Metje Jantje Groeneveld is sinds 2005 programmaleider Onderwijs bij Hiteq, het expertisecentrum voor technisch vakmanschap in de toekomst. Voor die tijd was zij projectleider examens bij Kenteq en vervulde zij diverse functies in het onderwijs, bij pedagogische centra en een educatieve multimedia-uitgeverij. E-mail:
[email protected]
Metje Jantje Groeneveld
Wat willen de leerlingen? Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
voerd met 63 docenten, praktijkopleiders en ouders. Dit artikel geeft een overkoepelend beeld van de resultaten. Aan de orde komt een selectie van onderzochte onderwerpen, aangevuld met vergelijkingen tussen de verschillende groepen leerlingen (vmbo, mbo, havo/vwo). De volgende vragen staan centraal: s Op welke manier willen leerlingen leren? s Wat is een goede docent? s Hoe maken leerlingen keuzes voor een (vervolg)opleiding en een toekomstig beroep? s Wat doen leerlingen op het internet?
Hoe richten we de school in zodat we leerlingen het beste bieden? Wat houdt jongeren bezig? Hoe zorgen we ervoor dat zij de juiste keuzes maken voor hun toekomst? De reeks onderzoeken die expertisecentrum Hiteq in de periode 2008-2010 heeft uitgevoerd onder leerlingen en ouders, biedt aanknopingspunten om deze vragen te beantwoorden en aan te sluiten bij de manier waarop de leerlingen van vandaag graag leren. Metje Jantje Groeneveld geeft in dit artikel een overkoepelend beeld van de onderzoeksresultaten en ze geeft aan wat een schoolleider ermee kan.
Uitproberen Ongeveer tweederde van de ondervraagde leerlingen probeert liever iets uit dan dat zij een instructie moeten lezen. Opvallend is dat de havo/vwoleerlingen iets vaker aangeven dat ze liever iets uitproberen dan de andere groepen.Van zowel de vmbo’ers, de mbo’ers als de havisten heeft een op de vijf leerlingen moeite met lezen. Dit verklaart mede de grote voorkeur die deze leerlingen hebben voor beeldinformatie boven tekstuele informatie en de voorkeur voor leren door uitproberen. Dit is iets om rekening mee te houden bij de ontwikkeling van les- en promotiemateriaal. En denk ook aan alle informatiebrieven die de schoolleiding meegeeft. Bij het opstellen van dergelijke informatie is het belangrijk om te checken of de boodschap overkomt.
Hiteq heeft in de periode 2008-2010 diverse onderzoeken uitgevoerd onder leerlingen in vmbo, mbo en havo/vwo die in of na 1988 zijn geboren, en twee onderzoeken onder ouders. In totaal zijn in deze onderzoeken 4975 leerlingen en 1513 ouders bevraagd (zie verder tabel 1). Daarnaast zijn individuele gesprekken en groepsgesprekken ge-
Behoefte aan instructie In het onderzoek is getoetst hoe de leerlingen een open opdracht zouden aanpakken. De meeste leerlingen gebruiken Google om informatie te vergaren. Daarnaast inventariseert een aanzienlijke groep leerlingen de eigen kennis over het onderwerp. Opvallend is dat havo/vwo-leerlingen iets meer instructie nodig hebben dan vmbo’ers en mbo’ers: ze stellen vaker vragen aan de docent en
Onderwijsvorm Doelgroep
Onderzoekspublicatie
vmbo
Leerlingen uit klas 3 en 4, alle leerwegen, sectoren techniek, zorg & welzijn en economie
Kenmerkend vmbo
1.420
mbo
Leerlingen uit alle leerjaren, alle niveaus, bol en bbl, sec-
Kenmerkend mbo
1.684
havo/vwo
toren techniek, zorg & welzijn en economie Ouders van mbo-leerlingen zoals hierboven omschreven
Ouders@mbo
Leerlingen uit klas 4, 5 en 6, afkomstig uit alle profielen Ouders van havo/vwo-leerlingen zoals hierboven om-
Kenmerkend havo en vwo Ouders@havo/vwo
Aantal respondenten
513 1.871 1.000
schreven
Tabel 1:Vijf Hiteq-onderzoeken: onderwijsvormen, doelgroepen en aantallen respondenten
MESO magazine 31e jaargang nummer 180 oktober 2011
21
Havo/vwo-leerlingen (n = 1.871)
Mbo-leerlingen (n = 1.684)
Vmbo-leerlingen (n = 1.420)
duidelijker opdrachten (46,0%) dat docenten me beter vertellen wat
meer vrijheid (47,8%) meer aan projecten werken met ande-
er van me verwacht wordt (29,5%)
ren (26,7%)
meer contact met praktijk (bedrijven en mensen die daar werken) (22,4%)
