Welzijn versterkt Duurzaamheid in buurten en wijken
Welzijn versterkt Duurzaamheid in buurten en wijken
Welzijn versterkt Duurzaamheid
Inhoud
Leeswijzer
4
1
Wijkgericht werken als kans voor duurzaamheid
6
2
Duurzame ontwikkeling in de wijk
11
3
Twee maatschappelijke ontwikkelingen: hufterig gedrag versus betrokkenheid
15
4
Ontwikkelingen in het welzijnswerk
19
5
Ontwikkelingen in de natuur- en milieusector
23
6
Intersectorale aanpak
26
7
Vijf wijkpilots in Zuid-Holland
31
8
Succesfactoren en aanbevelingen
35
© Sandra Zeilstra
Voorwoord
In de projecten van ‘Welzijn versterkt Duurzaamheid’ zijn lokale wijkaanpakken, herstructureringen en wijkontwikkeling verbonden aan het vraagstuk van duurzaamheid vanuit een sociaal perspectief. Duurzaamheid is volop in de aandacht. Al Gore heeft velen aan het denken gezet. Het Milieu en Natuurplan bureau geeft in haar tweede duurzaamheidsverkenning aan dat onze levensstijl bijna drie werelden vereist! Gelukkig zie je op veel plaatsen activiteiten die een situatie zonder afwenteling van huidig gedrag naar komende generaties beogen. Steeds meer wordt dat ook opgepakt binnen reguliere activiteiten van grote organisaties en niet meer alleen door bevlogen voorlopers. Zo ondersteunen diverse grote bedrijven het principe van cradle to cradle, waarbij ze streven naar gesloten kringlopen. En wordt ‘duurzaam inkopen’ bij overheden zo langzamerhand een geaccepteerde doelstelling. Om dat ook echt te doen vergt overigens vaak nog heel wat extra kennis en het doorbreken van routines. Een centrale rol ligt bij burgers. Zij bepalen waar draagvlak voor is en dragen via hun gedrag voor een belangrijk deel bij aan de feitelijke ontwikkelingen. Traditiegetrouw hebben veel gemeenten een natuuren milieueducatieve dienst, die vooral bij de jeugd in het onderwijs kennis over natuur en milieu bijbrengt. Steeds vaker leggen deze diensten een relatie met hun eigen omgeving. Zo heeft de gemeente Gouda al een langere traditie met projecten van Ecokids met ‘groene’ activiteiten van jongeren in de eigen wijk, georganiseerd vanuit een buurthuis of brede school. Meer recent zijn vanuit het welzijnswerk in Gouda wijkgebonden ‘Greenteams’ van jongeren gestart voor ouderen in de wijk.
Welzijn versterkt Duurzaamheid
Een dergelijke samenwerking tussen in dit geval natuuren milieueducatieve organisaties en het welzijnswerk is echter nog uitzonderlijk. Terwijl maatschappelijke participatie bevorderen toch de kernkwaliteit van het welzijnswerk is. Welzijnswerkers leggen verbindingen tussen verschillende groepen burgers: jong en oud, allochtoon en autochtoon, weerbare en kwetsbare burgers. Bovendien leggen zij verbindingen tussen organisaties die actief zijn in de wijken. Leefbaarheid in wijken bevorderen is een van de belangrijkste taken van het welzijnswerk. Duurzaamheid, met oog voor de ecologische waarden, past daar goed in. Welzijnsorganisaties kunnen als katalysator fungeren in coalities met zeer diverse organisaties, zoals de natuuren milieusector, wooncorporaties, vrijwilligersgroepen en onderwijsinstellingen. Gezamenlijk kunnen zij burgers stimuleren en ondersteunen bij het verantwoord omgaan met hun eigen woonomgeving. Daarbij kunnen zowel doelstellingen rond sociale samenhang in de wijk als de verantwoordelijkheid voor de eigen leefomgeving nu en later worden opgepakt. We moeten goed kijken naar de sterke kanten van de verschillende sectoren en zorgen dat deze zich - rond maatschappelijke vragen – optimaal verbinden in krachtige coalities, die structurele afspraken maken over afstemming en samenwerking. Soms gebeurt dat al, maar nog veel te beperkt. De projecten van ‘Welzijn versterkt Duurzaamheid’ breken de huidige taakverdelingen wat open en leggen het accent op een gedeelde verantwoordelijkheid voor het oplossen van maatschappelijke vragen. Ik hoop dat deze brochure via voorbeelden en argumenten meer mensen en organisaties aanzet tot een dergelijke benadering. Wim Cornelis Burgemeester gemeente Gouda
Leeswijzer In vijf Zuid-Hollandse gemeenten gingen in 2006 pilots van start waarin welzijnsorganisaties in samenwerking met natuur- en milieuorganisaties en andere partners op wijkniveau aan de slag gingen met het thema duurzame ontwikkeling. De pilots vonden plaats in steden met grote, brede welzijnsorganisaties. Kleinere gemeenten hebben niet altijd welzijnsorganisaties, maar daar kan vergelijkbaar werk worden verricht door andere organisaties, zoals het onderwijs, de kinderopvang, verzorgingshuizen of door verenigingen. Ook kleine gemeenten kunnen profiteren van de ervaringen die in de pilots zijn opgedaan. Waar mogelijk zullen we in deze brochure aparte aandacht besteden aan kleine gemeenten of dorpskernen. Ter wille van de leesbaarheid maken we in de tekst geen onderscheid tussen steden en dorpen enerzijds of tussen wijken, dorpen en woonkernen anderzijds. Met de term ‘de wijk’ bedoelen we dus tevens ‘het dorp’ of ‘de woonkern’. Centrale vragen in deze brochure zijn: Hoe komen we op wijkniveau tot krachtige coalities van gemeenten, welzijnsorganisaties, natuur- en milieuorganisaties en andere partners als scholen en woningcorporaties? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan als zij samen een reguliere aanpak van duurzame ontwikkeling op wijkniveau willen realiseren? Om deze vragen te beantwoorden, belichten we in hoofdstuk 2 enkele ontwikkelingen die ertoe hebben geleid dat de wijk steeds vaker de focus is geworden voor beleid rond leefbaarheid en veiligheid en daarom ook kansen biedt voor het thema duurzame ontwikkeling. In hoofdstuk 3 besteden we aandacht aan twee maatschappelijke trends die relevant zijn voor het thema duurzame ontwikkeling. Enerzijds is er sprake van individualisering en zijn burgers steeds assertiever geworden: ze houden vaak meer rekening met zichzelf
dan met anderen of hun leefomgeving en laten zich niet zomaar corrigeren door medeburgers. Dit assertief burgerschap ontaardt soms in wat men ook wel ‘hufterig gedrag’ noemt. Anderzijds is in Nederland een grote bereidheid onder burgers om zich in te zetten voor hun buurt of voor medeburgers. De conclusie van dit hoofdstuk is dat duurzaamheidsaanpakken in de wijk burgers – met name kinderen en jongeren – op concrete manieren leren om verantwoordelijkheid te nemen voor elkaar en voor hun directe leefomgeving. Zoals gezegd zijn welzijnsorganisaties en de centra voor natuur- en milieueducatie (NME-centra) niet de enige organisaties die op wijkniveau aan duurzame ontwikkeling werken. Maar omdat zij de kernpartners in de pilots waren – én omdat zij samen andere partners bij hun integrale aanpak kunnen betrekken – besteden we in deze brochure in hoofdstuk 4 extra aandacht aan enkele ontwikkelingen in de welzijnssector en in hoofdstuk 5 aan de natuur- en milieusector. Daarna concluderen we in hoofdstuk 6 dat de sectoren elkaar kunnen versterken bij het thema duurzame ontwikkeling. In hoofdstuk 7 staan enkele uitkomsten van de vijf pilots op een rij. De pilots zelf zijn beschreven in kaders, die verspreid in deze publicatie zijn geplaatst. Evenals enkele projecten uit de natuur- en milieusector die inzetten op burgerparticipatie. In hoofdstuk 8 presenteren we een aantal succesfactoren, evenals de belangrijkste aanbevelingen die ertoe kunnen leiden dat gemeenten, welzijnsorganisaties, NME-centra, scholen, woningcorporaties, vrijwilligers en andere partners de aandacht voor duurzame ontwikkeling regulier en structureel maken.
© Jaimy Hartevelt
pilot
‘Kindertuinteam’ Leiden ‘Kinderen zijn warm te krijgen voor de natuur en de leefomgeving,’ zegt kinderwerkster Jaimy Hartevelt van de Leidse Welzijnsorganisatie (LWO). ‘Dat bleek duidelijk uit onze pilot.’ In het voorjaar van 2007 gingen een groep kinderen aan de slag in de tuin van zorgcentrum Rijn en Vliet. Ze werden begeleid door Hartevelt en leerden tuinieren van een tuinman van het zorgcentrum. ‘Ze leerden hoe plantjes het best groeien. Wat onkruid is en hoe je dat het best kunt verwijderen. De ouderen vonden het leuk dat de kinderen in de tuin aan de slag gingen. Ze kwamen de tuin in voor een praatje of gooiden sultana’s vanaf het balkon. Met kruiden in de tuin hebben we hapjes gemaakt voor de ouderen. Die hebben de kinderen toen tijdens een inloop onder de ouderen uitgedeeld. Alle kinderen waren allochtoon en de meesten kenden helemaal geen oude mensen. De meeste ouderen waren autochtoon en die vonden het erg leuk om deze kinderen te leren kennen.’ Sinds het najaar van 2006 verzorgt LWO naschoolse activiteiten (NSA) op een aantal basisscholen. Hartevelt vroeg het NME-centrum van Leiden om in het najaar van 2007 twee keer een serie van tien lessen te geven. Deze lessen zijn binnen en buiten de school gegeven door gastdocenten van het NME-centrum, vrijwilligers en een stagiaire en gingen over thema’s als ‘ontdek de natuur in de buurt’, ‘afval van de mens’ en ‘bloemen, insecten en vlinders’. De kinderen hielpen bij het onderhoud van knotwilgen en het bouwen van een takkenwal. Hartevelt ziet goede mogelijkheden om het thema duurzame ontwikkeling regulier in de programma’s van de NSA en het brede welzijnswerk - met name opbouwwerk en kinderwerk - op te nemen. ‘Duurzame ontwikkeling is veel omvattend: Wat gebruik je allemaal? Wat gooi je weg? Hoe ga je met je omgeving en met elkaar om? Dat kun je veel gemakkelijker regulier maken dan wanneer je het alleen over milieu hebt.’
Welzijn versterkt Duurzaamheid
Natuurcursus Leiden © Marian Kathman
1 Wijkgericht werken als kans voor duurzaamheid
1.1 Inleiding De afgelopen jaren is de wijk in toenemende mate de focus geworden van de overheid en maatschappelijke organisaties om problemen gezamenlijk en integraal aan te pakken. Beleidsmakers en professionals zijn ervan doordrongen geraakt dat de potenties en problemen van burgers zich niets aantrekken van de traditionele schotten tussen beleidsterreinen van de overheid noch van de domeinen van de maatschappelijke organisaties. Dit inzicht is het resultaat van een aantal ontwikkelingen, die we in dit hoofdstuk toelichten. In de volgende paragraaf gaan we in op het beleid van de rijksoverheid, met name van de ministeries van BZK, VROM en VWS. In 1.4 staan we stil bij leefbaarheid als prestatieveld van de BBSH en de Wet maatschappelijke ondersteuning en bij het pleidooi van de commissie Roethof om burgers te betrekken bij sociale veiligheid. In 1.5 zien we dat niet alleen de overheid voorstander was van wijkgericht werken, maar dat ook organisaties die in de wijk werkten inmiddels hadden ontdekt dat complexe problemen het best in de wijk of het dorp kunnen worden aangepakt. Liefst met de bewoners. In 1.6 trekken we de conclusie dat duurzame ontwikke ling een geschikt thema is om in de wijk mee aan de slag te gaan.
1.2 Grotestedenbeleid en stedelijke vernieuwing In 1994 startte de rijksoverheid met het grote stedenbeleid om problemen in de grote en middelgrote steden integraal aan te pakken. Daartoe is in het grotestedenbeleid onderscheid gemaakt tussen drie pijlers: de sociale, de fysieke en de economische. De coördinatie was in handen van het ministerie van BZK tot minister Vogelaar van Wonen, Werken en Integratie (WWI) deze taak in 2007 overnam. De stedelijke vernieuwing van VROM was aanvankelijk vooral fysiek georiënteerd en samenwerking met het sociale domein kwam moeilijk tot stand. Daarom hebben de ministeries van VROM en VWS in 2003 een programma opgezet om de samenwerking tussen sociaal en fysiek te stimuleren. Dit programma omvatte onder meer de ontwikkeling van een handreiking om sociale wijkvisies op te stellen en het project ‘herstructurering als sociale opgave’.
1.3 Stedelijke vernieuwing en de Vogelaarwijken Het ministerie van VROM koos voor een focus op 56 wijken nadat dit departement in 2003 constateerde dat de stedelijke vernieuwing niet goed van de grond kwam. In deze wijken konden herstructureringszones worden aangewezen, waar VROM een integrale aanpak door gemeenten en hun partners wenste. Het ministerie stimuleerde hen daartoe met een voordeliger
‘Naarmate men langer en actiever voor de wijk bezig is, wordt het eigenbelang minder belangrijk en krijgt het wijkbelang meer nadruk.’ Uit: “Duurzaam Wijken voor Milieu”
belastingregime en soepeler regelgeving en bood ondersteuning in de vorm van Impulsteams. In de 56-wijkenaanpak bleek dat beslissingen over leefbaarheid vaak los van elkaar op verschillende niveaus tot stand kwamen. Daarom startte VROM in 2006 het project ‘Nieuwe coalities in de wijk’, dat inhoudt dat het Rijk, gemeenten en andere lokale partijen intensiever moeten samenwerken om de thema’s wonen, werken, leren, welzijn en veiligheid in samenhang aan te pakken. Bijzonder aan dit project was dat veertien ministers en staatssecretarissen tot 1 mei 2007 met een directeurgeneraal van een ministerie, een wethouder en een deskundige als adoptieteam aan de slag gingen. In dertien wijken moesten deze adoptieteams zoeken naar onorthodoxe oplossingen voor complexe problemen. De wijk kwam nog hoger op de politieke agenda te staan door de aanstelling van minister Vogelaar voor Wonen, Wijken en Integratie en de keuze voor een intensieve aanpak van veertig zogenoemde Vogelaarwijken.
