Een effect van zelfstandige bewoning met huisvestingssubsidie is: door toepassing van een naar inkomen gemeten proportionele woonquote komt er naarmate het inkomen hoger is een groter vrij besteedbaar bedrag beschikbaar (zelfs bij de iets lagere inkomens).
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 42
Opvallende zaken:
•
Een residentiële bewoner met laag inkomen heeft geen directe huisvestingssubsidie en betaalt
•
Zelfstandig wonen met thuiszorg, kortverblijf, dagopvang, en nachtopvang is vaak goedkoper dan
dus waarschijnlijk veel meer dan een acceptabele woonquote. residentieel.
•
Er bestaat wel een onderhoudsplicht van (klein-)kinderen bij residentieel wonen en niet bij zelfstandig wonen. Hier kan sprake zijn van rechtsongelijkheid tussen residentiële en niet residentiële bewoners.
4.
Een aanvullende suggestie: nieuwbouw en onderhoud van ROB’s en RVT’s door de sociale huisvestingsmaatschappijen
SHM’s kunnen ook in staat worden gesteld om residentiële huisvesting te bouwen en deze tegen een huurprijs van 3 tot 9% van de verwervingskosten (alle kosten voor de ontwikkeling van een gebouw inclusief grondkosten) te verhuren aan een ROB of RVT, of andere instellingen. Zij zijn bij uitstek in staat om tegen relatief lage kosten te bouwen en te beheren. Door het beheer van Wonen en Zorg van elkaar te scheiden, kan de kennis van beide maatschappelijke organisaties benut worden: SHM’s voor bouwen en onderhoud en de lokale zorginstellingen voor de zorgfuncties. Daarvoor is echter wel nodig dat de SHM’s toegang krijgen tot het VIPA, waar zij tot 60% van de verwervingskosten gesubsidieerd kunnen krijgen. Dit is uiteraard van invloed op de benodigde bedrijfswaarde en dus op een rendabele exploitatie. Voor de Zorgsector heeft dit als voordeel dat zij met een vaste voorspelbare huisvestingslast rekening kunnen houden in hun budgettering. Hiervoor is echter noodzakelijk dat SHM’s tevens de overige verwervingskosten kunnen financieren door middel van leningen en/of inzet van eigen reserves. Door rechtstreeks toegang te verlenen tot de financiële markten kunnen SHM’s hiertoe in staat gesteld worden (zie aanbevelingen). 5.
Afstemming door lokale inventarisatie
Zoals reeds aangegeven in het hoofdstuk aanbevelingen, kan de behoefte aan zelfstandig wonen in serviceflats en de lokale vraag naar ROB- en RVT-plaatsen het beste worden geïnventariseerd en voorspeld op lokaal niveau. Het ligt voor de hand dat gemeenten aan de hand van hun eigen toekomstscenario’s onderzoek naar de vraagontwikkeling uitvoeren en samenwerken met lokale welzijnsinstellingen en SHM’s, om zowel de aantallen specifieke voorzieningen als de mogelijkheden om bouwgronden te verwerven in de binnengebieden met elkaar af te spreken. Door uitvoering van deze maatregelen kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan de afstemming op de vraagkant enerzijds en kan een bijdrage worden geleverd aan de toekomstige betaalbaarheid van de ouderenzorg anderzijds. Een duidelijke scheiding van Wonen en Zorg
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 43
biedt meer transparantie naar een efficiënte inzet van deskundigheid. Met betrekking tot het zicht op het “oplossen” van wachtlijsten kan genoemde scheiding leiden tot een efficiëntere planning van zorgaanbod.
