UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Waterconflict ontleed: confrontatie en coöperatie als gevolg van waterschaarste in Zuidoost-Azië. Case-study: de unilaterale indamming van de Mekong door China.
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 26.717
Bieke Van Houdt
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK
PROMOTOR: PROF. DR. Jeroen Adam COMMISSARIS: DR. Bernard Mazijn COMMISSARIS: DR. Sylvie Janssens
ACADEMIEJAAR 2012 – 2013
Abstract.
Deze thesis onderzoekt de problematiek rond de hydro-diplomatie in Zuidoost-Azië, meer bepaald in hoeverre waterschaarste in deze regio samenwerking in de hand werkt dan wel conflict uitlokt. Aan de hand van een casestudy, waarin de unilaterale indamming van de Mekong door China wordt besproken, wordt een licht geworpen op de problemen waarmee deze regio te maken krijgt inzake het beheer van gedeelde watervoorraden. Daarnaast wordt nagegaan in welke mate China een rol speelt in dit verhaal. Aan de hand van een theoretisch kader, die de hydro-diplomatie in de Zuidoost-Aziatische regio in een bredere context plaatst, wordt geanalyseerd of er sprake is van samenwerking dan wel conflict omtrent het gebruik van gedeelde watervoorraden. Voorafgegaan door een uitgebreide bespreking van de geopolitieke situatie op het subcontinent, wordt geargumenteerd dat er twee oorzaken aan de basis liggen van de hydropolitieke problemen waarmee de regio te maken krijgt als gevolg van de dreigende watercrises. De eerste oorzaak, zo wordt gesteld, is de ineffectiviteit van de bestaande regionale overlegorganen. Om dit te onderbouwen worden de redenen van deze tekortkomingen en de gevolgen hiervan voor de hydro-diplomatie uitvoerig behandeld, opnieuw met bijzondere aandacht voor de positie van China hierin. Daarnaast wordt de dominante positie van Beijing in de regionale politieke dynamiek aangehaald als tweede oorzaak voor het gebrekkige beheer van de gedeelde waterbronnen. Hierbij worden de bilaterale relaties van China met de overige oeverstaten en de effecten van deze banden op het gezamenlijke beheer van de gedeelde watervoorraden besproken.
2
Inhoudsopgave.
Abstract.
p. 1
Inhoudsopgave
p. 2
Voorwoord.
p. 4
I.
Inleiding.
p. 5
II.
Probleemstelling.
p. 6
III.
De geopolitieke situatie in de Zuidoost-Aziatische regio.
p. 8
1. Dreigende watercrisis in Zuidoost-Azië. ........................................................................... p. 8 1.1. Zuidoost-Azië: spil van een naderende mondiale watercrisis. .......................................... p. 8 1.2. Waterschaarste en interstatelijk conflict. .......................................................................... p. 9 1.2.1. Regionale economische, maar geen politieke integratie. ..................................... p. 10 1.2.2. Water en energie, twee geopolitieke conflicthaarden. ........................................ p. 10 1.3. Grote rol weggelegd voor China......................................................................................... p. 11 2. Theoretische omkadering. ............................................................................................... p. 13 2.1. Theorie van de ‘peaceful rise’. ........................................................................................... p. 13 2.1.1. Een nieuw discours voor het Chinese buitenlandse beleid. ................................. p. 13 2.1.2. Basisideeën............................................................................................................ p. 13 2.2. Theorie van de waterhegemonie. ...................................................................................... p. 14
IV.
Casestudy: de unilaterale indamming van de Mekong door China.
p. 16
1. Evolutie van de hydropolitiek in China sinds Mao. ............................................................ p. 16 1.1. Hydropolitiek in China: een eeuwenoud verhaal. .............................................................. p. 16 1.1.1. Tibet: watertoren van Azië. ................................................................................... p. 17 1.1.2. De erfenis van Mao. .............................................................................................. p. 17 1.1.3. Nieuwe leiders, zelfde aanpak. ............................................................................. p. 18 1.2. Het Chinese ingrijpen op de Zuidoost-Aziatische rivieren gaat door. ................................ p. 19 2. Indamming van de Mekong door China. .......................................................................... p. 21 2.1. De Mekong, levensader van Zuidoost-Azië. ....................................................................... p. 21 2.2. Motivering van de Chinese zoektocht naar water. ............................................................ p. 22 2.2.1. Regionale ongelijkheid: het noorden aan het infuus, het zuiden aan de bron. ... p. 22 2.2.2. Politieke doelstellingen die de zoektocht naar water begeleiden. ....................... p. 24 3
2.2.3. Op zoek naar een evenwicht? ............................................................................... p. 26 2.3. Gevolgen van de onlesbare Chinese dorst. ........................................................................ p. 26 2.3.1. Opslag van water. .................................................................................................. p. 27 2.3.2. Verminderde afzetting van slib. ........................................................................... p. 28 2.3.3. Gevolgen voor de biodiversiteit. ........................................................................... p. 29 2.3.4. Interne ontheemding. ........................................................................................... p. 29 3. Juridische omkadering. .................................................................................................... p. 30 3.1. Territoriale soevereiniteit versus territoriale integriteit. ................................................... p. 30 3.2. UN Convention on the Law of Non-Navigational Uses of International Water Courses. .. p. 30 3.3. Verdrag m.b.t. de samenwerking voor de duurzame ontwikkeling van het stroomgebied van de Mekong. .......................................................................................... p. 31 3.4. China volg het internationaal gewoonterecht. ................................................................. p. 32
V.
Analyse van de moeilijkheden ondervonden bij het beheer van watercrises. p. 33
1. Gebrekkige regionale instellingen. ................................................................................... p. 35 1.1. Beheer van de interstatelijke waterconflicten. .................................................................. p. 35 1.1.1. Mekong River Commission. ................................................................................... p. 36 1.1.2. ASEAN. ................................................................................................................... p. 37 1.1.3. ADBS GMS programme. ........................................................................................ p. 39 1.1.4. Lower Mekong Initiative. ...................................................................................... p. 40 1.2. Problemen bij de huidige regionale samenwerkingsorganen. ........................................... p. 41 1.3. Conclusie. ........................................................................................................................... p. 42 2. Het overwicht van China in de regionale politieke dynamiek van Zuidoost-Azië. ............... p. 44 2.1. China’s bilaterale relaties met de zuidelijke oeverstaten.................................................. p. 44 2.1.1. De symbiotische relatie tussen Myanmar en China. ............................................. p. 44 2.1.2. Wederzijdse afhankelijkheid tussen Cambodja en China. .................................... p. 45 2.1.3. Natuurlijke rijkdommen in Laos in ruil voor ideologische en financiële steun van China. .............................................................................................................. p. 46 2.1.4. De speciale band tussen Thailand en China. ......................................................... p. 47 2.1.5. Complexe Sino-Vietnamese betrekkingen. ........................................................... p. 48 2.1.6. Conclusie. .............................................................................................................. p. 49 2.2. Is de theorie van de ‘peaceful rise’ compatibel met China’s hydropolitiek? ..................... p. 51 2.2.1. Unilaterale indamming van de Mekong door China.............................................. p. 52 2.2.2. Weigering om bindende multilaterale verdragen te sluiten. ................................ p. 52 2.2.3. Conclusie. ............................................................................................................... p. 53 2.3. China: waterhegemoon in Zuidoost-Azië. .......................................................................... p. 54
VI.
Besluit.
p. 56
VII.
Bibliografie.
p. 58
4
Voorwoord.
Een thesis schrijf je nooit alleen, vandaar dat ik graag enkele mensen zou willen bedanken die geholpen hebben bij het tot stand komen van deze scriptie. Dankzij hun hulp heb ik het onderzoek tot een goed einde kunnen brengen. Speciale dank gaat dan ook uit naar professor doctor Jeroen Adam, mijn promotor die voor heel wat inspiratie heeft gezorgd en steeds een antwoord klaar had wanneer ik niet goed wist hoe mijn onderzoek verder moest. Daarnaast wil ik graag een woordje van dank richten aan mijn ouders, die mijn teksten geduldig hebben nagelezen en zorgvuldig van feedback hebben voorzien.
Allemaal van harte bedankt.
5
I.
Inleiding.
Deze scriptie tracht een concreet beeld te creëren van de problematiek rond de hydro-diplomatie in Zuidoost-Azië. Aan de hand van een casestudy wordt een licht geworpen op de problemen waarmee deze regio te maken krijgt inzake het beheer van de interstatelijke waterconflicten en wordt nagegaan in welke mate China een rol speelt in dit gebeuren. Via literatuuronderzoek wordt de geopolitieke situatie in de Zuidoost-Aziatische regio geanalyseerd aan de hand van een specifieke parameter, zijnde hydro-diplomatie. De waterschaarste die zowel samenwerking in de hand werkt als conflict uitlokt en de manier waarop men dit in de regio tracht aan te pakken is het onderwerp van deze analyse. Na de behandeling van de probleemstelling zal het ruimere kader waarbinnen dit onderzoek zich situeert, besproken worden. In eerste instantie zal de geopolitieke situatie in de Zuidoost-Aziatische regio uitgebreid worden toegelicht. Zowel de dreigende watercrisis in dit gebied als de positie van China hierin maken de kern uit van dit onderdeel en zullen dan ook uitvoerig worden behandeld. Nadien volgt de bespreking van twee belangrijke theorieën die met deze situatie gelinkt worden en die als basis zullen dienen voor de latere analyse, m.n. de theorie van de ‘peaceful rise’ en die van de waterhegemonie. Vervolgens wordt ingezoomd op de unilaterale indamming van de Mekong door China. Door een heldere uiteenzetting te voorzien van deze casestudy wordt gepoogd de problematiek omtrent de hydro-diplomatie in de Zuidoost-Aziatische regio te concretiseren. Na een blik te werpen op de evolutie die de Chinese hydropolitiek heeft ondergaan sinds Mao aan de macht kwam, volgt de uitvoerige bespreking van het belang van de Mekong, de motivering van de Chinese zoektocht naar water en de gevolgen van de indamming op het ecosysteem van het stroomgebied. Dit onderdeel wordt afgesloten met het schetsen van de juridische omkadering van bovenstaand beschreven Chinese waterbeleid. Aansluitend volgt een uitgebreide analyse die de geopolitieke problemen die voorkomen als gevolg van het regionale beheer van de dreigende watercrises in Zuidoost-Azië, in kaart brengt. Er wordt gesteld dat er twee oorzaken aan de basis liggen voor deze problematiek, zijnde de ineffectiviteit van de bestaande overlegorganen en de dominante positie van China in de regionale politieke dynamiek. Bij dit laatste punt worden de bilaterale relaties van Beijing met de overige oeverstaten besproken en wordt teruggekoppeld naar de eerder besproken theorieën, waarna beiden worden toegepast op de Chinese hydropolitiek. Tot slot worden de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek op een overzichtelijke manier herhaald en kort toegelicht in het besluit.
6
II.
Probleemstelling.
Er dreigt een watercrisis in Zuidoost-Azië. De toenemende vraag naar water als gevolg van de snelle economische boom dat dit subcontinent de afgelopen decennia kenmerkte in combinatie met de afnemende beschikbaarheid van deze hulpbron maakt dat er heel wat reden tot bezorgdheid is in deze regio. De vraag stelt zich of de huidige regionale overlegorganen in staat zijn om een coherent beleid te creëren die het gebruik van de gedeelde watervoorraden kan reguleren. De manier waarop de problemen omtrent de botsende hydropolitiek van de verschillende oeverstaten aangepakt worden, maakt dan ook de focus van dit onderzoek uit. Specifieke aandacht zal hierbij uitgaan naar de rol die China hierin speelt. De vraag die dit onderzoek domineert wordt als volgt geformuleerd: lokt het gebruik van gedeelde watervoorraden zoals de Mekong in de Zuidoost-Aziatische regio samenwerking dan wel conflict uit? Om hierop een antwoord te formuleren zal in eerste instantie nagegaan worden op welke manier de staten in deze regio het gebruik van de gedeelde watervoorraden trachten aan te pakken en wordt er nagegaan wat er eventueel schort aan deze benadering. Zijn de bestaande overlegorganen voldoende uitgerust om deze problemen het hoofd te bieden of zijn er enkele duidelijke tekortkomingen te detecteren? En tot slot: wat zijn de belangrijkste uitdagingen voor deze regio in de toekomst? In tweede instantie wordt de focus uitgebreid naar de positie die China hierin inneemt. Er is een duidelijke machtsongelijkheid in de Zuidoost-Aziatische subregio, dat behoeft geen verdere studie, maar wat is het gevolg van dit Chinese overwicht op de werking van de huidige samenwerkingsorganen? Maakt de Chinese dominantie dat er sneller, maar dan misschien eenzijdige akkoorden worden afgesloten of blokkeert het integendeel een vlotte besluitvorming? Ook de afwezigheid van China in de bestaande overleginstellingen wordt uitvoerig behandeld. Waarom laat China het maar al te vaak afweten en weigert het juridisch bindende overeenkomsten te sluiten? Wat is het gevolg op de implementatie wanneer niet alle oeverstaten betrokken worden in akkoorden? Aan de hand van een grondige literatuurstudie, waarbij hydro-diplomatie de belangrijkste parameter zal uitmaken, zal de geopolitieke situatie in Zuidoost-Azië geanalyseerd worden. Door een casestudy te betrekken in het onderzoek zal worden nagegaan wat de belangrijkste uitdagingen zijn voor deze subregio en in welke mate China een rol speelt in dit gebeuren. Op die manier zal gepoogd worden een antwoord te vinden op bovenstaande onderzoeksvragen. Twee theorieën zullen het onderzoek wetenschappelijk onderbouwen, m.n. de theorie van de waterhegemonie die in 2006 uitgewerkt werd door Warner en Zeitoun en de theorie van de ‘peaceful rise’. Beide zullen achtereenvolgens toegepast worden op China’s hydropolitiek en op die manier een bredere context voorzien waarbinnen de waterdiplomatieke problemen in Zuidoost-Azië gesitueerd kunnen worden. Er is reeds heel wat onderzoek gedaan naar het gebruik van de gedeelde watervoorraden in het Zuidoost-Aziatische subcontinent, in het bijzonder naar de gevolgen van de indamming van internationale rivieren op het levensonderhoud en het ecosysteem van de stroomgebieden. Ook de regionale hydropolitiek kreeg reeds heel wat aandacht in de literatuur. Een belangrijk hiaat dat de academische wereld tot nog toe echter laat is het betrekken van China in de analyse van de hydro7
diplomatie in Zuidoost-Azië. Of beter: het betrekken van de afwezigheid van China. Deze leemte maakt dan ook de kern uit van dit onderzoek en zal als omkadering dienen voor de scriptie. Twee vragen stellen zich hierbij: welke reden heeft China om niet deel te nemen aan het regionale overleg en om systematisch te weigeren lid te worden van de bestaande samenwerkingsorganen? En waarom bestaat er zo’n aversie in China jegens het ondertekenen van juridisch bindende akkoorden? Dit onderzoek bestaat uit drie delen, waarbij de eerste twee een duidelijke weergave beogen van de geopolitieke situatie in de regio, geconcretiseerd aan de hand van een casestudy. Daarenboven wordt een wetenschappelijk kader voorzien waarin twee theorieën besproken worden die later toegepast zullen worden op de Chinese hydropolitiek. In het derde deel volgt een grondige analyse van de geopolitieke problemen die voorkomen bij het beheer van de dreigende watercrises in Zuidoost-Azië. Hierbij zullen de hierboven beschreven onderzoeksvragen aan bod komen en zal getracht worden een coherent antwoord te bieden op deze stellingen.
8
III.
De geopolitieke situatie in de Zuidoost-Aziatische regio.
1. Dreigende watercrisis in Zuidoost-Azië. Water groeide op korte tijd uit tot een bron van conflict in Azië, dat momenteel als een waar probleemcontinent wordt gezien op vlak van watervoorziening. Het is goed mogelijk dat deze dreigende watercrisis de net verworven sterke economische en politieke positie in de wereld zal ondermijnen (Chellaney, 2011a, p. 1). Verder stellen zich ook enkele regionale ecologische en veiligheidsproblemen die, indien er niet tijdig wordt ingegrepen, spoedig voor grote problemen kunnen zorgen. Redenen hiervoor zijn het nastreven van een snelle economische groei, de onontbeerlijke rol die water hierin speelt en de uiteenlopende noden en prioriteiten van de verschillende landen in de regio. Ingezoomd zal worden op Zuidoost-Azië1, waar de vrede en stabiliteit van de afgelopen decennia de weg heeft vrijgemaakt voor een snelle economische boom (Qureshi, Sha, Roy & Wang, 2003). Deze continue ontwikkeling wordt echter in toenemende mate verhinderd door de dreigende waterschaarste, die de afgelopen decennia een belangrijk struikelblok is gebleken voor ontwikkeling in de regio. Hoewel water uiteraard niet de enige hulpbron is voor een stijgend BBP, wordt het wel als de meest cruciale aanzien waarvoor geen vervanging te vinden is. Daarnaast veroorzaakt de ongelijke beschikbaarheid van water in de Zuidoost-Aziatische regio nu al interstatelijke twisten omtrent het gebruik en de verdeling van de aanwezige watervoorraden (Chellaney, 2011a, p. 1). In deze sectie zal getracht worden een helder beeld weer te geven van de complexe hydropolitieke dynamiek in deze Aziatische subregio, om op die manier een duidelijke omkadering te voorzien waarbinnen het onderzoek kan worden geplaatst.
1.1. Zuidoost-Azië: spil van een naderende mondiale watercrisis. Zuidoost-Azië bevindt zich in het centrum van de mondiale uitdagingen op vlak van waterveiligheid, in een tijdperk waarin water op het punt staat om olie te vervangen als meest vitale bron ter wereld (Chellaney, 2011a, p. 1). Het ziet ernaar uit dat de ‘rise and fall’ van enkele belangrijke ZuidoostAziatische spelers zal worden beïnvloed door water op een vergelijkbare manier als olie dit deed voor andere regio’s in de 20ste eeuw. Water – nauw verbonden met voedsel, energie en klimaatverandering – is zodoende geëvolueerd van een louter economische zaak tot een belangrijke nationale veiligheidskwestie. Zuidoost-Azië neemt hier een unieke positie in omwille van drie redenen. Ten eerste is het één van de snelst groeiende economische regio’s ter wereld waardoor het steeds meer nood heeft aan energie en hiervoor waterbronnen wil aanspreken. Deze economische groei gaat daarenboven gepaard met een sterke maatschappelijke ontwikkeling waardoor de vraag naar water wederom stijgt om de verhoogde levensstandaard te onderhouden. In het licht van de snel toenemende consumptiegroei kunnen bronbeperkingen – met name water- en energietekorten – het huidige succesverhaal mogelijk bedreigen (Chellaney, 2011a, p. 17). Deze redenering wordt gevolgd door 1
In dit onderzoek zullen onder de noemer ‘Zuidoost-Azië’ steeds de continentale landen in deze regio worden verstaan, m.n. Myanmar, Thailand, Laos, Cambodja en Vietnam.
9
Gleick, die daarenboven meent dat de waterproblemen tot nog toe niet de aandacht hebben gekregen die ze verdienen: “The pursuit of economic growth has been the priority overshadowing the vital issues of water resources and ecological balance” (Gleick, 2011, p. 79). Ook deze laatste maakt vermelding van de mogelijke vertraging van de economische expansie en de verzwakking van de politieke stabiliteit in de regio omwille van waterschaarste. Om dit te voorkomen kende ZuidoostAzië de afgelopen eeuw de snelste groei ter wereld inzake het onttrekken van zoet water van rivieren, meren en ondergrondse watervoorraden (Chellaney, 2011a, p. 1). Een tweede reden heeft zijn wortels in het geografische landschap van Zuidoost-Azië. Zowat alle belangrijke rivieren in de regio ontspringen in het Tibetaanse hoogland en vloeien via China naar de zuidelijke landen. De controle over deze stromen ligt hierdoor quasi volledig in handen van Beijing waardoor er sprake is van een enorm machtsonevenwicht in de regio. Een derde reden tenslotte vormen de gevolgen van de klimaatopwarming, die de huidige leefomstandigheden in de niet zo verre toekomst drastisch zullen veranderen (Chellaney, 2011a, p. 4). Verwacht wordt dat de grootste watergerelateerde effecten van klimaatopwarming op de schouders van Zuidoost-Azië terecht zullen komen. Een warmere en (nog) drogere toekomst, dat zijn de onheilspellende vooruitzichten waarmee deze regio hoogstwaarschijnlijk te maken zal krijgen (Chinvanno, 2010, pp. 2-3). Daarbij komt toenemende onzekerheid aangezien de regenval die de droge periodes van elkaar scheidt extremer zal zijn, waardoor het risico op overstromingen verhoogt (IFAD, n.d., p. 3). Tot slot zal het smelten van de Himalaya en een stijgend zeeniveau in deze regio eveneens voor heel wat problemen zorgen, waaronder zeewaterintrusie, die op zijn beurt de beschikbaarheid van zoet water zal doen afnemen. Kortom, problemen rond de beschikbaarheid van water kunnen weleens dé bepalende crisis worden in dit deel van het Aziatische continent (Chellaney, 2011a, p. 1). Het ziet er zelfs naar uit dat we hier niet zo lang op zullen moeten wachten.
1.2. Waterschaarste en interstatelijk conflict. Problemen die betrekking hebben op het gebruik van gedeelde watervoorraden zijn de laatste jaren een constante geworden op de politieke agenda in de Zuidoost-Aziatische regio en nemen zowel in het binnenlandse als het buitenlandse beleid een steeds prominentere plaats in (Chellaney, 2011a). De veiligheidsdimensie van water mag hierbij niet uit het oog worden verloren en moet in het licht worden gezien van het grotere geostrategische landschap, dat wordt gekenmerkt door de verscherpte brongerelateerde competitie tussen de verschillende economieën. Voormalig directeur-generaal van de Unesco, Federico Mayor, zag het gevaar van waterschaarste voor de nationale veiligheid vijftien jaar geleden al aankomen. Excessief gebruik als gevolg van demografische groei, verspilling en vervuiling maakt dat water een schaarse bron dreigt te worden en wanneer dat gebeurt, zijn de gevolgen nauwelijks te overzien: “As [water] becomes increasingly rare, it becomes coveted, capable of unleashing conflicts. More than petrol or land, it is over water that the most bitter conflicts of the near future may be fought” (Unesco, 1998). Nergens lijkt deze voorspelling reëler dan in het waterdeficiënte Azië (Chellaney, 2011a, p. 47). Waterdisputen zijn zeer nadelig voor de regionale stabiliteit en veiligheid (Chellaney, 2011a, p. 7). In deze context kan water dan ook worden gezien als de ultieme test voor de Zuidoost-Aziatische leiders om te bewijzen dat ze over de politieke capaciteiten beschikken om coöperatieve relaties uit 10
te bouwen en dus de regionale veiligheid te waarborgen. “The region’s water challenges do not necessarily or inevitably lead to armed conflict. Unalleviated, however, they increasingly threaten to undermine human security and to bring different communities and regions into dispute with each other” (Chellaney, 2011a, p. 94). Anderzijds zijn er ook auteurs die aanhalen dat er geen enkel bewijs is dat waterschaarste de belangrijkste oorzaak van interstatelijk conflict kan zijn (Hernández, 2012, 3 mei). Zo wordt waterschaarste in deze context eerder beschouwd als een ‘treat multiplier’, die bestaande spanningen en instabiliteit kan versterken en op die manier dergelijke heersende trends kan verergeren. Om een gewapend conflict af te wenden moet op zoek worden gegaan naar een systeem van geïnstitutionaliseerd waterbeheer dat de nadruk legt op de billijke verdeling en het efficiënte gebruik van deze eindige bron. Tegelijkertijd moet de integriteit van de rivieren worden veiliggesteld voor de toekomstige generaties. Om dergelijk regionale samenwerking te bekomen, is er nood aan betere vormen van integratie van de betrokken staten. 1.2.1. Regionale economische, maar geen politieke integratie. Zuidoost-Azië doet het relatief goed op vlak van regionale economische integratie. De laatste twee decennia werden heel wat vrijhandelsakkoorden afgesloten en een grote doorbraak in deze trend wordt spoedig verwacht. Het voortouw wordt hierin genomen door de Associatie van ZuidoostAziatische landen (ASEAN)2 (IPS, 2013). Concreet werkt deze instelling aan een nieuwe economische gemeenschap waarbij niet meteen een gemeenschappelijke markt het hoofddoel is, maar waarbij de ASEAN wel als één sterke en zeer competitieve economische regio wordt beschouwd. Deze toegenomen regionale economische integratie is echter geen indicatie voor een betere samenwerking op vlak van veiligheid (Chellaney, 2011a, p. 18). Zuidoost-Azië blijft immers nog steeds politiek diep verdeeld waardoor het moeilijk is om een gemeenschappelijke veiligheidsarchitectuur op poten te zetten. Hoewel de stijgende vraag naar water en energie, twee cruciale bronnen om de economische ontwikkeling verder te zetten, in alle landen een reden tot bezorgdheid is, blijkt nauwe samenwerking op deze domeinen voorlopig niet aan de orde. Er kan gesteld worden dat, indien men de regionale economische integratie verder wil zetten, er continue economische groei nodig is. Die groei kan echter enkel worden bereikt wanneer er duidelijke afspraken worden gemaakt rond het duurzaam gebruik van water en energie. Met andere woorden, zonder parallelle politieke integratie loopt de economische integratie in de toekomst hoogstwaarschijnlijk op een dood spoor. 1.2.2. Water en energie, twee geopolitieke conflicthaarden. Stabiele water- en energievoorziening zijn cruciale elementen die het voortzetten van de ZuidoostAziatische ontwikkeling garanderen. De economische groei en maatschappelijke welvaart zijn immers onlosmakelijk verbonden met deze twee hulpmiddelen. De snel stijgende vraag naar water en energie, die daarenboven sterk met elkaar verweven zijn, en de uitdagingen die deze behoefte met zich meebrengt, beïnvloeden de relaties tussen de oeverstaten sterk (Chellaney, 2011a, p. 25). Met name de constructie van dammen op internationale rivieren om waterkracht te genereren en de
2
De ASEAN tracht de Zuidoost-Aziatische regio te integreren tot één gemeenschap. Gedetailleerde informatie over deze cruciale instelling volgt later nog.