1.4 Leefbaarheid en sociale veiligheid Eind jaren negentig zijn de prestatievelden ‘leefbaarheid’ en ‘wonen en zorg’ in het Besluit Beheer Sociale Huur sector opgenomen. Dit BBSH is het door het Rijk aan de woningcorporaties opgelegde kader waarbinnen zij hun maatschappelijke taken verrichten. Om werk te maken van ‘leefbaarheid’ en ‘wonen en zorg’ hadden woningcorporaties partners nodig, zoals de politie, het welzijnswerk, gemeentelijke diensten en zorginstellingen. Op 1 januari 2007 trad de Wet maatschappelijke ondersteuning in werking. De grondgedachte van deze wet is dat burgers meer voor zichzelf en voor elkaar moeten doen en minder afhankelijk moeten worden van professionele zorg. De Wmo is dus niet alleen een zorgwet, maar ook een participatiewet. In Wmo zijn de vroegere Welzijnswet, de Wet voor
Welzijn versterkt Duurzaamheid
zieningen gehandicapten (Wvg), een aantal subsidie regelingen en de huishoudelijke verzorging uit de AWBZ en tenslotte de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) opgegaan. Dankzij deze bundeling van wetten kunnen gemeenten en hun partners op lokaal of wijkniveau gemakkelijker tot integraal beleid komen. Daarvoor zijn de gemeenten als regisseur verantwoordelijk. Zij moeten alle negen prestatievelden van de Wmo goed op elkaar afstemmen. Elke vier jaar moeten zij met een Wmo-beleidsplan verantwoording afleggen voor hun eigen inwoners. De prestatievelden die het meest relevant zijn voor de wijkaanpak en voor het thema duurzame ontwikkeling, zijn het eerste en het vierde prestatieveld: 1 het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; 4 het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers. Het thema duurzame ontwikkeling is uitermate geschikt als middel om de sociale samenhang in buurten te bevorderen, wanneer gemeenten de Wmo invullen als participatiewet. Bovendien kan duurzaamheid onderdeel zijn van het thema leefbaarheid. Wat het vierde prestatieveld betreft, gaat het in het kader van duurzame ontwikkeling om de vrijwilligers: zij kunnen als actieve burgers een cruciale rol spelen in allerlei duurzaamheidsinitiatieven. Sociale veiligheid is de afgelopen tien jaar een steeds belangrijker onderdeel geworden van leefbaarheid. Reeds in 1985 presenteerde de commissie Roethof een nieuwe veiligheidsfilosofie, die inhield dat niet alleen de overheid, maar ook de burgers verantwoordelijkheid dienden te dragen voor de veiligheid in hun buurten. De commissie constateerde dat de overheid deze taak steeds meer naar zich toe had getrokken en dat burgers steeds afwachtender waren geworden. Vervolgens heeft de Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie (SMVP) allerlei projecten opgezet om de zelfredzaamheid van burgers te stimuleren en sociale veiligheid in wijken te verbeteren. Er kwamen steeds meer wijkagenten, die in Amsterdam zelfs ‘buurtregisseurs’ gingen heten.
1.5 Integraal werken mét bewoners Niet alleen de overheid zag het belang van de wijkaanpak. Ook de bestuurders en professionals van de woningcorporaties, welzijnsorganisaties, zorginstellingen evenals hoofdcommissarissen en wijkagenten ervoeren in de praktijk dat een integrale aanpak het beste antwoord was op complexe vragen in de wijk. Velen hebben zich laten inspireren door het WRR-advies “Vertrouwen in de buurt”, dat zich laat lezen als een pleidooi voor de wijkaanpak en coproductie door professionals en actieve burgers. Het was en is niet eenvoudig voor al die verschillende maatschappelijke organisaties om onder de regie van de gemeente tot zo’n integrale aanpak te komen. Maar de afgelopen jaren zijn er steeds meer concrete samenwerkingsvormen van de grond gekomen. Zo werken woningcorporaties, gemeentelijke diensten, opbouwwerkers, politie en bewonersgroepen samen om wijken ‘schoon, heel en veilig’ te maken en te houden. Ook zijn er allerlei buurtveiligheidsinitiatieven: groepen burgers die zich met ondersteuning van het welzijnswerk of de politie inzetten voor de veiligheid en leefbaarheid van hun buurt. Onderwijs en welzijnswerk werken samen in het groeiend aantal brede scholen. En in het kader van de zogenoemde ‘vermaatschappelijking van de zorg’ realiseren woningcorporaties, welzijnsorganisaties en zorgorganisaties steeds vaker een samenhangend pakket van diensten voor wonen, welzijn en zorg. Deze integrale diensten maken het voor ouderen, verstandelijk en lichamelijk gehandicapten en mensen met psychiatrische problematiek mogelijk dat zij langer zelfstandig of zo zelfstandig mogelijk in hun eigen buurt kunnen blijven wonen. Steeds vaker wonen zij in woonzorgzones of in ‘levensloopbestendige wijken’. Vooral in plattelandsgebieden zie je dat buren, kerken en verenigingen een belangrijke rol spelen.
1.6 Duurzaamheid als wijkthema In herstructureringswijken zien we in toenemende mate dat woningcorporaties en het welzijnswerk bewoners actief betrekken bij het maken van plannen voor de herinrichting van hun leefomgeving. Bewoners willen voldoende voorzieningen en groen in hun buurt. Steeds vaker krijgen bewoners een taak bij het beheer van bijvoorbeeld speeltuintjes en groenvoorzieningen in hun buurt. In nieuwe en herstructureringswijken krijgt het thema duurzame ontwikkeling steeds meer aandacht. Maar ook in andere wijken blijken bewoners daaraan grote waarde te hechten. Geen wonder dat ook de natuur- en milieusector, het welzijnswerk en scholen in toenemende mate samen met burgers de handen ineenslaan om in de wijk het thema duurzame ontwikkeling vorm te geven. Op het niveau van de wijk kunnen ze gemakkelijk de samenwerking aangaan met woningcorporaties, scholen, waterschappen, de GGD en bewonersgroepen. Niet alleen omdat deze organisaties al wijkgericht werken, maar ook omdat bewoners – van jong tot oud – het gemakkelijkst op buurt- of wijkniveau te mobiliseren zijn. En vooral ook: omdat daar concrete, vaak zichtbare resultaten te behalen zijn, zoals de aanleg van een ecotuin, het scheiden van afval of zuinig energiegebruik. En zichtbare resultaten stimuleren burgers tot gedragsveranderingen die recht doen aan duurzame ontwikkeling. Veel activiteiten op wijkniveau beperken zich nog tot ecologische thema’s terwijl het thema duurzame ontwikkeling breder kan worden opgepakt, zoals uit deze brochure zal blijken.
‘Duurzame ontwikkeling omvat veel meer dan milieu. Je kunt kinderen bewust maken van wat ze allemaal gebruiken. Hoe ze met elkaar omgaan en met hun omgeving. Dat kun je veel gemakkelijker regulier maken dan wanneer je het alleen over milieu hebt.’ Jaimy Hartevelt, kinderwerker bij de Leidse Welzijnsorganisatie
case
© Centrum Vrouw en Milieu (VeM)
‘KleurenKapitaal’:
allochtonen betrekken bij natuur, milieu en leefomgeving ‘KleurenKapitaal’ is een meerjarenprogramma om burgers met verschillende culturele achtergronden te betrekken bij natuur, milieu en duurzame ontwikkeling. De website www.kleurenkapitaal.nl vermeldt als doelstelling: ‘Het leveren van een bijdrage aan de integratie van allochtonen door hen te betrekken in/en bij maatschappelijke organisaties. Daarnaast allochtonen betrekken bij vraagstukken rondom duurzame ontwikkeling, zodat ook zij in staat zijn om hun eigen handelen in het perspectief van duurzame ontwikkeling te plaatsen.
Onderwerpen als natuur, milieu en leefomgeving blijken bij uitstek geschikt om met hen de dialoog aan te gaan.’ In de Koran zijn ‘tal van verzen die verwijzen naar het belang van een “gezonde” wereld’ en het Hindoeïsme is ‘doordrongen van duurzame ontwikkeling’. KleurenKapitaal is een initiatief van het IVN Consulentschap Zuid-Holland en de provincie Zuid-Holland. In het project werken zestien allochtone en autochtone maatschappelijke organisaties en overheden op lokaal, provinciaal en landelijk niveau samen. KleurenKapitaal omvat zeven deelprojecten, die één of meer partnerorganisaties voor hun rekening nemen. In deze programma’s worden methodieken ontwikkeld, getest en geëvalueerd. Een voorbeeld van deze deelprojecten is “De wijk natuurlijk anders”, waarin allochtonen en autochtonen in drie wijken in Zuid-Holland met elkaar aan de slag gaan rond het thema duurzame ontwikkeling. De invulling van deze projecten hangt af van de ideeën en ervaringen van de deelnemers, maar het doel is steeds dat zij zich bewust worden van hun invloed op een duurzame samenleving. Dit project wordt lokaal uitgevoerd door gemeenten, het opbouwwerk, natuur- en milieu-organisaties en allochtonenorganisaties. Een ander voorbeeld van zo’n deelproject is “MilieuDivers”, een project voor Rotterdamse jongeren en allochtonen over natuur, milieu en duurzaamheid. Met een aantrekkelijk en breed scala aan activiteiten is MilieuDivers een project met een grote aantrekkingskracht op deze doelgroep. Met raps, videoclips en informatieve bijeenkomsten zijn allochtone en autochtone jongeren opgeleid tot milieuvoorlichters in de wijk. Zij leggen contacten met andere jongeren en ondernemen allerlei activiteiten. De ervaringen en methodieken die de deelprojecten opleveren, worden opgenomen in het handboek “De Kleur van Duurzaamheid”, waarmee zowel vrijwilligers als beroepskrachten zelf aan een duurzame samenleving kunnen werken.
Welzijn versterkt Duurzaamheid
‘Als je aansluit bij klachten en zorgen van bewoners, bijvoorbeeld als hun wijk op de schop gaat, kun je er als opbouwwerker een positieve zwaai aan geven. Je kunt mensen dan stimuleren om zich in te zetten voor hun wijk. Of voor duurzame ontwikkeling in hun wijk.’ Brechtje Simons, opbouwwerker bij het Bureau Welzijnsprojecten Vlaardingen
Tabel 1: Afwegingskader duurzame ontwikkeling (de 3x3 matrix) ingevuld voor het thema ‘herstructurering van de wijk’ Tijdens de planvorming van de herstructurering van een vooroorlogse stadswijk worden afwegingen gemaakt: wat doen we wel, wat niet? Maar wanneer is zo’n plan nu duurzaam? Voor het maken van duurzame afwegingen, kan de 3x3 matrix behulpzaam zijn. In de matrix worden afwegingen verzameld in alle domeinen van duurzaamheid: people, planet en profit. Ook wordt gekeken naar eventuele effecten daar en later. De matrix is in dit voorbeeld zo ingevuld dat in elk hokje twee afwegingen staan die een positief effect hebben. Een duurzaam herstructureringsplan houdt rekening met alle 9 hokjes van de 3x3 matrix.
Hier en nu
Samenleving (People)
Economie (Profit of Prosperity)
Ecologie (Planet)
Er wordt rekening gehouden met de wensen van mensen: wonen in een veilige wijk waar genoeg groen en speelruimte is.
De huren zijn voor de bewoners betaalbaar en passend bij hun mogelijkheden. De kosten voor renovatie en herstructurering zijn voor de bouwondernemingen te dragen. Er wordt in het herstructureringsplan ruimte gelaten voor vestiging (of blijven) van midden- en klein bedrijf.
Er wordt rekening gehouden met water, bodem en lucht in de wijk, tijdens de bouw en bij gebruik van de huizen.
De wijkeconomie wordt blijvend ondersteund door de lokale overheid.
Nieuwe woningen worden energiezuinig gebouwd waardoor beperking is van CO2 uitstoot. Oude woningen worden hierop aangepast.
Aan de wensen van de huidige bewoners van de wijk om mee te praten en mee te denken over de aanpassingen van de wijk wordt ruimte gegeven.
Later
Er wordt bij de herstructurering rekening gehouden met de (vermoedelijke) toekomstige bewoners. De nieuwe woningen zijn levensloopbestendig.
Daar (elders, ook andere landen)
In de herstructureringsplannen wordt rekening gehouden met behoefte van mensen in aanpalende wijk, bijvoorbeeld wat betreft vervoer en voorzieningen. Er worden geen materialen (tegels, hout) toegepast waar kinderarbeid aan te pas is gekomen.
10
De bouw van woningen is waar mogelijk multifunctioneel waardoor functieveranderingen in de toekomst mogelijk zijn.
Het aanwezige groen blijft gespaard, het oppervlaktewater en de bodem wordt niet verontreinigd.
Bewoners ontvangen subsidie voor het gebruik van zonnepanelen.
In gebruik van materialen wordt gezocht naar leveranciers die positief bijdragen aan de economie in hun vestigingsland.
Bij de herstructurering wordt gebruik gemaakt van weinig belastende materialen (metalen) en FSC goedgekeurd hout.
De wijk is geen obstakel voor vervoer van en naar andere plekken in de stad en daarbuiten.
Nieuwe woningen worden energiezuinig gebouwd waardoor beperking is van CO2 uitstoot.
2 Duurzame ontwikkeling in de wijk
‘Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generaties zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun behoefte te voorzien aan te tasten.’ (Definitie Brundtland)
2.1 Duurzame ontwikkeling en het werken in wijken en buurten In navolging van de commissie Brundtland definieert het landelijk programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ (LvDO) duurzame ontwikkeling als ‘een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien’. Duurzame ontwikkeling is dan een balans tussen sociale, economische en ecologische aspecten van de samenleving. Dat betekent dat duurzaam beleid dus een integrale afweging tussen deze aspecten is. Het gaat bij duurzame ontwikkeling om het zoeken naar een goed evenwicht tussen de sociale, economische en ecologische aspecten van de samenleving: tussen People, Planet en Profit. In het hier en nu, maar zonder af te wentelen op volgende generaties (later) of naar andere plekken (daar). De aspecten van duurzame ontwikkeling zijn in de zogenoemde ‘3x3 matrix’ (zie hiernaast) goed weer gegeven. Wil je maatschappelijke vragen duurzaam oplossen, dien je alle vakjes goed te overwegen. Werken
Welzijn versterkt Duurzaamheid
aan een duurzame samenleving is dus vooral een kwestie van respectvol recht doen aan alle aspecten van de samenleving. De vraag is of het op wijkniveau over dezelfde zaken gaat als op wereldniveau. Gaat het in de wijk niet meer over leefbaarheid? Thema’s als afval, veiligheid en groen spelen vooral op wijkniveau. Klimaatverandering, armoedebestrijding en relatie Noord-Zuid zijn thema’s die meer op mondiaal niveau in de schijnwerpers staan. We kunnen beide niveaus verenigingen onder het motto ‘Think global, act local!’. Ook in de wijk of het dorp kun je met ‘afwentelingsvragen’ bezig zijn en je afvragen wat het effect van beslissingen in het hier en nu op generaties elders of later kan zijn. Duurzame herstructurering bijvoorbeeld houdt rekening met zowel de fysieke, economische als sociale kant van de samenleving. Dus met nieuwbouw en herinrichting, maar ook met de kosten en de wensen van mensen. Wensen hier, maar ook wensen elders en in de toekomst. En dat kan ook gaan over bijvoorbeeld het terugdringen van de negatieve effecten van het gebruik van bepaalde bouwmaterialen op de bossen in Indonesië. In de literatuur worden gewoonlijk zes wijkthema’s rond duurzaamheid onderscheiden, waarmee professionals en vrijwilligers concreet aan de slag kunnen: 1 afval en vervuiling, bijvoorbeeld zwerfvuil, het scheiden van afval, hondenpoep en hergebruik; 2 verkeer en vervoer, bijvoorbeeld autogebruik, fietsen, lopen en openbaar vervoer;
11
3
groen, bijvoorbeeld educatieve activiteiten, onder houd, ecologische kwaliteit en soortendiversiteit; 4 bouwen, renoveren en onderhoud, bijvoorbeeld energiebesparing en waterbesparing; 5 milieubewust huishouden, bijvoorbeeld voeding, energie, koopgedrag en water; 6 gezondheid en hinder, bijvoorbeeld bodem verontreiniging, luchtverontreiniging, geluidsoverlast en stank.