Zodra
grondaankopen
op
gang
komen,
wordt
de
toekomstige
vraag
naar
zorg/welzijnsinzet gerelateerd aan de behoefte aan enerzijds thuiszorg en anderzijds zorg in residentiële vorm.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 44
Bijlage 2 Toelichting bij presentatie begrotingen HP = Horizontaal Programma B
Burotica
E
Buitenlands beleid
F
Financiële lasten
G
Gelijke kansen
I
Investeringen
L
Lonen
W
Wetenschapsbeleid
V
Vesoc
C
Communicatie
Functionele codes 01
Algemeen bestuur, buitenlandse betrekkingen en ontwikkelingssamenwerking
02
Landsverdediging
03
Openbare orde en veiligheid
04
Onderwijs en fundamenteel wetenschappelijk onderzoek
05
Volksgezondheid
06
Sociale voorzieningen
07
Huisvesting, ruimtelijke ordening en milieu
08
Cultuur, recreatie en erediensten
09
Brandstoffen en energie
10
Landbouw, jacht en visserij
11
Economie, handel, nijverheid en diensten
Economische codes 01
Uitgaven te verdelen over de hoofdgroepen 1 tot en met 9
11
Lonen en sociale lasten
12
Aankoop van niet-duurzame goederen en diensten
14
Herstel en niet-waardevermeerderend onderhoud van wegen- en waterbouwkundige werken
21
Rente op overheidsschuld
22
Bijdragen in toevallige exploitatieverliezen van overheidsbedrijven
30
Niet economisch verdeeld
31
Exploitatiesubsidies
32
Inkomensoverdrachten, die geen exploitatiesubsidies zijn, aan bedrijven en financiële instellingen
33
Inkomensoverdrachten aan privaatrechtelijke instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van gezinnen
34
Inkomensoverdrachten aan gezinnen
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 45
35
Inkomensoverdrachten aan het buitenland
40
Niet economisch verdeeld
41
Inkomensoverdrachten binnen eenzelfde institutionele groep
43
Inkomensoverdrachten aan de lokale overheden
44
Inkomensoverdrachten aan het autonoom gesubsidieerd onderwijs
45
Inkomensoverdrachten aan andere institutionele groepen (federale overheid, gemeenschappen, gewesten, gemeenschapscommissies)
50
Niet economisch verdeeld
51
Kapitaaloverdrachten aan bedrijven en financiële instellingen
52
Kapitaaloverdrachten aan privaatrechtelijke instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van gezinnen
53
Kapitaaloverdrachten aan gezinnen
54
Kapitaaloverdrachten aan het buitenland
61
Kapitaaloverdrachten binnen eenzelfde institutionele groep
63
Kapitaaloverdrachten aan lokale overheden
70
Niet economisch verdeeld
71
Aankoop van gronden en gebouwen in het binnenland
72
Nieuwbouw van gebouwen
73
Wegen- en waterbouwkundige werken
74
Verwerving van overige investeringsgoederen, waaronder onlichamelijke zaken
81
Kredietverleningen aan en deelnemingen in bedrijven en financiële instellingen
85
Kredietverleningen binnen de sector overheid
89
Kredietaflossingen binnen de sector overheid
91
Aflossingen van de gevestigde overheidsschuld
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 46
Bijlage 3 Overzicht geraadpleegde literatuur en websites Geraadpleegde literatuur -
Ministerie van Sociale Zaken en Pensioenen: Actief ouder worden en zijn; minister Vandenbroucke; 5 november 2001
-
Ministerie van Sociale Zaken en Pensioenen: De actieve welvaartsstaat, beleidsnota; minister Vandenbroucke; 13 november 2000
-
Eerste Minister: Federale beleidsverklaring; Guy Verhofstadt; 9 oktober 2001
-
Ministerie van Financiën: Stabiliteitsprogramma van België 2002 – 2005;
-
Ministerraad: Sociaal-economische prioriteitennota 2002-2003; 18 januari 2002
-
Federale regering: begroting 2002
-
Vlaamse regering: begroting 2002
-
CSB, Centrum voor Sociaal Beleid: De bewoners van gesubsidieerde en niet gesubsidieerde wo-
Koenraad van Loo; november 2001
ningen in Vlaanderen: profiel, woningkwaliteit en betaalbaarheid; Rudi van Dam en Veerle Geurts; juni 2000 -
Wat heeft een gezin nodig om rond te komen? Budgetnormen voor drie type-gezinnen; Karel van den Bosch; oktober 1977
-
CSB, Centrum voor Sociaal Beleid: Woonkosten en de meting van inkomensarmoede; Karel van den Bosch, Rudi van Dam; december 2001
-
CSB, Centrum voor Sociaal Beleid: Twintig jaar armoede en beleid inzake armoedebestrijding; B.
