WMO-ADVIESRAAD GEMEENTE KAAG EN BRAASSEM Secretariaat:Gruttohof 24, 2371 NR Roelofarendsveen Tel..06-83114156, email:wmoraadkaag-braassem@yahoo. Website:www.wmoadviesraadkaagenbraassem.nl
Datum : 18 juni2015
Nr. 87
Nieuwsbrief Beste Wmo-adviesraadleden en overige geïnteresseerden, Ondanks dat het met de zomer nog niet echt wil vlotten (dagje warm, dagje minder, dagje fris) is er nu weer een nieuwsbrief met daarin ook positieve, minder positieve, negatieve berichten, het lijkt het weer wel. Ook gaat het over veel meer dan alleen Wmo, namelijk ook veel andere onderwerpen komen aan bod, want ook daar hebben sommige Wmo-adviesraden mee van doen, ook de onze gaat over het hele sociale domein. Daarom ook berichten met betrekking tot het hele sociale domein, maar u hoeft natuurlijk niet alles te lezen, het kan en mag ook selectief. Vandaar dat begonnen wordt met een index, dan kunt u beoordelen wat voor u interessant is. Ik hoop dat u een brede interesse heeft! Veel leesplezier. Met vriendelijke groet, Fried Elstgeest, voorzitter Blz. onderwerp: 2. Gemeenten hoeven geen geld terug te geven omdat ze minder uitgeven aan lichte zorg 2. 'Je moet kleine fouten mogen maken' 5. Geen goed besluit om de pgb-veranderingen per 1 januari te laten ingaan 5. 10 Gemeenten krijgen de credits dat juist zij op de goede weg 6. Schulden kennen een sneeuwbaleffect 6. Forse inkomensterugval voor een kwart van de Nederlanders 7. Ondersteuning van mantelzorgers is een verantwoordelijkheid van gemeenten 8. En wat als de mantelzorger ziek wordt..... Hartstikke ziek! 10.Mantelzorg en het keukentafelgesprek 11.Voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld 13.Nog niet veel gemeenten hebben verbindingen gemaakt tussen de Wmo en Participatiewet 13.Integrale aanpak met combinatie van Wmo- en Participatiewet elementen werkt 14. 85 procent van de gemeenten heeft payrollers in dienst 14.Niet de bedoeling dat onderwijsmiddelen gebruikt worden voor eten, drinken en kleding. 15.Social return 18.Convenant: lokale teams kunnen snel en effectief werken over gemeentegrenzen heen 19.Gebruikers van zorg individueel en in collectief verband een stevige rol geven 20.Loonwaardemeting en garantiebanen 20.Eerste brede onderzoek naar ouderenmishandeling sinds 20 jaar 21.Probleem wachtlijsten in de jeugdpsychiatrie neemt toe 22.Beslissing van professionals om in te grijpen in een gezin, heeft vergaande gevolgen 22.ORT onderdeel van salaris 23.Mededingingswet: wanneer wel/wanneer niet samenwerken 24.Kritisch omgaan met pgb 25.Veiligheid van ons zorgstelsel niet meer gegarandeerd 26.Gevallen waarin kan worden teruggevorderd in de Wmo 2015 zijn erg beperkt 26.Ziekenhuisdirecties zetten artsen onder druk om dure behandeling niet te geven
1
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
Gemeenten hoeven geen geld terug te geven omdat ze minder uitgeven aan lichte zorg
Binnenlands Bestuur 4 juni 2015
Gemeenten niet gekort op zorgbudget 29 mei 2015 Gemeenten hoeven geen geld terug te geven aan staatssecretaris Martin van Rijn van Volksgezondheid omdat ze minder dan verwacht uitgeven aan lichte zorg. Het ging dit jaar om een korting van circa 260 miljoen euro en het zou de komende jaren oplopen tot meer dan 400 miljoen. Fel verzet Dat bleek vrijdag na overleg tussen Van Rijn en voorzitter Annemarie Jorritsma van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De gemeenten verzetten zich fel tegen het voornemen van het kabinet. Ze waren bang dat bij elke tegenvaller in de toekomst in de zorg ze opnieuw gekort zouden kunnen worden. Zwaardere zorg Sinds begin dit jaar zijn zorgtaken overgeheveld naar de lagere overheden. Daarbij zijn gemeenten financieel verantwoordelijk voor de lichte zorgtaken en Van Rijn voor de zware zorgtaken. Omdat er minder vraag blijkt te zijn naar lichte en meer naar zware zorg, wilde de staatssecretaris geld terug van de gemeenten. Zekerheid over budget Jorritsma is blij dat de korting van de baan is en dat de afspraken gewoon blijven staan. Door de korting dreigden gemeenten 'hun werk niet meer volledig te kunnen doen'. Het is belangrijk dat de gemeenten nu de komende jaren zekerheid hebben over hun zorgbudget, aldus de VNG-voorzitter. Rust en zekerheid Volgens de staatssecretaris kunnen de gemeenten hun zorgtaken met dit akkoord goed uitvoeren. Ze hebben voldoende middelen tot hun beschikking en de afspraken 'zorgen voor rust en zekerheid', aldus Van Rijn. (ANP) 'Je moet kleine fouten mogen maken'
Zorg+welzijn 4 juni 2015
Erik Gerritsen ‘VERBETER DE KWALITEIT VAN DE PROFESSIONAL’ Erik Gerritsen is nu nog bestuurder van Jeugdbescherming Regio Amsterdam en straks de hoogste ambtenaar op het ministerie van VWS. ‘Professionals moeten kleine fouten mogen maken zodat we grote fouten kunnen voorkomen.’ Piet-Hein Peeters Claudia Kamergorodski Ik ga wel een beetje oppassen met wat ik zeg, hoor.’ De aanstaande rol van Erik Gerritsen werpt haar schaduw al vooruit. Per 1 juni is de bestuurder van Jeugdbescherming Regio Amsterdam, voorheen Bureau Jeugdzorg al daar, secretaris-generaal op het ministerie van VWS. Dan moet je wat meer op je woorden letten. Gerritsen was voor zijn huidige functie al eerder hooggeplaatst ambtenaar bij ministeries en gemeentesecretaris in Amsterdam. Onlangs werd Jeugdbescherming uitgeroepen tot overheidsorganisatie van 2014. Gerritsen liet zich de afgelopen jaren gelden als een uitgesproken bestuurder. Bijvoorbeeld over de wijkteams. En dat is hij, nieuwe functie of niet, nog steeds op het moment van het interview, eind april. U toonde zich de afgelopen tijd regelmatig bezorgd over de ontwikkeling van de wijkteams ‘Vooropgesteld: ik was, ben en blijf een groot voorstander van de decentralisaties. Alles bij de gemeente, de partij die dichtste bij het probleem zit. Zo is er‘ veel minder versnippering, en kan er veel sneller worden geschakeld, ook naar onorthodoxe oplossingen. Helemaal goed. Maar ik heb nu iets te vaak betrokkenen bij sociale wijkteams horen roepen dat ze zo trots zijn dat ze nog niets hebben doorverwezen naar die dure jeugdzorg. Dan kan ik wel denken dat we her en der in het land doorslaan.’ Waarin? 2
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
‘In het idee dat we alles in de eerste lijn en met eigen kracht kunnen opvangen. Wij zijn zelf als jeugdbescherming al jaren koploper met Eigen Kracht-conferenties, maar we moeten nu niet doorschieten. Een gezin met een moeder met borderline en een vader die aan alcohol verslaafd is, daar kan dus echt meer nodig zijn dan eigen kracht en een wijkteam. En dan moet je niet een tijdje gaan pappen en nathouden, maar direct stevige hulp inzetten. Ik vind dat we moeten waken voor een wij/zij tegenstelling tussen eerste en tweede lijn. Die moeten het juist samen doen. Laat een gemeente een kinder- en jeugdpsychiater voor het wijkteam inhuren zodat die daar voor diagnose gebruik van kan maken en ben als kinderen jeugdpsychiater dan ook bereid daarvoor uit je behandelkamer te komen.’ Prikkel Het gaat volgens Gerritsen net wat te snel en te enthousiast met en in het wijkteam. Nauwelijks opgericht en kennis gemaakt en hup, aan de slag met een stevige caseload. Terwijl de ontwikkeling van werkwijze, de onderlinge afstemming, en de verhouding tot andere partijen gewoon tijd kosten. ‘Het is zeker geen verwijt, we zijn allemaal hardwerkende mensen met het hart op de goede plek, maar het is zo logisch. Iedereen heeft recht op zijn eigen leerproces. Daar waar organisaties nieuw zijn, zoals bijvoorbeeld de Veilig Thuis-teams, dan weet je, dat kost een tijdje en dat kost ook geld. Zeker als je die teams beter, professioneler wil laten werken.’ Het schort aan professionaliteit? ‘Het schort aan de investering in professionaliteit. In het verbeteren van de kwaliteit van de professional. De transitie is nu gedaan, maar nu gaat het om de transformatie, om het ontwikkelen van een hogere vorm van professionaliteit zoals Jos van der Lans dat eerder in jullie blad zei. Is er ruimte voor training, intervisie, creëer je ruimte om te leren, met goede begeleiding, ook al moet je bezuinigen? Maar dat komt zeker goed.’ O ja, waarom dan? ‘Omdat ik uiteindelijk heilig geloof in de financiële prikkel. Gemeenten hebben minder geld gekregen en dat gaat er voor zorgen dat ze op gegeven moment beseffen dat het werk anders gedaan moet worden. Dat ze professionals moeten ondersteunen in de ontwikkeling van dat nieuwe werk. Want anders haal je die financiële doelstelling niet.’ Hoe zal het er dan straks uit zien? ‘Kijk, als ik aan een wethouder vertel over een pleegmoeder met één eigen kind en twee kinderen van haar verslaafde, dakloze zus, die een goede pleegmoeder is met goede begeleiding vanuit de jeugdhulp, omdat die kinderen toch lastig zijn, maar in een te kleine driekamerwoning zit, dan dreigt dus de situatie dat we die twee pleegkinderen uit huis moesten plaatsen a vijftig tot honderdduizend euro per kind per jaar de komende tien jaar. Terwijl we eigenlijk alleen een grotere woning nodig hebben. Dan denk ik dat voor veel wethouders het antwoord duidelijk zal zijn. Die kunnen dat dus ook regelen. Maar dat vraagt ook om professionals die anders zijn gaan denken.’ Raar Het kost echter tijd. Het wennen aan de nieuwe wereld, de nieuwe mogelijkheden, de ruimte om ontschot te werken. Ook voor professionals die vaak jarenlang op een bepaalde manier hebben gewerkt. Erik Gerritsen kan met smaak vertellen over het zogeheten contactjournaal waarvan iedereen binnen zijn organisatie dacht dat gebruik ervan verplicht was, terwijl dat helemaal niet zo was. En hoe professionals er in eerste instantie helemaal niet mee wilde stoppen, terwijl ze het tegelijkertijd zonde van de tijd vonden omdat ze daardoor minder tijd hadden om met het gezin zelf te werken. ‘Dat zijn dus allemaal zeer betrokken medewerkers die voor een relatief gering salaris 14 potentiële Savannah’s met zich meedragen. Dus je hoeft aan de motivatie niet te twijfelen, maar toch vertonen ze dat rare gedrag omdat bij de één een keer de kop is afgehakt door een leidinggevende en bij de ander omdat hij niet zoals die voogd van Savannah vervolgd wil worden.’ Hoe verander je dat? ‘Door het er met elkaar over te hebben. We hebben hier met directie en medewerkers intensief besproken hoe weinig waarde we met onze oude manier van werken toevoegden aan het veilig opgroeien van kinderen. Medewerkers die op een gegeven moment zelf benoemden dat er sprake was van zeventig procent tijdsverspilling. Als je jezelf dwingt om die constante check te doen, om voortdurend open te staan voor signalen, voor de vraag “doen we het goed?”, dan ontstaat er op een gegeven moment toch vastberadenheid om compromisloos te sturen op de bedoeling “Ieder Kind Veilig”. Vastberadenheid die met name helpt op moment dat je zwak bent en bijvoorbeeld denkt aan de risico’s die je bij de inspectie loopt als je je niet met eigenlijk overbodige bureaucratie indekt.’ 3
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
Voor zo’n verandering moet je je als professional wel veilig voelen. ‘We hebben een cultuur nodig waarin je fouten mag maken en ervan mag leren. Een cultuur waar niet alleen professionals en bestuurders, maar ook journalisten, wethouders, gemeenteraadsleden onderdeel van zijn. Werken in de jeugdhulp is geen rocket science, het is emotioneel, het is beslissen op basis van beperkte informatie in heftige situaties waarin je een ouder, in hun beleving, het ergste aandoet: verwijten dat ze geen goede ouder zijn.’ Geef de professional een vrijbrief ‘Nee, nee, helemaal geen vrijbrief, het is veel moeilijker. Het is weten wat het protocol is, maar ook weten wanneer en hoe je ervan moet afwijken en dat kunnen uitleggen. Je ziet de inspectie al meegaan. Die zeggen dat als ze ervaren dat wij voldoende zelf-reflectief zijn en onze fouten erkennen, dat als ze de lessen vervolgens terugzien in de organisatie, dat ze dan niet bij iedere fout ingewikkeld gaan doen.’ Maar als je zegt dat we niet meer moeten organiseren om geen fouten te maken, hoe zouden we dan wel moeten organiseren? ‘Zo dat we kleine fouten mogen maken, snel signaleren, ervan leren en zo voorkomen dat het grote fouten worden. Wij hebben hier in die cultuur geïnvesteerd, die permanent lerende omgeving en we zien dat het werkt. Niet alleen in de forse daling van het aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen, niet alleen in hogere cliënttevredenheid, maar we weten op basis van wetenschappelijk onderzoek dat het voor kinderen echt blijvend veiliger is geworden.’ Erik Gerritsen bepleit een nieuw idee van wat professionaliteit is. Handelen naar de situatie, doen wat nodig is, geschraagd door kennis en ervaring op basis van permanente reflectie, in vol besef van protocollen, fouten durven maken. ‘Je leert in dit domein het probleem van de gezinnen waarin je werkt pas kennen door te werken aan de oplossing. Door dingen te doen, gaat het gezin reageren, een diagnose is in dit werk geen foto, maar een film. Je danst met onzekerheid.’ Los laten Maar ook met die nieuwe vorm van professionaliteit is het mogelijk dat de hulpverlener niet slaagt. Een jongere kan zulke problemen hebben dat je machteloos staat. In eerder gepubliceerde column op de site van Binnenlands Bestuur stelde Gerritsen min of meer voor die machteloosheid te omarmen. De jongere dan bewust los te laten. ‘Ik neem als voorbeeld een groep waarvan ik vind dat die meer aandacht mag krijgen: geadopteerde kinderen die tussen hun geboortejaar en hun derde de afschuwelijkste dingen hebben meegemaakt en een zware hechtingsstoornis hebben opgelopen. Die hebben vaak zeer gemotiveerde en vaardige ouders met een ongelofelijke kinderwens. En dan zie je regelmatig dat het toch rond hun twaalfde, bij het begin van de puberteit, mis gaat, en soms Extreem mis. Ouders die totaal uitgewoond worden, wij die van alles proberen, maar allemaal tevergeefs. Wat weer tot extra spanningen leidt. Met het kind, met die ouders. En het gedrag van het kind wordt alleen maar erger, is niet meer aanspreekbaar, zeer manipulatief. De huidige reactie is het toch maar blijven proberen.’ Terwijl? ‘Terwijl een alternatief zou kunnen zijn om het kind los te laten. Als ik daar met onze professionals, met kinder- en jeugdpsychiaters over praat, dan herkennen ze de gedachte en schrikken ze er bijna op hetzelfde moment voor terug. Want het betekent in veel gevallen dat het kind in eerste instantie verder afglijdt.’ Maar dat kan nodig zijn? ‘Ja, dat is juist zo interessant. Dat iedereen die daar echt verstand van heeft, dat denkt. Laat maar los, laat maar misgaan. Houdt wel op een lichte manier contact, zorg dat er iemand beschikbaar is, iemand die gebeld kan worden, die niet oordeelt, die ook niet meer probeert. Dan kan het jaren duren met veel ellende, maar dan is er meestal een moment dat ze hun leven zo zat zijn dat ze wel open staan voor hulp. En dan moet je er zijn. Zo iemand loslaten lijkt me je professionele eer te na ‘Dat is ook zo. Maar we hebben ons op gegeven moment de vraag te stellen of we niet onderdeel van het probleem zijn geworden. En ook dit is dus geen vrijbrief, geen alibi om de boel maar lekker uit je handen te laten vallen. Nee, dit zijn de zwaarste gevallen. En misschien hebben we ons als sector af te vragen of het in sommige gevallen juist niet de makkelijke, voor ons zelf veilige weg is maar weer wat te proberen. Terwijl het voor dat kind, die jongere uiteindelijk beter kan zijn dat je eruit stapt. En dat je erkent dat het je niet 4