2.2 De opmars van duurzame ontwikkeling In de zeventiger en tachtiger jaren was het in de oprukkende economie hard nodig om aandacht te vragen voor het milieu. Inmiddels zijn we twintig jaar verder en heeft ‘milieu’ plaats gemaakt voor ‘duurzame ontwikkeling’. Onder invloed van het groeiende bewustzijn dat alles één is, is ook onze kijk op milieuonderwerpen veranderd. Steeds meer beseffen we dat wat er op één plaats in de wereld gebeurt, effect heeft op andere plaatsen. Zo kan de kap van bomen op de ene plek kilometers verderop leiden tot verhoging van de waterspiegel. Dankzij een meer integrale zienswijze pakken we problemen steeds vaker vanuit een integraal perspectief aan. Verbinden is daarbij de kern. Door mensen als Al Gore is tegelijk het urgentiebesef van werken aan een duurzame wereld toegenomen. Zo is de aandacht flink gegroeid voor zaken als klimaatproblematiek, afval, maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzaam bouwen. In wijken heeft dit tot gevolg dat men op andere wijze met materialen omgaat. Nieuwe wijken worden steeds duurzamer gebouwd en oude wijken worden duurzaam geherstructureerd. In Dordrecht staat op de wagens van een afvalverwerkingsbedrijf de slogan ‘Afval heeft de toekomst’. Ook de sociale kant van duurzame ontwikkeling krijgt aandacht. Zo investeren woningcorporaties fors in leefbaarheid in de wijk en in ‘levensloopbestendig bouwen en wonen’. Dat houdt in dat een wijk een bepaald aantal aangepaste en aanpasbare woningen dient te hebben. Plus een zodanig aanbod in het cluster wonen, welzijn en zorg, dat kwetsbare burgers zo lang mogelijk prettig, veilig en zelfstandig in hun eigen buurt kunnen blijven wonen. Deze ontwikkeling maakt het
12
‘Alleen educatie werkt niet. Kinderen moeten al zoveel op school, maar verandering van hun gedrag is daar niet aan de orde. Wij proberen kinderen op een speelse manier bewuster naar hun leefomgeving te laten kijken. Ze ervaren dan wat ze kunnen doen aan een schonere leefomgeving.’ Robbie ’t Jong, jongerenwerker bij Stichting Dynamiek Ridderkerk
streven naar een sterkere sociale samenhang - en dus naar duurzame intergenerationele en interculturele relaties op buurtniveau - extra relevant.
2.3 Organisaties groeien mee In de jaren zeventig en tachtig breidde de natuur- en milieusector zich fors uit en de NME-centra gingen lessen verzorgen in het basis- en voortgezet onderwijs. Ook in het welzijnswerk gingen professionals in en buiten de buurthuizen met het thema aan de slag, vaak in samenwerking met de natuur- en milieusector. Niet alleen omdat het thema maatschappelijk hoog op de agenda stond, maar ook omdat de opleidingen en het beroep welzijnswerker in die tijd meer gepolitiseerd waren. In de jaren tachtig is het welzijnswerk gedecentraliseerd naar de gemeenten en kwam een einde aan de input financiering door het Rijk. Deze decentralisatie ging gepaard met een aantal bezuinigingsgolven. Gemeenten werden de belangrijkste opdrachtgevers voor het welzijnswerk en gingen steeds zakelijkere afspraken maken over de prestaties die het welzijnswerk voor de gemeentelijke subsidies moest leveren. Zowel welzijnsorganisaties als NME-centra zijn steeds afhankelijker geworden van projectsubsidies, die vaak op gespannen voet staan met het streven naar continuïteit van hun activiteiten. Het thema milieu boette overal in de samenleving aan populariteit in, dus ook in het welzijnswerk. Het thema duurzame ontwikkeling vraagt om een integrale aanpak van maatschappelijke vraagstukken. Een duurzame aanpak van brede wijkvraagstukken rond verloedering, sociale verschraling, onveiligheid,
fijnstof, zwerfafval en het gebrek aan groene speel- of ontmoetingsplekken, vereist een actieve inzet van verschillende partners op de dimensies van duurzame ontwikkeling: People, Planet en Profit. Dat betekent dat maatschappelijke organisaties als het welzijnswerk en de natuur- en milieuorganisaties elkaar vanzelf weer tegenkomen. Samen versterken zij de as ecologischsociaal van de duurzaamheidsdriehoek.
2.4 Welzijn versterkt Duurzaamheid Het landelijk programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ (LvDO) stimuleert organisaties en individuen tot het ontwikkelen van competenties om duurzame afwegingen te kunnen maken. Deze competenties kan men ontwikkelen via ‘sociaal leren’, dat wil zeggen in dialoog tussen zeer uiteenlopende organisaties en/of actieve vormen van participatie door burgers. Het programma richt zich dus meer op gezamenlijk ervaringsleren dan op klassieke kennisoverdracht. ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling Zuid-Holland 2004-2007’ omvat drie pijlers: onderwijs, overheden en samenleving. ‘Welzijn versterkt Duurzaamheid’ is een traject binnen de derde pijler van dit programma.
In het algemeen wordt duurzame ontwikkeling opgepakt vanuit een fysieke of economische invalshoek en veel minder vanuit de sociale invalshoek. Daarom is binnen Zuid-Holland in 2006 een discussie gestart tussen partijen uit de natuur- en milieusector en een aantal lokale welzijnskoepels om te zien op welke wijze een meer expliciete invulling van duurzame ontwikkeling op wijkniveau in onderlinge samenwerking kan worden opgepakt. Daarbij wil men nagaan of een dergelijke intersectorale samenwerking voor beide sectoren meerwaarde kan opleveren. Op een meer algemeen niveau wordt bezien welke bijdrage de sociale sector kan hebben om tot een duurzame ontwikkeling binnen de huidige samenleving te komen. Deze invalshoek is vervat in de titel: ‘Welzijn versterkt Duurzaamheid’. Onder deze vlag zijn in Vlaardingen, Dordrecht, Gouda, Leiden en Ridderkerk in nauw overleg met de provincie en met een provinciale bijdrage projecten opgezet, waarin wijkontwikkeling werd verbonden met duurzame ontwikkeling. Hierbij wordt dankbaar gebruik gemaakt van de ervaringen uit het landelijk traject Welzijn Versterkt. Hierin zijn ook verbindingen aangebracht tussen wijkontwikkeling, veiligheid en actief burgerschap.
Dit model symboliseert de relatie tussen de mens en de aarde. Het geelgroene poppetje staat voor de mens. Drie aspecten van zijn attitude zijn hier van belang: zelfstandigheid, gerichtheid op anderen en betrokkenheid bij de samenleving. Rond de aarde zijn basisbehoeften van de mens weergegeven, die de aarde kan bieden: rust, lucht, licht, warmte, water, voedsel. ‘Die zaken hebben we in essentie nodig, als je lucht of licht te kort komt, gaat het niet goed,’ zegt André Lodder van Woonactief in Dordrecht. ‘We ademen allemaal dezelfde lucht in en uit, op die manier zijn we verbonden met elkaar.’ We moeten ons ervan bewust worden dat we die lucht niet zomaar mogen vervuilen. Lodder ontwikkelde dit model voor professionals die met duurzaamheid aan de slag willen.
Welzijn versterkt Duurzaamheid
13
© Het Bureau Welzijnsprojecten Vlaardingen
pilot
‘Milieustraat’ Vlaardingen Babberspolder-Oost en Holy Zuidoost zijn her structureringswijken. Een aantal woningen verdwijnen onder de slopershamer, andere worden gerenoveerd. Bewoners verhuizen naar wissel woningen of naar andere wijken. Gevolg was dat de wijken een beetje verloederden. Bewoners zetten niet alleen afgedankte meubels op straat, maar plaatsten daar allerlei afval. Dit gedrag werd nog versterkt doordat de afvalbakken in de wijken niet naar behoren werden gebruikt. Deze situatie nam het opbouwwerk van Het Bureau Welzijns projecten in Vlaardingen als uitgangspunt voor de pilot ‘Milieustraat’.
‘We wilden iets doen met die afgedankte meubels,’ vertelt opbouwwerker Brechtje Simons. ‘We wilden kinderen meubels laten inzamelen en laten ervaren dat je daarvan weer iets nieuws en iets moois kunt maken.’ Veertig kinderen op twee brede scholen kregen van het NME-centrum lessen over afval en hergebruik. Een mede werker van Woningcorporatie Waterweg Wonen vertelde in de eerste les over de herstructurering en nam de kinderen mee voor een rondleiding door de wijk. Daarop volgden lessen over afval en energie door het NME-centrum en Irado (Afvaldienst Vlaardingen), waarvan er één plaatsvond op een vuilstortplaats. ‘Stichting Scrab gaf een les waarin kinderen iets nieuws maakten van afvalmateriaal, bijvoorbeeld een robot van CD’s, trommels van oude blikken,’ vertelt Simons. ‘Anderen maakten kleding van afvalmateriaal. Bovendien hebben kinderen de nieuwe afvalbakken in vrolijke kleuren beschilderd.’ Via de ouderkamers van de scholen en bewonersorganisaties waren ook twintig volwassenen bij het project betrokken. Samen met twee kunstenaressen van Pretty Fly hebben zij oude meubels gepimpt. ‘We sloten het project af met een spektakel in het Speelhonk te Babberspolder. Daar zijn de meubels tentoongesteld en verzorgden kinderen op een groene loper een modeshow van de kleding die vrijwilligers van afvalmateriaal hadden gemaakt. Hakim trad op en gebruikte de trommels die de kinderen van blikken hadden gemaakt in een act over duurzaamheid. Alles was prachtig uitgelicht en we trokken tweehonderd bezoekers. Die meubels gaan we tentoonstellen in een leegstaand winkelpand aan de van Hogendorplaan in de wijk Babberspolder.’ Een sterke kant van dit project is dat er een goede en enthousiaste samenwerking was tussen veel organisaties en bewoners, zodat het in de wijk veel draagvlak kreeg. Een andere sterke kant is dat kinderen en volwassenen op concrete manieren aan de slag gingen met afval en hergebruik en ervoeren dat hun activiteiten resultaten hadden. Simons pleit voor een reguliere aanpak van het thema duurzaamheid: ‘Dan kun je zien of je het gedrag van kinderen en volwassenen inzake duurzaamheid niet alleen voor een paar weken, maar ook op langere termijn positief kunt beïnvloeden.’
14
3 Twee maatschappelijke ontwikkelingen:
hufterig gedrag versus betrokkenheid
3.1 Inleiding De tijd dat buurten een homogene samenstelling hadden en bewoners elkaar kenden is voorbij. Door de sociale en geografische mobiliteit beperkt het leven van veel burgers zich niet tot hun eigen buurt. Ze werken vaker in een andere gemeente, hebben vaker hun familie en vrienden elders en soms wonen ze alleen nog maar in hun buurt. Door de instroom van grote aantallen nieuwkomers is voor veel autochtonen hun vertrouwde buurt verdwenen en hebben verschillende leefstijlen geresulteerd in culturele spanningen, die na ’11 september’ en de moord op Theo van Gogh zijn verhevigd. Veel politici, beleidsmakers en burgers maken zich grote zorgen over het gebrek aan sociale samenhang in buurten, over interculturele en intergenerationele spanningen en het verschijnsel dat burgers elkaar niet
‘In Leidsche Rijn gaven we een andere betekenis aan het begrip duurzaamheid, namelijk “trots en zorg”. Dat begrip is overgenomen door de politiek. Het is een beter begrip dan duurzaamheid, omdat daaronder zo veel te vangen is.’
of nauwelijks durven aan te spreken op overschrijdend gedrag in de publieke ruimte. Burgers – variërend van allochtone jongens tot assertieve, zelfbewuste autochtone én allochtone carrièremoeders – eisen respect en individuele vrijheid en laten zich niet graag corrigeren of de les lezen door andere burgers. Daarnaast is er zorg over kwetsbare burgers als ouderen, verstandelijk en lichamelijk gehandicapten en mensen met psychiatrische problemen, die niet langer in grote residentiële instellingen maar ‘in de wijk’ wonen en dreigen daar te vereenzamen. Het versterken van sociale cohesie is dan ook een belangrijke doelstelling van menig wijkplan en daar ligt altijd een belangrijke taak voor het welzijnswerk. In de volgende paragraaf komt de assertieve levensstijl aan de orde. Tegenover deze zorgen staat het gegeven dat Nederlanders een grote bereidheid hebben zich in te zetten voor medeburgers of hun buurt, zoals uit 3.3. blijkt. In de slotparagraaf van dit hoofdstuk trekken we de conclusie dat duurzaamheidsactiviteiten op wijkniveau geschikt zijn om burgers – met name kinderen en jongeren – te leren verantwoordelijkheid te nemen voor elkaar en voor hun directe leefomgeving.
Theo Kuijpers, voormalig hoofd NME Utrecht Leidsche Rijn, deelnemer aan tweede expertmeeting
Welzijn versterkt Duurzaamheid
15
3.2 De assertieve levensstijl Burgers hebben veel vrijheid en hebben volgens filosoof Gabriël van den Brink een ‘assertieve levensstijl’ ontwikkeld: ze komen op voor hun individuele vrijheid. De keerzijde is dat ze meer oog hebben voor hun eigen belang dan voor dat van anderen. Daar komt bij dat er weinig toezicht is in het publieke domein. Gevolg van deze ontwikkelingen is sociale verloedering van het publieke domein. Veel burgers durven medeburgers niet meer aan te spreken op normoverschrijdend gedrag, dat ook wel wordt aangeduid als ‘hufterig gedrag’. Dit is één van de oorzaken dat sommige groepen risicojongeren hun grenzen steeds meer verleggen en steeds meer overlast en onveiligheidsgevoelens bij met name ouderen veroorzaken. Bovendien willen veel burgers geen verantwoordelijkheid meer dragen voor hun directe leefomgeving. Het antwoord van Van den Brink op de uit de hand gelopen assertieve leefstijl is een beschavingsoffensief, gebaseerd op enkele grondbeginselen ‘waarop een algemene moraal was en is gebaseerd’, zoals gelijkwaardigheid, zelfwerkzaamheid, betrokkenheid en redelijkheid. Op die manier moeten burgers worden gemotiveerd om weer meer rekening te houden met medeburgers. Dit beschavingsoffensief omvat tien geboden, waarvan de eerste vier als volgt luiden: 1 men moet de veelal impliciete gedragsregels en codes van het sociale leven expliciet maken; 2 stel voor elk domein een specifieke opdracht vast; 3 zorg dat de verantwoordelijkheid voor toezicht op een ondubbelzinnige manier geregeld is; 4 zorg dat de betrokkenen de gelegenheid krijgen zich die regels toe te eigenen. In de praktijk zien we dat in steeds meer (semi-) publieke domeinen gedragsregels worden afgesproken, met name in scholen, jongerencentra en uitgaansgelegenheden. Ook op speelplaatsen en pleinen spreken gebruikers steeds vaker gedragsregels af. Die kunnen ook betrekking hebben op duurzaamheid. Duurzaamheidsinitiatieven zijn een goed middel om burgers – en met name kinderen en jongeren – bewust te maken van hun verantwoordelijkheid voor hun leefomgeving. Daarbij is het raadzaam om niet zozeer regels te benadrukken, maar de eigen verantwoordelijkheid van de deelnemers te promoten.
16
‘Bemoei je met je eigen zaken, man.’ In “Kontakt maken, betrokken raken, vertrouwen bouwen” beschrijft René Diekstra een bewonersavond. Daar vertelde een oudere man dat een aantal jongens met scooters op een plein in het winkelcentrum tussen het winkelende publiek aan het scheuren waren. De man vond dat gevaarlijk en vroeg de jongens beleefd om daarmee op te houden. Terwijl hij nog met de jongens in gesprek was, voegde zich een vrouw met een kind bij hem die hem bijviel in zijn verzoek aan de jongens, die daarop met hun scooters verdwenen. Het gezamenlijk aanspreken had resultaat gehad. Tien minuten later zag de man diezelfde vrouw op haar fiets met haar kind achterop dwars over het plein slingeren. Hij zei: ‘Mevrouw, dat kunt u niet maken!’ Waarop de vrouw repliceerde: ‘Bemoei je met je eigen zaken, man’. Waar de man en de vrouw bij het aanspreken van de jongens als het ware een gemeenschap vormden, die samenwerking vereist, verbrak de vrouw deze gemeenschap toen ze zelf werd aangesproken. Kern van het maatschappelijk probleem, waarvan dit voorbeeld slechts als illustratie geldt, is dat steeds minder burgers bereid zijn tot het in acht nemen van de normatieve basisregel ‘Wat ik niet wil dat mij geschiedt, doe ik ook een ander niet’. Diekstra werpt in zijn publicatie vervolgens de vraag op wat een adequate reactie van de man zou zijn geweest: ‘Het antwoord is van een verrassende eenvoud. “Mevrouw, ik bemóei me met mijn eigen zaken, want de veiligheid hier op het plein is de zaak van iedereen, dus ook míjn zaak!”.’