-
CM nieuws zorgverzekering: ook tegemoetkoming voor rusthuisbewoners; 14 juni 2002
-
Kabinet Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen: Toekomst zorgverzekering
Cantillon, M. Andries, B. Meulemans, B. Tan; juni 1996
verzekerd, akkoord over de verdere uitbouw en financiering; Mieke Vogels; 2002 -
VHM: C 2001 Concept- & ontwerponderrichtingen (voor sociale woningen); 1 augustus 2001
-
VHM Jaarverslaglegging 2001
-
OCMW Antwerpen: Beleidsplan 2001-2007
-
VIPA jaarverslaglegging 2001
-
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Financiering Huisvesting: Kwaliteitsbewaking (instrumenten voor een lokaal woonbeleid); april 2001
-
Vlaams Minister van Cultuur, Jeugd, Stedelijk beleid, Huisvesting en Brusselse aangelegenheden: Vlaams woonbeleid, beleidsnota 2000-2004; Bert Anciaux
-
Vlaams Minister van Cultuur, Jeugd, Stedelijk beleid, Huisvesting en Brusselse aangelegenheden: Stedenbeleid, beleidsnota 2000-2004; Bert Anciaux
-
Vlaamse regering; Vlaams actieplan armoedebestrijding; 29 maart 2002
-
Belgische federale regering en de Gemeenschaps- en Gewestregeringen: Nationaal actieplan sociale insluiting; 2001
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 47
-
Vlaams Minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke kansen: (beleidsnota) Naar een vernieuwd Vlaams Ouderenbeleid; Mieke Vogels; 17 december 2001 + beleidsadviezen van daaruit voortvloeiende werkgroepen ter voorbereiding van een decreet
-
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Woonbeleid/Platform wonen van ouderen: Ontwerpgids Levenslang wonen; april 1999
-
Vlaams Ministerie van Welzijn, Gezondheid en Gelijke kansen: Demonstratieprojecten ouderenvoorzieningen; voorstellingsbrochure 7 november 2001
-
Docendo in samenwerking met FOS: de onafhankelijkheidsverzekering (zorgverzekering); januari 1998
-
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Financiering Huisvestingsbeleid: Premies en toelagen voor huisvesting in het Vlaamse gewest; februari 2002
-
Ministerie van Financiën: Wegwijs in de fiscaliteit van de eigen woning; 2002
-
Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap: Handinfo, Handige informatie voor personen met een handicap; april 2001
-
Vlaams Minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke kansen: Synthesenota integrale jeugdhulpverlening; Mieke Vogels; 16 juni 2000
-
HIVA sector sociaal en economisch beleid: Kinderopvang in Vlaanderen; Georges Hedebouw, projectleider
-
VRIND, Vlaamse regionale indicatoren 2001 (statistiek).
Geraadpleegde websites -
VIPA: subsidieregeling bouw welzijn/zorg en sociale huisvesting; BTW-korting
-
VHM: subsidieregelingen sociale woningbouw; sociale leningen; voorkooprecht; PPS
-
Vlaanderen: subsidieregelingen sociale woningbouw; sociale leningen; fiscale kortingen
-
Vlaams Woningfonds: subsidieregeling(en); sociale leningen
-
Seniorennet: tegemoetkoming woningaanpassing
-
fgov: IGO
-
Seniorennet: IGO, maximumfactuur (sociale en fiscale franchise)
-
OZV: maximumfactuur (sociale en fiscale franchise)
-
Vlaams fonds: thuis of tehuis
-
Seniorennet: Katz schaal
-
Seniorennet: kostenelementen in dagprijs
-
Info 65: bekostigen van een rusthuisopname
-
Diverse ROB’s en RVT’s (vaak via OCMW’s): dagprijzen
-
Bejaardenzorg GHT: rusthuis en serviceflat
-
Bond van Grote en van Jonge Gezinnen: onderhoudsplicht in rusthuis
-
Seniorennet: onderhoudsplicht in rusthuis
-
ACW: onderhoudsplicht in rusthuis
-
KBG: onderhoudsplicht in rusthuis
-
VHP: zelfstandig wonen van ouderen
-
zorgverzekering: Vlaamse zorgverzekering
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 48
-
Mut400 en lmvlg: (zorgkas van de liberale ziekenfondsen): Vlaamse zorgverzekering
-
OZV: (zorgkas onafhankelijke ziekenfondsen): Vlaamse zorgverzekering
-
Seniorennet: Vlaamse zorgverzekering
-
Ping: Docendo in samenwerking met FOS: de onafhankelijkheidsverzekering (zorgverzekering)
-
Users.skynet/platform wonen: Kwaliteitsvol wonen in residentiële ouderenvoorzieningen; 2 juni 1999
-
Socialsecurity.fgov: tegemoetkomingen aan gehandicapten (inkomen)
-
Viboso: campingbewoners
-
PAAZ: psychiatrisch aanbod algemeen ziekenhuis
-
Vvsg: sociaal impulsfonds, hervorming gemeentefonds, stedenfonds
-
Vvsg: kerntakendebat
-
Provant: kerntaken Welzijn en Huisvesting
-
RIZIV: sociale zekerheid in België
-
VRIND: statistieken.
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 49
Bijlage 4 Overzicht relevante regelingen
Referentie
s&o/lur/rro/r/02.059
Blad 50