Ministerie van Onderwijs en Cultuur Nederlandse Antillen
Examenprogramma Geschiedenis Havo/Vwo Eindtermen en Toelichting
December 2007
Directie Onderwijs, Sport en Cultuur Schouwburgweg 24-26 Curaçao
Ministerie van Onderwijs en Cultuur Nederlandse Antillen
Verantwoording
Netherlands Antilles - Center for School Improvement Dit product is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met SLO en APS International, Nederland
Auteurs: Greta Carolina, Roman Sillé, André Rancuret Eindredactie: Ronald Donk In samenwerking met: Ronald Donk ( vakbegeleiding SLO) en Dick Nierop (projectondersteuning APS International)
In opdracht: Directie Onderwijs, Sport en Cultuur, Ned. Antillen
Directie Onderwijs, Sport en Cultuur Schouwburgweg 24-26 Curaçao
Inhoud Wettelijke toelichting
5
Inleiding en verantwoording
5
Doelstellingen van het vak
6
1.
Globaal examenprogramma Geschiedenis havo/vwo
7
2.
Syllabus voor het Centraal Examen (CE)
15
2.1 2.2 2.3 2.4
Uitgangspunten Het eindexamen Specificatie Eindtermen Domeinen en subdomeinen voor het centraal examen.
15 16 17 26
3.
Handreiking voor het schoolexamen
27
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Het schoolexamen Weging Mogelijke verdeling van de studielast over de domeinen Begrippenapparaat Suggesties voor didactische werkvormen Implementatie en scholing Onderwijsmateriaal ontwikkelen
27 29 29 29 31 31 32
Bijlage
33
Wettelijke toelichting In hoofdstuk 1 van dit document zijn de eindtermen binnen de examenstof weergegeven, zoals die door de Minister op grond van artikel 7 van het Eindexamenbesluit zijn vastgesteld. De andere hoofdstukken geven de verantwoording en achtergrond van het examenprogramma en een nadere omschrijving en/of uitwerking van de eindtermen. Zij vormen daarmee een handreiking voor de docenten en een hulpmiddel voor de samenstellers van de examenopgaven. Ook worden suggesties gedaan ter verbetering van de implementatie.
Inleiding en verantwoording Recente ontwikkelingen in het Antilliaanse onderwijs vragen om een aanpassing en nadere uitwerking van het examenprogramma, dat de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden beschrijft. De exameneisen sluiten aan bij de hoofdkenmerken van onderwijs op Havo/Vwo niveau tweede fase, namelijk: -
een brede persoonlijke en maatschappelijke vorming van de leerling; het centraal stellen van een zo actief en zelfstandig mogelijk lerende leerling; recht doen aan verschillen tussen leerlingen.
Bij de vaststelling van de eindtermen gaat het om een betere aansluiting van het havo/vwo op het hoger onderwijs in Nederland (het doorstroomrecht) en de vergroting van de autonomie van de scholen. Een werkgroep van geschiedenisdocenten van de bovenbouw heeft de bestaande eindtermen in opdracht van de Directie Onderwijs, Sport en Cultuur van de Nederlandse Antillen bestudeerd. De hoofdconclusie van deze analyse is dat het vigerende vakprogramma geschiedenis en staatsinrichting goed aansluit bij de maatschappelijke context van de leerlingen. Door overname van Domein A van de Nederlandse eindtermen, die overigens in vele landen als specifiek voor het schoolvak gehanteerd wordt, zal de doorstroming zowel in de benaderingswijzen en enkele vakinhouden plaatsvinden. Daarom zijn voor VWO enkele extra subdomeinen die gaan over internationale ontwikkelingen opgenomen. De vorige editie van de eindtermen van het vak geschiedenis en staatsinrichting zijn in 2002 verschenen. Deze eindtermen hadden reeds meer aandacht voor de geschiedenis van het Caraïbische gebied en de Nederlandse Antillen. Op vakinhoudelijk gebied behoeven de huidige eindtermen daarom geen wijzigingen. Bij de toename van de studiebelasting voor havo (320) en vwo (480) in de profiel Cultuur en maatschappij is niet gekozen voor de uitbreiding van domeinen en/of subdomeinen. De bestaande eindtermen bieden meer dan genoeg mogelijkheden voor verdieping in het centraal schriftelijk en het schoolexamen.
5
Doelstellingen van het vak Een eigentijdse examenprogramma voor geschiedenis dient zich te richten op fundamentele ontwikkelingen in de samenleving. De wereld om ons heen verandert in een steeds sneller tempo. Ontwikkelingen in de samenleving, zoals individualisering, informatisering en globalisering hebben ingrijpende gevolgen voor de organisatie van de wereld waarin wij leven. Modern en relevant geschiedenisonderwijs moet zich richten op toepassingsgerichte kennis en vakspecifieke vaardigheden en leerlingen mogelijkheden bieden om de veranderende wereld te kunnen begrijpen en erin te kunnen functioneren. Van vwo-leerlingen wordt naast verkenning en analyse van het verleden ook enige interpretatie en reflectie verwacht. Dit betekent dat leerlingen inzicht krijgen in de gebondenheid van historici naar tijd, plaats en omstandigheden en kunnen verklaren waarom Antilliaanse historici bijvoorbeeld andere interpretaties hebben t.a.v. het verschijnsel slavernij dan hun Nederlandse beroepsgenoten.
Het schoolvak geschiedenis is van groot belang voor de leeftijdsgroep van de bovenbouw, omdat leerlingen: -
-
door voorbeelden uit het verleden zich individueel kunnen ontplooien en actuele gebeurtenissen (internationaal, regionaal en lokaal) beter zullen begrijpen; zich met behulp van een historische benaderingswijze een oordeel kunnen vormen over bestaande situaties en ontwikkelingen; door de studie van historische feiten, gebeurtenissen, verschijnselen, vraagstukken en tradities meer betrokken raken bij hun eigen leefwereld; inzicht krijgen in het menselijk handelen en factoren die van invloed zijn op maatschappelijke veranderingen en die kritisch leren analyseren; vanuit een historische invalshoek maatschappelijke verschijnselen kritisch leren beoordelen op waarden en belangen die ermee gemoeid zijn; zich een goed historisch besef eigen maken en daardoor in staat zijn om historische gebeurtenissen, verschijnselen en processen te ordenen volgens chronologische en maatschappijhistorische indelingen; zij zijn in staat om continuïteit en veranderingen te herkennen; kennis van en inzicht in de structuur en functioneringswijze van moderne samenlevingen in het algemeen en de eigen Antilliaanse en eilandelijke samenleving in het bijzonder verwerven; dit is een voorwaarde voor het goed kunnen functioneren als wereldburger en het leren denken vanuit een historisch, politiek, sociaal, economisch en cultureel perspectief.