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
gelukt is. Dat je even los laat.’ Geen goed besluit om de pgb-veranderingen per 1 januari te laten ingaan
Zorg+welzijn 4 juni 2015
Van Rijn geeft toe: pgb-veranderingen waren te vroeg Staatssecretaris Martin van Rijn (VWS) heeft in de Tweede Kamer toegegeven dat het achteraf gezien geen goed besluit was om de pgb-veranderingen per 1 januari te laten ingaan.De wijzigingen rond de uitbetaling van het persoonsgebonden budget zijn niet goed en zorgvuldig verlopen, erkende hij donderdag. Hij betreurt bovendien de problemen die er zijn ontstaan. Toch ontkende Van Rijn dat hij de Kamer onjuist of onvolledig had geïnformeerd over de mogelijke problemen. De oppositie is daarvan niet overtuigd. Het onjuist of onvolledig informeren van de Kamer geldt op het Binnenhof als een politieke doodzonde. Balen Van Rijn sloot zich aan bij de conclusies die de Algemene Rekenkamer onlangs al trok: de regels zijn laat ingevoerd, de overdracht van gegevens was een probleem en de regie had beter gemoeten. 'We hebben de voorbereiding zorgvuldig gedaan maar invoering is niet zorgvuldig gelopen. Ondanks alle maatregelen die je neemt, kan het in de praktijk anders gaan', hield hij de Kamer voor. En: 'daar baal ik van'. door ANP 4 jun 2015 10 Gemeenten krijgen de credits dat juist zij op de goede weg
Linked in AWBZ Wmo 5 juni 2015
Decentralisaties: 10 gouden gemeenten 10 Gemeenten krijgen de credits dat juist zij op de goede weg zijn sinds de decentralisaties. Deze gemeenten grijpen de grote veranderingen in het sociaal domein aan om op een slimme manier te vernieuwen, samen met bewoners en organisaties. Dit naar mening van de MOgroep. Volgens Marijke Vos, voorzitter van de MOgroep, profiteren zowel de gemeente als haar inwoners van deze werkwijze. "Door vroegtijdig laagdrempelige ondersteuning te organiseren krijgen bewoners snel de hulp die ze nodig hebben. Zo voorkom je waar mogelijk dure, specialistische zorg. Een winwinsituatie." De 10 Gouden Gemeenten zijn Almere, Alphen aan de Rijn, Deventer, Ede, Heerenveen, Heerlen, Oss, Vlaardingen, Wijk bij Duurstede en Zaanstad. De gouden gemeenten zijn niet geselecteerd omdat álles daar goed gaat, zo benadrukt de belangenorganisatie in de uitleg bij de gouden titels. Alle gemeenten zijn hard op zoek naar de beste manier om deze taken vorm te geven. Deze gemeenten zijn geselecteerd omdat ze een aantal aspecten heel goed en merkbaar hebben opgepakt. Kenmerkend vindt de MOgroep dat deze gemeenten al vroegtijdig begonnen zijn met de hervorming van het sociaal domein. Ze geven de ruimte aan burgers, sociaal werkers en andere organisaties om – in samenspraak met de gemeente – het beleid en de uitvoering vorm te geven, en laten burgers niet vallen. "Deze gemeenten hebben visie, durven het oude los te laten, maar maken ook goed gebruik van de denkkracht die al aanwezig is", aldus het 'juryrapport'. "Ze reflecteren, leren en maken zo het verschil. Bijvoorbeeld door te investeren in presentie en preventie, en jong en oud al te ondersteunen voor het kwaad geschied is. Deze gemeenten verbinden zorg, gezondheid, welzijn, jeugd en andere domeinen met elkaar, zodat de burger niet voor elk probleem naar een eigen loket moet. Zichtbare professionals in de wijk krijgen ruimte om te doen wat nodig is, samen met bewoners." Marijke Vos: "Deze gemeenten maken de woorden 'eigen kracht' en 'ondersteunen van burgers' waar. Na de decentralisatie is het nu tijd voor de echte transformatie. Dat is overal zoeken en 'werk in uitvoering' en tegen problemen aanlopen. Maar deze gemeenten werken innovatief samen. Ze geven het goede voorbeeld en zouden ter inspiratie voor anderen gemeenten kunnen dienen." door Joost Valkhoff 4 jun 2015 Schulden kennen een sneeuwbaleffect
Linked in: Schulinck Actuele kennis.Helder inzicht 5 juni 2015 5
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
Schuldhulp moet uit de taboesfeer OPINIE - De auteur Hans de Bruijn is manager van de Lumens Groep in Eindhoven 'Schulden groeiend probleem' kopten meerdere media de afgelopen week. Niet vermeld werd dat zich in het kielzog van financiële problemen vele andere problemen op het gebied van gezondheid, participatie en welzijn voordoen. Door geldgebrek wordt het (gezins)leven dermate in de basis ontwricht, dat mensen onvoldoende gevoel van stabiliteit overhouden om te kunnen functioneren op vlakken als opvoeden, relatie en werk. Iedereen zal begrijpen dat dit grote impact heeft op de gezinnen die het betreft. Sneeuwbaleffect Schulden kennen een sneeuwbaleffect. Huren en hypotheken worden niet betaald, evenals de premie voor de zorgverzekering en de energierekeningen. Gaten worden met gaten gevuld en het eigen netwerk gaat kapot door de schulden die mensen bij familie en vrienden maken. De maatschappelijke kosten die op iets langere termijn ontstaan, zijn vele malen groter dan die van het snel oplossen van het financiële probleem. Een traject schuldhulpverlening kost de samenleving 'slechts' 1.500 euro. Wordt zo'n traject tijdig ingezet, dan wordt daarmee alleen al aan kosten voor wettelijke schuldsanering en oplopende incassokosten gemiddeld 11.400 euro bespaard. Schaamte Om diverse redenen, waarvan schaamte er absoluut een is, melden mensen zich in de praktijk vrijwel altijd te laat. Is het begrijpelijk of verwijtbaar dat ze afhaken op het moment dat er ingrijpende maatregelen in het bestedingspatroon moeten worden genomen, dat ze die verantwoordelijkheid (nog) niet kunnen nemen? In veel gemeenten is de toegang tot de schuldhulpverlening gebudgetteerd en beheerst. Begrijpelijk, maar óók verwijtbaar. Het is juist deze beheersing die schulden onnodig verder laat oplopen. Met krimpende overheidsbudgetten in het vooruitzicht is het daarom tijd voor een einde aan het taboe op schuldenproblematiek. Een lage drempel voor schuldhulpverleningstrajecten is noodzakelijk. Dat maakt het mogelijk dat er snel sprake kan zijn van een effectievere aanpak door gespecialiseerde en snelle schuldhulpverlener. dat zorgt weer voor goede resultaten met een minimale en resultaatgerichte tijdsinvestering. Forse inkomensterugval voor een kwart van de Nederlanders
Linked in Schulinck Actuele kennis.Helder inzicht 5 juni 2015
Inkomen fors lager voor kwart van de Nederlanders; helft is daardoor grip op geld kwijt 4 juni 2015 Een kwart van de Nederlanders heeft de afgelopen drie jaar een forse inkomensterugval meegemaakt. De belangrijkste redenen voor deze achteruitgang zijn werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of een andere baan met minder salaris. Bij de meesten daalde het inkomen tussen de 15 en 30%. Bijna de helft komt na de inkomensterugval moeilijk rond en is de grip op zijn financiën kwijt. Dit blijkt uit het onderzoek ‘Minder Geld, hoe huishoudens omgaan met een inkomensdaling’ van het Nibud in opdracht van de campagne Doen & Later. Uit het onderzoek blijkt duidelijk dat mensen die zich niet voorbereiden op een terugval twee keer zo vaak financiële problemen krijgen dan mensen die zich wel voorbereiden. Zonder voorbereiding komen ze na de terugval moeilijker rond, hebben ze minder grip op de financiële situatie en hebben ze meer betalingsachterstanden. Werkloosheid hoofdreden van inkomensdaling De belangrijkste reden voor de daling van het inkomen is werkloos raken (35%). Andere redenen zijn arbeidsongeschiktheid/langdurige ziekte (18%) en een andere baan met lager salaris (16%). Inkomensdaling van 15% tot 30% Bij de meeste huishoudens (40%) daalde het inkomen tussen 15 en 30% ten opzichte van het vorige inkomen. Een kwart had een daling van 15% en een derde had een daling van meer dan 30%. Voor 60% van de huishoudens met een inkomen tot 2000 euro netto per maand betekent dit een achteruitgang van maximaal 400 euro. 6
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
Driekwart van de huishoudens met een inkomen tussen 2000 en 3000 euro netto per maand ging er 400 euro of meer op achteruit. En 40% van de huishoudens met een inkomen hoger dan 3000 euro netto per maand leverde meer dan 800 euro in. Geen grip op geld na inkomensterugval Na de inkomensterugval is de helft van de mensen de grip op zijn financiën kwijt. Ze komen veel moeilijker rond en hebben te maken met een of meerdere vormen van betalingsachterstanden (roodstand, aanmaningen, geen geld kunnen opnemen). Ook heeft 40% na de inkomensterugval geen spaargeld meer, tegen 25% die dat vooraf al niet had. 40% bereidt zich voor Twee op de vijf mensen heeft zich voorbereid op de inkomensterugval. Zij deden dit door minder uit te geven, abonnementen en contracten op te zeggen, de financiën op een rij te zetten en extra te sparen. Mensen die zich voorbereiden komen na de inkomensdaling makkelijker rond, hebben minder financiële problemen en hebben ook meer spaargeld. Driekwart van hen geeft aan grip te hebben op de financiën, tegen 42% die zich niet heeft voorbereid. Voorbereiden op inkomensterugval loont Het Nibud is onder de indruk van de impact die wel of geen voorbereiding op de inkomensterugval heeft. Mensen die niet zich niet voorbereiden, krijgen twee keer zo vaak financiële problemen als mensen die dat wel doen. De reden en de hoogte van de inkomensdaling, en de hoogte van het inkomen hebben geen invloed op het hebben van grip op de financiën na de inkomensdaling. Wel voorbereid
Niet voorbereid
Financiële problemen
33%
66%
Moeite met rondkomen
27%
67%
Geen grip op financiën
43%
75%
Hoe bereid je je voor? Het Nibud vindt het opvallend om te zien dat maar liefst 30% van de mensen die zich niet hadden voorbereid, geen idee heeft hoe zij zich hadden moeten voorbereiden. En een derde van de mensen vindt achteraf gezien dat ze meer hadden moeten doen. Reden voor het Nibud om meer voorlichting te gaan geven over financiële voorbereiding op een mogelijke inkomensachteruitgang. Het Nibud raadt mensen aan om óók als er niets aan de hand is, inzicht te krijgen in de gevolgen van bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid of langdurige ziekte. Het kan namelijk iedereen overkomen. Als de consument hier al een keer over nagedacht heeft, kan hij daar makkelijker op inspelen als er daadwerkelijk iets met hem gebeurt. Stappenplan voorbereid zijn op inkomensterugval 1. Bedenk hoeveel uw inkomen kan dalen. 2. Zet uw uitgaven op een rij. 3. Bereken uw financiële speelruimte. 4. Spaar maandelijks een vast bedrag. Ondersteuning van mantelzorgers is een verantwoordelijkheid van gemeenten
Binnenlands Bestuur 8 juni 2015
‘Samenleving moet meer oog krijgen voor mantelzorgers’ Yvonne Jansen 07 jun 2015 Ondersteuning van mantelzorgers is volgens de Wmo 2015 een verantwoordelijkheid van gemeenten. Zij moeten oog hebben voor de positie van mantelzorgers en (helpen) voorkomen dat die door de hoeven zakken. Mantelzorgers belonen met een financieel ‘compliment’ volstaat niet. De samenleving als geheel moet meer oog krijgen voor hun positie, zeggen Wmo-deskundigen. ‘Het gaat niet uitsluitend om regelingen, het gaat om een cultuur, een klimaat waarin mantelzorg bespreekbaar is’ zegt Linda Stomphorst, beleidsadviseur Zorg & Welzijn bij de gemeente Apeldoorn. 7
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
Ondersteuning van mantelzorgers is volgens de Wmo 2015 een verantwoordelijkheid van gemeenten. Zij moeten oog hebben voor de positie van mantelzorgers en (helpen) voorkomen dat die door de hoeven zakken. Jaarlijks kunnen gemeenten burgers met zware zorgtaken een vergoeding toekennen. Algemene voorzieningen Via het sociaal deelfonds van het Gemeentefonds krijgen ze daarvoor de middelen. Die mogen ze ook in algemene voorzieningen steken. De meeste gemeenten besteden de uitvoering van mantelzorgondersteuning deels of geheel uit aan vrijwilligers- en mantelzorgorganisaties. In toenemende mate worden er ook andere instellingen uit het maatschappelijk middenveld en de lokale samenleving bij betrokken. Geld ‘Betere ondersteuning wil niet per se zeggen dat er onwijs veel extra geld heen moet,’ aldus Stomphorst. In Apeldoorn gaat €60.000,- extra naar het bestaande vrijwilligers- en mantelzorgsteunpunt De Kap, bovenop de vijf à zes ton die deze grotendeels op vrijwilligers draaiende organisatie al kreeg. De Kap moet met dat extra geld van ‘steunpunt’ uitgroeien tot Stedelijk Knooppunt Mantelzorg, een expertisecentrum. Civil society ‘Ook in de oude Wmo was de opdracht kwetsbare inwoners de mogelijkheid te bieden langer thuis te wonen. Die beleidsdoelstelling is met de Wmo 2015 strakker ingekaderd,’ zegt Erny Reuling, beleidsambtenaar Wmo en ondersteuning van de gemeente Rheden. ‘Mensen moeten hulp eerst zoeken in hun eigen netwerk, als dat niet lukt een beroep doen op andere, vaak georganiseerde vrijwilligers en in laatste instantie pas op professionele ondersteuning.’ De uit zeven dorpen bestaande Gelderse gemeente had het beleid al min of meer zo vormgegeven, met een sterk beroep op de civil society en investeringen in vooral algemeen toegankelijke voorzieningen. Een verbetering, vindt Reuling, ‘want er werd voorheen teveel vanuit zorg en in doelgroepen gedacht.’ Zo denken burgers volgens haar niet: ‘Zij redeneren vanuit hun eigen leefwerelden, hun familie, clubje, buurthuis.’ De formele zorg moet daar in de Rhedense visie waar nodig op aansluiten. ‘Professionals moeten zich voegen naar de behoeften van burgers, niet andersom.’ Alert ‘Ambtenaren zitten sinds de invoering van de WMO 2007 sterk op het idee: we moeten álle mantelzorgers bereiken,’ zegt Ursela van Dijk van het Gelderse adviesbureau Spectrum, dat gemeenten adviseert over onder meer de Wmo, vrijwilligerswerk en mantelzorg. ‘Dat is niet alleen onmogelijk, maar het hoeft ook niet. Met de meesten gaat het goed. Iemand die vandaag mantelzorger is, is dat morgen misschien niet meer. Het gaat erom dat je andere partijen, professionals en vrijwilligers alert maakt op het onderwerp mantelzorg.’ En wat als de mantelzorger ziek wordt..... Hartstikke ziek!
