Welstand op het platteland Rentmeesterschap als maatschappelijke verantwoordelijkheid
2/
Colofon Redactie Michiel van Alphen Theo Beckers Ina Horlings Hans Horsten Marien Sonneveld Eindredactie, teksten en interviews Hans Horsten Fotografie Joep Lennarts (Lennarts Fotografie, Den Bosch) Hans Dijkstra (Bureau voor Beeld, Wageningen) Vormgeving Michel Backus (Grafisch Atelier Wageningen) Druk Modern, Bennekom © November 2008
Papier: binnenwerk IJsselprint 120 grs; omslag 250 grs. Letters: Quadraat, The Sans
/3
Inhoud 4
Inleiding Welstand op het Platteland Michiel van Alphen
6 7
Lezingen De maatschappelijke verantwoordelijkheid bij plattelandsontwikkeling Theo Beckers Perspectieven voor een duurzaam platteland Ina Horlings
21
34 35 43 49 55 61
Interviews ‘Vrije markt is geen vrije keuze, maar het recht van de sterkste’ Interview met Arie van Wijk ‘Er bestaat heel wat hypocrisie in de wereld’ Interview met Jack Buijs ‘Ze droegen uit dat er meer was in de wereld dan alleen de boerderij’ Interview met Bram van Zweeden ‘Duurzame recreatie zit vaak in de details’ Interview met Fons van den Brink ‘De economische functie van het landgoed is overgenomen door een maatschappelijke’ Interview met Bernard Rouffaer
67
Ronde Tafelgesprek Oude waarden, nieuwe bondgenootschappen
83
Nawoord Michiel van Alphen
86
Publicaties
4/
Welstand op het Platteland michiel van alphen
De oorsprong van de Maatschappij van Welstand (1822) ligt in het Brabantse platteland en het Gelderse rivierengebied. Het was een periode waarin protestantse kerken in het zuiden te maken hadden met een sterke terugloop van het aantal leden. De vereniging wilde de protestantse gemeenschappen versterken door het creëren van werkgelegenheid (welstand!) voor protestantse gezinnen in de landbouw. Met de ingezamelde gelden werden boerderijen aangekocht, die vervolgens in pacht werden uitgegeven. Anno 2008 is de situatie in het zuiden van het land geheel veranderd. De welstand is enorm toegenomen door de landbouw, industrialisatie en recreatie. Economisch gezien is het belang van de landbouw afgenomen. Het platteland is veranderd van productielandschap naar consumptielandschap. Als verpachter van landbouwgrond en beheerder van enkele landgoederen weet de Maatschappij van Welstand zich nog steeds betrokken bij de leefbaarheid op het platteland. Vanuit deze betrokkenheid heeft de Maatschappij van Welstand in 2003 voor een periode van vijf jaren een leerstoel duurzame plattelandsontwikkeling mogelijk gemaakt. In dit boekje doen professor dr. Theo Beckers en dr. Ina Horlings hierover verslag. Het aantal pachters neemt langzaam af. Minder snel dan de algemene trend. Veel pachterfamilies zijn al generaties lang verbonden aan de Maatschappij van Welstand en sommige van hen hebben nog een hechte band met Welstand en de plaatselijke kerkelijke gemeente. Anderen zijn daar niet zo uitgesproken meer over en zien de verhoudingen alleen zakelijk. Twee vertegenwoordigers van hen komen hier aan het woord. De Maatschappij van Welstand is nog steeds een vereniging. De leden worden aangezocht op basis van hun bestuurlijke ervaring, hun kerkelijke betrokkenheid, landbouw en bedrijfsleven, hun netwerk en affiniteit met het doel van de Maat-
Inleiding / 5
schappij: het steunen van het Protestantisme. Twee leden komen aan het woord: een predikant, die op verschillende plaatsen pachters van Welstand in zijn gemeente tegenkwam en een beheerder van een familielandgoed die laat zien wat duurzaam beheer kan betekenen. De Hervormde Kerk, een voorloper van de Protestantse Kerk in Nederland, nam begin jaren vijftig van de vorige eeuw het initiatief voor een recreatiecentrum met een sociaal, levensbeschouwelijk en ideëel tintje. Een plaats voor ontspanning in de tijd van de wederopbouw. Recreatiecentra Nederland heeft nu negen bungalowparken en campings in Nederland en zes in Frankrijk. Van begin af aan zijn er nauwe banden geweest met de Maatschappij van Welstand. Uiteindelijk is Welstand via een aparte stichting de enige aandeelhouder geworden. De directeur van RCN vertelt wat kenmerken zijn van duurzame recreatie. Rentmeesterschap, duurzaamheid, maatschappelijk verantwoord ondernemen, het zijn voor de Maatschappij van Welstand belangrijke begrippen. Het gaat om zorgdragen voor continuïteit, ontwikkeling van de ons omringende omgeving met behoud van economisch draagvlak. Langdurige pachtcontracten zijn een goede basis voor verantwoord omgaan met de natuurlijke omgeving. Anno 2008 gaat het niet alleen om landbouw, maar ook om natuur en recreatie. Er verandert veel in de landelijke omgeving. We spreken over gebiedsontwikkeling. Dat vraagt om actieve inzet. Welstand kan dat niet alleen. Vandaar het initiatief om met andere grondbezitters en terreinbeheerders om de tafel te gaan zitten. Er ontstond een boeiend gesprek waar op basis van oude waarden nieuwe bondgenootschappen gaan ontstaan. Met de leerstoel duurzame plattelandsontwikkeling beoogde de Maatschappij van Welstand een bijdrage te leveren aan onderzoek en onderwijs ten behoeve van een leefbaar platteland. Het resultaat is op zijn minst een aanbeveling aan Welstand zelf om haar positie te verhelderen en haar eigen beleid verder te concretiseren. We nodigen u uit om na lezing van dit boekje hierover met ons verder van gedachten te wisselen. /
Eerste lezing / 7
De maatschappelijke verantwoordelijkheid bij plattelandsontwikkeling theo beckers
De manier waarop de Maatschappij van Welstand zich in de loop van de historie ontwikkelde viel samen met grote sociale, culturele en economische veranderingen op het platteland. Een rode draad was voor Welstand altijd het rentmeesterschap dat in duurzaamheid steeds meer een hedendaagse vertolking begint te krijgen. Prof.dr. Theo Beckers bekleedde vijf jaar lang de Leerstoel voor duurzame plattelandsontwikkeling waarvoor de Maatschappij de benodigde fondsen fourneerde. In zijn bijdrage wandelt hij door de tijd, staat hij stil bij de gebeurtenissen die maatgevend waren voor ontwikkelingen op het platteland en gaat hij in op de kansen voor de toekomst. Een verhaal over stad en land, de sociaal culturele paradox en nieuwe economische dragers voor het landelijk gebied. Het vernieuwen van de traditie omwille van een duurzame toekomst.
In 1822 werd in Breda de Maatschappij tot Bevordering van Welstand, voornamelijk onder Landlieden, opgericht. Daarmee is Welstand de oudste nog actieve ontwikkelingsmaatschappij en beheerder van het platteland in Brabant. Pastorie en kerk van de initiatiefnemer, dominee Van Heusden, zijn nog te bewonderen op
8 / Welstand op het platteland
het Vrijthof in Hilvarenbeek. Na de Franse tijd waren de protestanten in het katholieke deel van Brabant in een moeilijke positie komen te verkeren. Tijdens de Republiek hadden ze als minderheid een dominerende positie ingenomen, terwijl de katholieke meerderheid werd achtergesteld. Door de scheiding van kerk en staat en de gelijkstelling van alle godsdiensten in 1796 verloren de protestanten hun overheersende positie. De belangrijkste doelstelling van Welstand was en is de met maatschappelijke ondergang bedreigde protestanten en hun gemeenten overeind te houden. Wat Pater van den Elsen aan het eind van de negentiende eeuw organiseerde voor de katholieken, deed Welstand al decennia eerder: haar pachters met raad en daad terzijde staan. Iedereen die de protestantse gezindte een warm hart toedroeg kon lid worden. Met deze lidmaatschapsgelden hoopte Van Heusden de financiële positie van zijn geloofsgenoten in Brabant te verbeteren. Welstand kocht land en boerderijen voor arme protestantse boeren en verstrekte hen geldleningen. Als tegenprestatie dienden de boeren pacht te betalen en actief deel te nemen aan het kerkelijk leven. Toen later in de negentiende eeuw de schoolstrijd katholieken en protestanten voor het eerst politiek samendreef verminderden de ideologische tegenstellingen. Er komt een einde aan de antikatholieke houding, die de geschiedenis van Welstand in de eerste vijfenzeventig jaar had beheerst. De landbouwcrisis aan het einde van de eeuw vormde een gemeenschappelijke bedreiging. Dan pas verandert een agrarische economie gericht op zelfvoorziening onder feodale machtsverhoudingen in productie voor de wereldmarkt. De economische en technische modernisering heeft ingrijpende gevolgen voor het Brabantse landschap, dat sterk van karakter verandert door de opkomst van de coöperatieve gedachte, de oprichting van Raiffeisenbank en Boerenleenbank, de ontginning van heidegronden, de toepassing van kunstmest. Welstand heeft zich in haar bestaan bewezen als een organisatie, die de principes van voorzorg, rentmeesterschap, en dus duurzaamheid in praktijk wil brengen. Rentmeesterschap in de zin van het verantwoordelijk beheer van geestelijke goederen als gaven, bedieningen, ambten, maar ook financiële middelen en vermogens en in relatie met medemens en natuur. Daarbij is steeds gekozen voor een positie in de luwte. Vanaf de jaren zeventig is Welstand ook actief op het terrein van de recreatie, door samenwerking met Recreatiecentra Nederland. De laatste jaren zie ik een steeds grotere bereidheid om in samenwerking met andere rurale partijen haar maatschappelijke taken te realiseren. Welstand is van nature geen organisatie die de confrontatie zoekt en tegenstellingen op de spits drijft.
Eerste lezing / 9
Een vat vol tegenstrijdigheden Plattelandsontwikkeling is echter een vat vol tegenstrijdigheden: verschillende economische belangen, onzekerheid over de toekomst van de landbouw, divergerende culturele definities van ruraliteit, landschap en ruimtelijke kwaliteit. Daarover wil ik Welstand een paar gedachten voor de toekomst meegeven. De twee begrippen die samen de naam vormen van Welstand intrigeren: welstand en maatschappij. Oude begrippen die in nieuwe tijden vragen om een actuele inhoud. Van Dale omschrijft het begrip welstand als “gelukkige, voorspoedige omstandigheden” en kan betrekking hebben op personen en gemeenschappen, maar ook op gebouwen en gebieden. De afgelopen jaren heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau in opdracht van het ministerie van LNV onderzoek gedaan naar de kwaliteit van leven op het platteland in vergelijking tot die in de stad en naar de manieren waarop Nederlanders hun platteland zien en gebruiken. Wat betekenen nieuwe relaties tussen stad en land voor plattelandsontwikkelaars? De tijd dat het leven op het platteland nog min of meer afgescheiden was van dat in stedelijk gebied, stamt van vóór de jaren vijftig van de vorige eeuw. Tot de Franse tijd heerste de stad op alle vlakken over het ommeland. Ook de culturele verschillen waren groot. De stedelingen keken neer op de bewoners van het platteland. Tot ver in de negentiende eeuw vormde het platteland, buiten de hoofdwegen, een gesloten gebied, waar de stedeling het spoor bijster raakte en ook niets te zoeken had. Omgekeerd werd het platteland door de eigen bevolking slechts zelden verlaten. Zelfs toen de verdedigingswerken van de steden werden geslecht en de fysieke tegenstelling tussen het gesloten bolwerk van de stad en het open platteland werd opgeheven bleven de mentale muren en culturele barrières bestaan. De stedelijke elite keek nog steeds neer op de onbeschaafde boeren en dagloners hoewel ze er van afhankelijk was voor de voedselvoorziening. Een voorbeeld is de ontwikkeling van de relatie tussen stad en land in Midden-Limburg. Tijdens het ancien regime was het platteland rond Roermond uitgeput ten gunste van de stad en werd de bevolking arm gehouden. De vele feodale en kerkelijke belastingen maakten kapitaalvorming onmogelijk, zodat noodzakelijke investeringen in vee, grond of werktuigen achterbleven. De plattelandsbevolking leefde daardoor, net als in Brabant, permanent op of onder het bestaansminimum. De gevolgen van de inlijving bij de Franse Republiek voor Limburg waren ingrijpend en onherroepelijk. Ze introduceerde de idee van vooruitgang en verandering, van individuele autonomie, van rationaliteit en beëindigde, althans op papier, de feodale verhoudingen die de relatie tussen de stad en het platteland eeuwenlang hadden bepaald.
10 / Welstand op het platteland
Modernisering Geen enkele veroveraar had ooit de Limburgse standenmaatschappij aangetast. De Fransen deden dat wel en met grote voortvarendheid. De periode 1795-1800 is, achteraf gezien, cruciaal geweest voor het proces van modernisering van Limburg. Het zijn woelige jaren. De oude bestuurselite moest het veld ruimen. Bestuur, rechtspraak, de gekoesterde verhoudingen tussen kerk en staat, tussen stad en dorp, tussen de mensen onderling, het ging allemaal op de helling. De bestuurlijke versnippering, de talloze politieke grenzen die het gebied doorsnijden en die van dorpen zelfvoorzienende gemeenschappen maakten, werden opgeheven. In plaats daarvan legde het Franse bewind met straffe hand eenheid en centralisatie op. De Fransen zijn de grote uitvinders van de moderne bureaucratie. Kenmerkend voor de nieuwe vorm van besturen was de invoering van nauw omschreven rechtsgebieden, de onafhankelijke en gelijkwaardige gemeenten, bestuurd volgens algemeen geldende wetten en regelingen, uitgevoerd door neutrale ambtenaren, die op grond van bekwaamheid werden aangesteld en niet meer op grond van selectie of patronage door de landheer. De ambtenaar legde zijn handelen schriftelijk vast en was daardoor voor anderen controleerbaar. Een politiek ambt was voortaan geen erfelijk familiebezit meer; althans op papier. De praktijk was echter anders. Het feodale systeem heeft op de Nederlandse zandgronden tot ver in de twintigste eeuw haar werking behouden. Daarom wijken de politieke en economische geschiedenis van het zand nogal af van die van het veen en van de klei. Traditioneel deelden we Nederland in in boven en beneden de rivieren, in het roomse zuiden en het calvinistische noorden, in het westen en overig Nederland. Sociaal-geografisch gezien is het verschil tussen hoog en laag Nederland en tussen de economie en de mentaliteit van het zand en de klei van groter belang. Veel discussies over het Nederlandse platteland en het Nederlandse landschap hebben een stedelijke en Hollandse basis. De zandgronden van Oost en Zuid-Nederland kennen echter een eigen geschiedenis en een eigen dynamiek. Tot aan de industriële revolutie voltrokken ontwikkelingen in de landbouw en op het Nederlandse platteland zich heel geleidelijk en langzaam. Van planning of structureel overheidsingrijpen was nagenoeg geen sprake. Met een sterk groeiende bevolking, een zich snel ontwikkelende landbouwwetenschap en een toenemende vraag naar sturing komt er een dikke eeuw terug meer overheidsbemoeienis. In navolging van de in 1886 opgerichte landbouwcommissie en de afdeling landbouw bij het departement van Binnenlandse Zaken komt er in 1905 een Directie van
Eerste lezing / 11
den Landbouw binnen het ministerie van Waterstaat, Nijverheid en Handel. De verhouding tussen overheid en boeren begint te veranderen. De overheid krijgt meer invloed op de landbouwproductie en de inrichting van het landelijk gebied.
Méér productie, minder agrariërs Na de Tweede Wereldoorlog geraken landbouw en platteland in een stroomversnelling. Er is behoefte aan een meer efficiënte voedselproductie, intensivering en productiviteitsvergroting. De Nederlandse overheid voert grootschalige ruilverkaveling en schaalvergroting van de agrarische sector door. Ook de invloed van Brussel begint steeds groter te worden. De agrarische sector moderniseert in rap tempo. Door technologische en economische ontwikkelingen stijgt de productie. Het areaal productiegrond neemt niettemin af en ook het aantal agrarische bedrijven daalt. De laatste jaren zet dat proces in versneld tempo door. Uit recente cijfers van het CBS en het LEI blijkt dat tussen 1995 en 2007 het aantal landbouwbedrijven daalde met eenderde tot 77.000. Tegelijkertijd steeg het aantal hectaren per boerenbedrijf van 17 tot 25. De hoeveelheid mensen betrokken bij de landbouw daalt
12 / Welstand op het platteland
en de traditioneel economische rol van het agrarische bedrijf op het platteland neemt af. De politieke en maatschappelijke invloed van boeren en hun organisaties neemt af. Rond 1960 werd zeventig procent van alle raadszetels op het Nederlandse platteland nog bezet door boeren. Andere belangen kregen veel meer politieke macht: natuur en milieu, historisch erfgoed, leefbaarheid, recreatie en toerisme. Veel platteland komt in de marge van de stad terecht en wordt vanuit een urbanistisch perspectief benaderd: als nog te bebouwen gebied. Zo wordt het platteland opnieuw wingewest van de stad. In honderdvijftig jaar is het aantal gemeenten in Nederland gedaald van 1200 ten tijde van Thorbecke tot 900 veertig jaar geleden en slechts 450 nu. In sociaal-cultureel opzicht groeiden stad en land steeds meer naar elkaar toe. De veranderingen bleven in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog nog wel binnen de bestaande sociale orde en werden daarin geïncorporeerd. Na afloop van de oorlog, onder invloed van toenemende welvaart, mobiliteit en technologische innovaties, en tegelijkertijd ontzuiling en ontkerkelijking van de samenleving, nam de modernisering een hoge vlucht. Er kwamen steeds meer verbindingen met stedelijk gebied tot stand. Met name in de vrijetijdssfeer kreeg de stad zijn aantrekkingskracht voor plattelanders, en omgekeerd het platteland voor stedelingen. Reeds in de jaren zestig werd het begrip ‘mentale verstedelijking’ geïntroduceerd. Daarmee wordt geduid op het proces waarin waarden, normen en gedragingen die het eerst in steden worden waargenomen, ook in het buitengebied gemeengoed worden. Door de relatief grootschalige migratie van stedelingen naar het platteland vanaf de jaren zeventig, zou dit proces zodanig zijn versneld, dat plattelandsbewoners zich niet meer zouden onderscheiden in termen van gedrag en opinies. Niet iedereen was gelukkig met de opmars van wat Hofstee, destijds mijn baas in Wageningen, het modern-dynamisch cultuurpatroon noemde. Vanuit de overtuiging, dat modernisering van het platteland onvermijdelijk, zelfs noodzakelijk was, deden we met de Vakgroep Sociologie onderzoek naar de effecten van de confrontatie tussen stedelingen en plattelanders. De ontwikkeling van de IJsselmeerpolders was daarbij voor ons een ideaal maatschappelijk experiment, een prachtig voorbeeld van ‘social engineering’. We dachten, dat met overheidsplanning, goede voorlichting en specialistisch onderwijs de toekomst van het platteland veilig gesteld kon worden en het platteland zichzelf kon blijven.