6
1. Globaal examenprogramma Geschiedenis havo/vwo Het eindexamen Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen, Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen. Domein A Vaardigheden en benaderingswijzen Domein B Levensonderhoud Domein C Primaire levensverbanden en opvoeding Domein D Staat, natie en politiek Domein E Oorlog en vrede Domein F Migratiestromen en culturele ontwikkelingen
Het centraal examen Het centraal examen heeft betrekking op twee nader afgebakende thema’s, behorend bij twee subdomeinen uit de domeinen B, D, E en F in combinatie met de vaardigheden en benaderingswijzen uit domein A. Beide gekozen thema’s worden in katernen/readers aangeboden
De examenstof Domein A: Vaardigheden en benaderingswijzen Subdomein A1: Informatievaardigheden 1. De kandidaat kan: • een onderscheid maken tussen beschrijvende, verklarende en evaluatieve vragen en die zelfstandig formuleren. • aan de hand van gegeven of zelf geformuleerde vragen uit eenvoudig bronnenmateriaal bruikbare historische gegevens selecteren, daarbij rekeninghoudend met de betrouwbaarheid en representativiteit van het bronnenmateriaal; • informatie aan de hand van gegeven of zelfgeformuleerde vragen mede met behulp van ICT verwerken en daaruit beredeneerde conclusies trekken. Daarbij kan hij ordening aanbrengen in historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen In dat verband kan hij: historische gebeurtenissen, verschijnselen en processen ordenen volgens chronologische en maatschappijhistorische indelingen; verschillende perioden en samenlevingen met elkaar vergelijken; het unieke en meer algemene in de geschiedenis onderscheiden; in historische processen aspecten van continuïteit en verandering herkennen; veranderingen onderscheiden naar de snelheid waarmee deze plaats vinden, van schoksgewijs tot geleidelijk, van oppervlakkig tot ingrijpend;
7
beargumenteren dat het onderscheiden van perioden en doorslaggevende wendingen/ veranderingen interpretatief van aard is en (mede) afhangt van de standplaats en/of de vraag die men wil beantwoorden; verklaringen geven voor historische verschijnselen, processen en veranderingen. In dat verband kan hij: oorzaken of omstandigheden die al langer op de achtergrond spelen onderscheiden van directe oorzaken en aanleidingen; zich verplaatsen in opvattingen, waarden en belangen van mensen in het verleden en deze onderscheiden als meer of minder persoonlijk bepaalde beweegredenen voor hun denken en handelen; de rol van personen in het historisch proces herkennen; herkennen hoe oorzaken van verschillende aard in onderlinge samenhang historische processen beïnvloeden; onderscheid maken tussen oorzaken en gevolgen van meer en minder belang; direct optredende gevolgen onderscheiden van gevolgen op langere termijn; beargumenteren dat het aangeven van oorzaken, beweegredenen en gevolgen interpretatief van aard is en(mede) afhangt van de eigen standplaats en de vraag die men wil beantwoorden; zich een weloverwogen beeld vormen van historische gegevens. In dat verband kan hij: op basis van de analyse van één of meer bronnen vaststellen, wanneer men iets als een feit wil aanvaarden en in dit verband feiten onderscheiden van meningen, vooroordelen en stereotypen; bij het analyseren van bronnen en interpretaties de standplaatsgebondenheid van anderen en zichzelf in tijd en plaats onderkennen, en de factoren die daarop van invloed kunnen zijn. ten aanzien van gegeven of door hem zelf geformuleerde vragen een eigen standpunt weergeven en beargumenteren. In dat verband kan hij: zich verplaatsen in opvattingen, waarden en motieven van mensen in het verleden, ermee rekening houdend, dat zij niet over dezelfde kennis konden beschikken als wij nu; opvattingen, waarden en motieven, waardoor mensen in het verleden werden geleid, vergelijken met opvattingen, waarden en motieven van hemzelf en anderen nu; op basis van de voorafgaande twee punten een beargumenteerd eigen standpunt formuleren. -
•
•
•
Subdomein A2: Onderzoeksvaardigheden 2. De kandidaat kan: • een historisch onderzoek met behulp van een vraagstelling, hoofdvraag en subvragen opzetten, uitvoeren en presenteren. • op basis van de informatie uit de deelvragen een beredeneerde conclusie ten aanzien van de hoofdvraag formuleren.
8
Domein B: Levensonderhoud: 3. De kandidaat kan uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen de overgang van een nomadische samenleving via een agrarischstedelijke naar een industriële maatschappij plaats vindt en welke veranderingen optreden in de economische en sociale structuur; Subdomein B1: Van nomaden samenlevingen naar agrarische en stedelijke samenlevingen: 4. De kandidaat kan: • de verschillende samenlevingsvormen in de ontwikkeling van de mensheid van nomadische samenlevingen naar agrarische en stedelijke maatschappijen herkennen beschrijven en inzicht tonen in de waarde van de primaire samenlevingsverbanden voor de hedendaagse mens in het Caraïbisch gebied en in het bijzonder de Nederlandse Antillen; • veranderingen beschrijven die zijn opgetreden in de verdeling van het bezit en de verdeling van de productiemiddelen voor de komst van de Europeanen op het Amerikaanse continent. Subdomein B2: Economische en Sociale Verhoudingen: 5. De kandidaat kan: • de economische stromingen en theorieën die de wereldeconomie hebben beheerst en hun uitwerking in de koloniën beschrijven; • de huidige economische stromingen en daarbij behorende theorieën met hun uitwerkingen in de (ex)koloniën in het Caraïbisch gebied en in het bijzonder de Nederlandse Antillen herkennen en analyseren; • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen, in het Caraïbisch gebied – met nadruk op de Nederlandse Antillen - en de rest van het Amerikaanse continent, samenlevingsverbanden en hun maatschappelijke functies zich hebben ontwikkeld tijdens a) de pre-columbiaanse tijd; b) de tijd van de slavernij; c) de periode van emancipatie d) in de periode van de komst van de Shell e) na 30 mei 1969.
Domein C: Primaire samenlevingsverbanden: Subdomein C1: Primaire samenlevingsverbanden en opvoeding: 6. De kandidaat kan: • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen in het Caraïbisch gebied omvang en samenstelling van primaire samenlevingsverbanden en hun maatschappelijke functies zich tijdens de overgang van een agrarischstedelijke naar een industriële maatschappij hebben ontwikkeld. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema: demografische verschuivingen ten aanzien van geboorte, huwelijk, vruchtbaarheid en sterfte aangeven; omvang en samenstelling van primaire samenlevingsverbanden verklaren vanuit voedselvoorzieningen, sociaal-economische omstandigheden en erfrecht; productie en consumptiefuncties van huishoudens in verband brengen met veranderende productieverhoudingen en conjunctuur.