Linked in Movaris Wmo-expert groep 8 juni 2015
Hartstikke ziek 3 juni 20154 juni 2015 marjobrouns Hartstikke ziek was ik zaterdagmorgen toen de deurbel ging. Mon hield zijn rustuurtje en ik lag behoorlijk duf op de bank, maar kroop toch onder mijn dekentje vandaan en in pyjama en op een paar suffe sloffen sukkelde ik naar de voordeur: de bloemist uit het dorp. Hij bracht een prachtig boeket bloemen met een bedankbriefje van de organisatie voor mijn mooie bijdrage aan de bijeenkomst van een dag eerder. Ik was het natuurlijk helemaal zelf schuld. Ik voelde het maandag al, het begon met een zere keel en een beetje hoofdpijn. Toch hield ik me stug overeind. Ik wilde niet ziek worden. Dinsdag was het erger: flink hoesten en ik dacht nog ik doe net alsof ik niet ziek ben. Ik heb het er gewoon niet over. Tja.. ;-) ‘Hoe doe je dat? Stug overeind blijven en je hele lijf stribbelt tegen?’ vroeg een vriendin. Tja, hoe doe ik dat. Gewoon een van mijn betere kwaliteiten benutten: vooral heel erg eigenwijs zijn en hard roepen dat ik echt niet ziek wil worden. Dus ook niet te veel en te vaak hoesten waar Mon bij is, bijvoorbeeld ’s nachts naar beneden lopen om paracetamol te halen die ik ‘per ongeluk’ beneden heb gelaten om vervolgens in de keuken heel flink door te hoesten. 8
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
‘Is Mon dan niet bezorgd om je?’ , vraagt ze vervolgens. Ja, dat is hij zeer zeker, maar hij is ook wel bang dat hij zelf griep krijgt, want: “Ik heb al een heel pakketje aan beperkingen, pillen en pijn.” Dus dat ’s nachts beneden hoesten is zo gek nog niet. ;-) ‘Ja, is voor Mon ook lastig, als jij ziek wordt, want wie zorgt er dan voor hem?’ Nou….. eerlijk gezegd vond ik dat niet het grootste probleem. Natuurlijk vind ik dat niemand beter dan ikzelf voor Mon kan zorgen, maar nog steeds is de zorg in Nederland en het omzien naar elkaar in dit land goed geregeld, dus maak ik me niet zoveel zorgen dat hij niet verzorgd of opgevangen wordt. Ik heb deze week een ander probleem: ik wilde beslist vrijdag naar de bijeenkomst van de PGGM-ledenraad om daar mijn enthousiasme over het nieuwe forum www.wijmantelzorgers.nl te delen en dan moet ik niet nog meer gaan snotteren. Maar ondanks alle goede voornemens ging ik steeds meer hoesten. ‘Soms moet je je gewoon overgeven, heb je niet geleerd van je burn-out dan?’ Mijn vriendin weer. Tja, als je dit leest zou je denken van niet. Destijds wilde ik ook niet ziek worden, toch is het anders nu. Ik hoorde me toen regelmatig zeggen: ik wil niet onderuit gaan, want hoe moet dat dan thuis? Mon en ook mijn schoonmoeder hadden mij nodig. En mijn werk wilde ik ook goed blijven doen. Maar uiteindelijk was er – zeker na die heftige omstandigheden op mijn werk – toch die burn-out. In de psychotherapie die daarop volgde was veel aandacht voor bij mij mijzelf op de voorgrond te zetten en niet eerst datgene wat anderen van me willen of nodig hebben. Dat heeft geholpen, besef ik. Nu denk ik eerst aan een inspirerende middag die ik zelf dreig mis te lopen. Weer geholpen door mijn eigenwijsheid regelde ik de vervangende zorg voor Mon en stapte vrijdag, hoestend en snotterend, in de auto. En met een extra glaasje water bij de hand vertel ik die middag mijn verhaal en geniet ik van alle nieuwsgierigheid tijdens de bijeenkomst waar al snel de vragen gaan over helpen, hulp bieden en wie kan wat voor je doen. Ik besef wanneer ik vertel over het ongeval van Mon en hoe ons leven daardoor totaal veranderde, dat ik die vragen ook een beetje oproep. Mensen willen ook graag iets voor een ander betekenen, bieden dan hun hulp of denken graag mee over mogelijke oplossingen. Thuis hebben Mon en ik ondertussen geleerd om te wachten op elkaars vraag, niet alvast invullen voor de ander dus. Maar dat blijft lastig. Ik besefte dat een tijdje geleden zelf opnieuw tijdens een gesprek met 2 jonge vrouwen die intensief voor hun ouders zorgden: moeder in een verpleeghuis en vader 80+ nog zelfstandig thuis. Hun verhaal raakte me, maar ik wist niet hoe ik hen kon helpen. Ik wist ook niet goed hoe te reageren op hun heftig verhaal en toen ik dat zei was dat helemaal oké, zij verwachtten ook niet dat ik hielp. Potverdorie: zat ik zelf gelijk in de hulpmodus en zag weer hoe sterk die ‘ik wil hen graag helpen bril’ kan zijn. ‘Het lijkt wel alsof u geen hulp wilt of nodig heeft? Hebt u een soort allergie tegen hulp?’ Een vraag uit de zaal. Ik nuanceer het. Ook ik kan niet zonder hulp, maar ga graag zelf op zoek naar de hulp die bij mij/ons past en organiseer die hulp dan zelf, samen met Mon. Mijn allergie zit meer in: zonder me dit te vragen al te veronderstellen dat ik hulp kan gebruiken en welke hulp dat dan is. Mij als slachtoffer te zien, dat haalt me juist uit mijn kracht. Na afloop van de bijeenkomst rij ik – ook heel eigenwijs – bij Cora Postema langs en trakteer mijzelf (en haar) op een leuk gesprek bij haar aan de keukentafel. Mijn hoestbuien vond ze vast minder. ;-) Op weg naar huis voel ik me zieker en ellendiger worden. De combinatie vrijdagmiddagfile, hoesten en hoofdpijn, dik vest, stoelverwarming en een bijrijdersstoel met stapels zakdoekjes…het helpt niet. Ik ben hartstikke ziek. Thuis eet ik een paar frietjes en kruip op de bank. Mon heeft die avond gelukkig niet veel hulp nodig. Zijn medicatie en naar het toilet helpen kan nog net. Onder het dekentje op de bank bedenk ik: als het langer duurt kan ik de thuiszorg vragen voor extra hulp voor Mon, maar ik besluit toch om dat niet te doen. Oeps, is 9
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
dit de beroemde vraagverlegenheid? Volgens mij niet, het is eigenlijk niet zo heel erg als we allebei een paar dagen in pyjama lopen. Langzaam knap ik op en zet ik mijn nieuwe levenslessen op een rij: Het is geen allergie voor hulp, maar voor slachtofferschap en betutteling. Ik leer steeds beter voor mijzelf te zorgen en van mijzelf te houden. Geen hulp vragen is ook helemaal oké. en Eigenwijs-zijn is zeker een kwaliteit! Mantelzorg en het keukentafelgesprek
Movisie mail 9 juni 2015
Hoe voert u een goed keukentafelgesprek met mantelzorgers? 2 juni 2015 Een keukentafelgesprek is nodig om een formele aanvraag voor individuele ondersteuning in gang te zetten. Maar hoe bereid je het gesprek voor en hoe steek je het optimaal in, zodat dit alle betrokken partijen tevreden stelt met het resultaat? En hoe stel je je hierbij op als gelijkwaardige gesprekspartners en niet als partijen met tegengestelde belangen? Stel: een mantelzorger redt het niet meer om in zijn eentje het huis schoon te houden én te zorgen voor zijn zieke vrouw. Een oplossing is nodig en hij klopt bij u aan. Er wordt een afspraak gemaakt voor een keukentafelgesprek. Betrek de mantelzorger Het is belangrijk om op dat moment al het doel en verwachtingen van het gesprek te expliciteren. Betrek de mantelzorger zo vroeg mogelijk bij de voorbereiding voor het gesprek. U kunt hem in het intakeformulier bijvoorbeeld al vragen na te denken over wie er nog meer betrokken zijn bij de zorg. Blijf ook na het gesprek de mantelzorger betrekken in correspondentie. Voorkom dat je tegenover elkaar komt te staan Het gesprek is een dialoog, waarbij je gezamenlijk de hulp- of ondersteuningsvraag bespreekt. Dat vraagt om begrip en geduld. Dus niet direct in oplossingen denken, maar eerst luisteren naar het verhaal. Misschien wel de grootste valkuil van de gespreksvoerders is het verdedigen van eigen belangen en de confrontatie opzoeken. Als die belangen niet bij elkaar kunnen komen, ligt het gevaar van een welles-nietesspel op de loer.’ Vraag achter de vraag Durf zaken expliciet te maken en door te vragen. Wat is de boodschap achter dat wat er gezegd wordt? Gaat het alleen om de hulp in huis of gaat het ook om het praatje met de huishoudelijke hulp? Door verder te vragen komen misschien wel andere oplossingen boven tafel. Belangrijk is om de draaglast en draagkracht goed in beeld te brengen. Vergeet daarom niet te vragen wat er wèl goed gaat. Vraagverlegenheid Wees je bewust van vraag- en handelingsverlegenheid van je gesprekspartners. Misschien durft de mantelzorger in het bijzijn van de zorgvrager niet alles op tafel te leggen. Biedt een apart gesprek met de mantelzorger aan als dat gewenst is. Training in het voeren van een keukentafelgesprek Hoe je een goed keukentafelgesprek kunt voeren, kun je leren. Zo ontwikkelden de Wmowerkplaatsen onder andere de training Het Gesprek. Een praktische train-de-trainer waarbij aandacht is voor zowel de context en het kader waarin de gesprekken plaatsvinden als gesprekstechnieken. Handige tools: POM en Mantelscan Met de Preventieve Ondersteuning Mantelzorg (POM) neem je het initiatief om met de familie af te spreken, zodra je in contact komt met een zorgvrager of mantelzorger. De MantelScan is een instrument voor professionals in zorg en welzijn om samen met zorgvragers en mantelzorgers een (mantel)zorgnetwerk in kaart te brengen, waarbij aandacht is voor de kracht en risico’s van dat netwerk. 8 tips voor het keukentafelgesprek Vraag ook de mantelzorger al tijdens de intakefase om na te denken over bepaalde zaken. Hou rekening met de individuele agenda’s: maak in overleg een afspraak. Verduidelijk het doel en de verwachtingen van het gesprek. Luister naar het persoonlijke verhaal en denk niet meteen in oplossingen. 10
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
Durf zaken expliciet te maken en vraag door: wat is de boodschap achter dat wat er gezegd wordt? Breng de draaglast en -kracht goed in beeld: vraag ook wat er wel goed gaat. Wees bewust van vraag- en handelingsverlegenheid van je gesprekspartners: maak eventueel een aparte afspraak met de mantelzorger. Blijf na het gesprek de mantelzorger betrekken in correspondentie.
Voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld
Movisie mail 9 juni 2015
Uniek Verdrag bij aanpak geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld Istanbul Verdrag goedgekeurd door Tweede Kamer 9 juni 2015 Deze week heeft de Tweede Kamer het Istanbul Verdrag goedgekeurd. Een uniek en belangrijk internationaal Verdrag van de Raad van Europa bij het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Het Verdrag is een internationale erkenning van de noodzaak om dit geweld tegen te gaan. Ook wordt in het Verdrag het belang benadrukt van een genderspecifieke aanpak. Geweld blokkeert vrouwen in hun recht op ontplooiing. Het is een schending van lichamelijke en geestelijke integriteit en een speciale vorm van discriminatie van vrouwen. Geweld heeft impact op zowel het individu als op de omgeving en de maatschappij, en heeft vergaande negatieve effecten die generaties aan elkaar doorgegeven. Movisie is dan ook blij met de ratificatie en de invoering in Nederland. Elk aspect van de aanpak wordt uiteengezet en randvoorwaarden worden besproken Bindend en allesomvattend Het is een uitgebreid, allesomvattend Verdrag waarin alles is opgenomen van preventie tot en met nazorg. Het Verdrag benadrukt dat elke stakeholder/partner betrokken moet worden bij zowel beleidsuitvoering als beleidsontwikkeling. Niet alleen instellingen, maar ook maatschappelijke organisaties en middenveld. Het Verdrag wijst op de belangrijke rol van maatschappelijke organisaties bij zowel het voorkomen als het bestrijden van het geweld. Enkele andere belangrijke punten uit het Verdrag: Het Verdrag geeft een uitgebreide beschrijving van waar een effectieve aanpak aan zou moeten voldoen. Elk aspect van de aanpak wordt uiteengezet en randvoorwaarden worden besproken. Het Verdrag is gericht op het voorkomen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, het beschermt slachtoffers en het bestraft daders. Landen die het Verdrag hebben ondertekend moeten zorgen voor voldoende toegankelijke hulpverlening, opvanghuizen, medische hulp, advies en juridische bijstand. Het Verdrag verbiedt discriminatie op grond van migratiestatus. Dat betekent dat ook vrouwen met een afhankelijke verblijfsstatus of geen geldige verblijfsvergunning bescherming tegen geweld moeten krijgen. Het Verdrag is juridisch bindend. Dat betekent dat burgers bij de rechter een direct beroep kunnen doen op bepalingen die erin staan. Het perspectief van aanpak én probleem is dat geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld een schending is van mensenrechten. Caraïbisch gebied Omdat de aanpak in Caraïbisch Nederland nog in de kinderschoenen staat, is er binnen het kabinet discussie geweest over de vraag of het Verdrag voor het gehele Koninkrijk ingevoerd moet worden. Gelukkig gaat het Verdrag gelden voor het gehele Koninkrijk, maar met een latere invoering in Caraïbisch gebied. Hopelijk geeft het Verdrag een zodanig gevoel van urgentie dat de invoering ook hier snel van start gaat. Genderspecifieke aanpak De Nederlandse overheid hanteert een Rijksbrede, integrale en systeemgerichte aanpak: 'Geweld in afhankelijkheidsrelaties'. Deze aanpak betreft alle vormen van geweld en alle slachtoffers van geweld (vrouwen, mannen, kinderen). Het genderperspectief is echter verdwenen in deze voortvarende aanpak. In het Verdrag wordt het belang benadrukt van een genderspecifieke aanpak. De aanpak moet gericht zijn op alle slachtoffers van huiselijk geweld, maar met bijzondere aandacht voor vrouwen die 11
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
het slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld. Het is goed dat Nederland dit nu weer heeft opgepakt. Genderscan In 2014 is een genderscan is uitgevoerd, waarbij beleid en de uitvoering van (ex-) partnergeweld door een genderbril werden bekeken. Uit de genderscan blijkt dat beleid weliswaar sekseneutraal geformuleerd is, maar dat dat op zich een genderspecifieke uitvoering niet in de weg hoeft te staan. Atria, Movisie en Regioplan voeren nu in opdracht van het ministerie een aantal activiteiten uit, die het veld (gemeente, instellingen) ondersteunt in hoe een dergelijke uitvoering vorm kan krijgen. Toch nog een paar kanttekeningen: De genderscan ging alleen over (ex-)partnergeweld. Hoe zit het met andere vormen van geweld? Welke genderspecifieke kenmerken kunnen we constateren bij bijvoorbeeld ouderenmishandeling, mishandeling van ouders, mishandeling in instellingen, seksuele) intimidatie op de werkvloer? Het voordeel van een sekseneutrale beleidsformulering gecombineerd met een genderspecifieke uitvoering is dat alle vormen van geweld hiermee opgepakt kunnen worden. Echter, een serieus maatschappelijk debat over stereotype mannelijke en vrouwelijke verwachtingspatronen en de vraag in hoeverre dit een voedingsbodem is bij het voortduren van geweld wordt hiermee vermeden. Het overgrote deel van de slachtoffers ís vrouw, de meeste plegers man, het aantal dodelijke slachtoffers is nog steeds niet gedaald. Een genderspecifieke insteek is er wel bij beleid en aanpak van eergerelateerd geweld en huwelijksdwang. Daarin wordt gewerkt vanuit een visie die oog heeft voor de invloed van de directe omgeving of samenleving bij het voortduren en dus ook bij het oplossen van het (intergenerationele) geweld. En het gaat uit van de noodzaak dat geweld uit de taboesfeer wordt getrokken, zodat er zowel een mentaliteits- als een gedragsverandering kan plaatsvinden. Deze visie is toe te passen op de gehele aanpak van huiselijk geweld. Geweld in afhankelijkheidsrelaties en geweld tegen vrouwen De huidige Nederlandse aanpak is vooral gericht op huiselijk geweld in brede zin, oftewel geweld in afhankelijkheidsrelaties. 'Geweld tegen vrouwen’ is geen apart beleidsonderwerp. Dit hebben Movisie en anderen in de consultatieronde voorafgaande aan het ratificatieproces van het Verdrag ook aangegeven. Als reactie hierop heeft de overheid in de Memorie van Toelichting bij de Rijkswet meer aandacht gegeven aan mensenhandel en seksueel geweld. Van andere vormen van geweld in het publieke domein zijn niet vrouwen maar juist mannen onevenredig vaak slachtoffer, zo stelt het kabinet. Wat echter nog steeds ontbreekt, is een inzicht in het verband tussen de verschillende vormen van specifiek gendergerelateerd geweld, of dat nu thuis, op het werk, op straat of online gebeurt. Afhankelijke verblijfsvergunning In het Verdrag is specifieke bescherming opgenomen voor vrouwen met een afhankelijke verblijfsvergunning en zonder geldige verblijfsvergunning. Het type verblijfsvergunning (of het ontbreken daaraan) mag niet in de weg staan bij het beschermen van vrouwen tegen geweld. Er is meer inzicht nodig in deze implicaties van botsend overheidsbeleid Het emancipatiebeleid zet in op weerbaarheid, zelfbeschikking en (economische) zelfstandigheid van vrouwen. Door het terugdringen van afhankelijkheid – maatschappelijk, sociaal, psychisch, economisch – kunnen vrouwen hun eigen kracht gebruiken om zich tegen geweld teweer te stellen. Vrouwelijke huwelijksmigranten en ook veel vluchtelingenvrouwen hebben echter ook te maken met het migratiebeleid en hun juridische verblijfsafhankelijkheid. Door de aanscherping de afgelopen jaren van het gezinsmigratiebeleid is die afhankelijkheid ten opzichte van hun mishandelende partner alleen maar vergroot. De periode voordat er recht is op een zelfstandige verblijfsvergunning, is verlengd van drie naar vijf jaar en het inburgeringexamen moet eerst met succes zijn behaald. De lat voor het aanvragen van een zelfstandige verblijfsvergunning voor slachtoffers van huiselijk of eergerelateerd geweld ligt hoog en belemmert vrouwen om hulp te zoeken uit angst om Nederland uitgezet te worden. Een verder knelpunt is dat opvang voor hen nog niet officieel geregeld is in de Wmo. Botsend overheidsbeleid In de praktijk betekent dit dat het beleid ter voorkoming en bescherming van vrouwen met een onzekere verblijfsstatus tegen geweld gehinderd wordt door ander overheidsbeleid. Er is meer inzicht nodig in deze implicaties van botsend overheidsbeleid. Ook het College voor de Rechten van de Mens in haar jaarrapportage 2014 en mevrouw Rebel van de PvdA tijdens de plenaire bespreking van het Verdrag in de Tweede Kamer op 3 juni 2016, vragen aandacht voor deze problematiek. 12
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
Tot slot Nederland is met zijn aanpak op de goede weg, maar het kan altijd nog beter. De Nederlandse invoering van het Verdrag is een belangrijke fase in de verdere ontwikkeling en verdieping van het Nederlandse overheidsbeleid bij het voorkomen en aanpakken van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, en de aandacht hierin voor een genderspecifieke aanpak. Nog niet veel gemeenten hebben verbindingen gemaakt tussen de Wmo en Participatiewet
Google melding Wmo: Nationalke Zorggids 9 juni 2015
'Uitvoering Participatiewet ongunstig voor jongeren met beperking' - 08 juni '15 Sinds 2015 zijn gemeenten niet alleen verantwoordelijk voor uitvoering van de Wmo maar ook van de Participatiewet. In de uitvoering van de Participatiewet dreigen jongeren met een beperking aan hun lot te worden overgelaten. Ter inspiratie bij de participatiebevordering van jonggehandicapten, schreven het Verwey-Jonker Instituut en kennisplatform Lokaal15 van de Vrije Universiteit Amsterdam het essay Kansen voor een inclusieve arbeidsmarkt, met daarin goede voorbeelden en praktische handvatten. Jonggehandicapten zijn niet al te kansrijk op de arbeidsmarkt en hebben vaak zorg of extra ondersteuning nodig. Bovendien hebben gemeenten weinig ervaring in begeleiding van deze groep richting (on)betaald werk. Centraal in het essay staat de vraag wat gemeenten kunnen leren uit eerdere initiatieven die jongeren met een beperking helpen naar betaalde of onbetaalde arbeid. De onderzoekers bekeken inspirerende voorbeelden In Enschede, de Liemers en Alkmaar uit 2014. Het resultaat is ter inspiratie voor iedereen die jongeren met een beperking een toekomst wil geven. Een integrale aanpak met een combinatie van Wmo- en Participatiewet elementen blijkt te werken. Oog voor een niet 100% verdiencapaciteit, zorg én werk biedt kansen voor een rol voor deze jongeren in het sociale domein. Door deze jongeren taken te geven bij maatschappelijke organisaties, sportclubs, in welzijn en zorg doen ze nieuwe vaardigheden en kennis op en vergroten daarmee de kans op (on)betaald werk. Tegelijkertijd dragen ze bij aan de lokale samenleving. Nog niet veel gemeenten hebben verbindingen gemaakt tussen de Wmo en Participatiewet. © Nationale Zorggids Integrale aanpak met combinatie van Wmo- en Participatiewet elementen werkt
Google melding Wmo:Binnenlands Bestuur 9 juni 2015
Combineer zorg en werk bij jongeren Margot Limburg 08 jun 2015 Wat kunnen gemeenten leren uit het verleden als het gaat om het aan werk helpen van jongeren met een beperking. Die vraag staat centraal in het essay Kansen voor een inclusieve arbeidsmarkt van het Verwey-Jonker Instituut en Kennisplatform Lokaal 15. In de uitvoering van de Participatiewet krijgen jongeren met een beperking het moeilijk, denken de schrijvers. Want er wordt fors bezuinigd op dagbesteding, gesubsidieerde arbeid en ondersteuning. Maar bovendien moeten jongeren met een beperking concurreren met andere bijstandsgerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt zoals mensen uit de sociale werkvoorziening. En de verwachting is dat gemeenten zich in eerste instantie zullen richten op de kleine groep gehandicapten met een grote verdiencapaciteit. Gemeenten kunnen die groep immers vrij gemakkelijk naar reguliere arbeid leiden. Sportclubs De onderzoekers bekeken inspirerende voorbeelden in Enschede, de Liemers en Alkmaar uit 2014. Een integrale aanpak met een combinatie van Wmo- en Participatiewet elementen blijkt te werken. Oog voor een niet 100% verdiencapaciteit, zorg én werk biedt kansen voor een rol voor deze jongeren in het sociale domein. Door deze jongeren taken te geven bij maatschappelijke organisaties, sportclubs, in welzijn en zorg doen ze nieuwe vaardigheden en kennis op en vergroten daarmee de kans op (on)betaald werk. Tegelijkertijd dragen ze bij aan de lokale samenleving.
85 procent van de gemeenten heeft payrollers in dienst
Binnenlands Bestuur 9 juni 2015 13
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
Gemeenten kunnen niet zonder payrollers 08 jun 2015 Gemeenten kunnen niet zonder payrollers. Dat verklaart de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) naar aanleiding van een onderzoek van de NOS waaruit blijkt dat 85 procent van de gemeenten payrollers in dienst heeft. Gemeenten hebben behoefte aan mensen die flexibel voor ze werken. Er is niet altijd evenveel werk, het aanbod wisselt. Dan kan het een 'passend middel' zijn om zogeheten payrollers in dienst te hebben. Dat zegt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten maandag. Andere voorwaarden De NOS meldde zondag dat 85 procent van de gemeenten payrollers in dienst heeft. Zij zijn niet in vaste dienst en hebben andere arbeidsvoorwaarden dan vaste medewerkers. De VNG wijst erop dat payrollen gewoon mag. Ontslagvergoeding Mensen met een tijdelijk contract krijgen vanaf 1 juli recht op een ontslagvergoeding als ze minstens twee jaar in dienst zijn geweest en de arbeidsovereenkomst is geëindigd op initiatief van de werkgever. (ANP) Niet de bedoeling dat onderwijsmiddelen gebruikt worden voor eten, drinken en kleding.
