FOTO'S: JOSJE DEEKENS
INTERVIEW MET DE ONDERWIJSRAAD OVER HAAR ADVIES ‘EEN GOEDE START VOOR HET JONGE KIND’
Henriëtte Maassen van den Brink
Waarom geen nationaal curricu In juni van dit jaar bracht de Onderwijsraad een advies uit onder de titel ‘Een goede start voor het jonge kind’. Het was niet het gebruikelijke rapport, maar een eenvoudige powerpointpresentatie waarmee de Onderwijsraad de leden van de Kamercommissie probeerde aan te zetten tot actie. De tijd van adviseren is voorbij. Er moet doorgepakt worden: jonge kinderen horen in een voorziening onder regie van de basisschool, en die doorlopende ontwikkelingslijn moet nu eindelijk eens gerealiseerd worden. | Wilma Schepers
‘Het interactieve adviesgesprek dat we in juni met de Tweede Kamer voerden, was voor ons een nieuwe manier van werken’, vertelt Henriëtte Maassen van den Brink, voorzitter van de Onderwijsraad. ‘Deze vorm beviel ons omdat we zo de urgentie van ons advies hebben kunnen overbrengen en ook de Kamer een spiegel konden voorhouden dat we al veel en vaak hebben geadviseerd. De ur-
gentie werd gelukkig herkend en gedeeld door de leden van de vaste Kamercommissie voor onderwijs. De Raad hoopt na al zijn adviezen dat er nu doorgepakt wordt. De bal ligt weer bij de politiek, daar moeten de knopen doorgehakt worden.’ Het was inderdaad niet de eerste keer dat de Tweede Kamer de Onderwijsraad
4 | AUGUSTUS/SEPTEMBER 2015t BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG
verzocht een advies uit te brengen over het jonge kind. De concrete vraag van de Kamer was deze keer: welke inrichting van het (voor)schoolse stelsel is het meest adequaat om alle jonge kinderen een goede start te bieden en wat is er voor nodig om deze inrichting te bewerkstelligen? Over deze vraag heeft de Onderwijsraad zich afgelopen jaren, direct of indirect, in verschillende rappor-
VAN KINDEROPVANG NAAR ONDERWIJS EN VICE VERSA
Saskia Schenning
lum onderwijs & kinderopvang? ten uitgesproken.1 De strekking van al die adviezen is in die jaren onveranderd gebleven: verhoog de kwaliteit, integreer voorzieningen, verbreed de toegankelijkheid en hef de fragmentatie in doelstellingen, financieringen, sturing en toezicht op. Het klinkt simpel en vanzelfsprekend. Schijn bedriegt, het omzetten van dit advies naar beleid, is een complexe zaak gebleken. Niet in de laatste plaats omdat er zoveel partijen bij betrokken zijn en respectievelijke belangen elkaar in de weg zitten. En dan is het moeilijk de neuzen dezelfde kant op te krijgen. Het maken van keuzes en het doorhakken van knopen is waar de Onderwijsraad op aandringt. Het schrijven van weer een nieuw rapport zou een herhaling van zetten zijn geweest. Daarom koos de Onderwijsraad ervoor de bevindingen uit voorgaande rapporten op een rijtje te zetten, ze tegen het licht van de actuele ontwikkelingen te houden en het advies in een eenvoudige powerpointpresentatie en brochure samen te vatten. In deze presentatie wordt wat
bekend is op een rijtje gezet: de versnippering in de bestedingen, de fragmentatie en ondoelmatigheid van het beleid, de matige kwaliteit van voorzieningen, de bewezen positieve effecten van deelname aan goede voorschoolse voorzieningen, de baten voor kinderen, ouders en samenleving. Op basis van rekenwerk concludeert de Onderwijsraad dat het mogelijk moet zijn haar advies ‘Een coherent aanbod voor kinderen vanaf 2,5 jaar’ te realiseren is (zie kader). Het advies van de Onderwijsraad zal sommigen in de kinderopvang aanspreken en anderen zeer verontrusten. Een goede reden om met voorzitter Henriëtte Maassen van den Brink en raadslid Saskia Schenning van de Onderwijsraad te gaan praten.