Eerste lezing / 13
Van werkdorp naar woondorp Bij het begrip platteland wordt vaak ten onrechte automatisch gedacht aan het ruimtelijk en economisch aspect, aan het buitengebied. Het Nederlandse platteland is echter ook de dagelijkse leefruimte van 6,2 miljoen plattelandsbewoners en dient als ontspanningsruimte voor de 16,4 miljoen inwoners van Nederland. In de afgelopen veertig jaar vond de transformatie plaats van het ‘werkdorp’ naar het ‘woondorp’. Tot de jaren zeventig maakt het autochtone dorp een bloeiperiode door met een rijk verenigingsleven en veel inzet tot nut van het algemeen. Voetballen en toneelspelen waren de voornaamste activiteiten, het café was naast de kerk de ziel van het dorp. Na 1970 beginnen deze activiteiten door de komst van de televisie en de populariteit van de vakantie erosie te vertonen, hoewel het verenigingsleven nog steeds stand houdt. Wel raakt de vrije tijd gaandeweg geïndividualiseerd, een proces dat zich op velerlei gebied in de samenleving is gaan manifesteren. De komst van televisie en internet brengt de wereld dichterbij, maar vergroot tegelijk de onderlinge afstand. In de laatste decennia van de twintigste eeuw onderging het dorp een fundamentele verandering: de groeiende aantallen stedelingen die zich permanent op het platteland vestigden, veranderden de samenstelling en daardoor ook het karakter van dorp, samenleving en bestuur. De meeste buitenstaanders waren hoogopgeleid, verdienden hun geld in de stad en zochten de rust van het platteland op. Met hun komst werd de huizenprijs opgedreven. Ze brachten ook andere normen en waarden, andere leefpatronen mee en verschilden soms van de dorpelingen in hun visie op het leven in het dorp. Sommigen ontbeerden kennis van het leven op het platteland en waren onwillig zich aan te passen, hetgeen wel eens tot conflicten met de autochtone bevolking leidde. De groeiende ontkerkelijking tastte het cement van de gemeenschap aan. Het dorp verstedelijkte, men leefde meer op zichzelf dan vroeger. Doordat vrijwel iedere plattelander over een eigen auto beschikte, werd de actieradius groter. Men combineerde de gang naar de winkel met de rit naar werk of school in het centrumdorp of aan de rand van de stad. Voor de nieuwkomers was de rust in het dorp wellicht zelfs wel gebaat bij het sluiten van de laatste voorzieningen. Uit een demografische vergelijking tussen stad en platteland concludeert het SCP, dat zowel de ontgroening als de vergrijzing op het platteland sneller gaat dan in de steden. Wel wonen er op het platteland naar verhouding nog meer kinderen en jongeren, maar veel minder niet-westerse allochtonen. Lange tijd zagen we een trek van de stad naar het platteland. Daaraan is nu een einde gekomen. Hoewel veel ste-
14 / Welstand op het platteland
Eerste lezing / 15
delingen zeggen graag op het platteland te wi1llen wonen, zijn er sterke aanwijzigingen, dat we voor de toekomst in Brabant moeten rekenen met een dalende bevolking op het platteland. Uit recent demografisch onderzoek blijkt, dat de stedelijke regio’s in Brabant in 2007 zijn gegroeid met 0,3%. Het inwonertal van de landelijke regio’s daarentegen is slechts met 0,1% toegenomen. Er is sprake van een voortgaande concentratie van de bevolking in het stedelijk gebied. Van de veertig landelijke gemeenten in Brabant hebben er in 2007 tweeëntwintig te maken met negatieve migratiesaldi. In zeventien landelijke gemeenten neemt de bevolking nu al af en de stellige verwachting is dat het algemene beeld zal worden: groeiende steden, krimpende dorpen.
Een sociaal-culturele paradox Het toch al problematische voorzieningenniveau in een aantal kleine kernen wordt daardoor nog verder aangetast, ondanks investeringen in de leefbaarheid. Dit is een achterhoedegevecht. Voor de kerken zal het steeds moeilijker worden hun traditionele rol te vervullen, ook al is er juist nu een grote behoefte aan zingeving en bezieling, zoals Ina Horlings terecht heeft geschreven. Het platteland als contramal van de stad, groen tegenover rood, rust tegenover haast, langzaam versus snel. Een interessante paradox: naarmate stad en land letterlijk steeds meer naar elkaar toe groeien, ruimtelijk, maar ook qua leefstijlen, waardenoriëntaties, wordt de behoefte groter om de verschillen in landschappelijk en cultureel opzicht te markeren. De ruimtelijke verstedelijking is niet iets wat het platteland vanuit de stad overkomt, maar vloeit ook voort uit autonome ontwikkelingen in het landelijk gebied zelf. Nu land- en tuinbouw zich losmaken van de wetten van ruimte en tijd, gaan ze steeds meer lijken op industriele activiteiten, die net zo goed of zelfs beter bij de stad kunnen worden gelokaliseerd. De intensieve veeteelt en de melkveehouderij zijn steeds minder grondgebonden. De glastuinbouw heeft de verschillen tussen dag en nacht en tussen de seizoenen overwonnen. De oprukkende boomteelt geeft delen van het plattelandschap het uiterlijk van een stadspark. Nieuwe landgoederen verminderen de openbare toegankelijkheid van het buitengebied. Uit SCP-onderzoek blijkt, dat Nederlanders het platteland inderdaad zien als contramal van de stad. Stedelingen doen dat vanuit vaak karikaturale beelden, een kopie van de beelden die door de media en toeristische promotie worden opgeroepen: met koeien in de wei onder een blauwe hemel, het land waar het leven goed is, net als vroeger, warm, veilig en gezond. Bewoners van het platteland weten dat de werkelijk-
16 / Welstand op het platteland
heid anders is. Hun ideaalbeeld wordt regelmatig verstoord door nieuwbouw, uitlopers van industrieterreinen, horizonvervuiling en rustverstoring. Waarden die het platteland aantrekkelijk maken zijn rust, ruimte en groen. Er bestaat een samenhang met leeftijd in de appreciatie ervan. Ouderen denken bij rust en ruimte aan gezelligheid en gemoedelijkheid en waarderen dat positief. Jongeren zien rust meer als saaiheid en gemoedelijkheid als bemoeizucht. Naarmate op het platteland boerderijen hun bedrijfsfunctie verliezen en veranderen in woningen voor koopkrachtige stedelingen drukt de smaak van de nieuwkomers een groter stempel op het landschap. Een romantiserende vormgeving vervangt de functionele en draagt zo bij aan wat Rooijackers noemde de musealisering van het landschap.
Nieuwe maatschappelijke dragers Tegenover het slechte nieuws van een krimpend platteland staat ook goed nieuws. Het aantal tijdelijke bewoners en bezoekers van het platteland zal verder toenemen. Het platteland verandert steeds meer van een productieruimte in een consumptieruimte, waarin toerisme en recreatie een belangrijke rol spelen. De economische betekenis van de recreatie en het toerisme wordt stelselmatig onderschat. In totaal zijn er in Nederland 46.000 bedrijven actief in recreatie, toerisme en horeca. De sector toerisme en recreatie is goed voor 3,1% van het bruto binnenlands product. Hiermee is het belang van toerisme voor de Nederlandse economie groter dan dat van de primaire landbouw. In 1995 werd nog 3,3% van het nationale inkomen verdiend in de landbouw. Dat is in 2007 teruggelopen tot 1,9%. De sector is met ruim 350.000 banen goed voor 5% van onze werkgelegenheid. Ook dat is meer dan de primaire landbouw, zonder de verwerkende industrie. In ruimtelijk opzicht is de agrarische sector uiteraard nog superieur. De afnemende economische betekenis, het dalend aantal bedrijven en boeren worden niet gevolgd door minder cultuurgrond en minder agrarisch eigendom. De agrarische bedrijven hebben immers meer hectaren nodig, ook met het oog op de nieuwe maatschappelijke vraag naar voedselzekerheid en biobrandstof. Toch zien we op veel plaatsen een extensivering van het grondgebruik en een dreigende verpaupering van het landschap. Er is dus behoefte aan nieuwe economische dragers en recreatie en toerisme kunnen daaraan een bijdrage leveren. Vergeleken met de landbouw is de sector recreatie en toerisme zeer arbeidsintensief, vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Sommige gebieden als Zeeland, Drenthe, Friesland, de Waddeneilanden, de Veluwe en Zuid-Limburg zijn sterk afhankelijk van toerisme en recreatie.
Eerste lezing / 17
We zien hoe ook de agrarische sector inspeelt op de behoefte aan recreatieve kwaliteit en beleving door de organisatie van open dagen en streekfestivals, het aanbieden van streekproducten en de ontwikkeling van ‘slow food’. Vooral in nationale landschappen, zoals het Groene Woud, is dit een kansrijke strategie. De meeste pachters van Welstand geven echter de voorkeur aan het echte boeren. Van recreatie en toerisme kan net als van de agrarische sector een serieuze bijdrage worden verlangd aan het voorkomen en oplossen van aantasting van biodiversiteit en klimaatverandering en aan het investeren in landschap en ruimtelijke kwaliteit. Dat recreatie en natuur bondgenoten kunnen zijn is met voorbeelden duidelijk geworden. De ondernemers moeten tot investeren bereid zijn. Lange tijd was de relatie tussen de recreatie en natuur een consumptieve, een parasitaire. Er was geen actieve betrokkenheid van de ondernemers bij het omringende landschap. Net als boeren zagen recreatieondernemers natuur en landschap goeddeels als beperkende randvoorwaarde, die expansie in de weg stond. Omgekeerd beschouwden veel natuurorganisaties recreatie als bedreiging, zeker in of bij de Ecologische Hoofdstructuur.
Voor wat, hoort wat Recente voorbeelden in Brabant laten zien dat het anders kan. Na jarenlange strijd tussen De Efteling en de Brabantse Milieufederatie werken beide nu harmonieus samen bij de realisering van een ecologisch verantwoord vakantiedorp. In het nabijgelegen Nationale Park de Loonse en Drunense Duinen zijn Natuurmonumenten en brancheorganisatie Recron overeengekomen de recreatieve ontwikkeling gezamenlijk aan te pakken. Het investeren door de recreatie in natuur en landschap is een maatschappelijke behoefte. De sector heeft zelf ook belang bij een aantrekkelijk landschap met bijzondere kwaliteiten. Daar moet dan wel iets tegenover staan van de zijde van de overheid. Waarom gelden rood-voor-groen constructies en regelingen voor nieuwe landgoederen wel voor agrarische ondernemers en niet voor die uit de recreatie? En zou de ruimtevoor-ruimte regeling niet moeten worden aangepast aan de sanerings- en vernieuwingsopgaven in de recreatie? Het zou helpen wanneer recreatieondernemers net als de andere partijen in het landelijk gebied worden beloond voor hun bijdragen aan natuurbeheer en ontwikkeling. Voor terreinbeherende organisaties als Welstand, maar ook voor het Brabants en Gelders Landschap, het Particulier Grondbezit, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer rijst de vraag: hoe te reageren op de turbulentie en dynamiek op het plat-
18 / Welstand op het platteland
teland. Hoe creëren we duurzame randvoorwaarden en realiseren we een nieuw evenwicht tussen economische, ecologische en sociaal-culturele ontwikkeling? Hoe voorkomen we verpaupering van kleine kernen en landschappen en betrekken we recreatie en toerisme in een creatieve en constructieve samenwerking? Hoe verbinden we het platteland opnieuw met de stad door de vorming van maatschappen van burgers en consumenten? Hoe borgen we de continuïteit en vernieuwen we de traditie van 186 jaar geschiedenis? Alleen vanuit een ander perspectief kunnen deze vragen worden opgelost. Naast een traditionele economische benadering gericht op continuïteit van vermogen en grondbezit past wellicht een benadering gericht op zorg voor en investeren in landschap en maatschappelijk nut. Naast de ‘economy of scale’ gericht op schaalvergroting en kapitaalsintensivering is er maatschappelijk behoefte aan een ‘economy of care’ met rentmeesterschap als leidend beginsel. Dan krijgt het tweede woord in de naam van Welstand, ‘Maatschappij’, een nieuwe inhoud en wordt het technische begrip rentmeesterschap verbreed tot integrale duurzame ontwikkeling. Laten we over veertien jaar opnieuw bij elkaar komen om te zien of deze gelegenheid niet alleen het einde betekent van deze leerstoel, maar tevens het begin van een duurzame toekomst.
Eerste lezing / 19
Ten finale Graag wil ik het bestuur van de bijzondere Maatschappij van Welstand danken voor het instellen van de bijzondere leerstoel Duurzame Plattelandsontwikkeling aan deze bijzondere, want roomse, universiteit. Vooral dankzij de inzet en het werk van Ina Horlings en Michiel van Alphen was er de afgelopen jaren sprake van een zeer vruchtbare en leerzame samenwerking. We kunnen, denk ik, terugkijken op een waarden-vol initiatief, dat hopelijk een vervolg zal krijgen, in een of andere vorm. Ik ben de voorzitter en leden van het Curatorium van de leerstoel zeer erkentelijk voor hun vriendelijke, constructieve steun bij de ontwikkeling van het onderzoeksprogramma. Helaas zijn we er niet in geslaagd toegang te krijgen tot de onderwijsprogramma’s aan deze instelling. Mijn oude instituut Telos, met name Mieke Lustenhouwer en Michel Oldenhof, dank ik zeer voor de gastvrijheid en ondersteuning die we mochten ontvangen. De meeste waardering en dank verdient uiteraard Ina Horlings, die ik destijds gevraagd heb om een interessante werkkring binnen het ministerie van LNV in Den Haag te verruilen voor een postdoc functie in het kader van de leerstoel in Tilburg. Het was een van de beste ingevingen die ik in mijn leven heb gehad. Jouw zoeken naar kennis, zingeving, waarden en bezieling heeft mij en vele anderen erg geïnspireerd. Ik wens jou en u allen toe dat deze thematiek zich niet beperkt tot de zondagse preek maar leidraad wordt van ons handelen in stad en land. /
Tweede lezing / 21
Perspectieven voor een duurzaam platteland ina horlings
De afgelopen vijf jaar stelde de Maatschappij van Welstand Telos in staat onderzoek te verrichten naar duurzame plattelandsontwikkeling. Senior onderzoeker Ina Horlings en professor Theo Beckers namen deze taak op zich. Nu de financiering van Welstand van de gelijknamige leerstoel stopt, laat het duo zijn licht schijnen op de thema’s die zij tijdens hun onderzoeken de revue zagen passeren. Daarom dit jaar niet een, maar twee Welstandlezingen. Een verhaal over de 5 p’s van duurzaamheid, waarden van alle tijden en de perspectieven voor een duurzame landbouw en platteland.
Wat is duurzame plattelandsontwikkeling? Velen van u kennen inmiddels de bekende Telos driehoek die de drie p’s van people, planet en profit met elkaar verbindt. Duurzaamheid betekent niet het denken vanuit de afzonderlijke punten van de driehoek, maar juist het verbinden van mens, aarde en economie, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties of mensen elders. De Maatschappij van Welstand drukt duurzaamheid vooral uit via het tijdloze begrip rentmeesterschap. Ik citeer: “Het idee van rentmeesterschap is een inspiratiebron voor een gevoel van verbondenheid met en zorg voor de schepping. Vanuit deze waarde wil Welstand zich richten op een duurzaam beheer van de grond, de sociale en economische situatie van haar pachters en de leefbaarheid van de plattelandssamenleving”.
22 / Welstand op het platteland
De binnenkant van duurzaamheid Waar komen onze motieven omtrent duurzaamheid uit voort? Zoals het citaat van Welstand al aangeeft, zijn die geworteld in waarden, waarden zoals rentmeesterschap, verbondenheid en solidariteit. Discussies over duurzaamheid gaan echter vaak niet over waarden, maar over technische en economische oplossingen, die we de ‘buitenkant’ van duurzaamheid zouden kunnen noemen. Wat zich daar manifesteert, wordt echter wel bepaald door onze persoonlijke drijfveren en politieke keuzen die gebaseerd zijn op onderliggende wereld- en mensbeelden. Deze ‘binnenkant van duurzaamheid’ is vaak een bron van vertwijfeling en onzekerheid en weerspiegelt een voortdurende worsteling. Het wereldbeeld in het westen stoelt vooral op het joods-christelijke en Grieks-Romeinse gedachtegoed en het verlichtingsdenken over rationaliteit. Het uiteindelijke gevolg hiervan is dat in onze samenleving politieke macht, financieel profijt en technologische vooruitgang belangrijke waarden zijn geworden. Richtinggevende levensbeschouwelijke waardesystemen zijn gemarginaliseerd. Prof. Richard Tarnas zegt dat we hierdoor onszelf als mens hebben afgescheiden, vervreemd en geïsoleerd, van onszelf, anderen en de natuur. We zouden daarom niet alleen vanuit ons verstand moeten handelen maar ook “vanuit emoties, verbeelding, morele en spirituele intuïtie, ons vermogen tot empathie, onze esthetische gevoeligheid, ons bezield lichaam en belichaamde ziel” zoals hij het zo mooi onder woorden brengt. Met name die bezieling vormt het hart van duurzaamheid. Het is de vierde p, de p van pneuma of passie. Pneuma is het Griekse woord voor adem of geest. De oorspronkelijke betekenis van pneuma, zoals die aan het begin van de jaartelling gebruikt werd, was die van ‘vitale levensenergie’. Bij pneuma gaat het om bezieling waardoor beweging en betrokkenheid ontstaat. Het omvat vitaliteit, energie en kracht, maar ook zingeving en verantwoordelijkheid. Bezieling wordt vaak gezien als een soort sluitpost, omdat het ongrijpbaar is. Het is de ‘X-factor’ in gebiedsontwikkeling, het is er of het is er niet. In het boek dat ik samen met anderen schrijf over bezieling, betogen we dat bezieling niet alleen maar een randvoorwaarde is voor effectieve gebiedsontwikkeling, zoals geld, tijd of een goed procesplan, maar dat het de gebiedsontwikkeling draagt. Het is niet de slagroom op de taart, maar de taartbodem. De bronnen van bezieling zijn persoonlijk en verschillend. Tijdens mijn onderzoek heb ik een aantal agrarische en andere ondernemers, initiatiefnemers in gebiedsontwikkeling, geïnterviewd. Zij noemden uiteenlopende drijfveren voor hun bezieling, zoals het bewust zijn van de huidige milieuproblemen of juist ethische nor-
Tweede lezing / 23
men ten aanzien van dierenwelzijn. Anderen noemden hun drive om maatschappelijk verantwoord te produceren. Ook de waarden van het platteland zijn een bron van bezieling. Mensen voelen zich geworteld in een streek en geïnspireerd door de mensen of het landschap. Tenslotte zijn voor sommigen spirituele of religieuze drijfveren belangrijk. Dit laatste zal met name Welstand aanspreken dat zich vanaf haar start in 1822 onder de bezielende leiding van dominee Jacob van Heusden, niet alleen op materiële maar ook geestelijke doelen heeft gericht. De nauwe relatie tussen kerk en landbouw wordt uitvoerig beschreven in het proefschrift van De Vries over 150 jaar Welstand. In een voetnoot op pagina 37 geeft De Vries aan dat die relatie zover ging dat “in 1815, gezien de behoefte aan landbouwkundige voorlichting betreffende de universiteiten werd bepaald, dat niemand tot predikant zou kunnen worden beroepen zonder colleges in de landbouwkunde gevolgd te hebben”. De aandacht voor geestelijke drijfveren binnen de landbouw is nog steeds actueel. Uit een onderzoek van het Titus Brandsma Instituut komt naar voren dat agrariërs niet alleen inkomen belangrijk vinden, maar met name ook het werken vanuit de eigen waarden.
Dynamiek en onzekerheid Uit een onderzoek dat ik samen met de ZLTO heb uitgevoerd kwam naar voren dat niet alleen economie belangrijk is voor agrariërs, maar ook de sociale vitaliteit. Die vitaliteit van agrariërs is de laatste jaren meer onder druk komen te staan als gevolg van de dynamiek en onzekerheid in de sector. Zie bijvoorbeeld de schaalvergroting, de gevolgen van de varkenspest en de veranderingen binnen het Europese landbouwbeleid. Hierdoor ervaren agrariërs soms spanningen, sociaal-psychologische en gezondheidsproblemen of een gevoel van isolement. Een uitkomst van het onderzoek was echter ook dat door samenwerking de weerbaarheid van ondernemers kan worden versterkt. Die samenwerking varieert van het delen van machines, het ruilen van grond, het vormen van een agrarische natuurvereniging, ketensamenwerking tot het starten van meermansbedrijven. Samenwerking biedt zowel economische als sociale voordelen. Zo stelde een pachter: “Ik merkte zelf dat ik intensief bezig was met het bedrijf en nog maar een paar mensen zag. Sociaal werd mijn wereld kleiner. Je rolt er echter in en merkt het niet. Je moet iets doen. Wij kozen voor grootschalig melken. We fuseerden. Ik heb nu 50 dagen vrije tijd per jaar. Achteraf gezien heb ik de situatie ervaren als een sociaal isolement”. De ondernemers die ik heb gesproken zeggen dat het intuïtief volgen van hun, wat
24 / Welstand op het platteland
ik noem, ‘innerlijke duurzaamheid’ ook kan leiden tot wrijvingen met hun omgeving. Onder de ‘felle lampen van de sociale werkelijkheid’ is het moeilijk om een eigen weg te volgen en tegelijk binnen de eigen groep te blijven. Ook het eigen ego kan daarbij soms in de weg staan. Zoals een veehouder en pionier in gebiedsontwikkeling het uitdrukte: “Droom je dromen om je visie te behouden. Heb het lef om er niet omheen, maar doorheen te gaan. Er komt dan een vertrouwen dat het anders kan. Het gaat om visie, lef en passie. Lef is daadkracht. Maar dat vraagt schuring: durf van iets pijn te lijden, om je passie te ontdekken”.