3.3 Betrokken burgers Leidt die assertieve levensstijl ertoe dat burgers minder bereid zijn zich als vrijwilliger in te zetten voor medeburgers? Onderzoek laat geen eenduidige conclusies zien. Gabriël van den Brink meent dat veel vrijwilligerswerk de afgelopen 25 jaar terecht is gekomen bij gepensioneerden, huisvrouwen en uitkeringsgerechtigden en afnam onder burgers die werken of studeren. Omdat huisvrouwen en uitkeringsgerechtigden steeds meer onder druk komen te staan om betaald werk te verrichten, verwacht hij dat de vrijwillige inzet de komende jaren zal verminderen. Onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau bevestigt deze voorspelling echter niet. In de periode 1990 – 2004 hield het SCP vijf bevolkingsenquêtes naar de omvang van het vrijwilligerswerk in Nederland. Daaruit blijkt dat Nederland qua vrijwillige inzet vergeleken met andere landen hoog scoort en dat de hoogte van die vrijwillige inzet door de jaren heen vrij stabiel is. Uit de verkenning “Welzijn versterkt burgerschap” blijkt dat burgers zich niet alleen voor anderen willen inzetten om er zelf beter van te worden, bijvoorbeeld omdat ze ervan leren of hun CV willen verrijken. Velen zeggen dat ze anderen willen helpen of willen voorkomen dat anderen dezelfde problemen krijgen die ze zelf hebben moeten overwinnen. Een opmerkelijke conclusie is ook dat veel autochtone én allochtone jongeren bereid zijn om zich als mentor of huiswerkbegeleider in te zetten voor risicoleerlingen. Ook voor duurzaamheidsvraagstukken blijken jongeren zich actief in te willen spannen. Zo leidt het Rotterdams Milieucentrum allochtone en autochtone jongeren met videoclips, raps en aansprekende bijeenkomsten op tot milieuvoorlichters in de wijk.
Welzijn versterkt Duurzaamheid
‘Met duurzame onwikkeling moet je aansluiten bij herstructureringsoperaties in de wijken. Dat leeft in de wijken, dan kun je bewoners meekrijgen in gezamenlijke ambities en een gezamenlijke visie op de toekomst.’ Theo Kuijpers, voormalig hoofd NME Utrecht Leidsche Rijn, deelnemer aan tweede expertmeeting
3.4 Conclusie: duurzaamheid als antwoord op hufterig gedrag Niet alleen de veiligheid op het plein is ‘de zaak van iedereen’, zoals Diekstra dat noemt. Ook schoon water en hergebruik van materialen zijn ‘zaken van iedereen’. Werken aan duurzame ontwikkeling kan een antwoord zijn op hufterig gedrag. Zowel de welzijnssector als de natuur- en milieusector stimuleren burgers immers tot burgerschap en het oppakken van de eigen verantwoordelijkheid voor hun directe leefomgeving. Duurzaamheidsactiviteiten bieden daartoe interessante handvatten.
17
© Rijk Scheer
case Ecokids Gouda: Binnen de buurthuizen en wijkcentra van Factor-G zijn momenteel vier Ecokidsgroepen actief. De mogelijkheden van de eigen omgeving en locatie worden gebruikt voor diverse invulling van de activiteiten: • als cursus, waarbij elke bijeenkomst een ander thema krijgt; • in clubverband: de kinderen verzinnen na verloop van tijd in overleg met de begeleider zelf de onderwerpen; • kinderen onderhouden een tuin naast buurthuis de Noorderzon. Onderwerpen die tijdens de Ecokids-bijeenkomsten aan de orde komen variëren van zwerfafval, watergebruik en waterzuivering, voedsel en kleding tot geluids- en snelheidsmetingen van verkeer, groen in de straat, dierverzorging en slootleven. Voor de invulling van de programma’s wordt regelmatig samenwerking gezocht met diverse bedrijven en organisaties, waaronder het Centrum voor Natuur en Milieu Educatie (NME) de Zwanebloem, kinderboerderij de Goudse Hofsteden, politie Midden Holland, de gemeentelijke Dienst Wijkbeheer, Milieudefensie en Cyclus (organisatie voor beheer openbare ruimten en afvalbeheer).
Ecokids Nederland: Stichting Ecokids Nederland (SEN) heeft het Ecokidsprogramma ontwikkeld en ondersteunt lokale organisaties die kindermilieugroepen op willen zetten voor kinderen van acht tot en met twaalf jaar. ‘Het Ecokidsprogramma is bij uitstek geschikt om natuur- en milieu-educatie te combineren met wijk- en buurtbeheer. Het geeft gelegenheid kinderen te betrekken bij het beheer van de woonomgeving en het heeft tevens een sturend effect op datzelfde beheer.’ Zo lezen we op de website www.ecokids.nl. Deze programma’s combineren natuur- en milieu-educatie met concrete activiteiten van de kinderen in hun buurt en kan daarom een goed onderdeel zijn van wijk- en buurtbeheer. SEN constateert dat kinderen zich de laatste jaren steeds minder betrokken lijken te voelen bij de natuur en dat scholen het belangrijk vinden dat hun leerlingen respect voor de natuur ontwikkelen en zich realiseren wat die natuur voor hen betekent. In Ecokidsprojecten werken NME, brede scholen, het welzijnswerk en het wijkbeheer samen. Het programma omvat drie hoofdelementen die elkaar onderling versterken: • tuin, waarbij kinderen actief zijn in een ecotuin, schooltuin of mediterrane tuin; • leefbaarheid/duurzaamheid, waarbij kinderen worden betrokken bij hun directe leefomgeving en zich daarvoor verantwoordelijk gaan voelen; • uitwisseling met een Ecokidsgroep in de Derde Wereld of Oost-Europa. De kinderen voeren de activiteiten uit onder leiding van een groepsbegeleider en een vaste groep vrijwilligers. Spelenderwijs ervaren zij dat hun leefomgeving onderdeel is van een groter geheel en dat zij verantwoordelijk zijn voor hun directe leefomgeving, waardoor vandalisme en vervuiling afnemen. De activiteiten die de kinderen ondernemen kunnen variëren van schoonmaakacties in een park en soep koken van planten en kruiden uit de natuur en het maken van een eigen waterzuiveraar tot bezoeken aan een biologische boerderij, het ontdekken van kleine beestjes in een sloot en vuur maken met een vuurboog.
Welzijn versterkt Duurzaamheid 18
18
4 Ontwikkelingen in het welzijnswerk
4.1 Inleiding Zoals eerder is opgemerkt, zijn welzijnsorganisaties en NME-centra niet de enige organisaties die duurzame ontwikkeling in de wijk kunnen bevorderen. Maar als hoofdrolspelers in de vijf pilots, krijgen zij in deze brochure extra aandacht. Bovendien blijkt uit de pilots dat zij in staat zijn om andere partners als de GGD, woningcorporaties, scholen, bewonersorganisaties en de gemeente bij hun integrale aanpak te betrekken. In dit hoofdstuk belichten we enkele ontwikkelingen in de welzijnssector voorzover die van belang zijn voor het werken aan duurzame ontwikkeling op wijkniveau. Na een korte typering van de sector gaan we in op twee kernkwaliteiten van het welzijnswerk: het stimuleren van maatschappelijke participatie en het leggen van verbindingen tussen organisaties op wijkniveau. Dat wil overigens niet zeggen dat alle welzijnsorganisaties deze kernkwaliteiten optimaal kunnen invullen. In hoofdstuk 5 beschrijven we enkele kenmerken van de natuur- en milieusector en gaan we met name in op bewonersparticipatie vanuit de ‘groene hoek’. Vervolgens trekken we in hoofdstuk 6 de conclusie dat de beide sectoren steeds meer raakvlakken krijgen. De welzijnssector – met het stimuleren van maatschappelijke participatie als kernkwaliteit – en de natuur-en milieusector – met haar grote inhoudelijke kennis – kunnen elkaar versterken op het thema duurzame ontwikkeling in de wijk.
Welzijn versterkt Duurzaamheid
4.2 Welzijnswerk: grote variëteit aan diensten De welzijnssector kent verschillende werksoorten: het sociaal-cultureel werk, het peuterspeelzaalwerk, het kinderwerk, het jeugd- en jongerenwerk, het ouderenwerk en het opbouwwerk. Brede welzijns organisaties in grote gemeenten bieden een combinatie van deze werksoorten aan en vaak ook kinderopvang, algemeen maatschappelijk werk en ouderenwerk. Het aanbod van lokale welzijnsorganisaties varieert dus van peuterspeelzaalwerk tot straathoekwerk, van schuldhulpverlening tot bewonersondersteuning in herstructureringsgebieden. En van ontmoetings activiteiten voor ouderen tot buurtbemiddeling. De welzijnssector kent dus een grote variëteit aan diensten. Welzijnswerkers kennen de wijk, zien wat daar de problemen zijn, maar ook welke mogelijkheden buurtbewoners hebben om deze problemen aan te pakken. Daarom vult het welzijnswerk vaak gaten op die andere organisaties laten voor wat ze zijn. De sector heeft een grote flexibiliteit om op maatschappelijke problemen in te springen. Kleinere gemeenten hebben kleinere welzijns organisaties die vaak minder breed zijn. Soms hebben die alleen jongerenwerk en ouderenwerk of alleen kinderopvang. Er zijn ook gemeenten die helemaal geen welzijnsorganisatie hebben en waar het welzijnswerk wordt verricht door andere organisaties, bijvoorbeeld door een groep vrijwilligers in het dorpshuis; door de school, de kerk of de moskee; door Scouting of andere verenigingen; of door het verzorgingshuis. Er zijn ook
19
‘Duurzame ontwikkeling moet onderdeel van het begrip leefbaarheid worden.’ Fons Roebroek, directeur Dordtse Welzijnsorganisatie
gemeenten die een jongerenwerker inhuren van een welzijnsorganisatie uit een andere gemeente of die zélf een jongerenwerker in dienst nemen. Welzijnswerk kan dus per gemeente heel anders georganiseerd zijn en het aanbod kan per gemeente smaller of breder zijn, maar vrijwel overal wordt welzijnswerk uitgevoerd. Vooral in plattelandsgemeenten wordt veel welzijnswerk door vrijwilligers verricht. En juist daar zie je veel vrijwilligersgroepen die zich inzetten voor de natuur en voor duurzame ontwikkeling. Bijvoorbeeld door vogelkasten op te hangen, knotwilgen te snoeien, afval langs visoevers te verwijderen, bij te dragen aan een veilige paddentrek of watervogels te tellen.
risicojongeren als voor opvoedingsondersteuning en intergenerationele en interculturele projecten. Uit het onderzoek “Wat burgers bezielt” van Menno Hurenkamp, Evelien Tonkens en Jan Willem Duyvendak blijkt dat burgerinitiatieven een steun in de rug nodig hebben van het welzijnswerk. In burgerinitiatieven die niet worden gefaciliteerd door gemeenten, het welzijnswerk of andere maatschappelijke organisaties, blijkt slechts een deel van de bevolking actief te zijn: witte burgers van middelbare leeftijd uit de hogere inkomensgroepen. Uit de verkenning “Welzijn versterkt burgerschap” van Matthijs Uyterlinde, Kees Neefjes en Radboud Engbersen daarentegen blijkt dat jongeren en ouderen, allochtonen en autochtonen, hogere en lagere inkomensgroepen als vrijwilliger aan de slag zijn in projecten die ondersteuning krijgen vanuit het welzijnswerk. Actief burgerschap ’komt vooral tot bloei als gemeenten of maatschappelijke organisaties actief burgerschap stimuleren en faciliteren’.
4.3 Maatschappelijke participatie stimuleren Toch is er in die grote variëteit aan diensten wel degelijk een verbindende factor. In “De welzijnssector in beeld” beschrijft stadssocioloog Roelof Hortulanus een aantal belangrijke trends, waarin vooral de koplopers onder de welzijnsorganisaties zich herkennen. Maatschappelijke participatie van burgers stimuleren is volgens Hortulanus een kernkwaliteit van het welzijnswerk. Het is erop gericht dat mensen ‘de eigen regie over hun bestaan’ leren voeren of terug krijgen. ‘Daadwerkelijk contact met en een zekere mate van participatie in de alledaagse leefwereld en de sociale verbanden van mensen is daarbij van essentiële betekenis’. De maatschappelijke betekenis van de sector is het sterkst ‘als ze zich zowel op het kwetsbare deel van onze samenleving richt, als aandacht geeft aan de sociale samenhang en sociale verbanden van de lokale samenleving als geheel’. ‘Welzijn is meedoen,’ is het motto van Verdiwel, de Vere niging van Directeuren van lokale Welzijnsorganisaties. Alle diensten en producten van de sector komen er in de kern op neer dat peuters, kinderen, jongeren, volwassenen en ouderen meedoen aan de samenleving. Dat geldt zowel voor ontmoetingsactiviteiten voor ouderen, schuldhulpverlening en leerwerktrajecten voor
20
4.4 Verbindingen leggen Uit “Welzijn versterkt burgerschap” blijkt tevens dat het welzijnswerk verbindingen legt tussen verschillende groepen burgers en tussen verschillende organisaties op wijkniveau. In het kader van leefbaarheid en veiligheid werken welzijnsorganisaties vaak samen met de politie, woningcorporaties, gemeentelijke diensten en bewonersgroepen in wijkteams die wijken schoner en veiliger willen maken. De projecten buurtbemiddeling zijn een ander voorbeeld. Getrainde vrijwilligers treden op als bemiddelaars bij conflicten tussen buren. In vijf jaar tijd zijn er, verspreid over het hele land, tachtig projecten buurtbemiddeling opgezet waarin welzijnsorganisaties samenwerken met woningcorporaties en de politie. In brede scholen werken onderwijs en welzijn samen. Niet alleen veel brede, maar ook veel gewone scholen hebben een buurtnetwerk jeugdhulpverlening. In totaal zijn er meer dan 300 buurtnetwerken jeugdhulpverlening in het land, waarin medewerkers van de peuterspeelzaal, de basisschool, het welzijns werk, het maatschappelijk werk, de thuiszorg, de GGD, de jeugdzorg, GGZ-jeugd en de politie de situatie van kinderen en ouders bespreken die problemen hebben.
Zij maken afspraken over welke hulp die kinderen of ouders nodig hebben en wie die hulp gaat geven. De coördinatoren van deze buurtnetwerken zijn gewoonlijk welzijnswerkers. Samenwerkingsverbanden met al deze verschillende sectoren zijn in de loop der jaren – soms met vallen en opstaan – opgebouwd en uitgebreid. De sector natuuren milieu is een nieuwe samenwerkingspartner.