11
ongelijke verdeling van het gebruik van watervoorraden vormen belangrijke oorzaken van spanningen tussen buurlanden in Zuidoost-Azië. De focus van dit onderzoek ligt op water, dat als sleutelfactor wordt beschouwd die de vrede en stabiliteit mogelijk kan ondermijnen. Aangezien energie echter nauw samenhangt met water en het genereren van waterkracht door dammen de belangrijkste drijfveer is voor de indamming van grensoverschrijdende rivieren, zal ook het aspect energie regelmatig aan bod komen. Reden voor het gebruik van water als determinerende parameter voor de interstatelijke relaties in Zuidoost-Azië, zijn de immense politieke en economische vertakkingen die de groeiende druk op waterbronnen met zich meebrengt (Chellaney, 2011a; Moore, 2013, 3 mei). De verscherpte competitie om watervoorraden raakt zowat het hele beleidsspectrum, gaande van zowel regionale als binnenlandse stabiliteit en economische ontwikkeling tot sociale dimensies als volksgezondheid, voedselzekerheid en interne cohesie. Gezien de gemeenschappelijke afhankelijkheid van de rivieren die ontspringen op het Tibetaanse plateau is de watertoekomst van Zuidoost-Azië en China, die de controle heeft over Tibet, onvermijdelijk met elkaar gelinkt (Chellaney, 2011a, p. 90). Net daarom is het interessant om te onderzoeken hoe deze landen zich tot elkaar verhouden en welke invloed water op de onderlinge relaties heeft. Elke oeverstaat wil immers de gedeelde watervoorraden aanwenden om de eigen economische ontwikkeling te bewerkstelligen, vaak zonder ook maar enigszins rekening te houden met de plannen omtrent het watergebruik buiten de eigen grenzen. Als een logisch gevolg hiervan worden de relaties tussen de stroomopwaarts en stroomafwaarts gelegen landen doorgaans gekenmerkt door spanningen en een zekere graad van wantrouwen, maar daarover later meer (Hensengerth, 2006, p. 106). Water kan dus zonder meer worden gezien als een sleutelelement in het bepalen van de richting die Zuidoost-Azië wenst uit te gaan (Chellaney, 2011a, p. 15). Wordt de weg gekozen van regionale samenwerking of blijft men het eigenbelang vooropstellen en zal de competitie nog verder toenemen in de toekomst? Geen enkel land zal meer invloed hebben op het bepalen van deze richting dan China, dankzij de unieke positie die het bezit door de controle over het Tibetaanse hoogplateau.
1.3. Grote rol weggelegd voor China. China heeft dorst en is dan ook naarstig op zoek naar water. Het huidige tekort is voornamelijk te wijten aan het jarenlange onduurzame gebruik en wanbeheer van watervoorraden (Chellaney, 2011a, p. 3). Dit deficit wordt daarenboven verscherpt door de snelle verspreiding van irrigatielandbouw – noodzakelijk voor het voeden van de enorme Chinese populatie – , de opkomst van industrieën met een hoog waterverbruik en een groeiende middenklasse die niet enkel graag waterintensieve luxeproducten zoals (af)wasmachines in huis haalt, maar ook meer vlees consumeert (zoals bekend een enorm waterintensief productieproces). China heeft echter niet te klagen, want geen enkel land ter wereld beschikt over eenzelfde luxepositie (Donkers, 2012, p. 353; Pellissier, 2012, 16 februari). Door de annexatie van Tibet in 1950 controleert het namelijk zowat alle belangrijke internationale rivieren in de regio, die in het 12
Tibetaanse hoogplateau ontspringen en vervolgens in alle mogelijke richtingen hun weg banen doorheen het Aziatische continent. Dit maakt van China de meest gewichtige waterleverancier van Azië, een rol die door heel wat landen wordt benijd. De geostrategische implicaties die deze machtsongelijkheid met zich meebrengt, zowel voor China als voor de staten die zich stroomafwaarts bevinden, zijn niet min (Pellissier, 2012, 16 februari). Net omwille van de Chinese greep op de belangrijkste watervoorraden, in combinatie met de toenemende vraag naar water in de gehele regio, blijft het gebied een potentiële conflicthaard voor wateroorlogen (Chellaney, 2011a). In deze context zal hydropolitiek naar alle waarschijnlijkheid in toenemende mate een schaduw werpen op de Zuidoost-Aziatische interstatelijke relaties. Nergens ter wereld is de inzet om gedeelde waterbronnen immers zo hoog als op het Tibetaanse plateau (Chellaney, 2011a, p. 197). China voert daarenboven een waterbeleid waarbij de delen van de rivieren die door zijn grondgebied stromen ten volle worden benut en geëxploiteerd, o.a. door dammen te bouwen die elektriciteit opwekken en door waterstromen om te leiden met het oog op het irrigeren van drogere landbouwgebieden in het noorden (Cronin & Hamlin, 2012, pp. 23-24). Omwille van de negatieve gevolgen van deze politiek voor de andere oeverstaten wordt dit beleid China niet in dank afgenomen. Het feit dat water een eindige bron is en China een bevoorrechte plaats inneemt in de mogelijkheid om deze te exploiteren, wekt heel wat frustratie op en lijkt een recept te zijn voor conflict. In de casestudy zal de rol van China in de Zuidoost-Aziatische hydro-diplomatie nog uitvoerig worden besproken. Hier zal op een meer gedetailleerde manier worden ingegaan op het tekort aan water in de noordelijke gebieden en de manier waarop getracht wordt hier een antwoord op te vinden. Ook aan de gevolgen van de Chinese hydropolitiek voor de andere oeverstaten zal de nodige aandacht worden besteed, om op die manier een holistisch beeld te geven van de plaats van China in dit verhaal.
13
2. Theoretische omkadering. Om de waterconflicten en de bijhorende hydro-diplomatie in Zuidoost-Azië in een ruimere context te plaatsen, zullen achtereenvolgens twee theorieën worden besproken. Zowel de ‘peaceful rise’strategie die de Chinese overheid kort na de eeuwwisseling besloot te volgen, als de theorie van de waterhegemonie worden behandeld. Op die manier wordt een wetenschappelijke omkadering voorzien voor het onderzoek en zal deze theoretische bril de rol van China in het bijzonder belichten. Later in de analyse zal de concrete toepassing van beide theorieën op de Chinese hydropolitiek volgen. Zo zal o.a. worden nagegaan of de ‘peaceful rise’-strategie al dan niet compatibel is met China’s hydropolitiek. Daarnaast zal gesteld worden dat China een quasi perfect voorbeeld is van een hydro-hegemoon in de Zuidoost-Aziatische regio, naar analogie met de tweede theorie. De argumenten die deze these verdedigen, zullen in de analyse uitdrukkelijk worden toegelicht. Deze operationalisering is echter voor later. Onderstaande sectie beperkt zich tot een overzicht van de belangrijkste elementen en ideeën die de theorieën kenmerken.
2.1. Theorie van de ‘peaceful rise’. 2.1.1. Een nieuw discours voor het Chinese buitenlandse beleid. Tussen 2003 en 2004 werd een nieuw discours m.b.t. het buitenlandse beleid gepropageerd door de Chinese overheid (Liebman, 2005, p. 281). Het regime vreesde in die periode immers dat de hele wereld, met de VS op kop en in het bijzonder de kleinere naburige landen weleens negatief zouden kunnen reageren op de snel groeiende Chinese economische en militaire macht. Om deze staten gerust te stellen moest er dus een nieuwe beleidslijn worden uitgetekend, waarbij zou worden benadrukt dat de opgang van China niet noodzakelijk negatieve gevolgen teweeg zou brengen in het buitenland. De strategie kreeg de naam ‘peaceful rise’, en hoopte vooral de buurlanden ervan te overtuigen dat een aan macht winnend China zich op een coöperatieve manier zou blijven gedragen. Er zou sprake zijn van een win-winsituatie waarbij kansen geboden en voordelen gecreëerd zouden worden voor alle Zuidoost-Aziatische landen die in relatie staan tot China. Een sterker China zou in deze strategie in geen geval opgevat mogen worden als een bedreiging voor de omliggende staten. De hierboven beschreven ‘peaceful rise’-strategie ligt volledig in de lijn met Deng Xiaoping’s ‘peace and development’-concept (Liebman, 2005, pp. 281-282; Sujian, 2006, p. 2). Deze laatste toonde zich tijdens zijn regeerperiode steeds een fervent voorstander van het behoud van een laag profiel en het afstand nemen van een mogelijke leidersrol. De veranderende machtsverhoudingen mogen in geen geval reden tot ongerustheid zijn, zo werd de omliggende landen toen al nadrukkelijk op het hart gedrukt. De ‘peaceful rise’-strategie bouwt hierop verder en stelt China voor als een opkomende grootmacht die in geen geval in een agressieve hegemoon zou veranderen en uitsluitend de eigen belangen zou nastreven. Integendeel, de Chinese overheid benadrukte meermaals dat China een vredelievende, coöperatieve en verantwoordelijke macht is en ook zal blijven in de toekomst. 2.1.2. Basisideeën. Drie sleutelelementen worden telkens opnieuw door de Chinese politici naar voren geschoven en zijn van cruciaal belang in de theorie van de ‘peaceful rise’ (Liebman, 2005, p. 283). Ten eerste streeft China naar een vreedzame internationale omgeving waarin het zichzelf kan ontwikkelen. De 14
belangrijkste uitdagingen voor Beijing zijn immers binnen de eigen grenzen te detecteren, en het antwoord op die problemen zijn te vinden in de verdere ontwikkeling van de economie. De binnenlandse groei wordt echter niet als einddoel gezien; door zich verder te ontwikkelen beoogt China ook de wereldvrede veilig te stellen. Zheng Bijian, voorzitter van het Chinese Hervormingsforum formuleerde het treffend als volgt: “The only choice for China under the current international situation is to rise peacefully, namely, to develop by taking advantage of the peaceful international environment, and at the same time, to maintain world peace through its development” (Sujian, 2006, pp. 1-2). Een tweede punt betoogt dat China nooit hegemonie zal opzoeken (Liebman, 2005, p. 283). Belangrijk hierbij is een begrip van de verschillende interpretaties die aan het woord ‘hegemonie’ gegeven worden. Zo zal China er niet voor terugdeinzen om een grote militaire en economische macht op te bouwen, wat in het Westen objectief beschreven kan worden als ‘hegemonie’, maar zal het deze macht nooit gebruiken op een dominante, agressieve of dictatoriale manier. Deze laatste interpretatie valt onder de Chinese betekenis van ‘hegemonie’, waarin een duidelijk negatieve connotatie weerklinkt. Tot slot, zo gaat de theorie verder, houdt de groeiende Chinese macht geenszins een bedreiging in voor andere landen (Liebman, 2005, p. 283). Een win-winsituatie, dat is het einddoel. Hierbij benadrukte China steeds opnieuw het potentieel voor handel en economische groei dat gecreëerd zal worden door zich open te stellen voor import. Gebouwd op de erfenis van de Maoïstische dagen, heeft China zich steeds willen profileren als de voorvechter van ontwikkelingslanden, die zich inzet voor het welzijn van achtergestelde gemeenschappen overal ter wereld. Om die reden moeten de omliggende landen de groeiende macht van China net toejuichen aangezien ze er allemaal voordeel uit zullen halen. Een kritiek die hierop kan worden gegeven is dat zelfs bij een win-winsituatie er altijd wel iemand is die net iets meer de winnaar is dan de andere. Later zal blijken dat deze rol niet zelden voor China is weggelegd. Hoewel de basisideeën nog steeds overeind blijven wordt de term ‘peaceful rise’ vandaag de dag niet langer officieel gebruikt (Liebman, 2005, p. 282). De theorie weerspiegelt wel nog steeds het imago dat China wenst te hebben in de buurlanden: het blijft zich portretteren als een status quo-macht waarvan de groeiende machtspositie andere landen op geen enkele manier negatief zal beïnvloeden.
2.2. Theorie van de waterhegemonie. Een ander theoretisch kader waarbinnen de Chinese waterpolitiek kan worden geplaatst is de meer algemene theorie van de hydro-hegemonie van Warner en Zeitoun (2006, pp. 438-440). Volgens deze theorie bepalen de relaties tussen oeverstaten en de onderlinge machtsverhoudingen wie welke hoeveelheid water krijgt. In het geval van asymmetrische machtsrelaties, waarbij de ene oeverstaat in een bepaald stroomgebied beduidend meer invloed heeft dan enig andere, wordt deze geïdentificeerd als ‘waterhegemoon’. In de analyse zal blijken dat in de Zuidoost-Aziatische regio deze positie ontegensprekelijk wordt ingenomen door China, maar daarover later meer. Warner en Zeitoun benadrukken echter dat het bestaan van een dergelijke waterhegemoon niet noodzakelijk is. Zo wordt het voorbeeld gegeven van rivieren als de Rijn, Maas en Donau die eveneens door verschillende landen stromen maar waarbij geen enkele staat overduidelijk meer macht en invloed heeft dan de andere oeverstaten. 15
Wat typerend is voor een hydro-hegemoon is dat deze oeverstaat vaak (maar niet noodzakelijk) dicht bij de bron van internationale rivieren ligt. Dit geografische voordeel biedt extra mogelijkheden om invloed in de regio uit te oefenen. Opnieuw past China – zoals eerder al kort werd aangehaald – door de nabijheid van en controle over Tibet, perfect in dit plaatje. Warner en Zeitoun gaan verder door twee vormen van waterhegemonie te onderscheiden. De vormen die hieronder worden beschreven moeten echter worden beschouwd als twee uitersten op een continuüm, waartussen allerlei andere configuraties mogelijk zijn. Aan de positieve kant van het continuüm werpt het land in kwestie zich op als een welwillende hegemoon, een soort verlicht leider voor wie niet enkel het eigenbelang van tel is, maar die ook rekening houdt met de belangen van de andere oeverstaten (Warner & Zeitoun, 2006, pp. 440-444). Spanningen en conflicten worden vermeden waardoor orde, stabiliteit en rust het stroomgebied kenmerkt. Waterverdeling wordt door de waterhegemoon voor iedereen gegarandeerd en is gebaseerd op de voorschriften van het internationaal waterrecht. Vaak worden bij deze positieve vorm van hydro-hegemonie na onderhandelingen waterverdragen afgesloten door de betrokken oeverstaten om het gedeelde gebruik van de waterwegen in goede banen te leiden. Bij de negatieve vorm van hydro-hegemonie daarentegen houdt de machtigste oeverstaat de touwtjes stevig in eigen handen (Warner & Zeitoun, 2006, pp. 440-444). Er wordt amper rekening gehouden met de belangen van de andere oeverstaten en de waterhegemoon wil zoveel mogelijk de eigen controle over het stroomgebied maximaliseren. Multilateralisme moet hier plaats ruimen voor unilateralisme. In dit verband is er geen sprake van overleg en samenwerking; dwang, onderdrukking en dominantie kenmerken dit regime. De ongelijkheid tussen oeverstaten neemt hierdoor toe, net als de kans op politieke spanningen en conflicten. De theorie van Warner en Zeitoun gaat nog een stapje verder. Er worden drie strategieën onderscheiden die een waterhegemoon kan volgen, m.n. de ‘resource capture’-strategie, de ‘containment’-strategie en tot slot de ‘integration’-strategie (Warner & Zeitoun, 2006, pp. 444-445). De eerste strategie volgt de lijn van het absolute unilateralisme: de hegemoon weigert elke vorm van overleg en neemt volledig autonoom beslissingen over projecten zoals het aanleggen van dammen, het onttrekken van water aan een rivier of het oppompen van grondwater. Elke poging tot inspraak van de overige oeverstaten wordt volkomen genegeerd. De ‘containment’-strategie is wat toegeeflijker en biedt ruimte voor beperkte samenwerking waarbij de zwakkere oeverstaten enkele tegemoetkomingen afgedwongen krijgen. De asymmetrische relaties houden echter stand en de macht van de waterhegemoon wordt niet in vraag gesteld. Tot slot is er de ‘integration’-strategie, die gelijkwaardigheid vooropstelt. Er wordt op regelmatige tijdstippen onderhandeld tussen de verschillende partijen, die op deze manier hun belangen kunnen verdedigen. De overeenkomsten die hier worden gesloten regelen het gebruik van de gedeelde waterwegen en komen tot stand na inspraak van alle betrokken staten. Warner en Zeitoun voorzien ook in enkele mechanismen die deze strategieën vorm kunnen geven, maar een verdere uitwijding hierover is niet relevant voor dit onderzoek.
16
IV.
Casestudy: de unilaterale indamming van de Mekong door China.
1. Evolutie van de hydropolitiek in China sinds Mao. Hydropolitiek is altijd al van belang geweest in China en het ziet er naar uit dat dit in de toekomst niet anders zal zijn. Zo waren irrigatienetwerken eeuwen geleden al noodzakelijk voor landbouw, maakte transport over water handel mogelijk en bloeide de Chinese beschaving aan de oevers van de Gele Rivier en de Yangtze. Het enorme bevolkingsaantal en de snel groeiende economie deed de behoefte aan water het afgelopen decennium alleen maar stijgen. Het noorden van China verdroogt daarenboven al sinds enkele decennia door de jarenlange exploitatie van de ondergrondse watervoorraden en ook de Gele Rivier heeft het moeilijk, ondanks de wateromleidingen vanuit andere rivieren. Reden genoeg om de evolutie die het waterbeleid in China heeft ondergaan van naderbij te bekijken.
1.1. Hydropolitiek in China: een eeuwenoud verhaal. De geschiedenis van de Chinese beschaving kan eigenlijk verteld worden als een geschiedenis van hydraulische technieken (Sinha, 2011a, p. 427). Grootschalige waterprojecten zoals het indammen van rivieren, het ontwateren van overstromingsvlakten en het graven van kanalen om rivieren met elkaar te verbinden gaan terug tot in de beginjaren van het Chinese bestaan (Donkers, 2012, p. 353). Kortom, de nood om irrigatienetwerken te coördineren, ongewenste overstromingen te voorkomen en het economisch leven te ondersteunen dicteert al eeuwenlang het Chinese waterbeleid. Het strategisch belang van water werd dan ook nooit onderschat en men was zich steeds bewust van de relevantie van de controle over waterbronnen (Donkers, 2012, p. 353). Moderne beleidsprojecten zoals de Drieklovendam en het ‘South-to-North Water Project’3 dragen aldus een eeuwenoude Chinese traditie van het temmen van rivieren met zich mee (Sinha, 2011a, p. 427). De vraag naar water en de druk op Aziatische waterbronnen is de laatste decennia echter exponentieel toegenomen. Redenen hiervoor zijn te vinden in de ongebreidelde economische ontwikkeling, de snelle bevolkingstoename en de opmerkelijke welvaartsgroei in de regio (Donkers, 2012, p. 353). Daarom ook is de Chinese overheid voortdurend op zoek naar nieuwe bronnen om in de snel stijgende waterbehoeften te blijven voorzien. De wortels van deze zoektocht naar het blauwe goud gaan terug tot in de jaren 1950, toen Mao Zedong aan de macht was en deze Tibet in het vizier kreeg als nieuwe tap die de Chinese dorst kan lessen.
3
Deze projecten zouden respectievelijk waterkracht moeten genereren en water moeten omleiden. De Drieklovendam steekt 175 meter uit boven het zeeniveau en is daarmee ’s werelds grootste stuwdam. Maar liefst 3% van het totale energieverbruik in China is afkomstig van deze enorme waterkrachtcentrale. Het South-to-North Water Project voorziet om China’s langste rivier, de Yangtze, om te leiden via drie routes in de richting van de droge noordelijke regio’s. Mao was de eerste die dit project bedacht, maar het werd pas opgestart in 2002 en men vermoedt dat het nog zo’n 35 jaar zal duren eer het volledig klaar zal zijn (Chellaney, 2011, p. 60).
17
1.1.1. Tibet: watertoren van Azië. Een sleutelpositie in het tegemoetkomen aan de stijgende vraag naar water wordt ingenomen door Tibet, bekend als de ‘watertoren van Azië’. Maar liefst elf Aziatische rivieren ontspringen in het Tibetaanse hoogland, die samen zo’n twee miljard mensen van water voorzien. Enkele van Aziës grootste rivieren behoren tot dit rijtje, m.n. de Brahmaputra, de Mekong, de Indus, de Salween, de Sutlej, de Gele Rivier en de Yangtze (Donkers, 2012, p. 353). De controle over deze blauwe goudmijn geeft de bezitter ervan een enorm machtsinstrument in handen aangezien hiermee het vermogen tot zeggenschap over de levensaders van Zuidoost-Azië samenhangt (Pellissier, 2012, 16 februari). Ook Mao Zedong was zich bewust van het belang van dit gebied in de watervoorziening van China. Propaganda van grootschalige en kapitaalintensieve waterprojecten vormde het politieke bewustzijn van de bevolking en de plannen om deze ideeën in praktijk om te zetten maakten een snelle opmars nadat de Volksrepubliek China werd uitgeroepen in 1949 (Sinha, 2011a, p. 425). Toen in het begin van de jaren 1950 het noorden en westen van China met ernstige watertekorten te kampen kreeg, werd dit als één van China’s belangrijkste uitdagingen beschouwd (Donkers, 2012, p. 353). Mao’s beslissing om Tibet te annexeren moet dan ook gezien worden in het licht van de Chinese watervoorziening en kan begrepen worden vanuit een ‘bronafhankelijkheid’-perspectief. Hierbij wordt het verzekeren van de beschikbaarheid van water als een belangrijk strategisch principe beschouwd voor het behoud van de binnenlandse stabiliteit en politieke invloed in de regio. De enorme Tibetaanse watervoorraden vormden een essentieel onderdeel van de idee om het noorden van China nieuw leven in te blazen en om de Gele Rivier opnieuw te doen stromen (Sinha, 2011a, p. 425). Dat Tibet door China nog steeds als een essentieel instrument gezien wordt om het hoofd te bieden aan binnenlandse waterproblemen, geeft de publicatie van Li Ling uit 2005, ‘Tibet’s Water Will Save China’, duidelijk weer. In dit boek wordt een pleidooi gehouden voor de idee die zoals gezegd reeds een lange geschiedenis heeft, m.n. de maximale exploitatie van de Tibetaanse rivieren4 om tegemoet te komen aan de groeiende vraag naar water en elektriciteit in China (Deepak, 2013; Sinha, 2011a, p. 425). De annexatie van Tibet heeft zijn nut bewezen want sinds 1950 is China quasi onafhankelijk geworden van het buitenland wat betreft watervoorziening (Donkers, 2012, p. 355). Men kan zelfs een stap verder gaan en beweren dat China, mede omwille van de gunstige geografische ligging, de annexatie van Tibet en dankzij de economische en militaire overmacht, de waterhegemoon van Azië genoemd kan worden (Donkers, 2012, p. 355). 1.1.2. De erfenis van Mao. De eerste stappen van China’s unilaterale inmenging in de stroom van internationale waterwegen werden – zoals hierboven beschreven – zo’n 60 jaar geleden gezet met de annexatie van Tibet (Donkers, 2012, p. 355). Dit was echter nog maar het begin van Mao’s ingrijpende hydropolitiek. De Chinese waterkaart onderging een fundamentele verandering na de communistische overwinning in 1949 (Chellaney, 2011b). Voor de Chinese Communistische Partij aan de macht kwam beschikte het land over slechts 23 grote en middelgrote dammen en waterreservoirs (Tsering, 2005, p. 42). Een
4
De exploitatie van de Tibetaanse rivieren kan op twee manieren gebeuren, m.n. door de bouw van dammen die waterkracht kunnen genereren, of door de waterstroom om te leiden richting drogere gebieden in het noorden.