P van proces Ik noemde tot nu toe 4 p’s van duurzaamheid. De vijfde p is de p van proces. De P van proces zie ik als een cirkel die de hoekpunten met elkaar verbindt. Duurzaamheid zien we bij Telos vooral als middel om te komen tot integratie van belangen op gebiedsniveau. Niet vanuit een perspectief van bedreiging of behoud, maar vanuit het motto ‘sturen op kansen’. Maar hoe te sturen op het platteland? In hoeverre is het platteland stuur- en maakbaar? Maakbaarheid leek lang het kenmerk van het Nederlandse platteland. God schiep de wereld maar de Nederlanders vormden ons land is niet voor niets een bekende uitspraak. Die maakbaarheid is echter inmiddels een illusie gebleken. Daarvoor kunnen verschillende redenen worden genoemd. Ten eerste hebben nieuwe partijen de plattelandsarena betreden, zoals woningcorporaties, beleggers en niet-agrarische ondernemers. Zolang de belangen van boeren, burgers en buitenlui op het platteland parallel liepen was dat niet zo’n probleem. Maar de laatste decennia zien we een toename van maatschappelijke en meer stedelijke wensen, die steeds meer conflicteren met de feitelijke inrichting van plattelandsgebieden. Er is een ‘misfit’ ontstaan tussen de landbouwontwikkeling en de omgeving, met name bij de niet-grondgebonden landbouw. De consument wil veilig en kwalitatief verantwoord voedsel; de stedelijke recreant rust, ruimte en een aantrekkelijk landschap als tegenhanger voor het stedelijke, jachtige leven. Als gevolg van deze meer stedelijke agenda verandert het platteland steeds meer van een agrarisch productielandschap in een consumptielandschap ten dienste van stedelingen. Dit betekent niet dat de landbouw verdwijnt, maar ze moet wel steeds meer andere functies naast zich dulden. De waarden van stedelingen botsen met de grootschalige, intensieve landbouw. Een illustratie zijn de protesten tegen megastallen in Overijssel. Het platteland is een terrein van botsende belangen en uiteenlopende agenda’s geworden. De missie van duurzaam-
Tweede lezing / 25
heid heeft de zaak verder gecompliceerd. Zeker in Brabant is duurzaamheid een lastige opgave door thema’s als verrommeling van het landschap, klimaatverandering, verstedelijking en mobiliteit, opgaven die door overheden bovendien vaak nog sterk sectoraal verkokerd worden opgepakt.
Botsende agenda’s Ook de planning heeft niet bepaald geleid tot meer maakbaarheid op het platteland. Het huis van Thorbecke heeft in Nederland geleid tot een diffusie van de macht; een fragmentatie van taken, verantwoordelijkheden en rollen, waardoor geen enkele partij meer het monopolie heeft om ontwikkelingen op het platteland te sturen. Gemeenten, provincies en rijksoverheden schuiven elkaar de bal toe. Er is een bestuurlijke drukte, een veelheid aan beleidsinitiatieven, maar tegelijk is er sprake van een bestuurlijk gat tussen gemeenten en provincies, waardoor het moeilijk is om tot een integrale gebiedsaanpak te komen. Tegelijkertijd laat de economische dynamiek zich niet binnen gebiedsgrenzen vangen. De planning wordt overschat en beperkt zich steeds meer tot een legitimering van autonome ontwikkelingen. Het resultaat van deze stapeling van ontwikkelingen is dat we onzeker zijn geworden over de gewenste ruimtelijke beelden en ons ernstig zorgen maken over de ruimtelijke inrichting van het platteland. Dit zien we terug in de toenemende aandacht voor de ‘verrommeling’ van het landschap. De Volkskrant startte bijvoorbeeld vorig jaar een uitgebreide discussie over een nieuwe Ruimtelijke Agenda. Een kwart van de Brabantse burgers vindt de verrommeling van het landschap een probleem, zo blijkt uit ‘Brabanders over hun platteland’, een onderzoek van Telos en het Brabant panel. Terwijl ondernemers ruimte willen om te ontwikkelen, blijken burgers behoudend; ze willen dat het platteland blijft zoals het is, zo blijkt uit dit onderzoek waarvoor 1030 Brabanders zijn ondervraagd. De Brabantse burgers vinden de natuur de belangrijkste functie op het platteland, gevolgd door wonen. Landbouw staat pas op de derde plaats. Driekwart van de Brabanders vindt het erg wanneer er op het platteland wordt gebouwd. De landbouw richt zich op een verdere schaalvergroting. Maar dit botst met de waarden van burgers. De Brabantse burgers staan negatief tegenover de steeds verdere vergroting van varkensbedrijven en vinden het bovendien jammer dat de koeien steeds minder buiten lopen.
26 / Welstand op het platteland
Regels, regels, regels Wat te doen met deze afnemende stuur- en maakbaarheid? Samenwerking in netwerken is het nieuwe adagium. Maar netwerken garanderen op zich nog geen maakbaarheid en verzanden in eindeloos gepolder en schimmige compromissen die niets oplossen. Voor effectieve samenwerking is een wij-gevoel nodig. Iedereen die binnen gebiedsprocessen werkt ervaart echter de spanning tussen bezield werken en het omgaan met instituties, regels, formats en procedures. Zoals de bestuurskundige Frissen in het boek ‘De staat van het gelijk’ (2007) stelt, is de opstapeling van regels nog verergerd door het gelijkheidsideaal in Nederland. Hierdoor gelden voor alle burgers en boeren dezelfde uniformerende regels. De middelen zijn tot doel geworden. En praktische lastigheden en vooral veel onvoorziene omstandigheden leiden tot nog meer regels, instrumenten en procedures. Roel in ’t Veld noemde dat ooit de “Wet van de beleidsaccumulatie”. Afwijken van de norm of het creëren van beleidsvrijheid wordt hierdoor sterk bemoeilijkt. Waar zaken institutionaliseren dreigt de bezieling het loodje te leggen. Het is de redelijkheid van allerlei ontwikkelingen die tot de waanzin leidt. Tot een ‘onttovering van de wereld’, zoals Frissen stelt, voortkomend uit het verlangen naar transparantie en verantwoording. De huidige bestuurlijke focus op handhaving en uitvoering versterkt die behoeften, fraai verwoord in Engelse termen zoals: accountability, planning and control, performance en monitoring. Ook in de landbouw heeft dit tot een enorme papierwinkel geleid. De gemiddelde agrariër is 7 uur per week aan administratieve lasten kwijt, waarvan 4 uur aan regels van het Ministerie van LNV. Veel van wat nu marktwerking heet, is feitelijk bureaucratisering. Wie transparantie wil, oogst formulieren. Frissen pleit dan ook, en mijns inziens terecht, voor een politiek van de ‘meerzinnigheid en meervoudigheid’, die de bestaande diversiteit als uitgangspunt neemt. Dit geldt bij uitstek voor de landbouw. De agrarische diversiteit en het boerenvakmanschap zijn belangrijke bronnen van creativiteit en innovatie, zoals ruraal-sociologen als Jan-Douwe van der Ploeg hebben aangetoond.
Vitale coalities Ik blijf een optimist. Er blijkt ‘ruimte binnen de perken’. Er zijn mogelijkheden voor het creëren van nieuwe handelingsruimte. Een mogelijk perspectief daarvoor zijn ‘vitale coalities’, een specifieke vorm van netwerken, gebaseerd op samenwerking tussen publieke en private partijen, die haar inspiratie vindt in de
Tweede lezing / 27
stedelijke vernieuwing in steden als Atlanta en Boston in de VS en die uitgaat van initiatief en betrokkenheid van ondernemers en burgers. In ons onderzoek naar ‘Vitale Coalities’ dat we uitvoeren samen met de UvT en de WUR en in opdracht van TransForum, hebben we deze benadering toegepast in een regionale, rurale context. Vitale coalities zijn geen vorm van instrumentele publiek-private samenwerking of een kant en klare methode. Het is een samenwerking op basis van inspiratie en betrokkenheid die energie oproept en burgers mobiliseert met bezieling als een belangrijk kenmerk. Het betekent niet polderen met vertegenwoordigers van belangengroepen, maar vooral selectieve mobilisatie van mensen met energie in netwerken, die iets te winnen én te bieden hebben. Het initiatief ligt veelal niet bij overheden, maar meestal bij private ondernemers of burgerinitiatieven. Het zijn vormen van private zelforganisatie die niet blijven klagen over de regels, maar zelf verantwoordelijkheid nemen. Belangrijk is ook dat overleg vooral verloopt via informele contacten en vormen van overleg. Hierdoor blijkt het gemakkelijker om afspraken met bestuurders te maken dan via formeel overleg, waarbij angst voor de media of de eigen achterban een rol spelen. Kenmerkend voor vitale coalities zijn: . Een gezamenlijk gevoeld besef dat er iets moet gebeuren in een gebied. . Leiderschap en ondernemerschap van betrokken actoren. Individuele voortrekkers spelen daarin een belangrijke rol. Ik zal straks enkele voorbeelden noemen. . Steun van politiek en bestuur. Niet in de zin van een regulerende of subsidiërende overheid, maar een pro-actieve rol als partner in projecten. Een overheid die de verscheidenheid van waarden en de diversiteit van praktijken erkent. Aanzetten daarvoor vinden we in het Groene Woud en in Heuvelland, maar ook elders in Europa. Zoals in de South Downs onder de rook van Londen, waar landgoedeigenaren, gemeenten en ondernemers samen werken aan behoud van de waardevolle weidegebieden langs de kliffen. Vertrouwen tussen mensen speelt daarbij een belangrijke rol. Het wordt vaak gezien als iets wat er is of niet is, en moeilijk te veranderen. Vertrouwen is echter geen black box. Uit de organisatieliteratuur weten we dat er maar liefst 9 verschillende vormen van vertrouwen zijn. Binnen vitale coalities kan dan ook op al die verschillende terreinen aan vertrouwen worden gewerkt.
28 / Welstand op het platteland
Perspectieven De landbouw in Nederland zit de laatste tijd weer in de lift. We zien een sterke schaalvergroting in de akkerbouw en melkveehouderij. De wereldwijde voedselcrisis heeft de prijzen doen stijgen, nog versterkt door de toenemende populariteit van biobrandstoffen. Boeren kopen meer land of zoeken land om te pachten. De vraag is daarom actueel voor de pachters van Welstand wat relevante perspectieven zijn voor duurzame landbouw en plattelandsontwikkeling. Ik wil hier vier perspectieven schetsen en concrete voorbeelden daarvan. Schaalvergroting Het eerste perspectief is een verdere schaalvergroting van de landbouw. Dit past binnen het landbouwregime dat decennia lang dominant was in Nederland en dat gericht is op rationalisatie, mechanisatie en specialisering. Uit de geschiedenis van Welstand wordt duidelijk hoe die schaalvergroting is verlopen. Eind jaren veertig was een bedrijf van 7-8 hectare nog voldoende voor een pachter van Welstand om een redelijk bestaan mogelijk te maken. Uit het onderzoek dat wij in 2005 samen met het CLM uitvoerden onder de Welstandpachters, kwam naar voren dat de gemiddelde bedrijfsoppervlakte nu 43 hectare is. De variatie in oppervlakte is echter groot: van 2,35 hectare tot 399 hectare. Bijna 60% van de ondernemers gaf aan dat zij van plan zijn de bedrijfsoppervlakte de komende jaren uit te breiden. Schaalvergroting is op zich geen duurzaamheidstrategie maar kan daar aan wel bijdragen door verlaging van de productiekosten en het gebruik van minder mest en hulpstoffen per eenheid product. Wat we recentelijk zien, zijn innovatieve vormen van schaalvergroting die ontstaan door samenwerking. Op gebiedsniveau is de Overdiepse polder een goed voorbeeld van samenwerking en zelforganisatie. In dit gebied wil de provincie meer ruimte voor de rivier scheppen en het gebied geschikt maken voor waterberging. Men verwacht eens per 25 jaar een piekbelasting. De 17 boeren in de Belangengroep Overdiepse polder hebben een eigen plan gemaakt. Dat richt zich op schaalvergroting voor de helft van de boeren. De anderen worden verplaatst of stoppen. De blijvende bedrijven worden geplaatst op nieuw te bouwen terpen. De trekker van de Belangengroep Overdiepse polder en agrariërs is de initiator van het plan en verwoordt het als volgt: “Er kan maar de helft van de boeren blijven. Ook
vanwege de noodzakelijke extensivering. Uitgaande van 2 koeien per hectare vanwege de mest, heb je 50 hectare nodig voor 100 koeien. Ik zie een bedreiging ook als een kans: als je je boerderij kunt behouden en een nieuw gebouw kunt neerzetten en je inkomenspositie
Tweede lezing / 29
in stand blijft is dat positief”. Ondanks dat het om relatief weinig boeren gaat, de staatssecretaris, de boeren en Rijkswaterstaat positief staan tegenover het plan, is de schop na tien jaar overleg nog niet in de grond. Ook hier blijkt maakbaarheid een relatief begrip. Een ander voorbeeld van schaalvergroting en innovatieve samenwerking is de Sjalon in de Noordoostpolder. Daar willen een paar ondernemers samen een ‘Groot Landbouw Bedrijf’ van ruim 600 hectare starten om zo hun arbeid en machines efficiënt te kunnen benutten. Uniek in deze samenwerking is dat men individueel eigenaar blijft maar de grondexploitatie in een gezamenlijke onderneming onderbrengt, ze worden daarmee werknemer in de nieuwe BV. Ook pachtgronden worden ondergebracht in de onderneming. Je zou zeggen dat dit leidt tot verlies van autonomie, een waarde die belangrijk is in de landbouw. De boeren geven echter aan dat deze vorm bijdraagt aan sociale vitaliteit. Ze zien sociale voordelen zoals taakverdeling, gemakkelijker op vakantie kunnen of een vervanger hebben in tijden van ziekte. Zulke nieuwe arrangementen zullen belangrijker worden binnen de landbouw, wat echter wel gevolgen heeft voor het traditionele agrarische familiebedrijf. Ontkoppeling Het tweede perspectief heb ik ontkoppeling genoemd. Binnen de landbouw is de productie in de afgelopen decennia losgemaakt van haar omgeving. We zien directe ontkoppeling in de intensieve veehouderij en bij glastuinbouw, maar ook doordat productie door technologie en invloeden van buitenaf minder afhankelijk is geworden van gewassen, grond en omgeving. Bovendien kunnen we de kenmerken hiervan aanpassen via genetische manipulatie van gewassen. Een nieuwe vorm van ontkoppeling die de laatste jaren opkomt is de sociale ontkoppeling; de binding tussen landbouwproductie en het familiebedrijf wordt losser. Er ontstaan bijvoorbeeld bedrijven met locaties in het buitenland of zeer grote meermansbedrijven. Ontkoppeling lijkt haaks te staan op duurzaamheid. Toch zijn er innovatieve vormen van samenwerking die veelbelovend zijn. Een innovatief voorbeeld hiervan is nieuw gemengd bedrijf in de gemeente Horst nabij Venlo, gestart door een intensief varkens- en kippenbedrijf, een installatiebedrijf, en een bio-energie centrale, die zich gezamenlijk op één locatie willen vestigen. Cruciale elementen in dit bedrijfsconcept zijn het verminderen van milieubelasting door technologische innovatie, gesloten systemen en intensief landgebruik. Restproducten van de akkerbouw zullen worden gebruikt als grondstof voor intensieve vleesproductie.
30 / Welstand op het platteland
Door de keten op één locatie te concentreren wordt de energie- en waterbenutting verbeterd en de transportkosten verminderd. Afvalstoffen en warmte van de productie worden opnieuw benut. Eén van de initiatiefnemers heeft een eigen visie ontwikkeld op duurzame landbouw en verwoordt die met veel bezieling als volgt: “Wij wonen in een metropool. Onze voorwaarden zijn: beter dierenwelzijn, betere kwaliteit van de productie, efficiënter gebruik van grondstoffen, lage emissies, geen stank, stof, minder mineralen, ingepast in het landschap. We moeten toe naar een situatie waarin geen fossiele brandstoffen toegepast worden en transport van levende dieren minder is.” Dit concept is een innovatieve vorm van samenwerking en kan bijdragen aan technische duurzaamheid. Maar het biedt geen antwoord op de vraag naar wat ik ‘innerlijke duurzaamheid’ noemde. Het concept botst met de agenda’s van de omwonenden. Zij protesteerden in 2007 tegen deze ‘megastal’ omdat men dit niet vindt passen in het landschap. Inmiddels heeft de gemeente Horst een duurzaamheidonderzoek uitgevoerd en op 8 juli 2008 aangegeven onder voorwaarden medewerking te willen geven aan vestiging van dit complex in Grubbenvorst. Verbreding van landbouw en platteland Het derde perspectief start vanuit de visie dat landbouw in het landelijk gebied niet alleen voedsel produceert, maar ook maatschappelijke diensten levert, zoals natuur- en landschapsbeheer, waterbeheer of landbouw & zorg. Een voorbeeld is de Noordelijke Friese Wouden, een coproductie van vier agrarische natuurverenigingen in Friesland, waarin 850 agrariërs samen werken op een oppervlakte van maar liefst 55.000 hectare. De groep organiseert inmiddels het natuur- en landschapsbeheer voor haar leden op 85% van haar grondgebied. Innovatief is dat men niet op bedrijfsniveau, maar collectief op gebiedsniveau het mineralengebruik wil verlagen en monitoren. Men wil juridisch als één rechtspersoon handelen en volstaan met één milieuvergunning. Deze aanpak botst echter met het gelijkheidsideaal in Nederland. Het mestbeleid is gebaseerd op een individuele, bedrijfsmatige benadering. De agrariërs beogen verder te gaan dan de nationale mineralen doelstellingen, maar hun collectieve aanpak sluit niet aan bij de Europese milieuregels. De vereniging wil een belangrijke rol spelen in beheer en ontwikkeling van het Nationaal Landschap, ze wil gebiedsgerichte zelfsturing en heeft daartoe een coalitie gevormd met gemeenten, provincie en het rijk.
Tweede lezing / 31
Een stad-land perspectief Tot nu toe heb ik drie agrarisch georiënteerde perspectieven genoemd. Een vierde, meer stedelijk geïnspireerd perspectief, dat uitgaat van de toenemende integratie van stad en platteland, zal echter in de toekomst in betekenis toenemen. Ook hier ontstaan nieuwe allianties maar dan met andere sectoren, zoals recreatie en zorg. Een eerste voorbeeld is het sluiten van nieuwe coalities tussen stad en land. JaapHoek Spaans startte in Noord-Holland in 2000 met veel bezieling de organisatie Landzijde. Zijn stelling is: “Het moderne verbrede boeren, met oog voor de markt, biedt oplossingen voor stedelijke problemen”. Landzijde werkt samen met gezondheidszorg, universiteiten, verzekeraars en de gemeente Amsterdam om zorg en opvang te bieden voor daklozen, drugsverslaafden en psychiatrische cliënten op 85 zorgbedrijven in Waterland. Spaans is ook mede-initiatiefnemer van Marqt, een coöperatieve supermarkt in het centrum van Amsterdam. Agrarische producenten uit Waterland zijn mede-eigenaar van deze supermarkt. De supermarkt werkt als een marktplaats waardoor ook geen voorraden nodig zijn. Letterlijk is het platteland naar de stad gebracht. De beweging komt in Amsterdam ook vanuit de stad. De gemeente wil samen met allerlei partijen het gebruik van duurzaam voedsel van dicht bij huis promoten. De Stichting Boerenstadswens wil de waarden van het platteland naar de stad halen. Een andere uitingsvorm van dit stad-land perspectief is gebiedsbranding. Juist in deze tijd van mondialisering vinden mensen het belangrijk zich geworteld te voelen in de streek en de kwaliteiten van hun gebied te ervaren. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de toenemende aandacht voor streekfestivals, zoals in het Groene Woud en in de Maashorst jaarlijks worden georganiseerd, en de groeiende belangstelling voor streekproducten. Bijna een derde van de Brabanders voelt zich sterk verbonden met de streek (29%), zo blijkt uit het eerder aangehaalde Telos onderzoek, meer nog dan met de eigen woonplaats (25%) of de provincie (16%). Dit geldt overigens wat sterker voor de plattelanders (35%) dan de stedelingen (26%). De Kempen blijkt het meest bekend te zijn. Maaskant en Markizaat zijn het minst bekend. Men vindt de Biesbosch het mooist gevolgd door Kempen en de Peel. De minst bekende vindt men ook het minst mooi. Streken proberen zich via gebiedsbranding steeds meer op de kaart te zetten en hun kwaliteiten te vermarkten. Zuid-Limburg heeft bijvoorbeeld vijf pijlers voor hun marketingstrategie benoemd onder de slogan ‘Alles wijst op Zuid-Limburg!’ Recreatie is een belangrijke economische motor voor gebiedsbranding. Een voorbeeld is de paardenhouderij, die economisch sterk in belang toeneemt. Landelijk gezien
32 / Welstand op het platteland
waren er in 2007 400.000 paarden tegen 260.000 in 1950. De paardensector is economisch net zo belangrijk als de bollensector. Een paard benut overigens 360 m2 grond gemiddeld, terwijl de groene norm voor een burger maar 75m3 is! Een voorbeeld van gebiedsbranding is het Nationaal Landschap ‘Het Groene Woud’. Frans van Beerendonk, een aardbeienteler, heeft hier het initiatief genomen voor gebiedsbranding na een inspirerend bezoek aan Cork in Ierland, met als doel om duurzame Groene Woud producten onder keurmerk te vermarkten. Die producten moeten bovendien aan brede duurzaamheidcriteria voldoen. Inmiddels hebben zich al tientallen ondernemers (agrariërs, maar ook niet-agrariërs zoals een restauranthouder en een ballonvaarder) aangesloten bij de coöperatieve vereniging die op 6 juli 2008 tijdens het streekfestival is opgericht. Doel is de ontwikkeling van een duurzame, regionale economie waar ook bedrijven en de steden een bijdrage aan leveren. Binnen het stad-land perspectief spelen niet alleen agrariërs maar, zoals gezegd, ook steeds meer niet-agrarische ondernemers een belangrijke rol. Een belangrijke private voortrekker in Limburg, Guus Broos, is lid van de Raad van Bestuur van Orbis medisch- en zorgconcern. Hij ontwikkelde het concept van integrale zorggemeenschappen op het platteland. Er is door de vergrijzing steeds meer behoefte aan kleinschalige woonomgevingen voor ouderen. Zijn ambitie is om samen met agrariërs marktgericht die voorzieningen te ontwikkelen, bijvoorbeeld in Limburgse carré-boerderijen. Zijn bezieling uit zich in het creëren van ‘helende omgevingen’ die bijdragen aan gezondheid en nieuwe bindingen tussen mensen. Deze nieuwe woon-werk-leef gemeenschappen kunnen een vorm van ‘landbouw en zorg Plus’, een toekomstperspectief voor sommige agrariërs zijn en een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid bieden.
