H
E
R
M
E
S
Waarom bronnen in het onderwijs? Michel Vanhalme
De geschiedenis die leerlingen te verwerken krijgen staat ver van de gebeurtenis af. De werkelijk gebeurde geschiedenis is voor altijd verzonken en kan alleen nog in de geest worden opgeroepen. Wat is een historische bron? Voor een leerling kan dit bijv. enkel een blauw kadertje zijn in het handboek. Leerlingen kunnen zich zeer moeilijk een historische bron voorstellen. Om dit te kunnen doen, moeten de leerlingen kennis hebben van de meest voorkomende soorten bronnen en van de factoren die de waarde ervan bepalen.
binnengaan. Illustraties, museumstukken en overblijfselen in situ mogen hun betekenis hebben, zij ontlenen die betekenis ten slotte alleen aan datgene wat we al van de geschiedenis weten door het woord. Geschiedenis is nu eenmaal wat volwassen mensen hebben gedaan. Dat volwassen gedoe komt ons voor de jeugd wel wat moeilijk voor en daarom passen we onze stof aan, door bijv. dingen weg te laten die we eigenlijk wel essentieel maar toch te moeilijk vinden, door in taal en woordkeus rekening te houden met het jeugdige bevattingsvermogen of wat wij daar voor aanzien. Iedere keer doen we de geschiedenis geweld aan. Hoe kan een mens volwassen worden, als hij niet met volwassenen in aanraking komt? De studie van de geschiedenis stimuleert de groei naar volwassenheid door de leerling in aanraking te brengen met een grotemensenwereld, die van de geschiedenis. De bronnen zijn niet met het oog op het kroost van latere geslachten geschreven, maar door volwassenen met het oog op hun eigen behoeften. De bron is niet voorbereid op de leerling. Ze is wat ze is.
Een leerling heeft een bepaald gedragspatroon tegenover de studie van de geschiedenis. De leerling voelt zich al dan niet aangetrokken tot het vak, is enthousiast en kan zich inleven. Het gebruik van een authentieke bron zal daar ongetwijfeld bij kunnen helpen. De aard van het vak geschiedenis laat ons een onderscheid maken tussen het ‘materiaal’ dat de informatie geeft, de methodes om het materiaal te verwerken en de eindproducten. Het gebruik van authentiek bronnenmateriaal kan enkel een stimulans bieden naar de leerling toe. Leerlingen hebben het vooral moeilijk met het onderscheid tussen primaire en secundaire bronnen.
Het gebruik van bronnen in de klas in de tweede en derde graad.
Geschiedenis wordt door leerkrachten vrijwel uitsluitend deductief gebruikt. Leerlingen krijgen een voltooid wetenschappelijk resultaat (het handboek, het betoog van de leraar) voorgeschoteld. Leraren regelen van daaruit hun werkzaamheden en trekken conclusies.
Werken met bronnen is een project dat over vier leerjaren loopt. Leraren kunnen op deze wijze de verticale samenhang in de leerplanrealisatie bewaken. Zo wordt ook een thema voor de vakwerkgroep aangeboden. Aan het einde van de tweede graad moeten de leerlingen kunnen doelgericht informatie opzoeken over het verleden en het heden op basis van duidelijk afgebakende opdrachten met gevarieerd en gedifferentieerd leermateriaal. De leerlingen kunnen tekstuele, auditieve, visuele, audiovisuele en multimediale informatie ordenen op basis van de criteria historische bron of historiografisch materiaal, met vermelding van de referentie.
De nadelen van een dergelijke werkwijze hangen met elkaar samen: de leerling ondergaat dit resultaat als onherroepelijk en afgerond, dus als iets waarbij voor hem maar weinig meer te doen is, tenzij het memoriseren van de stof. Zo krijgt de leerling geen proces te zien, maar integendeel iets dat als klaar overkomt en waarbij het een volgens een zekere wetmatigheid uit het ander lijkt voort te komen. Het moet hem/haar wel voorkomen alsof de hele geschiedenis gedetermineerd is.
Eerste leerjaar van de tweede graad. Leerlingen worden in contact gebracht met het begrip “bron” en het begrip “archief”.