18
halve eeuw later bevinden meer dan de helft (24.000) van de grote dammen5 ter wereld zich op Chinees grondgebied. Dit maakt van China het meest actieve land op vlak van de aanleg van dammen (zowel in binnen- als in buitenland) ter wereld. Daarnaast heeft China nog talloze andere waterprojecten lopen waarbij jaarlijks miljoenen liters water omgeleid of opgepompt worden, waarna het gebruikt wordt voor irrigatie- en drainagewerken. Het gros van deze ontwerpen werd in de jaren 1950 en 1960 uitgewerkt. Dammen en wateromleidingen waren echter niet de enige stokpaardjes van Mao’s waterbeleid. Hij zette eveneens in op de uitbreiding van irrigatienetwerken waarbij de focus werd gelegd op het noorden. Dit deed hij in die mate dat op dertig jaar tijd de oppervlakte van geïrrigeerde landbouwakkers meer dan verdriedubbelde (Chellaney, 2011a, p. 36). Reden hiervoor was de vrees om afhankelijk te zijn van het buitenland voor de voedselvoorziening voor de Chinese bevolking. Import moest zoveel mogelijk worden vermeden door China autarkisch te maken op vlak van voedselproductie6. Deze ‘grain first’-campagne opende het pad voor de bouw van tientallen dammen waardoor een complex netwerk van irrigatiestructuren het noorden kon voorzien van voldoende water zodat het China met maar liefst de helft van de nationale graanproductie kon bevoorraden (Sinha, 2011a, p. 427). Het grote kader waarbinnen dit project plaatsvond was de menselijke suprematie over de natuur, een van de kernpunten in Mao’s beleid. ‘Man must conquer nature’, een slogan waarvan Mao in 1956 de daad bij het woord voegde met zijn historische zwemtocht over de Yangtze. Om de hydrologische ongelijkheden in China (het droge noorden versus het natte zuiden) weg te werken werden gigantische waterprojecten zoals de ‘South-to-North Water Project’ uitgewerkt (Sinha, 2011b, p. 10). Mao’s fixatie op dergelijke grote infrastructuurwerken, die hij zag als een manier om zich te profileren als ‘Grote Stuurman’ van China, kwam eveneens tot uiting in andere waterprojecten zoals de Drieklovendam en de minder bekende Liujiaxia-dam en Danjiangkou-dam (Chellaney, 2011a, p. 60). De eerste voorstellen hiertoe werden in 1952 door Mao op de voorgrond geschoven om de watertekorten in steden als Beijing en Tianjin te verlichten (Sinha, 2011b, p. 10). Sindsdien heeft een golf van hydrologisch denken zijn intrede gedaan bij Chinese leiders. 1.1.3. Nieuwe leiders, zelfde aanpak. Na Mao waren ook heel wat andere leiders doordrongen van een hydraulische mentaliteit (Sinha, 2011a, p. 427). Belangrijke politieke figuren zoals Deng Xiaoping, Jiang Zemin, Hu Jintao en Wen Jiabao onderschreven steeds opnieuw het strategische belang van de controle over waterbronnen (Sinha, 2011b, p. 10). Niet toevallig hadden opmerkelijk veel van deze politici een achtergrond in de hydraulische ingenieurswetenschappen. Menig analist vreest echter voor deze eenzijdige focus op het beheer van watervoorraden en menen dat “China’s thirst will leave others thirsty” (Sinha, 2011a, p. 425). Niet enkel eventuele tekorten voor de naburige staten is een reden tot bezorgdheid, maar ook de sociale en ecologische gevolgen voor het ecosysteem van de rivieren en voor de gemeenschappen die hiervan afhankelijk zijn vergat men steeds opnieuw in te calculeren (Chellaney, 5
Onder de definitie van ‘grote stuwdam’ worden dammen verstaan die minstens 15 meter hoog zijn of een reservoir van drie miljoen kubieke meter omvatten bij een damhoogte van vijf à vijftien meter (VODO vzw, 2004, p. 19). In de hele wereld beantwoorden ongeveer 45.000 dammen aan deze criteria. 6 Ondanks deze ambitie werd hongersnood echter de realiteit eind jaren 1950. Op een periode van slechts drie jaar tijd kwamen zo’n 36 miljoen mensen om als gevolg van de Grote Sprong Voorwaarts, die een poging tot gedwongen industrialisering en collectivisering van landbouw inhield (Chellaney, 2011, p. 60).
19
2011a, p. 71). Deze gevolgen zijn echter niet min. De chronische vervuiling en verminderde stroming heeft de waterloop van o.a. de Gele Rivier en de Yangtze ernstig beïnvloed en dreigt China’s continue economische groei te verstoren (Chellaney, 2011a, p. 68). Toch blijven ook de huidige Chinese leiders Mao’s visie volgen dat stelt dat de voordelen van gigantische waterprojecten de ecologische en sociale kosten moeiteloos overstijgen. Wat steeds opnieuw opvalt is de omvang van alle waterplannen, die een duidelijke indicatie zijn voor China’s grenzeloze geloof in grandioze projecten (Tsering, 2005, p. 42). Nieuwe ontwerpen omvatten telkens weer een gigantisch grondoppervlak en enorme hoeveelheden water die omgeleid dan wel geëxploiteerd worden. De leuze ‘hoe groter hoe beter’ vond zijn intrede in Mao’s periode en wordt tot op de dag van vandaag gretig gevolgd door zijn opvolgers. Elke Chinese leider wou immers zijn spoor achterlaten in de vorm van een groots project. De 24.000 grote stuwdammen waarvan China de trotse bezitter is, zijn hier een prima voorbeeld van.
1.2. Het Chinese ingrijpen op de Zuidoost-Aziatische rivieren gaat door. Nog steeds blijft de drang van de Chinese top om in te grijpen in de stroom van rivieren even sterk aanwezig als ten tijde van Mao (Chellaney, 2011a). De laatste jaren is de focus van het bouwen van Chinese dammen op binnenlandse rivieren echter verschoven naar de indamming van internationale waterwegen. Het Tibetaanse plateau en ook de provincie Yunnan zijn nu de nieuwe centra van de hydropolitiek7, wat perfect past binnen de beleidsstrategie die sinds de jaren 1990 gevolgd wordt. Deze nieuwe koers beoogt de watervoorraden in de westerse regio snel te exploiteren voor waterkracht en irrigatie. Om dit proces kracht bij te zetten stelde Jiang Zemin in 1999 een groot infrastructuurprogramma voor, de ‘Go West’-campagne (Economy, 2002). Dit programma werd ontworpen met als doel het omleiden van waterstromen richting de Gele Rivier. De wortels van dit ontwikkelingsplan zijn wederom te vinden in de Chinese strategie die ten tijde van Mao gevolgd werd, waarbij de uitbouw van infrastructuur gezien werd als de sleutel tot het afdwingen van effectieve controle over bepaalde gebieden. Jiabao verklaarde in 2000 dat “in the twenty-first century, the construction of large dams will play a key role in exploiting China’s water resources, controlling floods and droughts, and pushing the national economy and the country’s modernization forward” (Chellaney, 2011a, p. 70). Ver zat hij er alleszins niet naast. De plannen om westerse elektriciteit naar het oosten te transporteren blijven actueel (Chellaney, 2011a, p. 71). Hoewel ook de plannen voor de bouw van grote stuwdammen op de hoofdstroom van de Mekong steunen op ideeën die reeds lange tijd aan het broeien zijn in de hoofden van de Chinese politici, stonden er steeds wel zaken in de weg naar de effectieve uitvoering ervan. Tijdens de Koude Oorlog strooiden zowel de oorlog in Vietnam in de jaren 1970 als de opkomst van het milieubewustzijn in de belangrijkste Aziatische financieringsbronnen (Wereldbank en Asian Development Bank, ADB) in de jaren 1980 en 1990 roet in het eten (MLAI, 2009, p. 1). In het begin van de 21ste eeuw groeide echter de economische rol van China, zowel op mondiaal als op regionaal niveau in Zuidoost-Azië. Daarnaast raakten de Wereldbank en de ADB steeds meer gewonnen voor 7
Voor Mao aan de macht kwam en zich ging concentreren op Tibet lag de focus voor de Chinese hydropolitiek op de Han-provincies (Chellaney, 2011, p. 71).
20
de idee om grote waterkrachtcentrales te bouwen, waardoor de belangrijkste tegenkanting wegviel en China voluit zijn gang kon gaan. Op korte tijd werden plannen gemaakt voor de aanleg van een heuse ‘dammenwaterval’. Momenteel domineert China de wereldmarkt voor waterkrachtapparatuur en heeft het opgang gemaakt als grootste overzeese dammenbouwer (Chellaney, 2011a). Het is overal ter wereld actief als leverancier van productiemateriaal voor de aanleg van stuwdammen en coördineert waterprojecten in alle mogelijke landen. Niet alleen betwiste gebieden zoals Kasjmir, maar ook een handvol ontwikkelingslanden kunnen rekenen op Chinese hulp, en ook hier leggen de dammen een enorme last op de schouders van de lokale gemeenschappen. Opnieuw bekijkt China deze situatie enkel van de positieve kant en noemt het een ‘win-winsituatie’ voor iedereen. Voor China kunnen inderdaad weinig negatieve gevolgen ontdekt worden; private ondernemingen maken winst en aangezien regelmatig afspraken gemaakt worden met de desbetreffende landen om een groot deel van de elektriciteit naar China te exporteren, zoals dit het geval is met Laos, lijkt China’s dammenplan feilloos (Donkers, 2012, p. 356). Tegenwoordig wordt door de Chinese leiders steeds meer het ecologische argument om te investeren in hernieuwbare energie aangehaald (Chellaney, 2011a, p. 72). Dit moet de nieuwe plannen voor de bouw van nog meer dammen rechtvaardigen. China heeft zichzelf immers de doelstelling opgelegd om tegen 2020 maar liefst 20% van de totale energiebehoefte te halen uit hernieuwbare energie (Perkowski, 2012, 16 februari). Naast wind- en zonne-energie maakt waterkracht hier een belangrijk onderdeel van uit.
21
2. Indamming van de Mekong door China. 2.1. De Mekong, levensader van Zuidoost-Azië. Het belang van de Mekong voor de Zuidoost-Aziatische regio kan moeilijk overschat worden. Rijk aan vis, vruchtbaar slib en drinkwater, vormt het een cruciale schakel in het levensonderhoud van miljoenen Aziaten die in het stroomgebied wonen. De 4.800 km lange tocht voert de Mekong, die als een van de belangrijkste rivieren in Azië wordt beschouwd, door maar liefst zes landen. In het Tibetaanse hoogland ontspringt deze enorme waterweg waarna het achtereenvolgens door de Chinese provincie Yunnan stroomt, de grens vormt tussen Laos en Myanmar en nadien haar weg verder baant in oostelijke richting, dwars door Laos heen (Fox & Sneddon, 2005, p. 188). Aansluitend bepaalt ze de grens tussen Laos en Thailand voor maar liefst 600 km voor ze in Cambodja samengevoegd wordt met het Tonle Sapmeer. Geleidelijk aan vertakt daar de Mekong in een uitgestrekt netwerk van zijrivieren en kanalen voor ze uitmondt in de Zuid-Chinese Zee. De Mekong is de onbetwiste levensader van Zuidoost-Azië. Het stroomgebied huist zo’n 65 miljoen mensen, waarvan tweederde in rurale gebieden leeft en dus afhankelijk is van landbouw en visvangst om te overleven (Baran, Levin, Nam, Rodríguez-Iturbe & Ziv, 2011, p. 1). De Mekong staat deze gemeenschappen hierin bij door middelen te voorzien gaande van drinkwater en vis tot mogelijkheden tot transport en de irrigatie van vruchtbaar land (Goh, 2004, p. 1). Een cruciaal kenmerk van de hydrologische dynamiek van de Mekong is het overstromingsritme, die de interactie tussen land en water vorm geeft (Fox & Sneddon, 2005, pp. 188-189). De seizoensgebonden overspoelde vlakten vormen de voedsel- en broedplaatsen van alle mogelijke vissoorten, die gedurende het regenseizoen migreren naar andere delen en zijrivieren. De visvangst is van enorm groot belang in deze regio aangezien het de belangrijkste bron van proteïnen uitmaakt in het dieet van de bevolking in de oeverstaten (Tsering, 2005, p. 52). Daarnaast worden de gronden vruchtbaar gehouden door het slib dat wordt afgezet wanneer gebieden overstromen, een aspect waar de rijstteelt dankbaar gebruik van maakt (Baran et al., 2011, p. 1). Vissen en rijst zijn de twee dominante elementen die steeds terug te vinden zijn in de overgrote meerderheid van de keukens in het lagere stroomgebied (Fox & Sneddon, 2005, p. 188). De Mekong fungeert nochtans niet enkel als voedselbron, maar is ook een hotspot voor biodiversiteit. Hiermee neemt ze de tweede plaats in op de ranglijst van meest diverse rivieren ter wereld, voorafgegaan door de Amazone. Het grootste ontwikkelingspotentieel dat de rivier echter te bieden heeft ligt in het genereren van waterkracht en grootschalige irrigatieprojecten voor de landbouw (Goh, 2004, p. 1). Voornamelijk deze eerste functie, en in minder mate de tweede, werden tot zo’n 20 jaar geleden echter betrekkelijk onbenut gelaten. De relatieve rust en daaropvolgende economische ontwikkeling in de jaren 1990 in de regio heeft echter een reeks nationale, bilaterale en multilaterale plannen op gang gebracht om de rivier ten volle te exploiteren. In die periode werden heel wat dammen gebouwd op en water omgeleid van de hoofdstroom en enkele belangrijke zijrivieren van de Mekong om elektriciteit op te wekken en om het water in te zetten voor het irrigeren van landbouwgronden. Deze projecten, die China moeten helpen ontwikkelen, hebben echter een aanzienlijke impact op het ecosysteem van de rivier en op de relaties tussen de staten in het stroomgebied. Er komt steeds meer protest vanuit de stroomafwaarts gelegen landen omwille van de negatieve gevolgen van deze
22
plannen op de eigen ontwikkeling. Daarnaast wordt de rijkheid aan vissoorten die de Mekong kenmerkt nu reeds bedreigt door de constructie van waterkrachtdammen (Baran et al., 2011, p. 1). Alle oeverstaten zijn snel ontwikkelende landen waarbij het economisch belang voorrang geniet. De exploitatie van de rivier wordt door de verschillende overheden dan ook hoofdzakelijk gezien in termen van het verder zetten van de nationale economische groei (Goh, 2004, p. 7). China is hierin geen uitzondering. De graduele economische liberalisatie van de jaren 1980 en de openstelling van de Chinese economie naar de wereldmarkt in de jaren 1990 heeft de groei van het BBP exponentieel doen stijgen. De overheid maakte daarop ambitieuze plannen m.b.t. de transfer van elektriciteit van het westen naar het oosten van het land, maar ook de rest van Zuidoost-Azië zou mee kunnen profiteren van de door water gegenereerde elektriciteit. Op nationaal vlak is China het land met het grootste waterkrachtpotentieel ter wereld (Goh, 2004, pp. 7-8). Het totaal aan exploiteerbare bronnen is geconcentreerd in het zuidwesten, midden en noordwesten van het land (waar tot nog toe slechts 30% van gebruikt wordt), terwijl de belangrijkste gebieden met een stijgende vraag naar elektriciteit zich in het oosten bevinden. De gigantische transfer van waterkracht van het westen naar het oosten wordt als een onvermijdelijk deel van de nationale strategie gezien om de westerse regio open te stellen en te ontwikkelen. De provincie Yunnan speelt hierin de hoofdrol; deze streek beschikt immers over de grootste werkzame waterkrachtbron van het land, die de naam ‘Drieklovendam’ draagt. Er vinden reeds heel wat energietransfers plaats vanuit Yunnan naar andere gebieden, ook buiten China. De voorspelling dat “Yunnan province will become an energy depot not only for China, but also for Southeast Asian countries” lijkt vandaag de dag te zijn uitgekomen (Goh, 2004, p. 8).
2.2. Motivering van de Chinese zoektocht naar water. 2.2.1. Regionale ongelijkheid: het noorden aan het infuus, het zuiden aan de bron. Om China’s waterbeleid te begrijpen is het noodzakelijk om inzicht te verwerven in de waterproblemen waarmee China te kampen heeft en de manier waarop de Chinese overheid die probeert aan te pakken (Donkers, 2012, p. 353). De Chinese zoektocht naar water wordt, in tegenstelling tot wat deze queeste meent te suggereren, niet ingegeven door een gebrek aan water. China beschikt over voldoende water, maar het struikelblok situeert zich bij de ongelijke verdeling van zowel water als bevolking (Donkers, 2012, p. 353). Maar liefst 22% van de wereldbevolking woont in China, hoewel het land over slechts 7% van het zoete water op aarde beschikt. Toch vormt dit op zich geen probleem. Ondanks het enorme bevolkingsaantal (China telt intussen 1,34 miljard inwoners), voorzien China’s waterreserves jaarlijks 2.343 m3 water per persoon (Index Mundi, 2011; Tsering 2005, p. 12). Dit cijfer ligt aanzienlijk boven de internationaal geaccepteerde definitie van waterschaarste, die op 1.000 m3 per persoon per jaar wordt berekend. Ondanks deze cijfers stonden twintig jaar geleden waterschaarste en watervervuiling bovenaan het prioriteitenlijstje van China’s ‘Economic Action Plan for 1991-2000’. De ongelijke geografische verdeling van en vraag naar water zorgde ervoor dat deze punten een constante werden op de politieke agenda van Beijing. Drie rode draden worden onderscheiden: overexploitatie, inefficiënt gebruik en vervuiling (Sinha, 2011a, p. 423). Deze trend waarbij water deel
23
uitmaakt van China’s strategische doelstellingen om de binnen- en buitenlandse stabiliteit te bewaren zal zich zonder twijfel verder zetten in de toekomst. Hoewel er – zoals gezegd – wel voldoende water aanwezig is in China, staat hydropolitiek voortdurend in de schijnwerpers. Vanwaar komt nu die bezorgdheid om watervoorziening? Geografische ongelijkheid vormt hét pijnpunt van de Chinese waterpolitiek. Zo beschikt Zuid-China8, dat 36% van het grondgebied beslaat, over 81% van China’s watervoorraden (Sinha, 2011a, p. 422). Noord-China daarentegen omvat 64% van de oppervlakte, huisvest 47% van de bevolking, maar moet het met slechts 19% van de Chinese watercapaciteit doen. Dit is niet evident aangezien in deze regio veel meer grote steden liggen en er een grotere bedrijvigheid is in landbouw, industrie en mijnbouw; allemaal sectoren die enorm waterintensief zijn (Donkers, 2012, p. 354). In tegenstelling tot het zuiden, dat omwille van de nabijheid van Tibet een overvloed aan water ter beschikking heeft, kampen het noorden en westen met extreme watertekorten (Donkers, 2012, p. 354). Komt nog bij dat bijna een kwart van het Chinese grondgebied bestaat uit woestijn en dat zo’n 70% van de rivieren reeds vervuild of verzand is. Dit alles maakt dat zo’n 300 miljoen Chinezen in het noorden over een beperkte hoeveelheid water beschikken. In deze regio is amper 700 m3 water voorzien per persoon, een cijfer dat zich duidelijk onder de grens van waterschaarste bevindt (Chellaney, 2011a, p. 52). Noord-China heeft dorst, zoveel is zeker. De redenen voor de bijzonder ernstige waterproblemen in dit gebied, en met name in de streek rond en boven de Gele Rivier, zijn divers en hebben een wederzijds versterkend effect (Tsering, 2005, p. 12). Zo valt er niet alleen minder neerslag in deze regio en is er minder zoet water beschikbaar, maar zijn er ook regelmatig droogtes en overstromingen. Verder is zowel de pollutiegraad als de vraag naar water hier hoger door de aanwezigheid van heel wat grote steden, industrieparken en ook landbouw en mijnbouw. De waterreserves worden in deze regio dan ook op grote schaal vervuild en uitgeput; meren en rivieren worden langzaam maar zeker leeggepompt en ook het grondwater moet eraan geloven (Donkers, 2012, p. 354). Twee boosdoeners die hiertoe bijdragen zijn de bevolkingsdruk en de concentratie van zware industrie in het noorden van China (Tsering, 2005, p. 14). De agrarische sector krijgt de gevolgen hiervan voorgeschoteld: watertekorten slepen aan en worden steeds ernstiger, wat soms leidt tot rellen om water in de regio. Tenslotte wordt deze regionale ongelijkheid verergerd door het neerslagpatroon (Tsering, 2005, p. 13). Neerslag valt het meest in het zuidoostelijke deel van China en neemt af naarmate men meer naar het noordwesten gaat. De noordelijke rivieren hebben hierdoor in het algemeen een lagere stroomsnelheid en een lager debiet maar wel met een hogere variabiliteit dan de zuidelijke rivieren. Dit maakt van het noorden van China een van de meest overstromingsgevoelige gebieden in de regio. Het gaat hier dus niet enkel om een natuurlijk tekort, maar evenzeer om decennialang onduurzaam watergebruik (Donkers, 2012, p. 354; Liebman, 2005, p. 289). Zoals hierboven reeds aan bod kwam wordt waterschaarste in China gezien als het gevolg van drie belangrijke factoren, m.n. urbanisatie, industrialisatie en ongebreidelde bevolkingsgroei. Dramatisch aan deze situatie is dat tegenover de afnemende beschikbaarheid van water een sterk groeiende vraag staat. De enorme bevolkingsgroei, de hogere welvaartsgraad (en dus meer mensen die toegang hebben tot leidingwater, douches, 8
Onder Zuid-China wordt het gebied ten zuiden van de Yangtze verstaan. Noord-China wordt dan logischerwijze gebruikt om de regio boven de Yangtze aan te duiden.
24
wasmachines, toiletten met doorspoelfunctie etc.) en het veranderde consumptiepatroon (mensen eten meer eieren en vlees, waardoor veel water voor de productie van graan nodig is) dragen eveneens bij tot de toegenomen druk op de watervoorraden. Volgens berekeningen zal China tegen 2030 een kloof kennen van maar liefst 25% tussen vraag en aanbod (Sinha, 2011a, p. 423). Daarbij zal tweederde van de steden moeilijkheden ondervinden in het krijgen van toegang tot (drinkbaar) water. China gaat dus in allerijl op zoek naar water om het noorden te bevoorraden. Alle waterreserves waar het haar hand op kan leggen, maakt Beijing tot de zijne. Wat volgt is een overzicht van de belangrijkste objectieven die China hoopt te bereiken door het verwerven van controle over waterbronnen. 2.2.2. Politieke doelstellingen die de zoektocht naar water begeleiden. De voornaamste redenen voor de manipulatie van internationale waterwegen en de wens om zoveel mogelijk controle te verwerven over rivieren kunnen teruggeleid worden tot de korte termijnvisie van de Chinese top (Croning & Hamlin, 2012, p. 21). Het nastreven van een snelle economische groei om zo spoedig mogelijk het ontwikkelingsbeleid en de geopolitieke ambities waar te maken maakt hier een belangrijk onderdeel van uit. De grootste uitdaging die zich hierbij stelt is het simultaan tegemoetkomen aan de voedsel- en energiebehoeften die elk toenemen in de snel veranderende Chinese samenleving en beide van cruciaal belang zijn voor de ontwikkeling en groei van China (Sinha, 2011a, p. 422). Zoals verder verduidelijkt zal worden, zijn beide doelstellingen echter niet steeds compatibel met elkaar. -
Energie.
China is een van de snelst groeiende economieën ter wereld en het ziet er naar uit dat deze trend zich nog een tijdje verder zal zetten. Het land kent een jaarlijkse groei van zo’n 8%, waardoor geschat wordt dat de energiebehoeften tot 150% zullen toenemen tegen 2020 (Sinha, 2011a, p. 423). Komt nog bij dat de bevolkingsexplosie en het sterk gestegen welvaartsniveau van de gemiddelde Chinees de afgelopen decennia voor een aanzienlijk toegenomen energieverbruik heeft gezorgd. Water, met name dammen en de mogelijkheid om water om te leiden, wordt dan ook beschouwd als een fundamenteel onderdeel van deze ontwikkeling. Ondanks de enorme steenkoolvoorraden waarover China beschikt, moet het jaarlijks grote hoeveelheden olie importeren. Om deze afhankelijkheid van het buitenland te verminderen, is China van plan om de exploitatie van het waterkrachtpotentieel van de rivieren nog verder uit te breiden in de toekomst. De rol van de Mekong is in deze context van onschatbare waarde. De gigantische stuwdammen op de rivier kunnen enorme hoeveelheden elektriciteit genereren en op die manier de groeiende kloof tussen vraag en aanbod verkleinen (Croning & Hamlin, 2012, p. 5). Dergelijke projecten zijn strategisch gezien noodzakelijk opdat het Chinese groeipad niet verlaten moet worden. Daarnaast wordt het ecologische argument van deze vorm van energie ook steeds meer aangehaald door de Chinese autoriteiten (Chellaney, 2011a, p. 72). Men hoopt het huidige gebruik van steenkool en olie, twee zeer vervuilende energiebronnen, af te bouwen en waterkracht een steeds belangrijkere component te laten uitmaken van de Chinese energievoorziening (Liebman, 2005, p. 289). De doelstelling om tegen 2020 hernieuwbare energie maar liefst 20% van de totale energievraag te doen inlossen, past perfect in deze context (Perkowski, 2012, 16 februari). De snel groeiende mondiale vraag naar en prijs van energie maakt van waterkracht daarenboven een 25
welgekomen nationale bron van elektriciteit, waar China bovendien de volledige controle over heeft (Croning & Hamlin, 2012, p. 5). Door de focus van politici op het bewerkstelligen van een snelle economische groei en dit objectief bijgevolg absolute voorrang krijgt op het beleidsniveau, worden lokale ecologische en sociale implicaties van deze praktijken een secundaire plaats toebedeeld (Sinha, 2011b, p. 18; Tsering, 2005). Het perspectief van ‘ecologische economie’, waarbij men zich bewust is van de innige verstrengeling tussen ecologie en economie en ook rekening houdt met de wederzijdse effecten hiervan, zou een prominente plaats moeten innemen in het Mekongbeleid (Croning & Hamlin, 2012, p. 24). Dergelijk ecologisch bewustzijn is echter nauwelijks aanwezig in China9. De (over)exploitatie van de watervoorraden worden nog te veel in het licht gezien van de economische winsten die eruit kunnen worden gehaald, waardoor het ecologische evenwicht in de regio nu reeds op proef wordt gesteld (Chellaney, 2011a, p. 10). -
Voedsel.