The ‘New Rural Paradigm’ Kenmerkend voor de genoemde voorbeelden is dat het geen overheidsplannen zijn, maar vormen van private zelforganisatie, die nieuwe coalities vormen en kunnen bijdragen aan duurzame gebiedsontwikkeling. Het laatst geschetste stad-land perspectief zal naar verwachting in betekenis toenemen. Deze verhaallijn past in wat de OESO, de organisatie voor economische samenwerking, ‘the New Rural Paradigm’ noemt voor het platteland. Deze benadering gaat uit van de toenemende competitie van regio’s, het benutten van lokale kracht en kenmerken van het gebied en het benutten van niet-agrarische sectoren als motoren voor gebiedsgerich-
Tweede lezing / 33
te ontwikkeling. Het is bovendien een koers die minder op subsidies en meer op investeringskracht is gericht. De verschillende toekomstperspectieven bieden verschillende uitdagingen en kansen voor een organisatie als Welstand. Zelforganisatie en samenwerking vanuit een waardenperspectief kunnen daarbij leidraad zijn, zoals ik heb geschetst. Welstand kan daarbij een rol vervullen in het faciliteren van schaalvergroting en meer duurzaamheid voor pachters. Ze kan als verpachter een meerwaarde bieden ten opzichte van de bestaande adviesorganisatie door in gesprek te gaan met haar pachters over thema’s voor de langere termijn die een economische en sociale dimensie hebben. Thema’s zoals de toekomst van het familiebedrijf, bedrijfsopvolging, samenwerking, waarden en leefbaarheid. Ook kan Welstand door samenwerking met andere terreinbeherende organisaties bijdragen aan gebiedsgerichte ontwikkeling. Dit gebeurt al binnen een project als ‘Stappen in de toekomst’, waarin Welstand samenwerkt met het Geldersch Landschap. En wellicht is anno nu de vraag aan de orde: wordt het naast investeren in grond en landbouw niet ook interessant voor Welstand om te investeren in niet-agrarische vormen van ondernemerschap die dorp, stad en land verbinden? Op deze wijze kan tevens de leefbaarheid worden versterkt.
Tot slot In dit verhaal heb ik iets verteld over het onderzoek dat we de laatste jaren dankzij de leerstoel hebben kunnen verrichten op het terrein van duurzame plattelandsontwikkeling. We hebben daarbij maar een deel van het onderzoeksterrein kunnen belichten. Een overzicht vindt u in het boek dat Welstand ter gelegenheid van 5 jaar leerstoel heeft uitgegeven. In het kader van de leerstoel zijn daarnaast studenten begeleid. Theo Beckers en ik hebben bovendien lezingen mogen geven voor uiteenlopende doelgroepen, variërend van gemeenten, boeren, theologiestudenten tot banken. De leerstoel heeft daarnaast bijgedragen aan de profilering van Welstand. Welstand is een organisatie die ik als zeer prettig, bezield en dienstbaar heb leren kennen. Ook aan de contacten met een aantal pachters bewaar ik goede herinneringen. Ik wil met name Michiel van Alphen bedanken voor zijn steun en de goede samenwerking de laatste jaren. We vormden een vitale coalitie! /
Eerste interview / 35
‘Vrije markt is geen vrije keuze, maar het recht van de sterkste’ arie van wijk, een boer die van tegenwind niet wakker ligt
Omstreeks 1900, in de Europese hoofdsteden stort de gezeten burgerij zich in het feestgedruis van de belle epoque, trekt Jan van Wijk uit Wijk en Aalburg de stoute schoenen aan. De boerenzoon (die eerder zijn brood verdiende als seizoensarbeider in de nog jonge Haarlemmermeerpolder) maakt bij de Maatschappij van Welstand zijn belangstelling kenbaar voor een stuk grond aan de Oude Postelseweg in Bergeijk. Het is een besluit met verreikende repercussies. Bergeijk? Dat betekent verhuizen met vrouw en negen kinderen naar het roomse zuiden. Sappelen en ploeteren in een geïsoleerde streek die niet bekend staat om zijn vruchtbare bodem. De overstap biedt Jan van Wijk echter de kans zich als zelfstandig agrariër te vestigen. Daar komt bij dat hij een protestant in hart en nieren is. Hij wil zijn geloof uitdragen. Tegen de heersende stroom in als het moet, want van een beetje tegenwind ligt een protestant niet wakker.
36 / Welstand op het platteland
Jan van Wijk roert zich bij aankomst op de Brabantse zandgronden dan ook meteen binnen de lokale protestante gemeenschap die enkele tientallen zielen telt. ‘Dat ging heel concreet, met het spelen op het kerkorgel’, legt zijn achterkleinzoon Arie van Wijk uit. ‘Op een karretje werd een oefenorgel bij het gezin bezorgd. Daarop heeft hij ook drie van zijn kinderen vertrouwd gemaakt met de beginselen van het orgelspel.’ Hiermee werd meteen de kiem gelegd voor een nieuwe traditie: de familie van Wijk leverde de organist van het Godshuis. Een gebruik dat noodgedwongen eindigde bij genoemde Arie van Wijk. ‘Ik heb in 1998 Bergeijk verlaten om in Zuilichem in het rivierengebied te gaan boeren. Bij mijn vertrek had bijna een volle eeuw lang een Van Wijk achter het protestante orgel gezeten.’ Uit het twijgje dat Jan van Wijk ruim een dikke honderd jaar terug plantte, kwam een lijvige boom voort die tot ver buiten Bergeijk zijn schaduwen wierp. Een wonderbaarlijke vermenigvuldiging door de generaties heen, waarin je namen als Leendert, Toon, Arie, Jan en Kees met enige regelmaat ziet opduiken. ‘Uit de ouderlijke boerderij zijn vijf nieuwe Welstandbedrijven voortgekomen. De broer van mijn opa bouwde in eigendom een bedrijf naast ‘hoeve 85 van Welstand’ zoals de eerste boerderij van de Van Wijks heette. Samen met zijn broer Kees heeft mijn opa Arie van Wijk zich ook nog gewaagd aan het ontginnen van heidegronden. Dat avontuur mislukte echter, waarna Kees een Welstandboerderij in Lieshout ging pachten.’ Al die broers, ooms, zonen, dochters, neven, nichten Van Wijk en hun aanhang waaierden uit in de loop van de decennia en zochten later ook weer een bestemming in de landbouw. Anno 2008 zetelt er nog altijd een Leendert van Wijk in Bergeijk, en wel aan de Burgemeester Lindersweg.
Diaspora Volgens Arie van Wijk werd de diaspora van protestante boeren over Brabant die zich vanaf 1822 onder de vleugels van de Maatschappij van Welstand voltrok, niet alleen ingegeven door de wens het protestantisme bezuiden de Moerdijk te versterken. ‘De dominee’s hadden de motivatie om de kerk krachtiger te maken. Voor de agrariërs in kwestie leefde dat aspect zonder meer ook, maar daarnaast gold voor hen echter tevens een zakelijk argument. Zo’n annonce van de Maatschappij van Welstand werd ook gezien als de kans om elders een beter bestaan op te bouwen en vooruit te komen in het leven. Boeren zijn altijd op drift geweest; dat geeft de geschiedenis te zien. Net als nu betrof het toen ook in de eerste plaats mensen met een drive. Niet het onderscheid katholiek of protestant bepaalde daarbij of ze suc-
Eerste interview / 37
cesvol werden, maar hoe ze waren als boer en ondernemer. Het sociale leven draaide wél om het geloof; natuurlijk zaten ze allemaal ook in hun eigen clubje en zochten ze elkaar vaak in kerkverband op.’ Zeker in de beginperiode bepaalden scherpe geloofsverschillen de onderlinge relaties in Bergeijk en omgeving. Het protestante bolwerk was strak georganiseerd. Deels uit noodzaak, betoogt Arie van Wijk. ‘Er zijn tijden geweest dat de boeren van Welstand op het Brabantse platteland niet terecht konden bij de Boerenbond, de Boerenleenbank en de melkfabriek. Je werd daardoor gedwongen zelf je zaakjes te regelen. De verkooporganisatie ZON bijvoorbeeld, was een regelrechte tegenhanger van de CHV.’ Integreren of afhouden, was een vraagstuk dat in de loop van de tijd tot pittige discussies leidde binnen de protestante gemeenschap. ‘Natuurlijk werden er ook in onze familie grappen gemaakt over katholieken en was het tot 1970 not done om met een katholiek te trouwen, maar er werd ook heel pragmatisch tegen de geloofsverschillen aangekeken. Mijn overgrootvader bijvoorbeeld stelde al: je woont hier, dus moet je mee doen. Mijn opa en vader waren heel actief in de lokale gemeenschap. In feite zijn we in de loop van de tijd steeds meer in de omgeving opgelost. Toen er in de jaren tachtig mensen uit dat verzuilde systeem begonnen te breken gaf dat daarom ook geen scheuringen voor het leven.’
38 / Welstand op het platteland
Nabuurschap Maar ook om materiële redenen koos de protestante minderheid doorgaans voor goed nabuurschap met de rooms georiënteerde meerderheid. ‘Zeker de eerste generaties agrariërs hadden het zwaar. Veel van hen waren vertrouwd met het boeren op de klei. Hier moesten ze wennen aan dat typisch Brabants gemengd bedrijf op het zand. Mijn overgrootvader zei tegen de collega’s die ook pachten van de Maatschappij: goed kijken hoe je buurman het doet, en daarvan leren.’ Toen vele jaren later de schaalvergroting ook in het buitengebied rondom Bergeijk in zwang kwam, raakten ook de rangen van de Van Wijks, de Verhoevens, Van der Meulens en andere agrariërs van protestante oorsprong stilaan uitgedund. ‘Bij ons in de straat zijn er van de oorspronkelijk twaalf boerderijen nog twee over. Maar dat zijn dan ook hele grote landbouwbedrijven. Het is het beeld dat je in feite overal in Brabant tegen komt.’ Hoewel de protestante agrariërs in en rond Bergeijk er nadrukkelijk voor kozen om niet te polariseren had de geloofsgemeenschap aldaar de reputatie ‘ernstig, serieus en zwaar op de hand’ te zijn. Volgens Arie van Wijk lag dit genuanceerder. ‘Als ik naar mijn familie kijk: er heeft in de kerkenraad in Bergeijk altijd minimaal één Van Wijk gezeten. Mijn opa is ooit geridderd toen hij vijftig jaar in de kerkenraad zat. Volgens de regels mocht je een functie maar acht jaar uitvoeren. Dus is hij onder meer acht jaar ouderling, acht jaar kerkvoogd en acht jaar diaken geweest, want er was niemand anders. Die kerk was een sociaal bindmiddel; en er werd van je verwacht dat je enige bemoeienis met het geloof etaleerde.’ Ook kende het protestantse cohort in het Brabantse grensdorp zijn ‘bloedgroepen’. ‘Katholieken hebben het makkelijk; die krijgen hun directieven direct uit Rome. Binnen het protestantisme is meer sprake van discussie. Die kerk wordt van onderaf bestuurd waardoor zich ook verschillende stromingen kunnen manifesteren. De predikanten waren doorgaans het felst. Ook mijn overgrootvader was van de degelijke kant. De tegenhangers daarvan concentreerden zich in wat hij smalend ‘de kaartclub’ noemde. Dat waren twee families die volgens hem te makkelijk leefden en het geloof niet serieus genoeg namen. Toen er een keer door de kerkenraad gestemd moest worden over een nieuwe dominee kreeg mijn overgrootvader nadien thuis de vraag voorgelegd: en, wie is het geworden? Eentje van de kaartclub, antwoordde hij toen misprijzend.’ Ook Arie van Wijk wortelde in zijn woonplaats. Hij nam voor de VVD zitting in de gemeenteraad (‘Toen ik begin jaren tachtig politiek werd ging je écht niet bij het CDA’) en bouwde in de loop van de jaren naarstig zijn melkveehouderij uit. Toch
Eerste interview / 39
40 / Welstand op het platteland
trok hij tien jaar terug weg uit Brabant, om in het land tussen Maas en Waal met hulp van de Maatschappij van Welstand een herstart te maken. Een opvallende breuk met de familiehistorie. ‘Er waren velerlei oorzaken. Op zich zat ik met mijn bedrijf goed in Bergeijk, maar op een bepaald moment ging mijn gevoel schuiven. Rondom mij werd landbouwgrond aan anderen verkocht. Dat belemmerde mijn verdere mogelijkheden. Daarnaast overleed ons eerste kind. Dat laat diepe sporen achter. Daarna wilden we ergens anders opnieuw beginnen.’
Biologisch dynamisch De verhuizing bleek de aanzet tot meer opmerkelijke tournures. Het liberale blauw maakte bij Arie van Wijk plaats voor het groen van GroenLinks en de traditionele bedrijfsvoering ruilde hij in voor biologisch dynamische koeien. Voor de buitenstaander lijken dit wellicht revolutionaire stappen, voor van Wijk zelf is het eerder het slotstuk ‘van voortschrijdend inzicht’. ‘Ik ben nooit zo’n voorstander geweest van groot, groter, grootst. Steeds meer is mij duidelijk geworden dat de wereld zich in zijn eigen staart bijt. In de loop van de tijd ben ik steeds meer over duurzaamheid en de heelheid van de schepping gaan nadenken. Ik vind het onterecht dat wij hier leven op de kosten van onze collega’s in Brazilië en Zuid Oost Azië. Alles wordt ondergeschikt gemaakt aan de economie. En de banken willen wel, hoor.’ Think global, act local is daarom sinds enkele jaren het nieuwe credo van Arie van Wijk. ‘Kijk eens naar de ontwikkelingen op het platteland. Vroeger waren die dorpen échte gemeenschappen. Toen gingen we groeien, groeien en groeien. In het verleden deden agrariërs s’avonds een gebedje; nu kijken ze naar de beurskoersen. Vrije markt is geen vrije keus, maar het recht van de sterkste. Sociaal en maatschappelijk kan dat heel slecht uitpakken.’ Hoewel hij nog altijd honderd procent achter zijn overstap naar het biologisch kamp staat is hij tegelijkertijd kritisch over de ontwikkelingen aan dat front. ‘We moeten oppassen dat ‘eko’ niet een nieuw dogma wordt en dat we niet te sectoraal bezig blijven. Wat dat betreft voel ik me boer met álle boeren. Het is voor het platteland beter als iedereen een beetje duurzaam wordt dan een paar agrariërs wél en de rest helemaal niet. Een goed landelijk gebied heeft vele gezichten. Er moet ook plaats zijn voor een varkenshouder die op een fatsoenlijke manier door wil groeien. Hoewel ik me wel afvraag of wij hier in Nederland genoeg ruimte hebben voor die hele grote megabedrijven die op prijs op de wereldmarkt kunnen con-
Eerste interview / 41
curreren. Je hebt echt maar een paar van die stallen nodig voor alle melk in de Monatoetjes. Wat de rest betreft is mijn advies: hou het klein. Produceer lokaal wat lokaal opgegeten wordt en niet meer. Voer niet meer aan, dan wat je afvoert.’
Actualiteitswaarde Van Wijk heeft de hoop dat de Maatschappij van Welstand over ‘voldoende idealisme’ beschikt om weerstand te kunnen bieden aan het ‘neo liberaal groeimodel’. ‘Als ik naar de pachtprijzen kijk merk ik dat in de visie van de Maatschappij nog steeds het rentmeesterschap doorklinkt. Het oude verhaal van de Maatschappij heeft voor mij nog steeds actualiteitswaarde. Vroeger was dat gedachtegoed bijna exclusief in het kerkleven verankerd, nu is het wellicht vruchtbaarder om begrippen als duurzaamheid en leefbaarheid met de oorspronkelijke uitgangspunten te verbinden. Maar ik vind het schitterend dat de Maatschappij nog steeds elke vergadering opent met het voorlezen van een psalm. Dat erfgoed moeten ze behouden.’ /
/ Welstand op het platteland
Tweede interview / 43
‘Er bestaat heel wat hypocrisie in de wereld’ jack buijs, melkveehouder, koestert het ‘clubgevoel’ van de maatschappij
Jack Buijs, melkveehouder in het nietige Gemonde, huist in een indrukwekkende omgeving. Als hij ’s morgens richting melkveestallen kuiert heeft hij meteen de met knotwilgen afgezoomde Dommel die hemelsbreed op tweehonderd meter van zijn boerderij stroomt op het netvlies. In een kromming van de rivier strijken eenden neer op de restanten van een boom die in het water drijft en als pleisterplaats dienst doet. Slingerende weggetjes, wuivende bomen, pittoreske vergezichten en een korenmolen buiten gebruik completeren dit eigentijds Arcadië. Zelfs de gestaag vallende regen die als een dicht gordijn in dit gestileerde landschap hangt doet hier geen afbreuk aan. Alleen de A2 die als een grijs lint parallel aan de einder loopt bederft het rustieke beeld. Buijs is vertrouwd en vergroeit met deze plek.
44 / Welstand op het platteland
‘Mijn overgrootvader, grootvader en vader hebben hier een bedrijf gehad. Van de Maatschappij van Welstand pacht ik dertig hectare grond. Tot 2003 heb ik met mijn pa een maatschap gevormd; daarna heb ik het ouderlijk bedrijf overgenomen. Bij die gelegenheid stelde de Maatschappij mij ook in staat de woning te kopen. Het was een mooi bod, waarop ik ja heb gezegd. Ik heb er de bouw van een nieuwe stal een paar jaar voor moeten uitstellen, want alles in een keer financieren was niet op te brengen.’ De 39 jaar jonge melkveehouder is een exponent van de nieuwe tijd. Hij is nog wel protestant, maar bepaald niet fanatiek. Huwde een katholieke vrouw ook, wat nog niet zo heel lang terug tot commotie zou hebben geleid bij de achterban. Hoewel er wel ‘op zijn protestants’ werd getrouwd. ‘Ik heb niet zoveel meer met het geloof. Maar ik onderstreep wel de normen en waarden waar wij met de Maatschappij altijd voor hebben gestaan. Je moet fatsoenlijk met mens, dier en natuur proberen om te gaan. Dat ‘clubgevoel’ koester ik nog steeds. Ik vind ook dat we dat er in moeten proberen te houden. Als je alles op een grote hoop gooit leidt dat alleen tot het verlies van authentieke waarden. Maar het valt vandaag de dag niet mee om die lijn van vroeger vast te houden. De maatschappij wordt steeds harder, onverschilliger en zakelijker. Iedereen heeft zijn mond vol over duurzaamheid, maar zogauw de consument merkt dat het hem geld gaat kosten haakt hij af. Er bestaat heel wat hypocrisie in de wereld.’