9
Domein D: Staat, Natie en politiek: Subdomein D1: Koloniale regimes en politieke cultuur: 7. De kandidaat kan: • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen de koloniale politiek van de Europese mogendheden, met nadruk op Nederland, zich heeft ontwikkeld in het Caraïbisch gebied sinds de zestiende eeuw. Hij kan aan de hand van een afgebakend thema: de aanwezigheid en de belangen van de koloniale machten aangeven en verklaren; de economische, culturele en ideologische achtergronden van het kolonialisme herkennen; veranderingen in doeleinden, machtsmiddelen en omvang van het overheidsbeleid tussen de verschillende koloniale machten vergelijken en uitleggen; de veranderde visies over koloniaal bezit in de tweede helft van de twintigste eeuw aangeven en verklaren. Subdomein D2: Politieke geschiedenis van de Nederlands Antillen: 8. De kandidaat kan: • het dekolonisatieproces van de Nederlandse Antillen vergelijken met de rest van het Caraibisch gebied; • de schijnbare tegenstrijdigheid van dekolonisatie en blijvende afhankelijkheid verklaren; • de relatie trekken tussen het dekolonisatieproces en de strijd voor de democratie van de Nederlandse Antillen; Subdomein D3: Staatsinrichting: 9. De kandidaat kan: • de belangrijkste instellingen en mechanismen binnen ons staatsbestel, ingesteld voor het besturen van de lokale, nationale en koninkrijksaangelegenheden aangeven; • de noodzaak van het bevorderen van onze waarden en normen verdedigen, het scheppen van voorwaarden voor het goed functioneren van een actieve – op solidariteit rustende - democratie en het bevorderen van actieve burgerschap; • de factoren aantonen die een actieve vorm van democratie belemmeren en het handhaven van mensenrechten binnen ons staatsbestel verhinderen; • het streven van groepen om toegang te krijgen tot de politieke besluitvorming aan de hand van begrippen burgerschap en emancipatie identificeren; • kenmerken van de staatsinrichting van de Nederlandse Antillen vergelijken met bijvoorbeeld Nederland, de Verenigde Staten en Venezuela. Subdomein D4: Totalitaire systemen en staten: 10. De kandidaat kan: • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen totalitaire systemen en staten zich in de twintigste eeuw hebben ontwikkeld. Daarbij betrekt hij een fascistisch of een communistisch stelsel. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema: - een relatie leggen tussen de opkomst en ontwikkeling van het betreffende totalitaire systeem en sociaal-economische en politieke verhoudingen; - kenmerken beschrijven van het totalitaire systeem met betrekking tot de ideologie en praktijk en de veranderingen daarin verklaren;
10
-
culturele en ideologische achtergronden van het totalitaire systeem herkennen (vwo); de invloed van het totalitaire systeem op sekse- en etnische verhoudingen beschrijven en verklaren.
Subdomein D5: Staats- en natievorming(alleen voor v.w.o) 11. De kandidaat kan: • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen staats- en natievorming in de moderne tijd heeft plaats gevonden. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema: - de ontwikkeling van centrale gezagsstructuren in de context van modernisering verklaren; - het proces van natievorming verklaren en daarbij de rol van taal-, onderwijs-, en cultuurpolitiek aangeven; - staatsvormen herkennen als federale dan wel unitaire staatsvorm; - desintegratieprocessen beschrijven en verklaren; - verschillende vormen van nationalisme onderscheiden; - culturele en ideologische achtergronden van natiebesef en nationalisme herkennen; - de mate van internationale samenwerking en gevolgen daarvan voor het natiebesef aangeven.
Domein E: Oorlog en vrede: Subdomein E1: Internationale betrekkingen en oorlogsvoering: 12. De kandidaat kan: • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen in de moderne tijd veranderingen zijn opgetreden in de internationale betrekkingen op het gebied van vrede en veiligheid en oorlogsvoering. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema: - internationale tegenstellingen en conflicten in verband brengen met ideologische economische en machtspolitieke belangen; - de mate van institutionalisering van internationale samenwerking op gebied van vrede en veiligheid beschrijven en verklaren en daarbij de betekenis van het internationaal recht aangeven; - historische voorbeelden geven van de escalatie van internationale conflicten in oorlogen, en aan de hand daarvan de macht van expansionistische mogendheden, inclusief de macht van de Verenigde Staten en hun invloed op de historische processen verklaren.
Domein F: Migratiestromen en culturele ontwikkelingen: Subdomein F1: Pre-Columbiaanse tijd en de ondergang van de indianen 13. De kandidaat kan enkele Pre-Columbiaanse cultuurvolken vóór de komst van de Europeanen beschrijven en aangeven wat de demografische, economische, sociale en culturele gevolgen waren van deze ontmoeting.
11
Subdomein F2: Transatlantische slavenhandel: 14. De kandidaat kan: • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen de transatlantische slavenhandel zich heeft ontwikkeld en wat de gevolgen waren voor West-Afrika, het Amerikaanse continent en Europa. Hij kan aan de hand van een afgebakend thema: - een relatie leggen tussen de opkomst van de transatlantische slavenhandel en de sociaal-economische veranderingen in Europa en de overzeese gebiedsdelen; - ideologische en culturele achtergronden van slavernij herkennen en verklaren; - verschillende historische interpretaties van de transatlantische slavenhandel vergelijken en zijn eigen voorkeur voor één van deze interpretaties beargumenteren. Subdomein F3: Van slavernij tot emancipatie: 15. De kandidaat kan: • de oorsprong en invloed van racistische theorieën beschrijven en verklaren; • de invloed die de Afrikaanse migratie naar Noord- en Zuid-Amerika heeft gehad op de beeldvorming van nieuwe culturen aangeven; • een beeld weergeven van de interpretaties ten aanzien van de oorsprong en invloed van de slavernij in het Caraïbisch gebied in vergelijking met andere vormen van slavernij en horigheid; • de verschillende vormen van verzet tegen het systeem van de slavernij binnen Antilliaans verband alsook in de regio beschrijven en verklaren; Subdomein F4: Migratie 16. De kandidaat kan de belangrijkste golfbewegingen van volkeren binnen het Caraïbisch gebied identificeren en ook hun gevolgen voor de historische ontwikkelingen in het bijzonder voor de Nederlandse Antillen Subdomein F5: Culturele ontwikkelingen: 17. De kandidaat kan: • uitleggen welke invloeden oude culturen van het Europese, Amerikaanse, Afrikaanse en Aziatische continent hebben uitgeoefend op de ontwikkeling van de Caraïbische samenleving. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema: - karakteristieken geven van het mens- en wereldbeeld in de antieke oudheid, de joods-christelijke cultuur, de arabisch-islamitische cultuur, de Ameridiaanse cultuur, de Afrikaanse (sub-Sahara) cultuur en de Aziatische cultuur; - aangeven en verklaren op welke wijze en onder invloed van welke omstandigheden en ontwikkelingen mensen tijdens de Renaissance, de Verlichting en de laatste twee eeuwen teruggrepen op het gedachtegoed en de artistieke vormen van de hiervoor genoemde oude culturen; - historische interpretaties ten aanzien van de betekenis van deze culturen voor de ontwikkeling van de Caraïbische samenleving vergelijken en een eigen voorkeur voor één van deze interpretaties beargumenteren.