Geschiedenisonderwijs moet leerlingen uit zichzelf uit hun beperkte wereld leiden door hen de vroegere mensen te doen ontmoeten: mensen die hun eigen leven hadden, een leven dat zij niet geleefd hebben met het oog op de interesses en noden van het huidige geslacht. Wij, mensen van een latere tijd kunnen enkel door het contact met geschreven bronnen in de geschiedenis
Jaargang 9 - nummer 4
De leerlingen kunnen het onderscheid maken tussen geschreven en niet geschreven bronnen. We behandelen vooral geschreven bronnen. Leerlingen moeten bovendien het onderscheid kunnen maken tussen een vervaardigd document en een echte historische bron.
3
Waarom bronnen in het onderwijs?
H
E
R
M
Het vervaardigde document werd gemaakt door een gespecialiseerde historicus, lange tijd na de gebeurtenissen in een vorm die gekozen werd voor het doel. Zo is het boek van Jan Dumolyn over de Brugse opstand van 1436-1438 een vervaardigd document.
S
derne 3D-projectie. De vorm van de gegevensdrager zal voornamelijk door de leerkrachten zelf moeten worden bepaald. Deze bronnen kunt u downloaden via de website van de vereniging: www.vvlg.org. De leraar moet telkens vertrekken vanuit het document zelf. Hij moet zich steeds opnieuw de vraag stellen: wat vertellen de eindtermen geschiedenis ons? Welke eindtermen kunnen gebruikt worden bij de verwerking van dit document?
De stadsrekening is gemaakt in dezelfde tijd als de gebeurtenis. Het is bovendien gemaakt op een bijzondere drager (perkament) Eenmaal het onderscheid tussen een vervaardigd document en een echte historische bron uitgelegd moeten we de algemene aard van de bronnen bepalen. Het boek van Jan Dumolyn over de Brugse opstand van 1436-1438 is een geschreven, niet-officieel, openbaar document. De stadsrekening is een geschreven officieel openbaar document. Bronnen die uitgaan van de overheid noemen we officiële bronnen, bronnen die uitgaan van een privé-persoon of van een bedrijf zijn niet officiële bronnen. Deze bronnen kunnen bovendien een privé karakter of een openbaar karakter hebben. Zo is een identiteitskaart een officiële geschreven bron met een privaat karakter.
Een overzicht van de vakeigen eindtermen geschiedenis tweede graad aso: 14. De leerlingen kunnen doelgericht informatie opzoeken over het verleden en het heden op basis van duidelijk afgebakende opdrachten met gevarieerd en gedifferentieerd leermateriaal. 15. De leerlingen kunnen tekstuele, auditieve, visuele, audiovisuele en multimediale informatie ordenen op basis van de criteria historische bron of historiografisch materiaal met vermelding van de referentie. 19. De leerlingen kunnen aan de hand van vragen en op hun niveau omschreven opdrachten, informatie interpreteren en mogelijke betekenislagen achterhalen. 20. De leerlingen kunnen uit historische informatie een standpunt halen en daaromtrent een vraag formuleren. 23. De leerlingen kunnen uit historisch bronnenmateriaal en historiografische documentatie structureren en synthetiseren.
Leerlingen moeten dan ook leren een identificatiefiche op te stellen van een getuigenis en haar auteur. Dit betekent dat de leerlingen moeten kunnen antwoorden op vier vragen. 1° Wie is de auteur van de geanalyseerde bron. 2° Wat is het? Wat is de algemene aard van de getuigenis? 3° Waar werd de getuigenis gemaakt? 4° Wanneer werd deze getuigenis gemaakt?
Vertrekkende vanuit de leefwereld van de leerlingen kunnen we aannemen dat zij een document zien als een rol die je kunt openvouwen en onmiddellijk lezen. Denk maar aan de talrijke voorstellingen in films en vooral in stripverhalen.
Tweede leerjaar van de tweede graad. Leerlingen passen de verworven kennis toe op het maken van een kwartierstaat. Aan het einde van de derde graad moeten de leerlingen kunnen doeltreffend informatie selecteren uit gevarieerd informatiemateriaal over een ruim geformuleerde historische of actuele probleemstelling en hun selectie van informatie kritisch verantwoorden. In het eerste leerjaar van de derde graad zoeken de leerlingen informatie op over één overgrootouder. In het tweede leerjaar zoeken de leerlingen informatie op over één andere overgrootouder en vergelijken ze de informatie.
Leerlingen beseffen meestal niet dat een document bestaat uit perkament of papier, dat niet is opgerold maar gevouwen of gebonden. Dat aantonen aan de hand van een document is waardevol. De Brugse stadsrekening van 2 september 1436 - 2 september 1438, werd opgemaakt na de Brugse Opstand en is een perkamenten band met geschreven bladzijden die leerlingen niet onmiddellijk kunnen lezen.