Zorg+welzijn 10 juni 2015
‘Onderwijsgeld niet oplossing voor verwaarloosd kind’ Een dun jasje in de winter, geen eten mee voor het overblijven. Honderden kinderen komen 's ochtends met honger, kapotte kleding en ongewassen op school. Scholen moeten dat echt melden en niet met onderwijsgeld gaan oplossen, spoort staatssecretaris Van Rijn aan. Uit een rondgang van RTL Nieuws blijkt dat 160 basisscholen 1100 gevallen kennen van kinderen die thuis primaire verzorging niet krijgen. Armoede, scheiding, ggz-problematiek bij de ouders zouden ten grondslag liggen aan dit probleem, zeggen de scholen tegen het nieuwsmedium. Melding Ouders zien niet altijd het probleem of verwachten in dat de school dit voor hen oplost. In sommige gevallen doen ze dat ook: 55 scholen geven deze kinderen zelf eten en kleding. Uit de rondgang blijkt zelfs dat sommige leerkrachten in kind tijdelijk thuis opvangen of een probleemgezin zelfs financieel helpen. Scholen begrijpen dat ze dat niet altijd kunnen doen, maar de ouders erop aanspreken vinden desondanks maar moeilijk. Een melding doen bij Veilig Thuis is nog een stap verder. Wijkteam Van Rijn noemt de situatie schrijnend in antwoord op de Kamervragen over de rondgang van RTL Nieuws. Hij spoort scholen aan om bij signalen van verwaarlozing contact op te nemen met de gemeente, bijvoorbeeld via het wijkteam van de wijk waar het betreffende kind woont. 'Dan kan de jeugdhulp onderzoeken welke hulp en ondersteuning er in het gezin nodig is. Ook kan contact worden opgenomen met Veilig Thuis.' Een leerkracht of begeleider kan ook zelf het gesprek hierover aangaan met de ouders. Eventueel met hulp van professionals bij Veilig Thuis. Het is volgens de staatssecretaris niet de bedoeling dat onderwijsmiddelen gebruikt worden voor eten, drinken en kleding. Tussen wal en schip Op de klachten over dat kinderen die wel gemeld worden bij Veilig Thuis door de school, maar niet opgepakt worden door Jeugdzorg, antwoordt Van Rijn dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor het organiseren van de Jeugdhulp. De samenwerking met lokale partijen als scholen is dit jaar een belangrijk speerpunt en de bedoeling is dat Veilig Thuis de melding oppakt en pas los laat als hulpverlening gerealiseerd is. 'Helaas is ondanks alle inzet niet altijd te voorkomen dat een kind tussen wal en schip valt', aldus de staatssecretaris. Samenwerking Van Rijn benadrukt in zijn antwoorden dat verschillende partijen zoals de belangenverenigingen voor het onderwijs, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de ministeries van Onderwijs (OCW) en Volksgezondheid (VWS) deze problemen in het vizier hebben en aan een Verbindingsagenda werken. Via deze verbindingsagenda kunnen gemeenten en scholen bijvoorbeeld de hulp inroepen van een expertteam bij het organiseren van samenwerking tussen wijkteams, scholen en Veilig Thuis. 14
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
door Alexandra Sweers 9 jun 2015 laatste update:10 jun 2015 Social return
Linked in Movaris Wmo-expert groep 10 juni 2015
10 Hardnekkige Misverstanden over Social Return “We are all in the gutter, but some of us are looking at the stars.” (Oscar Wilde, Lady Windermere's Fan) Giancarlo Carboni: Social Return wordt bij aanbestedingen door gemeenten, provincies en steeds vaker ook door andere (semi) publieke organisaties toegepast. Social Return is wat in de UK een Social Clause wordt genoemd: een sociale voorwaarde gesteld in het kader van inkoop. Groter of kleiner dan dat is het eigenlijk niet! Social Return is vooral een Strategisch Instrument. Door middel van social return wordt de “inkoopkracht” van een organisatie verbonden aan sociale doelstellingen die de overheid nastreeft. Dit kan werk, een werkplek of de toeleiding en begeleiding bij werk voor specifieke doelgroepen zijn, maar steeds vaker wordt ook gekeken naar andere innovatieve invullingen, arrangementen of bijvoorbeeld combinaties met Sociale Firma’s (arbeidspools). Social Return is een manier om publiekprivate samenwerking te organiseren. Een van de vele instrumenten! Gevolgen zoals "Verdringing" en "Draaideureffecten" zijn ongewenst. Prijsopdrijving in het kader van inkoop als gevolg van de toepassing van social return dient voorkomen te worden: Social Return 2.0. Kernbegrippen: Realisme, Resultaat, en (sociaal) Rendement (3XR) De 10 hardnekkigste misverstanden over Social Return Samen met mijn collegae van het stedelijk Bureau Social Return van de gemeente Amsterdam voer ik dagelijks gesprekken over de toepassing van Social Return. Vaak leuke en inspirerende gesprekken, maar het onderwerp roept ook vaak vragen op. Er zijn ook veel hardnekkige misverstanden over het onderwerp. De belangrijkste 10 - alsmede de antwoorden - zijn hieronder opgesomd. Discussie is mogelijk, aangezien het invulling geven aan Social Return een proces van continu, leren en verbeteren is. Misverstand 1: Social Return is een wettelijke regeling ONJUIST. Social Return is een (strategische) beleidskeuze van gemeenten, provincies en/of andere overheden die inkopen. Het wordt idealiter alleen toegepast bij concrete aanbestedingen die zich hiervoor lenen. Daarbij dient men zich aan de kaders van het (Europese) aanbestedingsrecht en andere kaders (bijvoorbeeld ABBB of eigen Leidraad Social Return) te houden. Er is echter geen wet of andere regeling die voorschrijft dat overheden social return moeten toepassen bij aanbestedingen. Social Return, is een (beleids)keuze, een zogenaamde discretionaire bevoegdheid (van de gemeente). Een succesvolle toepassing van Social Return is in de praktijk Maatwerk. Misverstand 2: Social Return levert extra werkgelegenheid op ONJUIST. Op macro-economisch niveau ontstaat nieuwe werkgelegenheid door (nieuwe) economische activiteit of investeringen van het bedrijfsleven. Het stellen van een sociale voorwaarde (social return) in het kader van een aanbesteding doet dat (op macro-economisch niveau) niet. Social Return biedt kansen aan specifieke doelgroepen en bevordert zodoende inclusief ondernemen. Social Return is bedoeld als "voorwaartse prikkel" en is primair gericht op de sociale doelstellingen die de aanbestedende partij - de Opdrachtgever - nastreeft. Social Return als (strategisch) instrument van de overheid komt het best uit de verf daar waar grote inkoopvolumes (overheid) samenvallen grote maatschappelijke problematiek (bijvoorbeeld jeugdwerkloosheid in grote steden) en reëel kansen op de arbeidsmarkt, intrinsieke maatschappelijke betrokkenheid van ondernemers of reeds bestaande publiek-private samenwerkingsvormen. Daar waar deze combinatie niet bestaat of ontstaat, treden meestal ongewenste gevolgen op: verdringing, draaideureffecten, MacJobs of prijsopdrijving. Commerciële ondernemingen zijn geen Reintegratiebedrijven (het omgekeerde geldt overigens vaak wel). Ook hier geldt dus: Social Return is Maatwerk, de uitkomst van een weldoordacht plan (een strategie) in het kader van een specifieke aanbesteding, geen doel op zich. Bij toepassing van Social Return is kennis van de markt essentieel. Social Return is daarom geen standaardproces van een uitkeringsinstantie of een beleidsdoelstelling die zonder meer wordt uitbesteed aan derden. Dat laatste
15
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
gebeurt alleen daar waar het toegevoegde waarde heeft en ook wordt gewenst door de onderneming met de social returnverplichting. Misverstand 3: Social Return leidt niet tot verdringing ONJUIST. Verdringing is een reëel maatschappelijk fenomeen. Indien je op een functie solliciteert en iemand anders wordt aangenomen is dat ook verdringing. Het is een gegeven dat er geconcurreerd wordt om beschikbare banen of maatschappelijke kansen. Social Return wordt door overheden ingezet om sociale inclusie te stimuleren, om een opening te creëren voor specifieke doelgroepen. Doelgroepen die het zonder dit extra steuntje in de rug niet redden. Beoogde verdringing. Verdringing is echter ongewenst indien social return leidt tot ontslag van personeel, bijvoorbeeld in een "krimpende markt" of omdat gewerkt wordt met behoud van uitkering, een vorm van oneerlijke concurrentie. Bij het toepassen van Social Return is het dus verstandig om goed na te denken over de bredere maatschappelijke effecten. Wat is (nog) acceptabel en wat beslist niet? Ook hier geldt dus weer : Social Return is Maatwerk: de uitkomst van een weldoordachte plan in het kader van een specifieke aanbesteding en de Dialoog met de gegunde onderneming na aanbesteding. Social Return is een middel, geen doel op zich. Dus: "Bezint voor Gij begint!" Misverstand 4: Social Return is werklozen aan werk helpen ONJUIST. Social Return is een "hefboom" om samenwerking met het bedrijfsleven te organiseren, weliswaar gericht op sociale inclusie van specifieke doelgroepen, maar niet per definitie om werklozen aan het werk te helpen. Social Return werkt het best als het aansluit bij "bedrijfseigen activiteiten" of maatschappelijke betrokken activiteiten die een onderneming reeds ontplooit. Social Return "verbindt" de sociale doelstellingen van de overheid met reëel (economische) activiteit van het bedrijfsleven. Daarin past het in concrete situaties wellicht ook een andere invulling dan werk voor werklozen. Uitgangspunt is dat er een relatie met de opdracht of bedrijfsvoering is en dat de aanbestedende overheidsinstantie transparant is over de scope en feitelijke toepassing van haar social returnbeleid binnen en buiten het kader van aanbestedingen. "Social Return is geen Sponsoring, al dan niet door het afkopen van verplichtingen". Misverstand 5: Social Return heeft geen duurzaam effect ONJUIST. Social Return opnemen in een beleidsnotitie, standaard opnemen in een bestek en 1 op 1 doorvertalen naar een ondernemer die een opdracht gegund gekregen heeft, levert meestal geen duurzame effecten op. Bij een concrete aanbesteding vooraf identificeren waar de kansen liggen en aansluiten bij de mogelijkheden in de markt en het profiel van de onderneming en bedrijfseigen activiteiten die de opdracht gegund gekregen heeft, levert een ander beeld op. Indien de invulling van social return aansluit bij reële behoeftes, kernactiviteiten of maatschappelijke activiteiten van de onderneming dan ontstaat in de praktijk een basis om duurzaam samen te werken. Denk bijvoorbeeld aan het opleiden van personeel in de Bouw en GWW of Techniek. Het uitblijven van duurzame effecten heeft in de praktijk te maken met het feit dat na aanbesteding de Social Return Samenwerking niet (projectmatig) wordt georganiseerd, een verkeerde inschatting van de reële mogelijkheden bij aanbesteding (mismatch doelgroep en vraag bedrijfsleven) wordt gemaakt, of omdat er een korte termijn focus op uitstroom van uitkeringsgerechtigden, is. De "Vinkjes in de systemen" van de uitkeringsinstantie, met de bekende Draaideur als gevolg. Kern: naast Maatwerk, is (duurzame) social return ook iets dat je moet (willen) Organiseren. Alleen dan ontstaan duurzame effecten. En belangrijk... werken met behoud van uitkering is in Amsterdam geen Social Return. Productieve arbeid hoort beloond te worden! Misverstand 6: Social Return sluit andere instrumenten uit. ONJUIST. Social Return is een "hefboom", een beleidskeuze, een manier om in gesprek te komen met het bedrijfsleven over sociale inclusie of sociale doelstellingen die een overheid nastreeft. In het geval van social return in de rol van Opdrachtgever. Naast Social Return zijn er ook andere instrumenten of manieren om dit gesprek te voeren. Het ligt bijvoorbeeld voor de hand dat relatief grote gemeenten, met grote inkoopvolumes (zo heeft Amsterdam heeft een inkoopvolume van 1.6 miljard euro op jaarbasis), in combinatie met de grote maatschappelijke uitdagingen waar ze mee geconfronteerd worden het instrument (vaak in combinatie met andere instrumenten zoals de dienstverlening van een Werkgeversservicepunt) zullen inzetten. Bij kleine gemeenten, waar grote (Europese) aanbestedingen niet aan de orde zijn, ligt dit bijvoorbeeld veel minder voor de hand. Het 16
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