Watertekort is meer dan wat ook een belangrijke belemmering geworden voor China’s doelstelling om voldoende voedsel te produceren zodat de groeiende bevolking niet afhankelijk is van import om te overleven (Sinha, 2011a, p. 423). Uitgebreide irrigatienetwerken die via wateromleidingen worden uitgebouwd zijn levensnoodzakelijk voor het telen van rijst, graan en andere gewassen in de regio (Sinha, 2011b, p. 11). De chronische watertekorten in enkele van China’s meest vruchtbare gebieden brengt de huidige voedselproductie voor het hele land in gevaar (Liebman, 2005, p. 288; Sinha, 2011a, p. 423). Vooral in het noorden worden steeds vaker langdurige droogtes en afwijkende neerslagpatronen waargenomen. Dit gebrek aan water heeft een verwoestende impact op geïrrigeerde landbouw en dwong heel wat Chinese boeren om zich terug te richten op landbouw die gebaseerd is op regen en uiteraard veel minder rendabel is. Daarenboven heeft het beschikbare water in dit gebied een relatief hoog zoutgehalte waardoor de bodem beschadigd wordt en de opbrengsten verminderen. Om die redenen heeft China de afgelopen 15 jaar regelmatig grote hoeveelheden graan moeten importeren om voldoende voedsel te voorzien voor de Chinese bevolking (Sinha, 2011a, p. 423). Dergelijke vorm van verminderde autarkie wordt door de Chinese autoriteiten als enorm gevaarlijk gezien voor een land met een bevolking zo groot als die van China, waardoor de zoektocht naar water een absolute noodzakelijkheid is geworden die steeds vaker gepaard gaat met agressieve beleidsstrategieën (Sinha, 2011b, p. 11). Vanuit het perspectief van ontwikkelaars is de Mekong dus een enorme onaangeboren bron die de economische groei in de regio kan bespoedigen (Croning & Hamlin, 2012, pp. 23-24). De Mekong niet benutten wordt in deze visie gezien als ‘verspilling’ van water dat op die manier onbelemmerd de Zuid-Chinese Zee instroomt. Met behulp van dammen wordt het energiepotentieel van de rivier benut en kunnen nieuwe irrigatieschema’s worden opgesteld waardoor de oppervlakte cultiveerbaar land wordt uitgebreid. Ook nieuwe wegen voor transport kan de handel en dus de economie op een gunstige manier beïnvloeden. De juistheid van voornoemde stellingen hoeft niet in vraag gesteld te worden, de kortzichtigheid ervan kan echter reden tot bezorgdheid zijn. 9
Er dient te worden vermeld dat hier langzaam verandering op te merken is. Zoals daarnet werd vermeld heeft China zich op vlak van energievoorziening bijvoorbeeld tot doel gesteld om tegen 2020 hernieuwbare energie maar liefst 20% van de energievraag te doen inlossen (Perkowski, 2012). Hier moet echter ook in rekening gebracht worden dat de stijgende wereldprijs van olie een niet te onderschatten motivatie is voor de Chinese autoriteiten om zelf nieuwe energiebronnen te zoeken (Croning & Hamlin, 2012, p. 5).
26
Waar stelt zich nu juist het probleem? Stuwdammen worden gebouwd opdat er voldoende elektriciteit wordt gegenereerd zodat de economische groei zich verder kan zetten. Dergelijke waterprojecten hebben echter als gevolg dat ze voedzaam slib ophouden. Hierdoor worden landbouwgebieden minder vruchtbaar en raakt bijgevolg de voedselproductie in gevaar. Daarnaast hebben dammen ook negatieve effecten op de seizoensgebonden stroming en bijgevolg ook op de biodiversiteit van de Mekong; de visvangst dreigt dus sterk af te nemen. Hoewel energie opgewekt wordt, blijkt dit in de context van waterschaarste de voedselproductie te bedreigen. Verder in dit onderdeel wordt op een meer gedetailleerde manier ingegaan op de negatieve gevolgen van stuwdammen op het ecologische systeem van het stroomgebied en meer bepaald op de voedselproductie. 2.2.3. Op zoek naar een evenwicht? De ultieme vraag wat het belangrijkste is en bijgevolg de prioriteit moet krijgen, stelt zich (Goh, 2004, pp. 12-13)? Het behoudt van de visbestanden, een hoge graad van biodiversiteit en de integriteit van de Mekong opdat de bevolkingsgroepen in Laos, Cambodja, Thailand en Vietnam op een duurzame manier hun bestaan verder kunnen zetten, of de constructie van een waterval van stuwdammen die voldoende energie opwekt om de Chinese economie te ondersteunen maar die de natuurlijke en levensnoodzakelijke mechanismen als het afzetten van slib en de seizoensgebonden stroming zal verstoren? De afweging moet dus gemaakt worden tussen economische ontwikkeling en sociale en ecologische duurzaamheid. De ontwikkeling van een waterkrachtwaterval op de hoofdstroom van de Mekong is in dit opzicht een oefening in commercieel opportunisme gebleken (Croning & Hamlin, 2012). De rivier wordt louter gezien als een gratis bron wiens waterkrachtpotentieel rijp is voor exploitatie. Deze huidige prioriteitenhiërarchie in China, waarbij economische ontwikkeling de eerste plaats inneemt, maakt dat er tot nog toe weinig rekening wordt gehouden met de negatieve impact van hun focus op economische groei op de menselijke en ecologische houdbaarheid van dit model. Ondanks stijgend protest van de stroomafwaarts gelegen landen en de steeds duidelijker wordende negatieve gevolgen, zijn er voorlopig nog weinig tekenen van mogelijke verandering van het discours.
2.3. Gevolgen van de onlesbare Chinese dorst voor het ecosysteem van het stroomgebied van de Mekong. Het Chinese ingrijpen op de stroom van de Mekong blijft niet zonder gevolgen. De dammen op het bovenste gedeelte van de rivier dreigen het complexe ecosysteem van de stroom, waarvan miljoenen mensen afhankelijk zijn voor vis, landbouw en drinkwater, te verstoren (International Rivers Network, 2002, p. 1). Ondanks de reeds waarneembare negatieve consequenties op de andere oeverstaten, worden de gevolgen van de ontwrichting van de stroom op het levensonderhoud en de regionale stabiliteit nog steeds onderschat (Croning & Hamlin, 2012). De (in)directe kosten en baten van dammen en wateromleidingen zijn daarenboven niet gelijk verdeeld onder de verschillende gemeenschappen en staten. Veel hangt samen met de geografische ligging van de betrokken landen: de stroomopwaarts gelegen staten zoals China en Laos beschikken over het grootste waterkrachtpotentieel en bevinden zich in de positie om de meeste voordelen uit de indamming van de rivier te halen. Socio-economische kosten zoals de negatieve impact op voedselzekerheid, 27
waterbeschikbaarheid en waterkwaliteit komen daarentegen terecht op de nek van de stroomafwaarts gelegen landen, met Cambodja en Vietnam op kop. De snelheid van China’s economische ontwikkeling en het belang dat hieraan gehecht wordt door de Chinese autoriteiten, zorgt er echter voor dat noch ecologische vernieling, noch politieke en economische implicaties voor de overige oeverstaten op lange termijn voldoende ingecalculeerd worden (Sinha, 2011a, p. 426). De integriteit en het welvaren van het riviermilieu hangt grotendeels samen met twee factoren: de jaarlijkse seizoengebonden en dus voorspelbare cyclus van overstroming en droogte van de rivier, en het voedzame slib dat wordt meegevoerd en landbouwvlakten in het gehele stroomgebied vruchtbaar maakt (International River Network, 2002, p. 1). Elke dam die gebouwd wordt beïnvloedt beide elementen op een drastische en onomkeerbare wijze. De potentieel nadelige consequenties op stroomafwaarts gelegen staten kunnen onderverdeeld worden in een politieke en een ecologische arm (Goh, 2004, p. 4). Enerzijds komen de traditionele nationale veiligheidsbelangen in het gedrang aangezien er een relatie bestaat tussen de aantasting van het milieu en interstatelijke conflicten. Dit kan ervoor zorgen dat de stabiliteit in de ZuidoostAziatische regio in gevaar komt indien er in de nabije toekomst geen duidelijke afspraken worden gemaakt tussen de zes oeverstaten. Ten tweede is er sprake van een sterke correlatie tussen milieudegradatie en sociale welvaart (Goh, 2004, p. 4). Hier gaat het om het niet-traditionele domein van menselijke veiligheid. De nadelige effecten van de aantasting van het ecosysteem en het in gevaar brengen van het welzijn van gemeenschappen vormen hier de kern van de bezorgdheid om het Chinese ingrijpen op de stroom van de Mekong. Achtereenvolgens zullen de verschillende problemen die hiermee gepaard gaan worden besproken. 2.3.1. Opslag van water. De opslag van water in de reservoirs van dammen is een eerste cruciaal element die drie ernstige gevolgen met zich meebrengt (Goh, 2004, p. 4). Ten eerste kan het vullen van de dammen voor problemen zorgen. Hierbij wordt een groot deel van de waterstroom achtergehouden tijdens de vulperiode die soms jaren kan aanslepen. De opslag van zoveel water in de stroomopwaarts gelegen gebieden kan een enorme impact hebben op de lager gelegen oeverstaten. Aangezien het debiet plots aanzienlijk lager ligt, is er vaak onaangekondigd veel minder water beschikbaar voor de bevolking. Daarnaast is de omvang van de reservoirs vaak op zich al rampzalig omwille van de verhoogde frequentie en toegenomen omvang van aardverschuivingen en aardbevingen. Deze worden niet zelden veroorzaakt door de bouw van de dammen en het gewicht van het opgeslagen water dat doorsijpelt in het reservoirgebied. Zo vond er tijdens de bouw van de Manwan-dam in 1987 een grote aardverschuiving plaats. Ook de Xiaowan-dam werd gebouwd in de buurt van een aardbevingsgevoelige zone, waardoor problemen in de toekomst niet uitgesloten worden. De stuwdammen op de Mekong zijn hierin geen uitzondering. Tot slot – en hiermee wordt het politieke debat omtrent de bouw van dammen aangevoerd – is het vermogen van de Chinese autoriteiten om via de dammen in Yunnan overstromingen en droogtes te controleren sterk omstreden. De stroom van de Mekong wordt niet langer door de natuur en de seizoenen bepaald, maar komt in handen van de Chinese overheid terecht, die van het opwekken van elektriciteit een prioriteit maakt. Stroomafwaarts gelegen gebieden staan hier zwak tegenover. 28
Het is immers niet ondenkbaar dat tijdens het droge seizoen China water zal achterhouden om voldoende elektriciteit te kunnen generen. Wanneer grote overstromingen echter hun weg banen tijdens het regenseizoen, zal China er bovendien niet voor terugdeinzen om overtollig water weg te laten stromen om de dammen te beschermen, zoals reeds gebeurd is in september 2000 aan de Manwan-dam. Deze mogelijkheid van China om de hoeveelheid water die stroomt te bepalen is wellicht de meest cruciale politieke vertakking van de Chinese bouw van stuwdammen op de Mekong (Goh, 2004, p. 6). De invloed hiervan op de diplomatieke relaties met de stroomafwaarts gelegen landen mag geenszins worden onderschat. Controle over overstromingen zal ook de landbouw en verzilting van het stroomgebied beïnvloeden (Goh, 2004, p. 5). Intrusie van zout water is een natuurlijk fenomeen in deze regio en de landbouw heeft zich hieraan aangepast. Zo zorgen de seizoensgebonden overstromingen op tijd en stond voor een ‘spoeling’ van het gebied, waarbij zoet water het ongewenste zoute water wegspoelt. Minder overstromingen zullen op die manier het zoutgehalte in het gebied verhogen. Omgekeerd zullen grotere stromen tijdens het droge seizoen de moestuinen op de rivieroevers overspoelen en verwoesten. Het gaat hier om een kleinschalige, maar vaak voorkomende vorm van aanvullende landbouw die gebruik maakt van de vruchtbare grond tijdens het droge seizoen. 2.3.2. Verminderde afzetting van slib. De Chinese controle over het waterdebiet werd zonet even aangehaald. Debietregulering betekent in de praktijk vooral minder maar meer hevige seizoensgebonden overstromingen in stroomafwaarts gelegen gebieden (Goh, 2004, p. 5). Deze overstromingen zijn echter nuttig, aangezien op die manier voedingsstoffen en slib worden afgezet waardoor de overstromingsvlakten op een natuurlijke manier vruchtbaarder worden. Minder overstromingen betekent dus in principe minder vruchtbare grond, waar de rijstteelt ongetwijfeld onder zal lijden. De constructie van dammen op de Mekong zal de hoeveelheid slib die met de stroom wordt meegevoerd aanzienlijk verminderen, waardoor de landbouwactiviteiten in de stroomafwaarts gelegen gebieden negatief beïnvloed zullen worden (Tsering, 2005, p. 52). Geschat wordt immers dat de helft van de jaarlijkse slibaanvoer van de Mekong afkomstig is van het Chinese deel van het stroomgebied (Goh, 2004, pp. 5-6). Dammen zullen een groot deel van dit slib ophouden. Om dit te compenseren zouden landbouwers hun gronden kunstmatig moeten bemesten en zullen nieuwe soorten gewassen moeten worden gekweekt die beter aangepast zijn aan het nieuwe hydrologische regime. De gewassen die momenteel worden geteeld in deze regio zijn immers perfect afgestemd op de huidige omstandigheden. Zo is bijvoorbeeld 80% van de rijstvelden in Cambodja sterk afhankelijk van het water, slib en andere nutriënten die door de seizoensgebonden stroom van de Mekong worden afgezet (International Rivers Network, 2012, p. 2). Verder leidt het ophouden van slib ertoe dat het water de bedding van de rivier zal schuren wat aanleiding zal geven tot wijdverspreide erosie in de stroomafwaarts gelegen gebieden, waardoor de loop van de Mekong zal veranderen en dus structuren zoals bruggen, steigers en gebouwen zullen verzwakken (International Rivers Network, 2002, p. 3). Tot slot zal de ophoping van slib leiden tot een minder lange leefbaarheid van dammen, die momenteel wordt geschat op zo’n 30 jaar i.p.v. de gehoopte 100 jaar.
29
2.3.3. Gevolgen voor de biodiversiteit. Het waterleven is een derde punt van bezorgdheid (Goh, 2001, p. 5). De vissen en andere in het water levende organismen zijn aangepast aan het huidige ecosysteem, inclusief de sedimentrijke watercondities en de seizoensgebonden waterstromen. De habitat van de visbestanden zal op twee manieren negatief beïnvloed worden. Enerzijds zal de vismigratie verstoord worden, anderzijds zal het waterleven de gevolgen moeten dragen van opstuwingeffecten. Stuwdammen houden, zoals reeds werd vermeld, water achter tijdens het regenseizoen en laten het vrij lopen tijdens het droge seizoen. Hierdoor kan de gemiddelde waterstroom tijdens het droge seizoen verdubbelen, waardoor de natuurlijke cyclus van de rivier uit evenwicht wordt gebracht (Internationale Rivers Network, 2012, p. 1). Terwijl boeren dit aantrekkelijk kunnen vinden voor hun irrigatiesystemen, zijn vissen aangepast aan deze veranderende waterstromen. De migratie van vissen wordt bijgevolg bepaald door dergelijke natuurlijke ritmes, en net die ritmes zouden kunnen lijden onder de werking van de dammen. De natuurlijke habitat en voedingsgebieden van trekkende visbestanden komen dus in gevaar, waardoor de biodiversiteit zal verminderen en ook de visvangst zal afnemen. Het tweede punt, de opstuwingeffecten, heeft een belangrijke impact op de waterkwaliteit. Wanneer water door een dam wordt achtergehouden, worden tevens slib en zuurstof achtergehouden, wat de kwaliteit van het water aldus aanzienlijk zal verslechteren in vergelijking met vrij stromend water (Baran et al., 2011, p. 5; Tsering, 2005, p. 53). Opnieuw zal de biodiversiteit hier de gevolgen van ondervinden en gereduceerd worden. 2.3.4. Interne ontheemding. De constructie van dammen en de toenemende overstromingen zullen daarnaast ook zorgen voor de gedwongen ontheemding van meer dan 68.000 mensen en het onder water zetten van om en bij de 25.000 hectaren land, zowel in China als in de overige oeverstaten (Tsering, 2005, p. 35). Niet alleen de omvang van de Chinese dammen, maar ook de combinatie van verschillende stuwdammen zoals de bouw van de dammenwaterval op de Mekong is bijzonder problematisch (Croning & Hamlon, 2012, pp. 5-6). Terwijl een enkele dam wel een aantal overzichtelijke en beheerbare problemen met zich meebrengt, omvat een serie van dammen te veel negatieve consequenties, die elkaar versterken naarmate er meer dammen op dezelfde stroom gebouwd worden.
30
3. Juridische omkadering. 3.1. Territoriale soevereiniteit versus territoriale integriteit. Het juridische kader dat de achtergrond vormt voor het waterbeleid van de verschillende oeverstaten m.b.t. de Mekong maakt het eenvoudiger om de hydropolitieke onenigheden in de regio te begrijpen. Zo baseert China zich op het principe van de territoriale soevereiniteit, waar landen als Cambodja, Vietnam, Laos, Myanmar en Thailand zich beroepen op het principe van de territoriale integriteit. Het verschil tussen beide juridische termen maakt het belangrijkste twistpunt uit in de relaties tussen de Aziatische oeverstaten en bij uitbreiding bij internationale waterconflicten wereldwijd. Het principe van absolute territoriale soevereiniteit10 stelt dat elk land volledig vrij is om zelf te bepalen hoe het water wordt gebruikt dat zich binnen de eigen landsgrenzen bevindt (Deconinck, 2003, p. 3). Hierbij hoeft geen rekening te worden gehouden met de belangen van, noch met de gevolgen ervan voor de overige oeverstaten. Landen die zich op dit principe baseren bevinden zich over het algemeen aan de bovenloop van de grensoverschrijdende rivier. Landen die aan de benedenloop gelegen zijn, maken logischerwijs een grote kans hiervan de dupe te worden. Het principe van absolute territoriale integriteit daarentegen verdedigt de stelling dat er in geen geval ‘geraakt mag worden aan de hoeveelheid en de kwaliteit van het water dat op een natuurlijke manier van het ene naar het andere land zou stromen’ (Deconinck, 2003, p. 3). Landen die voordeel halen uit de naleving van dit principe liggen uiteraard eerder stroomafwaarts. De vaststelling dat beide principes moeilijk met elkaar te verenigen zijn behoeft geen verdere argumentatie. In de praktijk worden dergelijke extreme posities echter zelden ingenomen (Deconinck, 2003, p. 3). Wanneer overeenkomsten of vreedzame samenwerking echter ontbreken – zoals het geval is in de Zuidoost-Aziatische regio – kunnen bovenstaande beschreven visies evenwel botsen. Om dergelijke conflicten te vermijden, zijn er in het verleden maatregelen genomen om die te voorkomen. Twee voorbeelden hiervan worden hieronder besproken.
3.2. UN Convention on the Law of Non-Navigational Uses of International Water Courses. De Verenigde Naties hebben enkele jaren geleden een verdrag opgesteld die de internationale praktijk en de raad van toonaangevende juristen omtrent het delen van grensoverschrijdende watervoorraden trachtte te incorporeren. Deze ‘Convention on the Law of Non-Navigational Uses of International Water Courses’ werd in 1997 door de Algemene Vergadering goedgekeurd. Hierin worden een aantal algemene principes opgesomd die betrekking hebben op de billijke en redelijke verdeling van water en die (milieu)schade pogen te vermijden. Daarnaast werd ook de noodzaak om informatie over nationale watergerelateerde projecten uit te wisselen aangehaald en werden richtlijnen opgenomen en mechanismen uitgewerkt met het oog op vreedzame conflictresolutie en de bescherming van waterlopen ten tijde van gewapende conflicten.
10
Dit principe steunt op de Harmon-doctrine, die stelt dat er geen beginsel van algemeen volkenrecht bestaat dat het soevereine beschikkingsrecht van een staat over zijn natuurlijke rijkdommen kan beperken, ongeacht de gevolgen voor andere staten (Vander Stadt, n.d., p. 18).
31
Het verdrag werd echter door onvoldoende landen geratificeerd waardoor het een ontoereikend instrument is gebleken om internationale waterconflicten te beslechten (Warner & Zeitoun, 2006, p. 439). Zo stemden China, Turkije en Burundi tegen, ondanks het gebruik van algemene bewoordingen en de vage omschrijving van de besproken principes (Deconink, 2003, p. 3). Reden hiervoor is de opname van het ‘beperkte’ territoriale soevereiniteitsprincipe. Deze term stootte China tegen de borst, die vreesde dat op die manier zijn territoriale soevereiniteit onvoldoende gewaarborgd zou worden (Donkers, 2012, p. 357). Het feit dat Beijing dit verdrag niet ondertekend heeft maakt dat het land zich niet gebonden voelt aan principes als billijk en redelijk gebruik en de verplichting om het aanrichten van schade te vermijden.
3.3. Verdrag m.b.t. de samenwerking omtrent duurzame ontwikkeling van het stroomgebied van de Mekong. De ‘Mekong Agreement on the Cooperation for the sustainable Development of the Mekong River Basin’ werd door de Mekong River Commission in 1995 opgesteld en beoogde in de eerste plaats een algemeen kader te voorzien dat de basis zou vormen voor het gebruik van de gedeelde watervoorraden (Fox & Sneddon, 2005, p. 189). De Mekong wordt hierin voorgesteld als een coöperatieve geopolitieke ruimte waarbij de uiteenlopende belangen van de verschillende deelnemende landen (Vietnam, Laos, Thailand en Cambodja) worden erkend en veiliggesteld (Donkers, 2012, p. 356). Het belangrijkste doel van deze overeenkomst wordt gedefinieerd als “to ensure that riparian states cooperate in all fields of sustainable development, utilization, management and conservation of the water and related resources of the Mekong River” (MRC, 1995, p. 3). De focus ligt op het principe dat stelt dat individuele staten gebruik kunnen maken van het water om in het eigenbelang te voorzien, maar hierbij de mogelijkheden van andere oeverstaten om dezelfde bronnen te benutten, niet mogen verhinderen (Fox & Sneddon, 2005, pp. 189-192). Daarnaast benadrukt het verdrag het redelijk en billijk gebruik van de watervoorraden, net als voorafgaand overleg en kennisgeving over de nationale plannen die betrekking hebben op de Mekong. Verder werd in het verdrag bepaald dat tijdens het droge seizoen een minimumstroom verzekerd moet zijn. Deze clausule heeft als doel om voldoende water te voorzien voor landbouwactiviteiten en is voornamelijk in het belang van de stroomafwaarts gelegen oeverstaten opgenomen, met name Vietnam en Cambodja. Heel wat van de hierin opgenomen principes houden echter geen rekening met de hydrologische en ecologische processen binnen het stroomgebied (Fox & Sneddon, 2005, pp. 190-192). Ondanks de verwijzingen naar het behoud van de ecologische balans van de rivier, worden er weinig concrete bewoordingen gebruikt om deze doelstelling waar te maken. Zo wordt bijvoorbeeld niets vermeld over een minimumstroom tijdens het regenseizoen, wat nochtans van cruciaal belang is voor het levensonderhoud van de omliggende gemeenschappen en de biodiversiteit van de rivier. Daarenboven sluit het billijk gebruik van de stromen de opwekking van waterkracht via dammen niet uit en gaat het voorbij aan de socio-ecologische gevolgen van deze activiteiten zoals verminderde visvangst en overstromingen. Dergelijke veranderingen in het ecosysteem, waarbij cruciale bronnen bedreigd of verstoord worden, kunnen omstandigheden creëren waarin sociale conflicten
32
waarschijnlijker zijn dan samenwerking. Dit zou een ironisch gevolg zijn van het oorspronkelijke opzet van de overeenkomst in 1995. Een tweede minpunt van deze overeenkomst is te vinden bij de deelnemers van de overeenkomst (Donkers, 2012, p. 356). China en Myanmar hebben geen van beide het verdrag ondertekend. Dit kan vragen doen rijzen over de impact ervan op het gedrag van de oeverstaten en het werkelijke nut van de overeengekomen principes. De enige toegeving die China heeft gedaan naar de andere Mekonglanden toe is het verstrekken van hydrologische informatie sinds 2002, zoals aangehaald één van de opgenomen stelregels in het verdrag. Hoewel dit zich beperkt tot het doorspelen van inlichtingen over de waterstanden van de bovenloop, geeft dit de stroomafwaarts gelegen landen voldoende waarschuwing bij eventuele vloedgolven.