Verder in dit artikel wordt enkel het eerste leerjaar van de tweede graad toegelicht.
De leerlingen moeten ook weten wat een transcriptie is. Een omzetting van het handschrift in ons humanistisch geschrift. Dit gaat zeker voor het document uit de Brugse stadsrekening. Het is in Middelnederlands geschreven.
Een bron uit het Brugse stadsarchief: een Brugse stadsrekening van 2 september 1436 - 2 september 1438 en de verwerking in de klas.
Inhoudelijk moeten de documenten ook behandeld worden. De leraar kan zelf alles uitleggen. De leerling kan ook zaken opzoeken. Voorlopig laat ik in het midden wat er zal gebeuren.
Leerlingen moeten eerst en vooral het document leren kennen. Aangewezen is de behandeling in klas. Dit kan via eenvoudige afdruk tot en met een hypermoWaarom bronnen in het onderwijs?
E
4
Jaargang 9 - nummer 4
H
E
R
M
Wanneer we het document lezen, kunnen we niet anders dan diverse vragen stellen zoals
S
Pieter Adorno 20 lb groten = 240 lb parisis – Leerlingen proberen zelf een stukje tekst te ontcijferen. – Leerlingen proberen de getranscribeerde tekst te lezen en te verklaren.
– – – – –
Waarom stadsrekeningen? Welke functie hadden ze? Hoelang bestaan ze al? Hoe werden ze opgemaakt? (boekhouding) De Brugse opstand. – Situatieschets – Plaatsen in tijd en ruimte – De munten – Indeling in ponden, schellingen en deniers – Verschillende soorten munten in een stad – Poorters – Wat zijn poorters? – Hoe krijg je het poorterschap?
3° vertaling Rubriek: ontvangsten “Vervolgens: men weet dat ten tijde van de onrust die hier heerste, er is afgekondigd dat de poorters van de stad, mannen en vrouwen, die toen uit de stad waren gevlucht, terug moesten komen. Bij hun terugkomst moesten ze een boete van 100 rijders elk betalen. Op basis daarvan heeft de stad van de hierna volgende personen geld ontvangen, dat dan ook is uitgegeven om de lasten en de onkosten van het stadsbestuur te dekken. Nadat de vrede was gekomen hebben veel van die mensen hun geld terug opgeëist, omdat die boete door het opstandig stadsbestuur onterecht is geïnd. Daarover is nu echter nog niets beslist. Daarom hebben de penningmeesters van de stad dit geld hier toch als ontvangsten ingeschreven.”
Uit deze denkoefening blijken heel wat problemen naar voor te komen. Welke kunnen door de leerlingen zelf opgelost en welke moeten door de leraar opgelost worden? Uitgaande van een foto van het gepresenteerde materiaal, zal de leraar in de klas proberen volgende verklaringen aan de leerlingen te geven. 1° uiterlijke toestand: – Een aantal gebonden stukken perkament aan beide zijden beschreven gebonden in een lederen band. – Een handschrift met andere lettertekens dan de onze.
Daarop volgt over vier bladzijden een lijst met 68 namen met de som die ze elk hebben betaald, variërend van 1 tot 20 pond groten. 5° bezoek aan het Stadsarchief.
2° transcriptie
– – – –
Regel 1 Regel 2 Regel 3 Regel 4 Item es te wetene dat binnen der tyd van de onruste die hier geweest heeft zekere ghebode ghedaen hebben gesijn op de poort[er]s en poort[ere]ssen van de stede verclaersende dat de ghoene die ute der stede ghetrocken waren weder binnen co[m]men zouden elc op de peyne van C [100] rijders bi virtute van welke ghebode gheinnet en[de] ontfanghen hebben ghesijn de som[m]en van penninghen op de p[er]soone hier naer verclaerst de welke som[men] van penninghen bekeert en[de] uitghegheven hebben ghesijn in den orboor en[de] costen en[de] lasten vander stede ende al eist zo dat vele vanden voors[eiden] p[er]sonen na der hand en[de] zichten der tyd vanden paise verzocht en[de] begheert hebben haer l[ieder]gheld aldus op heml[ieder] gheinnet weder te hebbene zegghende dat het met onghelike van heml[ieden] ontfanghen es nietmin henl[ieden] en es daeraf niet toegheseit noch ontseit maer es ghelaten staen in state zonder eenich verclaers daeraf ghedaen te zinne aldus rekenen Tresoriers en [de] doen hier af ontfanc in der manieren naer volghende Jaargang 9 - nummer 4
E
Tonen van het document. Tonen van aanverwante documenten. (niets meer) Tonen van het archief. Bijzondere aandacht voor het gebouw.