‘Er zijn Europese programma’s die geld ter beschikking stellen voor duurzame ontwikkeling. Daarvan kunnen lokale partners profiteren.’ Yolande te Poel, lector duurzame ontwikkeling, Fontys Hogeschool, deelnemer aan tweede expertmeeting
Welzijn versterkt Duurzaamheid
21
pilot
© Dynamiek Ridderkerk
‘Jong en oud’ in Ridderkerk Om de beeldvorming van jongeren over ouderen en andersom positiever te maken, voerde Stichting Dynamiek al enkele jaren met succes de aanpak ‘Jong en oud’ uit. Door gezamenlijke activiteiten wil het welzijnswerk de generatiekloof doorbreken, wederzijds begrip kweken en duurzame relaties tussen jong en oud bevorderen.
In het kader van de pilot zijn activiteiten uitgevoerd waarin de nadruk niet alleen lag op duurzame sociale relaties, maar tevens op duurzaamheid in ecologische zin. Het jongerenwerk van Dynamiek richt zich in de eerste plaats op jongeren die in vier wijken de ‘jongerensozen’ bezoeken. In verzorgingshuis De Riederborgh hebben jong en oud samen paasstukjes gemaakt en in verzorgingshuis De Reijerheem hebben jongeren geraniums geplant. Daarnaast zijn activiteiten uitgevoerd die alleen op jongeren waren gericht, zoals het gebruik maken van leskisten van het NME-centrum in de jongerensozen en een speurtocht door het Reijerpark. Het NME-centrum verzorgde een les over vlinders en bomen, waarna de jongeren de speurtocht deden en afval opruimden. Jongeren van alle tienersozen bezochten natuurgebied De Griende, dat voor de gelegenheid was omgedoopt naar ‘De Ridderjungle’. Een oudmedewerker van De Griende vertelde over dit bijzondere stukje natuur, waarna de jongeren elkaar moesten helpen om over plassen heen te komen en ze zich allen verbaasden over hoe leuk de natuur eigenlijk is. In het najaar ging jongerenwerker Robbie ’t Jong met een groep jongeren met een filmcamera de wijk in onder de noemer ‘natuurtalenten’. ‘Ze hebben vuil gefilmd en opgeruimd,’ vertelt ’t Jong. ‘Een winkelier liet zien hoe hij achter zijn winkel het afval scheidde. Kinderen zeiden dat ze zelf ook wel eens wat op straat gooiden en zagen nu hoeveel troep je dan op straat krijgt. We zijn nog van plan om met het Waterschap iets te doen over het gebruik van water. ’ In het najaar organiseerde ’t Jong met leden van de Jongerenraad een debat over jongeren en hun leefomgeving. ‘Daar werd stevig gediscussieerd en de sfeer was goed,’ aldus ’t Jong. ‘Het thema duurzame ontwikkeling past goed bij andere activiteiten die we met jongeren doen,’ zegt ’t Jong. ‘De belangrijkste succesvoorwaarde is dat je goed aansluit op de vraag van de jongeren. Die zijn door internet en computerspelletjes gewend aan flitsend materiaal. Het materiaal van de leskisten van het NME-centrum in Ridderkerk is al twintig jaar oud, maar de expertise van hun vrijwillgers is goed en kunnen wij combineren met doe-activiteiten voor jongeren. Wij konden een goede link leggen tussen de doelgroep en hun materiaal. Op school leren de kinderen veel, maar wij kunnen met onze activiteiten buiten de school hun gedrag beïnvloeden.’
Welzijn versterkt Duurzaamheid 22
22
Leiden © Marian Kathman
Ontwikkelingen in de natuur- en milieusector
5.1 Inleiding De natuur- en milieusector bestaat uit meerdere typen organisaties met verschillende taakopvattingen, waaronder educatie, beheer van gebieden en beleids beïnvloeding of een combinatie van deze functies. Vrijwel alle grotere gemeenten hebben een voorziening voor natuur- en milieueducatie. Gewoonlijk is dat een Natuur- en Milieucentrum. Veel gemeenten hebben tevens kinderboerderijen en sommige ook schooltuinen. Voorbeelden van lobby- en beheerorganisaties zijn Staatsbosbeheer, de Milieufederaties en Milieudefensie. De laatstgenoemde organisatie heeft lokale afdelingen waarin vrijwilligers zich inzetten voor de natuur en milieu. Veel van deze organisaties hebben weliswaar een educatieve dienst, maar lobby en beheer zijn hun belangrijkste doelstellingen. Het IVN is een landelijke stichting met beroepskrachten die professionals en vrijwilligers ondersteunen die zich inzetten voor natuur- en milieueducatie. De vrijwilligers zijn georganiseerd in de landelijke vereniging IVN, die tevens lokale afdelingen heeft waarvan de leden actief zijn als vogelwacht, knotwilgensnoeier of als lokale milieugroep. Vaak sluiten lokale afdelingen van Milieudefensie en IVN zich aan bij lobby’s voor een groen en beter milieu. In dit hoofdstuk belichten we enkele ontwikkelingen in de natuur- en milieusector. In de volgende paragraaf gaan we kort in op de structuur van de natuur- en milieusector. In 5.3 belichten we de verbreding qua samenwerkingspartners en doelgroepen van de NME-
Welzijn versterkt Duurzaamheid
5
centra. Vervolgens gaan we in 5.4 in op de wijk als invalshoek en basis voor bewonersparticipatie.
5.2 Structuur van de natuur- en milieusector De natuur- en milieusector kent een structuur die bestaat uit drie niveaus, te weten de eerste lijn voor de uitvoering, de tweede lijn voor ondersteuning van de uitvoering en tenslotte de derde lijn voor de sturing. Zo zijn er in Zuid-Holland 23 natuur- en milieueducatieve diensten die vaak bezoekerscentra en soms ook kinderboerderijen hebben. Het zijn gemeentelijke diensten die qua financiering en regie afhankelijk zijn van gemeenten. De NME-centra verschillen onderling niet alleen qua programmering, maar ook qua omvang en faciliteiten. Ze variëren van centra die draaien op enkele vrijwilligers die twintig jaar oude leskisten gebruiken tot centra met tientallen professionele beroepskrachten en up-to-date informatiedragers die tevens kinderboerderijen en schooltuinen exploiteren. Daarnaast zijn er vele lokale natuur- en milieuclubs met activiteiten die variëren van natuurwandelingen tot het onderhouden van ecotuinen. De tweede lijn bestaat op provinciaal niveau uit het IVN Consulentschap Zuid-Holland, Landschapsbeheer Zuid-Holland, Zuid-Hollands Landschap, Staatsbos beheer ZH, Natuurmonumenten ZH en de Milieu federatie Zuid-Holland. Op regionaal niveau zijn er onder andere ondersteunende Centra voor Ontwikkelings samenwerking (COSsen).
23
De derde lijn wordt gevormd door landelijke organisaties en koepels als IVN-Landelijk, Stichting Natuur en Milieu, COS Nederland en de Unie van Waterschappen. Op alle drie de niveau’s is een groot deel van de organisaties afhankelijk van financiering vanuit de overheid (gemeente, provincie, Rijk).
5.3 Nieuwe partners, doelgroepen en thema’s Uit verschillende onderzoeken blijkt dat kinderen en jongeren steeds meer vervreemd raken van de natuur. Lokale natuur- en milieueducatie-centra hebben een belangrijke taak om de jeugd met de natuur in contact te brengen. Niet alleen binnen de klaslokalen, maar steeds meer buiten de school. Scholen zijn altijd al belangrijke partners van de NME-centra geweest, maar door de keuze voor buitenschoolse, natuurgerichte activiteiten werken zij steeds vaker samen met nieuwe partners als de kinderopvang, sportverenigingen en het welzijnswerk. Daarbij komen de NME-centra het welzijnswerk tegen in brede scholen of als partner in de naschoolse activiteiten (NSA). De programma’s van NME-centra kunnen onderling sterk verschillen, omdat zij de lokale situatie als uitgangspunt nemen. Een centrum in een landelijke gebied maakt dan hele andere keuzes dan een centrum in een grote stad. Sommige richten zich vooral op duurzaamheid, andere meer op natuur en milieu. Het NME-centrum in de nieuwe Utrechtse wijk Leidsche Rijn koos archeologische waarden als centraal thema. Ondanks alle verschillen valt toch een trend op, namelijk dat de NME-centra steeds meer aandacht besteden aan de brede thema’s duurzame ontwikkeling en de leefkwaliteit. Daarbij wordt de kennis over natuur- en milieu geplaatst in een breder kader van omgevingseducatie. Daarbij is bevordering van participatie ten aanzien van de eigen leefomgeving ook een belangrijke doelstelling. NME-centra richten zich in toenemende mate op volwassenen en specifieke doelgroepen als allochtonen en ouderen.
5.4 Bewonersparticipatie vanuit de ‘groene’ hoek Een belangrijke ontwikkeling is dat de natuur- en milieusector zich steeds meer richt op de wijk of het dorp. In het kader van het programma LvDO onderzochten Bowine Wijffels en Karin Verreck de mogelijkheden van een intersectorale aanpak van duurzame ontwikkeling, die zij publiceerden onder de titel “‘Ondernemen’ in de wijk”. Zij inventariseerden een aantal projecten in zowel de sociale sector als in de natuur- en milieusector die leefbaarheid en duurzame ontwikkeling in de wijk willen bevorderen. Voor de natuur- en milieusector zijn projecten en initiatieven in de wijk evenals bewonersparticipatie een relatief nieuwe manier van werken en er wordt veel geëxperimenteerd. Een inhoudelijke missie staat hierbij vaak centraal. Wensen en ideeën van bewoners combineren met het brengen van een milieuboodschap is vaak lastig, blijkt uit evaluaties van projecten. Inmiddels is een aantal leerervaringen geoogst. Zo is duidelijk dat projecten voor bewoners een relatief eenvoudige opzet en een korte doorlooptijd moeten hebben. Bovendien blijkt dat zij ‘natuur’ als positief thema ervaren. Koppelingen tussen bewonersparticipatie, natuur- en milieucommunicatie en gemeentelijk beleid worden steeds vaker beoogd maar komen nog vaak moeizaam tot stand. Juist om de relatie met het gemeentelijk beleid te versterken, is recentelijk vanuit bestuurlijk niveau een landelijke ‘Vereniging voor lokale natuur- en milieucommunicatie’ gestart.
‘Scholen treden veel naar buiten. Zorgcentra zijn niet zomaar bereid schoolkinderen te ontvangen. Een makelaar kan bemiddelen tussen het veld en de school, bijvoorbeeld iemand die verbonden is aan een welzijnsorganisatie.’ Yolande te Poel, lector duurzame ontwikkeling, Fontys Hogeschool, deelnemer aan tweede expertmeeting
24
case
Wijken voor Milieu in Klarendal, Arnhem Al vóór ‘Wijken voor Milieu’ in Klarendal aan de gang ging, hadden bewoners en een opbouwwerker al verschillende activiteiten op touw gezet naar aanleiding van een renovatieproject. Die activiteiten hadden betrekking op groenbeheer, milieueducatie op scholen en het tegengaan van ongeadresseerd reclamedrukwerk. De gemeente sloot hierop aan met haar milieubeleidsplan “Wijkgerichte Aanpak Milieubeheer” en wilde daarbij de inzet van bewoners versterken. Daartoe sloot de gemeente convenanten met alle betrokken partijen: gemeentelijke diensten, bewonersorganisaties, welzijnsorganisatie Rijnstad, woningcorporaties, scholen, kerken, de politie, winkeliersverenigingen en andere maatschappelijke organisaties. De samenwerkende organisaties beperkten zich niet tot leefbaarheid en milieu, maar waren ook actief op thema’s als veiligheid, werkgelegenheid, onderhoud, drugsoverlast en de relaties tussen allochtonen en autochtonen. Behalve in ‘Wijken voor Milieu’ investeerde de gemeente Arnhem in een afvalinzamelings- en een preventieproject, een waterbesparingsactie en een anti-hondenoverlastcampagne. Verder stimuleerde de gemeente energievoorlichting en zette zij samen met het energiebedrijf een E(nergie)-Team op. Dit E-Team bezocht 859 huishoudens om daar energiebesparende maatregelen uit te voeren. Dit leverde een jaarlijkse besparing op van ruim 86.000 m3 aardgas en ruim 14.000 kWh aan elektriciteit.
Welzijn versterkt Duurzaamheid
25
© Woonactief Dordrecht
6 Intersectorale aanpak
6.1 Inleiding De welzijnssector en de natuur- en milieusector kunnen effectief samenwerken. In de onderstaande paragrafen beschrijven we hoe ze dat vanuit een praktische wijkcontext kunnen doen en gaan we in op de verhouding tussen doel en middelen. In 6.4 en 6.5 brengen we op basis van het onderzoek van Wijffels en Verreck en van Adviesbureau Seinpost de inhoudelijke oriëntatie en de belangrijkste karakteristieken van de beide sectoren in beeld. Dat hogescholen belangrijke partners kunnen zijn, blijkt uit 6.6. In 6.7 tenslotte komen enkele belangrijke inzichten aan de orde uit het project ‘Wijken voor Milieu’, waarin de beide sectoren adequaat samenwerkten.
‘De leefwereld in de wijk bepaalt of er aandacht is voor duurzame ontwikkeling. Dat thema moet je dus koppelen aan een thema in de wijk.’ Arend van Grootheest, manager Woonactief DWO Dordrecht, deelnemer aan tweede expertmeeting
26
6.2 Praktische wijkcontext Volgens Wijffels en Verreck is bewonersparticipatie gemeengoed in het welzijnswerk en zijn er in deze sector ‘veel meer methodieken, projecten en instrumenten voor participatie op wijkniveau te vinden dan in de natuur- en milieusector. Participatie en “empowerment” zijn centrale doelen’ van veel activiteiten en kunnen dat ook zijn bij de thema’s natuur en milieu. Wijffels en Verreck stellen vast dat de wijk een goede schaal is om te zoeken naar een balans tussen sociale, economische en ecologische aspecten. ‘Zo heeft het verbeteren van de veiligheid van de wijk, het bevorderen van de sociale cohesie en het stimuleren van ecologisch groenbeheer, duurzaam bouwen en herstructureren allemaal met duurzame ontwikkeling in de wijk te maken.’ Zowel de sociale sector als de natuur- en milieusector kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan duurzame ontwikkeling van wijken, mits zij hun sociale respectievelijk ecologische insteek adequaat op elkaar afstemmen. Er is echter een spanningsveld tussen het lange termijn perspectief dat bij duurzame ontwikkeling hoort enerzijds en participatie van bewoners ‘hier en nu’. Daarom moet duurzame ontwikkeling een vertaling krijgen ‘naar een praktische wijkcontext en begrijpbaar gemaakt worden voor bewoners’. Bovendien dient duurzame ontwikkeling ingebed te worden in ruimtelijke planprocessen.
6.3 Doel en middelen In de verhouding tussen doel en middel kunnen de welzijnssector en de natuur- en milieusector in wisselende verhoudingen tot elkaar staan. Zo is het mogelijk dat in de ene situatie het welzijnswerk als middel wordt gebruikt om een duurzaamheids doelstelling te bereiken. Bijvoorbeeld wanneer welzijnswerkers via bestaande wijkgroepen proberen bewoners te stimuleren om hun kinderen met de fiets in plaats van met de auto naar school te brengen. Omgekeerd kan in een andere situatie een milieuthema als middel worden gebruikt om een welzijnsdoel re realiseren. Bijvoorbeeld activiteiten rond zuinig energiegebruik om de sociale cohesie in een buurt te versterken. Met deze doel- en middelverhouding zouden de beide sectoren flexibel om moeten gaan.