Zomervakantie Hoewel de jachtig overdrijvende wolkenvelden, de nattigheid en felle windvlagen anders doen vermoeden is het nog zomervakantie in huize Buijs. De drie kinderen en zijn vrouw Jacqueline zitten aan de keukentafel. Buijs heeft tachtig melkkoeien en zestig stuks jongvee. ‘Er zijn sinds 2003 al 25 koeien bijgekomen, met als gevolg dat de huidige onderkomens voor het vee te klein zijn.’ Het bedrijf staat aan de vooravond van een ingrijpende verbouwing. Voordat het winter is verrijst er een stal waarin 130 koeien onderdak kunnen vinden. Dat brengt het gesprek op een actueel agrarisch onderwerp dat met name de stadse mens als geen ander beroert: de koe in de wei. Voor veel boeren is het makkelijker, goedkoper en uit het oogpunt van bedrijfsorganisatie handiger om de beesten op stal te houden. Hiertegen is groeiend maatschappelijk verzet ontstaan. Want wat stelt dat veelgeroemde Nederlands weidelandschap nog voor als het meest kenmerkende decorstuk voortaan ontbreekt? Ook in het gezin Buijs is het thema soms een splijtzwam.
Tweede interview / 45
Hijzelf behoort tot de rationalisten die zweren bij rentabiliteit en rendement. Voor hem prevaleren economische motieven en die verordonneren dat de koeien straks niet meer naar buiten hoeven. ‘Nu zet ik ze overdag nog in de wei omdat het van mijn vrouw moet en omdat ik in ruimtenood zit. Met de nieuwe huisvesting op komst is dat over een paar maanden anders. Ik moet nu eenmaal proberen een fatsoenlijke kostwinning uit mijn bedrijf te halen’, aldus zijn legitimatie. Hij wil zijn stelling nog wel even aanscherpen. ‘Als burgers koeien in de wei willen zien moeten ze ervoor betalen, zo simpel ligt het. Maak per man maar honderd Euro over, dan kijk ik wat ik kan doen.’ Voor Jacqueline en haar kroost ligt de kwestie echter gevoeliger. ‘Ik kan eindeloos zitten kijken als ik een koe door het keukenraam voorbij zie komen. Ik geniet van zo’n landschappelijk gezicht. Dat beeld koester ik en zou ik niet willen missen.’ Voor Jack Buijs is het ‘plaatje voor later’ echter maatgevend. ‘Onze Bram is nu 15 jaar. Hij is heel enthousiast over het werken op de boerderij en heeft er wel zin in om in mijn voetsporen te treden. Daarom mag hier de komende jaren nog gerust enige expansie plaatsvinden. Als het tenminste maar te overzien blijft. Ik moet er niet aan denken om dagelijks vijfhonderd koeien te moeten melken. Mijn stelregel is: je moet je werk op de boerderij in 36 tot 40 uur in de week aankunnen, en daar een redelijk inkomen aan over kunnen houden. Dán ben je goed bezig als boer.’
46 / Welstand op het platteland
Tweede interview / 47
Verantwoordelijkheid Buijs weet dat de maatschappij steeds meer druk op de landbouw uitoefent om omwille van de natuur, het milieu, dierenwelzijn en landschapsbeheer duurzamer te produceren. De melkveehouder heeft daar op zijn zachts gezegd ambivalente gevoelens over. ‘Ik heb misschien wel een verantwoordelijkheid voor de omgeving, maar de omgeving heeft ook een verantwoordelijkheid jegens mij. Duurzaamheid kost veel geld. De mensen willen dat ik duurzaam produceer, maar dan wel tegen wereldprijzen. Als de melk een paar cent duurder wordt gaan ze het elders halen. Dat zie je het laatste halfjaar wel. Omdat er veel melk uit de VS wordt gehaald staan de prijzen maand na maand onder druk. Als ik er een dubbeltje meer per liter bij krijg kan ik extra dingen voor de omgeving doen. Je mag het niet zeggen, maar soms denk ik dat de mensen hier in het westen weer eens zouden moeten ervaren wat het betekent om honger te hebben. Dan zou meer gewaardeerd worden wat de moderne melkveehouderij doet.’ Hij ergert zich met enige regelmaat aan het kunstmatige imago dat de landbouw en het platteland zijns inziens door de commercie en de reclame opgeplakt krijgen. ‘Met name in de media wordt een romantisch beeld geschapen waar ik me totaal niet in herken. Alsof een koe een knuffelbeest is en mijn vrouw hier dagelijks in een mooi geruit jurkje rondloopt. De stedeling heeft wel vier euro over voor zwemmen bij de boer, maar niet een paar cent meer voor mijn melk. Duurzaam platteland? Ik vind het af en toe kletskoek. Wat is nu precies duurzaam? Voor mij zijn een mooi recht perceel en een strakgetrokken sloot duurzaam. Sommigen willen bomen, anderen juist ver wegkijken. Bovendien als het niet op Europese schaal wordt georganiseerd met allemaal dezelfde rechten en plichten ga ik er niet in mee.’ Niet dat hij nooit nagedacht heeft over een andere koers. Zo nam hij bijvoorbeeld al vijftien jaar terug de mogelijkheden van verbrede landbouw onder de loep. ‘Omdat mijn vrouw last van haar rug heeft dachten we erover om de melkveehouderij te combineren met een mini camping of kinderopvang. Dat idee hebben we uiteindelijk laten varen. Niet alleen gaf het verkrijgen van de benodigde vergunningen nogal een hoop gedoe, ik vind ook dat je zulke activiteiten er niet zomaar bij kunt doen. Je kunt niet op twee paarden wedden. Je moet helder kiezen: óf een camping, óf melkvee.’ /
/ Welstand op het platteland
Derde interview / 49
‘Ze droegen uit dat er meer was in de wereld dan alleen de boerderij’ bram van zweeden, dominee en aanspreekpunt voor veel boeren
Het was een locatie met een ongemeend hoge historische attentiewaarde; het woonhuis waar de jonge dominee Bram van Zweeden in oktober 1966 neerstreek om zijn werk als predikant in Zundert aan te vangen. ‘Daar stond voordien de pastorie van de vader van Vincent van Gogh en zijn gezin. Sterker nog: onze eerste dochter is praktisch op dezelfde plek geboren als Vincent. In de jaren daarna kwam het nog al eens voor dat we toeristen voor ons huis op en neer zagen lopen met camera’s in de aanslag. Daar moesten mijn vrouw en ik wel eens om lachen. Wat dachten ze aan te treffen? Speelgoed van Vincent?’
50 / Welstand op het platteland
Zonder zich daarvan bewust te zijn volgde hij nadien vaker de voetsporen van de illustere schilder. ‘Na Zundert trok ik naar Etten-Leur; eveneens een protestante enclave waar de Van Gogh’s mij ooit zijn voorgegaan.’ Op zijn eerste post in WestBrabant kreeg Van Zweeden tweehonderd zielen onder zijn hoede. Zestig gezinnen, waarvan er tien grond pachtten van de Maatschappij van Welstand. De ligging van zijn standplaats op de grens met België gaf het protestantse smaldeel een bijzondere signatuur. ‘Veel van onze gelovigen werkten bij de douane of de marechaussee en trokken na verloop van tijd weer verder. De vaste kern van onze kerkgemeenschap werd gevormd door die boerengezinnen. Zij vormden de stabiele factor omdat ze van vader op zoon verbonden bleven met de streek.’ Niet alleen vanwege hun protestantse achtergrond vielen zij op in het overwegend katholieke Zundert. ‘Ten opzichte van veel van hun collega-boeren liepen ze voorop in de vernieuwing van hun bedrijf. Het waren stuk voor stuk redelijk sterke persoonlijkheden. Hun voorvaderen waren veelal van elders in het land naar Brabant getrokken en moesten pionieren in een omgeving die hen vreemd was. Dat versterkt de ondernemersgeest en de sociale cohesie. De onderlinge verbondenheid tussen de gezinnen was dan ook groot.’
Verschillende religieuze tradities; één gemeenschap Op dat Brabantse platteland stonden protestanten en katholieken niet met de ruggen naar elkaar, is de ervaring van de predikant met emeritaat.’Er was veel contact over en weer. Dat zag je vooral als er huwelijken of begrafenissen waren. Onze achterban voelde zich niet alleen betrokken bij het eigen geloof, maar ook bij de dorpssamenleving. Men stond nadrukkelijk voor de eigen religie, maar het wel en wee van Zundert, dat was toch ook iets van katholieken en protestanten sámen.’ Van Zweeden tekent daarbij aan dat de tijdgeest deze ontwikkeling in de kaart speelde. ‘Het was de bloeitijd van de oecumene, de periode waarin het wederzijds respect tussen de Rooms Katholieke Kerk en Protestantse Kerken sterk toenam. In die tijd groeide bij de kerken het besef: we hebben meer dat ons verbindt dan dat ons scheidt. ’ Op menselijk vlak traden niettemin bij tijd en wijle nog steeds de traditionele schisma’s aan het licht. Wanneer de zoon of dochter bijvoorbeeld kwam aanzetten met een partner van ‘het verkeerde geloof’. ‘Vooral de ouders tilden daar vaak zwaar aan. Ik heb nog meegemaakt dat een katholieke boerenzoon niet op het erf van zijn protestantse vriendin mocht komen.’ Maar ook hier deed zich uiteindelijk een om-
Derde interview / 51
slag voor. ‘In 1967 hield ik mijn eerste gemengde huwelijksdienst’, memoreert de dominee in ruste. Zoals gezegd: de protestantse agrariërs in het generaliteitsland bezuiden de Moerdijk stonden te boek als inventieve en gedreven vaklui die betrokken waren bij het buitengebied dat hen omringde. ‘Ik denk dat ze met een groot verantwoordelijkheidsgevoel met hun vee omgingen en hun werk deden. De optiek was altijd wel om zich te gedragen als een goed rentmeester. Ze waren meestal ook maatschappelijk en politiek actief, zaten in verenigingen, verkavelingcommissies, kerkenraden en andere besturen. Ze droegen uit dat er meer in de wereld was dan alleen de boerderij”, vindt Van Zweeden. De voormalige geestelijk leidsman is zelf zoon van een graanhandelaar uit Goes dus enigszins bekend met de agrarische mores. ‘Ik heb altijd het gevoel gehouden dat het platteland zorgt voor het eten dat wij dagelijks op ons bord vinden.’ Hij weet zich nog te herinneren hoe in de jaren zeventig de landbouw in Brabant, van oudsher gerepresenteerd door het gemengd bedrijf, op een tweesprong kwam te staan. De keuze drong zich op tussen specialisatie, rationalisatie en schaalvergro-
52 / Welstand op het platteland
ting, of de boerderij opdoeken en elders emplooi zoeken. ‘Wat mij altijd opviel was dat de realiteitszin groot was onder de boeren die van de Maatschappij hun grond pachtten. Het praten over bedrijfsbeëindiging was zeker geen taboe. Men had al gauw in de gaten wanneer een boerenbedrijf te klein was. De pachters van Welstand hadden die typische armoede van het platteland al lang achter zich gelaten, maar er kwam tegelijkertijd ook weinig rijkdom voor. De meeste boerderijen waren vaak net niet groot genoeg voor personeel. Dat legde een enorme druk op de moeder en vader. Veel kinderen zagen dat ook en kozen een andere richting.’
‘Wij hebben ook iemand’ In hoeverre hijzelf nu als steunpilaar voor agrariërs heeft gefungeerd is hem anno 2008 nog altijd niet even duidelijk. ‘Ik hoorde in de wandelgangen wel eens het een en ander over wat er speelde op die boerderijen, maar de rentmeester van Welstand was natuurlijk het eerste aanspreekpunt voor de protestante boeren en kon ook met veel meer wijsheid over die materie praten dan ik. Ik had een andere rol. De meeste agrariërs waren geen dogmatische scherpslijpers, maar voelden wel een
Derde interview / 53
sterke innerlijke band met de kerk en waren heel trouw aan het geloof. Zij waren blij met een eigen predikant. Ik was voor hen de dominee uit Zundert. Dát was belangrijk. Niet om zich af te zetten tegen de pastoor, maar vanwege het idee: wij hebben óók iemand. Men voelde zich daardoor voor vol aangezien.’ Dat de boeren het primaat in het landelijk gebied steeds meer met anderen moesten delen werd Van Zweeden duidelijk toen hij in Etten-Leur terecht kwam. ‘Die plaats was aangewezen als groeigemeente voor de industrie. Dat trok een soort bedrijfsleven aan dan men niet gewend was. Er kwam een import van maatschappelijk middenkader op gang. Die mensen hadden doorgaans een heel andere relatie met het platteland. De agrariërs van protestantse huize kwamen in de verdrukking, ze voelden zich ook overruled.’ Hoewel de ontkerkelijking ook in protestantse kringen in Brabant zijn spoor trok zijn er op een aantal plaatsen nog steeds vitale geloofsgemeenschappen actief. Van Zweeden hoopt ook dat dit zo blijft. ‘Getalsmatig is er eigenlijk niet veel veranderd. Toen de Maatschappij van Welstand zijn werk begon was vier procent van de Brabanders protestant en nu is dat nog steeds zo. Het protestantisme staat in deze tijd opnieuw onder druk. Daarom is het goed te bedenken dat die protestantse gemeenschappen, hoe klein ook, nog steeds pijlers onder de lokale samenleving vormen. Als je die onderuit haalt is het écht verloren werk, want de samenleving verarmt dan.’ /
/ Welstand op het platteland
Vierde interview / 55
‘Duurzame recreatie zit vaak in de details’ fons van den brink en het milieubesef van de rcncentra
Ontspanning met een sociaal, levensbeschouwelijk en ideëel tintje. Dat is altijd het oogmerk geweest van Recreatiecentra Nederland (RCN) in Doorn dat negen bungalowparken en campings in Nederland en zes in Frankrijk exploiteert en jaarlijks honderdduizenden vakantievierders over de vloer krijgt. Sterker nog; RCN heeft er zijn ontstaan aan te danken.We schrijven begin jaren vijftig de tijd van de wederopbouw. Het moreel en economisch geknakte Nederland steekt massaal de handen uit de mouwen om een nieuwe samenleving voor iedereen op te bouwen.
56 / Welstand op het platteland
Omdat de boog niet altijd gespannen kan zijn sticht het ‘Hervormd Gemeenschapswerk’ in het Grote Bos in Doorn een recreatiecentrum voor zijn achterban. Niet zomaar een vakantiepark waar ‘plat vermaak’ en ‘massatoerisme’ hoogtij vieren maar een rustieke plek midden in de natuur waar de ‘vermoeide mens zichzelf herschept en hervindt’, de nadruk ligt op ‘beleving en ontplooiing’ en het dagprogramma ook ruimte biedt voor ‘religieuze bezinning’. Kampeerders komen naar het recreatiecentrum om de rust en de stilte op te zoeken en niet voor de polonaise in de kantine. Onnodig te zeggen dat van de recreanten in het Grote Bos verwacht wordt dat ze zich ook in hun vrije tijd als goed rentmeester gedragen en respect tonen voor de lommerrijke omgeving. Ook ruim vijftig jaar na dato (en diverse ideologische discussies verder) is identiteit voor RCN nog altijd meer dan alleen maar een lippendienst aan het verleden. Het concept van het bedrijf ademt nog altijd een aantal aspecten dat kenmerkend is voor duurzame recreatie. ‘We hebben milieu en natuur hoog in het vaandel staan. De meeste van onze campings en centra liggen in fraaie, uitgestrekte en relatief dunbevolkte gebieden. Om daaraan geen afbreuk te doen werken we met bosbeheerplannen en hebben we een milieucommissie die kijkt wat op dat vlak mogelijk en verantwoord is. Een camping van RCN kenmerkt zich verder door een extensief gebruik
Vierde interview / 57
van de ruimte. Waar je op andere campings voor je tent of caravan vaak maar enkele vierkante meters tot je beschikking hebt zijn standplaatsen van meer dan 100 m2 bij ons geen uitzondering’, zegt Fons van den Brink, algemeen directeur van RCN.
Maatschappelijke betrokkenheid RCN etaleert zijn maatschappelijke betrokkenheid ook op andere fronten. Eenderde van de winst die het bedrijf maakt, gaat naar goede doelen en de recreant die RCN binnen krijgt wordt niet als een ‘wandelende portemonnee’ beschouwd. Er lijkt soms wel sprake te zijn van recreëren met de handrem erop. ‘Natuurlijk wordt er bij ons ook aan bingo gedaan, maar niet met grote geldprijzen maar flessen groenten- en vruchtensap als inzet. En je kunt bij ons aan de bar gerust een pilsje bestellen, maar aan ‘een meter bier’ doen we niet. Voor ons is dat een kwestie van goede smaak en normen en waarden.’ Voorts speurt RCN naar mogelijkheden om de vakantieganger ‘op te voeden’ en besef bij te brengen voor het milieu en de omgeving. Zo kun je als gezin op een RCN park tegen een smakelijke prijs patat op het menu zetten. Tenminste, als je het in een zelf meegebracht pannetje laat scheppen in plaats van plastic bakjes.
58 / Welstand op het platteland
‘Al onze centra hebben een milieubarometer. We verhuren bijvoorbeeld ‘footprintkampeerplekken’ om een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de CO2 uitstoot. Wie écht met de fiets bij ons vakantie komt vieren hoeft maar de helft van de prijs te betalen. En energiebesparing is een thema dat ook bij RCN steeds actueler wordt. Over het gebruik van elektriciteit op een camping maakte tot voor kort bijna niemand zich druk omdat het toch onderdeel uitmaakte van het tarief dat je in rekening werd gebracht. Nu betalen onze gasten naar afname, zodat ze zien dat het loont om zuinig te zijn met energie. Bij het onderhoud van de bossen werken onze kettingzagen op milieuvriendelijke brandstof. Allemaal details, zullen mensen opmerken. Maar het zit ook vaak in de details’, vindt Van den Brink. Zelfs religie en zingeving vertolken anno 2008 nog steeds een vaste waarde. Hoewel de secularisatie ook onder de campinggasten van RCN heeft toegeslagen en de centrumdirecteur al lang niet meer zelf altijd de voorganger is, vindt er op de meeste vakantieparken nog elke zondag een oecumenische dienst plaats. ‘Vorig jaar werden die diensten bezocht door ruim 28 duizend recreanten. Het geloof is dus beslist geen incourant artikel bij ons. Menige kerk is jaloers op het aantal mensen dat wij bereiken. In Nederland nam ruim tien procent lange tijd deel aan die oecumenische diensten. Dat percentage is in de loop van de tijd gedaald naar acht, maar stabiliseert zich nu. In Frankrijk is de opkomst 12 procent en zit er groei in. Laatst was ik bij zo’n dienst op onze camping Moulin de La Pique in de Dordogne. Dan zie je naast gelovigen die zitten te bidden mensen met een hengeltje en een zakje croissants langslopen. Een zichtbaar bewijs dat de kerk midden in het leven staat. Zoals het ook hoort te zijn.’