4° inhoudelijk – Stadsrekeningen. Wat zijn dit? De stadsrekeningen worden bewaard in het stadsarchief van Brugge. De reeks Brugse stadsrekeningen begint in 1280. Het is zeer uitzonderlijk dat dergelijke reeks documenten zo vroeg begint en zo goed bewaard is gebleven. De oudste stadsrekeningen zijn in het Latijn. Al in 1302 is men op het Middelnederlands overgeschakeld. De rekeningen bevatten informatie over zowat alle aspecten van de Brugse geschiedenis. De oudste stadsrekeningen zijn nog op perkamenten rollen neergeschreven. Vanaf 1283 zijn de rekeningen in registers neergeschreven. Het ontstaan van de stadsrekeningen moet in verband worden gebracht met het institutionaliseringsproces in de steden en de vroegste vormen van stedelijke administratie. Dit was het geval in de meest geavanceerde steden, zoals de Noord Italiaanse, Hanzea5
Waarom bronnen in het onderwijs?
H
E
R
M
tische, Noord Franse en Engelse steden. Brugge en Gent hebben rekeningen vanaf 1280, Ieper vanaf 1297 (nu verloren). De oudst bewaarde rekeningen zijn daarom vaak niet de vroegste die bestaan hebben. De Brugse rekening van 1280 was zeker niet de eerste, maar wat van voor 1280 dateerde, is in de belfortbrand van dat jaar verloren gegaan. Er zullen waarschijnlijk vroeger stadsrekeningen geweest zijn in Brugge. Waarom zou een dergelijke economisch en politiek belangrijke stad achtergebleven zijn bij steden als Calais en Atrecht: in deze laatste stad deden de schepenen al voor 1241 regelmatig op het einde van het schepenjaar afrekening van hun financieel beheer.
S
Deze opstand was in de eerste plaats een stedelijke revolte tegen de pogingen tot centralisatie van de macht door Filips de Goede. Daarbij speelden de interne stedelijke sociale tegenstellingen de grootste rol. De groep handelskapitalisten die in Brugge de lakens uitdeelden werd in haar gezag betwist door ambachtslieden en ongeschoolde arbeiders. Na de nederlaag in 1438 was het verzet van de fiere Brugse volksmassa gebroken tot de dood van Karel de Stoute in 1477. – De Poorters Het Brugse stadsarchief is in het bezit van “poorterboeken”: een reeks van 7 delen, lopende van 1418 tot 1794, met een hiaat tussen 1496 en 1530. Daarin werden de nieuwe poorters van de stad ingeschreven, die hun poorterrecht door koop hadden verworven.
Wat de taal van de rekeningen betreft zien we overal een overgang van het Latijn naar de volkstaal. Engeland liep hierin sterk voorop. Voor Brugge ligt de scheidingslijn in 1302, althans voor wat betreft de netrekeningen. De kladrekeningen en de annex bescheiden bevatten er reeds vroeger Latijn en Middelnederlands, soms ook Frans, door elkaar. De omschakeling naar de volkstaal wordt verklaard vanuit de samenstelling van de stadsbesturen en de democratische vernieuwingen die er op verschillende plaatsen doorgevoerd werden. Wanneer de ambachtslieden hun plaats veroverden in het bestuur, moest voortaan verantwoording afgelegd worden aan mensen die geen Latijn kenden. Zo ook in Brugge, waar zoals bekend de ambachten na de Gulden Sporenslag als vertegenwoordiging van “het volk” in het bestuur gingen zetelen.
