www.JoopLengkeek.nl
Hoofdstuk 44
Investeringsselectie Waarom gaan we investeren We verwachten winst te maken! Alleen rekening houden met toekomstige ontvangsten en uitgaven.
belangrijk
Calculaties voor beslissingen op lange termijn, die de capaciteit beïnvloeden. 1. Vervangingsinvesteringen 2. Uitbreidingsinvesteringen 3. Kostenbesparing 4. Toekomstige ontwikkelingen 5. Veiligheid en milieu www.JoopLengkeek.nl
1
Hoofdstuk 44 Investeringsselectie Investeren Vastleggen van vermogen (geld) in vaste (duurzame) en vlottende (korte termijn) activa (bezit). Levensduur * Technische levensduur * Economische levensduur Bij investeringsbeslissingen is alleen de economische levensduur van belang. Fasen * Aanloopfase (vooraf) * Exploitatiefase (tijdens de looptijd) * Liquidatiefase (na afloop) 2
Hoofdstuk 44
Cashflow (kasstroom) De cashflow is het verschil tussen de inkomende kasstroom en de uitgaande kasstroom.
3
Hoofdstuk 44 Cashflow De cashflow aan het begin van het project. (de investering, min, want het is een uitgave) De cashflow tijdens de looptijd. De cashflow aan het einde van het project. (de restwaarde, positief, want het is een ontvangst) Vooraf De investering
Tijdens De looptijd
Cashflow negatief
Cashflow Ontvangsten – uitgaven Afschrijvingen + winst
Achteraf De desinvestering
Cashflow positief (restwaarde) 4
Opgave 1
Hoofdstuk 44
a) Bij vervangingsinvesteringen vervangt een onderneming versleten of verouderde kapitaalgoederen (zoals machines) door nieuwe. De productiecapaciteit blijft hierdoor onveranderd. Bij uitbreidingsinvesteringen neemt de voorraad vaste kapitaalgoederen toe: er komen vaste kapitaalgoederen bij. De productiecapaciteit wordt hierdoor groter. b) We moeten ons baseren op de economische levensduur van zes jaar. Omzet €1.600.000 Afschrijvingskosten: (€3.000.000 - €150.000)/6 €475.000 Loonkosten €500.000 Overige kosten €400.000 €1.375.000 €225.000 Vennootschapsbelasting €56.250 Nettowinst €168.750 5
Opgave 1
Hoofdstuk 44
c) De cashflow is het verschil tussen de geldstroom die de onderneming door de investering ontvangt en de geldstroom die zij uitgeeft. Aan het begin van het investeringsproject is de cashflow negatief en gelijk aan de uitgave die veroorzaakt wordt door de investering. Tijdens de levensduur van het project is de cashflow gelijk aan: nettowinst + afschrijving(skosten). In het laatste jaar is de cashflow gelijk aan: nettowinst + afschrijving(skosten) + restwaarde. d)
6
Hoofdstuk 44
Opgave 2 a) Afschrijving gebouw per jaar: 5% × € 1.000.000 = In vijf jaar: 5 × € 50.000 = Afschrijving machines: per jaar: 20% × € 1.000.000 = In vijf jaar: 5 × € 200.000 = b) Verwachte opbrengst (restwaarde) Boekwaarde na vijf jaar van de grond: Boekwaarde na vijf jaar van het gebouw: € 1.000.000 – € 250.000 = Boekwaarde na vijf jaar van de machines: € 1.000.000 – € 1.000.000 = Verwachte winst
€50.000 €250.000 €200.000 €1.000.000 €1.250.000 €1.000.000 €200.000 €750.000 €0 €950.000 €50.000 7
Opgave 2
Hoofdstuk 44
(bedragen * duizend)
8
Opgave 2
Hoofdstuk 44
(bedragen * duizend)
9
Hoofdstuk 44 De cashflow Stel we gaan €4.000 investeren. De verwachte inkomsten zijn in de eerst volgende 2 jaren €5.000 en €6.000. De verwachte uitgaven zijn €2.000 en €3.000 Hoeveel is de cashflow? 1e jaar 2e jaar Ontvangsten €5.000 €6.000 Uitgaven €2.000 €3.000 Cashflow €3.000 €3.000 Hoeveel is de winst? 1e jaar 2e jaar Ontvangsten €5.000 €6.000 Uitgaven €2.000 €3.000 Saldo €3.000 €3.000 Afschrijvingen €2.000 €2.000 Winst €1.000 €1.000 Constateer dat de afschrijvingen + de winst gelijk is aan de (operationele )cashflow! 10
Hoofdstuk 44 De methode van de terugverdientijd Nodig: • Het investeringsbedrag • De verwachte levensduur / looptijd van het project • De verwachte kasstroom (cashflows) Voordeel: de methode is relatief eenvoudig.