werken met een Prestatieladder gericht op het stimuleren van Sociaal Ondernemen kan dan bijvoorbeeld een oplossing zijn. Maar ook in het geval van grotere gemeenten blijft het verstandig om bij iedere aanbesteding de vraag te stellen: zijn er ook andere manieren of instrumenten om tot de beoogde sociale impact te komen in samenwerking met het bedrijfsleven? Gek genoeg, speelt deze vraag vooral bij zeer grote opdrachten, met veel stakeholders en een grote doorlooptijd. Gemeenschappelijke Maatschappelijke Projecten liggen dan meer voor de hand in plaats van het opnemen van een percentage (SR) of het hanteren van een Prestatieladder. Misverstand 7: Social Return leidt tot een stapeling van verplichtingen ONJUIST. Een ondernemer die geconfronteerd wordt met Social Return heeft - binnen redelijke grenzen - een verplichting om hier invulling aan te geven. Dat staat vast. Hoe en met welke doelgroep is een kwestie van invulling in de praktijk. De doelgroepen die onder het bereik van deze verplichting vallen worden echter bepaald door de aanbestedende overheidsinstantie (er is geen wet of landelijke regeling die dit bepaald). Uiteraard dient dit wel transparant te zijn, bijvoorbeeld doordat het is vastgelegd in het beleid of een uitwerking daarvan: bijvoorbeeld een Leidraad Social Return. Als het gaat om een stapeling van verplichtingen wordt vaak gerefereerd aan de doelgroepen die vallen onder de Banenafspraak en Quotumwet die letterlijk boven de markt hangt. In combinatie met Social return zou dit tot een "stapeling van verplichtingen" leiden. Er is echter (geen wettelijke) belemmeringen om doelgroepen die onder de Banenafspraak en Quotumwet vallen binnen het bereik van Social Return te brengen. Misverstand 8: Uniformering van beleid leidt tot betere resultaten ONJUIST. Uniformering van Social Return beleid leidt tot meer transparantie voor ondernemers over welke doelgroepen nu wel niet onder het bereik van Social Return vallen en maakt een eind an de lappendeken van vooral gemeentelijke beleidsregelingen. Dat is op zich winst, maar beleid maken is helaas geen Social Return. Social Return is een strategisch instrument dat in het kader van overheidsinkoop wordt ingezet, geen bijstandswet of Re-integratieverordering. Idealiter wordt bij iedere aanbesteding overwogen wat de meerwaarde van social return is: welke kansen, maar ook risico's levert het op? Wat levert het in concrete op en wat moeten we daarvoor Organiseren? Schieten we ons doel niet voorbij? Social Return is in de praktijk co-creeren, kansen identificeren en ondernemend gedrag vertonen en dat alles laat zich moeilijk uniformeren. Uniformering leidt tot een transparanter beleid, niet tot betere resultaten in de praktijk. De Advocaat van de Duivel zegt dan ook: Less is More! "Social Return, Doe het goed, of doe het gewoonweg niet". Misverstand 9: Social Return kost de overheid niets ONJUIST. Een professionele toepassing van Social Return creëert kansen, een opening tot samenwerking met het bedrijfsleven, gericht open sociale impact. Een ondoordachte, ongedeerde aanpak met weinig oog voor de realiteit in de markt leidt tot ongewenste effecten. Een daarvan is prijsopdrijving. Prijsopdrijving blijft uit daar waar aan social return een invulling wordt gegeven die aansluit bij de "vraag" en "mogelijkheden" van de markt. Maar zelfs dan zal toch een (indirecte) investering door de overheid zelf nodig zijn. Social Return moet je namelijk in de praktijk ook Organiseren. Social Return is een uitdagende Ontwikkelopgave voor de meeste overheids organisaties. Een proces van continu leren en verbeteren. En van op een andere manier kijken naar de eigen werkwijzen en ingesloten patronen. Specialistische kennis en ambtenaren met een frisse blik en open houding zijn nodig. Daar dienen voldoende middelen voor vrijgemaakt te worden, want ook hier geldt het oud Hollandse spreekwoord: "De Kost gaat voor de Baat". Zijn bovengenoemde randvoorwaarden in de organisatie die Social Return toepast niet of in beperkte mate aanwezig, dan is het wellicht raadzaam om de ambities aangaande Social Return te heroverwegen. "Papier is Geduldig". Misverstand 10: Social Return 2.0 is een nieuwe vorm van Social Return ONJUIST. Social Return 2.0 is geen nieuwe vorm van Social Return of een verbeterde versie van 1.0. Het is een frame, een houding, een ambitie. Social Return 2.0 staat voor een andere manier van kijken naar het fenomeen Social Return. Het is een benadering waarbij de overheid social return kan inzetten, maar niet hoeft in te zetten. Social Return is een keuze, geen automatisme en ook zeker geen wettelijke verplichting. Het is een manier om tot Publiek-private samenwerking te komen. Door middel van social return, met sociale impact als doel. 17
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
In de 2.0 benadering van Social Return zijn de kracht, expertise een maatschappelijke betrokkenheid van Opdrachtnemers van grote waarde, niet de "vinkjes" in de systemen van de sociale diensten of andere uitkeringsinstanties. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een financiële dienstverlener die een bijdrage levert aan een project om bijstandsgerechtigden te helpen bij het opbouwen van een bestaan als zelfstandig ondernemer of een beursgenoteerde onderneming die in zee gaat met een lokale Sociale Firma. Of denk aan Uitzendbureaus die met hun expertise en netwerk de dienstverlening van een sociale dienst of regionaal Werkgeversservicepunt (WSP) versterken. Arrangementen met werkgevers zijn bijvoorbeeld een uitwerking van Social Return 2.0, maar zeker niet de essentie ervan. Die is hieronder weergegeven. Conclusie Een ondoordachte toepassing van Social Return is slecht voor het imago van het instrument, de aanbestedende organisatie en levert in de praktijk een hoop "hoofdpijn" op. Een goed doordachte, gedoceerde, gedifferentieerde toepassing is: een Kans. Het verder ontwikkelen, innoveren van het instrument Social Return, samen met de markt (co-creatie) en het integreren en verankeren van het instrument in andere beleidsvelden, zoals bijvoorbeeld Sociaal Ondernemen en het stimuleren van Sociale Firma's, is een belangrijke uitdaging. Social Return 2.0. Kernbegrippen: Realisme, Resultaat, en (sociaal) Rendement: 3XR Convenant: lokale teams kunnen snel en effectief werken over gemeentegrenzen heen
Binnenlands Bestuur 11 juni 2015
Convenant over woonplaatsbeginsel sociaal domein Margot Limburg 11 jun 2015 Vijf gemeenten in de regio Zuidoost Utrecht hebben een convenant opgesteld zodat lokale teams snel en effectief kunnen werken, over gemeentegrenzen heen. Het convenant is getekend door Bunnik, De Bilt, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist, de opstellers van het convenant. Maar ook andere gemeenten kunnen het ondertekenen. Gescheiden ouders ‘Met de decentralisatie van zorgtaken en jeugdtaken naar gemeenten ontstaan soms problemen en discussie over hoe dit te organiseren’, aldus een woordvoerder van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. ‘Als het gaat om jeugdhulp voor een kind van gescheiden ouders bijvoorbeeld, dan kan het zijn dat de ene gemeente formeel verantwoordelijk is maar dat het kind feitelijk veel vaker in een andere gemeente woont. In het convenant wordt dan geregeld hoe hierbij te handelen en hoe de financiën te regelen.’ Formeel en praktisch Door het convenant woonplaatsbeginsel bekijken betrokken gemeenten per zorgvraag welke gemeente formeel verantwoordelijk is en welke gemeente praktisch verantwoordelijk is. Door de hulp snel en dichtbij te organiseren, wordt het werk voor de lokale teams ook efficiënter met deze afspraken. Naast de jeugdzorg gelden de afspraken ook voor de Wmo. ‘Daar kan het bijvoorbeeld voorkomen dat iemand vanuit begeleid wonen naar een familielid in een andere gemeente gaat’, aldus de woordvoerder. Ook dan biedt het convenant uitkomst. VNG Het convenant is nu door vijf gemeenten in de provincie Utrecht ondertekend maar het is niet de bedoeling dat het daarbij blijft. De belangstelling bij de VNG is al gewekt. ‘De VNG ondersteunt onze oproep aan andere gemeenten om hierbij aan te sluiten’, aldus de woordvoerder. Gebruikers van zorg individueel en in collectief verband een stevige rol geven
Zorgvisie 12 juni 2015 Blog In de zorg geen samenspraak zonder tegenspraak De zorg draait om patiënten, cliënten, bewoners en hun naasten. Hun ervaring en waardering over geleverde zorg is dus een belangrijke graadmeter voor kwaliteit. Ze zijn ook de eerste die het merken als er iets niet in de haak is. Juist daarom is een goed gesprek en samenwerking tussen deze gebruikers van zorg, de zorgverlener en bestuur van cruciaal belang om kwaliteit te borgen. 18
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
Een reeks aan incidenten, zoals bij het Ruwaard van Putten-ziekenhuis, maar ook bij zorginstelling Zonnehuizen, waar bestuur en toezicht niet op tijd door hadden dat de veiligheid in het geding was, is voor het kabinet aanleiding geweest de governace in de zorg aan te scherpen. Een goede stap, maar helaas zijn de voorstellen teveel gericht op de interne verhouding tussen bestuur en toezicht. En worden de mensen die als beste kunnen oordelen over de ervaren kwaliteit: de patiënt, cliënt of bewoner nog steeds niet in positie gebracht om het bestuur scherp te houden. Stevige rol Hoog tijd om de gebruikers van zorg individueel en in collectief verband een stevige rol te geven. En de Raad van Toezicht hierin de hoeder van hun belang te maken.Als we van mening zijn dat inspraak, tegenspraak en samenspraak door zorggebruikers de kwaliteit van zorg vergroot, waarom wordt er dan niet veel meer aan gedaan? Er is tenslotte geen samenspraak, zonder tegenspraak. Van harte Maar wat is nodig? Het begint uiteraard met informele zeggenschap in de spraakkamer. Waarbij de zorgverlener het gesprek voert, informatie geeft en hoort wat de patiënt wil. Zodat zorg bijdraagt aan persoonlijke autonomie en zeggenschap over eigen zorg en leven. Dan moet er wel tijd en ruimte zijn om dit gesprek ook echt te voeren. En juist daarom is sturing hierop door bestuur noodzakelijk. Daarnaast is er sprake van formele zeggenschap, waarbij cliënten en patiëntenraden gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen op organisatieniveau. Het Verweij Jonker-instituut wijst in haar recente advies 'Medezeggenschap op Maat' terecht op de noodzaak tot nadere uitwerking en ondersteuning van de wisselwerking tussen de verschillende vormen van formele en informele zeggenschap. Die conclusie deel ik van harte.Dit sluit tevens aan op de visie die de bestuurdersvereniging (NVDZ) onlangs gaf in een ronde tafelgesprek in de Tweede Kamer: 'van bestuurders bolwerk, naar patiënten netwerk'. Een eerlijke en terechte analyse. De crux De visie van het Verweij Jonker-instituut en de NVDZ bieden perspectief op betere medezeggenschap, maar veranderen gaat niet vanzelf. Want diezelfde bestuurdersvereniging heeft zich in het ronde tafelgesprek tegen een onafhankelijk vastgesteld budget voor cliënten- en patiëntenraden gekeerd. Ze verklaren zich voorstander van informele en formele zeggenschap, maar zijn tegelijkertijd tegen het faciliteren daarvan. Dat gaat dus niet samen! En daar zit precies de crux. Er zijn ook praktijkvoorbeelden, waaruit blijkt dat bestuur zich niet altijd iets aantrek van cliëntenraden. Dat blijkt uit het voorbeeld van een GGZ-instelling waar tv-opnames werden gemaakt. De cliëntenraad was tegen, maar werd zo onder druk gezet, dat ze niet anders kon dan instemmen, zoals zij zelf schreven. In de praktijk is echte zeggenschap geven dus ingewikkeld voor bestuur. Daarom is faciliteren van tegenspraak broodnodig. Waarbij het duidelijk niet alleen om het borgen van formele en informele zeggenschap gaat. Maar vooral om het voeren van het lastige en het goede gesprek. Bestuurders moeten niet alleen luisteren, maar moeten de patiënt, cliënt of bewoner ook echt horen. En bereid zijn hun beleid en koers aan te passen.Goed bestuur laat zich tegenspreken in brede kring om nog betere zorg te verlenen. Dit moet georganiseerd worden, want vanzelf gaat het niet. Daarom doet de PvdA drie voorstellen. Nieuwe vormen Ten eerste verdient medezeggenschap vanuit zorggebruikers betere borging. Cliënten- en patiëntenraden verdienen betere ondersteuning zodat ze daadwerkelijk invloed hebben. Waarbij het belangrijk is dat deze raden ook echt in verbinding blijven met grote groepen zorggebruikers. En dat ze een rol vervullen bij ontwikkeling van nieuwe vormen van inspraak, bijvoorbeeld via panels en internet tools. Waarmee een antwoord wordt gegeven op de groeiende behoefte aan individuele inspraak en zeggenschap. Daar is dan wel gegarandeerde onafhankelijke ondersteuning en financiering voor nodig. Een terechte oproep van de koepel van cliënten (LOC) en patiëntenraden (NCZ). Samenwerking Ten tweede zou het bestuur de opdracht moeten krijgen om veel breder en beter te communiceren met al hun gebruikers. Bijvoorbeeld door inspraak te organiseren bij het opstellen van het jaarplan en hierover het gesprek aan te gaan met alle stakeholder.Mede als gevolg van de decentralisatie is samenwerken in een regio nog belangrijker geworden. Dit vraagt dus ook een blik naar buiten. En dus alle stakeholder betrekken zoals maatschappelijke organisaties, scholen, wijkcomité en andere aanbieders is van even groot belang. Bondgenoot van de zorggebruiker 19
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
Tot slot is het vastleggen van een andere taakopvatting van de Raad van Toezicht nodig. Van sparringpartner van het bestuur, naar bondgenoot van de zorggebruiker en hoeder van het algemeen publiek belang. De focus van toezicht moet verschuiven van het sturen op cijfers (zoals de inspectielijstjes, prestatie-indicatoren of benchmarks) naar het centraal stellen van het belang van de gebruiker. Niet alleen in de instelling, maar ook bij de samenwerking met andere aanbieders. En publieke verantwoording hierover aan alle stakeholders, mag niet ontbreken. Geen samenspraak, zonder inspraak. Daarom versterken we de positie van zorggebruiker, en moet het bestuur zich verantwoorden over wat er mee wordt gedaan. En de Raad van Toezicht heeft tot taak dit proces te ondersteunen en te toetsen. door Lea Bouwmeester 11 jun 2015 Loonwaardemeting en garantiebanen
Binnenlands Bestuur 12 juni 2016