Het poorterschap was het statuut van burger, in het bezit van alle rechten in de stad. Niet iedereen die tijdens het Ancien Régime in Brugge woonde, was in dit geval. Als je uit een huwelijk van een burger geboren was, had je automatisch het statuut van poorter. Uiteraard was dit zo voor de meeste Bruggelingen. Je kon het poorterschap ook verkrijgen, bijv. door als vreemdeling te huwen met een poortersdochter of door gedurende minstens één jaar en één dag in de stad te verblijven en er belastingen te betalen. De gemakkelijkste manier was evenwel zich als poorter in te kopen. Het “poortergeld” dat daarvoor betaald moest worden, schommelde naargelang de tijdsomstandigheden en bedroeg in de 15de eeuw dubbel zoveel voor vreemdelingen die buiten Vlaanderen geboren waren als voor de Vlamingen. Slechts uitzonderlijk werd het poorterschap gratis verleend, bijv. aan personen die de stad een bijzondere dienst hadden bewezen of die er een nieuw bedrijf wilden vestigen. Het statuut van poorter was wel een belangrijke troef om een behoorlijk leven te kunnen opbouwen. Het bracht in de eerste plaats een aantal voorrechten mee op juridisch vlak. Maar belangrijker waren de economische privilegies, zoals de vrijstelling van tol in heel Vlaanderen en vooral de mogelijkheid tot het uitoefenen van ambachten en neringen in de stad. Ook het bekleden van stadsambten en het zetelen in het stadsbestuur was aan de poorters voorbehouden. Vandaar dat het voornaamste motief tot het verwerven van het poorterschap lag in de wens hier een beroep te komen uitoefenen. Vooral in de 15de eeuw, toen de uitstraling van Brugge uitzonderlijk groot was door de bloeiende handelsactiviteit en het verblijf van het Bourgondische hof, was de aantrekkingskracht van de stad op dat vlak ook bijzonder sterk. Vanaf het midden van de 16de eeuw moest men ook een attest van katholiciteit voorleggen. Een vreemdeling die het stedenburgerschap door koop wenste te verwerven, was verplicht ook een bewijs van goed gedrag mee te hebben. Na de aanvaarding door de stadsschepenen moest de kandidaat-poorter, vergezeld van een stedeling die voor hem borg stond, nog de eed afleggen.
Ook de materiële vorm van de rekeningen was in dezelfde periode aan verandering onderhevig. De oudste rekeningen waren rollen. De “rotulus”-vorm was trouwens al bekend uit de Oudheid en de vroege Middeleeuwen, en bleef het langst in voege in Engeland. Het gebruik van aaneen te naaien stroken perkament bood het voordeel dat verschillende schrijvers tegelijk aan het werk konden, want de vellen werden pas achteraf aaneengenaaid en tot een rol verwerkt. Anderzijds werd het raadplegen gecompliceerder naarmate het volume groter werd: in dit geval werd een register makkelijker te hanteren. In Brugge is enkel de oudste volledige rekening (12811282) in rolvorm, de volgende zijn al registers. Wel bleven kladrekeningen en onderliggende bescheiden nog langer op rollen voorkomen. De rekeningen werden niet overal opgemaakt als verantwoordingsstukken tegenover de vorst. Men dient de plaatselijke “balance of powers” in ogenschouw te nemen om te zien hoever de controle van de vorst daadwerkelijk strekte. In veel steden kwam men tot twee exemplaren van de rekening: een voor de stadsmagistraat zelf en een voor de vertegenwoordigers van de burgerij. Eventueel was er ook nog een voor de vorst. De rekening is opgemaakt na de Brugse opstand 1436-1438. We kunnen dan ook niet anders dan deze opstand te situeren in tijd en ruimte. Waarom bronnen in het onderwijs?
E
6
Jaargang 9 - nummer 4
H
E
R
M
In de poorterboeken werden alleen de namen genoteerd van de personen die hun poorterschap door koop verkregen. Dit staat uiteraard in verband met de comptabiliteit die eraan te pas kwam. Vandaar dat deze personen ook in de stadsrekeningen vermeld werden, in een aparte rubriek van ontvangsten. In principe zouden de namenlijsten in de poorterboeken en in de stadsrekeningen dezelfde moeten zijn. Maar in de praktijk komen er heel wat verschillen in voor. Namen die in de ene bron te vinden zijn, komen soms in de andere niet voor. Al met al bieden de stadsrekeningen een bijzonder belangrijke aanvulling op de eigenlijke poorterboeken, temeer nog gezien ze al vanaf 1281 beschikbaar zijn en dus tot 1417 de enige bron zijn voor de poorterslijsten.