De regie van het onderwijs Uw advies zal sommige ondernemers in de kinderopvang kansen geven die zij graag zullen grijpen en tegelijkertijd zal uw advies anderen tegen de haren instrijken. Uw keuze voor de regie van het onderwijs raakt een ge-
voelig punt omdat u deze motiveert vanuit de tekortschietende educatieve kwaliteit van de kinderopvang. In de kinderopvang zijn genoeg mensen die de Onderwijsraad graag zouden willen overtuigen van wat kinderopvang de samenleving te bieden heeft. U lijkt en blijkt toch in de eerste plaats te kiezen voor ‘onderwijs’. Wat mag de kinderopvang van uw raad verwachten? Henriëtte Maassen van den Brink : ‘Uit de vragen die je ons vooraf stuurde en uit gesprekken met het kinderopvangveld maak ik op dat er hoop was dat de Onderwijsraad over een ander systeem zou adviseren. Maar wij kiezen op basis van gesprekken met betrokkenen, deskundigen en veel onderzoek echt voor een systeem waarin kinderen vanaf 2,5 jaar zich kunnen ontwikkelen in één voorziening van 2,5 tot 12 jaar. We realiseren ons dat dat consequenties heeft voor de kinderopvang en ook voor het welzijnswerk en de gemeenten die nu het peuterspeelzaalwerk onder hun hoede hebben. Vanuit het belang van de kinderen adviseren we te kiezen voor één voorziening
>
#&-&*%#&45663."/"(&.&/51&%"(0(*&,*/%&,*/%&3017"/(tAUGUSTUS/SEPTEMBER 2015 | 5
'We gaan voor de doorgaande lijn in de educatie van kinderen en het zijn deze teams die die doorgaande lijn moeten vormgeven.'
>
die verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van kinderen van 2,5 tot 12 jaar en we kiezen voor de regie van het onderwijs vanwege de stabiele infrastructuur. Alle jonge kinderen moeten toegang hebben tot een voorziening die ingericht is voor speels leren, of lerend spelen, of hoe je het ook noemen wilt. Waar het ons om gaat is dat er teams komen waarin de leerkracht voor de peuters en de leerkracht van groep 8 elkaar vanzelfsprekend ontmoeten, als zij trainingen volgen, samenwerken en koffiedrinken. We gaan voor de doorgaande lijn in de educatie van kinderen en het zijn deze teams die die doorgaande lijn moeten vormgeven. We pleiten ook voor een specialisatie voor het jonge kind in de opleiding en in de beroepsprofielen. Het begeleiden van jonge kinderen in hun
leerproces vraagt specifieke deskundigheden van teams die met jonge kinderen werken en die zijn anders dan de specifieke deskundigheden van de leerkrachten van bijvoorbeeld groep 8.’ Saskia Schenning: ‘Er is een momentum in de discussie over wat spelend leren nu eigenlijk is. Er wordt aandacht gevraagd – terecht of onterecht – voor het goede wat de oude kleuteropleiding aan specialisme bracht. Wat we nu zien is dat de professionals die werken met de 2,5- tot 4-jarigen vaak opgeleid zijn op mbo-niveau. Als we de doorgaande lijn nastreven, dan moeten ook de leerkrachten die met de allerjongsten werken hbo geschoold worden. Dat maakt dat ze passen in het team. Wat nog belangrijker is, is dat het didactisch werken met de jongste kinderen een analytische kijk vraagt.
Advies: Een coherent aanbod voor kinderen vanaf 2,5 jaar Zorg voor een vrijwillige, kwalitatief hoogwaardige voorziening voor alle kinderen vanaf 2,5 jaar waarin spelen, vorming, voorkomen van leerachterstanden en opvang bijeen zijn gebracht: 1. 2. 3. 4.
breng voorzieningen onder regie van de basisschool; versterk de beroepsprofielen en na- en bijscholingsmogelijkheden; stuur aan vanuit één ministerie met één toezichthouder en met één toezichtkader; bundel de financiering en zet deze efficiënter in.