duidelijker opdrachten (21,6%)
4 betere docenten (34,0%)
vaker zelf kunnen bepalen hoe ik leer
dat docenten me beter vertellen wat er
5 meer contact met praktijk (bedrijven en
(19,7%) meer aandacht voor wat ik allemaal
van me verwacht wordt (20,1%) meer zelfstandigheid (zelf werken)
kan (18,5%)
(19,2%)
1 meer afwisselende lessen (56,3%) 2 meer praktische opdrachten (37,9%) 3 duidelijker opdrachten (35,5%)
mensen die daar werken) (30,7%)
Tabel 2:Top vijf van zaken die leerlingen willen veranderen op school
zoeken vaker naar informatie in de bibliotheek. De behoefte aan instructie is bij deze leerlingen meer gericht op het proces en de randvoorwaarden dan op het verkrijgen van stap-voor-stapaanwijzingen om het vastgestelde doel te bereiken, zoals dat geldt voor (v)mbo’ers.Vmbo’ers en mbo’ers scoren hoger op meer praktijkgerichte opties en schakelen vaker netwerken buiten de school in. De grote behoefte aan instructie bij alle groepen leerlingen is opvallend en betekent onder andere dat leerlingen niet van de ene op de andere dag zelfstandig kunnen werken. Bij de invoering van onderwijsvormen die meer uitgaan van de zelfstandigheid van leerlingen, is van belang dat leerlingen stap voor stap gecoacht worden naar die zelfstandigheid. Schoolleiders doen er goed aan docenten daarop te wijzen en hen niet van de ene op de andere dag in een coachende rol te plaatsen.
De school veranderen Tabel 2 geeft een overzicht van de top vijf van zaken die leerlingen van de verschillende onderwijsvormen willen veranderen op school. Ook hier scoort bij alle groepen het krijgen van duidelijke opdrachten hoog. Een belangrijk aandachtspunt dus voor docenten. De hoge score ‘meer vrijheid’ bij vmbo’ers staat voor ‘zo veel mogelijk lesuitval’ en heeft niks te maken met meer vrijheid tijdens de lessen. Havo/vwo-leerlingen (70,3%) hebben meer moeite met het vertalen van de lesstof naar de latere praktijk dan mbo’ers (39%) en vmbo’ers (43,7%). In tabel 2 zien we ook de behoefte aan meer praktische opdrachten van havo- en vwoleerlingen. Havo- en vwo-leerlingen vragen hier nog sterker om dan vmbo- en mbo-leerlingen. Wellicht kan het beroepsgerichte karakter van de opleiding van vmbo’ers en mbo’ers een verklaring zijn voor dit verschil. Schoolleiders kunnen hun
MESO magazine 31e jaargang nummer 180 oktober 2011
havo/vwo-docenten aanmoedigen om die verbintenis met de praktijk meer zichtbaar te maken, bijvoorbeeld door het leren buiten de muren van de school te stimuleren of door levensechte situaties in te brengen in de lespraktijk. Ook is het heel zinvol als havo- en vwo-docenten stage gaan lopen bij hun collega’s op het vmbo en het mbo, om te kijken hoe daar die verbinding wordt gelegd.
Goede docent Leerlingen beoordelen een docent vooral aan de hand van ‘klassieke’ criteria: een goede docent is voor hen een kennisautoriteit met goede didactische vaardigheden en is bij voorkeur een prettig en toegankelijk persoon. Havo/vwo-leerlingen leggen sterk de nadruk op de didactische vaardigheden van de docent; mbo’ers leggen meer dan vmbo’ers en havo/vwo-leerlingen de nadruk op vak- en praktijkkennis (zie tabel 3). Leerlingen zijn verdeeld over de mate waarin docenten zicht hebben op hun persoonlijkheid, in hen geïnteresseerd zijn en weten hoe zij hen het beste les kunnen geven. De havo/vwo-leerlingen zijn hier van alle groepen het meest kritisch. Over het algemeen geldt dat leerlingen het gevoel hebben dat docenten niet goed kijken naar wie zij zijn als persoon. Schoolleiders kunnen docenten aanmoedigen om met leerlingen ook eens te spreken over wat hen persoonlijk bezighoudt. En dan niet alleen de probleemjongeren, maar ook de ogenschijnlijke ‘niets aan de hand leerlingen’. Daarvoor is het nodig een klimaat te creëren waarin dit als vast onderdeel van de docententaak wordt gezien. Docenten worden in zo’n omgeving niet alleen beoordeeld op hun vakinhoudelijke kennis, maar ook op hun omgang met en betrokkenheid bij de leerlingen. Aanvullende scholing zou zich ook kunnen richten op deze kanten van het docentschap.