3.4. China volgt het internationaal gewoonterecht. China’s hydropolitiek wordt gedreven door de snel groeiende water- en energienoden en wordt op geen enkele manier beperkt door het internationale juridische kader. Door niet betrokken te zijn en consequent te weigeren om verdragen rond het gebruik van gedeelde watervoorraden af te sluiten met andere oeverstaten, beschermt het zichzelf en kan het juridisch gezien niet verantwoordelijk gesteld worden voor eventuele gevolgen van zijn unilaterale waterbeleid (Chellaney, 2011a, p. 184). Omdat er tot nog toe geen geschreven internationale wetgeving bestaat die handelt rond het delen van internationale watervoorraden, blijven de principes van het gewoonterecht dominant (Chellaney, 2011a, p. 185). Heel wat van deze principes werden dan wel gecodificeerd in de ‘UN Convention on the Non-Navigational Uses of International Watercourses’, door het gebrek aan voldoende ratificering blijven zij voorlopig dode letter. Enkele principes uit het internationale gewoonterecht ondersteunen China’s geclaimde recht op de onbeperkte exploitatie van de rivieren die door zijn grondgebied stromen. Zo stelt de ‘doctrine of prior appropriation’ dat de hoogst gelegen oeverstaat voorrang heeft op het exploiteren van de rivier (Tarlock, 2001, p. 882). De stroomopwaarts gelegen oeverstaten, de ‘senior appropriators’ worden hier logischerwijs door bevoordeeld. In deze context heeft China, die over deze status van ‘senior appropriator’ beschikt, het recht om de internationale rivieren die op het Tibetaanse plateau ontspringen naar eigen believen te exploiteren (Chellaney, 2011a, pp. 185-186). Vervolgens stelt een tweede doctrine dat de oeverstatelijke rechten het recht op het gebruik van dat deel van de rivier omvat dat binnen de eigen landsgrenzen valt. Beide principes geven aan dat Beijing wel degelijk gerechtigd is om water om te leiden en dammen te plaatsen zonder hierbij rekening te moeten houden met de overige oeverstaten. De stroomafwaarts gelegen landen hebben dan ook weinig in te brengen om China’s hydropolitieke gedrag te veranderen. Het is uiteraard niet eenvoudig om een evenwicht te zoeken tussen het recht op billijk en redelijk gebruik van watervoorraden en de gelijktijdige verplichting om de grensoverschrijdende stromen niet wezenlijk te belemmeren of schade aan te richten aan de andere oeverstaten (Chellaney, 2011a, p. 94). Idealiter zou het volgende moeten gelden: “harmonious ties between nations sharing a natural course of water should depend on the duty of each riparian state to exercise its water rights only in relationship to the rights and duties of its neighbor”, maar dat is niet op een eenvoudige manier te verwezenlijken (Chellaney, 2011a, p. 10).
33
V.
Analyse van de moeilijkheden ondervonden bij het beheer van watercrises.
In deze laatste sectie wordt het waterconflict in Zuidoost-Azië, dat in de vorige twee delen reeds uitvoerig werd besproken, geanalyseerd. Waterschaarste als gevolg van de toegenomen vraag en de verminderde beschikbaarheid van watervoorraden vormt een ernstig probleem en vereist een geïntegreerde regionale aanpak. De politieke verdeeldheid in het stroomgebied van de Mekong omwille van de verschillende belangen en de concurrerende waternoden maken deze noodzakelijke samenwerking moeilijk te realiseren (Chellaney, 2011a, p. 94). De verschillende oeverstaten wedijveren met elkaar en doen dit in toenemende mate op een assertieve en zelfs agressieve manier. Het gebrek aan water en de wens tot een snelle economische ontwikkeling maakt dat het regionale veiligheidskader weleens uit het oog verloren wordt om toch maar aan de eigen waternoden te kunnen voldoen. Alle oeverstaten zondigen hiertegen, maar vooral China kan met de vinger gewezen worden aangezien het elke poging tot samenwerking van de hand wijst. Door het afsluiten van multilaterale overeenkomsten te weigeren en tevens geen lid wenst te worden van regionale overlegorganen uit vrees voor het verlies van de eigen soevereiniteit over de watervoorraden, blokkeert het de zoektocht naar een oplossing voor het naderende waterconflict. Hoewel een openlijke confrontatie voorlopig nog niet aan de orde is, ziet het ernaar uit dat dit in de nabije toekomst weleens zou kunnen veranderen. De rol van China in deze context mag geenszins onderschat worden en zal bijgevolg uitvoerig besproken worden om een beter inzicht te krijgen in de regionale dynamiek van Zuidoost-Azië. Er moet zo snel mogelijk een antwoord worden gevonden op het vraagstuk van de waterproblematiek in Zuidoost-Azië. Om een geslaagde en vooral duurzame regeling uit te werken moet het hoofd worden geboden aan enkele obstakels. Er wordt geargumenteerd dat er grofweg twee grote struikelblokken gedetecteerd kunnen worden die tot nog toe verhinderd hebben dat er een adequate oplossing gevonden werd. Ten eerste wordt een blik geworpen op de manier waarop de oppositie zich verweert. Het protest van de oeverstaten, die geenszins het Chinese unilaterale beleid passief aanvaarden noch apathisch toekijken op het leed dat hen wordt aangedaan, blijkt niet doeltreffend te zijn. Er wordt betoogd dat de verscheidenheid aan instellingen en de gebrekkige institutionalisering ervan de ineffectiviteit van de samenwerkingsorganen waarin de oeverstaten zich verenigen in de hand werkt. Dit kan ertoe bijdragen dat watertwisten in de toekomst mogelijk zullen escaleren in openlijke conflicten. Ten tweede wordt gesteld dat de dominante positie van China in het gebied problematisch is voor het uitwerken van een duurzame regeling m.b.t. het gebruik en de verdeling van de gedeelde watervoorraden. Verder zal blijken dat niet alleen China het zich kan permitteren om vrijwel ongehinderd zijn gang te gaan; ook worden de overige oeverstaten van de Mekong beperkt in hun beleidsmogelijkheden waardoor hen weinig bewegingsvrijheid rest. Er wordt geargumenteerd dat zowel de historische en ideologische banden tussen China en de naburige oeverstaten als de economische macht en politieke invloed waarover het beschikt, de voornaamste oorzaken uitmaken van het relatieve gedoogbeleid waarmee de oeverstaten China’s unilaterale hydropolitiek zonder al te veel gemor lijken te aanvaarden. Laat het echter duidelijk zijn: de Mekonglanden ondergaan hun lot geenszins passief, maar toch wordt er verre van gedecideerd onderhandeld over hoe het verder moet. Het verweer beperkt zich vooralsnog tot lokale protesten en berispingen door regionale 34
organisaties en overheden. De toenemende bilaterale verstrengeling met zijn naburige staten, die enkele jaren geleden werd ingezet onder de noemer ‘regionaal charmeoffensief’, wordt als verklaring aangehaald voor het relatieve gedoogbeleid van de oeverstaten. Wanneer in deze context de beweerde ‘peaceful rise’-strategie gevolgd zou worden, hoeft dit niet per se problematisch te zijn. Verder zal echter verduidelijkt worden dat dit niet het geval is; de unilaterale hydropolitiek van China m.b.t. de Mekong is allerminst in overeenstemming met het beleid dat de Chinese autoriteiten pretenderen te volgen. De opmars van China en het beleid dat hiermee gepaard gaat om de leiderspositie in de regio te vestigen komt niet iedereen ten goede. Er is geen sprake van een win-winsituatie; China speelt de hoofdrol in en haalt eenzijdig voordeel uit dit tafereel. Ook wanneer gekeken wordt naar de theorie van Warner en Zeitoun zal blijken dat China een schoolvoorbeeld is van hun definitie van een waterhegemoon. De combinatie van de ijzeren grip van China op de Zuidoost-Aziatische regio en de toenemende agressiviteit waarmee China zijn beleid uitstippelt zonder de kosten voor de naburige landen ervan in rekening te brengen draagt ongetwijfeld bij tot de huidige impasse in het beheer van de waterconflicten. Achtereenvolgens zullen bovenstaande obstakels en bijhorende argumenten besproken worden. Aan de hand van een concrete parameter, m.n. hydropolitiek, zal getracht worden een duidelijk beeld te scheppen van de regionale politieke dynamiek in Zuidoost-Azië. Gestart wordt met het betoog dat de bestaande regionale instellingen die instaan voor het aanpakken van conflicten zoals de waterproblematiek in het stroomgebied van de regio, onvoldoende uitgerust zijn om deze taak tot een goed einde te brengen. Nadien volgt een overzicht van China’s bilaterale relaties met de zuidelijke oeverstaten, gevolgd door de bespreking van de incompatibiliteit van de ‘peaceful rise’strategie met China’s hydropolitiek. Tot slot wordt nagegaan in hoeverre China past binnen de theorie van de waterhegemonie.
35
1. Gebrekkige regionale instellingen. Samenwerking rond water is een niet te onderschatten onderdeel van het regionale veiligheidsbeleid in Zuidoost-Azië (Hensengerth, 2006, p. 104). De politieke stabiliteit van de regio kan worden ondermijnd wanneer waterconflicten niet tijdig worden aangepakt en er niet voldoende wederzijds vertrouwen is tussen de naburige oeverstaten. Er bestaan reeds heel wat regionale overlegorganen die bezorgd zijn om deze problematiek en die via economische en politieke integratie de relaties tussen de Zuidoost-Aziatische landen trachten te verbeteren. De bestaande samenwerkingsorganen kennen echter heel wat tekortkomingen en er wordt geargumenteerd dat deze niet in staat zijn om de huidige waterproblemen in het stroomgebied van de Mekong op een duurzame manier aan te pakken. Om te voorkomen dat de strijd om water tot een openlijk conflict uitbarst en zo de hele regio ontwricht door de politieke stabiliteit en economische groei in gevaar te brengen, is het hoogstnoodzakelijk dat Azië investeert in een betere geïnstitutionaliseerde samenwerking omtrent de grensoverschrijdende watervoorraden. Water kan in de huidige context dan ook gezien worden als de ultieme test om na te gaan of de regionale overheden de wil hebben en over voldoende politieke vaardigheden beschikken om samen te werken dan wel de voorkeur geven aan rivaliteit om de controle over deze cruciale hulpbron (Chellaney, 2012). Hoewel heel wat oeverstaten van de Mekong reeds onderlinge afspraken hebben gemaakt en regelingen hebben uitgewerkt omtrent het gebruik van de gedeelde watervoorraden, ontbreekt China maar al te vaak aan de overlegtafel. Berman beaamt dit en meent daarenboven dat China het enige land is dat zich dergelijke coöperatieve passiviteit kan veroorloven: “The fact that so many hopes for major development schemes are placed on the availability of water from the Lancang [Mekong] is both a cause for anxiety and a motivation to cooperate among the six GMS [Greater Mekong Subregion] countries. Only China, controlling 50% of the river’s headwaters, remains in a position to develop the river unilaterally” (Hensengerth, 2006, p. 105). China handelde tot nog toe maar al te vaak op een unilaterale manier en wijst systematisch elke buitenlandse inmenging in de eigen hydropolitiek van de hand (Croning & Hamlin, 2012, p. 6). De Mekong wordt door de Chinese autoriteiten immers gezien als een nationale rivier, waardoor China zich vrij waant van elke verplichting om de belangen van de overige oeverstaten in rekening te brengen. Door de unieke geografische locatie als bovenste oeverstaat en zijn positie als sterkste politieke aanwezigheid met de snelst groeiende economie in het stroomgebied, kan China het zich permitteren zijn plannen m.b.t. de Mekong te blijven uitvoeren, ondanks de schade die het toebrengt aan de naburige landen (Goh, 2004, p. 4). Zelfs als China niet de intentie zou hebben om de controle over deze watervoorraden als politiek wapen te gebruiken, dan nog blijft het beschikken over een belangrijk onderhandelingsinstrument t.o.v. de andere oeverstaten (Chellaney, 2011a, p. 276). “The most critical ramification of China’s massive damming of the Mekong, [] is that Beijing will be able to control the quantity of water released to downstream countries” (Chellaney, 2011a, p. 276).
1.1. Beheer van de interstatelijke waterconflicten. Er is nog heel wat werk aan de winkel om de huidige multilaterale hydro-diplomatieke inspanningen in de Zuidoost-Aziatische regio te stroomlijnen en een efficiënt waterbeleid uit te werken m.b.t. het 36
gebruik van de watervoorraden van de Mekong. De belangrijkste regionale organisaties die actief zijn in het veld van waterconflicten, meer specifiek m.b.t. de Mekong, zullen in deze sectie behandeld worden. Steeds zal specifieke aandacht besteed worden aan de positie van China in elk van deze instellingen en zullen linken gelegd worden met de blijvende moeilijkheden die ondervonden worden in het vinden van een efficiëntere aanpak van waterdisputen. Multilaterale samenwerkingsorganen m.b.t. grensoverschrijdende rivieren zoals de Mekong vormen een goede test om na te gaan in welke mate landen bereid zijn samen te werken en in welke mate instellingen doeltreffend zijn (Hensengerth, 2006, pp. 113-118). Gegeven de relatief korte periode van vrede op het vasteland van Zuidoost-Azië en de diepe verdeeldheid tijdens de Koude Oorlog is de geschiedenis van de multilaterale samenwerking in het stroomgebied van de Mekong niet erg lang. Deze samenwerking werd immers gedurende geruime tijd bemoeilijkt door ideologische verschillen en de aanwezigheid van andere regionale geopolitieke prioriteiten. Daarenboven onderging de politieke economie van het stroomgebied van de Mekong het afgelopen decennium een transformatie en verschoof het van een beleid dat deze grensoverschrijdende waterbron exploiteerde naar een meer duurzame aanpak (Cronin & Hamlin, 2012, p. vii). Samenwerking was in beide gevallen aanwezig, maar het ecologische bewustzijn is nieuw in dit deel van Azië en wakkert het debat omtrent het gebruik van de Mekong des te meer aan. Er is echter nog een lange weg te gaan eer de hydropolitiek van de verschillende oeverstaten op één lijn zal zitten. In het beste geval zal een nieuwe norm, een soort van ‘Mekong Standard’, vorm gegeven worden die regels zal voorzien rond projectplanning en die milieu- en socio-economische impactbeoordeling zal incalculeren die als basis zullen dienen voor de implementatie van regionale besluitvorming. Achtereenvolgens zullen de belangrijkste regionale overlegorganen die zich bezighouden met het gedeelde gebruik van de Mekong chronologisch worden belicht. 1.1.1. Mekong River Commission. In 1957 werd de Mekong Committee opgericht als eerste geïnstitutionaliseerde regionaal samenwerkingsorgaan om de staten van het Zuidoost-Aziatische vasteland te verenigen (Hensengerth, 2006, p. 118). Laos, Thailand, Vietnam en Cambodja trachtten in deze instelling duurzame ontwikkeling van de regio te bewerkstelligen door samen te werken. Er werd een studiedienst opgericht die de mogelijkheden tot economische groei m.b.v. de Mekong onderzocht. Uit rapporten van deze onderzoeken bleek dat de rivier een enorm potentieel in zich had voor het irrigeren van landbouwgrond en het genereren van elektriciteit (Newton & Wolf, n.d., 15 maart; Sunchindah, 2005, p. 3). Tot het einde van de Koude Oorlog werd met deze informatie niet veel gedaan, wat deels toegeschreven kan worden aan de politieke instabiliteit en de ideologische verdeeldheid die deze regio in die periode teisterde (Hensengerth, 2006, p. 120). In de jaren 1990 leefde de organisatie echter op en werd een Mekong Working Group in het leven geroepen die tot taak had een kader op te stellen die de basisregels zou omvatten voor het gebruik van de gedeelde watervoorraden (Hensengerth, 2006, p. 145). Dit resulteerde in de ‘Agreement on the Cooperation for the Sustainable Development of the Mekong River Basin’, een overeenkomst die in 1995 door alle leden werd ondertekend. Hoewel dit akkoord heel wat nuttige ideeën bevat, blijft het over het algemeen vaag en is de implementatie ervan tot op de dag van vandaag zwak (Backer, 2007, p. 34; Sunchindah, 2005, p. 7). Het belang van een billijk en redelijk gebruik van de watervoorraden van de Mekong, het stokpaardje van deze instelling, wordt hier meermaals in benadrukt. Hoewel deze 37
begrippen wel duidelijk toegelicht worden, maakt het gebrek aan bindende afspraken hieromtrent dat het document in de praktijk dode letter blijft. Naast de ondertekening van het akkoord veranderde de Mekong Committee van naam: voortaan zou de Mekong River Commission (MRC) het waterbeleid in het stroomgebied coördineren (Hensengerth, 2006, p. 145). Met deze nieuwe naam werd ook de focus verlegd. De MRC zou zijn voorganger niet volgen in de grote economische ontwikkelingsprojecten die het vooropstelde, maar legde de nadruk daarentegen op het duurzaam en ecologisch gebruik van de watervoorraden. De economische agenda bleef belangrijk, maar het ecologisch bewustzijn nam voortaan een prominente plaats in het programma in. De MRC zag het als zijn doelstelling “to promote and coordinate sustainable management and development of water and related resources for the countries’ mutual benefit and the people’s well-being by implementing strategic programmes and activities and providing scientific information and policy advice” (Sunchindah, 2005, p. 3). Vier beleidsplannen11 werden in dit kader opgesteld, elk met de bedoeling de samenwerking rond het behoud van het ecosysteem te bevorderen (Sunchindah, 2005, pp. 6-7). Tot slot nam de MRC ook het initiatief om de risico’s en gevolgen van het gebruik van de Mekong te analyseren via het opstellen van een Environmental Impact Assessment (EIA). Hoewel deze projecten reeds van start zijn gegaan, staan ze nog steeds in de kinderschoenen. Op lokaal vlak zijn her en der de gevolgen van deze initiatieven reeds merkbaar, maar de wijdverspreide implementatie in het gehele stroomgebied blijft voorlopig nog verre toekomstmuziek. Een bijkomende taak die niet op een directe manier aan water wordt gerelateerd maar wel bijdraagt tot de verbetering van de onderlinge verstandhouding en dus tot een beter wederzijds begrip m.b.t. waterconflicten, zijn de pogingen om de algemene politieke relaties tussen de oeverstaten aan te halen (Newton & Wolf, n.d., 15 maart). Door regelmatig overleg te plegen hoopt men het wantrouwen tussen de verschillende staten weg te nemen en op die manier een gezamenlijk regionaal (water)beleid uit te werken. Door het gebrek aan bindende afspraken wordt er echter weinig gevolg gegeven aan de goedbedoelde principes die in de overeenkomst van 1995 werden afgesproken en kan gesproken worden van een zekere vorm van laksheid onder de oeverstaten (Sunchindah, 2005, p. 7). Hoewel de MRC enkel besluiten neemt die gebaseerd zijn op consensus, zijn er maar weinig concrete akkoorden over de aanpak van de waterproblematiek (Newton & Wolf, n.d., 15 maart). Dit maakt het uitermate moeilijk om vooruitstrevende stappen te zetten. Daarnaast maakt de afwezigheid van China en Myanmar, twee oeverstaten die bovenaan de stroom gelegen zijn, het moeilijk om overeenkomsten te sluiten over grensoverschrijdende waterkwesties. Beide zijn enkel overlegpartners die wel regelmatig de dialoog aangaan met de MRC, maar zich nooit toeleggen op het nakomen van gemaakte afspraken. Ook al zouden krachtige regelingen worden uitgewerkt, als deze cruciale staten het laten afweten blijft het moeilijk om enige vooruitgang te boeken. 1.1.2. ASEAN. De Association of Southeast Asian Nations werd in 1967 opgericht door de staatshoofden van de maritieme staten van Zuidoost-Azië, zijnde Indonesië, Maleisië, de Filippijnen, Singapore en Thailand (Nuttin, 2011, 16 februari). Doel van deze organisatie is om de regionale economische, culturele en politieke samenwerking te bevorderen om op die manier de stabiliteit en veiligheid in de Zuidoost11
Deze vier projecten kregen de naam Basin Development Plan, Water Utilization Programme, Environment Programme en Flood Management and Mitigation Programme (Shunchindah, 2005, pp. 6-7).
38
Aziatische regio te verzekeren. Later werden ook Brunei, Vietnam, Laos, Myanmar en Cambodja lid. Sinds 2003 is er sprake van een ware ASEAN-gemeenschap. Deze relatief verregaande regionale integratie steunt op drie pijlers, m.n. veiligheid, socio-culturele integratie en economische integratie12. Tot nu toe boekte deze laatste het meeste vooruitgang en men hoopt tegen 2015 van een volwaardige AEC te kunnen spreken. De eerste stap in het uitbouwen van een vrije markt tussen deze landen werd gezet in 1993, toen de ASEAN Free Trade Area (AFTA) werd opgericht, die tot op de dag van vandaag de basis vormt van de AEC. Drie jaar geleden werd een bijkomende overeenkomst gesloten met China13, de ASEAN-China Free Trade Agreement, waardoor de vrijhandelszone naar het noorden toe werd uitgebreid. China zag de komst van de ASEAN zowel als een bedreiging als een opportuniteit (Westad, 2012, p. 18). De Chinese voorkeur ging uit naar het sluiten van overeenkomsten met individuele staten i.p.v. regionale organisaties. Toen echter duidelijk werd dat de ASEAN deze ‘verdeel en heers strategie’ niet duldde en de rol van deze instelling ook steeds groter werd in het behoud van de regionale stabiliteit, veranderde China van koers. Sinds het begin van de jaren 1990 is een relatief nauwe samenwerking tussen China en de ASEAN waarneembaar, vnl. op het economische domein. Beijing werd steeds meer als een partner dan als een bedreiging aanzien. Kers op de taart van deze toenadering was de toetreding van China tot de AFTA. In 2007 werd het ASEAN-handvest opgesteld. Sindsdien wordt deze instelling erkend als internationale juridische entiteit (Sim, 2008, 23 april). Op regelmatige tijdstippen komen de ZuidoostAziatische landen nu bijeen om te overleggen over de meest diverse thema’s, waaronder het gebruik van de Mekong, en om beslissingen te nemen rond verdere stappen in de regionale samenwerking. Het stroomgebied van de Mekong wordt door de ASEAN als een cruciale bron gezien voor de groei en ontwikkeling van het Zuidoost-Aziatische vasteland, waardoor deze rivier regelmatig op de politieke agenda van de ASEAN staat (Aggarwal & Chow, 2009, p. 6; Sim, 2008, 23 april). Ondanks het vetorecht van alle lidstaten, worden bindende overeenkomsten m.b.t. het gebruik van de gedeelde watervoorraden zelden afgesloten. Beslissingen worden hier dan ook nooit genomen d.m.v. stemming; er wordt steeds hardnekkig gezocht naar absolute overeenstemming, als teken van eenheid (Nguyen, 2012, 3 mei). Het gevolg hiervan is dat de ASEAN zich steeds moet neerleggen bij de kleinste gemene deler in onderhandelingen (Leviter, 2010, p. 161). Controversiële thema’s worden om die reden niet zelden vermeden, en vooruitgang wordt steeds op een incrementele manier geboekt. De hier net omschreven werkwijze staat bekend als de ‘ASEAN Way’, waarbij informele afspraken de voorkeur krijgen en elk land steeds zijn veto kan stellen (Severino, 2011). Hoewel deze benadering in het verleden zijn nut heeft bewezen en de Zuidoost-Aziatische landen dichter bij elkaar heeft gebracht, kan deze methode in de context van de hydro-diplomatie in vraag worden gesteld. Dit in combinatie met het gebrek aan sanctiemechanismen en vooral ook de afwezigheid van conflictpreventiemogelijkheden en de focus op conflictresolutie zijn belangrijke redenen voor het relatieve gedoogbeleid dat door de continentale Zuidoost-Aziatische landen gevoerd wordt t.a.v. de Chinese hydropolitiek (Sim, 2008, 23 april).
12
Het gaat respectievelijk om en de ASEAN Security Community, de ASEAN Socio-Cultural Community en de ASEAN Economic Community (AEC) (Nuttin, 2011, 16 februari). 13 Ook met andere dialoogpartners werden akkoorden gesloten. Zo breidde AFTA de vrijhandelszone uit met o.a. Australië, Nieuw-Zeeland, India, Japan en Korea (ASEAN, n.d., 21 februari).
39
Enkele dochterorganisaties van de ASEAN spitsen zich specifiek toe op het stroomgebied van de Mekong. Voorbeelden hiervan zullen beknopt besproken worden. -
ASEAN Regional Forum.
In 1994 werd het ASEAN Regional Forum (ARF) opgericht (Nuttin, 2011, 16 februari). Regionale politieke en veiligheidskwesties werden voortaan in deze instelling besproken. Transnationale misdaad, de relaties tussen de regionale mogendheden, non-proliferatie en terrorismebestrijding krijgen in dit mechanisme bijzondere aandacht, naast niet-traditionele bedreigingen zoals klimaatverandering, pandemieën en bioveiligheid. Ook de indamming van de Mekong en de gevolgen hiervan voor het ecosysteem en het levensonderhoud behoort tot dit rijtje en staat bijgevolg regelmatig op de agenda. Deze instelling telt 27 leden waaronder de volledige ASEAN, de EU, de VS, China en India. -
ASEAN-Mekong Basin Development Cooperation.