6 | AUGUSTUS/SEPTEMBER 2015t BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG
Het is niet alleen begeleid vrij spelen met de kinderen. Het is ook het kunnen zien op welke trede van ontwikkeling een kind op een bepaald moment staat en dan kunnen bedenken welk zetje een kind nodig heeft om op de volgende trede te kunnen klimmen. Ook moet je kunnen analyseren waarom de zetjes die je een kind geeft soms niet helpen en onderzoeken wat dan de mogelijkheden zijn om een kind in zijn ontwikkeling verder te helpen. Dat vraagt om een geschoolde manier van kijken naar de ontwikkeling van kinderen en om specialistische kennis en kunde. Het is belangrijk dat we het zo doen. De voorscholen en speelzalen worden bezocht door veel kinderen die dit soort stimulansen niet automatisch van huis uit meekrijgen. Die kinderen hebben het wel heel hard nodig om in de latere jaren mee te kunnen komen.’ Henriëtte Maassen van den Brink : ‘Ik heb het altijd uiterst verbazingwekkend gevonden dat we de laagst opgeleide mensen inzetten in de periode die het belangrijkst is voor de ontwikkeling van kinderen en het meeste invloed heeft op het verloop van hun latere leven en carrière. Misschien wordt het tijd dat we professoren inzetten op de speelzaal? Dat is natuurlijk gekheid, maar waar het om gaat is dat er rondom de jongste kinderen mensen werken die ook een link hebben naar de wetenschap. In een team kunnen hbo’ers én wo’ers én mbo’ers samenwerken. Daarvoor moeten we wel naar de beroepsprofielen kijken en de inhoud daarvan afstemmen op wat ieders bijdrage in een team kan zijn aan de ontwikkeling van de kinderen in die belangrijke fase.’ Hoe ziet u dat in praktische zin? Moeten kinderen die ook opvang nodig hebben dan na school ook naar de buitenschoolse opvang? Saskia Schenning: ‘Ik stel me voor dat kinderen vijf dagen in de week ’s ochtends in een voorziening onder regie van de school terecht kunnen en als dat no-
VAN KINDEROPVANG NAAR ONDERWIJS EN VICE VERSA
Geschatte uitgaven en besparing blij een voorziening van vijf ochtenden vanaf 2,5 jaar
dig is voor en na school in de kinderopvang. Hadden we het niet anders kunnen regelen? Naar – bijvoorbeeld – Scandinavisch voorbeeld? Een knip bij 6 jaar: de kinderopvang zorgt voor educatie en opvang van 0 tot 6 jaar, het basisonderwijs zorgt voor onderwijs en buitenschoolse activiteiten van 6 tot 12 jaar? Saskia Schenning: ‘Wij willen helemaal geen knip meer, we willen een doorgaande lijn van 2,5 tot 12 jaar. Tot 2,5 jaar kunnen kinderen thuis blijven, of naar oma en opa, of naar de kinderopvang. Maar daarna: geen knip meer. Bij elke overgang van de ene naar de andere instantie of voorziening verlies je kinderen, of heb je weer iets in te halen.’ Henriëtte Maassen van den Brink : ‘Het past binnen de doelstelling die we al een aantal jaar hebben. Het onderwijs moet gekenmerkt worden door doorlopende leerlijnen, ontwikkellijnen, hoe je ze ook noemt. Wat wij verstaan onder doorgaande lijnen is dat de mensen die bezig zijn met de ontwikkeling van kinderen met elkaar samenwerken – of het nu de cognitieve ontwikkeling, de sociaalemotionele ontwikkeling of de talentontwikkeling is. Het gaat erom dat ze contact hebben met elkaar, van elkaar weten waar ze mee bezig zijn en dat de doorloop niet afhankelijk is van de gemotiveerde enkeling die op eigen initiatief het contact zoekt. Die lijnen moeten doorlopen van primair onderwijs naar voortgezet onderwijs, naar beroepsopleiding en de universiteit. Het is ontmoedigend om te zien hoe het veld voor de allerjongste kinderen verdeeld is. Verschillende doelstellingen, verschillende toezichthouders, verschillende ministeries, verschillende financieringsstelsels. Terwijl we het eigenlijk allemaal over hetzelfde hebben: over wat goed is voor kinderen. We hebben de Wet OKE bekeken. Het is een reparatiewet waarin veel van wat het veld graag wil, geregeld wordt. Maar het zijn frag-
De tabel toont de uitgaven van de rijksoverheid in het huidige stelsel van voorschoolse voorzieningen voor kinderen van 2,5 tot 4 jaar. De verwachting is dat in het voorgestelde stelsel minder gebruik zal worden gemaakt van de kinderopvang. Volgens een voorlopige schatting zullen de kosten voor de kinderopvang voor 2,5- tot 4-jarigen daarmee dalen van circa 600 miljoen euro naar circa 450 miljoen euro per jaar. Dit levert een besparing op van circa 150 miljoen euro. In deze berekening kunnen kinderen vanaf 2,5 jaar gedurende vijf dagdelen per week gebruikmaken van een geïntegreerde voorschoolse voorziening van hoge kwaliteit, die aansluit op het primair onderwijs. Doordat deze voorziening in het voorgestelde stelsel beschikbaar is voor kinderen vanaf 2,5 jaar, komen de aparte programma's voor peuterspeelzalen en achterstandsbestrijdingsprogramma's voor voorschoolse educatie te vervallen. De in totaal 551 miljoen euro die hierdoor bespaard kan worden op de huidige voorschoolse voorzieningen, kan dienen als additionele financiering van de nieuwe voorziening.