Hoe korter de terugverdientijd hoe beter!
11
Hoofdstuk 44 De methode van de terugverdientijd Een voorbeeld: terugverdientijd methode Bereken eerst de investering Bepaal de looptijd Bereken de cashflows, Restwaarde Wat is de terugverdientijd? In het eerste jaar wordt Nog terug te verdienen: €10.000 - €4.000 = In het tweede jaar wordt weer Nog terug te verdienen: €6.000 - €4.000 = Daarna duurt het nog 0,5 jaar (2.000 / 4.000)
€10.000 4 jaar €4.000 / jaar €2.000 €4.000 terugverdiend. €6.000 €4.000 terugverdiend. €2.000
De terugverdientijd is dus 2,5 jaar. Is dit aanvaardbaar? (Omdat de cashflows elk jaar gelijk zijn kan je in dit geval de terugverdientijd ook uitrekenen door: €10.000 / €4.000 = 2,5 jaar)
12
Hoofdstuk 44 De methode van de terugverdientijd
terugverdientijd
Nadeel: De methode houdt geen rekening met inkomsten na de terugverdientijd. De methode houdt geen rekening met de tijdswaarde van geld. 13
Opgave 3
Hoofdstuk 44
a) Bij deze methode wordt berekend hoe lang het duurt voordat de investering terugverdiend is met behulp van de (jaarlijkse) cashflows. De terugverdientijd is de periode waarin de investering zichzelf terugverdient. b) €1.300.000 / €300.000 = 4,33 jaar c) 5 jaar
14
Hoofdstuk 44
Opgave 4
a) Cashflow eerste jaar Cashflow tweede jaar Cashflow derde jaar:
€500.000 €400.000 €900.000 €300.000
Terugverdientijd: 2 jaar + €100.000 / €300.000 = 2,33 jaar
15
Opgave 5
Hoofdstuk 44
a) Terugverdientijd van project: A: 2 jaar B: 2 jaar + €500.000 / €2.000.000 = 2,25 jaar C: 2 jaar + €500.000 / €2.000.000 = 2,25 jaar De keus valt op project A. b) De terugverdientijd van project A is twee jaar en van B en C drie jaar. De keus valt op project A.
16
Opgave 6
Hoofdstuk 44
a) Na twee jaar is er € 250.000 terugverdiend. In het derde jaar: €150.000 / €250.000 × 12 maanden = 3 /5 × 12 maanden = 7,2 maanden; afgerond 7 maanden. De terugverdientijd is 24 + 7 maanden = 31 maanden. b) Na drie jaar is er € 200.000 + € 150.000 + € 125.000 = € 475.000 terugverdiend. In het vierde jaar: €75.000 / €100.000 × 12 maanden = 3 /4 × 12 maanden = 9 maanden. De terugverdientijd is 36 + 9 maanden = 45 maanden. c) Kiezen voor machine WP, omdat deze machine de kortste terugverdientijd heeft. d) – Er wordt geen rekening gehouden met interest. – De verdeling van de cashflows over de verschillende perioden wordt verwaarloosd. – Cashflows die na de terugverdientijd worden ontvangen, worden verwaarloosd. 17
Hoofdstuk 44 De tijdswaarde van geld Indien je nu geld betaalt is dat anders dan wanneer je over een jaar gaat betalen! Stel je hebt de keus nu €100 betalen of over een jaar €110 Wat doe je?
Je kan het geld ook op de bank zetten. Hoeveel levert dat op? Een ondernemer kan het geld investeren en er winst mee maken. Hetzelfde is van toepassing voor het ontvangen van geld. Als je het later ontvangt, en je geld nodig hebt moet je het lenen, en dan moet je rente betalen. Het maakt dus uit op welk moment je geld ontvangt of betaalt. Dit betekent dat geld dat je later ontvangt een andere waarde heeft als geld dat je nu ontvangt. 18
Hoofdstuk 44 Berekening van de contante waarde Tijdlijn [---------- 1 ---------- 2 ---------- 3 ---------- 4 ] Beginwaarde -------------------------------- eindwaarde Van een bedrag wat we nu hebben rekenen we de waarde uit in de toekomst. We kunnen ook van een bedrag in de toekomst uitrekenen wat het nu waard is.