22
Havo/vwo-leerlingen
Mbo-leerlingen
Vmbo-leerlingen
(n = 1.871) 1 kan goed uitleggen (95,6%)
(n = 1.684) is expert op vakgebied (67,6%)
(n = 1.420) is aardig (60,5%)
2 kan me enthousiast maken over het vak/
geeft veel praktijkvoorbeelden (53,2%)
kan boeiend vertellen over lesstof
de lesstof (78,5%) 3 kan goed orde houden (69,6%)
kan boeiend vertellen over lesstof
(52,0%) is expert op vakgebied (43,5%)
(52,0%) 4 is aardig (68,8%)
is aardig (49,8%)
is toegankelijk (ook voor persoonlijke problemen) (42,5%)
5 kan boeiend vertellen over lesstof (68,5%)
laat leerlingen hun gang gaan, maar is beschikbaar wanneer nodig (40,7%)
laat leerlingen hun gang gaan, maar is beschikbaar wanneer nodig (39,3%)
Tabel 3:Top vijf van kenmerken van een goede docent
Information overload en multitasking Vier op de tien havo/vwo-leerlingen en vijf op de tien mbo- en vmbo-leerlingen geeft aan moeite te hebben met het selecteren van de belangrijkste zaken uit grote hoeveelheden informatie. Information overload treedt vooral op door een grote hoeveelheid informatie en niet door een aanbod van informatie van verschillende typen tegelijk of uit verschillende bronnen tegelijk. Multitasking, in de zin van chatten, tv kijken en/of radio luisteren tijdens het maken van het huiswerk, komt regelmatig voor, maar niet bij de meerderheid van de ondervraagde leerlingen. Zeven op de tien mbo’ers en vmbo’ers geven aan gemakkelijk meerdere taken tegelijk aan te kunnen; bij havo/vwo-leerlingen is dit acht op de tien. De havo/vwo-leerlingen verschillen van de vmbo’ers en mbo’ers door enerzijds vaker aan te geven te kunnen multitasken, maar anderzijds kritischer te zijn voor zichzelf: ze vinden vaker dat ze snel zijn afgeleid, of zich moeilijk kunnen concentreren. Keuze voor techniek Er is een duidelijk verband bestaat tussen de opleidings- en beroepskeuze van de ouders en die van het kind. Dit geldt voor het opleidingsniveau, de opleidingsrichting en de keuze voor techniek. Hoe meer contact de leerling heeft met techniek, hoe vaker er voor een technische opleiding wordt gekozen. Belangrijk is dat contact met techniek het ongunstige imago van technisch werk kan doorbreken.Veel leerlingen die twijfelen bij het kiezen van een opleiding, laten techniek als optie vallen omdat ze verwachten dat ze zich met een keuze voor techniek te veel op een bepaald pad zullen vastleggen. De breedte van de mogelijkheden in de technische sector is allesbehalve bekend. Het onder
MESO magazine 31e jaargang nummer 180 oktober 2011
de aandacht brengen van deze breedte van mogelijkheden zou wel eens een van de meest effectieve wervingsmethoden voor technische opleidingen kunnen zijn. Schoolleiders doen er goed aan om leerlingen kennis te laten maken met de veelzijdigheid van de technische sector: bijvoorbeeld door gastlessen en excursies en hun docenten structureel tijd te geven om dergelijke activiteiten binnen hun taakstelling te organiseren.