In 1996 zag de ASEAN-Mekong Basin Development Cooperation (AMBDC) voor het eerst het daglicht, een forum dat zich tot doel stelde om de economische en duurzame ontwikkeling in het stroomgebied van de Mekong te verbeteren door een dialoog op gang te brengen en zo een gemeenschappelijke visie op economische samenwerking tussen de oeverstaten te bekomen (Sunchindah, 2005, p. 4). Iedereen zou hier voordeel uit moeten kunnen halen door de interstatelijke relaties en economische linken tussen de ASEAN-lidstaten en de oeverstaten van de Mekong te versterken. In dit opzicht kan de AMBDC als een coöperatief kader gezien worden die zowel alle ASEAN-leden als China tot zijn leden rekent en de regio economisch verder tot ontwikkeling wil brengen. 1.1.3. ADB GMS programme. Het Greater Mekong Subregional Economic Cooperation Programme werd in 1992 opgericht met de steun van de Asian Development Bank. De zes oeverstaten van de Mekong (waarbij China vertegenwoordigd wordt door de provincie Yunnan) trachten in deze instelling de onderlinge economische banden te versterken door gemeenschappelijke doelstellingen te bepalen. Een geïntegreerd waterbeleid om de Mekong op een duurzame manier te beheren maakt hier deel van uit (Sunchindah, 2005, p. 3). Het gaat aldus niet enkel om het verbeteren van de infrastructuur in de regio om de handel tussen de landen te vergemakkelijken; ook het ecologische aspect van economische ontwikkeling wordt hier niet uit het oog verloren. De focus op water als centrale bron voor het genereren van elektriciteit, irrigatie en transport is het bindmiddel van dit programma (Hensengerth, 2006, p. 105). Water wordt gezien als het sleutelelement in de regionale economische ontwikkeling, maar blijkt een niet te onderschatten obstakel te zijn in de samenwerking tussen de oeverstaten van de Mekong. In dit programma speelt China wel een actieve rol. De economische ontwikkeling van de regio is iets wat Beijing ten volle ondersteunt. Daarnaast maakt de integratie van de Zuidoost-Aziatische staten en China dat de invloed van Japan kleiner wordt, eveneens een aspect dat volledig past binnen China’s buitenlandse politiek (Goh, 2004, p. 8). Een belangrijk voorbeeld van hoe deze ideeën in praktijk worden omgezet is het Regional Cooperation Strategy and Program dat tussen 2004 en 2008 werd uitgewerkt (Sunchindah, 2005, p. 40
4). Eén van de prioriteiten van dit programma wordt omschreven als “managing the environment and shared natural resources – especially of the watershed systems of the Mekong River – to help ensure sustainable development and conservation of natural resources” (Sunchindah, 2005, p. 4). Er wordt dus regelmatig overlegd over de manier waarop de watervoorraden gebruikt moeten worden, maar ook hier weerhoudt men zich nog te vaak om kritiek te geven op de hydropolitiek van een grootmacht als China. Hoewel het GMS Programme, waartoe alle oeverstaten behoren, perfect geplaatst is om enkele cruciale grensoverschrijdende waterstromen en milieubekommernissen waarmee het stroomgebied van de Mekong te maken krijgt aan te pakken, is er weinig zichtbaar in de praktijk (Sunchindah, 2005, p. 6). Er werden reeds heel wat activiteiten en projecten uitgedacht14, maar de resultaten ervan zijn teleurstellend. Het gaat over het algemeen over specifieke lokale projecten, die op zo’n kleine schaal worden uitgevoerd dat ze geen enkele reële impact hebben op het niveau van besluitvorming en beleidvorming. Ook de focus op ‘soft regionalism’ heeft tot gevolg dat het maken van bindende afspraken uit de weg wordt gegaan, wat uiteraard het effectieve beleid dat men nastreeft niet ten goede komt (Hensengerth, 2006, p. 188). 1.1.4. Lower Mekong Initiative. Het Lower Mekong Initiative (LMI) tot slot, werd slechts vier jaar geleden opgericht door de VS, Cambodja, Laos, Thailand en Vietnam. Doel hiervan is het verbeteren van de samenwerking op vlak van milieu, gezondheid, onderwijs en infrastructuur in het stroomafwaarts gelegen deel van de Mekong. In 2012 sloot Myanmar zich aan, wat het totale ledenaantal op zes bracht. Sinds de oprichting werden heel wat projecten uitgedacht die specifiek focussen op de Mekong. Belangrijk voorbeeld hiervan is Forecast Mekong, een instrument dat data verzamelt om beslissingen m.b.t. het gebruik van de Mekong te ondersteunen (ASEAN, n.d., 8 april). Zo wordt het ecosysteem van het stroomgebied nauwkeurig in kaart gebracht en worden rapporten opgesteld die de ecologische impact van economische ontwikkelingsprojecten op de Mekong onderzoeken. Daarnaast biedt het vooral een forum om de oeverstaten bijeen te brengen, informatie uit te wisselen over de binnenlandse projecten en data aan te reiken zodat de verschillende besluitvormingsniveaus onderbouwde beslissingen kunnen nemen m.b.t. het gebruik van de Mekong en de integratie ervan in het nationale beleid. Aan samenwerking tussen de staten op het Zuidoost-Aziatische vasteland is, zoals gebleken, geen gebrek. Naast de coöperatie op vlak van het gebruik van de watervoorraden van de Mekong worden ook andere fora en economische ontwikkelingsstrategieën15 afgesproken tussen de oeverstaten. Steeds opnieuw ontbreekt China en vaak ook Myanmar in deze instellingen.
14
Voorbeelden zijn de ‘Working Group on Environment’ en de publicatie van de ‘Environment and the establishment of a Biodiversity Conservation Corridor Initiative’ (Sunchindah, 2005, p. 6). 15 Voorbeelden hiervan zijn IAI (Initiative for Association of Southeast Asian Nations Integration) Development Cooperation Forum en ACMECS (Ayeyawady Chao Phraya Mekong Economic Cooperation Strategy). Deze projecten werden respectievelijk gecreëerd om het integratieproces in de regio te vergemakkelijken en om duurzame ontwikkeling in de subregio te promoten en zo de economische kloof tussen de landen te dichten (Sunchindah, 2005, p. 4).
41
1.2. Problemen bij de huidige regionale samenwerkingsorganen. De stroomafwaarts gelegen oeverstaten van de Mekong, met Cambodja en Vietnam op kop, zijn erg bezorgd om de Chinese hydropolitiek (Goh, 2004, p. 10). De communicatiekanalen om deze ongerustheid te uiten zijn echter relatief zwak uitgewerkt. Het gebrek aan een degelijk forum dat niet alleen een luisterend oor biedt maar vooral ook mogelijke oplossingen kan uitwerken maakt een gezamenlijke aanpak van regionale waterkwesties moeilijk. Hoewel er regelmatig formele multilaterale bijeenkomsten zijn waar informatie wordt uitgewisseld en de verschillende oeverstaten overleggen is dit tot nog toe niet voldoende gebleken om gezamenlijk projecten te coördineren die het duurzame gebruik van de Mekong stimuleren. Tot nog toe zijn slechts twee regionale overeenkomsten gesloten die specifiek betrekking hebben op het stroomgebied van de Mekong en die vooral zichtbare resultaten hebben afgeleverd, zijnde de 2002/3 Agreement on Hydrological Data Sharing en de ADB GMS Projects on the Power Grid en Navigation. Beide voorzien een kader voor respectievelijk de uitwisseling van informatie en de samenwerking m.b.t. de scheepvaart en het opwekken van elektriciteit. Probleem hierbij is dat de details van deze afspraken op een bilaterale manier worden besproken en de ecologische bezorgdheden hierbij zelden voldoen om effectieve veranderingen in het waterbeleid aan te brengen. Hoewel er dus wel degelijk fora bestaan waarbij men zijn beklag kan doen, zijn deze onvoldoende uitgerust om kordate acties te ondernemen. Enkele belangrijke gebreken van bovenstaand beschreven instellingen zullen achtereenvolgens besproken worden. Het gros van de Zuidoost-Aziatische overleginstellingen zijn gebaseerd op absolute consensus en het bijhorende vetorecht. Dergelijke besluitvormingsmechanismen zijn, hoe goed bedoeld ook, een belemmering voor een krachtdadige werking. Hoe meer staten lid worden, hoe gediversifieerder de prioriteiten en belangen zijn en hoe moeilijker het wordt om afspraken te maken (Nguyen, 2012, 3 mei). Logischer zou een benadering zijn die gebaseerd is op het sluiten van compromissen, waarbij niet elke lidstaat exact datgene krijgt dat gewenst wordt, maar waarbij elke partij toegevingen doet. Het gebrek aan een gedetailleerd juridisch kader, dat eveneens een belangrijk struikelblok is voor de uitwerking van een regionaal waterbeleid, hangt hier nauw mee samen. De overeenkomst die door de MRC in 1995 gesloten werd legt dan wel de kernideeën vast, maar zolang er geen juridisch bindende akkoorden zijn die deze principes omkaderen, blijft de tekst dode letter. De terughoudendheid om dergelijke dwingende regels op te stellen en na te leven moet, niet alleen door China, overwonnen worden (Chellaney, 2011a, p. 303). Daarnaast ontbreken maar al te vaak strategieën voor conflictpreventie (Chellaney, 2011a, p. 7). Het is immers makkelijker om conflicten te voorkomen dan om ze te onderdrukken wanneer ze reeds tot uiting gekomen zijn. Het ontbreekt de bestaande regionale instellingen aldus voorlopig nog aan uitgewerkte mechanismen om proactief op te treden. Hier kan echter geargumenteerd worden dat de oprichting van bijvoorbeeld de MRC nog voor er sprake was van enige disputen rond het gebruik van water en waarmee men louter de samenwerking tussen de oeverstaten wou versterken, een zeer vooruitziend initiatief gebleken is (Newton & Wolf, n.d., 15 maart). Door het oprichten van een overlegorgaan om het beheer van de Mekong gezamenlijk aan te pakken, werd ervoor gezorgd dat er toen al een instelling bestond die perfect geplaatst was om als basis te dienen voor het opvangen van eventuele latere politieke spanningen. Een volgend punt van kritiek is de afwezigheid van China en in mindere mate Myanmar in deze overlegorganen. Een geïntegreerd waterbeleid vraagt om de actieve betrokkenheid van àlle 42
oeverstaten en net daar knelt het schoentje. De twee meest stroomopwaarts gelegen oeverstaten van de Mekong zijn zelden actieve participanten geweest in het gezamenlijke beheer van het stroomgebied (Newton & Wolf, n.d., 15 maart). Voor een ecologisch haalbaar en duurzaam beheer is het echter noodzakelijk dat alle Mekonglanden deelnemen aan het overleg. Vandaar dat Beijing en Rangoon betrokken moeten worden in de internationale samenwerking opdat een geïntegreerd beleid kan worden uitgewerkt. Zonder de medewerking van deze twee landen kunnen de principes uit de overeenkomst van 1995 niet succesvol worden geïmplementeerd. Vooral China zou aldus zijn aversie jegens multilaterale instellingen moeten laten varen opdat het een belangrijke rol kan gaan spelen in de waterinstellingen (Chellaney, 2011a). Zo zou Beijing een upgrade moeten ondergaan door over te schakelen van overlegpartner naar lid van de MRC. Op die manier kan het zijn eigen plaats opeisen en meewerken aan een geïntegreerd waterbeheerplan waar alle staten voordeel uit zouden kunnen halen. Een minder concrete opmerking is de afwezigheid van een Mekong-gemeenschap. Door gezamenlijke belangen en normen te definiëren (bv. het veiligstellen van watervoorziening, het streven naar waterefficiëntie en –besparing, het aftappen van niet-conventionele bronnen en dergelijke meer) kunnen strategische fricties over water immers worden verzacht (Chellaney, 2011a, p. 305). Het ontwikkelen van dergelijke gemeenschappelijke prioriteiten en doelen kan als basis dienen voor een collectieve benadering van een duurzaam beheer inzake de gedeelde watervoorraden. De creatie van een echte Mekong-gemeenschap kan soelaas bieden, maar wordt opnieuw in de weg gestaan door de Chinese afwezigheid en de grote diversiteit inzake nationale belangen. Andere onderzoekers zoals Marvin C. Ott zijn er echter wel van overtuigd dat er reeds een ‘security community’ in Zuidoost-Azië bestaat. Deze term, afkomstig van het werk van Karl Deutsch, wordt gedefinieerd als een verzameling van staten met een voorgeschiedenis van conflicten die ingestemd hebben met de idee dat elk onderling dispuut in geen geval militair zal worden opgelost – zoals afgesproken werd in de ASEAN (Ott, 2013, p. 2). Of zoals Deutsch het zelf definieert: “a group of states that had become integrated to the point at which there is real assurance that the members of that community will not fight each other physically, but will settle their disputes in some other way” (Ulusoy, 2003, p. 1). In die zin kan wel gesproken worden van een ‘security community’. Hier wordt echter gepoogd een stapje verder te gaan, door niet enkel fysieke confrontatie te voorkomen, maar daarbij komend ook een gezamenlijk normenkader te ontwikkelen om een hechte gemeenschap te vormen. Dit is voorlopig nog niet gerealiseerd en is ook een pak moeilijker te bekomen. Tot slot is het gebrek aan transparantie, hoewel op dit domein reeds heel wat vooruitgang is geboekt, een belangrijk punt van kritiek op de oeverstaten. Transparantie omtrent nationale projecten en de mogelijke grensoverschrijdende effecten hiervan moet de norm worden (Chellaney, 2011a, p. 305). De Thaise overheid riep in deze context op tot “more information, more cooperation and more coordination” van China (Chellaney, 2011a, p. 265). Al deze tekortkomingen staan de uitwerking van een holistisch en geïntegreerd regionaal waterbeleid in de weg.
1.3. Conclusie. Zoals gebruikelijk is in internationale stroomgebieden, wordt geïntegreerde planning voor een efficiënt beheer van stroomgebieden belemmerd door de moeilijkheden van het coördineren van de vaak tegenstrijdige behoeften van de oeverstaten (Newton & Wolf, n.d., 15 maart). Het gebruik van 43
de watervoorraden door het ene land, staat immers het gebruik van diezelfde waterstroom door de volgende, meer stroomafwaarts gelegen, oeverstaat in de weg. Dit volgt uit het feit dat elk van deze landen de waterbronnen wil aanwenden om de eigen economische groei te bewerkstelligen en tevens het levensonderhoud van zijn bevolking te beschermen. Door het gebruik van het water in het land waar de rivier het eerst doorstroomt, wordt de integriteit van de verdere stroom van het water immers aangetast en bijgevolg kan elk volgend stroomafwaarts gelegen land het water niet op die manier aanwenden als het zou willen en kunnen wanneer het in zijn oorspronkelijke toestand zou zijn. Zoals hierboven reeds beschreven beperken de bestaande instellingen zich vaak tot het uitwisselen van informatie, het uitdenken van voorzichtige initiatieven om de samenwerking te verbeteren en algemene voorstellen om een duurzaam gebruik van de gedeelde watervoorraden te promoten. Gebrek aan concrete regels, afspraken en richtlijnen die het gedrag en waterbeleid op een duurzame manier kunnen aanpassen, lijkt hier – om even kort door de bocht te gaan – de norm te zijn. Een perfect uitgewerkt regionaal geïnstitutionaliseerd waterbeleid dat in staat is het hoofd te bieden aan de huidige (en toekomstige) waterproblemen, is voorlopig nog verre toekomstmuziek. In afwachting van de concrete vormgeving van een dergelijk geïntegreerd samenwerkingsorgaan nemen enkele regionale organisaties, ondanks hun beperkingen, het voortouw en boeken deze regelmatig bescheiden successen in het bedaren van de gemoederen. Opdat een efficiënt en vooral duurzaam regionaal waterbeleid uitgewerkt kan worden, kan men stellen dat aan drie voorwaarden moet worden voldaan. Ten eerste moeten gemeenschappelijke normen en regels opgesteld worden die aangeven hoe men met gedeelde watervoorraden moet omgaan en waarin elke oeverstaat zich kan vinden. De principes uit het gewoonterecht van de UN Convention van 1997 kunnen hiervoor als basis gebruikt worden en op die manier de relaties tussen de staten verbeteren. Of zoals Hensengerth het stelt: “many specific conventions have led to regime building, that is, by embodying norms, principles and procedural roles, they have provided the means to build trust among states and to encourage the development of friendly relations” (Hensengerth, 2006, p. 107). Daarnaast moeten instellingen worden opgericht die alle oeverstaten in het stroomgebied omvatten en die voorzien in samenwerkingsorganen om het gebruik van water in goede banen te leiden (Chellaney, 2011a). Als een dominante oeverstaat zoals China weigert hier deel van uit te maken, kunnen overeenkomsten die in dergelijke organen afgesloten worden niet effectief zijn. Daarbij komt dat deze organisaties onafhankelijk moeten kunnen werken zodat ze rekening kunnen houden met de belangen van àlle betrokken landen. Het gebrek aan onafhankelijkheid kan er immers voor zorgen dat de dominante oeverstaat enkel regels aanvaardt wanneer het hem uitkomt. Tot slot is er de noodzaak om een holistische en geïntegreerde planning op te stellen zodat de afgesproken regels op regionaal, nationaal, provinciaal en lokaal niveau op een compatibele manier geïmplementeerd worden. Enkel oprechte samenwerking in een geïnstitutionaliseerd kader rond de Mekong, gebaseerd op internationale normen van billijk gebruik en het vermijden van schade voor de andere oeverstaten, kan deze regio helpen in het tegemoetkomen aan de uitdagingen die water stelt en op die manier de regionale vrede, stabiliteit en economische groei verzekeren (Chellaney, 2011a, p. 303).
44
2. Het overwicht van China in de regionale politieke dynamiek van Zuidoost-Azië. Zuidoost-Azië is altijd al een bijzonder kwetsbaar gebied geweest voor de inmenging van grootmachten in de regionale dynamiek (Locquet, 2009, pp. 9-10). Het vacuüm dat de VS na de Vietnamoorlog achterlieten werd inmiddels hoofdzakelijk door China opgevuld, die deze diplomatieke opportuniteit ten volle benutte en een charmeoffensief startte om de banden met de landen in deze regio aan te halen. Sinds enkele decennia streeft Beijing een goed nabuurschap na in de Zuidoost-Aziatische regio, wat tot uiting kwam in de verbeterde bilaterale relaties. China verspreidde in de afgelopen twee decennia zijn politieke invloed als gevolg van de inzet van de Chinese soft power, mede als gevolg van het feit dat Beijing geen voorwaarden koppelt aan de onderlinge betrekkingen, in tegenstelling tot Washington dat steeds aanstuurt op de bescherming van de mensenrechten en de democratie.
2.1. China’s bilaterale relaties met de zuidelijke oeverstaten. Ondanks de overduidelijke bewijzen die reeds geleverd zijn van de negatieve impact van de Chinese indamming van de Mekong op de overige oeverstaten, klinkt het protest hierop relatief zwak. Om te begrijpen waarom de naburige landen niet krachtiger optreden tegen het onrecht dat hen wordt aangegaan, moeten de bilaterale banden tussen de afzonderlijke staten en China van naderbij bekeken worden. Met het oog op een beter begrip van deze situatie zal de geopolitieke context waarin het Chinese charmeoffensief plaatsvindt in deze sectie worden toegelicht. Achtereenvolgens zullen de bilaterale relaties tussen China en respectievelijk Myanmar, Cambodja, Laos, Thailand en Vietnam besproken worden. 2.1.1. De symbiotische relatie tussen Myanmar en China. Sinds 1988, toen het militaire regime van Myanmar de hulp inriep van China om zijn macht te behouden en daarmee zijn neutraliteit opgaf, is het bondgenootschap tussen beide landen een constante in de Zuidoost-Aziatische regio (Locquet, 2009, p. 62; Storey, 2011, p. 145). China voorzag Myanmar van militaire middelen om de interne stabiliteit te bewaren en voorkwam een recessie door voordelige leningen aan te bieden, schulden kwijt te schelden en infrastructuurwerken te subsidiëren. Dit laatste werd des te meer noodzakelijk in het begin van de 21ste eeuw, toen Rangoon nog afhankelijker werd van Beijing door de striktere economische sancties die opgelegd werden door de Westerse overheden (Storey, 2011, p. 155). Even belangrijk is het vetorecht in de VNVeiligheidsraad, waardoor Myanmar afgeschermd wordt van internationale kritiek op het militaire regime – een praktijk die China’s imago doorheen de jaren meermaals bezoedelde (Storey, 2011, p. 145). China deed dit uiteraard niet belangeloos (Locquet, 2009, pp. 63-64; Storey, 2011, p. 155). In ruil voor zijn steun kon Beijing rekenen op een bevoorrechte positie in de export van natuurlijke rijkdommen uit Myanmar. Deze laatste beschikte immers over enorme hoeveelheden grondstoffen en enkele belangrijke gas- en olievelden, wat China minder afhankelijk maakte van het MiddenOosten voor zijn energievoorziening. Daarnaast is Rangoon niet alleen een uitstekende afzetmarkt voor de goedkope Chinese industriegoederen; ook het enorme waterkrachtpotentieel blijkt een sterke magneet te zijn voor Chinese investeringen (Storey, 2011, p. 145). Er werden afspraken
45
gemaakt om de hier gegenereerde elektriciteit16 te transporteren naar de zuidwestelijke Chinese provincies waar de consumenten ervan kunnen genieten zonder de hoge sociale en milieukosten ervoor te moeten betalen (Locquet, 2009, p. 68). De indamming van de Mekong, waarbij China niet alleen de dammen op het eigen grondgebied financiert, maar ook een aanzienlijk deel van de kosten voor de bouw van waterkrachtcentrales in Myanmar subsidieert, biedt voordelen voor beide landen. Het voordeel voor Myanmar door de instroom van buitenlandse deviezen en de geringe impact op de waterstroom op het eigen grondgebied door de stroomopwaarts gelegen locatie van het land, maken dat de betrekkingen niet lijden onder China’s indamming. In dat opzicht heeft de hydropolitiek van China, hoewel grotendeels unilateraal, de relaties geenszins verslechterd. Tot slot is Myanmar een handige bondgenoot in het zuiden die China’s ogen en oren vormen in de ASEAN (Storey, 2011, p. 145). Beide landen zijn van enorm belang voor elkaar, maar laat het duidelijk zijn: de relatie tussen China en Myanmar is een “marriage of convenience rather than a love match” (Storey, 2011, p. 146). De Chinese penetratie van de Myanmarese markt wekt immers steeds meer nationalistische antiChinese gevoelens op, maar ook Beijing is gefrustreerd. Het falen van Rangoon om politieke en economische hervormingen door te voeren ondermijnt de binnenlandse stabiliteit van het land en brengt de Chinese investeringen in gevaar. Myanmar verafschuwt op zijn beurt dan weer de buitenlandse inmenging in de interne aangelegenheden: de Chinese druk op Rangoon om de politieke stabiliteit te verzekeren en zo de Chinese investeringen veilig te stellen wordt geenszins gewaardeerd (Storey, 2011, p. 158). 2.1.2. Wederzijdse afhankelijkheid tussen Cambodja en China. Op het einde van de 20ste eeuw verleende China diplomatieke, financiële en militaire bijstand aan het Cambodjaanse regime in ruil voor steun bij internationale kwesties17 (Storey, 2011, p. 176). Sindsdien is de band tussen beide landen alleen maar sterker geworden. Daardoor is China momenteel de belangrijkste buitenlandse speler in de ontwikkeling van de Cambodjaanse economie. De verregaande Chinese economische penetratie van het land heeft Cambodja geen windeieren gelegd, maar ook Beijing haalde hier voordeel uit. De lage loonkosten en gigantische reserves aan natuurlijke rijkdommen trokken heel wat Chinese investeerders aan, die al snel de dominante spelers werden in allerhande sectoren gaande van mijnbouw en waterelektriciteit tot landbouw (Storey, 2011, p. 185). De Chinese indamming van de Mekong bracht echter heel wat schade aan in het Cambodjaanse stroomgebied van de Mekong. Als stroomafwaarts gelegen oeverstaat ondervond Cambodja heel wat negatieve gevolgen van de bouw van deze dammen, en vooral de visvangst heeft hieronder te lijden. Het protest hierop klinkt steeds krachtiger, en zouden de betrekkingen tussen beide landen minder nauw verweven zijn, dan zou de kritiek op het Chinese beleid hoogstwaarschijnlijk al veel langer en vooral veel luider te horen zijn geweest. Ook de olie- en gasvelden zijn een bron van interesse voor China. Net als in Myanmar geniet Beijing ook hier van een geprivilegieerde positie in het ontginnen van en aanspraak maken op deze reserves ten nadele van andere buitenlandse geïnteresseerden (Storey, 2011, p. 186). Naast deze commerciële banden werden ook de financiële relaties doorheen de jaren sterk 16
De Chinese waterprojecten in Myanmar bevinden zich vnl. op de Salween (Storey, 2011, p. 146). Voorbeeld van gevoelige internationale kwesties waarin Cambodja China steunt is het beperken van de internationale bewegingsvrijheid van Taiwan (Storey, 2011, p. 182). Zo weigert Phnom Penh economische relaties aan te gaan met Taipei. 17
46
uitgebouwd. China biedt leningen aan onder gunstige voorwaarden, scheldt schulden kwijt en investeert in infrastructuur waardoor wegen, bruggen, overheidsgebouwen en zo meer kunnen worden aangelegd. Toch is er heel wat controverse rond deze schijnbaar onbaatzuchtige daden. Zo is het gebrek aan transparantie van de geldstromen, de illegale landroof en boskap reden tot protest, net als de grootschalige corruptie die deze projecten kenmerkt. Dit laatste breidt zich daarenboven steeds uit naarmate er meer Chinees geld de Cambodjaanse economie instroomt. Net als in Myanmar zijn naast de economische en politieke banden ook duidelijke militaire relaties tussen beide landen. De export van Chinese militaire middelen wordt gebruikt als een bijkomend instrument om de betrekkingen verder uit te bouwen. Naast de levering van de uitrusting voor de Cambodjaanse strijdkrachten volgen ook heel wat officieren een militaire training in China (Storey, 2011, p. 187). 2.1.3. Natuurlijke rijkdommen in Laos in ruil voor ideologische en financiële steun van China. In 2006 verklaarde Wen Jiabao dat China en Laos ‘nog nooit zo’n sterke banden’ hebben gehad (Storey, 2011, p. 165). Sinds de normalisatie van de relaties in het begin van de jaren 1990 zijn de betrekkingen inderdaad sterk verbeterd. Op relatief korte tijd groeide China uit tot één van Laos’ grootste handels- en investeringspartners. Vientiane heeft dan ook veel te bieden, iets waar China gretig gebruik van maakt. Zo is er een overvloed aan natuurlijke rijkdommen, bieden de landbouwen waterelektriciteitssector belangrijke investeringsmogelijkheden en hoopt China ten slotte ook Laos’ transportinfrastructuur op te kalefateren om hiermee een brug te vormen tussen Yunnan en Thailand. Laos bevindt zich immers op een geografische sleutelpositie en zou de handel tussen zijn buurlanden enorm kunnen vergemakkelijken. Gelijklopend met deze toegenomen economische invloed kreeg China ook een steeds stevigere politieke grip op het land, wat een bron van ergernis is voor Vietnam, dat sinds de jaren 1970 een speciale vriendschapsrelatie onderhoudt met Laos. Het verlies van invloed en macht van Hanoi ten voordele van Beijing maakt het moeilijk voor de Laotiaanse overheid om een goed evenwicht te bewaren tussen beide landen. Redenen voor de nauwe Sino-Laotiaanse betrekkingen kunnen gevonden worden wanneer gekeken wordt naar de geschiedenis. Twee sleutelmomenten kunnen aangehaald worden en verklaren de toenadering van beide landen in de periode voor de eeuwwisseling. Het eerste vond plaats kort na het einde van de Koude Oorlog (Storey, 2011, p. 168). De ineenstorting van de communistische regimes in Oost-Europa was een schok voor de LPRP18, die steun zocht bij China. Eind jaren 1990 brak een tweede sleutelmoment aan (Storey, 2011, p. 168). De Aziatische financiële crisis brak uit en na de snelle ineenstorting van Thailand – in die periode de dominante speler in de Laotiaanse economie – volgde, net zoals in de gehele Zuidoost-Aziatische regio, een recessie in Laos. Beijing, bezorgd om zijn economische en politieke belangen in het land, schoot te hulp. Door goedkope leningen aan te bieden en exportsubsidies uit te keren stabiliseerde de Laotiaanse munt en herstelde de economie. Momenteel zijn de economische banden tussen China en Laos zeer nauw verweven. Er worden nog steeds nieuwe contracten gesloten om grote hoeveelheden van de gegenereerde elektriciteit in Laos naar China te transporteren, wat heel wat buitenlandse deviezen oplevert voor Laos (Storey, 2011, p. 18
Lao People’s Revolutionary Party, de heersende partij in Laos in het begin van de jaren 1990.