12
Subdomein F6: Multiculturalisme en pluralistische samenleving: 18. De kandidaat kan: • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen verschillen in gedragsvoorschriften tussen sociale lagen en groepsculturen in het Caraïbisch gebied vorm hebben gekregen. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema: - confrontaties en wisselwerking tussen de overheersende imperialistische cultuur en de niet-dominante culturen in verband brengen met de afschaffing van de slavernij en het proces van natievorming. Subdomein F7: Religie en levensbeschouwing: 19. De kandidaat kan: • uitleggen op welke wijze en onder invloed van welke omstandigheden en processen de betekenis van religie en levensbeschouwing in de Caraïbische samenleving in de moderne tijd is veranderd. Hij kan aan de hand van een afgebakend thema: - huidige en historische rituelen en gebruiken vergelijken naar vorm en betekenis; - confrontaties en wisselwerking tussen voorgeschreven kerkelijke cultuur en geleefde praktijk van gelovigen in verband brengen met toenemende kerkelijke disciplinering; - het ontstaan van scherpe scheidslijnen tussen geloof en volksgeloof verklaren.
13
2. Syllabus voor het Centraal Examen (CE) Specificatie van de eindtermen voor het Centraal Examen
2.1 Uitgangspunten Bij het formuleren van de eindtermen is rekening gehouden met de maatschappelijke context van de leerlingen en het programma van de basisvorming. Hij/zij groeit op in een parlementaire democratie en wordt dagelijks geconfronteerd met standbeelden, monumenten, forten, musea, landhuizen, meertaligheid etc. die verwijzen naar de eigen lokale geschiedenis. Vandaar de grote nadruk in de eindtermen voor de geschiedenis van de Nederlandse Antillen. De Antillen zijn door de Caraïbische Zee altijd een open samenleving geweest. Migranten uit vele landen op de wereld hebben zich hier gevestigd. Antilliaanse geschiedenis moet daarom altijd in de context van de eigen regio, het Amerikaanse continent, West-Afrika en Europa worden behandeld. In de eindtermen is dan ook ruimte gemaakt voor dit verleden van ‘widening horizons’. Van vwo-leerlingen mag bovendien verwacht worden dat zij dwarsverbanden tussen de historische ontwikkelingen in de verschillende geografische ruimtes kunnen herkennen en analyseren. Nederlandse Antillen Pre-Columbiaanse culturen Kolonialisme Slavenhandel Slavernij Emancipatie Industrialisering Imperialisme Migratie Omslag in economie/cultuur Statuut Dekolonisatie Parlementaire democratie 30 mei 1969 Diversificatie v/d economie Aparte landen in het Koninkrijk
Caraïbisch gebied Amerikaanse continent Pre-columbiaanse culturen Ondergang indiaanse culturen Kolonialisme Slavenhandel Slavernij Emancipatie Modernisering Imperialisme Migratie Wereldeconomie Onafhankelijkheid Regeringsvormen Globalisering
Wereld Kolonialisme Slavenhandel Industrialisering Imperialisme Dekolonisatie Migratie Totalitarisme Democratische stelsels Wereldoorlogen Koude Oorlog Globalisering
Niet alle vakinhouden van de eindtermen hoeven in het centraal examen te worden geëxamineerd. Sommige subdomeinen zijn meer geschikt voor praktische opdrachten en schoolexamens. Ook het niet beschikbaar zijn van een Antilliaanse methode voor de bovenbouw heeft invloed gehad op de verdeling tussen de vakinhouden over het
15
CE en SE, maar uiteindelijk zijn domeinen/subdomeinen voor het centraal examen gekozen die verwijzen naar relevante historische ontwikkelingen op lokaal, regionaal en mondiaal niveau. Voor de keuzevrijheid van scholen blijven er genoeg mogelijkheden over bij de indeling en concrete invulling van de examenstof. Ook per eiland kan de concrete invulling enigszins verschillen. De invoering van een centraal examen voor het vak geschiedenis en staatsinrichting heeft vele voordelen: - alle leerlingen die zich voorbereiden op het examen verwerven eenzelfde historische kennis die ook een rol kan spelen in het proces van natievorming; - het bevordert de samenwerking tussen geschiedenisdocenten op het eiland; - de waarborging van de kwaliteit van het vwo-niveau; - de specifieke domeinvaardigheden en benaderingswijzen van het vak kunnen centraal aan de orde worden gesteld; - het opent de mogelijkheid om voor de onderdelen van het CE themaboekjes samen te stellen; - het kan de status van het vak vergroten.
2.2 Het eindexamen Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen, Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen. Domein A Domein B Domein C Domein D Domein E Domein F
Vaardigheden en benaderingswijzen Levensonderhoud Primaire levensverbanden en opvoeding Staat, natie en politiek Oorlog en vrede Migratiestromen en culturele ontwikkelingen
Van de domeinen B, D, E en F worden jaarlijks twee subdomeinen (aangeboden in twee katernen) in het centraal examen geëxamineerd, de overige domeinen en subdomeinen worden in het schoolexamen geëxamineerd.
2.2.1 Het centraal examen Het centraal examen heeft betrekking op twee nader afgebakende thema’s, behorend bij twee subdomeinen uit de domeinen B, D, E en F in combinatie met de vaardigheden en benaderingswijzen uit domein A met uitzondering van die onderdelen die zich naar hun aard niet lenen voor centrale examinering, waaronder vaardigheden die uitdrukkelijk een computer als werkstation vereisen. Welke nader afgebakende thema’s uit de domeinen B, D , E en F in het centraal examen worden geëxamineerd, wordt door of in opdracht van de minister bekend gemaakt. Het centraal examen wordt afgenomen in een zitting van maximaal 3 uur.
2.2.2 Weging De verdeling van het programma is 40% voor het CE en 60% voor het SE. De verhouding van het eindcijfer is echter, net als bij andere vakken 50:50.