Nauwe banden Vanaf de start in 1952 hebben er altijd nauwe banden bestaan tussen RCN en de Maatschappij van Welstand. De stichting SIOC is aandeelhouder van RCN, en de leden van het bestuur van deze stichting zijn ook lid van de vereniging Maatschappij van Welstand. ‘Zeker toen wij bij de uitbouw van RCN voor grote investeringen kwamen te staan is de Maatschappij ons regelmatig te hulp geschoten met leningen en grond. Toen wij bijvoorbeeld de Flaasbloem in Chaam gingen ontwikkelen heeft de Maatschappij van Welstand een deel van de benodigde gronden ingebracht. Twee van onze commissarissen zijn lid van de Maatschappij van Welstand. De relatie tussen de Maatschappij en RCN wisselt nog wel eens in de tijd. Nu wordt de band weer sterker aangehaald. Ik ben daar alleen maar blij mee, want er zit heel
Vierde interview / 59
veel kennis en veel grond bij de Maatschappij van Welstand. Bovendien beschikken ze over een enorm netwerk.’ RCN mag dan winstmaximalisatie niet als leidraad voor de bedrijfsactiviteiten hanteren, een gezonde commerciële instelling mag de organisatie evenmin ontzegd worden. ‘Omdat wij niet puur voor het geld gaan kunnen mensen bij ons goedkoper terecht dan bij de concurrent, maar je hebt natuurlijk een zeker rendement nodig om het ideële met het zakelijke te kunnen verbinden. Er wordt niemand rijk of arm van RCN; het gaat om de continuïteit. We draaien nu 56 jaar. Behalve een diepe dip in 1983 is dat altijd goed gegaan. Bij onze zoektocht naar nieuwe campings en recreatiecentra hanteren we diverse criteria. Te klein is niet te exploiteren met de ruimtelijke uitgangspunten die wij er op nahouden, te groot heeft als risico dat het te massaal wordt. Op het moment ligt onze focus sterk op verdere expansie in Frankrijk met één camping per jaar. In principe investeren we en kopen we alles in de dichtstbijzijnde regio in. We willen altijd dat er natuurwater bij de camping is en een aardig dorp in de buurt. Dat komt de authenticiteit ten goede en voorkomt dat die vakantieparken een soort Nederlandse enclaves worden. Wij zijn in Frankrijk daarom ook altijd van harte welkom bij de lokale banken en de burgemeesters.’ Duurzame recreatie wordt in kringen van agrariërs en de politiek wel eens gezien als een manier om het platteland nieuw leven in te blazen nu de landbouw op steeds meer plekken stappen terug doet. Ook bij RCN wordt regelmatig over dit onderwerp gefilosofeerd. Van den Brink denkt er het zijne van. ‘Voor mij is duurzame recreatie: over de hele linie goed met zaken omgaan. Een voorbeeld: op de Roggeberg in Appelscha hebben we de bouwlocaties zo gekozen dat we een aantal grote bomen kunnen behouden. Ik denk dat voor boeren de overstap naar duurzame recreatie op een aantal vlakken voordelig kan uitpakken. Ze krijgen er een bestaansbron bij en zijn genoodzaakt om wat meer op de kwaliteit van de natuur en het landelijk gebied te letten. Het zou dan wel helpen dat ook de wat zeldzamere natuurgebieden toegankelijker worden voor het publiek in plaats van ze met prikkeldraad af te zetten en te zeggen: dat bewaren we voor over vijfhonderd jaar. Je wilt toch ook dat je burgers meer feeling krijgen voor natuurbehoud?’ Het is zijns inziens een exempel van de ‘regelzucht’ van de overheid die de kansen voor duurzame recreatie belemmert. ‘Het beperkt namelijk je mogelijkheden om de mensen die op zoek zijn naar extensieve verblijfsrecreatie échte kwaliteit te bieden. Met als risico dat je aan de achterzijde de intensieve recreatie binnenhaalt.’ /
Vijfde interview / 61
‘De economische functie van het landgoed is overgenomen door een maatschappelijke’ bernard rouffaer van landgoed het lankheet en de filosofie van het rentmeesterschap
De woonkamer geurt naar de open haard; de kloeke houten meubels en stemmige schilderstukken aan de muur versterken een sfeer van rust en welbehagen. Het getik van een oude klok complementeert het gestolde tijdsbeeld van een landelijk leven dat sterk refereert aan een vervlogen verleden. Vlak bij het grote raam dat een panorama van slingerende paadjes, heidevelden, vennetjes en naaldbossen ontvouwt, staat een gerieflijke fauteuil met een verrekijker hangend over de leuning. Het is de favoriete plek van Bernard Rouffaer, beheerder van Landgoed Het Lankheet nabij Haaksbergen in Overijssel en nazaat van de roemruchte Twentse textielfabrikant Van Heek die het gebied eind 19de eeuw aankocht.
62 / Welstand op het platteland
Hier mijmert de romanticus Rouffaer over zijn moeilijk te realiseren maar daarom niet minder verlokkende wensbeeld: leven in het heden, maar in het tempo van vroeger. ‘Politiek en samenleving zijn altijd ingesteld op groei, niet op vermindering. Wij denken niet aan stilstand, laat staan aan een stapje terug doen. Neem het verkeer. Het wordt mij steeds duidelijker dat de auto een verschijnsel van de twintigste eeuw is. Maar wij leven inmiddels in de 21ste eeuw. Het is tijd voor nieuwe oplossingen, want je kunt niet het hele land bedekken onder een laag asfalt. Mijn overgrootvader heeft zich indertijd sterk gemaakt voor lokaal en regionaal spoor. Er lag in deze omgeving een fijnmazig spoorwegnet, maar door de eenduidige keuze voor de auto is die infrastructuur vanaf 1920 stukje bij beetje verdwenen. Als we die spoorverbindingen gehandhaafd hadden zaten we nu niet met congestie en files.’ Op Het Lankheet proberen Rouffaer en zijn familie (verenigd in een Landgoed BV die het 500 hectare grote domein in eigendom heeft) de filosofie van hedendaags rentmeesterschap in praktijk te brengen. Waar vroeger productiebossen en landbouw voor de inkomsten zorgden draait het vandaag de dag om waterbeheer, natuurontwikkeling, kleinschalige bosbouw, het conserveren van het cultuurhistorisch landschap en recreatie. Een keuze die past in de tradities van Overijssel, de provincie waar landgoederen door hun sterke verwevenheid en nauwe verbondenheid met de omgeving en de gemeenschapsgedachte die ze belichaamden van oudsher belangrijke dragers van het erfgoed geweest zijn.
Metamorfose De indrukwekkende metamorfose van Het Lankheet diende zich in de jaren zeventig aan. De mijnen in Limburg, trouwe afnemers van hout, waren een voor een gesloten, de woningbouw schakelde steeds vaker over op prefab en het tropisch hardhout deed zijn intrede. ‘Het heeft toen heel wat hoofdbrekens gekost om het hoofd boven water te houden. In de jaren vijftig en zestig kon je van de opbrengst van de kubieke meters hout de salarissen van vijf werknemers betalen, maar toen zakte in korte tijd de markt totaal in elkaar. We hadden nog wat pachtinkomsten van de grond, meer niet. In die periode zijn ook veel landgoederen onderuit gegaan. De overheid heeft toen de nodige fiscale maatregelen moeten treffen om particuliere landgoederen te beschermen.’ Bewust werd daarna de koers rigoureus verlegd in Haaksbergen. ‘In de samenleving hoorde je in de jaren tachtig een steeds luidere roep om meer duurzaamheid. De maatschappij vroeg om meer authenticiteit, historie, beleving en natuur. Die
Vijfde interview / 63
trend hebben wij opgepakt. We wilden dit landgoed weer de positie in de gemeenschap geven die het altijd had. Vroeger leefde men van producten als vlees, granen en hout; nu leven we meer van subsidies en fiscale faciliteiten. We kunnen niet zonder onze goodwill binnen de maatschappij. De economische functie van het landgoed is overgenomen door een maatschappelijke.’ Vanuit deze visie kwam Rouffaer in contact met de Maatschappij van Welstand. ‘Ik voel me als lid verbonden met het rentmeesterschap dat men pleegt uit te dragen. Dat spreekt mij bijzonder aan, want zo zie ik mezelf ook. Ik ben geen landeigenaar, maar een rentmeester die een stukje van de aarde mag beheren en cultiveren. Totdat je het doorgeeft aan de volgende generatie. Je ziet landgoederen die een golfterrein of een crossparcours aanleggen of met horeca beginnen. Dat is niet onze insteek. Het Lankheet zoekt naar andere manieren om zich te onderscheiden en inkomsten te verwerven. Hoe je het ook wendt of keert; een landgoed is óók een bedrijf en moet zich in stand houden. Maar zonder geweld te doen aan het karakter.’
Lokaal product Met Rouffaer als tour de guide doorkruisen we op de fiets het uitgestrekte terrein van Het Lankheet dat voor driekwart op Overijssels en voor een kwart op Gelders grondgebied ligt. De regen gutst naar beneden terwijl we via het uitgestrekte stelsel van wandel- en fietsroutes de tien hoeves, boerderijen en andere onderkomens passeren die deel uitmaken van het landgoed. Armetierige heidegronden die door niet veel eisende bergpaarden uit de Pyreneeën worden begraasd, sappig veen dat veert als een matras, extensief onderhouden vegetatie, overwoekerde greppels die ooit dienst deden als verdedigingslinie, het zijn even zovele landschapselementen die recreanten, rustzoekers en passanten het gevoel geven dat in ruim een eeuw de tijd veel langzamer is verlopen binnen de grenzen van Het Lankheet dan daarbuiten. Een paar honderd meter het bos in stuiten we op een ‘mobiele zagerij’ die voor aanvullende revenuen zorgt. ‘Op kleinschalige basis zagen en verzagen we hier hout dat we gebruiken voor de restauratie van onze eigen panden en dat we rechtstreeks verkopen aan aannemers in de buurt. We sparen hiermee geld uit. Een ander voordeel is dat een lokaal vervaardigd product altijd duurzamer is dan iets wat je van ver haalt. Inlands hout brengt doorgaans weinig op omdat het niet zo’n goede reputatie heeft als tropisch hout, maar wij bewijzen dat het in kwaliteit niet onder hoeft te doen voor bijvoorbeeld hout uit Afrika. ’ Iets verderop staan we oog in oog met een opvallende glooiing in het landschap:
64 / Welstand op het platteland
het zijn de vloeiweiden, omzoomd door houtwallen en bomen van honderd jaar en ouder, waar net als vroeger het kwelwater afgetapt wordt om de hooi- en weidelanden vruchtbaar en zo lang mogelijk vorstvrij te houden. Opnieuw een cultuurhistorische erfenis van Het Lankheet die nieuw leven wordt ingeblazen. ‘We vangen zo twee vliegen in een klap. We doen iets tegen de verdroging en we behouden een ecologisch erfstuk.’
Waterbeleid Het laatste decennium is water een grotere rol gaan spelen in de toekomstplannen van het landgoed. Tien jaar terug moest Rouffaer nog nee zeggen tegen Grolsch, de brouwerij die zijn oog had laten vallen op de grondwaterreserves onder Het Lankheet die uitermate geschikt heten te zijn als grondstof voor bier. ‘Het was een mooi aanbod, maar je raakt wél een aantal belangrijke natuurlijke hulpbronnen voorgoed kwijt. Dat zag ik niet zitten.’ Op meer fronten draait het voortbestaan
Vijfde interview / 65
van dit landgoed steeds meer om het water, en waar mogelijk wordt daarmee voortgeborduurd op systemen die lang geleden al tot stand werden gebracht. Toen de Van Heek’s het gebied in 1895 in bezit kregen werd het water van de Buurserbeek, die aan de noordkant langs Het Lankheet kronkelt, met behulp van sluisjes en dammetjes, aftakkingen en slootjes in het gebied gebracht om de woeste gronden in cultuur te brengen. Tegenwoordig dient dit nautisch bouwwerk als basis voor de blikvanger van het landgoed: het Waterpark het Lankheet. In dit project (het enige van zijn soort in Europa) creëren Het Lankheet, de provincie Overijssel, de gemeente Haaksbergen, het waterschap Rijn en IJssel, de Koninklijke Nederlandse Heidemaatschappij en de Universiteit van Wageningen een nieuw waterzuiveringssysteem op natuurlijke grondslag. Vervuild en verontreinigd oppervlaktewater uit de Buurserbeek wordt naar achttien lager gelegen rietvelden gepompt en daar vastgehouden tot het riet met name nitraten uit het water gefilterd heeft. Zigzaggend wordt het schone water eerst door omvangrijke bospercelen geleid om nadien weer in de Buurserbeek terecht te komen. ‘Met een bekken van vijf hectare wordt honderd hectare bos met gezuiverd water gevoed’, aldus Rouffaer. Het consortium heeft hoge verwachtingen van het waterpark dat tevens tot een bezienswaardigheid is uitgegroeid voor de bezoekers van Het Lankheet. De ingetogen landschapsarchitectuur, de ruimtelijke objecten die her en der opduiken, de kunstig aangebrachte stroomversnellingen en cascades, plus de stepping stones die een Schotse kunstenaar in de beek heeft gelegd en die je het gevoel geven over water te kunnen lopen, zijn daar voor een belangrijk deel debet aan. Daarnaast is het park een exponent van het ‘waterbeleid nieuw stijl’. ‘Met de rietvelden kunnen we een miljard liter oppervlaktewater per jaar zuiveren. Je zou dus elke inwoner van China een liter water van Het Lankheet kunnen geven’, rekent Rouffaer snel even uit. /
/ Welstand op het platteland
Ronde Tafelgesprek / 67
Oude waarden, nieuwe bondgenootschappen het platteland aan de vooravond van een ingrijpende metamorfose
Het platteland staat aan de vooravond van een ingrijpende metamorfose, luidt de mening van menig deskundige. Door de dominantie van de markt vallen steeds meer agrariërs af. Sommigen gaan door op de weg van de schaalvergroting, anderen kiezen voor verbrede landbouw of zoeken er een baan bij, een derde categorie kiest eieren voor zijn geld en verkoopt zijn boerderij aan een burger uit de stad of zijn grond aan een projectontwikkelaar. Een ander verschil met vroeger is dat steeds meer partijen en belangenorganisaties zich in de loop van de tijd zijn gaan bemoeien met de inrichting van het landelijk gebied.
Waar vroeger het ministerie van landbouw en de agrarische standsorganisaties redelijk recht voor zijn raap samen bepaalden hoe het er in het buitengebied aan toe ging is nu een ‘vermaatschappelijking van het platteland’ gaande. Het adagium ‘wat goed is voor de boer, is goed voor het platteland’ geldt al lang niet meer voor iedereen. De stedeling beschouwt het landelijk gebied als een uitloopweide die naar zijn postmoderne wensen moet worden ingericht. De Waterschappen hopen in het buitengebied hun ‘waterbeleid nieuwe stijl’ te kunnen realiseren, compleet met opslagbassins, retentiegebieden en polders die in geval van overstroming tijdelijk onder water kunnen worden gezet. Vanuit de groene hoek (aangevoerd door clubs als
68 / Welstand op het platteland
Natuurmonumenten en de Landschappen) wordt de druk opgevoerd om meer natuur en een mooier landschap te realiseren en ruim baan te geven aan duurzaamheid en ecologie. Aldus zijn steeds meer spelers in de landelijke arena opgedoken. Er tekenen zich aan dit front nieuwe verhoudingen, rollen en coalities af en er worden nieuwe stellingen betrokken. De integrale visie (de term ‘gebiedgerichte benadering’ valt hierbij vaak) op de inrichting van het landelijk gebied wint terrein. De contouren van een vitaal platteland waarin nieuwe functies, nieuwe ondernemers en nieuwe samenwerkingsverbanden een plaats krijgen, worden steeds scherper. Duurzaamheid is een begrip dat in dat verband regelmatig opduikt. Wat hebben deze tendensen voor gevolgen voor de landbouw en voor de verdere ontwikkeling van het buitengebied? Krijgt natuur de overhand? Recreatie? Blijven de traditioneel producerende agrariërs over een zeker primaat beschikken, of rolt er een of andere mengvorm uit?
Rentmeesterschap De Maatschappij van Welstand staat midden in deze discussie. Van oudsher draagt deze door het protestante geloof geïnspireerde organisatie het oeroude, maar daarom niet minder eigentijdse begrip ‘rentmeesterschap’ uit. Waar mogelijk probeert ‘Welstand’ deze ideële doelstelling te delen met zijn 130 pachters en veertig leden. In 2003 besloot de Maatschappij voor een periode van vijf jaar geld te fourneren voor een Leerstoel Duurzame Plattelandsontwikkeling. Deze werd ondergebracht bij het aan de Universiteit van Tilburg gelieerde instituut voor duurzaamheid Telos. Prof. Theo Beckers bekleedde de leerstoel. Naast hem werd Ina Horlings als onderzoeksmedewerker aangetrokken. Mede op grond van de ervaringen die met de leerstoel zijn opgedaan, werd daarom op 12 augustus 2008 in samenwerking met de Stichting Regiowaarde onder de titel Veranderende rollen van terreinbeheerders een ronde tafel conferentie gehouden. Verschillende bij dit proces betrokken partijen (zoals het waterschap Aa en Maas en de ZLTO) en andere terreinbeheerders en grondbezitters (zoals natuur- en landschapsorganisaties en landgoedeigenaren) namen hieraan deel. In kasteel Maurick in Vught debatteerden ze over de uitdagingen, vragen en problemen die de komende tijd in het landelijk gebied het hoofd geboden moeten. Wat betekenen de veranderende verhoudingen op het platteland voor het beleid dat de betrokken organisaties voeren? Hoe kunnen zij een bijdrage leveren aan een bui-
Ronde Tafelgesprek / 69
tengebied dat over voldoende economische, ecologische en agrarische perspectieven beschikt? Is het nodig om daarvoor hun huidige wijze van opereren bij te stellen? Wat zijn de mogelijkheden om gezamenlijk op te trekken? Allemaal vragen die een antwoord behoeven. Omwille van de toekomst van de eigen organisatie en van het platteland.
Aan de werkconferentie in Vught namen elf personen deel, te weten: Frans van Verschuer, Michiel van Alphen en Erik Vinke (respectievelijk voorzitter, directeur en rentmeester van de Maatschappij van Welstand), Theo Beckers (hoogleraar Duurzame Plattelandsontwikkeling), Ina Horlings (senior onderzoeker bij Telos), Marien Sonneveld (manager van de Stichting Regiowaarde), Janine Pijl (directeur Geldersch Landschap), Lambert Verheijen (dijkgraaf Waterschap Aa en Maas), Kees van Heesbeen (directeur Belangenbehartiging van de ZLTO), Jan Hak (voorzitter Vereniging Particulier Grondbezitters), en Christ Reijnen (regiodirecteur bij Natuurmonumenten). Vooruitlopend op het middagdeel van de discussie zette Theo Beckers in zijn inleiding enkele lijnen uit. Zo constateert hij dat het ruimtelijk beleid inzake het landelijk gebied nog steeds aanloopt achter ‘de mentale omslag’ die stilaan in de samenleving zijn beslag heeft gekregen. ‘Daar ziet men het landschap als een maatschappelijk product met een culturele waardering. De overheid en de politiek kiezen bij de invulling van de ruimte echter nog steeds voor een technisch rationele benadering. Bijna alles wordt aan de tekentafel ingevuld. Er wordt gestuurd op instrumenten en geld en niet op doelstellingen.’ Als voorbeeld van deze strijd tussen wens en werkelijkheid noemt hij de reconstructie, die wordt gezien als de grootste herinrichting van het landelijk gebied van na de oorlog. ‘Plannen en besturen staat hierbij voorop, terwijl de nieuwe omstandigheden juist vragen om ontwikkelen en leren. Door voor het eerste te kiezen toont een overheid zich ongevoelig voor nieuwe kansen, risico’s en inzichten wat tot grote frustraties bij betrokkenen leidt. Een ander probleem daarbij vormt het principe van het verdelen van de rechtvaardigheid dat de overheid van oudsher hanteert. Dat klinkt sympathiek, maar pakt averechts uit. Want als je iedereen tevreden wilt houden, verhindert dat het maken van heldere keuzes.’ Beckers bespeurt een aantal actuele trends dat zowel positief als negatief kan uitpakken voor het toekomstige platteland. Om met het eerste te beginnen. ‘De maatschappelijke dragers van het platteland die vroeger bestonden, zoals kerk en adel,
70 / Welstand op het platteland
zijn deels verdwenen, maar je ziet wel de opkomst van nieuwe spirituele bewegingen en alternatieve economieën die het bestaansrecht van het landelijk gebied kunnen versterken’. Ongerust is hij daarentegen over de stedelijke burgerij. ‘Die beziet het platteland vooral als consument. Burgers voelen zich niet betrokken bij landschap en natuur. Hun verbinding met het buitengebied is mij te vrijblijvend. Met dank aan de verzorgingsstaat die ons dat allemaal uit handen heeft genomen. Er is op dat gebied behoefte aan meer burgerschap. Dat koop je niet af met je contributie voor Greenpeace, maar vergt échte inzet. Op dat punt kunnen we veel leren van de VS.’ Beckers hield de aanwezigen een aantal ‘observaties’ voor: er is onduidelijkheid over de route van de landbouw (wordt het voedsel of energie?), onzekerheid over de taak van de overheid, een sterke institutionele versnippering (teveel ‘ieder voor zich’ en te weinig ‘eendracht maakt macht’), verschil tussen stad en land en tussen industrie en landbouw is vervaagd en de noodzaak tot verduurzaming en vermaatschappelijking van de hele sector. Zijn adviezen sloten nauw daarbij aan: focus op de lange termijn, integraal denken, over je eigen schutting heenkijken, partners zoeken buiten het bestaande agrarische systeem en rentmeesterschap; een economy of care in plaats van een economy of scale.