Tijdlijn [---------- 1 ---------- 2 ---------- 3 ---------- 4 ] Beginwaarde <-------------------------------- eindwaarde Deze beginwaarde noemen we de contante waarde. 19
Hoofdstuk 44 Tijdlijn We storten elk jaar een bedrag op een spaarrekening
[---------- 1 ---------- 2 ---------- 3 ---------- 4 ]
We rekenende bedragen naar nu (contante waarde) Het eerste bedrag 1 perioden. Het tweede bedrag 2 perioden. Het derde bedrag 3 perioden. Het vierde bedrag 4 perioden. 20
Hoofdstuk 44 De eindwaarde bij samengestelde interest Van beginwaarde naar eindwaarde in formule: Eindwaarde = kapitaal * (1 + interestpercentage)ⁿ E = K * (1 + i)ⁿ Van eindwaarde naar contante waarde in formule Contante waarde = Eindwaarde (1 + interestpercentage)ⁿ
Dit is hetzelfde als: Contante waarde = Eindwaarde * (1 + interestpercentage)ˉⁿ 21
Hoofdstuk 44 De netto-contante-waardemethode De netto contante waarde methode contante waarde , tijdswaarde van geld Inflatie / rente bij de bank. Bepaal met de rendementseis de contante waarde. Netto Contante waarde: Totale contante waarde van de cashflow gedurende looptijd min het investeringsbedrag. Indien de netto contante waarde positief is, dan is de investering rendabel en dus verstandig. 22
Hoofdstuk 44 De netto-contante-waardemethode Bereken eerst de investering, Bepaal de looptijd, Bereken de cashflows, Restwaarde Rendement
€10.000 4 jaar €4.000 / jaar €2.000 bijvoorbeeld 10%
De contante waarde van de cashflow 1e jaar €4.000 / 1,1 = €3.636,40 2e jaar €4.000 / 1,1² = €3.305,60 3e jaar €4.000 / 1,1³ = €3.005,20 4e jaar €6.000 / 1,1⁴ = €4.098,00 Totaal €14.045,20 (let op: in het 4e jaar wordt ook de restwaarde terug ontvangen!) Wat zegt dit nou? Netto Contante Waarde: €14.045,20 - €10.000 = €4.045,20 Is dit aanvaardbaar? Ja, de netto contante waarde is positief.
23
Opgave 7
Hoofdstuk 44
a) Deze methode wordt gebruikt om te beoordelen of een investeringsproject acceptabel is en om een keus te maken uit alternatieve investeringsprojecten. De contante waarde van de cashflows wordt verminderd met de (contante waarde van de) investeringen. Is de netto contante waarde negatief, dan wordt een dergelijk project afgewezen. Bij een keus uit alternatieve projecten, wordt het project gekozen met de hoogste netto contante waarde (per geïnvesteerde euro). b) NCW = €65.000 × 1,09 ˉ¹ + €65.000 × 1,09 ˉ² + €65.000 × 1,09 ˉ³ + €65.000 × 1,09 ˉ4 + €65.000 × 1,09 ˉ5 – €265.000 NCW = €59.633 + €54.709 + €50.192 + €46.048 + €42.246 – €265.000 NCW = €252.828 – €265.000 = – €12.172 Of met behulp van de formule: T × 1 –(1-(1+i) ˉn) / i €65.000 × (1- 1,09 ˉ5) / 0,09 – €265.000 = €252.827 – €265.000 = – €12.173 De netto contante waarde is negatief; Cara nv investeert niet. 24
Opgave 7
Hoofdstuk 44
c) NCW = €65.000 × 1,03 ˉ1 + €65.000 × 1,03 ˉ2 + €65.000 × 1,03 ˉ3 + €65.000 × 1,03 ˉ4 + €65.000 × 1,03 ˉ5 – €265.000 NCW = €63.107 + €61.269 + €59.484 + €57.752 + €56.070 – €265.000 NCW = € 297.682 – € 265.000 = € 32.682 Of met behulp van de formule: €65.000 × (1 – 1,03 ˉ5) / 0,03 – €265.000 = €297.681 – €265.000 = €32.681 De netto contante waarde is nu positief en dus zal Cara nv investeren. d) Bij 3% wordt geïnvesteerd; bij 9% niet. De bereidheid tot investeren daalt dus naarmate de gewenste interestvoet stijgt.