16
2.3 Specificatie Eindtermen 2.3.1 Domein A: Vaardigheden en benaderingswijzen Subdomein: Informatievaardigheden De kandidaat kan: A1 verschillende typen vragen herkennen en zelfstandig formuleren. Daarbij kan hij onderscheid maken tussen: • beschrijvende vragen; • verklarende vragen; • evaluatieve vragen; • tussen een vraagstelling en een hypothese A2 aan de hand van gegeven of zelf geformuleerde vragen uit eenvoudig bronnenmateriaal bruikbare historische gegevens selecteren. Daarbij kan hij: • zijn informatiebehoefte vaststellen; • beschikbare bronnen inventariseren en de aard van verschillende soorten geschreven en ongeschreven bronnen van elkaar onderscheiden; • relevante bronnen en bronfragmenten selecteren; • uit bronnen bruikbare historische gegevens selecteren, daarbij rekeninghoudend met de betrouwbaarheid en representativiteit van het bronnenmateriaal; • gebruik maken van de mogelijkheden van ICT. A3 informatie aan de hand van gegeven of zelfgeformuleerde vragen mede met behulp van ICT verwerken en daaruit beredeneerde conclusies trekken. Daarbij kan hij: • ordening aanbrengen in historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen. In dat verband kan hij: - historische gebeurtenissen, verschijnselen en processen ordenen volgens chronologische en maatschappijhistorische indelingen; - verschillende perioden en samenlevingen met elkaar vergelijken; - het unieke en meer algemene in de geschiedenis onderscheiden; - in historische processen aspecten van continuïteit en verandering herkennen; - veranderingen onderscheiden naar de snelheid waarmee deze plaats vinden, van schoksgewijs tot geleidelijk; - ingrijpende veranderingen onderscheiden van oppervlakkige veranderingen, zich daarbij realiserend dat dit onderscheid (mede) afhangt van de eigen standplaats; - beargumenteren dat het onderscheiden van perioden en doorslaggevende wendingen/ veranderingen interpretatief van aard is en (mede) afhangt van de standplaats en/of de vraag die men wil beantwoorden; • verklaringen geven voor historische verschijnselen, processen en veranderingen. In dat verband kan hij: - oorzaken of omstandigheden die al langer op de achtergrond spelen onderscheiden van directe oorzaken en aanleidingen;
17
-
•
•
zich verplaatsen in opvattingen, waarden en belangen van mensen in het verleden en deze onderscheiden als meer of minder persoonlijk bepaalde beweegredenen voor hun denken en handelen; - de rol van personen in het historisch proces herkennen; - herkennen hoe oorzaken van verschillende aard in onderlinge samenhang historische processen beïnvloeden; - onderscheid maken tussen oorzaken van meer en minder belang; - direct optredende gevolgen onderscheiden van gevolgen op langere termijn; - beargumenteren dat het aangeven van oorzaken, beweegredenen en gevolgen interpretatief van aard is en(mede) afhangt van de eigen standplaats en de vraag die men wil beantwoorden; zich een weloverwogen beeld vormen van historische gegevens.. In dat verband kan hij: - op basis van de analyse van één of meer bronnen vaststellen, wanneer men iets als een feit wil aanvaarden en in dit verband feiten onderscheiden van meningen, vooroordelen en stereotypen; - bij het analyseren van bronnen en interpretaties de standplaatsgebondenheid van anderen en zichzelf in tijd en plaats onderkennen, en de factoren die daarop van invloed kunnen zijn; - historische gegevens in een interpretatie verwerken; - een geboden samenhang zien als een interpretatie; - historische gegevens en interpretaties toetsen aan nieuwe gegevens; - beargumenteren dat een objectieve weergave van de historische werkelijkheid onmogelijk is, maar dat het streven naar intersubjectieve interpretaties van belang blijft; ten aanzien van gegeven of door hem zelf geformuleerde vragen een eigen standpunt weergeven en beargumenteren. In dat verband kan hij: - zich verplaatsen in opvattingen, waarden en motieven van mensen in het verleden, ermee rekening houdend, dat zij niet over dezelfde kennis konden beschikken als wij nu; - opvattingen, waarden en motieven, waardoor mensen in het verleden werden geleid, - vergelijken met opvattingen, waarden en motieven van hemzelf en anderen nu; - op basis van de voorafgaande twee punten een beargumenteerd eigen standpunt formuleren.
A4 de resultaten van een leeractiviteit overdragen aan anderen. In dat verband kan hij: . • een eigen medium kiezen; • rekening houden met doel, doelgroep en randvoorwaarden; • een gestructureerde, zakelijke tekst schrijven als basis voor een schriftelijke, mondelinge of audiovisuele presentatie, daarbij gebruik makend van ICT.
18
Subdomein: Onderzoeksvaardigheden De kandidaat kan: A5 een historisch onderzoek opzetten, uitvoeren en presenteren. Daarbij kan hij: • in de fase van voorbereiding: - een hoofdvraag of hypothese formuleren; - de hoofdvraag of hypothese uitwerken in relevante deelvragen; - uitgaande van de hypothese of gestelde vragen relevant bronnenmateriaal selecteren; - een activiteiten- en tijdsplanning opstellen; • in de fase van uitvoering: - de opgestelde activiteiten- en tijdsplanning volgen; - gegevens uit het bronnenmateriaal verwerken: bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit van de gegevens vaststellen en de informatie per deelvraag ordenen en beschrijven; - op basis van de informatie uit de deelvragen een beredeneerde conclusie ten aanzien van de hoofdvraag of hypothese formuleren. - in de fase van afsluiting en evaluatie: - de onderzoeksresultaten op samenhangende wijze presenteren en toelichten; - aan de hand van gegeven criteria het verloop en de resultaten van het onderzoek beoordelen.
2.3.2 Domein B: Levensonderhoud: B1 Subdomein: Van nomaden samenlevingen naar agrarische en stedelijke samenlevingen: 1. De kandidaat kan: • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen tijdens de overgang van een agrarisch-stedelijke naar een industriële maatschappij veranderingen zijn opgetreden in de economische en sociale structuur. Hij kan aan de hand van een van een nader afgebakend thema: - de indelingen in perioden van ontwikkeling van de mensheid van nomadische samen-levingen naar agrarische en stedelijke maatschappijen beschrijven; - inzicht tonen in de waarde van de primaire samenlevingsverbanden voor de hedendaagse mens; - de veranderingen beschrijven die zijn opgetreden in de verdeling van het bezit en de verdeling van de productiemiddelen vóór de komst der Europeanen; - uitleggen dat de economische veranderingen de stuwende krachten zijn voor revolutionaire veranderingen. B2 Subdomein: Economische en Sociale Verhoudingen: 2. De kandidaat kan: • kennis en inzicht tonen in het gegeven dat de economische factoren de basis vormen voor veranderingen op andere terreinen; - inzicht tonen in de economische theorieën die de wereldeconomie hebben beheerst en hun uitwerking hadden in de koloniën;
19
-
inzicht tonen in de huidige economische stromingen met hun uitwerkingen in de (ex)koloniën in het Caraïbisch gebied en in het bijzonder de Nederlandse Antillen;
3. De kandidaat kan: • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen, in het Caraïbisch gebied – met nadruk op de Nederlandse Antillen - en de rest van het Amerikaanse continent, samenlevingsverbanden en hun maatschappelijke functies zich hebben ontwikkeld - tijdens de Pre-Columbiaanse tijd; - tijdens de tijd van de slavernij; - tijdens de periode van emancipatie - in de periode van de komst van de Shell - na 30 mei 1969.
2.3.3 Domein C: Primaire samenlevingsverbanden: C1 Subdomein: Primaire samenlevingsverbanden en opvoeding: 4. De kandidaat kan: • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen in het Caraïbisch gebied omvang en samenstelling van primaire samenlevingsverbanden en hun maatschappelijke functies zich tijdens de overgang van een agrarisch-stedelijke naar een industriële maatschappij hebben ontwikkeld. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema: - demografische verschuivingen ten aanzien van geboorte, huwelijk, vruchtbaarheid en sterfte aangeven; - omvang en samenstelling van primaire samenlevingsverbanden verklaren vanuit voedselvoorzieningen, sociaal-economische omstandigheden, erfrecht, medische inzichten en kennis van hygiëne; - productie en consumptiefuncties van huishoudens in verband brengen met veranderende productieverhoudingen en conjunctuur; - de invloed van opvattingen over seksualiteit, verwantschap, zorg en opvoeding aangeven; - de betekenis van het huiselijk leven beschrijven en verklaren; - de veranderende taakverdeling tussen mannen en vrouwen met betrekking tot arbeid, zorg en opvoeding in verband brengen met levensverwachting en vruchtbaarheid; - historische voorbeelden geven van de invloed van sociaal-politieke bewegingen en wetgeving op de voorafgaande twee punten; - historische interpretaties van de betekenis van gevoelsuitingen tussen opvoeders en kinderen in primaire samenlevingsverbanden met elkaar vergelijken en zijn eigen voorkeur voor een van deze interpretaties beargumenteren.