S
ook zijn weerslag in een veelheid aan muntsoorten. Het circulatiegebied van zilvermunt was veel beperkter dan dat van goudstukken die door heel Europa en ook wel daarbuiten werden aanvaard. De waarde van een stuk werd bepaald door de hoeveelheid edel metaal die het bevatte, alsmede door het vertrouwen dat erin werd gesteld op grond van de economische sterkte en de politieke stabiliteit van het gebied van uitgifte. In de Nederlanden waren, in samenhang met de intense en wijdverspreide handelsrelaties, vrijwel alle Europese goudmunten in omloop. De belangrijkste daaronder waren de Italiaanse, namelijk de florijn van Florence, de genovino van Genua en de dukaat van Venetië. Ook de zilvermunten volgden oorspronkelijk buitenlandse, namelijk Italiaanse en Franse voorbeelden. Sedert de 13de eeuw werd namelijk naast de basismunt, de ‘penning’ (denarius, denier), ook een zwaarder stuk geslagen met een waarde van 12 penningen: de ‘groot’ (grosso, gros). In de Bourgondische Nederlanden is de Vlaamse groot de basis van het gehele muntstelse1. De Brabantse, Artesische, Hollandse munten hadden doorgaans een van de Vlaamse afgeleide waarde. Op basis van de penning werden volgens een vaste verhouding rekenmunten gehanteerd, waarvoor dus geen muntstukken bestonden, maar die in boekhoudingen als veelvouden dienden: 12 Penningen = 1 Schelling 20 Schellingen = 1 Pond 1 Pond = 240 Penningen
Een schilder als Jan Van Eyck hoefde evenwel geen poorter te worden: als hofschilder was hij daar net als de andere onderhorigen van het hof en de ambtenaren van de vorst (zoals de schout) niet aan onderworpen. Ook de geestelijken waren in principe geen burgers van de stad: zij behoorden tot de eigen rechtskring van de kerk. De vreemdelingen in de stad die, behielden het recht van de stad of het land waar ze vandaan kwamen. Hun natie verwierf hier speciale privilegies die het hen mogelijk maakten zonder moeilijkheden handel te drijven. Ze werden pas poorter wanneer hun handel verviel en ze hier een ander bestaan wilden opbouwen, zoals veel Spanjaarden vanaf het einde van de 16de eeuw. Nog ingezetenen die een ander burgerrecht genoten waren bijvoorbeeld de onderhorigen van het Proostse (een eigen rechtsgebied in de stad) en die van het Brugse Vrije (de”vrijlaten”).
Dit universele rekenstelsel werd tot 1973 nog in Groot-Brittannië gebruikt. In de Bourgondische Nederlanden werden courant de volgende pondenstelsels gebruikt, telkens gebaseerd op een reële penning: Pond groten Vlaams (= 240 groten) Pond Parisis (1/12 van het pond groten Vlaams, dus =20 groten Vlaams) Pond van 40 groten Vlaams.
– Het geld. Sedert de 13de eeuw bestond in Europa een dubbele muntstandaard, n1. voor goud- en zilvermunt. De onderlinge waardeverhouding schommelde als gevolg van uiteenlopende vraag- en aanbodfactoren. Goudstukken hadden een zo hoge waarde, dat ze maar weinig in het courante betalingsverkeer voorkwamen. Hun gebruik strekte zich essentieel uit tot de internationale commerciële en politieke relaties, tot grote ondernemingen, transacties en beleggingen. In de 15de eeuw had de florijn - het klassieke goudstuk van Florence - in de Nederlanden ongeveer de waarde van tien tot twaalf daglonen van een metselaarsgezel, het equivalent van circa 59 pond boter, circa 94 pond gepekeld vlees, van 320 tot 410 gerookte haringen of 750 tot 825 eieren. Goudstukken dienden duidelijk niet voor de dagelijkse consumptie-uitgaven. Daarvoor bestond een variëteit van zilvermunten, waarvan die met de laagste waarde nauwelijks nog enig edel metaal bevatten. Het recht om munt te slaan behoorde vorsten toe. De verbrokkeling van de landsheerlijke macht vond dan
Jaargang 9 - nummer 4
E
Goudstukken werden niet aangeduid met een cijfer of waardeverhouding, daar deze immers veranderlijk was. Men gaf ze een naam volgens de beeldenaar. Een van de belangrijkste goudmunten in de Bourgondische Nederlanden was de rijder of cavalier die in 1433 werd uitgegeven. Hij woog 3,626 gram en bevatte 992,2 0/00 goud. In 1496 had hij een waarde van 79 groten Vlaams. Besluit: dit artikel schenkt bijzondere aandacht aan het gebruik van bronnen in de klas. De leerkracht bepaalt zélf hoe hij/zij het zal verwerken in de klas. Het is slechts een begin van een leerlijn,die over vier leerjaren loopt. Het brengt leerlingen in contact met een bron. In een volgend artikel zullen we proberen de leerling in contact te brengen met het archief.
7
Waarom bronnen in het onderwijs?