Dialoog met de burgers Janine Pijl deelt de analyse van Beckers niet op alle punten, deels op grond van haar eigen ervaringen en deels op grond van de visie van haar organisatie. Zij kenschetst het Geldersch Landschap als beschermingsorganisatie voor het cultuurlandschap, opgericht door de landadel, in plaats van een natuur-beschermings-organisatie. De binding van natuur met wonen en economische functies is in haar organisatie sterker dan bij tal van andere terreinbeheerders, juist door die traditie van de Gelderse landadel en de (grond-)politieke besluitvorming in de ’70-er jaren. Toen is besloten om de helft van de door het Rijk gekochte grond aan Staatsbosbeheer toe te wijzen en de andere helft aan particuliere terreinbeheerders, opgedeeld in 25% voor Natuurmonumenten en 25% voor Geldersch Landschap. Uiteindelijk heeft men deze verschillende organisaties echter over één kam geschoren en aan alle dezelfde eisen gesteld. Pijl: ‘Ik vind een zekere versnippering helemaal niet zo’n ramp. Het stelt ons als Geldersch Landschap juist in staat om het streekeigene en cultuurhistorische ka-
Ronde Tafelgesprek / 71
rakter van onze organisatie in stand te houden. Dat vermeende afnemen van het civiele bewustzijn zie ik ook niet zo donker in. Wij hebben 650 heel actieve vrijwilligers en bijna al onze terreinen zijn opengesteld. Ik zie ook dat het landelijk gebied hele belangrijke stedelijke functies vervult. Ook betrekken wij de burger zoveel mogelijk bij onze activiteiten door met grappige en gewilde producten te komen waarover ze tot op zekere hoogte zelf mogen meepraten. Wij bieden de consumptie juist aan omdat we daardoor het natuurbeheer kostendekkend kunnen maken. Natuur is leuk. Mijn insteek daarbij is: als het niet écht fout is, is het goed.’ Rijnen: ‘Nou, ik vind de rol van die burger toch een ongelooflijk lastig vraagstuk in een tijdperk waarin individualisme en consumeren bij iedereen voorop staan. Dat probleem speelt overigens niet alleen op het platteland maar overal in de samenleving. Wij hebben nu plannen gemaakt om het aantal vrijwilligers bij Natuurmonumenten in een paar jaar tijd te verhogen van tweeduizend naar vierduizend. Maar we hebben wel meer dan 900.000 leden. Waar zit dan de betrokkenheid van de rest?’ Verheijen: ‘Ik ben niet zo pessimistisch over dat maatschappelijk proces. We moeten niet vergeten dat de ontwikkelingen op het platteland tussen 1970 en nu een enorme welvaart hebben gebracht. Ketenbedrijven als VION en Campina zijn juist dankzij dat buitengebied groot geworden. Interessant is de vraag wat er nu met het grondbezit gaat gebeuren. Ik verwacht dat er nieuwe stakeholders en allianties gaan komen die willen investeren in dat landelijk gebied. Coalities tussen stad en land én tussen burgers. Zondag was ik voor het eerst in de tuinen van Appeltern, een prachtig knooppunt van geschiedenis en toekomst. Dan zie ik dat zo’n project een enorme aantrekkingskracht heeft op burgers. Alleen: waar is de vrije ruimte om zulke initiatieven te realiseren. Mijn strategie voor het buitengebied zou zijn om een verdere ontwikkeling van de welvaart te omgeven met duurzaamheid en sociale cohesie.’ Van Verschuer: ‘Ik heb het idee dat de welvaart de schakel stad platteland in ieder geval niet kleiner heeft gemaakt.’ Verheijen: ‘Ik ben altijd een voorstander geweest van een strakke, ruimtelijke scheiding tussen stad en platteland. Je kunt eigenlijk niet meer spreken van een écht buitengebied. Ik vraag me af of je daar verdrietig om moet zijn.’ Hak: ‘Verantwoordelijkheid voor de omgeving is nog altijd typerend voor de Europese samenleving, en geloof, traditie en gemeenschapszin zijn nog steeds belangrijke waarden. Door andere culturen binnen te brengen ontstaat er echter spanning. Voor mij heeft de ontkerkelijking de vervaging tussen stad en platteland in
72 / Welstand op het platteland
Ronde Tafelgesprek / 73
de hand gewerkt. Daarnaast zijn we als samenleving gemakzuchtig geworden door de aardgasbaten. Rentmeesterschap is voor mij duurzaamheid. We moeten terug komen van die geborneerde welvaartsgedachte. Gewoon: hard werken en tevreden zijn met wat je hebt. Dat de inrichting van het platteland een staatsverantwoordelijkheid is geworden vind ik afschuwelijk en verwerpelijk.’ Van Heesbeen: ‘Het je van staatswege druk maken over elke vierkante meter helpt je niet verder. Het woord duurzaam? Ik wil die uitdrukking verbannen. Je kunt pas duurzaam zijn als je alle drie de ‘p’s’ tot uitvoering brengt: people, planet, profit. Bij de paragraaf duurzaamheid hoort een inkomensperspectief op de lange termijn. Er moet een economische drijfveer zijn voor datgene wat we doen. Er zijn in het landelijk gebied diverse bewegingen gaande. Veel grondgebonden landbouw binnen de EHS verdraagt zich prima met natuur- en landschapsbeheer. Die grootschalige landbouwbedrijven zullen we hard nodig hebben voor het beheer van het buitengebied. In de terminologie over het platteland horen grootschaligheid en professionaliteit net zo’n zwaar gewicht te krijgen als begrippen als aaibaarheid en landschap’. Pijl: ‘Ik vind dat we als natuurorganisaties veel te veel nostalgie in onze standpunten hebben gestopt. Die ‘Ot en Sien’ benadering is helemaal fout en daardoor voeren we een achterhoedegevecht. Ook wij moeten nadenken over de Ecologische Hoofd Structuur; realisatie via aankoop van overheidswege is of wordt onbetaalbaar. Maar dat kan ook prima via private coalities gebeuren.’ Hak: ‘Dan moet allereerst wel de ongelijkheid in de subsidiëring tussen private partijen worden afgeschaft, want daardoor krijg je oneigenlijke concurrentie die de institutionele natuurbeheerders in de kaart speelt.’
De meerwaarde van water Na de eerste debatronde ging de tweede inleider, Dijkgraaf Lambert Verheijen van het Waterschap Aa en Maas in op ‘de economie van het waterschap’. Met de uitvoering van de kaderrichtlijn water in aantocht heeft Aa en Maas een rekenmodel ontwikkeld waarin de baten en lasten op een rijtje worden gezet. Op die manier hoopt dit waterschap (dat een gebied met 700.000 inwoners bestrijkt) te laten zien dat investeringen in nieuwe riolen, waterkwaliteit en beekbeheer niet alleen belastinggeld kosten, maar ook een ‘maatschappelijke meerwaarde’ kunnen hebben. Over een breed terrein wordt daarbij naar de vijf onderzochte projecten gekeken. Beheersing van de waterstand in het hoogveengebied de Peel is niet alleen goed voor
74 / Welstand op het platteland
de waterhuishouding, maar ook de recreatie en de natuur worden er mee gediend. Verheijen kwam, niet écht verrassend overigens, tot de slotsom dat opbrengsten en kosten van het Waterschap elkaar redelijk in evenwicht houden. ‘Wij leggen de heffingen op, de verdiensten vinden elders plaats. Met dit concept maken we dat voor iedere burger zichtbaar’, aldus de conclusie van de dijkgraaf. Verheijen erkende volmondig dat ‘de economie van het waterschap’ een formule met een hoog hypothetisch gehalte is, maar tevens belangrijke nieuwe inzichten verschaft. ‘Het is een manier om de veelal routineuze discussies over overheidsuitgaven anders te voeren. We praten in dat verband altijd over de kosten en zelden over de baten. Aldus laten wij zien wat de waarde van waterfuncties is voor de burger.’ Pijl: ‘Ik heb er moeite mee om deze aanpak als een versterking van het burgerschapsgevoel te kenschetsen.’ Beckers: ‘Het is inspelen op de moraal van de belastingbetaler. Uitleggen aan de burger wat er met zijn geld gebeurt. Misschien dat burgers zich daardoor ook investeerders in publieke goederen gaan voelen.’ Van Verschuer: ‘Ik zie het eerder als een vorm van creatief boekhouden. Waar ik doorgaans niet zo gecharmeerd van ben. Ik heb liever de waarheid recht voor zijn raap dan dat ik die moet zien te ontdekken in de politieke cijfers.’ Beckers: ‘Nou, het is misschien wel een middel om de kritische consument te bedienen. We leven in een door en door verwende maatschappij met een torenhoog verwachtingspatroon. De mensen blijven toch zeuren.’ Rijnen: ‘Voordat ik bij Natuurmonumenten kwam, heb in een gemeente tien jaar leiding gegeven aan een Dienst Stadsbeheer. In die tijd heb ik geleerd dat het goed is om die kritische burger te laten zien waarvoor wij zijn geld gebruiken. Het beste wat je kunt bereiken, is dat je zo weinig mogelijk klachten krijgt.’ Hak: ‘Objectief beschouwd is zo’n rekenmodel goed, maar deze benadering legt niet de subjectieve waardering van de burger bloot. Wij leven in een systeem waarin de gelijkheid is doorgeschoten. Gelijke monniken, gelijke kappen, is het parool. Vooral in de ruimtelijke ordening leidt dat tot grote problemen. Onze regels zijn zo uniformerend dat de autonomie van mensen daardoor in het gedrang komt. Als je de waarde van bijvoorbeeld voedsel en van het platteland dichter bij de mensen kunt brengen bereik je daarmee meer dan met economische kengetallen. We moeten daarom niet alleen coalities aangaan met burgers, maar ook met agrarische ondernemers. Het is zaak om op zoek te gaan naar nieuwe gemeenschappen op het nieuwe platteland. Dat geeft hechting en passie. Passie hoort de vierde ‘p’ van duurzaamheid te zijn.’
Ronde Tafelgesprek / 75
Maatschappelijke waarden of rendement Van Heesbeen: ‘Het probleem zit volgens mij niet zozeer in dat engagement van die burger met het landelijk gebied. Het vrijwilligerswerk op het platteland zit steviger in elkaar dan wij denken. Een groter manco is dat het ontzettend veel kruim kost om nieuwe initiatieven en producten op de markt weg te zetten.’ Horlings: ‘Het Park Hoogveld in Sittard is een mooi voorbeeld van hoe het óók kan. Het betreft hier een woon- en zorggemeenschap in een landelijke biotoop die vrijwel volledig met privaat geld is gefinancierd.’ Van Heesbeen: ‘Maar wat is het financiële perspectief op de langere termijn voor zo’n project? We komen vroeger of later toch uit op een rendementsvraag. Met inbegrip van de vermaatschappelijking die plaatsvindt.’ Vinke: Vroeger stond het denken in generaties centraal in het landelijk gebied. Daar hoor ik jammer genoeg hier nauwelijks iets over. Er wordt tegenwoordig toch vooral op economie en financiën gefocust.’ Pijl: ‘Je kunt ook hele onrendabele dingen in het buitengebied doen met geld dat komt van de gemeenschap, maar niet van de overheid. Dan praat je over het Angelsaksisch model. Dat is een heel interessante optie.’ Verheijen: ‘Ik ben niet wars van subjectieve waarden, maar hoe je het ook wendt of keert: het draait toch altijd om economische ontwikkeling. Wat je ook wenst in het buitengebied; zonder materiële grondslag komt er niets van de grond.’ Pijl: ‘Wij kunnen naar voren brengen dat het gaat om de maatschappelijke waarden in plaats van de pure winst.’ Van Verschuer: ‘Ook bij ons kan dat. Omdat we geen verantwoording hoeven af te leggen aan de achterban.’ Hak: ‘De verkilling, verzakelijking en regelgeving staan ons niet toe de brugfunctie tussen stad en land te vervullen.’ Verheijen: ‘Ik zal een voorbeeld noemen. Plan ’t Groenewoud in Eindhoven. In dat gebied ligt ook de fruittuin van Philips. Om die tuin rendabel te kunnen exploiteren verkoopt de nieuwe eigenaar appels die elders geteeld zijn. Is dat erg? Ik vind van niet.’ Pijl: ‘De man verkoopt illusies. Wat is daar mis mee? Rijnen: ‘Dat is inspelen op de vraag die onder burgers leeft. Het is prima als je daarmee de mensen tevreden houdt.’
76 / Welstand op het platteland
Concurrentie of een gesloten systeem Beckers: ‘Ik heb er moeite mee dat de recreant hier als object beschouwd wordt. Burgers zijn juist subjecten, ze moeten worden gezien als actoren die een actieve rol in het landelijk gebied zouden moeten spelen.’ Van Heesbeen: ‘Ik wil in dit verband kwijt dat schaalvergroting voor mij niet op gespannen voet staat met verweving van functies.’ Verheijen: ‘Maar wil die agrariër wel in die andere functies die zijn bedrijf op het platteland behoort te hebben?’ Van Alphen: ‘Laatst kwam ik een kaart tegen waarin Brabant verdeeld was in invloedssferen over Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en Brabants Landschap. Zijn dat de partijen waarmee wij binnen die verdeelde gebieden zouden moeten samenwerken?’ Rijnen: ‘Wat ik van die kaart heb meegekregen is dat die organisaties het eerst aan snee komen als er gronden en subsidies vrijkomen.’ Verheijen: ‘Als wij belang hechten aan de plurale samenleving krijgen we ook verdeeldheid en versnippering. Als overheid stellen we nu de grondpolitiek centraal.’ Beckers: ‘Het werkt in de praktijk tóch als een gesloten systeem met monopolistische trekjes. Andere dan de genoemde organisaties kunnen hierdoor niet toetreden.’
Ronde Tafelgesprek / 77
Van Verschuer: ‘Ik zou er problemen mee hebben als wij ons richten op gronden en de overheid mij daarin belemmert. Dan is concurrentie synoniem met een ongelijke strijd.’ Hak: ‘Toch werkt het zo op het moment wel. De EHS is nu voor meer dan vijftig procent niet voor particuliere organisaties toegankelijk.’ Pijl: ‘Wij zijn inderdaad een institutionele beheerder, en daar hoeven we ons niet voor te schamen, want we doen ons werk goed. Ik kan verschrikkelijke verhalen vertellen over particulieren die grond hebben aangekocht.’ Vinke: ‘Ik kan nog een recent voorbeeld geven van de alledaagse gang van zaken. Laatst wilden wij grond aankopen, maar Staatsbosbeheer kreeg voorrang omdat het perceel binnen de EHS viel.’ Na het bijna drie uur durende debat vatten Theo Beckers en Ina Horlings van Telos de teneur van het eerste deel van Veranderende rollen van terreinbeheerders samen in een lijstje met bevindingen, overwegingen en kanttekeningen. . Er is onzekerheid over de toekomst van de landbouw. Landbouw en landschap verstaan elkaar niet meer. Hoe krijg je meer samenwerking? Schaalvergroting kán een bijdrage leveren aan investeringen in het landschap.
78 / Welstand op het platteland
. Er is sprake van een voortgaande ‘verstatelijking’ en institutionalisering. Creatief omgaan met regels is het credo. Niet kiezen voor de politiek van de gelijkheid maar die van de diversiteit. . Er is behoefte aan nieuwe stakeholders en allianties op het platteland. Niemand heeft meer het monopolie. Dat leidt tot nieuwe kansen én botsende agenda’s. De ‘nieuwe coalities’ vormen een belangrijke opgave voor de toekomst. . Onderscheid stad en platteland vervaagt. Nieuwe investeerders springen daarop in. . Verbinden rendement met subjectieve waarden. . Er is behoefte aan een sterke consensus en een optimistisch perspectief inzake een duurzaam platteland. . De belangrijkste vitaliteit van het landelijk gebied zit in de dorpen. Wat zijn de effecten van vergrijzing en ontgroening op de duurzaamheid van het platteland?
Praktijk en uitvoering Gedurende de avondsessie van de werkconferentie in Kasteel Maurick werd vooral ingegaan op de praktijk en de uitvoering. Op welke wijze kunnen de betrokken organisaties en partijen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en identiteit mede vorm geven aan het platteland voor de toekomst? Welke strategieën moeten daarvoor worden uitgewerkt, wat kunnen de deelnemers aan de conferentie op eigen houtje voor elkaar boxen, op welke vlakken is samenwerking nodig en moeten coalities worden gesmeed? Vragen die in het bijzonder gelden voor de Maatschappij van Welstand die de bijeenkomst mede op touw zette. Vinke: ‘We hebben 130 pachters die verspreid zitten over heel Nederland, maar voor het grootste deel in Brabant. Wij proberen altijd langdurige pachtovereenkomsten te sluiten. Het grote voordeel daarvan is dat je een generatiebesef aankweekt. Daardoor krijg je verbondenheid en betrokkenheid met de grond in een positieve interactie tussen pachter en verpachter. Er wordt door ons wél naar een reëel rendement gestreefd. De prijs moet voor beide partijen interessant zijn. Als je daaraan concessies doet stimuleer je geen gezond ondernemerschap.’ Van Verschuer: ‘Recent zijn onze pachtprijzen met 25 procent omhoog gegaan. Natuurlijk reageren je pachters aanvankelijk ontevreden, maar gezamenlijk hebben we kunnen vaststellen dat de prijs nog altijd zéér binnen de grenzen van het acceptabele blijft. Met een lage pacht creëer je luie pachters.’ Van Alphen: ‘We staan ook borg voor onze pachters bij de bank. Aan een jonge tuinder bijvoorbeeld hebben we zelf geld geleend toen hij niet bij de bank terecht kon.
Ronde Tafelgesprek / 79
Daardoor is het een bloeiend bedrijf geworden.’ Hak: ‘Pacht in ruil voor landschap, natuur en duurzaamheid?’ Pijl: ‘Met allerlei aanvullende maatregelen zorgen wij er in sommige gebieden als Geldersch Landschap voor dat de pacht voor onze boeren goed te dragen is. Gewoon geld geven doen we nooit; wel de kans om de totale bedrijfsvoering goed te houden. Bijvoorbeeld door het betalen van extra werk, de agrariër in kwestie elders loonwerk te laten verrichten en hem een vergoeding te geven voor het conserveren van het landschap. In een buurtschap met zes á zeven gezinnen hebben we zo ook de gemeenschap overeind kunnen houden.’ Van Verschuer: ‘Is dit niet een prestatiebeloning voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?’ Pijl: ‘Wij spenderen een bedrag uit eigen middelen daaraan. Zo hou je dorpen en boeren bij elkaar.’ Van Heesbeen: ‘Je schetst het mooi, maar wat is dan de relatie met ondernemerschap?’ Hak: ‘Het is terug naar Jorwerd, maar dan tien jaar later. Het instandhouden van Landje Piggelmee.’ Pijl: ‘Zo zie ik het niet. Je neemt natuurlijke handicaps weg in gebieden waar het moeilijk boeren is.’ Rijnen: ‘Wij zoeken het ook in de combinatie van functies. De keiharde commercie houden we buiten de deur.’ Hak: ‘Waarom hou je dat gefrutsel in stand? Wat is het doel? Kunnen we ons als maatschappij zulke fratsen wel veroorloven?’ Pijl: ‘Wij wel. Maar we zijn dan ook geen puur commerciële organisatie.’
Een ontwikkelingskoers Horlings: ‘Uit een onderzoek onder de pachters van Welstand bleek dat de meeste van hen zichzelf zien als een volwaardig ondernemer, gericht op continuïteit en schaalvergroting. Die ‘tweede richting’ ziet men helemaal niet zitten. Je krijgt dus het dilemma schaalvergroting versus landschappelijke versterking. Daar komt bij dat een gebiedsgerichte aanpak heel moeilijk voor de Maatschappij valt te hanteren, omdat de pachters overal verspreid zitten.’ Verheijen: ‘Welstand moet een ontwikkelingskoers uitzetten. Hoe stimuleer je de grondmobiliteit om de juiste functies op de juiste plaats te krijgen?’ Hak: ‘Wat is het doel van ‘Welstand’ in de moderne maatschappij, en hoe ga je dat invullen?’