2.3.4 Domein D: Staat, Natie en politiek: D1
Subdomein: Koloniale regimes en politieke cultuur:
5. De kandidaat kan: •
uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen de koloniale politiek van de Europese mogendheden, met nadruk op Nederland, zich heeft
20
ontwikkeld in het Caraïbisch gebied sinds de zestiende eeuw. Hij kan aan de hand van een afgebakend thema: - de aanwezigheid en de belangen van de koloniale machten aangeven en verklaren; - de economische, culturele en ideologische achtergronden van het kolonialisme herkennen; - veranderingen in doeleinden, machtsmiddelen en omvang van het overheidsbeleid tussen de verschillende koloniale machten vergelijken en uitleggen; - de veranderde visies over koloniaal bezit in de tweede helft van de twintigste eeuw aangeven en verklaren. D2
Subdomein : Politieke geschiedenis van de Nederlands Antillen:
6. De kandidaat kan: • het dekolonisatieproces van de Nederlandse Antillen vergelijken met de rest van het Caraïbisch gebied; • de schijnbare tegenstrijdigheid van dekolonisatie en blijvende afhankelijkheid verklaren; • de relatie trekken tussen het dekolonisatieproces en de strijd voor democratie D3
Subdomein: Staatsinrichting:
7. De kandidaat kan: • de belangrijkste instellingen en mechanismen binnen ons staatsbestel, ingesteld voor het besturen van de lokale, nationale en koninkrijksaangelegenheden begrijpen; • de noodzaak van het bevorderen van onze waarden en normen verdedigen, het scheppen van voorwaarden voor het goed functioneren van een actieve – op solidariteit rustende- democratie en het bevorderen van actieve burgerschap; • de factoren aantonen die een actieve vorm van democratie belemmeren en het handhaven van mensenrechten binnen ons staatsbestel verhinderen; • veranderende visie van sociaal-politieke bewegingen en politieke partijen op macht, gezag en interventie van de overheid aangeven en verklaren; • het streven van groepen om toegang te krijgen tot de politieke besluitvorming aan de hand van begrippen burgerschap en emancipatie identificeren; • de veranderde invloed van burgers op het overheidsbeleid verklaren en de effecten daarvan voor de werking van het politiek systeem; • het gebruiken van symbolen en rituelen door politieke elites, partijen en pressiegroepen in verband brengen met het veranderde politiek systeem; • de invloed van de media op de politieke besluitvorming uitleggen; • het spanningsveld tussen overheidsbemoeienis en handelingsvrijheid van burgers in de ontwikkeling van de verzorgingsstaat herkennen. D4
Subdomein: Totalitaire systemen en staten:
8. De kandidaat kan: • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen totalitaire systemen en staten zich in de twintigste eeuw hebben ontwikkeld. Daarbij betrekt hij een fascistisch of een communistisch stelsel. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema:
21
D5
een relatie leggen tussen opkomst en ontwikkeling van het betreffende totalitaire systeem en sociaal-economische en politieke verhoudingen; kenmerken beschrijven van het totalitaire systeem met betrekking tot ideologie en praktijk en de veranderingen daarin verklaren; culturele en ideologische achtergronden van het totalitaire systeem herkennen(vwo); de invloed van het totalitaire systeem op sekse- en etnische verhoudingen beschrijven en verklaren; een relatie leggen tussen opkomst en ontwikkeling van het totalitaire en dictatoriale systeem en nationale gevoelens en nationalisme; het onderscheid vaststellen met een westerse parlementair-democratisch systeem; ideologische verschillen geven tussen fascisme en communisme. Subdomein: staats- en natievorming(alleen vwo)
9. De kandidaat kan: • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen staats- en natievorming in de moderne tijd heeft plaats gevonden. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema: - de ontwikkeling van centrale gezagsstructuren in de context van modernisering verklaren; - het proces van natievorming verklaren en daarbij de rol van taal-, onderwijs-, en cultuurpolitiek aangeven; - staatsvormen herkennen als federale dan wel unitaire staatsvorm; - desintegratieprocessen beschrijven en verklaren; - verschillende vormen van nationalisme onderscheiden; - culturele en ideologische achtergronden van natiebesef en nationalisme herkennen; - de mate van internationale samenwerking en gevolgen daarvan voor het natiebesef aangeven.
2.3.5 Domein E: Oorlog en vrede: E1 Subdomein: Internationale betrekkingen en oorlogsvoering: 10. De kandidaat kan: • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen in de moderne tijd veranderingen zijn opgetreden in de internationale betrekkingen op het gebied van vrede en veiligheid en oorlogsvoering. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema: - internationale tegenstellingen en conflicten in verband brengen met ideologische economische en machtspolitieke belangen; - de mate van institutionalisering van internationale samenwerking op gebied van vrede en veiligheid beschrijven en verklaren en daarbij de betekenis van het internationaal recht aangeven; - historische voorbeelden geven van de escalatie van internationale conflicten in oorlogen, en aan de hand daarvan: - gevolgen beschrijven van veranderingen in oorlogsvoering voor burgers en militairen;
22
-
verschillen in betrokkenheid van burgers bij oorlogen onderscheiden op grond van sekse, etniciteit, sociaal-economische positie en leeftijd; de betekenis van beeldvorming ten aanzien van conflicterende partijen beschrijven; verwerking en doorwerking van oorlogservaringen uitleggen; ontstaan en aanpassingen van humanitair oorlogsrecht verklaren; veranderde denkbeelden over oorlog en vrede verklaren en voorbeelden geven van vredesinitiatieven; inzicht tonen in de macht van expansionistische mogendheden, inclusief de macht van de Verenigde Staten en hun invloed op de historische processen; inzicht tonen in de verschillende manieren van schending van mensenrechten lokaal, regionaal en internationaal; inzicht tonen in de rol van de Benedenwindse eilanden tijdens WOII; inzicht tonen in de rol van de Verenigde Naties.