Opleidings- en profielkeuze Vmbo’ers en mbo’ers kijken bij het kiezen van een opleiding vooral of de opleiding bij hen (als persoon) past. Daarna volgen beweegredenen die te maken hebben met het arbeidsmarktperspectief (‘Wat voor werk kan ik ermee doen?’) en de mate waarin de leerling met de gekozen opleiding de opties nog open houdt. Maar die aspecten zijn voor deze leerlingen veel minder belangrijk dan de vraag of de opleiding bij ze past.Voor havo/ vwo-leerlingen zijn plezier in de vakken, talent voor de vakken en brede vervolgmogelijkheden belangrijke motieven voor de keuze voor een bepaald profiel. Verder valt op dat maar liefst vier op de tien havo/ vwo-leerlingen hun keuze hebben gemaakt met (min of meer) een bepaald beroepsbeeld voor ogen. Havo/vwo-leerlingen kiezen dus niet alleen op basis van de eigen talenten en de eigen persoonlijkheid; ook het arbeidsmarktperspectief speelt voor hen duidelijk een rol. Ook vinden havo/vwo-leerlingen het van belang om alle opties open te houden. Leerlingen met een natuurprofiel noemen brede vervolgmogelijkheden veel vaker als motivatie voor hun profielkeuze dan leerlingen met een maatschappijprofiel. Het beroepsperspectief speelt bij deze eerste groep
23
Havo/vwo-leerlingen n = 1.871) 1 docent/decaan (65,5%)
Mbo-leerlingen
Vmbo-leerlingen
(n = 1.684) docent/decaan (48,6%)
(n = 1.420) docent/decaan (46,4%)
2 open dag (48,1%)
open dag (41,1%)
ouders/verzorgers (39,2%)
3 brochure/flyer (34,7%) 4 studiebeurs/beroepenbeurs (31,0%)
ouders/verzorgers (22,2%) brochure/flyer (21,6%)
open dag (20,2%) iemand uit sector (17,2%)
5 ouders/verzorgers (27,6%)
vrienden (18,0%)
vrienden (18,5%)
Tabel 4:Top vijf van geraadpleegde bronnen bij de keuze voor een vervolgopleiding
Havo/vwo-leerlingen
Mbo-leerlingen
Vmbo-leerlingen
(n = 1.871) 1 open dag (39,8%)
(n = 1.684) open dag (62,1%)
(n = 1.420) ouders/verzorgers (43,1%)
2 docent/decaan (28,8%)
docent/decaan (49,5%)
iemand uit sector (35,7%)
3 internet (Google) (7,2%) 4 andere informatie (5,8%)
iemand uit sector (35,0%) ouders/verzorgers (34,0%)
open dag (35,2%) docent/decaan (33,1%)
5 ouders/verzorgers (5,0%)
vrienden (31,4%)
bedrijven (30,0%)
Tabel 5:Top 5 van nuttige bronnen bij de keuze voor een vervolgopleiding
leerlingen dus duidelijk een rol van betekenis. Overigens geldt voor zowel havo/vwo-leerlingen als voor mbo-leerlingen dat de keuze voor de huidige school allereerst gemaakt is op basis van de bereikbaarheid van en de afstand tot de school. Pas daarna volgen op afstand andere, meer inhoudelijke, overwegingen. De gehanteerde onderwijsmethode is veel minder belangrijk bij die keuze. Werving op basis van de onderwijsmethode alleen zal geen extra leerlingen trekken.
Informatiebronnen bij keuze voor vervolgopleiding Informatie over vervolgopleidingen krijgen leerlingen vooral van docenten en decanen, via een open dag, van hun ouders/verzorgers en via brochures. De havo/vwo-leerlingen blijken bij het kiezen van een vervolgopleiding meer informatiebronnen te gebruiken dan de vmbo’ers en mbo’ers. Ook zoeken zij vaker op internet (Google) naar informatie over opleidingen dan vmbo’ers en mbo’ers: resp. 27,1%, 10,5% en 14%. Tabel 4 geeft een overzicht van de top vijf van geraadpleegde bronnen bij de keuze voor een vervolgopleiding. Belangrijk is ook te weten welke bronnen de leerlingen het meest nuttig vinden.Voor havo/vwoleerlingen en mbo’ers is dit de open dag van de opleiding en voor vmbo’ers zijn dit de ouders/ verzorgers.Vmbo’ers en mbo’ers noemen vaker
MESO magazine 31e jaargang nummer 180 oktober 2011
‘iemand uit de sector’ als de meest nuttige informatiebron. Het is dan ook aan te raden om deze leerlingen vaker een bedrijf te laten bezoeken of in contact te brengen met beroepsbeoefenaren. Tabel 5 geeft een overzicht van de top vijf van nuttige bronnen bij de keuze voor een vervolgopleiding. Een groot aantal ouders bezoekt een open dag van een opleiding (36,1% van de havo/vwo-ouders en 53% van de mbo-ouders) of zoekt naar informatie over opleidingen op internet (31,7% van de havo/ vwo-ouders en 46% van de mbo-ouders). De ouders lijken daarmee betrokken bij de keuze voor een vervolgopleiding, maar die betrokkenheid beperkt zich tot de meer voor de hand liggende manieren om informatie te verzamelen. Minder voor de hand liggende manieren – zoals spreken met mensen die kennis hebben van de arbeidsmarkt – komen minder voor (8,3% van de havo/vwoouders; 15% van de mbo-ouders). Neem daarom ook de ouders van leerlingen mee als u ze een bedrijf laat bezoeken. Want als een leerling enthousiast thuiskomt van een bedrijfsbezoek en daarover niet kan praten met zijn ouders, dan kan zijn enthousiasme wegebben en is het bezoek eigenlijk voor niets geweest.