6.4 Talenten van bewoners inzetten Op basis van hun verkenning trekken Wijffels en Verreck een aantal conclusies: • participatief werken aan duurzame ontwikkeling op wijkniveau is alleen succesvol als er zowel op inhoud (duurzame ontwikkeling) als op proces (participatie) beperkingen worden aangebracht; • concrete projecttitels als energie, water, integratie, veiligheid en speelruimte werken beter dan de
beleidsterm ‘duurzame ontwikkeling’; • sociaal georiënteerde wijkprojecten slaan beter aan dan projecten die onder de noemer milieu of duurzame ontwikkeling worden gepresenteerd; • wijkprojecten moeten niet langer dan zes tot acht maanden duren; • een project moet een goede procesbegeleider hebben, eventueel een externe coach; • projecten moeten bewoners niet betuttelen, maar stimuleren hun talenten in te zetten; • de afstand tussen gemeente en bewoners in een project moet zo klein mogelijk worden gemaakt; • wijkbudgetten of financiële beloningen zijn een goed instrument om buurtbewoners te activeren. In de onderstaande tabel brengen Wijffels en Verreck respectievelijk de inhoudelijke oriëntatie en de belangrijkste karakteristieken van de sociale en de natuur- en milieusector in beeld.
6.5 Drie P’s in harmonie In opdacht van de provincie Zuid-Holland onderzocht Adviesbureau Seinpost de mogelijkheden duurzame ontwikkeling te verbinden met Communities that Care (CtC). Deze methodiek is in de Verenigde Staten ontwikkeld en is gericht op het voorkomen en
Tabel 2: Inhoudelijke oriëntatie en karakteristieken sociale en natuur- en milieusector (uit “Ondernemen in de wijk”) Sociaal
Natuur en Milieu
Thema’s (inhoud)
• veiligheid • multicultureel • sociale cohesie • intergenerationeel • sociale redzaamheid
• groen (beheer, speelplekken, ontspanningsgroen) • afval • algemene betrokkenheid bij de buurt (inclusief sociale cohesie) • energie • multicultureel (vaak gecombineerd met energie of groen)
Kenmerken (karakteristieken
• bewoner en zijn/haar behoeftes centraal • stimuleert competentie ontwikkeling • kennis van verschillende groepen in de wijk • stimuleren van vele kleine initiatieven • kennis van (fijnmazig) netwerken in de wijk • bruggen slaan tussen organisaties (wijkniveau)
• behoud milieu en natuur centraal • treedt op als woordvoerder van milieu • gericht op beleven en ervaren • stimuleren van grote(re) initiatieven • kennis van netwerken rond natuur en milieu
Welzijn versterkt Duurzaamheid
27
verminderen van maatschappelijke uitval door in een gebiedsgerichte aanpak risicofactoren te verminderen en beschermende factoren te versterken. Een sterke kant van CtC is dat ze alleen gebruik maakt van methodieken waarvan de effectiviteit wetenschappelijk is aangetoond. De onderzoekers betogen dat het begrip duurzaamheid in de kern neerkomt op ‘niet afwentelen op’. Zowel bij duurzame ontwikkeling als de leefbare wijken die CtC graag wil, dienen de drie aspecten van duurzame ontwikkeling – People, Planet en Profit – met elkaar in evenwicht te zijn. ‘Een leefbare wijk is een wijk waarin deze drie aspecten in harmonie zijn en waar bovendien geen sprake is van afwenteling op andere mensen, andere plekken, andere generaties. Het niet-afwentelen plaatst leefbaarheid in de context van duurzaamheid.’ De onderzoekers concluderen dat een sterk ontwikkelde wijkgemeenschap een voorwaarde is ‘voor een duurzame wijkontwikkeling en voor het ontwikkelen van een wijk waar kinderen en jongeren veilig kunnen opgroeien’. Zij beschrijven hoe programma’s voor duurzame ontwikkeling en CtC met elkaar verbonden kunnen worden, zodat ze elkaar versterken. • CtC kan duurzame ontwikkeling ‘de inhoudelijke en procesmatige structuur’ bieden, ‘waarbinnen duurzaamheidsprojecten gepositioneerd kunnen worden, waardoor de effectiviteit en het resultaat zal toenemen’. • Duurzame ontwikkeling kan CtC op haar beurt bieden ‘enerzijds het inzicht in de onderlinge relaties tussen people, planet en profit, en anderzijds een divers scala aan projecten en programma’s die (mede) werken aan het versterken van het sociaal kapitaal’ en daarmee het werk van CtC gemakkelijker maken. De natuur- en milieusector kan een goede bijdrage leveren aan de beschermende factoren van de leefomgeving.
6.6 Hogescholen en duurzame wijkontwikkeling In de recente brochure “Van probleemwijk naar pracht wijk” presenteren de hogescholen zich als partner in wijkontwikkeling. Hogescholen zijn publieke kennis gemeenschappen. Hun lectoren, docenten en studenten verbinden die kennisverwerving en kennistoepassing
28
‘Veel mensen trekken zich niets meer van elkaar en van hun leefomgeving aan. Met duurzaamheidsprojecten kun je iets doen aan die hufterigheid en kun je met name kinderen en jongeren leren dat ze verantwoordelijk zijn voor hun leefomgeving.’ John Middelkoop, directeur Bureau Welzijnsprojecten Vlaardingen, deelnemer aan tweede expertmeeting
elk op hun eigen wijze. Met welzijnsorganisaties en milieuorganisaties zijn hogescholen in staat hun ‘denken’ en ‘doen’ praktisch te delen met burgers in buurten en wijken. De afgelopen jaren hebben zij al vele projecten uitge voerd waarin zij hun kennis en expertise inzetten in buurten en wijken, zowel vanuit technische, organisatiekundige, bouwkundige en economische als vanuit sociale, communicatieve en culturele studies. Zo hebben lectoren, docenten en studenten wijkanalyses gemaakt om mogelijkheden te inventariseren om de leefbaarheid te verbeteren. Maar ook op andere gebieden willen hogescholen een bijdrage leveren aan de duurzame ontwikkeling van wijken. In hun brochure onderkennen zij dat een succesvolle aanpak vereist dat een hogeschool wijkontwikkeling tot prioriteit van haar strategisch beleid benoemt. Deze inzet van hogescholen biedt perspectief om de tot nu toe ontwikkelde methodieken in de vijf Zuid-Hollandse wijkpilots en de intersectorale aanpak van wijkpartners verder uit te kristalliseren.
6.7 Duurzaam Wijken voor Milieu In 1993 ging in zes gemeenten het project “Wijken voor Milieu” van start. Dit was een initiatief van het Landelijk Centrum Opbouwwerk (LCO), de Landelijke Adviesgroep Milieugericht Opbouwwerk (LAMIGO) en SME MilieuAdviseurs. Gemeenten, bewonersorganisaties, het opbouw- en het welzijnswerk ontwikkelden milieuinitiatieven waarbij bewoners een actieve rol kregen in het ontwikkelen van de plannen en in de uitvoering. Het Verwey-Jonker Instituut onderzocht de succes- en faalfactoren van het project en concludeerde dat de projecten succesvol waren. Deze succes- en faalfactoren
werden opgenomen in de handreiking ‘Duurzaam Wijken voor Milieu”. Nu duurzaamheid hoog op de politieke agenda staat, is het handig om te profiteren van de uitkomsten van deze publicatie. Daarin zijn zeven voorwaarden voor milieuparticipatie vastgesteld: 1 motivatie en werving van (actieve) bewoners; 2 de organisatie van de bewoners, in dit project in een ‘wijkmilieugroep’; 3 draagvlak onder wijkbewoners; 4 het samenwerken van bewoners met de gemeente en eventuele derden; 5 het wijkgericht werken van de gemeente; 6 het treffen van fysieke voorzieningen om milieubewust te kunnen handelen, zoals een ecotuin; 7 een planmatige aanpak.
De handreiking beschrijft wat opbouwwerkers en hun partners kunnen doen om aan die voorwaarden te voldoen. Interessant is de conclusie dat ontevreden mensen eerder in actie komen dan tevredenen. ‘De eerste stap naar een meer actieve opstelling is het delen van die onvrede met anderen. Bijvoorbeeld door met buren te praten over de glasbak die voortdurend vol is, zodat er glas op het wegdek ligt.’ Na verloop van tijd treedt volgens de auteurs altijd een verschuiving van belangen op: ‘Naarmate men langer en actiever voor de wijk bezig is, wordt het eigenbelang minder belangrijk en krijgt het wijkbelang meer nadruk.’ Klarendal in Arnhem was één van de pilots van ‘Wijken voor Milieu’, zie p. 25.
Dartbord Duurzaamheid Dit dartbord is gebruikt in het project ‘Duurzame wijk’, dat in het kader van het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ in Rotterdam is gehouden. Centrale vraag in dit project was: Wat is de beste manier voor bewoners, (deel)gemeente en andere organisaties om een leefbare wijk te bouwen, waar bewoners en bedrijven zich graag vestigen? Het dartbord maakt op beeldende wijze duidelijk met welke duurzaamheidsthema’s je in de woning, in de wijk en op mondiaal niveau aan de slag kunt.
Welzijn versterkt Duurzaamheid
29
© Saskia Holtes
pilot
‘Green Team’ Gouda Gouda kent vier brede scholen, waarin onderwijs en welzijn op elkaar zijn afgestemd. Ook het NME-centrum verzorgt binnen deze scholen allerlei activiteiten, variërend van lessen in de klas tot fietstochten door de wijk. Stichting Ecokids Nederland (SEN) is eveneens actief in deze scholen en heeft een taakverdeling met de welzijnsorganisatie: SEN verzorgt introductielessen op de school, waarna welzijnsorganisatie Factor-G Ecokidsgroepen opzet en begeleidt.
Green Team Gouda ging van start als pilot van het traject Welzijn versterkt Duurzaamheid. Het was de bedoeling dat vier keer een Green Team van kinderen enkele publieke ruimten evenals tuinen en balkons van ouderen met planten of bloembollen zouden verfraaien. ‘Alle vier brede scholen van Gouda waren zo enthousiast over dit idee, dat ze allemaal wilden meedoen,’ zegt kinderwerkster Saskia Holtes. ‘Daaronder vallen bijna alle basisscholen van Gouda.’ Het werven van ouderen die kinderen in hun tuinen en op hun balkons aan het werk wilden zien, bleek niet eenvoudig te zijn. Het aantal gegadigden viel tegen. Het eerste Green Team – bestaande uit de 28 leerlingen van groep zeven van basisschool De Bijenkorf – kon in het voorjaar van 2007 in groepen op vijf adressen terecht. Eerst kregen ze van het NME-centrum twee lessen in de klas. De eerste over grondsoorten, bemesting, zaden en bloembollen. De tweede een week later over onkruid en verzorging van tuinen en praktijkopdrachten buiten, zoals onkruid verwijderen en plantjes planten. De derde week gingen de kinderen op bezoek bij de ouderen om met behulp van een vragenlijst hun wensen te inventariseren. De week daarop kochten ze de planten bij het tuincentrum en plantten die in bemestte bakken en plaatsten daar bovendien kaartjes in met de namen van de planten plus verzorgingstips. In de vijfde week bezorgden ze de bakken bij de ouderen. ‘De kinderen vonden de lessen en de praktijkopdrachten erg leuk,’ vertelt Holtes. ‘Vooral na de eerste bezoekjes aan de ouderen steeg het enthousiasme enorm. Ze vonden het leuk om iets voor hen te doen. De ouderen hebben de inzet van de kinderen erg gewaardeerd. De meesten hadden speciaal voor de kinderen iets lekkers in huis gehaald om hun waardering te laten blijken.’ In het najaar van 2007 was een tweede Green Team actief, bestaande uit leerlingen van een andere basisschool. ‘Door de beide Green Teams en contacten met woningcorporaties en bewonersgroepen heeft het project inmiddels veel naamsbekendheid gekregen. We verwachten dat we in 2008 genoeg adressen van ouderen hebben om nog eens twee Green Teams te starten. Bovendien willen we dan tuinen aanleggen op grote velden tussen drie flats waar veel ouderen wonen. Maar ook dat vraagt best veel voorbereiding. Je zou bijvoorbeeld ouderen moeten vinden die samen met kinderen die tuinen willen onderhouden als de plantjes er eenmaal instaan.’
30
© Het Bureau Welzijnsprojecten Vlaardingen
7 Vijf wijkpilots in Zuid-Holland
7.1 Inleiding In de vijf pilots hebben het kinderwerk, het jongeren werk en/of het opbouwwerk van de welzijnsorganisaties in Gouda, Dordrecht, Ridderkerk, Vlaardingen en Leiden zich ingezet, waar mogelijk met brede scholen en organisaties uit de natuur- en milieu-sector, om het begrip duurzaamheid om te zetten in activiteiten van en voor kinderen of jongeren in de eigen wijk, buurt of school. In een aantal pilots zijn jong en oud met elkaar in contact gebracht en tevens was er aandacht voor het interculturele aspect. Deze projecten zijn eind 2006 tijdens een conferentie aan een breed en gevarieerd publiek gepresenteerd. Tijdens deze conferentie zijn de projectplannen op inter actieve wijze verder aangevuld, hier en daar verbeterd en soms al direct erkend als perspectiefvol idee. Vervolgens gingen de welzijnsorganisaties over tot de uitvoering van de projecten. In de uitvoering werkten de welzijnsorganisaties samen met NME-centra, scholen, gemeentelijke diensten en bewonersgroepen. De welzijnswerkers vormden samen een werkgroep waarin zij elkaar feedback gaven over hun ervaringen met de pilots, over de samenwerking met NME-centra en over het werken met een model voor duurzaamheidscompetenties. Op strategisch niveau is een stuurgroep gevormd met een vertegenwoordiging van de directies van de welzijnsorganisaties, het provinciaal bestuur, de directeur van IVN Zuid-Holland, een vertegenwoordiging van de VNG afdeling Zuid-Holland en op ad hoc basis
Welzijn versterkt Duurzaamheid
enkele specialisten. Tijdens een tweede provinciale conferentie, op 17 januari 2008, presenteerden de pilots hun metho dieken en resultaten en gaven zij inzicht in gebleken succes- en faalfactoren. Daarbij is ook gekeken naar andere ervaringen waarbij de sociale en natuur- en milieusectoren samen duurzaamheidsprojecten in de wijk hebben opgepakt.