2.3.6 Domein F: Migratiestromen en culturele ontwikkelingen F1
Subdomein: Pre-Columbiaanse tijdperk en de ondergang van de indianen
11. De kandidaat kan: • enkele Pre-Columbiaanse cultuurvolken vóór de komst van de Europeanen beschrijven en aangeven wat de demografische, economische, sociale en culturele gevolgen waren van deze ontmoeting. F2
Sub-Subdomein: Transatlantische slavenhandel:
12. De kandidaat kan: • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen de transatlantische slavenhandel zich heeft ontwillend en wat de gevolgen waren voor Afrika, het Amerikaanse continent en Europa. Hij kan aan de hand van een afgebakend thema: - een relatie leggen tussen de opkomst van de transatlantische slavenhandel en de sociaal-economische veranderingen in Europa en de overzeese gebiedsdelen; - ideologische en culturele achtergronden van slavernij herkennen en verklaren; - een relatie leggen tussen de opkomst en de ontwikkeling van de transatlantische slavenhandel en het ontstaan van racistische ideologieën; - de veranderingen op sociaal-economisch gebied en de veranderende visies op slavenhandel en slavernij met elkaar in verband brengen en verklaren; - verschillende historische interpretaties van de transatlantische slavenhandel vergelijken en zijn eigen voorkeur voor één van deze interpretaties beargumenteren. F3
Subdomein: Van slavernij tot emancipatie:
13. De kandidaat kan: • inzicht krijgen in de oorsprong en invloed van racistische theorieën; - inzicht krijgen in de invloed die de Afrikaanse migratie naar Noord- en ZuidAmerika heeft gehad op de beeldvorming van nieuwe culturen; - een beeld weergeven van de interpretaties ten aanzien van de oorsprong en invloed van de slavernij in het Caraïbisch gebied in vergelijking met andere vormen van slavernij en horigheid;
23
-
F4
de belangrijkste actoren, instituties en structuren binnen de driehoekshandel identificeren, met name binnen de Antilliaanse processen; de verschillende vormen van verzet tegen de institutie van de slavernij binnen het Antilliaans verband alsook in de regio beschrijven; Subdomein: Migratie:
14. De kandidaat kan: • de factoren die in het algemeen de bevolkingsprocessen beïnvloeden ( geboorte, sterfte, leefdtijdgroepen, sekse, religie, migratie) herkennen; • de belangrijkste golfbewegingen van volkeren binnen het Caraïbisch gebied - identificeren en ook hun gevolgen voor de historische ontwikkelingen in het bijzonder voor de Nederlandse Antillen; - de migratie die tot op heden de binnen het Caraïbisch gebied nog volop aan de gang is verklaren; - acculturatieprocessen in het Caraïbisch gebied verklaren.
F5
Subdomein: Culturele ontwikkelingen:
15. De kandidaat kan: • uitleggen welke invloeden oude culturen van het Europese, Amerikaanse, Afrikaanse en Aziatische continent, hebben uitgeoefend op de ontwikkeling van de Caraïbische samenleving. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema: - karakteristieken geven van het mens- en wereldbeeld in de antieke oudheid, de joods-christelijke cultuur, de Arabisch-islamitische cultuur, de Amerindiaanse cultuur, de Afrikaanse (sub-Sahara) cultuur en de Aziatische cultuur; - aangeven en verklaren op welke wijze en onder invloed van welke omstandigheden en ontwikkelingen mensen tijdens de Renaissance, de Verlichting en de moderne tijd teruggrepen op het gedachtegoed en de artistieke vormen van de hiervoor genoemde oude culturen; - historische interpretaties ten aanzien van de betekenis van deze culturen voor de ontwikkeling van de Caraïbische samenleving vergelijken en een eigen voorkeur voor één van deze interpretaties beargumenteren. F6
Subdomein: Multiculturalisme en pluralistische samenleving:
16. De kandidaat kan: • uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen verschillen in gedragsvoorschriften tussen sociale lagen en groepsculturen in het Caraïbisch gebied vorm hebben gekregen. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema: - confrontaties en wisselwerking tussen de overheersende imperialistische cultuur en de niet-dominante culturen in verband brengen met de afschaffing van de slavernij en het proces van natievorming; - confrontaties en wisselwerking tussen de Europese, Amerindiaanse, Afrikaanse en Aziatische cultuur beschrijven en verklaren; - huidige en historische rituelen en gebruiken vergelijken naar vorm en betekenis.
24
F7
Subdomein: religie en levensbeschouwing:
17. De kandidaat kan: • uitleggen op welke wijze en onder invloed van welke omstandigheden en processen de betekenis van religie en levensbeschouwing in de Caraïbische samenleving in de moderne tijd is veranderd. Hij kan aan de hand van een afgebakend thema: - huidige en historische rituelen en gebruiken vergelijken naar vorm en betekenis; - confrontaties en wisselwerking tussen voorgeschreven kerkelijke cultuur en geleefde praktijk van gelovigen in verband brengen met toenemende kerkelijke disciplinering en het ontstaan van scherpe scheidslijnen tussen geloof en volksgeloof; - herkennen met welke dagelijkse rituelen en gebruiken sociale lagen en groepsculturen zich in de vroeg-moderne tijd onderscheidden en veranderingen in gedragsrepetoires in verband brengen met gedragsregulering en de veranderende maatschappelijke participatie en status van verschillende leeftijdsgroepen en van mannen en vrouwen; - huidige en historische rituelen en gebruiken vergelijken naar vorm en betekenis.
25
2.4 Domeinen en subdomeinen voor het centraal examen. De domeinen en subdomeinen zijn als volgt over het centraal examen en schoolexamen verdeeld:
Domeinen en subdomeinen Domein A Vaardigheden Domein B Levensonderhoud
Centraal examen X
Schoolexamen X
Subdomein B1 Subdomein B2 Domein C Primaire Samenlevingen
X
X X
Subdomein C1
-
X
Subdomein D1 Subdomein D2 Subdomein D3 Subdomein D4 Subdomein D5 Domein E Oorlog en vrede
X X X X -
X X X X X (alleen vwo)
Subdomein E1 Domein F Migratiestromen en culturele ontwikkelingen
X
X
Subdomein F1 Subdomein F2 Subdomein F3 Subdomein F4 Subdomein F5 Subdomein F6 Subdomein F7
X X -
X X X X X X X
Domein D Staat, natie en politiek
26
3. Handreiking voor het schoolexamen 3.1 Het schoolexamen 1. Het schoolexamen In het PTA doet de school haar eigen keuzes wat betreft de volgorde van de vakinhoudelijke thema’s, de onderwerpen voor praktische opdrachten en het profielwerkstuk en de wijze waarop de schooltoetsen de examenstof examineren. De onderdelen van het examendossier (schooltoetsen, praktische opdrachten en profielwerkstuk) zijn wel verplichtend, maar verder kunnen de onderstaande suggesties als handreiking dienen. Het schoolexamen heeft betrekking op telkens een nader afgebakend thema behorend tot elk van de domeinen en subdomeinen B tot en met F voorzover deze niet in het centraal examen geëxamineerd worden, in combinatie met de vaardigheden en benaderingswijzen uit domein A. Het schoolexamen bestaat uit een examendossier met de volgende onderdelen: a. toetsen met gesloten en/of open vragen Het beantwoorden van vragen over één of meer historische vraagstukken van beperkte omvang. Het werk wordt beoordeeld aan de hand van een correctievoorschrift waarin mogelijke antwoorden en een puntenverdeling opgenomen zijn. b. praktische opdrachten b1 Het uitvoeren van beperkte onderzoeksopdrachten over een historische proces of vraagstuk. b2 Daarenboven of het uitvoeren van een zelfstandig historisch onderzoek, overeenkomstig domein A, subdomein onderzoeksvaardigheden als voorbereiding op het profielwerkstuk. De presentatie van het verrichte werk vindt op één van de volgende wijzen plaats: - een geschreven verslag ( onderzoeksverslag, verhalend verslag, recensie, verslag van een enquête of weergave van een interview); - een essay of artikel (uiteenzetting, beschouwing of betoog); - een mondelinge voordracht (uiteenzetting, beschouwing of betoog, forumdiscussie); - een reeks stellingen met onderbouwing; - een posterpresentatie met toelichting; - een presentatie met gebruik van media (audio, video, ICT). De kandidaat dient in overleg met de examinator ervoor te zorgen dat het totale pakket van praktische opdrachten voor de profielvakken tezamen gevarieerd samengesteld is, zowel wat het type opdrachten betreft als wat de presentatievormen betreffen.