Geschatte kosten bij een voorziening vanaf 2,5 jaar
In de tabel worden de uitgaven voor de nieuwe voorziening berekend op basis van geschatte loonkosten van leerkrachten. De geschatte uitgaven voor een stelsel waarin kinderen vanaf 2,5 jaar gedurende vijf dagdelen per week gebruik kunnen maken van een kwalitatief hoogwaardige voorziening, bedragen circa 1094 miljoen euro. We gaan daarbij uit van een personeel/kindratio van 1:8, met hbo-opgeleid personeel. Bij een andere personeel/kindratio of een ander opleidingsniveau van het personeel veranderen de geschatte kosten. Als we op de geschatte kosten van de nieuwe voorziening (1094 miljoen euro) de besparing op de huidige voorzieningen (551 miljoen euro) in mindering brengen, bedraagt de extra investering circa 543 miljoen euro. Nota bene, in deze schatting wordt geen rekening gehouden met de eventuele extra kosten van huisvesting, na- en bijscholing en transitiekosten. De Onderwijsraad heeft een voorkeur voor het model met een personeel/kindratio van 1:8 en hbo-opgeleid personeel. In dit model bedragen de geschatte extra kosten circa 543 miljoen euro ten opzichte van de huidige voorzieningen voor jonge kinderen.
>
Deze tabellen zijn afkomstig uit de powerpointpresentatie van de Onderwijsraad onder de titel ‘Een goede start voor het jonge kind’. De toelichtende teksten zijn afkomstig uit de bijbehorende achtergrondinformatie. De aannames die ten grondslag liggen aan deze tabellen worden in het achtergronddocument toegelicht.
#&-&*%#&45663."/"(&.&/51&%"(0(*&,*/%&,*/%&3017"/(tAUGUSTUS/SEPTEMBER 2015 | 7
'Het lijkt me goed het debat over een Nationaal curriculum te voeren, maar alleen als alle partijen meedoen.’
>
mentjes. We blijven maar steeds aan kleine schakeltjes draaien in de hoop dat het goed komt, zonder te kiezen voor een andere coherente koers.’ In welke mate is – vanuit het standpunt van de Onderwijsraad – het feit dat de kinderopvang een commerciële sector is een belemmerende factor in het kiezen van een andere koers? Henriëtte Maassen van den Brink : ‘Als hoogleraar economie zeg ik vaak dat eigenbelang de motor voor de economie is en competitie belangrijk is voor de kwaliteit. Wat we nu zien is dat we in het funderend onderwijs – uitzonderingen daargelaten – geen private partijen tegenkomen. Met zijn allen willen we dat het onderwijs van goede kwaliteit is, en dus regelen we het publiek. In het geval van kinderopvang zou de markt er opeens alleen voor moeten zorgen dat het allemaal goed komt? Vanuit het marktdenken ja, maar in dit geval heb ik mijn vraagtekens. Ook maken we mee hoe afhankelijk de kinderopvang is van de conjunctuur. Het funderend onderwijs is stabiel georganiseerd en niet conjunctureel gevoelig, dat is een voordeel. Ik ben voorstander van meer publiekprivate samenwerking. Maar ik merk dat men als de dood is voor het vermengen van publiek en privaat geld door kruissubsidiëring. Daar moet wel wat ruimte komen, want als we zo blijven denken, komt er nooit een geïntegreerde voor-
ziening voor kinderen vanaf 2,5 jaar van de grond. Ik heb begrepen dat er binnen de kinderopvang partijen zijn die juist de samenwerking met onderwijs opzoeken en anderen die daar uitdrukkelijk niet voor willen kiezen. Die mensen zou ik willen zeggen: er liggen ook kansen. Aan de andere kant heb ik me ook wel gerealiseerd dat het een van de belemmeringen is die maken dat de hervormingen die we voorstellen maar niet van de grond komen. Er zitten commerciële belangen achter, terwijl het toch om het welzijn en de ontwikkeling van het kind gaat en niet over wie er geld aan moet verdienen. Dat maakt dat ik denk dat de infrastructuur van het onderwijs toekomstbestendiger is en dat we – als het gaat om de kansen voor jonge kinderen – moeten kiezen voor het onderwijs als koepel.’ Saskia Schenning: ‘De discussie is versnipperd. Sociale Zaken redeneert primair vanuit de arbeidsmarkt, het ministerie van Onderwijs redeneert vanuit de ontwikkeling van kinderen, gemeenten redeneren vanuit wat zij aan onderwijs en welzijn kunnen en willen besteden om achterstanden te voorkomen. Op die manier kom je niet bij elkaar. Het is kortzichtig. Als je ziet hoeveel een investering in voorzieningen voor jonge kinderen ons uiteindelijk opbrengt – daar hebben we genoeg onderzoek voor kunnen verzamelen om dat te kunnen onderbouwen – dan is het toch korteter-
8 | AUGUSTUS/SEPTEMBER 2015t BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG
mijndenken als partijen alleen aan hun eigen kortetermijndoelstellingen blijven vasthouden. Daarom is het goed dat er in de SER ook samen met VNO/NCW verder gedacht wordt, werkgevers hebben ook zo hun opvattingen vanuit de goede zaak.’ Henriëtte Maassen van den Brink: ‘Ook Hans de Boer van VNO-NCW heeft in de recente Bilderbergconferentie het belang van goede voorschoolse voorzieningen benadrukt’.
Nationaal Curriculum De initiatieven en adviezen vliegen ons om de oren. Brancheorganisaties en PO-Raad formuleren een positionpaper en een tienpuntenplan, de VNG probeert de zeggenschap over de peuterspeelzalen veilig te stellen en de initiatiefgroep Kindcentra 2020 komt met een plan voor een geïntegreerde voorziening voor kinderen van 0 tot 12 jaar. Een populair managementadvies is om te beginnen met samen te formuleren wat je nu eigenlijk wilt om vandaar uit te komen tot het hoe en wat. Wordt het geen tijd voor een Nationaal Curriculum? Saskia Schenning: ‘We hebben al de kerndoelen voor het onderwijs. Die moeten uitgebreid worden naar 2,5 tot 4 jaar. De kerndoelen geven zicht op de doorlopende lijn tot 12 jaar en de leerkrachten die met de jongste groep kinderen werken weten dan hoe zij bijdragen aan wat kinderen op hun 12e jaar meekrijgen als zij naar het voortgezet onderwijs gaan. In die zin hebben we al een Nationaal Curriculum, alleen noemen we het niet zo. Trouwens, op het moment loopt het project Ons Onderwijs 2032 onder leiding van Paul Schnabel.2 Het zou mooi zijn als we daar de periode 2,5 tot 4 jaar ook inbrengen.’ Ik bedoel iets breders. Voor de samenwerking met kinderopvang, de buitenschoolse opvang, sportclubs en welzijnswerk zou het goed zijn als je samen voor ogen hebt wat de leerlijnen
VAN KINDEROPVANG NAAR ONDERWIJS EN VICE VERSA
en -doelen zijn voor kinderen tot 12 jaar. Zo’n Nationaal Curriculum moet niet alleen gaan over schoolse leerdoelen, maar ook over persoonlijkheidsontwikkeling, over culturele bagage, over opvoeden tot democratisch burgerschap. Henriëtte Maassen van den Brink : ‘Ook die leerdoelen zitten in de kerndoelen. Het onderwijs is niet zo plat als je nu suggereert. In het onderwijs wordt stevig gediscussieerd over de opdracht om socialiserend, kwalificerend en persoonsvormend te zijn. De huidige discussie mikt op flexibilisering van het onderwijs en op het uitgaan van de kracht van het kind. Wat zou een Nationaal Curriculum Kinderopvang daaraan kunnen bijdragen? Ik stel de vraag vanuit mijn constatering dat de kinderopvang zich soms niet gezien en gehoord voelt door de opstelling van het onderwijs. Er is zo veel expertise in de kinderopvang, er wordt heel veel kwaliteit geboden en er wordt hard gewerkt aan de het kennelijke tekort in educatieve kwaliteit. Het lijkt alsof dat niet gezien wordt en de discussie over waar we naartoe willen in de