25
Opgave 8
Hoofdstuk 44
a) NCW = €60.000 / 1,1 + €120.000 / 1,1² + €200.000 / 1,1³ + €240.000 / 1,1⁴ + €300.000 / 1,1™5 – €600.000 NCW = €54.545 + €99.174 + €150.263 + €163.923 + €186.276 – €600.000 NCW = €654.181 – €600.000 = €54.181
26
Opgave 9
Hoofdstuk 44
a) Project A NCW = €600.000 × 1,09 ˉ1 + €600.000 × 1,09 ˉ2 + €600.000 × 1,09 ˉ3 + €600.000 × 1,09 ˉ4 + €600.000 × 1,09 ˉ5 – €2.000.000 NCW = €550.459 + €505.008 + €463.310 + €425.055 + €389.959 – €2.000.000 NCW = €2.333.791 – €2.000.000 = €333.791 Project B NCW = €500.000 × 1,09 ˉ1 + €500.000 × 1,09 ˉ2 + €500.000 × 1,09 ˉ3 + €500.000 × 1,09 ˉ4 + €500.000 × 1,09 ˉ5 + €500.000 × 1,09 ˉ6 – €2.000.000 NCW = €458.716 + €420.840 + €386.092 + €354.213 + €324.966 + €298.134 – €2.000.000 NCW = €2.242.961 – €2.000.000 = €242.961
De netto contante waarde van project A is hoger dan die van project B, dus onderneming Berger zal in project A investeren. 27
Opgave 10
Hoofdstuk 44
a) Na vier jaar is terugverdiend: 4 × €643.750 = €2.575.000. Nog terugverdiend moet worden: €3.000.000 – €2.575.000 = €425.000. Omdat de cashflows aan het eind van het jaar vervallen, is de terugverdientijd 5 jaar. b) NCW = de contante waarde van de (zes) jaarlijkse cashflows + de contante waarde van de restwaarde – de investering. NCW: €2.903.699 + €84.671 – €3.000.000 = – €11.630 c) Dit project is niet aanvaardbaar omdat de terugverdientijd te lang is maar vooral omdat de netto contante waarde negatief is. d) NCW wordt: €643.750 × + €150.000 × 1,08ˉ6 – €3.000.000 NCW = €2.975.979 + €94.525 – €3.000.000 = €70.504 De netto contante waarde wordt weliswaar positief, maar €70.504 is beperkt bij een investering van € 3.000.000. Het is zeer wel denkbaar dat de directie besluit het investeringsproject niet uit te voeren, te meer omdat de terugverdientijd te lang is.
28
Opgave 11
Hoofdstuk 44
a) €1.000.000 – 3 × €200.000 = €400.000 b) €600.000 – 4 × €100.000 = €200.000 c) Omdat de cashflows aan het eind van het jaar ontvangen worden, is de terugverdientijd van project A drie jaar. Ook de terugverdientijd van project B is 3 jaar. Op basis van de terugverdientijd kun je tussen de projecten geen onderscheid maken. d) NCW project A: – €1.000.000 + €300.000 × 1,09ˉ1 + € 400.000 × 1,09ˉ2 + (€400.000 + €400.000) × 1,09ˉ3 = – €1.000.000 + €275.229 + €336.672 + €617.747 = €229.648 NCW project B: €189.629 e) Omdat project A een investering vergt van €1.000.000 en project B van €600.000. f) Door van beide projecten de netto contante waarde per geïnvesteerde euro te berekenen. g) Van project A is de netto contante waarde per geïnvesteerde euro €0,23. Voor project B is deze €0,32. Kies voor project B. 29
Opgave 12
Hoofdstuk 44
30
Opgave 12
Hoofdstuk 44
31
Opgave 13
Hoofdstuk 44
32
Opgave 13
Hoofdstuk 44
33
Opgave 14
Hoofdstuk 44
34
Opgave 14
Hoofdstuk 44
a)
35
Opgave 15
Hoofdstuk 44
a)
36
Opgave 15
Hoofdstuk 44
a)
37
Opgave 16
Hoofdstuk 44
a)
38
Opgave 16
Hoofdstuk 44
a)
39
Opgave
Hoofdstuk 44
In les huiswerk Niet in les belangrijk
40