'Loonwaardemeting leidend bij garantiebanen' Margot Limburg 12 jun 2015 Loonwaardemeting op de werkplek moet leidend worden bij het beoordelen of iemand onder de doelgroep voor een garantiebaan valt of niet. Dat pleidooi doet directeur Jan-Jaap de Haan van Cedris, de brancheorganisatie voor de Sw. Inclusieve arbeidsmarkt De Haan deed zijn oproep tijdens het congres En nu… Metersmaken, georganiseerd door Cedris, Social Enterprise NL en SBCM. Daarin stond de vraag centraal hoe tot een inclusieve arbeidsmarkt gekomen moet worden en hoe welke rol Sw-bedrijven en sociale ondernemingen daarin hebben. UWV Volgens De Haan komt het nu voor dat werkgevers na veel gesprekken bereid zijn iemand aan te nemen met loonkostensubsidie maar dat UWV de werknemer vervolgens niet toelaat tot het doelgroepregister. Hij geeft als voorbeeld een jongen zonder diploma en met meerdere afgebroken stageplaatsen die in de horeca kan gaan werken met een loonwaarde van 60 procent. ‘UWV zegt dan dat deze jongen misschien op een inpakbaan wel 100 procent minimumloon kan verdienen. En dus gaat het hele verhaal dan niet door. De jongen heeft geen baan, de werkgever geen arbeidskracht en de gemeente moet nog steeds de hele uitkering betalen in plaats van 40 procent van het loon.’ Marginaal toetsen Door de loonwaardemeting op de beschikbare werkplek toe te passen krijg je volgens De Haan een beter en eerlijker systeem. Bovendien scheelt het de extra slag waarbij mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt zowel door UWV als op een mogelijke werkplek ‘gescreend’ moeten worden. ‘Je zou UWV dan marginaal kunnen laten toetsen’, aldus De Haan, ‘zo kunnen ze kijken of er goed gehandeld is.’ Eerste brede onderzoek naar ouderenmishandeling sinds 20 jaar
Zorg+welzijn 15 juni 2015
Helft zorgwerkers kent een mishandelde oudere Bijna de helft van de beroepskrachten en vrijwilligers in de ouderenzorg en het welzijnswerk kent tenminste één geval van ouderenmishandeling. Dat blijkt uit het rapport Ouderenmishandeling van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Het werkelijke aantal slachtoffers van mishandeling wordt nog steeds onderschat. In drie kwart van de meldingen van ouderenmishandeling door professionals is er geen sprake van opzet, maar van ontspoorde zorg door overbelasting van de verzorgende. Dat is een van de conclusies in het SCP-rapport over ouderenmishandeling dat op 15 juni is verschenen. Opmerkelijk: de meldingen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg gaan bijna altijd over fysiek geweld. Maar psychisch geweld tegen ouderen wordt het vaakst in andere onderzoeken gemeld. Ouderenmishandeling De SCP-publicatie is het eerste brede onderzoek naar ouderenmishandeling sinds 20 jaar. De onderzoekers Inger Plaisier en Mirjam de Klerk gebruiken verschillende wetenschappelijke deelonderzoeken, zoals de meldingen bij het Steunpunt Huiselijk Geweld en meldingen bij de IGZ. Je spreekt van ouderenmishandeling als het gaat om fysiek of psychische geweld, verwaarlozing, seksueel misbruik of financiële uitbuiting van 65-plussers. 20
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
Incidenten Uit het zogenoemde "Barometersonderzoek" van het Verwey-Jonker Instituut blijkt dat 40 tot 50 procent van de professionals een geval van ouderenmishandeling kent. In 15 tot 20 procent van de mishandelingen was de pleger een collega. In drie jaar tijd werden 67 incidenten bij de IGZ gemeld die door professionals waren gepleegd. In 35 gevallen werd ouderenmishandeling vastgesteld. Overbelasting 'Ontspoorde zorg' wordt door instellingen vaak als reden opgegeven. Het is een vorm van geweld, die niet met opzet wordt gepleegd, maar onder druk van overbelasting. Instellingen geven aan 'mishandeling' vaak een te zware term te vinden. In het merendeel van de gevallen wordt de mishandeling, volgens de zorgorganisaties, door familieleden gepleegd. Sociale isolatie In de onderzoeken wordt een verstoorde afhankelijkheidsrelatie vaak als oorzaak voor het geweld aangegeven. Maar de SCP-onderzoekers maken duidelijk dat de afhankelijkheid zeker niet de enige oorzaak is. 'Experts, ouderen en professionals noemen ook sociale isolatie en sociaalmaatschappelijke factoren als risicopunt. De ondervraagden wijzen op de marginale positie en de verminderde maatschappelijke waarde van ouderen.' In begrijpelijk Nederlands betekent het dat, hoe wij denken over de plek van ouderen in de maatschappij, dit ook een rol speelt bij de oorzaak van ouderenmishandeling. Slachtoffers Bij de Steunpunten Huiselijk Geweld zijn in 2014 door kenniscentrum Movisie ruim 2400 gevallen van ouderenmishandeling geregistreerd. Toch is er, ondanks de verschillende onderzoeken die zijn gebruikt voor dit SCP-rapport, nog 'beperkt zicht op het huidige aantal slachtoffers', aldus de SCPonderzoekers. 'Bij enquêtes blijven slachtoffers veelal buiten beeld, waardoor het werkelijke aantal wordt onderschat.' door Carolien Stam 15 jun 2015 laatste update:16 jun 2015 Probleem wachtlijsten in de jeugdpsychiatrie neemt toe
Zorg+welzijn 15 juni 2015
Wachttijden voor jeugd-ggz lopen op De wachtlijsten in de jeugdpsychiatrie waren al langer een probleem, maar sinds de jeugd-ggz onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid valt, lijkt het probleem nog groter te worden. Door de bezuinigingen zijn er steeds minder behandelplekken, zo meldt Nieuwsuur. Eetstoornis Zo hebben kinderen met een ernstige eetstoornis veel moeite met het vinden van een behandelplek. Door die wachttijden gaan de kinderen er lichamelijk zo erg op achteruit dat ze in het ziekenhuis terecht komen. Na een ziekenhuisbehandeling vinden deze kinderen door de wachtlijsten opnieuw moeilijk hulp in de jeugd-ggz. Dwangstoornis Ook bij opname voor dwang- en angststoornissen lopen de wachttijden op. De klinische behandeling van complexe dwangstoornissen is bij bijvoorbeeld De Bascule in Amsterdam inmiddels opgelopen tot een jaar. In die wachttijd kunnen de problemen flink oplopen. Vergoeding Zorginstellingen kunnen niet zomaar de behandelplekken uitbreiden. Zij hebben afspraken met de gemeente en als zij meer kosten maken dan is afgesproken, dan krijgen de zorginstellingen dat niet vergoed. Nu de gemeente de verantwoordelijkheid heeft voor de jeugd-ggz gaat de Nederlandse Zorgautoriteit niet meer over de controle van de wachtlijsten. Nergens wordt nu centraal in de gaten gehouden hoe de wachtlijsten zich landelijk ontwikkelen, aldus Nieuwsuur. VWS heeft in een reactie op de uitzending laten weten in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse gemeenten. door Alexandra Sweers 15 jun 2015 Beslissing van professionals om in te grijpen in een gezin, heeft vergaande gevolgen
21
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
Zorg+welzijn 15 juni 2015
Hoe voorkom je uithuisplaatsingen? De beslissing van professionals om in te grijpen in een gezin, heeft vergaande gevolgen. Beroepsverenigingen en het Nederlands Jeugdinstituut hebben richtlijnen opgesteld voor veertien thema’s. Om de jeugdwerker te helpen bij zijn besluit. Als kinderen of jongeren uit huis worden geplaatst, is dat een ingreep in de onverbrekelijke band tussen kinderen en hun ouders. De beslissing een kind uit huis te plaatsen is ingrijpend, voor cliënten, maar ook voor de professional. Omdat de gevolgen van de uithuisplaatsing vaak pas achteraf zichtbaar worden. Om de jeugdwerker te ondersteunen bij zo'n besluit, hebben beroepsverenigingen op 14 thema's richtlijnen opgesteld, met onderbouwing. Richtlijnen Professionals, wetenschappers en cliënten zijn betrokken bij de totstandkoming van de richtlijnen. De Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW), het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO) zijn betrokken en autoriseren de totstandkoming van de richtlijnen. Er zijn werkkaarten voor professionals gemaakt om de werkwijze praktisch te maken. Elke richtlijn heeft een onderbouwing en er is een versie voor cliënten. Cliënt De richtlijnen zijn bedoeld om professionals te ondersteunen in hun dagelijkse werk. De richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming bieden verder een overzicht van de laatste kennis, op basis van wetenschap, praktijk én cliëntvoorkeuren. Met de praktische aanbevelingen en met deze kennis binnen handbereik, beslist de professional samen met zijn cliënt over een effectieve aanpak. Om zo de zware vormen van hulp en interventie te voorkomen. De thema's waar richtlijnen voor zijn opgesteld: Crisisplaatsing; ernstige gedragsproblemen; KOPP (kinderen van ouders met psychiatrische problemen); problematische gehechtheid; stemmingsproblemen, uithuisplaatsing ADHAD; kindermishandeling; middelengebruik, multiprobleemgezinnen; pleegzorg; residentiële hulpverlening; met cliënt beslissen over passende hulp; scheiding en problemen van jeugdigen. Naar de website www.richtlijnenjeugdhulp.nl>> door Carolien Stam 12 jun 2015 laatste update:15 jun 2015 ORT onderdeel van salaris
Linked in Zorgvisie: Captise 15 juni 2015
Opslag ORT moet ook uitbetaald worden in de vakantie Begin juni heeft de rechtbank van Den Haag de uitspraak gedaan dat het HagaZiekenhuis Den Haag een verpleegkundige ORT tijdens verlof moet uitbetalen en wel met terugwerkende kracht van 5 jaar. Conclusie: Verpleegkundigen krijgen jarenlang te weinig salaris. NU'91 gaat haar leden ondersteunen om eventuele ORT met terugwerkende kracht aan te vragen. Europees Hof In een uitspraak van het Europese Hof van Justitie is bepaald dat een gemiddelde onregelmatigheidstoeslag (ORT) tijdens vakantie en verlof betaald dient te worden aan de werknemer. Een en ander ligt in de redenering dat ORT als onderdeel van het salaris dient te worden gezien. Tijdens vakantie en verlof krijgt de werknemer gewoon salaris betaald; in de visie van het Hof hoort ORT daar ook bij. Nederlandse situatie Om bevestigd te krijgen dat de visie van het Europese Hof van toepassing is op de Nederlandse situatie, is NU'91 met een lid werkzaam in het HagaZiekenhuis een rechtszaak tegen dit ziekenhuis gestart; de Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis had een verzoek tot uitbetaling van ORT tijdens verlof afgewezen. Op dinsdag 2 juni jl. heeft de rechtbank van Den Haag uitspraak gedaan en NU'91 in het gelijk gesteld. Het ziekenhuis moet werknemers ORT tijdens verlof uitbetalen, met terugwerkende kracht van 5 jaar. Zelf verzilveren Deze uitspraak is goed nieuws voor alle verpleegkundigen en verzorgenden die in onregelmatige diensten werken en daarvoor op regelmatige basis ORT ontvangen. Het recht op ORT tijdens vakantie 22
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
en verlof moet in eerste instantie door de werknemer zelf verzilverd worden. In diverse cao's is inmiddels afgesproken dat ORT tijdens vakantie en verlof wordt betaald. De uitspraak van het Europese Hof en de uitspraak van de rechtbank Den Haag maken duidelijk dat er over het verleden ook ORT tijdens vakantie- en verlofuren betaald dient te worden, daarbij gaat het maximaal over de afgelopen 5 jaar. Mededingingswet: wanneer wel/wanneer niet samenwerken
Linked in Zorgvisie: Van Iersel Luchtman N.V 17 juni 2015 Blog Mogelijkheden voor zorgaanbieders om samen te werken Gepubliceerd op 09-06-2015 De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) heeft geregeld kenbaar gemaakt dat de Mededingingswet huisartsen zou belemmeren om samen te werken. Naar aanleiding van de door LHV aangedragen praktijksituaties, heeft de Autoriteit Consument & Markt (ACM) aangegeven dat er juist veel ruimte voor huisartsen is om samen te werken. Maar wanneer is samenwerking binnen de Mededingingswet nu wel, en wanneer niet geoorloofd? Samenwerken binnen de Mededingingswet Het uitgangspunt voor ACM is dat de Mededingingswet geen samenwerkingsvormen belemmert die voordelen opleveren voor patiënten en verzekerden. ACM heeft enkele praktijksituaties uitgewerkt en zal de informatie op haar website regelmatig actualiseren op basis van nieuwe praktijksituaties. Ook zal ACM samen met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een document publiceren met voorbeelden van inkoopmodellen voor de eerstelijnszorg. Met deze informatie komt ACM tegemoet aan de roep vanuit met name de eerstelijnszorgaanbieders om meer duidelijkheid over de mogelijkheden van samenwerken binnen de grenzen van het mededingingsrecht. Hoewel de uitgewerkte praktijksituaties betrekking hebben op de huisartsenzorg, is deze publicatie ook van belang voor andere beroepsgroepen. Zij kunnen de reactie van ACM namelijk naar analogie toepassen op hun eigen situatie. Geoorloofde samenwerking ACM wordt regelmatig gevraagd om een beoogde samenwerking tussen zorgaanbieders aan het mededingingsrecht te toetsen. Zo heeft ACM op 19 mei jl. nog geoordeeld dat zes ziekenhuizen mogen samenwerken op het gebied van borstkankerzorg. De zes ziekenhuizen willen een gestandaardiseerde aanpak van borstkankerzorg op een hoog kwaliteitsniveau waarover zij gezamenlijk met zorgverzekeraars kunnen onderhandelen. De zorgverzekeraars kunnen dan de uniforme borstkankerzorg tegen uniforme voorwaarden bij deze zes afzonderlijke ziekenhuizen inkopen. Deze samenwerking is volgens ACM geoorloofd, omdat de ziekenhuizen op het gebied van borstkankerzorg geen concurrenten van elkaar zijn. De ziekenhuizen zijn namelijk in verschillende gebieden in Nederland actief en hun werkgebieden voor wat betreft borstkankerzorg overlappen niet of nauwelijks. ACM acht ook relevant dat de zorgverzekeraars geen bezwaren tegen de samenwerking zien. Niet geoorloofde samenwerking Omgekeerd werd de voorgenomen samenwerking tussen zorgverzekeraars bij de inkoop van protonentherapie in Nederland door ACM als onverenigbaar met het mededingingsrecht geoordeeld. De voorgestelde samenwerking hield in dat de zorgverzekeraars gezamenlijk protonentherapie bij één protonencentrum in Nederland zouden inkopen. De minister had echter aan vier centra in Nederland een vergunning verleend om protonentherapie aan te kunnen bieden. Met de voorgenomen samenwerking zouden de verzekeraars gezamenlijk één van deze vier centra contracteren. Doordat het overgrote deel van de zorgverzekeraars bij de samenwerking betrokken zou zijn, zou de samenwerking een sturende rol kunnen hebben op de vraag naar protonentherapie. Ook kon door de samenwerking een risico op aanbodbeperking ontstaan. De samenwerking zou de mededinging dus kunnen beperken en werd niet toegestaan. Volgens ACM is het voor de zorgverzekeraars wel mogelijk om samen te werken bij de inkoop van protonentherapie in het buitenland, met name omdat slechts een gering aantal patiënten gebruik maakt van protonentherapie in het buitenland. Wanneer is samenwerken in de zorg toegestaan? Het is voor zorgaanbieders dus vaak niet duidelijk wanneer samenwerken mededingingsrechtelijk wel, 23