7.2 Sociaal leren en werken met competenties duurzaam leren Als professionals met jonge, volwassen of oudere buurtbewoners in de wijk met het thema duurzame ontwikkeling aan de slag gaan, kunnen zij veel profijt hebben van de methodiek ‘sociaal leren’. ‘In essentie gaat het om het bij elkaar brengen van mensen met verschillende achtergronden,’ leggen de auteurs van “De akoestiek van sociaal leren” uit. ‘Het geheel van perspectieven, kennis en ervaring dat hierbij ontstaat, is nodig om te komen tot een creatieve zoektocht naar antwoorden op vragen waarop geen pasklare oplossingen beschikbaar zijn.’ Sociaal leren is groepsgericht en omgevingsgericht leren, waarbij de deelnemers van elkaar willen leren en samen willen zoeken naar oplossingen voor duurzaamheidsvraagstukken. De professionals van de vijf pilots van ‘Welzijn versterkt Duurzaamheid’ vormden een werkgroep die ervaringen uitwisselde en een ‘Sociaal competentiemodel voor
31
Leermodel duurzaamheids competenties
maatschappelijk interpersoonlijk
houding
kennis intrapersoonlijk
vaardigheden
reflectie en inzicht
duurzaamheid’ ontwikkelde. Dit model hebben de professionals in de projecten gebruikt om voor zichzelf duidelijk te krijgen wat zij de deelnemers aan de pilots wilden leren. In dit competentiemodel wordt een onderscheid gemaakt tussen vier aspecten van leren: houding, kennis, vaardigheden en reflectie en inzicht. Als een kind antwoordt ‘Dat mag niet van mijn moeder’, heeft het kennis, zonder inzicht. Er is sprake van inzicht als het kind weet waarom zijn moeder dit niet goed vindt en wat de consequenties van zijn gedrag zijn: bijvoorbeeld omdat afval op straat voor vervuiling van het milieu zorgt, dat het tien jaar duurt voordat dat blikje verteerd is en dat vervuiling van het milieu uiteindelijk slecht is voor het leven op aarde. Kennis is altijd nodig om uiteindelijk tot inzicht te komen. En inzicht is een voorwaarde voor gedragsverandering. In het competentiemodel zijn bovendien drie leerniveaus aangebracht: intrapersoonlijk, interpersoonlijk en maatschappelijk. Al deze elementen zijn schematisch verbeeld in een model. Het model gaat ervan uit dat aan alle vier de elementen aandacht gegeven moet worden
32
Het werken aan competenties gaat niet zo statisch als in vele modellen lijkt. Dit leermodel beoogt uit te drukken dat de vier genoemde aspecten van leren in de praktijk voortdurend in beweging zijn. Het ene moment ligt de nadruk op het ene aspect, het volgende moment op het andere, waarbij alle aspecten in onderling verband met elkaar opereren. Bijvoorbeeld: een grotere kennis bevordert een andere houding waardoor er behoefte aan nieuwe kennis kan ontstaan. Om dit dynamische verband te visualiseren is er gekozen voor de ronde vorm: de aarde. Het middelpunt ben jezelf. Meer naar buiten toe gaat het om anderen en de samenleving.
om te komen tot duurzaam handelen. Vervolgens is er gekeken welke competenties kinderen nodig hebben om duurzaam te kunnen, willen en durven handelen en hoe hierin binnen de activiteiten aandacht aan gegeven kan worden. Er zijn lijsten gemaakt, waarop de professionals kunnen invullen hoe ze bijvoorbeeld op intrapersoonlijk niveau iets aan de houding van de deelnemers kunnen doen: kinderen stimuleren kritisch naar zichzelf te leren kijken en hun nieuwsgierigheid aanwakkeren. In de pilots bleek dat professionals met dit model goed uit de voeten konden.
7.3 Uitkomsten pilots De pilots zijn besproken in twee expertmeetings. Hieronder volgen de belangrijkste ervaringen en conclusies uit de pilots en de expertmeetings: • Duidelijk is gebleken dat de natuur- en milieusector en de welzijnsorganisaties hun kernexpertises – respectievelijk inhoudelijke kennis en het activeren van burgers – goed met elkaar kunnen verbinden en
‘Er zit veel energie, enthousiasme en motivatie in de pilots.’ Hak van Nispen tot Pannerden, directeur SME Advies, deelnemer aan tweede expertmeeting
elkaar als zodanig kunnen versterken. • Het kostte de professionals van de welzijns organisaties veel tijd om contacten te leggen met nieuwe partners als de NME-centra en verzorgings huizen en om collega’s binnen de organisatie tot samenwerking te bewegen op het nieuwe thema duurzaamheid. Scholen hadden soms hun programma’s al klaar op het moment dat ze werden benaderd voor deelname aan een pilot. Door het gebrek aan tijd om werkcontacten te leggen en tot werkafspraken te komen, gingen sommige pilots later van start dan gepland. • De pilots in Vlaardingen en Dordrecht sloten aan op problemen in herstructureringswijken en konden daardoor goed worden ingebed in de wijkaanpak en wisten zich verzekerd van veel draagvlak. Door de tijdsdruk sloten sommige projecten echter te weinig aan op wat er in de wijken leefde. • Welzijnswerkers en bewoners zijn overal enthousiast geworden over het thema duurzame ontwikkeling. • De professionals en directeuren van de deelnemende welzijnsorganisaties zien mogelijkheden om het thema duurzame ontwikkeling in hun reguliere activiteiten in te bedden. De deelnemers aan de pilots en de expertmeetings zien mogelijkheden voor een vervolg en kwamen met de volgende suggesties: • Er is behoefte aan meerjarige pilots, waarin gemeenten, welzijnsorganisaties, NME-centra en zoveel mogelijk andere lokale partners als brede scholen, woningcorporaties, verzorgingshuizen, de gemeentereiniging en waterschappen gezamenlijk een visie op duurzaamheid ontwikkelen en gezamenlijk een meerjarenprogramma starten. • Welzijnsorganisaties willen geen eindeloze discussies om tot een uitgebalanceerde visie op duurzame ontwikkeling te komen. Ze spelen liever ‘leentjebuur bij anderen’ en vinden het beter als men zich inspant
Welzijn versterkt Duurzaamheid
•
•
•
•
•
•
voor het delen en gemeenschappelijk maken van bestaande visies. Om meerjarenprogramma’s mogelijk te maken, zouden vertegenwoordigers van gemeenten, welzijnsorganisaties, NME-centra en alle mogelijke partners een dagdeel bijeen kunnen komen om zich te laten inspireren door een goede spreker en vervolgens met behulp van een externe procesbegeleider tot een gezamenlijke visie op duurzame ontwikkeling te komen. Of tot een soort koepelvisie waaronder de visies van alle organisaties passen. In een tweede bijeenkomst zouden de gemeenten en alle deelnemende organisaties kunnen brainstormen over de mogelijke doelstellingen en invulling van een meerjarenprogramma. Aan beide bijeenkomsten zouden zowel directeuren en managers als professionals en vrijwilligers moeten deelnemen. Die twee niveaus kunnen elkaar bevruchten. De uitvoerder heeft soms betere strategische ideeën dan de beleidsmakers, omdat het bij duurzame ontwikkeling over hele praktische dingen gaat. Als je alleen de beleidsmensen bij elkaar zet, bestaat het risico dat men uitkomt op abstracte vergezichten. Wil je met meerjarenprogramma’s starten, dan zouden welzijnsorganisaties gebaat zijn bij een korte training voor professionals, waarin zij leren wat duurzame ontwikkeling inhoudt; welke gemeentelijke beleidsterreinen daarmee verband houden; welke mogelijke samenwerkingspartners er op dat terrein zijn; en welke interessante samenwerkingsvoorbeelden er zijn. Bovendien zouden ze in deze training kunnen leren werken met het model voor sociale competenties. De training zou zodanig moeten zijn, dat de professionals vervolgens een korte training kunnen geven aan vrijwilligers of buurtbewoners die actief zijn in herstructureringswijken. Er zou een instrument ontwikkeld moeten worden om gedragsveranderingen van deelnemers aan meerjarige duurzaamheidstrajecten te meten, zodat duidelijk wordt welke aanpakken of methodieken werken en welke niet.
33
© Woonactief Dordrecht
pilot
‘Fijne stoffen te koop’ in Dordrecht Het Dordtse Wielwijk ligt aan de A16 en heeft veel last van fijnstof, die de gezondheid van de bewoners bedreigt. Bovendien mogen de basisscholen Meander en Albatros vanwege te hoge concentraties van fijnstof en stikstofdioxide hun nieuwbouwplannen niet uitvoeren. Woonactief is een zelfstandige werkeenheid van de Dordtse Welzijnsorganisatie. Woonactief zette samen met de beide basisscholen, NME Weizigt, GGD Zuid-Holland en de gemeente Dordrecht het project ‘Fijne stoffen te koop’ op poten. Dit project is uitgevoerd in het voorjaar van 2007 en omvatte lessen op de basisscholen, een ‘schone-luchtpaspoort’ voor de deelnemende leerlingen, wijkbijeenkomsten, fijnestofmetingen en een actiedag.
‘Kinderen kregen informatie over wat schone lucht is, hoe belangrijk en wezenlijk ademhalen, en dus schone lucht, voor hun leven is,’ vertelt André Lodder van Woonactief. ‘Dankzij yogalessen werden ze zich daarvan extra bewust. Vervolgens leerden de kinderen dat je de lucht niet zomaar vervuilt, dat je die schoon moet houden.’ Maar wat voor invloed hebben kinderen op de uitstoot van fijnstof? ‘Dat zit voornamelijk op bewustwording. De kinderen kregen een ‘schone-luchtpaspoort’ waarin ze een aantal vragen met hun ouders konden beantwoorden. Over hoeveel auto’s en hoeveel fietsen ze thuis hebben. Of ze aan afvalscheiding doen, of ze een sticker op de brievenbus hebben. Als kinderen naar de sportvereniging gaan, kunnen ze tegen hun vader zeggen dat die hen niet met de auto hoeft te brengen, maar dat ze de fiets wel nemen.’ NME Weizigt en Woonactief ontwikkelden samen een lesbrief, die leerkrachten van drie groepen zeven of acht in hun klassen gebruikten om lessen te geven over lucht, zuurstof, schone lucht en fijnstof. Alle kinderen van de drie klassen hebben in groepjes metingen verricht met de fijnstofmeter van Milieudefensie. Met de milieuarts van de GGD heeft Woonactief twee bewonersavonden over fijnstof georganiseerd. De Groen- en milieudag op het Admiraalsplein was een combinatie van de jaarlijkse Groendag, waarop tuinplanten worden verkocht, en een actiedag over fijnstof. Leerlingen van de Hans Petrischool voor vmbo hadden een kleurige, symbolische fijnstofzuiger gemaakt, die in een demonstratie door de wijk ging. Wethouder Dion van Steensel hield een korte toespraak waarna hij met twee leerlingen de fijnstofzuiger inklom om ballonnen met fijnstof los te laten. De leerling met het ‘schoonste-luchtpaspoort’ kreeg een prijs en twee kinderen verrasten het publiek met een spontane rap. De actiedag trok zeventig kinderen en tachtig volwassenen als publiek en kreeg veel aandacht in de lokale media.
34
8 Succesfactoren en aanbevelingen
8.1 Inleiding Hoe kunnen we in wijken en buurten een goed evenwicht vinden tussen de sociale, economische en ecologische aspecten van de samenleving, zonder af te wentelen op volgende generaties of naar andere plekken? Uit de evaluaties van de pilots, interviews met professionals en directeuren van de deelnemende welzijnsorganisaties en de expertmeetings kunnen we een aantal succesfactoren en aanbevelingen destilleren. Die rubriceren we vanuit het organisatieperspectief in drie categorieën, namelijk: • richten, ofwel visie en regie; • inrichten, de interne organisatie en de externe samenwerking; • verrichten, de uitvoering. In 8.2 belichten we de succesfactoren, waarna we in 8.3 de aanbevelingen presenteren.
8.2 Succesfactoren Richten: • Welzijnsorganisaties dienen een visie te hebben op duurzame ontwikkeling, zowel op het niveau van de directie en het middenmanagement als dat van de uitvoering. Anders is de kans groot dat een enthousiaste kinderwerker geen medewerking krijgt van de opbouwwerker of van een leidinggevende en het initiatief doodbloedt. Of dat de professionals niet adequaat meewerken aan een door de directeur
Welzijn versterkt Duurzaamheid
gewenst duurzaamheidsproject. Ze hoeven geen nieuwe visie te ontwikkelen maar kunnen met hun samenwerkingspartners tot een gedeelde visie komen. • De term duurzame ontwikkeling is abstract voor buurtbewoners, maar zeker voor kinderen en jongeren. Onder de doelstellingen van duurzame ontwikkeling dient men voor activiteiten concrete thema’s te kiezen die aansluiten bij de belevings wereld van de deelnemers, zoals schone lucht, zwerfvuil en betere contacten tussen jong en oud. • Kinderen en jongeren zitten steeds meer achter de computer en zijn steeds minder in de natuur. Duurzaamheidsprojecten bieden goede kansen om jongeren te laten ervaren hoe belangrijk de natuur en hun leefomgeving zijn, en dat ze verantwoordelijk zijn voor elkaar en voor hun omgeving. Duurzaamheidsprojecten kunnen tegenwicht bieden aan de door Gabriël van den Brink gesignaleerde doorgeschoten assertiviteit van burgers. Inrichten: • Binnen welzijnsorganisaties is samenwerking tussen verschillende disciplines – met name kinderwerkers en jongerenwerkers met opbouwwerkers – van doorslaggevend belang. Zij hebben elk hun eigen beroepskwaliteiten en ervaringen en kunnen elkaar versterken. Maar ook hier geldt dat het starten van die samenwerking op een nieuw thema als duurzame ontwikkeling tijd kost.
35
• Duurzame ontwikkeling is voor welzijnsorganisaties een betrekkelijk nieuw thema. Daarom is het van belang dat directie, middenmanagement en uitvoerenden een gezamenlijke visie op duurzame ontwikkeling hebben. • De samenwerking tussen welzijnsorganisaties, de natuur- en milieusector en andere partners komt pas goed op gang als er genoeg tijd is geïnvesteerd in het leggen van contacten, het komen tot een gedeelde visie en het maken van werkafspraken. • Een goede gemeentelijke regie is een belangrijke succesfactor voor wijkgericht werken aan duurzame ontwikkeling. Als de gemeente niet het voortouw neemt, kunnen organisaties die met duurzame ontwikkeling aan de slag willen de gemeente informeren, enthousiasmeren en stimuleren de regie op te pakken. • De gemeente en alle mogelijke partners moeten planmatig te werk gaan en onderscheid maken tussen activiteiten en doelstellingen voor de korte en voor de lange termijn. Verrichten: • Wijkactiviteiten rond duurzame ontwikkeling zijn gericht op gedragsveranderingen van de deelnemers. Voorwaarde is dat deze activiteiten draagvlak onder wijkbewoners hebben. Ze moeten aansluiten op problemen en mogelijkheden die wijkbewoners zelf ervaren. • Laat deelnemers – of het nu kinderen, jongeren, volwassenen of ouderen zijn – meedenken over de invulling van de activiteiten. Dat vergroot het draagvlak en het enthousiasme, maar vooral ook de kans dat je je voorgenomen doelstellingen bereikt. • Dankzij Al Gore heeft het thema duurzame ontwikkeling aan urgentie gewonnen. Er zijn echter veel mensen moedeloos geworden van zijn boodschap. Ze denken ‘Ik kan die klimaats veranderingen in mijn eentje toch niet tegenhouden’. Een succesfactor voor duurzaamheidsprojecten voor kinderen en jongeren is dat zij een handelings perspectief krijgen. Ze moeten concreet kunnen handelen en resultaat van dat handelen ervaren.
36
• Kinderwerkers en jongerenwerkers kunnen de reikwijdte van hun project vergroten als ze de ouders van de kinderen of jongeren bij het project weten te betrekken, zoals dat in Dordrecht gebeurde via de ‘schone-luchtpaspoorten’.
8.3 Aanbevelingen Richten: • Gemeenten, NME-centra, woningcorporaties, water schappen, welzijnsorganisaties en scholen kunnen heel verschillende, meer of minder uitgewerkte visies op duurzame ontwikkeling hebben. Voor een gezamenlijke aanpak is het niet noodzakelijk dat zij samen tot een nieuwe visie komen. Maar voor een adequate samenwerking is het wel een vereiste om tot een gedeelde visie op duurzame ontwikkeling in de wijk te komen. Daartoe kunnen de gemeente en haar partners een gezamenlijke bijeenkomst organiseren met een afvaardiging van gemotiveerde bewoners. Het programma moet niet theoretisch, maar vooral praktisch en concreet zijn. De deelnemers dienen zich af te vragen welke concrete activiteiten van professionals en bewoners binnen zo’n visie kunnen passen. • Zoek aansluiting bij de wijkaanpak, bij wat in wijken speelt. Vooral in herstructureringswijken zijn goede mogelijkheden om met dit thema aan de slag te gaan. Duurzaamheid in sociale en ecologische zin is sowieso een thema in deze wijken. Bewoners komen vaak in verzet tegen sloop of andere plannen en komen vaak met eigen ideeën. Ze zijn veelal bereid om niet alleen mee te praten, maar ook om zelf de handen uit de mouwen te steken, bijvoorbeeld bij het beheer van pleinen of speelplaatsen. Zoek aansluiting bij wat er onder die bewoners leeft en zet samen met hen een duurzaamheidsprogramma op waarin zij actief kunnen participeren. • Stimuleer en ondersteun de gemeente in haar regierol. Het is ideaal als een wethouder zich sterk maakt voor het thema duurzame ontwikkeling en zich daarover in de media uitspreekt en aan activiteiten deelneemt.