80 / Welstand op het platteland
Van Verschuer: ‘Als je rentmeesterschap als onderdeel van je doelstelling beschouwt, hoe kunnen onze pachters dat dan in het landelijk gebied vertalen? Vroeger was het oogmerk om de kerken in stand te houden, nu om het landelijk gebied leefbaar te houden. Ik zie helaas veel eenheidsworst in de dorpen. Dat vind ik óók een verarming van het landelijk gebied. Op deze conferentie zijn ons de nodige mogelijkheden aangereikt om daar wat van te maken. Nu is het zaak deze te vertalen in gereedschappen.’ Pijl: ‘Ik zal een voorbeeld noemen waarin we via een brede coalitie, waarvan ook de Maatschappij van Welstand deel uitmaakte, een gebied van 5000 hectare ten westen van Nijmegen ontwikkeld hebben. We hebben daar een ketting van bezittingen liggen. Die konden we alleen aan elkaar rijgen als een aantal boerenbedrijven zou worden verplaatst en als er economische functies aan het gebied zouden worden toegevoegd. Daar is een schitterend resultaat uit voorgekomen. Er is een landschappelijke en toeristische infrastructuur aangelegd, een ecologische verbindingszone gerealiseerd, een prachtige uiterwaard tot stand gekomen, de Brandrode is terug in het landschap, een kerkenpad is bewaard gebleven en we hebben doorgaande weggetjes met elkaar verbonden. Door dit alles heeft ook de toekomst voor het dorp Hernen meer reliëf gekregen. We werkten bij dit project samen met de ZLTO, de gemeente en het waterschap. Wijzelf, de Maatschappij van Welstand en particuliere landgoederen investeerden in de vernieuwing van het gebied. Daarnaast kregen we geld uit de Postcodeloterij en het VSB Fonds.’ Van Alphen: ‘Ons probleem is dat we met een heleboel snippers zitten. We zullen daarom onze pachters moeten overtuigen van het nut van plattelandsontwikkeling.’ Van Verschuer: ‘We moeten ze een kans bieden.’ Van Alphen: ‘Het is een optie om een pachterskamer in te stellen om zodoende nieuwe ideeën van je achterban te genereren. Maar onze pachters moeten het wel zelf doen; we kunnen ze niet bij het handje nemen. Het zijn succesvolle ondernemers met bepaalde kwaliteiten. Ze moeten er perspectief in zien en argumenten voorgelegd krijgen die hout snijden.’ Vinke: ‘We moeten daarvoor tot afspraken zien te komen met onze pachters. Zo’n pachter moet er brood in zien om iets met natuurdoelstellingen te doen, als wij hem die mogelijkheid voorhouden.’ Pijl: ‘Misschien helpt het als die pachter wordt gegarandeerd dat zijn inkomen in stand blijft in zo’n geval. De samenleving kan die verantwoordelijkheid van de overheid overnemen. Ik wees in dat verband al op dat Angelsaksisch model.’ Van Verschuer: ‘Met dat versnipperde gebied en die paar landgoederen die we heb-
Ronde Tafelgesprek / 81
ben zie ik weinig mogelijkheden voor zulke exercities. Tenzij je met meerdere partijen en andere terreinbeheerders en grondeigenaren kunt optrekken. Samen met Natuurmonumenten erfden we recent een landgoed. Door goede afspraken konden we dat landgoed in stand houden. Het kan dus heel goed; je kunt met elkaar veel bereiken.’ Rijnen: ‘Je hebt gelijksoortige doelstellingen. Dan kan het ook.’ Heesbeen: ‘In dat verband wijs ik op de grote voordelen die vrijwillige kavelruil biedt. Als ZLTO zijn we daar heel actief in.’ Van Verschuer: ‘Wij moeten het van samenwerking hebben. Van partnership. Voor Welstand is dat een cultuuromslag. We waren heel erg in onszelf gekeerd. De sfeer was altijd: als het moet doe je zaken met anderen. Eerder niet. Dit soort bijeenkomsten waarop iedereen zijn kaarten op tafel legt, kan dat doorbreken.’ Pijl: ‘Op conferenties als deze wordt duidelijk dat het om ménsen draait. Dat lijkt me een belangrijke conclusie.’
Door omstandigheden kon Joep Thönissen, directeur van de Recron, de brancheorganisatie van ondernemers in de recreatie, niet aanwezig zijn bij de werkconferentie ‘Veranderende rollen van terreinbeheerders’. Onderstaande opsomming is een samenvatting van zijn eerder geformuleerde bijdrage aan de bijeenkomst van 12 januari in Kasteel Maurick.
De mammoet terug in de Loonse en Drunense Duinen? . Milieu en landschap zijn belangrijke kapitaalgoederen voor recreatiebedrijven; daarom voelt de ondernemer zich ook verantwoordelijk voor zijn omgeving. De bedrijfssector kent inmiddels de Green Key, een certificaat voor duurzaamheid. Daarnaast introduceren we in het najaar Recron Alert, een managementsysteem voor recreatiebedrijven. De sector kan hierdoor nog duurzamer opereren. . Economie & ecologie horen hand in hand te gaan. Haalbaar en betaalbaar is daarbij de insteek. ‘Van mij mag de mammoet terug in de Loonse en Drunense Duinen, maar er hoort wel een budget bij’. Krimp en groeiscenario’s voor recreatiebedrijven zijn onvermijdelijk. In kwetsbare en hoogwaardige gebieden saneren
82 / Welstand op het platteland
we bedrijven, elders bieden we extra ruimte aan de recreatie. Met name voor de krimp- en uitkoopscenario´s moet de overheid bereid zijn te betalen. . Er moet een Ontwikkelingsfonds komen dat via een vereveningsconstructie individuele recreatiebedrijven verplaatst om ruimte te maken voor natuur en landschap. De ‘Ruimte voor ruimte’ regeling kan daarbij als voorbeeld dienen. De provincies, maar ook een organisatie als de Maatschappij van Welstand zouden hierin een leidende rol kunnen spelen. . Het is geen oplossing om een groot hek te zetten rondom zeldzame natuurgebieden. Nederland is te klein voor prikkeldraad. Het is beter om functies met elkaar te verbinden in plaats van te scheiden. . Kamperen bij de boer is een kwetsbaar thema voor de RECRON. Voor veel agrariërs is de recreatie een neventak. Dit komt de bedrijfsvoering en professionaliteit niet ten goede. Bovendien leidt het tot versnippering en meer druk op het buitengebied en schep je geen duurzame condities. . Er is een nieuwe balans nodig tussen vertrouwen van de overheid in de recreatiebranche versus de verantwoordelijkheid van ondernemingen. Dat moet zich uiten in minder knellende regels. In de recreatie vindt al een tijdje een wisseling van de wacht plaats. De nieuwe generatie ondernemers is beter opgeleid en veel meer vertrouwd met het begrip duurzaamheid dan hun voorgangers. Daar liggen kansen. . De nieuwe wet RO die meer bevoegdheden bij de gemeenten legt lijkt nadelig voor méér duurzaamheid in de recreatie omdat je in de slag moet met honderden gemeenten die allemaal opnieuw het wiel willen uitvinden. Bij handhaving en controle is echter een wereld te winnen, omdat 75% van alle activiteiten op dat terrein samenhangt met gemeentelijk beleid. . We moeten af van de situatie dat natuur en recreatie als water en vuur worden gezien. Geef de recreatie daarom een prominente rol bij duurzame gebiedsontwikkeling. Als je dat alleen via subsidies tot stand probeert te brengen wordt het te veel afhankelijk van politieke luimen. Het moet van renderende bedrijvigheid komen. Hierin ligt ook een rol voor Natuurmonumenten en de Landschappen. /
/ 83
Nawoord michiel van alphen
Met de leerstoel duurzame plattelandsontwikkeling en de Welstandlezingen, heeft de Maatschappij van Welstand zich nadrukkelijk bekend willen maken als een organisatie die zich betrokken weet bij ontwikkelingen op het platteland. Die betrokkenheid geldt zowel de sociaal-economische als de sociaal-culturele kwaliteit van het landelijke gebied. De vraag is nu hoe de Maatschappij van Welstand concreet vorm geeft aan haar rentmeesterschap in het sterk aan verandering onderhevige landelijk gebied. Hoe kan zij haar grondbezit, haar netwerk en haar contacten met de kerken inzetten om een bijdrage te leveren aan een leefbaar platteland? Kunnen er nieuwe coalities worden gesmeed die sociale cohesie bevorderen in een tijd waarin allerlei verbanden uiteen dreigen te vallen of verdwijnen. De Maatschappij van Welstand ziet voor zichzelf een taak in het aanjagen van ontwikkelingen en innovatie op vooral sociaal-economisch terrein. Samenwerking met andere partijen acht zij daarbij van groot belang. Vanuit haar ontstaansgeschiedenis zijn pachters en kerkgemeenschappen al ruim 185 jaar directe partners van Welstand. Pachters hebben hun eigen belang in de ontwikkelingen op het platteland. Hoe kan hun kennis, ervaring en creativiteit onderling benut worden? Hoe spelen zij in op toekomstige ontwikkelingen? Pachters zijn doorgaans lid van landbouworganisaties zoals (Z)LTO en NFO. Dat werk moet Welstand niet over doen. Waar kan Welstand kansen bieden in de richting van continuïteit en leefbaarheid? Welstand moet hen uitnodigen om hun ideeën op tafel te leggen. Hebben de kerken hier ook een belang? In het verleden werden de protestantse gemeenschappen op het platteland, mede met hulp van de Maatschappij van Wel-
84 / Welstand op het platteland
Nawoord / 85
stand, gevoed vanuit een actief kerkelijk leven. In veel kerken komen zowel oorspronkelijke bewoners als nieuwkomers bij elkaar. Kunnen hier bruggen worden geslagen? Welke impulsen voor de leefbaarheid op het platteland kunnen er nu vanuit de kerken komen? Welke betrokkenheid hebben kerken op het dorpsleven? Hoe kan Welstand hen betrekken bij nieuwe coalities die het platteland kunnen versterken? Welstand zou hen ook aan tafel kunnen noden. Met de rondetafelconferentie heeft de Maatschappij van Welstand een eerste stap gezet om met natuur- en landschapsorganisaties, met landbouworganisaties en particuliere terreinbeheerders tot vormen van samenwerking te komen en onvruchtbare concurrentie uit de weg te gaan. Deze samenwerking is van belang om institutionele versnippering tegen te gaan en het gemeenschappelijke belang van een sociaal en economisch leefbaar platteland te versterken. Een belangrijk onderdeel van de samenwerking van terreinbeheerders is het stimuleren van grondmobiliteit om de juiste functie op de juiste plaats te krijgen, met behoud van ondernemersruimte voor de pachters en versterking van grondbezit van Welstand. De samenwerking met het Geldersch Landschap in het project Stappen in de Toekomst (Land van Maas en Waal) en met Natuurmonumenten op onze landgoederen zijn hier goede voorbeelden van. Welstand wil de komende tijd deze samenwerking verder gestalte geven en zal de partijen volgend jaar weer om de tafel noden. De grenzen tussen stad en platteland zijn sterk aan het vervagen. Stedelingen zien het platteland vooral vanuit het oogpunt van de consument. Boeren worden eerder gezien als belemmering van hun vrijetijdsbeleving, dan als producenten van voedsel en beheerders van het landschap. Hoe kan de betrokkenheid van burgers bij landbouw, natuur- en cultuurlandschap worden vergroot? In dat verband is het van belang om te zoeken naar nieuwe ketenvorming van stedelijke ondernemers en voedselproducenten. Welstand kan zich daarbij de vraag stellen of het in haar doelstelling past ook te investeren in niet-agrarische vormen van ondernemerschap die stad en platteland verbinden. De Maatschappij van Welstand is een instelling die het Algemeen Nut beoogt. Haar activiteiten worden inhoudelijk begrenst door haar doelstelling (het steunen van het Protestantisme) en het verantwoord beheer van haar agrarisch vermogen. Binnen dat kader zal de vereniging haar maatschappelijke verantwoordelijkheid als Rentmeester vorm trachten te geven. /
86 / Welstand op het platteland
Publicaties . Horlings, I. (2004). De Agenda Vitaal Platteland. Paper voor de SISWO-studiedagen, 22-23 april, Amsterdam. . Horlings, I. (2004). Inspelen op veranderingen; de bijdrage van de Agenda Vitaal Platteland aan de transitie van landbouw en platteland. In: Tijdschrift voor Sociaal Wetenschappelijk Tijdschrift voor de Landbouw, Vol. 19, No. 2, pp. 91-102. . Dagevos, H. en I. Horlings (2004).Van Wasserbombe tot vlinderende consument. In: Een kwestie van smaak; duurzame consumptie in Brabant. Themaboek, Telos, Tilburg, p. 85-92. . Horlings, I. (2004). Een Waarde(n)vol platteland; beleid van de Maatschappij van Welstand ten aanzien van een duurzaam platteland. Document voor de Maatschappij van Welstand, Amersfoort. . Horlings, I. (2005). Professionalisering van agrarische natuurverenigingen, Telos adviesrapport, Tilburg. . Horlings, I (2005) Vital coalitions in rural-urban regions. Paper voor het congres van de European Society for Rural Sociology, augustus 2005. . Horlings, I. en T. Duffhues (2005). Sociale Vitaliteit in de landbouw. Verslag van een expertmeeting op 28 juni 2005, rapport, Telos, Tillburg. . Horlings, I. (2006). Sociale vitaliteit in de landbouw; verslag van een studiemiddag op 30-11-2005 voor ‘erfbetreders’, rapport, Telos, Tilburg. . Horlings, I., A.J. Bijsterveld en J. Janssen (2006). Het Groene Woud is vele landschappen. In: Zoeken naar nieuwe wegen, Telos, Tilburg, p. 63-74 . Horlings, I. (2006), Zelforganisatie, samenwerking en professionalisering van agrarisch natuur- en landschapsbeheer in Brabant, rapport, Telos, Tilburg . Horlings, I. (2006). Vermarkten van landschap; de (re)vitalisering van Heuvelland. In: De Architect, Vol. 7, september 2006, no. 9, p. 44-47. . Horlings, I. en Madeleine van Mansfeld (2006). Back to BSIK? Procesrapportage Green Valley, Rapport, Telos, Tilburg. . Horlings, I. (2006). Een waarde(n)vol platteland verkend; Rapportage Leerstoel Duurzame Plattelandsontwikkeling 2004-2006, Telos, Tilburg. . Horlings, I. (2006). Vitale coalities in het landelijk gebied. In: Te Koop en andere ideeën over de inrichting van Nederland, N. Aarts, R. During en P. van der Jagt (red.), Alterra, project Boundaries of space, Wageningen, p. 113-120. . Horlings, I., P. Tops, J. Van Ostaaijen en E. Cornelissen (2006). Vital coalitions. In: The Organisation of Innovation and Transition, Working Papers no. 2, TransForum, Zoetermeer, p. 3-44. . Horlings, I. (2007). De innerlijke ruimte verkend. In: G. Remmers e.a (red.), IR-BR; De Innerlijke Ruimte van de Nederlandse delta. Werkboek voor een nieuwe ruimtelijke inrichting. Innovatienetwerk Agrocluster & Groene Ruimte, Den Haag. . Horlings, I. (red.) (2007). Duurzaam platteland in Brabant, een handreiking, Telos, Tilburg. .Horlings,I.en W.Haarmann (2007).Metamorfose platteland vraagt om nieuwe bestuurlijke netwerken. In:Horlings,I. (red.). Duurzaam platteland in Brabant,een handreiking,Telos,Tilburg,p. 14-29.
Publicaties / 87
. Horlings, I. (2007). Duurzaam platteland in Brabant, een analyse. In: I. Horlings (red.). Duurzaam platteland in Brabant, een handreiking, Telos, Tilburg, p.100-111. . Duffhues, T. en I. Horlings (2007). Mijn mond doet zeer van het zwijgen. In gesprek met agrarische ondernemers over de beleving van hun sociale vitaliteit, Telos en ZLTO, rapport, Tilburg. . Horlings, I. en W.M.F. Haarmann (2007), The soft stuff is the hard stuff; vital coalitions in rural-urban regions, paper for the ESRS-conference, Wageningen, 20-24 augustus 2007. . Horlings, I. (2008). Strategies for vital coalitions and sustainable regional development in the Netherlands, Paper for the Congress of the European Regional Sciences Association, August 2008, Liverpool. . Horlings, I. en W. Haarmann (2007) Botsende belangen en vitale verbindingen, positionpaper over het integrated Project Nieuwe Markten en Vitale coalities Heuvelland, In: Nieuwe Markten en vitale coalities Heuvelland Zuid-Limburg; innovatief praktijkproject, workingpaper 8, TransForum, Zoetermeer. . Horlings, I (2008). Vitale coalities en de rol van private ‘change agents’ in duurzame gebiedsontwikkeling, In: Management & Organisatie, Vol. 62, No. 3-4, mei-augustus 2008, p.21-37. . Horlings, I. (2008) “Het onstuurbare platteland” en “Nieuwe Markten in Heuvelland”. In: Horizontalisering, eenmalige krant uitgave, J. Dirven en R. Knijff, sept. 2008, Mediagroep, Den Haag. . Horlings, I. Strategies for vital coalitions and sustainable regional development in the Netherlands, paper for the ERSA conference on: Culture, Cohesion and Competitiveness: regional Perspectives, 27 augustus tot 30 september 2008, Liverpool.
In voorbereiding . Horlings, I. P. Tops and J. van Ostaaijen. Regimes and vital coalitions in rural-urban regions in the Netherlands, in: K. Andersson (eds.), Beyond the rural-urban divide, Emerald (geaccepteerd, verschijnt eind 2008/begin 2009). . Horlings, I. (2008).Waarden en coalities in duurzame plattelandsontwikkeling. In: Welstand op het platteland; Rentmeesterschap als Maatschappelijke verantwoordelijkheid, Maatschappij van Welstand, Amersfoort. . Horlings, I. en W. Haarmann (2008). Het ontstaan van een nieuwe Nexus; Analyse van Parc Hoogveld en nieuwe verhaalijnen voor woon-werk-leefgemeenschappen in Zuid-Limburg, Telos en Orbis, Sittard. . Horlings, I. e.a. (red.) Bezieling in gebiedsprocessen, Telos, Tilburg. . Horlings, I. e.a. (eds.) Vital Coalitions, Vital Regions, TransForum en Telos, Tilburg. . Horlings, I. e.a. GO! Strategische studie duurzame gebiedsontwikkeling, Telos, Tilburg.
Lezingen en presentaties . Nieuwe samenwerkingsverbanden op het platteland, Interview voor het jaarverslag van Amalthea, 2004 . Presentatie over ‘de ongeregelde plattelandssamenleving’ tijdens de sociaal-wetenschappelijke studiedagen in Amsterdam, april 2004. . Deelname aan een panel tijdens een studiedag met bestuurskundigen over de rol van onderzoekers in interactieve groene beleidsprocessen, 30-11-2004. .‘Vital coalitions in Rural-urban regions’, lezing tijdens een studiedag van Alterra over ‘How
88 / Welstand op het platteland
to manage change in rural areas’, 18-4-2005. . Presentatie onderzoek naar pachters in Brabant samen met het CLM voor het bestuur van de Maatschappij van Welstand, 9-5-2005. . Professionalisering van agrarische natuurverenigingen, presentatie voor de provincie, 10-5-2005. . Veranderende waarden van landbouw en platteland, Hydepark, Driebergen, 12-5-2005 en 16-6-2005. . Een waarde(n)vol platteland om te wonen, werken en te recreëren, lezing voor de kerkelijke gemeenschap in Dieren, 20-11-2005. . Vitaal platteland: van polderen naar vitale coalities. Lezing tijdens een DHV-seminar, 1-11-2005, Oisterwijk. . Presentatie onderzoek naar pachters in Brabant, voor de ledenvergadering van Welstand, 4-11-2005. . Sociale vitaliteit in de landbouw, lezing tijdens een mini-symposium over sociale vitaliteit van ZLTO en Telos, 9 -11-2006, Hilvarenbeek. . Sociale vitaliteit in de landbouw. Lezing tijdens de studiemiddag voor erfbetreders, 30-11-2005, Helvoirt. . Professional agricultural nature and landscape care, Saint-Omer (Frankrijk), Partner Forum Lifescape, 8-12-2005. . Sturen op kansen. Plattelandsontwikkeling in stad-land gebieden, Presentatie tijdens een klankbordbijeenkomst, georganiseerd door de gemeente Tilburg, 12-4-2006; . Processturing gericht op plattelandsontwikkeling. Lezing in het kader van een kennisatelier over ruimtelijke kwaliteit voor Overijsselse bestuurders, 29 november 2006, Ommen. . Sociale vitaliteit en de rol van pachters. Presentatie tijdens een bijeenkomst van Telos en ZLTO, voor pachters van de Maatschappij van Welstand, 6-12-2006, Tilburg. . Een waarde(n)vol platteland om te wonen, werken en te recreëren, 20 maart 2006, 16 mei 2006, 14-6-2006, Hydepark, Doorn. . De Amersfoortse Malen: tussen moderniteit en tradities, Lezing tgv 725 jaar Malen, 16-7-2007, Amersfoort. . Duurzame plattelandsontwikkeling, lezing voor de Rabobank, 16-10-2007, Goirle. . Parc Hoogveld, een nieuwe Nexus, presentatie over de leerervaringen van Parc Hoogveld in Sittard, Limbricht, 11-3-2008. . Wetenschappelijk Project Vitale coalities, presentatie voor TransForum, 29-1-2008, Zoetermeer. . Ontwikkelingslijnen in zorg en landschap, presentatie project Ons Zuid-Limburgs Land, 13-5-2008, Elsloo. . Inspiratie voor de Maashorst. Nieuwe opgaven, nieuwe allianties. Lezing voor de stuurgroep Maashorst, Bernheze, 18-6-2008. . Een zorglandschap in de Liemers, presentatie project Liemers, 16-5-2008, Didam. . Naar een storyline voor de Liemers, presentatie project Liemers, 5-9-2008, Doetinchem. . Strategies for vital coalitions and sustainable regional development in the Netherlands, ERSA conferentie Liverpool, 29-8-2008. . Welstandslezing: naar nieuwe waarden en coalities in duurzame gebiedsontwikkeling, 13-11-2008.