47
170). Deze voordelen lijken tot nog toe op te wegen tegen de enorme impact die de dammen hebben op het levensonderhoud van de Laotiaanse bevolking die hier woont. Ook het milieu, m.n. de biodiversiteit heeft hier enorm onder te lijden. Economische ontwikkeling wordt echter – zoals in heel Zuidoost-Azië – nog steeds een prioritaire plaats toebedeeld, waardoor ook hier China van al te veel kritiek gespaard blijft. Ook de investeringen in de rubberplantages worden verder uitgebouwd om de groeiende auto-industrie in China te ondersteunen (Storey, 2011, p. 170). Daarnaast is de Chinese upgrade van het transportnetwerk van enorm belang voor een ingesloten land als Laos. Betere wegen en riviernetwerken19 vormen een sleutelelement in de toenemende handel tussen zowel China en Laos als tussen Yunnan en Thailand. Opnieuw geeft China’s economische penetratie van Laos aanleiding tot controverse (Storey, 2011, p. 171). De vrees voor Chinese economische dominantie waarmee de lokale goederen in Laos niet kunnen concurreren, de corruptie, de enorme milieu-impact van de aanleg van wegen en dammen en het gebrek van transparantie zijn voldoende redenen om discussie en protest uit te lokken. Naast de reeds aangehaalde economische en politieke banden tussen China en Laos, is ook hier sprake van veiligheidsrelaties (Storey, 2011, p. 173). Hoewel Vietnam de voornaamste defensiepartner van Laos blijft, voorziet China Vientiane van militaire benodigdheden. Tot slot wordt ook de Chinese soft power uitgespeeld. Door middel van hulpprogramma’s waarbij subsidies worden uitgekeerd, goedkope leningen worden aangeboden en schulden kwijtgescholden worden trekt China Laos nog verder naar zich toe. En in tegenstelling tot de aanpak van heel wat westerse landen, stelt Beijing hier geen eisen tot politieke hervormingen tegenover. 2.1.4. De speciale band tussen Thailand en China. Sinds de jaren 1970 ziet Thailand China als de belangrijkste partner in Azië omwille van het enorme potentieel aan economische welvaart dat het met zich meebrengt (Storey, 2011, p. 124). China op zijn beurt wil de nauwe banden met Thailand blijven onderhouden aangezien het dit land als meest invloedrijke speler beschouwt in dit deel van Zuidoost-Azië. Om de regionale stabiliteit te behouden en zo China’s politieke, economische en strategische belangen veilig te stellen moet Thailand sterk staan, aangezien deze laatste hier een stevige hand in heeft. De speciale relatie tussen beide landen heeft vier redenen (Storey, 2011, p. 124). Ten eerste werd in de jaren 1980 een strategische alliantie aangegaan om de Vietnamese expansie in Indochina in te perken. Daarnaast maken enerzijds de economische synergie en anderzijds de culturele gelijkstelling de kern uit van de betrekkingen. Tot slot is er geen sprake van territoriale disputen of andere grote veiligheidskwesties die verdeeldheid kunnen scheppen tussen beide landen. Bovenstaande beschreven vriendschappelijke houding draagt echter geen lange traditie met zich mee (Storey, 2011, p. 134). Tussen 1949 en het begin van de jaren 1970 zagen de verhoudingen er immers helemaal anders uit. De opeenvolgende Thaise militaire overheden beschouwden China als een existentiële bedreiging voor hun macht. Omgekeerd vreesde Beijing ook voor de actieve Thaise participatie aan de Amerikaanse strategie die trachtte het Aziatische communisme in te dammen. Vanaf de jaren 1970 won China echter aan belang. De Thaise exporten naar de VS slonken ten voordele van Beijing en ook hier bleek de Aziatische financiële crisis van 1997 een belangrijke 19
Voorbeelden hiervan zijn de verbreding van de Mekong voor een betere scheepvaart, de bouw van bruggen en de aanleg van spoorwegen.
48
katalysator te zijn geweest in de aanpassing van de Thaise perceptie van het rijzende China (Westad, 2012, p. 18). De economische relaties werden nog verder uitgebouwd en na een korte aanhaling van de Thais-Amerikaanse banden na de aanslagen van 9/11 startte China met een charmeoffensief om de economische, politieke en veiligheidsrelaties met Bangkok te consolideren (Storey, 2011, p. 134). In 2003 werd tussen beide landen een vrijhandelszone ingesteld, wat niet veel later een gemengde zegen bleek te zijn voor de Thaise economie (Storey, 2011, pp. 136-137). De snelle toename van de bilaterale handel zorgde ervoor dat Thailand een handelstekort opbouwde tegenover China. Ook de landbouwsector had te lijden onder de vrijhandel met China aangezien de kleine Thaise boeren maar moeilijk konden concurreren met de goedkopere import vanuit China. De steeds grotere handelskloof met China maakte dat de bezorgdheid om een quasi-overname van de Thaise markt door Chinese industriegoederen en landbouwproducten toenam. Naast het aanhalen van de commerciële banden werden ook de betrekkingen op vlak van defensie uitgebreid, m.n. na de Aziatische financiële crisis (Bower & Sander, 2012). Jaarlijks ontmoeten de leiders elkaar om regionale en internationale veiligheidskwesties en de samenwerking tussen de beide strijdkrachten te bespreken (Storey, 2011, p. 138). Deze ontmoetingen blijken steeds opnieuw cruciale mechanismen te zijn om de bilaterale militaire samenwerking op vier domeinen te bewerkstelligen. Hieronder worden de wederzijdse observatie van de militaire oefeningen, de Chinese wapenverkoop aan Thailand, de educatieve uitwisselingen om inzicht te verwerven in de strategische perspectieven en tot slot de gezamenlijke trainingen en oefeningen verstaan. Ondanks enkele geschillen kunnen de huidige relaties tussen de twee landen haast niet beter zijn. De Chinese economische grip op de Thaise markt is – zoals daarnet reeds werd aangehaald – niet volledig ten voordele van Thailand. Daarnaast vormt de aanleg van Chinese dammen de kiem voor een toekomstige conflict want hoewel er geen directe kritiek wordt gegeven op Beijing, benadrukken de Thaise autoriteiten dat China rekening moet houden met de regionale belangen (Storey, 2011, p. 143). Vanuit China’s perspectief dan weer is Thailand een betrouwbare partner in Zuidoost-Azië, maar vormen diens nauwe militaire banden met de VS een bron van irritatie. De belangrijkste verdeeldheid echter is te vinden in het geschil m.b.t. de verdeling van de Zuid-Chinese Zee20 (Storey, 2011, p. 139). Michal Chambers verklaarde tot slot het volgende over de specifieke relatie tussen Thailand en China: “Thailand seeks to benefit from the increasing prominence of its former ally, while the PRC [People’s Republic of China] needs a friend in the region to alleviate fears of its rising power and facilitate the cooperative relations it is attempting to build in Southeast Asia” (Chinwanno, 2008, p. 23). 2.1.5. Complexe Sino-Vietnamese betrekkingen. De Vietnamees-Chinese relatie is zonder twijfel de meest complexe en conflictueuze in het rijtje (Storey, 2011, p. 101). Om de huidige wederzijdse percepties te begrijpen moet ver worden teruggegaan in de geschiedenis. Zo’n 2.000 jaar lang was Vietnam immers onderworpen aan de Chinese opperheerschappij, eerst als kolonie en later als vazalstaat. Deze twee millennia lange
20
De Zuid-Chinese Zee vormt al eeuwenlang een kruitvat voor conflict in Azië (Vonck, 2013, 10 mei). Zowel China, Taiwan, Vietnam als de Filippijnen, en in mindere mate ook Maleisië, Brunei en Indonesië maken 2 aanspraak op de soevereiniteit van zo’n 2,5 miljoen km oceaangebied.
49
ondergeschiktheid aan China onderging Vietnam verre van passief en vormde de Vietnamese perceptie van China op een zeer ambigue manier. Vietnam respecteert China als broederlijk socialistisch land waarvan de economische hervormingen als voorbeeld gezien worden door Hanoi, maar tegelijkertijd woedt er een diepe afkeer jegens de Chinese neerbuigendheid en politieke inmenging (Hensengerth, 2006, p. 124). Geen enkel Zuidoost-Aziatisch land kent de extremen van de Sino-Vietnamese relaties (Storey, 2011, p. 122). Hoewel Hanoi en Beijing dezelfde strategische doelstellingen en ideologische visies deelden in de jaren 1950 en 1960, divergeerden de geopolitieke belangen na die periode en maakte vriendschappelijkheid plaats voor vijandigheid, wat tot uitbarsting kwam in een brutaal grensconflict op het einde van 1979 (Westad, 2012, pp. 16-17; Hensengerth, 2006, p. 134). Vanaf de jaren 1990 normaliseerden de relaties; de commerciële banden werden aangehaald en er werd gewerkt aan het herstel van het wederzijdse vertrouwen. De Aziatische crisis van 1997 speelde hierin opnieuw een beslissende rol. De Vietnamese recessie werd deels opgevangen door de blijvende economische interacties met China. Dit zorgde ervoor dat ook de politieke interactie na deze periode sterk toenam (Storey, 2011, p. 114). Staatsleiders pleegden voortaan regelmatig overleg en boekten vooruitgang m.b.t. grensgeschillen. Enkel de Zuid-Chinese Zee bleef ook hier een groot twistpunt, hoewel beslist werd om dit probleem op een vredevolle manier op te lossen. Officieel wordt steeds verkondigd dat de relaties vriendschappelijk zijn, maar toch blijft Vietnam zeer gevoelig voor de Chinese pogingen om zijn politieke autonomie in te perken, bijvoorbeeld door druk uit te oefenen op Vietnam om geen economische relaties met Taiwan aan te gaan (Storey, 2011, pp. 115-116). Ook op het economische domein waren enkele problemen. Zo kostte het de Vietnamese producenten enorm veel moeite om competitief te zijn met de geïmporteerde Chinese goederen. Men vreesde steeds meer voor een te sterke economische penetratie van China van de Vietnamese markten. Er kan geconcludeerd worden dat Beijings politieke invloed in Vietnam het zwakst is. Omwille van jarenlange ondergeschiktheid verzet Hanoi zich nog steeds tegen de Chinese invloed en twijfelt het niet om een stapje terug te zetten wanneer het meent dat Beijings activiteiten de eigen nationale belangen, territoriale integriteit en politieke autonomie in gevaar brengt (Storey, 2011, p. 84). Sinds de normalisering van de relaties heeft Vietnam zijn rol dan ook goed gespeeld: meegaand wanneer China’s belangen in overeenstemming zijn met de eigen belangen, maar niet bang om zich te verzetten wanneer het de perceptie heeft dat China wil intimideren (Storey, 2011, p. 123). Wat hierbij niet mag worden vergeten is dat een gewapend conflict, ondanks de gemoederen die af en toe hoog kunnen oplaaien, steeds kon worden vermeden. 2.1.6. Conclusie. China beschikt over een vast aantal instrumenten waardoor het zijn ijzeren grip op de ZuidoostAziatische regio kan behouden en de landen aan zich kan binden. Hoewel deze hulpmiddelen verschillen afhankelijk van het land waarmee China samenwerkt, volgt de inzetting ervan een relatief vast stramien. Drie domeinen worden steeds opnieuw aangehaald. Op het politieke vlak gaat het om ontmoetingen tussen toppolitici. Leiders die op regelmatige tijdstippen met elkaar overleggen om het beleid en de verschillende visies op een lijn te krijgen. Of dit op een formele dan wel een informele manier gebeurt hangt af van de historische banden die beide landen met elkaar hebben. 50
Het aanhalen van de economische banden om de Chinese invloed in de regio te verspreiden gebeurt op een meer expliciete manier. Naast het aanbieden van leningen onder gunstige voorwaarden scheldt China ook heel wat schulden kwijt van de naburige landen. Een flagrant voorbeeld van deze schijnbaar commerciële edelmoedigheid is de financiële hulp die China bood tijdens de Aziatische crisis in 1997 (Chellaney, 2011a, p. 298; Tai-Ting Liu, 2011, p. 37). De rol die China hierin speelde is van enorm groot belang geweest voor de veranderende percepties van de Zuidoost-Aziatische landen. De dreiging waarvoor China eerst werd aanzien maakte plaats voor amicaliteit. Een derde voorbeeld zijn de investeringen in de natuurlijke rijkdommen die de naburige staten te bieden hebben. Stuk voor stuk projecten waar China, hoewel de voordelen niet eenzijdig zijn, steeds opnieuw de overduidelijke winnaar blijkt te zijn. Een derde instrument in handen van China is defensie. Militaire middelen worden overvloedig vanuit China geëxporteerd en in sommige gevallen worden gemeenschappelijke trainingen georganiseerd en overleggen leiders hun strategieën m.b.t. het veiligheidsbeleid in de regio. Al deze instrumenten zijn het gevolg van het overduidelijke politieke en economische overwicht van China in Zuidoost-Azië. Doorheen de jaren heeft het deze dan ook ingezet om de regio om te bouwen tot een soort van informele Sino-invloedssfeer. Dit maakt dat China zich relatief veel kan permitteren zonder meteen in opspraak te komen en met kritiek te worden overspoeld. Ondanks de regionale bezorgdheid over de negatieve implicaties van China’s activiteiten op de Mekong, laten de oeverstaten immers relatief weinig merken van hun kritiek op Beijing (Osborne, 2009, p. 37; Storey, 2011, p. 83). Een duidelijke indicatie van de toegenomen invloed van China in deze regio is te vinden in de publicatie van Osborne, waarin deze bevestigt dat de Cambodjaanse premier Hun Sen beseft dat het uiten van kritiek op China’s dammenprojecten niet gepast is in het licht van de Chinese vrijgevigheid. Beijing investeert, zoals hierboven reeds werd aangehaald, gul in de aanleg van infrastructuur, waaronder de bouw van een waterkrachtdam in de provincie Kampot (Osborne, 2009, p. 41). Het vermijden om China te bekritiseren, ondanks de schade die het toebrengt aan de andere oeverstaten, blijkt een kenmerk te zijn van het overheidsbeleid van alle MRC-landen. Enkel van Vietnam kan verwacht worden dat deze in opstand komt tegen de Chinese unilaterale hydropolitiek. Maar of dit luide protest vanuit Hanoi echter voortkomt uit de moeilijke voorgeschiedenis met China, dan wel het gevolg is van de geografische ligging van het land, kan onderwerp van debat uitmaken. Vietnam krijgt immers niet alleen de gevolgen van de Chinese dammen te verduren. Aangezien het net voor de monding van de Mekong ligt, kan geargumenteerd worden dat de opeenstapeling van dammen in China, Laos, Thailand en Cambodja een verpletterende negatieve impact teweegbrengt in Vietnam (Hensengerth, 2006, p. 105). Hierdoor voelt deze laatste de gevolgen van de dammen extra hard in vergelijking met de andere oeverstaten, waardoor het protest hier ook veel meer aangewakkerd wordt. Maar ook Vietnam, de oeverstaat die de meest ernstige gevolgen van de indamming ondervindt, is zuinig met protest. Osborne noteerde i.v.m. deze kwestie dat “[] it was out of the question that Vietnam should endeavour to tell those MRC colleagues what to do” en “there was muted criticism of China’s dam-building program, but this [] was accompanied by an expression of hope that problems could eventually be solved through consultation” (Osborne, 2009, p. 39). Laat het echter duidelijk zijn: er is protest en dit wordt steeds scherper, maar vooralsnog blijft dit beperkt tot lokale groeperingen die in opstand komen of berispingen van regionale organisaties en staatshoofden. De druk van een supermacht als China maakt dat de regionale dynamiek niet vrij is en 51
er nood is aan een nieuw ordesysteem (Majid, 2012, p. 81). De extreme asymmetrie van de machtsverhoudingen in deze regio maken de kern uit van dit probleem (Chellaney, 2011a, p. 236). Men tracht reeds enige tijd een tegenmacht te vormen tegen dit overwicht door de oprichting van regionale overlegorganen, maar tot nog toe bleken deze niet voldoende uitgerust om de strijd met Beijing aan te gaan. Verder zal de gebleken inefficiëntie van deze organisaties nog uitvoerig worden besproken. Het enorme machtsverschil maakt aldus een niet te onderschatten deel uit van het gebrek aan protest tegen het Chinese hydropolitieke unilateralisme (Goh, 2004). Stroomafwaarts gelegen landen voelen zich niet in de positie om directe kritiek te uiten op China omwille van diens groeiende invloed in de regio. De Chinese hulp en investeringen in de naburige oeverstaten maakt dat deze laatste menen zich voorzichtig te moeten gedragen in het uiten van bezorgdheden over de impact die ze ondervinden van de Chinese projecten op de Mekong. De zwakkere oeverstaten gaan alles uit de weg om China toch maar niet te moeten beledigen. Het feit dat de militaire en economische superioriteit en daardoor de toegenomen politieke invloed een schild voorziet, maakt dat China zijn eigen zin kan doen en de waterwegen op zijn grondgebied ten volle kan exploiteren in het eigen voordeel en hierbij de belangen van de andere oeverstaten moeiteloos naast zich neer kan leggen (Chellaney, 2011a, p. 48). Beijing maakt hier ook gebruik van, zoveel is zeker. Gezien de binnenlandse tekorten, tracht het rivieren zoals de Mekong ten volle te benutten en aan te wenden met het oog op het verkleinen van de kloof tussen de vraag naar en het aanbod van water en elektriciteit. In deze context kan gesteld worden dat “when faced with any question as to China’s interests, especially in regard to territory and resources, the façade of good neighborliness quickly drops” (Chellaney, 2011a, p. 189). Hier gaat Chellaney misschien net iets te kort door de bocht. Het zou immers te simplistisch zijn om te concluderen dat Beijing zich helemaal niets aantrekt van het welzijn van de andere oeverstaten. Dit werd duidelijk wanneer de bilaterale relaties tussen China en de naburige landen werden besproken. Nog fouter zou zijn om te besluiten dat Beijing de buurlanden met opzet schade berokkent. Een meer terechte conclusie zou zijn dat China alles in het werk stelt om tegemoet te komen aan de binnenlandse noden, en dit jammer genoeg blijkt te botsen met de belangen van de andere oeverstaten. Hoewel op het hydropolitieke domein vooralsnog geen echte samenwerking mogelijk blijkt, doet China wel zijn best om de regionale ontwikkeling in Zuidoost-Azië te ondersteunen. De wederzijdse belangen en afhankelijkheden tussen Beijing en de andere oeverstaten vormen hier een belangrijke schakel in, die maken dat China de subregio niet aan zijn lot kan overlaten.
2.2. Is de theorie van de ‘peaceful rise’ compatibel met China’s hydropolitiek? De ‘peaceful rise’-strategie die China beweert te volgen, werd in het theoretische gedeelte reeds uitvoerig besproken. Of deze strategie echter in overeenstemming is met het hydropolitieke gedrag dat China de afgelopen decennia stelde m.b.t. de Mekong, zal in dit onderdeel onderzocht worden. Houdt China inderdaad vast aan deze beleidsvisie of blijkt de ‘peaceful rise’-strategie in praktijk dode letter te zijn? Dat is dé hamvraag van deze sectie. Om na te gaan of de principes van ‘peaceful rise’ gemeend zijn, moet het gedrag van China worden geanalyseerd (Liebman, 2005, p. 282). China’s hydropolitiek en de invloed ervan op de interactie met 52
de Zuidoost-Aziatische landen zal het doelwit van dit onderdeel vormen. Worden de buurlanden inderdaad ondersteund door Beijing, of blijkt het om een wolf in schaapskleren te gaan die zijn buren erin luist en zelf met de voordelen gaat lopen? Twee zaken geven duidelijk weer dat China tot nog toe louter de eigen belangen nastreefde en hierbij – zonder dit opzettelijk te willen – de stroomafwaarts gelegen oeverstaten meer dan eens benadeelde (Liebman, 2005, p. 281). Achtereenvolgens zal het unilaterale gedrag m.b.t. de indamming van de Mekong en de systematische weigering van China om elke bindende overeenkomst die regels voorziet omtrent het gebruik van de Mekong te ondertekenen, besproken worden. Dit zal het beeld ‘we will all get rich together’ dat de Chinese autoriteiten ophangen behoorlijk nuanceren (Ott, 2013, p. 1). 2.2.1. Unilaterale indamming van de Mekong door China. De Mekong is het grootste rivierstelsel in Zuidoost-Azië en stroomt door zes landen, m.n. China, Myanmar, Thailand, Laos, Cambodja en Vietnam (Liebman, 2005, p. 287). Hoewel de graad van afhankelijkheid verschilt en de oeverstaten verschillende prioriteiten hebben, willen ze allemaal de Mekong gebruiken om hun economieën te ontwikkelen. Hiervoor is een continue stroming van de rivier noodzakelijk. China heeft het voordeel dat zijn geografische ligging de controle over de bron van de Mekong waarborgt. Daarnaast moet het economische en militaire overwicht van Beijing hier aan toegevoegd worden. Dit maakt dat in de toekomst een scenario mogelijk wordt waarbij de oeverstaten volledig afhankelijk zijn van China’s goodwill om samen te werken en rekening te houden met hun belangen (Liebman, 2005, p. 290). Veraf is dit doembeeld niet. China heeft vooralsnog geen enkele toegeving gedaan m.b.t. het tempo waarop de dammen op de Mekong gebouwd worden (Liebman, 2005, p. 293). Hoewel vastgesteld werd dat de reeds gebouwde dammen in de provincie Yunnan een onmiskenbaar negatieve impact hebben op het gehele stroomgebied, lijkt de Chinese overheid haar beleid niet meteen te willen aanpassen. China weigert in te gaan op de verzoeken van de andere oeverstaten, ondanks het bewijs dat elke nieuwe dam de reeds bestaande negatieve effecten, die eerder reeds uitvoerig werden besproken, zal verergeren (Liebman, 2005, p. 294). Daarnaast is er ook geen enkele indicatie dat Beijing van plan is te overleggen met de stroomafwaarts gelegen staten over de geplande waterprojecten. Een eerste stap die nodig is om dit gedrag te veranderen, is de erkenning van de schade die de Chinese dammen toebrengen in de rest van het stroomgebied. Zolang dit niet gebeurt, kan er geen sprake zijn van enige vooruitgang in de interstatelijke relaties tussen de oeverstaten. 2.2.2. Weigering om bindende multilaterale verdragen te sluiten. China weigert elk verdrag te ondertekenen dat handelt over het gedeelde gebruik van het water van de Mekong om op die manier de soevereiniteit over de stromen die door zijn grondgebied stromen te behouden (Liebman, 2005, p. 292). De enige toegeving die Beijing deed is het ondertekenen van een overeenkomst21 van de MRC die handelt over de uitwisseling van hydrologische data (Liebman, 2005, p. 292). Hierin gaat China akkoord met de dagelijkse berichtgeving over het waterniveau van het bovenste gedeelte van de Mekong waardoor stroomafwaarts gelegen landen tijdig 21
De ‘Agreement on Provision of Hydrological Information on the Lancang/Mekong River during Flood Season’ werd in 2002 ondertekend door alle leden van de MRC (MRC, n.d., 13 maart).