• Als de gemeente niet voortvarend de regierol voor duurzame wijken op zich neemt, kunnen samen werkende natuur- en milieuorganisaties, woning corporaties, scholen, welzijnsorganisaties en andere partners de gemeente uitnodigen en stimuleren om samen met hen aan de slag te gaan. De partners kunnen aansluiting zoeken bij gemeentelijk beleid. Zo hebben vrijwel alle gemeenten een Milieubeleids plan met een participatieparagraaf. Gemeenten weten vaak niet goed hoe ze burgerparticipatie een plek moeten geven in hun milieu- of duurzaamheids beleid. • Zoek ook aansluiting bij andere beleidsthema’s, zoals het jeugdbeleid. Veel gemeenten willen iets doen aan sociale cohesie, groepen hangjongeren aanpakken en de communicatie tussen jongeren en ouderen verbeteren. Uit de pilots blijkt dat het thema duur zame ontwikkeling zicht uitstekend leent voor de bevordering van intergenerationele en interculturele contacten. • Haak aan bij internationale uitwisseling, zoals Ecokidsprojecten al doen. Elke stad heeft een zuster gemeente in Oost-Europa of in de Derde Wereld en geld voor uitwisseling met die zusterstad. Kijk of er uitwisselingen mogelijk zijn op het thema duurzame ontwikkeling. Inrichten: • Koppel duurzaamheidsvraagstukken altijd aan concrete leefbaarheidsproblemen of herstructure ringen, renovaties of andere belangrijke problemen of vraagstukken in de wijk. Maak gebruik van de problemen en oplossingen die bewoners aandragen. • Investeer in het activeren van bewoners en richt je daarbij niet alleen op de coöperatieve burgers met een constructieve inbreng, maar tevens op ontevreden en boze bewoners. Bij ‘Duurzaam Wijken voor Milieu’ bleek immers dat juist bij deze bewoners hun eigenbelang geleidelijk steeds meer plaats maakt voor het wijkbelang. • Richt je niet alleen op reeds actieve bewoners, maar verbreed het draagvlak in de wijk door ook nieuwe bewoners bij nieuwe activiteiten te betrekken. Dat kun je bereiken door bijvoorbeeld bij bijeenkomsten van sportverenigingen of in kerken of moskeeën
Welzijn versterkt Duurzaamheid
‘Je moet aansluiten bij ontwikkelingen in de wijk of de stad op dat moment, bijvoorbeeld herstructureringen of lopende activiteiten. Dan kun je er meer organisaties bij betrekken. Leerbaarheid is een belangrijk aandachtspunt. Mensen moeten het belang van duurzame ontwikkeling leren inzien.’ Ibrahim Al-Baz, manager Het Bureau Welzijnsprojecten Vlaardingen, deelnemer aan eerste expertmeeting
•
•
•
•
•
aandacht aan duurzame ontwikkeling in de wijk te besteden, aansluitend op de belevingswereld van deze bewoners. Zoek ook naar informele netwerken. De hierboven bepleite gedeelde visie op duurzame ontwikkeling in de wijk dient binnen alle organisaties door de directie, het middenmanagement en de professionals gedeeld te worden. Om dat voor elkaar te krijgen, dienen organisaties regelmatig aandacht aan hun visie op duurzame ontwikkeling te besteden. Welzijnsorganisaties en NME-centra kennen elkaar vaak niet goed. Organiseer een dag waarin je kennis maakt met elkaars werkwijzen en projecten en ga na waar je elkaar kunt versterken. Het NME-centrum, het kinderwerk of jongerenwerk en scholen kunnen samen projectweken afspreken, waarin educatie en doe-activiteiten goed op elkaar worden afgestemd. Gemeenten en hun partners dienen een transparante overlegstructuur op te zetten, waarbinnen afspraken kunnen worden gemaakt tussen de gemeente en bewoners, tussen de gemeente en haar partners en tussen gemeentelijke diensten onderling. Daarbij is het raadzaam om zoveel mogelijk uit te gaan van bestaande structuren en deze waar nodig te verbreden. De komende jaren gaan steeds meer scholieren een maatschappelijke stage doen. In veel gemeenten neemt het welzijnswerk de organisatie van deze stages voor zijn rekening. Samen met NME-centra kunnen zij maatschappelijke stages rond het thema duurzame ontwikkeling regulier maken.
37
Verrichten: • Start meerjarenprogramma’s en kijk of je het gedrag van kinderen, jongeren en buurtbewoners blijvend kunt beïnvloeden en evalueren. Maak daarbij gebruik van het model ‘Sociaal competentiemodel voor duur zame ontwikkeling’. • Onder het thema duurzame ontwikkeling zijn zeer uiteenlopende activiteiten te bedenken, zowel binnen als buiten scholen. Maak aandacht voor duur zame ontwikkeling tot een vast onderdeel van de naschoolse activiteiten (NSA). • Maak duurzame ontwikkeling tot een vast onderdeel van het jongerenwerk, naast andere educatieve thema’s als seksualiteit en veilig vrijen, alcohol en drugs. • Beloon goede activiteiten, vier successen en koppel resultaten terug naar de deelnemers. Om hen te enthousiasmeren om zich langdurig in te zetten voor duurzame ontwikkeling is het stimulerend als de resultaten duidelijk in de schijnwerpers komen te staan. • Probeer dus ook aandacht voor die resultaten te krijgen in lokale, regionale en indien mogelijk ook in landelijke media. Op die manier stimuleer je niet alleen bewoners om verder te gaan met duurzame ontwikkeling, maar verspreid je tevens de boodschap dat werken aan duurzame ontwikkeling niet alleen erg belangrijk is, maar tegelijkertijd erg leuk kan zijn. • Maak onderscheid tussen doelstellingen en activiteiten voor de korte en voor de lange termijn. Als bewoners enthousiast zijn over activiteiten op korte termijn, vergroot dat hun vertrouwen in een aanpak op de langere termijn.
38
‘Op wijkniveau moeten alle bestaande activiteiten rond duurzame ontwikkeling samenwerken. In één sessie met alle betrokkenen zou je alles aan elkaar kunnen koppelen in één zinnig verband.’ Carolien Schooneveld, specialist milieu-educatie ISMH Gouda, deelnemer aan tweede expertmeeting
De mobiele volkstuin © Winand Schut Fotografie
case
‘Duurzame Wijk’ Ypenburg in Den Haag
•
• •
•
‘Wonen op een eiland’, ‘bomenrijk villapark’, ‘moderne tuinstad’ en ‘landelijk wonen’ zijn de typeringen van buurten in de Haagse VINEX-wijk Ypenburg. Voortbouwend op ervaringen in de Haagse wijk Rustenburg Oostbroek en een wijk in Rotterdam is ook in Ypenburg het project ‘Duurzame Wijk’ op touw gezet, waarin sociaal leren centraal staat. Wijkbewoners en de deelnemende organisaties ‘leren samen in de wijk een proces in gang te zetten waarbij de abstractie van duurzame ontwikkeling wordt omgezet in wijkgerichte actie. Duurzame ontwikkeling en duurzaam gebruik en beheer van de wijk wordt verankerd in de dagelijkse routine van professionals.’ Zo lezen we op www.ypenburg.nl. Er zijn twee ‘Ruimte Maken-teams’ gevormd – een volwassenenteam en een jongerenteam – om ideeën te verzamelen over het thema duurzame ontwikkeling. Het volwassenenteam kwam met maar liefst achttien ideeën, waaronder een kruidentuin in de wijk, een groenwandeling door Ypenburg en een nieuwe bestemming geven aan de Vliegtoren. Het jongerenteam maakte een rap en een videoclip die tijdens het wijkfeest is vertoond. Ze werden zelfs genomineerd voor de LPBAward 2007 van het landelijk platform wijkgericht werken. Dit is een prijs voor innovatieve participatieprojecten. Op het Watersymposium ‘Waarde van water’ werden presentaties verzorgd door een aantal organisaties en kwamen wijkbewoners met ideeën over water, zoals een Watertheater, een visclub voor jongeren en meditatie aan het water. Beeldend kunstenaar Annechien Meier maakte met twintig wijkbewoners een tuin op wielen: de ‘Mobiele Volkstuin’. Tijdens een buurtfeest zijn pannen pompoen- en groentensoep gekookt van de laatste groenten uit deze tuin, die inmiddels geadopteerd is door een basisschool in de wijk. ‘Natuurlijk Tuinieren’ omvatte twee workshops waarin bewoners leerden hoe ze hun tuin zo natuurvriendelijk mogelijk konden inrichten. Door bovengenoemde activiteiten heeft het project bekendheid gekregen in de wijk en zijn tal van ideeën verzameld die verder worden uitgewerkt.
Welzijn versterkt Duurzaamheid
39
Geraadpleegde bronnen Geraadpleegde literatuur Brink, Gabriël van den, Toezicht en Betrokkenheid; Over het cultiveren van ons vermogen tot sociaal gedrag uit Welzijn versterkt veiligheid; Betrokken burgers in leefbare wijken van Günther Moor, L, D. van Lin en K. Neefjes, Stichting Maatschappij Veiligheid en Politie en Verdiwel, Dordrecht/Utrecht 2003. Diekstra, René F.W., Kontakt maken, betrokken raken, vertrouwen bouwen; Het kapitale belang van de goede burger, Roosevelt Academy, Middelburg 2006. Gemeente Den Haag, Dienst Stadsbeheer/Milieu en Vergunningen, afdeling Milieucommunicatie, Duurzame Wijkontwikkeling Ypenburg; tussenrapportage, gemeente Den Haag 2006. Hazel, Rob van den, Ido de Vries, DO &CtC; Verkenning van de verbinding tussen Duurzame Ontwikkeling en Communities that Care; Seinpost Adviesbureau, Arnhem 2005. HBO-raad, Van probleemwijk naar prachtwijk; de hogeschool als partner in wijkontwikkeling, HBO-raad, Den Haag 2007. Hoeven, Noor van der, Arjen Wals, Harm Blanken, De akoestiek van sociaal leren, Programmabureau Leren voor Duurzame Ontwikkeling, Utrecht 2006. Hortulanus, R.P., De welzijnssector in beeld, VOG en Verdiwel, Utrecht 2001. Hurenkamp, M., E. Tonkens en J.W. Duyvendak, Wat burgers bezielt, NICIS, Den Haag 2006.
40
Nispen, Hak van, e.a. (red), Duurzaam Wijken voor Milieu, LCO, LAMOGI en SME Milieuadviseurs, Zwolle/Utrecht 2000. Nota Leren voor Duurzame Ontwikkeling; Van marge naar mainstream, Tweede Kamer Nota, Den Haag 2004. Uyterlinde, Matthijs, Kees Neefjes en Radboud Engbersen, Welzijn versterkt burgerschap, MOVISIE, Utrecht 2007. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Vertrouwen in de buurt, Amsterdam University Press, Amsterdam 2005. Wijffels, Bowine en Karin Verreck, ‘Ondernemen’ in de wijk; Een verkenning naar de mogelijkheden van een intersectorale aanpak (sociaal en fysiek) van duurzame ontwikkeling op wijkniveau, Cailin Partners, Arnhem 2005. Geraadpleegde websites www.cailinpartners.nl www.ecokids.nl www.ivn.nl www.kei-centrum.nl www.kleurenkapitaal.nl www.senternovem.nl/lvdo www.invoeringwmo.nl www.ypenburg.nl
Colofon Uitgave: Factor-G Auteur: Kees Neefjes, journalist en beleidssecretaris Verdiwel Ontwerp: Chantal Vansuyt, www.inpetto-ontwerp.nl Concept cover: Grotesk ontwerp & dtp, Delft Druk: RDH Printmedia Foto’s: istockphoto, tenzij anders vermeld Oplage: 2.000 ISBN: 978 - 90 - 812748 - 1 - 4 Bestelwijze: via
[email protected] Redactie: Hennie Kenkhuis, directeur Leidse Welzijnsorganisatie Don van Lin, adviseur strategie en beleid Stuurgroep Welzijn versterkt Duurzaamheid en stafmedewerker acquisitie en werkontwikkeling bij Factor-G in Gouda Peter de Roode, senior beleidsmedewerker afdeling Milieu, Directie Groen, Water en Milieu, Provincie Zuid-Holland Yolande van Trier, adviseur coördinatie lokale pilots projecten Welzijn versterkt Duurzaamheid en projectcoördinator LvDO, NSA en Jeugddorp bij de Leidse Welzijnsorganisatie Bowine Wijffels, Cailin Partners te Arnhem Dick de Wit, voorzitter Stuurgroep Welzijn versterkt Duurzaamheid, directeur/bestuurder Factor-G te Gouda en bestuurslid Verdiwel Stuurgroep Welzijn versterkt Duurzaamheid: Hennie Kenkhuis (tot 01-11-2007), directeur Leidse Welzijnsorganisatie Don van Lin, adviseur strategie en beleid Stuurgroep Welzijn versterkt Duurzaamheid en stafmedewerker acquisitie en werkontwikkeling bij Factor-G in Gouda John Middelkoop (vanaf 01-11-2007), directeur Het Bureau Welzijnsprojecten te Vlaardingen Peter de Roode, senior beleidsmedewerker afdeling Milieu, Directie Groen, Water en Milieu, Provincie Zuid-Holland Yolande van Trier, adviseur coördinatie lokale pilots projecten Welzijn versterkt Duurzaamheid en projectcoördinator LvDO, NSA en Jeugddorp bij de Leidse Welzijnsorganisatie
Maria Wiebosch-Steeman, burgemeester Jacobswoude en portefeuillehouder zorg en welzijn Vereniging van ZuidHollandse Gemeenten Meinte Wildschut, directeur IVN Consulentschap ZuidHolland en Noord-Holland Dick de Wit, voorzitter Stuurgroep Welzijn versterkt Duurzaamheid, directeur/bestuurder Factor-G te Gouda en bestuurslid Verdiwel Deelnemers expertmeetings: Ibrahin Al-Baz, manager Het Bureau Welzijnprojecten te Vlaardingen Arend van Grootheest, manager Woonactief Dordtse Welzijnsorganisatie Elly van der Horst, manager Leidse Welzijnsorganisatie Roelof Hortulanus, hoogleraar Sociale Interventie en Lokaal Sociaal Beleid aan de Universiteit voor Humanistiek en directeur Landelijk Expertisecentrum Sociale Interventies Theo Kuijpers, NME deskundige in voormalige dienst van de gemeenten Den Haag en Utrecht John Middelkoop, directeur Het Bureau Welzijnprojecten Vlaardingen Ella van Niekerk, manager Factor-G te Gouda Hak van Nispen, directeur SME Advies te Utrecht Yolande te Poel, lector Stadsontwikkeling, Hogeschool Fontys Eindhoven Fons Roebroek, directeur Dordtse Welzijnsorganisatie Carolien Schooneveld, NME deskundige in dienst van het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Midden-Holland te Gouda Daphne Teeling, programmaleider IVN Consulentschap Zuid-Holland Arjen Wals, hoogleraar Education en Competence Studies, Universiteit Wageningen Bowine Wijffels, Cailin Partners te Arnhem
Deze publicatie is mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage uit het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling van de provincie Zuid-Holland.