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
en wanneer dat niet is toegestaan. Het uitgangspunt is bovendien self-assessment, dat wil zeggen dat zorgaanbieders zelf moeten toetsen of een beoogde samenwerking is toegestaan. In bepaalde gevallen kan ACM om een zienswijze worden gevraagd. Wilt u meer weten over de mogelijkheden van samenwerken binnen de grenzen van het mededingingsrecht neem contact op met Natascha Linssen. Natascha maakt deel uit van het brancheteam Zorg. Deze blog bevat algemene informatie en is met veel aandacht en zorgvuldigheid geschreven. Juridisch advies is echter altijd maatwerk. Wint u dus in een voorkomend geval altijd deskundig juridisch advies in. (Lees onze disclaimer). Kritisch omgaan met pgb
Linked in: Koepel Wmo-raden Betty Stam - Oosterwechel 17 juni 2015 Blog Moet de gemeente de kosten van het beheer pgb vergoeden? 15-06-2015 drs. Wim Peters
[email protected] Moet de gemeente de kosten betalen voor het beheer van het persoonsgebonden budget in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en Wet langdurige zorg (Wlz) door de bewindvoerder? De Centrale Raad van Beroep is daar in haar uitspraak van 21 mei 2015 heel helder over. Wat vraagt de bewindvoerder? Betrokkene heeft een indicatie AWBZ en hij ontvangt deze in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Hij wil dit pgb laten beheren door zijn bewindvoerder en vraagt hiervoor bij de gemeente bijzondere bijstand aan. Het gaat om een bedrag van € 490,- het eerste jaar, vanwege het "openen en onderhouden van een bankrekening, het controleren van de indicatie, zorgbeschikking en uitbetaling van voorschotten, het berekenen van te besteden bedragen voor zorg, het zoeken en vinden van geschikte zorgverleners of zorginstelling, het onderhouden van contacten met budgethouder en zorgverleners, het twee maal per jaar verantwoorden aan het Zorgkantoor van de besteding van het pgb en het desgevraagd aanleveren van alle documenten die door het Zorgkantoor gevraagd worden bij een intensieve controle." Moet de gemeente dit betalen? De gemeente Amsterdam weigert bijzondere bijstand toe te kennen. Betrokkene laat het er niet bij zitten en procedeert door tot de Centrale Raad. De Centrale Raad stelt dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aangewezen is op zorg in de vorm van een pgb. Bovendien stelt de Centrale Raad dat de kosten die zijn gemoeid met het beheer van het pgb, niet op de bijstand behoren te worden afgewenteld. Deze komen voor rekening van betrokkene. Met andere woorden, de gemeente Amsterdam heeft de aanvraag terecht afgewezen. Wat is nu de les voor de Wmo en de Wlz? Zowel in de Wmo als in de Wlz is sinds 1 januari geregeld dat men zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen waarom men een pgb wil hebben. Uitgangspunt is dat men de voorziening in natura krijgt. Maar men kan ook voor een pgb kiezen als het pgb een meerwaarde heeft boven de voorziening in natura. De bedoeling van het pgb is om mensen meer de regie in eigen hand te geven. Met een pgb is iemand zelf werkgever en kan zelf middels overeenkomsten en dagelijkse afspraken bepalen wat er wanneer gedaan wordt. Dat kan aanzienlijke meerwaarde opleveren. Maar in dit geval gaat het om iemand die niet in staat is om de verantwoordelijkheid van het pgb zelf te dragen. Daarvoor is een bewindvoerder aangesteld. Met andere woorden, niet betrokkene zelf maar de bewindvoerder krijgt de regie. En dan is de vraag wat de meerwaarde van de het pgb boven naturalevering is. Nieuwe denkwijze Wmo 2015 en wlz En dat is nu juist nieuw in de Wmo 2015 en in de Wet langdurige zorg. Het uitgangspunt van verstrekking in de vorm van een pgb is niet langer: “U wilt het? Goed, dan krijgt u het!“ Nu hebben de gemeente en het Zorgkantoor mogelijkheden gekregen na te gaan of het geven van een pgb wel zinvol is, of het wel iets bijdraagt aan een grotere zelfstandigheid (of een andere belangrijke zaak). Kan men dat niet aangeven, dan is er geen enkele aanleiding om een pgb te verstrekken. Kritisch omgaan met pgb Voorheen was het pgb erg gewild, zeker in de AWBZ. Aanvankelijk werd de verantwoording van deze 24
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
gelden niet of nauwelijks gecontroleerd. De laatste jaren is de controle aangescherpt, omdat gebleken is dat er toch op redelijke grote schaal gefraudeerd werd. Een tweede zorgwekkende trend wordt gevormd door rechtszaken van de laatste jaren, waarin beheerders van pgb’s gelijk ook zorgleverancier waren, maar er met het geld vandoor zijn gegaan. Iedere ontvanger van een pgb is zelf verantwoordelijk voor de besteding van en het toezicht op zijn pgb. Vertrekt het pgb-kantoor met de noorderzon? Dan vordert het Zorgkantoor het onjuist of niet verantwoorde stuk pgb terug. Dit heeft voor een aantal (verstandelijk) gehandicapten echt forse schulden (soms meer dan € 100.000,-) opgeleverd. Daarom is het belangrijk om kritisch te zijn bij het verstrekken van een pgb. Het is een uitstekende manier om regie over het eigen leven te kunnen voeren, maar daar moet iemand dan wel toe in staat zijn.
Veiligheid van ons zorgstelsel niet meer gegarandeerd
Facebook CNV Zorg & Welzijn 17 juni 2015 Blog Code oranje Voor mensen die werken in de zorg is veiligheid een belangrijk aspect. Het bieden van veilige zorg aan patiënten en cliënten staat centraal. En terecht. Onder aanvoering van het ministerie van VWS is een aantal jaren geleden gestart met een kwaliteitsmanagementsysteem waarin veiligheid en kwaliteit centraal staan. Instellingen zorgen dat ze een kwaliteitscertificatie hebben en de inspectie duldt geen enkele concessie ten aanzien van kwaliteit en veiligheid van zorg. Ook hier: terecht. Voor belangrijke veranderingen en van de belangrijkste kritische processen in de zorg maken we 'prospectieve risico-analyses'. Afgekeken van de petrochemische industrie brengen we bij veranderingen in de zorg eerst de risico's in beeld. Ook hier: terecht. Veiligheid hoog in het vaandel Maar hoe zit het met de beleidsmakers in Den Haag? Hebben zij veiligheid hoog in het vaandel? In rap tempo voeren zij diverse veranderingen in de zorg door. Er zijn grote transities gaande, waar miljoenen mensen bij betrokken zijn. Er zijn bezuinigingen in alle sectoren en grote financiële onzekerheden. Is er van tevoren een risicoanalyse gemaakt? Zijn er vangnetten gecreëerd? Zijn er evaluatiemomenten gepland met een mogelijkheid om bij te sturen? Niet aan alle knoppen draaien Helaas is het antwoord op deze vragen nee; daarom is de veiligheid van ons zorgstelsel niet meer gegarandeerd. Wat mij betreft is het code oranje. Den Haag moet leren de veiligheid in de zorg óók hoog in het vaandel te hebben. Dat betekent dat de politiek niet tegelijkertijd aan allerlei knoppen moet draaien, zonder vangnet en zonder evaluatiemomenten. Veiligheid van zorg is voor velen van ons prioriteit nummer 1. Dat moet ook gelden voor de beleidsmakers in Den Haag. Suzanne Kruizinga, voorzitter CNV Zorg & Welzijn 17 jun 2015
Gevallen waarin kan worden teruggevorderd in de Wmo 2015 zijn erg beperkt
Schulinck nieuwsbrief 18 juni 2015
Terugvordering in de Wmo 2015 Eén zwaluw maakt nog geen zomer mr. Cass Kamp , Redacteur Ik ben Cass Kamp en ik ben juridisch vakredacteur Zorg & Ondersteuning bij Schulinck. Stel, een cliënt heeft een pgb voor hulp bij het huishouden gekregen, maar kan de besteding ervan niet verantwoorden. Of een cliënt aan wie een scootmobiel is toegekend, is overleden. De gemeente zal de toegekende voorziening dan willen terugvorderen. Maar kan dat eigenlijk wel onder de Wmo 2015? Terugvordering is in de Wmo 2015 geregeld in artikel 2.4.1. Volgens dit artikel kan de gemeente een verstrekte voorziening terugvorderen wanneer: 25
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
•een verstrekte maatwerkvoorziening of daaraan gekoppeld pgb is ingetrokken op grond van artikel 2.3.10 onderdeel a Wmo 2015, dus wanneer de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid; én •de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat de gevallen waarin kan worden teruggevorderd, erg beperkt zijn. In de eerder door mij gegeven voorbeelden is terugvordering dus niet mogelijk, er wordt immers niet voldaan aan de bovengenoemde gronden. Onder de Wmo 2007 was terugvordering helemaal niet geregeld in de wet. In tegenstelling tot de WVG bepaalde de Wmo 2007 niet dat de verordening regels moet bevatten over terugvordering. Maar uit de rechtspraak onder de Wmo 2007 blijkt wel dat een terugvorderingsbepaling voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan (zie CRvB 11-04-2012, nr. 11/4355 Wmo). Dus als terugvordering goed was geregeld in het gemeentelijke beleid, kon de gemeente onder de Wmo 2007 op basis hiervan terugvorderen. Veel gemeenten kiezen er, net als onder de Wmo 2007, nu dan ook voor om terugvorderingsgronden te formuleren in het gemeentelijke beleid. Maar mag dat eigenlijk wel? De bepaling van artikel 2.4.1 Wmo 2015 lijkt dwingend geformuleerd te zijn, en lijkt geen opening te bieden voor het uitbreiden van de terugvorderingsgronden. Een logische redenering is dat wanneer de regering vindt dat er op meerdere gronden moet kunnen worden teruggevorderd, deze gronden wel in dit artikel zouden zijn opgenomen. Voor herziening en intrekking zijn er namelijk wel meerdere gronden opgenomen in artikel 2.3.10 Wmo 2015. Het had voor de hand gelegen als de wetgever voor terugvordering bij deze gronden had aangesloten. De regering geeft echter nergens in de parlementaire stukken behorend bij de Wmo 2015 aan waarom deze keuze is gemaakt. Daarom weten we helaas ook niet of dit een bewuste keuze is geweest. Wel geeft de regering aan dat het wenselijk is om het misbruik en oneigenlijk gebruik van maatwerkvoorzieningen, waaronder persoonsgebonden budgetten, te bestrijden (zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, nr. 3, blz. 126). Ik kan mij daarom niet voorstellen dat het de bedoeling van de regering is dat er niet kan worden teruggevorderd in situaties waarvan duidelijk is dat er geen recht (meer) bestaat op een voorziening. Ik ben dan ook heel benieuwd hoe de CRvB oordeelt wanneer een gemeente het aandurft om terug te vorderen op basis van een in het gemeentelijk beleid geformuleerde grond. Om ongewenste situaties te voorkomen, lijkt het mij wel raadzaam als de regering ofwel de terugvorderingsgronden uitbreidt in de Wmo 2015, ofwel duidelijk maakt dat gemeenten deze in het beleid mogen uitbreiden. De aankomende beleidsinhoudelijke Veegwet zou zich hier uitstekend voor lenen, maar vooralsnog lijkt dit onderwerp niet op de planning te staan! Ziekenhuisdirecties zetten artsen onder druk om dure behandeling niet te geven
Zorgvisie 18 juni 2015
‘Dramatisch dat arts patiënt behandelopties onthoudt’ ‘Het kan niet zo zijn dat medisch specialisten om financiële redenen besluiten patiënten behandelopties te onthouden. Dat is dramatisch en niet van deze tijd’, zegt Anemone Bögels, directeur van Leven met kanker. Bögels reageert op het nieuws dat de helft van de darmkankerpatiënten niet het dure middel Avastin krijgt, omdat ziekenhuizen daar geen geld voor hebben. Dat blijkt uit nog niet-gepubliceerd onderzoek van Kees Punt, hoogleraar interne geneeskunde in het AMC, met wie Zorgvisie dinsdag een interview publiceerde. Artsen beslissen voor patiënt 'Het is schokkend dat patiënten niet de aangewezen behandeling krijgen en ook niet geïnformeerd worden over deze behandelmogelijkheden', zegt Bögels. 'Artsen moeten patiënten altijd informeren over alle relevante behandelopties, met alle voor- en nadelen voor overleven en de kwaliteit van leven. Gemotiveerd afwijken van een richtlijn in overleg met de patiënt is prima, want passende zorg vraagt om samen beslissen. Het kan echter niet zo zijn dat de specialist voor de patiënt beslist en dan ook nog op niet-medische gronden, maar op basis van geld. Dat is dramatisch en niet van deze tijd.' 26
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem
Passende zorg De patiëntenvereniging Leven met kanker vindt dat dure kankermiddelen beschikbaar moeten zijn voor alle mensen die daarvoor in aanmerking komen. 'Als in vijftig procent wordt afgeweken van de richtlijn roept dat terecht de vraag op of er sprake is van passende zorg. Wij houden aanbieders en verzekeraars samen verantwoordelijk voor toegang tot passende zorg. Het mag niet uitmaken of je kanker krijgt in Lutjebroek of in Amsterdam. Als dat wel zo is, dan faalt het zorgstelsel.' Dinsdagavond was Punt te gast in Nieuwsuur. Een anonieme oncoloog uit een onbekend ziekenhuis bevestigde in de uitzending dat ziekenhuisdirecties de artsen onder druk zetten om de dure behandeling niet te geven. Zorgvisie sprak maandag met professor Punt naar aanleiding van een ingezonden brief in NRC Handelsblad afgelopen weekend. door Bart Kiers 17 jun 2015
27
Nieuwsbrief 87 Wmo-adviesraad Kaag en Braassem