opvoeding van onze kinderen, alleen vanuit het perspectief van het onderwijs gevoerd kan worden. Het zou goed zijn als expertise van onderwijs én de kinderopvang uitgewisseld en gedeeld wordt waardoor het duidelijk wordt wat ieders speciale bijdrage en expertise is in de leerlijnen van de kinderen. Dat zou de samenwerking ten goede komen. Henriëtte Maassen van den Brink : ‘Wat ik van je begrijp is dat je zegt dat het onderwijs te weinig zicht heeft op de specifieke kennis en expertise van de kinderopvang en buitenschoolse opvang. Aan de andere kant vraag ik me af of het beeld dat het onderwijs kennelijk oproept, recht doet aan het onderwijs. Maar wat ik vooral constateer is dat het gesprek niet gevoerd wordt. Als je met een Nationaal Curriculum bedoelt dat er samen nagedacht wordt over gezamenlijk leerlijnen en -doelen, dan kan de On-
derwijsraad daarover adviseren, maar als Onderwijsraad kunnen we daar alleen in strategische zin iets van vinden en zeggen. In de uitvoering moet het vanuit de basis geïnitieerd worden. Het lijkt me goed dit debat te voeren, maar dan alleen als alle partijen die ermee te maken hebben, meedoen. Als we dat voor elkaar zouden kunnen krijgen, ben ik als persoon daar een warm voorstander van.’
Henriëtte Maassen van den Brink is hoogleraar onderwijs- en arbeidseconomie aan de Universiteit van Amsterdam en hoogleraar Evidence Based Education aan de Universiteit van Maastricht. Tevens is zij wetenschappelijk coördinator van het TIER (Top Institute of Evidence Based Education Research). Sinds 1 januari 2015 is zij voorzitter van de Onderwijsraad.
Saskia Schenning is bovenschools directeur van De Haagse Scholen, een stichting voor primair en speciaal openbaar onderwijs in Den Haag. Daarnaast is zij lid van de Beroepenveldcommissie Pabo van de Haagse Hogeschool en maakt zij deel uit van de Programmaraad voor Fundamenteel Onderzoek van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek. Zij is lid van de Onderwijsraad met als specifieke inbreng het primair onderwijs en speciaal onderwijs.
1
Eerdere adviezen van de Onderwijsraad - Spelenderwijs. Kindercentrum en basisschool hand in hand (2002) - Een rijk programma voor ieder kind (2008) - Ambities voor het jonge kind en voor de basisschool (2008) - Naar een nieuwe kleuterperiode in de basisschool (2010)
2
informatieblokje over Ons Onderwijs 2032 Onderwijs2032 is een initiatief van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Staatssecretaris Sander Dekker heeft leraren, leerlingen, ouders, wetenschappers, ondernemers en andere belangstellenden in november 2014 opgeroepen tot een dialoog over de toekomst van het onderwijs. In het najaar van 2015 moet hierover een advies gereed zijn voor het kabinet. Dat advies wordt opgesteld door het Platform Onderwijs2032, dat op 12 februari 2015 officieel is gelanceerd. Het platform is een onafhankelijke denktank waarin onderwijs, bedrijfsleven en wetenschap zijn vertegenwoordigd. De discussie wordt vormgegeven in een online brainstorm. De website van Onderwijs2032 is in februari van dit jaar gelanceerd. Sindsdien is is er door leraren, leerlingen, ouders, ondernemers, wetenschappers en andere belangstellenden een veelheid aan waardevolle informatie bijgedragen op basis waarvan de leden van het platform in het najaar hun advies zullen uitbrengen. Zie W: onsonderwijs2032.nl
Op de servicepagina van BBMP vindt u de powerpointpresentatie en de brochure de toelichting op de presentatie onder de titel: ‘Een goede start voor het jonge kind’ M E E R L E Z E N : W W W. B B M P. N L
#&-&*%#&45663."/"(&.&/51&%"(0(*&,*/%&,*/%&3017"/(tAUGUSTUS/SEPTEMBER 2015 | 9