Wat is belangrijk in een toekomstige baan? ‘Veel geld verdienen’ is voor alle typen leerlingen het meest gegeven antwoord op de vraag ‘Als je straks werk gaat zoeken, wat vind je dan belang-
24
Havo/vwo-leerlingen (n = 1.871) 1 naar muziek luisteren 2 msn’en met vrienden 3 informatie zoeken (googelen)
Mbo-leerlingen (n = 1.684)
Vmbo-leerlingen (n = 1.420)
msn’en met vrienden informatie zoeken (googelen)
msn’en met vrienden gamen met anderen
zelfgemaakte bestanden
informatie zoeken (googelen)
uploaden (bijv. filmpjes op YouTube, foto’s op Hyves) 4 contact houden met vrienden via websites
gamen met anderen
zelfgemaakte bestanden uploaden (bijv.
(bijv. Hyves, Facebook) 5 tv-series/films kijken
vrienden maken via websites
filmpjes op YouTube, foto’s op Hyves) chatten (algemeen)
(bijv. Hyves)
Tabel 6:Top vijf van online-activiteiten
rijk?’ Naast ‘veel geld verdienen’ scoort ook ‘zekerheid’ hoog; denk dan bijvoorbeeld aan een vast contract en een verbintenis voor langere tijd. De arbeidsmarkt waarop deze leerlingen straks hun plek zoeken kent steeds minder dergelijke dienstverbanden. Dit is een belangrijk aandachtspunt bij bijvoorbeeld loopbaanoriëntatie. Ook ‘heel goed worden in het vak’ wordt veel genoemd, met name bij mbo-leerlingen. Daarnaast zijn ‘veel uitdaging’, ‘mensen helpen’ en ‘de top bereiken’ belangrijke aspiraties voor de leerlingen. De havo/vwo-leerlingen onderscheiden zich duidelijk van de vmbo’ers en mbo’ers door een hoge score bij ‘mensen helpen’.Verder blijkt dat leerlingen met een technische opleiding vaker dan andere leerlingen ‘de beste’ of ‘heel goed in het vak worden’ en ‘zekerheid’ belangrijk vinden.
Internet en chat Leerlingen zijn vrij veel online, maar zeker niet voortdurend, zoals wordt verondersteld van de huidige jongeren.Voor alle onderzochte groepen geldt dat ongeveer de helft van de leerlingen minder dan tien uur per week online is. Behalve naar het aantal uren op internet is ook specifiek gekeken naar het aantal uren dat wordt gebruikgemaakt van een chatprogramma. De meerderheid van de leerlingen chat minder dan 10 uur per week. Havo/vwo-leerlingen maken gemiddeld iets meer gebruik van chatprogramma’s dan vmbo’ers en mbo’ers, maar de groep ‘grootgebruikers’ (meer dan 15 uur per week) is kleiner dan onder vmbo’ers en mbo’ers. De meest beoefende activiteiten op internet zijn naar muziek luisteren, chatten met vrienden, informatie zoeken, contact onderhouden via sociale media en informatie up- of downloaden (YouTube). Chatting, sharing en self-publishing zijn relatief
MESO magazine 31e jaargang nummer 180 oktober 2011
‘ingeburgerd’. In tabel 6 is de top vijf van online activiteiten weergegeven. Opvallend is dat naarmate het opleidingsniveau stijgt, er minder gebruik wordt maakt van sociale media en het nieuws meer via internet wordt gevolgd.
Meer weten? Meer informatie – onder andere sociaal-demografische kenmerken, het sociale leven (vrienden, familie, werk, netwerken), normen voor sociaal gedrag, communicatie, maatschappelijke betrokkenheid en de onderzoeksverantwoording – is te vinden in de afzonderlijke en overkoepelende publicaties over de onderzoeken die zijn te bestellen of te downloaden op www.hiteq.org.
25