53
gewaarschuwd worden en maatregelen kunnen treffen voor mogelijke overstromingen. Afgezien van dit voorbeeld, handelt bijna elk multilateraal Chinees initiatief over de verbetering van de bevaarbaarheid en het vergemakkelijken van handel langs internationale waterwegen. Dit zijn dan ook stuk voor stuk akkoorden die de Chinese economie ten goede komen en die geen kosten met zich meebrengen voor Beijing. De Chinese autoriteiten menen echter dat dit perfect past binnen de ‘peaceful rise’-strategie aangezien de bevordering van de handel en de bevaarbaarheid van de waterwegen gunstige maatregelen zijn voor alle oeverstaten. Twee belangrijke voorbeelden kunnen het gebrek aan Chinese participatie in de regionale samenwerking omtrent de Mekong verder verduidelijken. Ten eerste wordt het falen van de ondertekening van internationale conventies aangetoond door de weigering om de VN-conventie van 1997 te ratificeren (Liebman, 2005, p. 295). De Chinese autoriteiten meenden immers dat de territoriale soevereiniteit van staten over de wateren die door diens grondgebieden stromen geschonden zou worden. Dit was geen foute redenering; Beijing zou volgens deze overeenkomst de impact van zijn ingrijpen op de Mekong op de andere oeverstaten moeten nagaan en maatregelen moeten nemen om mogelijke schade te voorkomen. De weigering om de conventie te ratificeren maakt dat het akkoord tot op heden in de praktijk dode letter blijft. Een tweede voorbeeld is de weigering van China om lid te worden van de MRC. De afwezigheid van een stroomopwaarts gelegen oeverstaat maakt – zoals eerder werd besproken – een geslaagde werking van deze instelling moeilijk, zo niet onmogelijk. Het aandeel van Beijing in de ineffectiviteit van het werk van de MRC mag dus niet onderschat worden. 2.2.3. Conclusie. Bovenstaande beschreven voorbeelden kunnen geenszins in overeenstemming gebracht worden met de ‘peaceful rise’-strategie die China beweert voor te staan (Liebman, 2005, p. 296). Waarom sluit China zich niet aan bij de MRC en staat het niet open voor overleg met de stroomafwaarts gelegen oeverstaten i.v.m. de economische en ecologische gevolgen die de Chinese dammen teweeg kunnen brengen? Waarom neemt het geen enkel initiatief om een multilateraal verdrag te sluiten waarbij het gebruik van het gedeelde water vastgelegd wordt in bindende regels? Om de voordelen die het naar eigen zeggen zo graag wil delen met de overige oeverstaten, zou China kunnen afzien van het bouwen van nog meer dammen op het eigen deel van de Mekong (Liebman, 2005, p. 296). In de plaats daarvan zou het bijvoorbeeld Laos nog meer kunnen helpen om dammen te bouwen aangezien dit gebied beter geplaatst is voor het genereren van waterkracht. De elektriciteit die hier opgewekt wordt zou op zijn beurt verkocht kunnen worden aan China waardoor Laos buitenlandse deviezen kan verwerven. China heeft vooralsnog slechts kleine stapjes in deze richting ondernomen. Het aandeel van de Laotiaanse elektriciteit zou echter nog veel groter kunnen zijn dan China vooralsnog toelaat. Onderzoek wijst echter uit dat China zich net hetzelfde gedraagt als andere staten die zich in een soortgelijke positie bevinden22 (Liebman, 2005, p. 298). Er kan besloten worden dat daar waar 22
De parallel kan getrokken worden met het Turkse beleid inzake de Tigris en de Eufraat (Liebman, 2005, p. 298). Ook hier gelden de wetten van het eigenbelang en krijgt eenzijdige machtspolitiek voorrang op samenwerking. Turkije weigerde net als China de VN-conventie te ondertekenen en plant eveneens een groot aantal dammen te bouwen op beide rivieren. Met het protest vanuit Syrië en Irak tegen de aanleg van deze waterkrachtcentrales wordt geen rekening gehouden en ook hier wordt het gebruik van water binnen de eigen landsgrenzen gezien als een strikt nationale soevereiniteitskwestie.
54
belangrijke binnenlandse belangen – in het geval van China de verdere ontwikkeling en de bijhorende vraag naar energie – op het spel staan en wanneer andere oeverstaten geen al te grote politieke invloed hebben, de Chinese overheid niet bereid zal zijn een prijs te betalen om een winwinsituatie te bekomen (zoals de eerder theoretisch beschreven ‘welwillende hegemoon’ dit wel zou doen) (Liebman, 2005, p. 299). De ‘peaceful rise’-theorie moet bijgevolg met een stevige korrel zout genomen worden. In deze context kan China dan ook de inconsistentie van de hoge beleidsstandaarden die het propageert en het gedrag dat het vertoont worden verweten. Dit wil echter niet zeggen dat China op geen enkel vlak wil samenwerken. Wanneer er ruimte is voor wederzijds voordeel, kan verwacht worden dat Beijing zich rationeel gedraagt en om opportunistische redenen samenwerkt met de naburige oeverstaten. Regionaal multilateralisme krijgt aldus enkel de voorkeur wanneer het gaat om zaken waar China zelf voordeel uit kan halen, zoals scheepvaart en handel. Hier komt wel bij dat China steeds het sluiten van specifieke bilaterale overeenkomsten zal prefereren boven allesomvattende multilaterale verdragen (Donkers, 2012, p. 357). Tot slot kan geconcludeerd worden dat China geen toegevingen zal doen die disproportioneel zijn met diens machtspositie, opnieuw in tegenstelling tot wat een ‘welwillende hegemoon’, die effectief gevolg zou geven aan de ‘peaceful rise’-strategie, zou doen (Liebman, 2005, p. 299). De theorie van de ‘peaceful rise’ blijkt dus niet in overeenstemming te zijn met China’s hydropolitiek. Hoe zit het dan met de tweede theorie, deze van de waterhegemonie? Zijn hier wel parallellen te trekken met China’s waterbeleid?
2.3. China: waterhegemoon in Zuidoost-Azië. Bij asymmetrische machtsrelaties waarbij de ene oeverstaat in een bepaald stroomgebied beduidend meer invloed heeft dan enig andere, wordt deze – zoals reeds eerder werd toegelicht – door Warner en Zeitoun geïdentificeerd als ‘waterhegemoon’ (Warner & Zeitoun, 2006, pp. 438-440). In de Zuidoost-Aziatische regio wordt deze positie ontegensprekelijk ingenomen door China. De parallellen die getrokken kunnen worden tussen China’s hydropolitiek en de theorie van de waterhegemonie zijn dan ook overduidelijk. Wat als typerend gezien wordt voor een hydro-hegemoon is dat deze oeverstaat vaak (maar niet noodzakelijk) dicht bij de bron van internationale rivieren liggen. Door de geografische ligging en de bijhorende machtsgreep in Tibet, controleert China de toevoer van zowat alle belangrijke waterwegen in de regio. Dit maakt dat Beijing zich in een uitstekende onderhandelingspositie bevindt tegenover de andere oeverstaten en bijgevolg zijn zin kan doordrukken (Chellaney, 2011a, p. 303). In het theoretisch gedeelte werden twee vormen van waterhegemonie besproken. De negatieve vorm handelde alleen en duldde geen buitenlandse inmenging in de nationale hydropolitiek. Ook hier kan weer de link gelegd worden met Beijing. Het Chinese unilateralisme bij het ingrijpen op de Mekong wordt kracht bijgezet door de systematische weigering om elk bindend verdrag te sluiten met andere oeverstaten uit vrees dat het eigen recht op het onbeperkte gebruik van het water ingeperkt wordt. Alle waterwegen die binnen de eigen landsgrenzen lopen, zo menen de Chinese autoriteiten, mogen ten volle benut en geëxploiteerd worden. Vervolgens werden verschillende strategieën aangehaald waarvan een waterhegemoon gebruik kan maken. Zowel de ‘resource capture’- als de ‘containment’-strategie werden toegelicht en opnieuw past China perfect in dit plaatje. De eerste strategie volgt de lijn van het absolute unilateralisme 55
waarbij de hegemoon elke vorm van overleg weigert. Aangezien China geen lid wil worden van de MRC beslist het volledig autonoom over de waterprojecten die het uitwerkt op het eigen deel van de Mekong zonder enige mogelijkheid tot inspraak van de andere oeverstaten. Daarnaast kan ook, weliswaar beperkt, een parallel gelegd worden met de ‘containment’-strategie. Deze werd gedefinieerd als een methode die ruimte biedt voor beperkte samenwerking en waarbij de zwakkere oeverstaten enkele tegemoetkomingen afgedwongen krijgen. De enige vorm van toegeving die onderscheiden kan worden is het feit dat China aanvaard heeft om dagelijks een update te geven over het waterdebiet van de Mekong in zijn deel van het stroomgebied. Op die manier worden de andere oeverstaten tijdig gewaarschuwd en kunnen voorzorgsmaatregelen genomen worden voor overstromingen. China vertoont aldus maar weinig kenmerken van verlicht leiderschap en wendt daarentegen haar capaciteiten als waterhegemoon handig aan om de eigen belangen na te streven (Donkers, 2012, p. 357). Beijing toont hiermee aan dat zijn beleid een schoolvoorbeeld van waterhegemonie is.
56
VI.
Besluit.
De Zuidoost-Aziatische regio staat voor heel wat uitdagingen. De dreigende waterschaarste en concurrentiële nationale noden van de verschillende oeverstaten maken dat de regionale hydrodiplomatie er niet van een leien dakje loopt. De afwezigheid van China in heel dit gebeuren zorgt daarenboven voor een extra obstakel in het succesvol aanpakken van de waterproblematiek. Dit brengt ons bij de kernvraag van dit onderzoek: lokt het gebruik van de gedeelde watervoorraden zoals de Mekong in de Zuidoost-Aziatische regio samenwerking dan wel conflict uit? Zoals doorheen de scriptie duidelijk werd, zijn beide vormen aanwezig. De unilaterale hydropolitiek van China heeft een negatieve impact op de ecosystemen van de stroomafwaarts gelegen oeverstaten en veroorzaakt heel wat wrijving in de regio. De kiem voor conflict is dus ontegensprekelijk aanwezig, maar wordt vooralsnog onder controle gehouden als gevolg van het Chinese overwicht in de regio, wat de oeverstaten ervan weerhoudt om hun kritiek ten volle te spuien. Anderzijds zijn er doorheen de jaren heel wat regionale overlegorganen opgestaan die zich buigen over de kwesties rond het gebruik van de gedeelde watervoorraden en kan er dus wel degelijk gesproken worden van samenwerking tussen de oeverstaten. Ook de wederzijdse afhankelijkheid tussen China en de naburige landen heeft als gevolg dat er gezamenlijke afspraken worden gemaakt i.v.m. het gebruik van de waterbronnen. Dit laatste beperkt zich echter vooralsnog tot economische coöperatie zoals scheepvaart en handel langs de rivieren. Een belangrijk obstakel in de samenwerking binnen de overleginstellingen is echter het feit dat de afspraken die hier worden gemaakt vaak niet correct geïmplementeerd worden of te vaag geformuleerd zijn waardoor deze geen effectieve gedragsverandering teweegbrengen. Heel wat tekortkomingen, onder andere in de institutionalisering van deze overlegorganen, liggen aan de basis van deze gebrekkige resultaten. Zo is niet alleen de afwezigheid van cruciale stroomopwaarts gelegen oeverstaten zoals China een probleem; ook ontbreekt er een gemeenschappelijke set van normen en regels rond het gebruik van de gedeelde watervoorraden. Bovendien is er nood aan transparantie omtrent de nationale projecten en de mogelijke grensoverschrijdende effecten hiervan. Hier dient echter te worden vermeld dat er duidelijke verbetering waarneembaar is tussen de MRC-landen. De mogelijkheid tot het stellen van een veto in elke stap van het besluitvormingsproces is een andere handicap. Deze staat immers het sluiten van krachtdadige overeenkomsten in de weg en maakt dat akkoorden vaak te voorzichtig geformuleerd worden. Tot slot ontbreekt het de instellingen vaak aan strategieën voor conflictpreventie en ligt de focus over het algemeen op conflictresolutie, waardoor men niet zelden achter de feiten aanloopt. Er mag in deze context echter niet worden vergeten dat de Zuidoost-Aziatische staten wel degelijk op weg zijn naar een nauwe samenwerking. Met name tussen de meest stroomafwaarts gelegen oeverstaten is er sprake van regelmatig overleg en coöperatie. Enkel de manier waarop dit gebeurt dient aangepast te worden opdat de werking van de verschillende instellingen op een meer gecoördineerde manier zou verlopen. Ook de positie van China en de bijhorende machtsongelijkheid in de Zuidoost-Aziatische subregio riep heel wat vragen op waar dit onderzoek een antwoord op trachtte te formuleren. Zo heeft het Chinese overwicht en het charmeoffensief dat het jaren geleden inzette, ervoor gezorgd dat de 57
overige oeverstaten van de Mekong intussen zeer nauwe banden onderhouden met China. Nog steeds zet Beijing verschillende instrumenten in om deze band nog verder te versterken, waarvan economische steun en militaire samenwerking de krachtigste hulpmiddelen uitmaken. Deze enorme invloed van China in de regio maakt het moeilijk voor de naburige staten om kritiek te uiten op diens unilaterale hydropolitiek, ondanks de negatieve gevolgen van de bouw van dammen op het Chinese deel van de Mekong op de landbouw, het levensonderhoud, het ecosysteem en de energievoorziening in de rest van het stroomgebied. Uit vrees voor het verlies van de broodnodige Chinese steun klinkt het protest vanuit de andere oeverstaten relatief zwak en kan China zich aldus heel wat permitteren. In deze context kan gesteld worden dat de Chinese dominantie een vlotte regionale besluitvorming blokkeert. China doet grotendeels zijn zin in verband met het gebruik van water. Hoewel het toegezegd heeft om informatie over het debiet van zijn deel van de rivier te delen, laat het zich geen regels opleggen van buitenaf. Door niet deel te nemen aan de besluitvorming en te weigeren elk juridisch bindend verdrag te ondertekenen, is het daarenboven verantwoordelijk voor de weinig succesvolle implementatie van de hier afgesproken strategieën. Op die manier hoopt Beijing de eigen soevereiniteit te behouden. De vrees bestaat immers in China dat het recht op het gebruik van het water dat binnen de eigen landsgrenzen stroomt, ingeperkt wordt. China gaat hier immers uit van territoriale soevereiniteit en wijst dan ook elke buitenlandse inmenging in de nationale hydropolitiek van de hand. Deze afwezigheid van Beijing in akkoorden en in de verschillende overlegorganen maakt, zoals daarnet reeds werd aangehaald, een geïntegreerd waterbeleid moeilijk. Voor het duurzame beheer van gedeelde watervoorraden is het immers noodzakelijk dat àlle oeverstaten deelnemen aan de besluitvorming. Hierbij mag echter niet vergeten worden dat China geenszins doelbewust de regionale instellingen wil dwarsbomen en schade wil toebrengen aan de andere oeverstaten. China probeert zoveel mogelijk de eigen belangen te realiseren om zijn ontwikkeling verder te kunnen zetten – iets wat elk land hoopt te doen voor zijn bevolking. Dat dit concept botst met de regionale veiligheidsbelangen is een betreurenswaardig gevolg van China’s gedrag. Beijing beoogt immers de ontwikkeling van de gehele regio te bewerkstelligen, mede omwille van diens economische en strategische belangen in Zuidoost-Azië. Eén van de belangrijkste uitdagingen voor de Zuidoost-Aziatische subregio blijft het opstellen van een coherent kader voor een gezamenlijk waterbeheer waarbij tegelijkertijd tegemoet gekomen wordt aan de voorziening van voldoende water voor alle oeverstaten, de instandhouding van de integriteit van de Mekong en het benutten van het potentieel dat de rivier te bieden heeft op vlak van irrigatie van landbouwgronden en het opwekken van elektriciteit. Dit moet daarenboven op een billijke manier gebeuren waarbij schade aan andere oeverstaten wordt vermeden. Enkel op die manier kan de regionale vrede, stabiliteit en economische groei worden verzekerd. Voor hier echter sprake van zal zijn, is er nog een lange weg te gaan.
58
VII.
Bibliografie.
Acharya, A. (2001) Constructing a Security Community in Southeast Asia. ASEAN and the problem of regional order. New York: Routledge. ADB (2011). The Greater Mekong Subregion Economic Cooperation Program Strategic Framework 2012 – 2022. Mandaluyong City: ADB. Aggarwal, V. & Chow, J. (2009). The Perils of Consensus: How ASEAN’s Meta-Regime Undermines Economic and Environmental Cooperation. Berkeley: APEC Study Center. AMBDC (2012). Joint Media Statement of the 14th Ministerial Meeting of the ASEAN-Mekong Basin Development Cooperation (AMBDC). 29 August 2012. Niet-gepubliceerde paper. Siem Reap. ASEAN (n.d.). Free Trade Agreements with Dialogue Partners. Geraadpleegd op 21 februari 2013 op http://www.asean.org/communities/asean-economic-community/category/free-trade-agreementswith-dialogue-partners. Backer, E. (2007). The Mekong River Commission: Does It Work, and How Does the Mekong Basin’s Geography Influence Its Effectiveness? In: Südostasien aktuell, 2007 (4), 31-55. Baran, E., Levin, S., Nam, S., Rodríguez-Iturbe, I. & Ziv, G. (2011). Trading –off fish biodiversity, food security, and hydropower in the Mekong River Basin. In: PNAS, 109 (15), 5609-5614. Bower, E. & Sander, A. (2012). Expanding Military to Military Engagement: China and Thailand. Geraadpleegd op 24 april 2013 op http://cogitasia.com/espanding-military-to-military-engagementchina-and-thailand. Chellaney, B. (2011a). Water: Asia’s new battleground. Georgetown: Georgetown University Press. Chellaney, B. (2011b). The Water Hegemon. Geraadpleegd op 14 april 2013 op http://www.welt.de/debatte/te-world-in-wordt/article13663333/The-Water-Hegemon. Chellaney, B. (2012). Asia’s Worsening Water Crisis. In: Survival: Global Politics and Strategy, 54 (2), 143-156. Chinvanno, C., Keskinen, M., Kummu, M., Nuorteva, P., Snidvongs, A., Varis, O. & Västilä, K. (2010). Climate change and water resources in the Lower Mekong River Basin: putting adaptation into the context. In: Journal of Water and Climate Change, 2010 (2), p. 103-117. Chinwanno, C. (2008). Thai-Chinese Relations: Security and Strategic Partnership. Singapore: S. Rajaratnam School of International Studies. Cronin, R. & Hamlin, T. (2012). Mekong Turning Point: Shared River for a Shared Future. Washington: Stimson Center. Deconinck, S. (2003). Water als conflictpotentieel in het Midden-oosten. Niet-gepubliceerde paper. Deepak, B. (2013). China’s Dams in Tibet-Qinghai Plateau: Unwarranted Indian Anxiety. Chennai Centre for China Studies. 59
Donkers, H. (2012). China’s hegemonistische waterpolitiek. In: Internationale Spectator, 66 (7/8), 353-357. Economy, E. (2002). China’s Go West Campaign: Ecological construction or ecological exploitation. In: China Environment Series, 2002 (5), 1-10. Fox, C. & Sneddon, C. (2005). Rethinking transboundary waters: A critical hydropolitics of the Mekong basin. In: Political Geography, 2006 (25), 181-202. Gleick, P. (2011). The World’s Water, Vol. 7. Washington: Island Press. Goh, E. (2004). China in the Mekong River Basin: the regional security implications of resource development on the Lancang Jiang. Niet-gepubliceerde paper. Singapore. Hensengerth, O. (2006). Regionalism and Foreign Policy: China-Vietnam Relations and InstitutionBuilding in the Greater Mekong Subregion. Leeds: University of Leeds. Hernández, N. (2012). Water Security Conflicts: A Regional Perspective. Geraadpleegd op 3 mei 2013 op http://smallwarsjournal.com/jrnl/art/water-security-conflicts-a-regional-perspective. Index Mundi (2011). China Demografie Profiel 2012. Geraadpleegd op 20 maart 2013 op http://www.indexmundi.com/nl/china/demografie-profiel.html. IFAD (n.d.). Climate Change Impacts – South East Asia. IPCC. International Rivers Network (2002). China’s Upper Mekong Dams Endanger Millions Downstream. In: IRN Briefing Paper, 2002 (3). Berkeley: IRN. Leviter, L. (2010). The ASEAN Charter: ASEAN failure or member failure? New Yor: New yrk University School of Law. Liebman, A. (2005). Trickle-down Hegemony? China’s “Peaceful Rise” and Dam Building on the Mekong. In: Contemporary Southeast Asia, 27 (2), 281-304. Locquet, G. (2009). De relaties China-Myanmar en hun internationale dimensie. Een rol voor China als ‘responsible stakeholder’? Niet-gepubliceerd rapport, Gent: Universiteit Gent. Majid, M. (2012). Forging a Regional Strategy. Kuala Lumpur: MPH Publishing. MLAI (2009). Mekong River Dams. National Laws to Address Environmental and Human Rights Issues, and Obstacles to Enforcement. EarthRights International. Moore, S. (2013). Issue Brief: Water Resource Issues, Policy and Politics in China. Geraadpleegd op 3 mei 2013 op http://www.brookings.edu/research/papers/2013/02/water-politics-china-moore. MRC (1995). Agreement on the cooperation for the sustainable development of the Mekong River Basin. 5 April 1995. Chiang Rai: IWLP. MRC (2010). Environment Programme 2011-2015. MRC.
60
MRC (2011). Integrated Water Resources Management-based Basin Development Strategy. Phnom Penh: OSP. MRC (2012). Factsheet Credit Proposal for MRC Flooding Management and Mitigation Programme (FMMP). Niet-gepubliceerd werkdocument. MRC (n.d.). Upstream partners. Geraadpleegd op 13 maart 2013 op http://archive.iwlearn.net/www.mrcmekong.org/about-the-mrc/upstream-partners-2/index.html. Newton, J. & Wolf A. (n.d.). Case Study of Transboundary Dispute Resolution: the Mekong Committee. Geraadpleegd op 15 maart 2013 op http://www.transboundarywaters.orst.edu/research/case_studies/Mekong_New.htm. Nguyen, H. (2012). Time to reinterpret ASEAN’s consensus principle. Geraadpleegd op 3 mei 2013 op http://www.eastasiaforum.org/2012/07/27/time-to-reinterpret-asean-s-consensus-principle/. Nuttin, X. (2011). De associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN). Geraadpleegd op 16 februari 2013 op http://www.europarl.europa.eu/ftu/pdf/nl/FTU_6.4.12.pdf. Osborne, M. (2009). The Mekong. River under threat. Double Bay, New South Wales: Longmedia. Ott, M. (2013). The Geopolitical Transformation of Southeast Asia. Philadelphia: FPRI. Pellissier, H. (2012). Dammed Tibet – Extracting Wealth and Power from the World’s Biggest Water Tank. Geraadpleegd op 16 februari 2013 op http://ieet.org/index.php/IEET/print/6208. Perkowski, J. (2012). China Leads The World In Renewable Energy Investment. Geraadpleegd op 16 februari 2013 op http://www.forbes.com/sites/jackperkowski/2012/07/27/china-leads-the-world-inrenewable-energy-investment/. Qureshi, A., Shah, T., Roy, A. & Wang, J. (2003). Sustaining Asia’s groundwater boom: An overview of issues and evidence. Oxford: Blackwell Publishing. Severino, R. (2001). The ASEAN Way and the Rule of Law. Kuala Lumpur: University of Malaya. Sim, E. (2008). Introduction to the ASEAN Economic Community. Geraadpleegd op 23 april 2013 op http://www.internationallawoffice.com/newsletters/detail.aspx?g=8b8a24ce-5f76-4c90-bb9f83a2a75e2f91. Sinha, U. (2011b). Water Hegemony: Examining China’s Hydro-behaviour. Niet gepubliceerde paper. Sinha, U. (2011a). China: geopolitics of a thirsty nation. Indian Foreign Affairs Journal, 6 (4), 422-436. Storey, I. (2011). Southeast Asia and the Rise of China. The search for security. New York: Routledge. Sujian, G. (2006). China’s “Peaceful Rise” in the 21st Century. Domestic and International Conditions. Aldershot: Ashgate Publishing. Sunchindah, A. (2005). Water Diplomacy in the Lancang-Mekong River Basin: Prospects and Challenges. Niet gepubliceerde paper. Rangoon.
61
Tai-Ting Liu, T. (2011). China’s Foreign Policy in Southeast Asia: Harmonious Woldview and its Impact on Good Neighbor Diplomacy. Journal of Contemporary Eastern Asia, 10 (1), 25-42. Tarlock, A. (2001). Prior appropriation: rule, principle, or rhetoric? North Dakota Law Review. 76 (881), 881-910. Tsering, T. (2005). China’s water politics: in whose interest? Portland: Tibet Justice Center. U.S. Department of State (n.d.). Lower Mekong Initiative FAQ’s. Geraadpleegd op 8 april op http://www.state.gov/p/eap/mekong/faq/. Ulusoy, H. (2003). Revisiting security communities after the Cold War: the constructivist perspective. Niet gepubliceerde paper. Unesco (1998). Unesco Director-General Mayor and French President Chirac plead for urgent need to preserve and share water resources. Unescopress, 98 (51), 51. Vander Stadt, E. (n.d.). Bescherming van het leefmilieu in het internationaal recht. Leuven: KUL. VODO vzw (2004). Zo klaar als pompwater? NGO-schaduwrapport. CSD 12 water en sanitatie. Brussel: VODO vzw. Vonck, T. (2013). Tussen vriend en vijand: nationalisme in Aziës meest begeerde water. Geraadpleegd op 10 mei 2013 op http://www.mo.be/artikel/tussen-vriend-en-vijand-nationalisme-azies-meestbegeerde-water. Westad, A. (2012). China and Southeast Asia. Londen: LSE.
62