27
De examinering van de algemene vaardigheden wordt over de verschillende vakken verspreid. Voor de beoordeling van de praktische opdrachten wordt gebruik gemaakt van beoordelingscriteria die vooraf aan de kandidaat bekend gemaakt zijn. Bij praktische opdrachten wordt, voor zover relevant, het doorlopen proces door de kandidaat gedocumenteerd (onderwerpskeuze; vraagstelling; verrichte werkzaamheden; geraadpleegde bronnen, en dergelijke) Dit wordt in de beoordeling betrokken. c
profielwerkstuk Het profielwerkstuk heeft een studielast van 80 uur. De school bepaalt of het profielwerskstuk betrekking heeft op 1 of 2 vakken en welke vakken toegestaan zijn. Het profielwerkstuk wordt beoordeeld met een cijfer dat deel uitmaakt van het combinatiecijfer. Wanneer geschiedenis bij het profielwerkstuk is betrokken, omvat het profielwerkstuk: - een zelfstandig uit te voeren onderzoeksopdracht. Wat de bijdrage van geschiedenis betreft, is dit: - het uitvoeren van een historisch onderzoek volgens een compleet historische gebeurtenis, historisch proces of vraagstuk. De vraagstelling is van een grotere complexiteit dan die van praktische opdrachten en heeft de bedoeling de kandidaat zijn kennis, inzicht en vaardigheden in een historisch onderzoek te laten toepassen, overeenkomstig domein A, subdomein onderzoeksvaardigheden. Indien wordt gekozen voor presentatie van het profielwerkstuk, kan dat op één van de volgende wijzen plaatsvinden: - een geschreven verslag (onderzoeksverslag, verhalend verslag, recensie, verslag van een enquête of weergave van een interview); - een artikel (uiteenzetting of betoog); - een mondelinge voordracht (uiteenzetting, betoog, groepsdiscussie); - een reeks stellingen met onderbouwing; - een posterpresentatie met toelichting; - een presentatie met gebruik van media (audio, video, ICT). Bij het profielwerkstuk wordt het doorlopen proces door de kandidaat gedocumenteerd. (onderwerpskeuze, vraagstelling, verrichte werkzaamheden, geraadpleegde hulpbronnen en dergelijke). Dit wordt in de beoordeling betrokken. Voor de beoordeling van het profielwerkstuk wordt gebruik gemaakt van beoordelingscriteria die vooraf aan de kandidaat bekend zijn gemaakt. De beoordeling vindt plaats door de examinatoren van de vakken die bij het profielwerkstuk betrokken zijn. Informatie en communicatie technologie (ICT) De kandidaat kan bij de examinering gebruik maken van de volgende toepassingen van ICT: - raadplegen van (hyper)teksten, gegevens, beeld en geluid in (multimediale) bestanden; - gegevensbanken en informatiesystemen met behulp van computer (netwerk); - geautomatiseerde zoeksystemen in bibliotheken en mediatheek;
28
-
telecommunicatie, zoals e-mail, discussie- en nieuwsgroepen; tekstverwerking; rekenmachine of grafische rekenmachine; wiskundige bewerkingen; spreadsheets, modellensimulaties; verwerking en beheer van gegevens in gegevensbanken en informatiesystemen; maken van multi-media presentaties.
Het gebruik van ICT- toepassingen bij de toetsing is optioneel op die onderdelen waar de school (nog) niet beschikt over voldoende of adequate apparatuur en programmatuur.
3.2 Weging De school geeft in het PTA duidelijk aan hoe de cijfers voor praktische opdrachten en het profielwerkstuk worden gewogen in de vastgestelde 50 procent van het cijfer.
3.3 Mogelijke verdeling van de studielast over de domeinen Het vak geschiedenis en staatsinrichting heeft voor het Vwo 440 uur studiebelasting en voor Havo 320 uur. Hiervan is 80 uur bestemd voor profielwerkstuk en onze suggestie is 20 uur te reserveren voor twee praktische opdrachten, als aanloop naar het profielwerkstuk. De resterende 300 uur kan eventueel als volgt over de 5 domeinen verdeeld worden: Domein B: Domein C Domein D: Domein E:
Domein F:
Vwo 55 uur en Havo 45 uur; dit domein vormt de basis voor de stof van de andere domeinen Vwo 35 uur en Havo 20 uur Vwo 70 uur en Havo 50 uur; het subdomein D5 staat alleen bij vwo. Vwo 70 uur en Havo 55 uur De stof van dit domein is uitgebreid. Bovendien is deze stof enerzijds een verdieping van een deel van de derdeklas stof en anderzijds volkomen nieuwe stof voor de instromende leerlingen. In dit domein wordt behandeld WO I, Interbellum en totalitarisme, WO II, Koude Oorlog Vwo 70 uur en Havo 50 uur; twee subdomeinen hieruit zullen geëxamineerd worden.
3.4 Begrippenapparaat Domein B
29
Nomadische samenleving Agrarisch-stedelijke samenleving Industriële maatschappij Economische en sociale structuur Kapitalisme Liberalisme Neoliberalisme Marxisme Socialisme
Domein C
Domein D
Domein E
30
Kolonialisme imperialisme emancipatie Primaire samenlevingsverbanden Demografie Conjunctuur Erfrecht Slavernij Koloniale machten WIC Kaapvaart Piraten Vroegkapitalisme Kolonialisme Monopolie Mercantilisme Economische uitbuiting Natie Staat Nationalisme Onafhankelijkheid Natievorming Natiebesef Dekolonisatie Democratie Constitutionele democratie Parlementair-democratisch systeem Representatieve democratie Volksvertegenwoordiging Parlement Grondwet Grondwetsherziening Mensenrechten Burgerschapsvorming Actieve burgerschap Statuut Koninkrijk Verzorgingsstaat Partijvorming Politieke en sociale elites Pressiegroepen Ideologie Dictatuur Totalitaire systeem Fascisme Communisme Federale staatsvorm Unitaire staatsvorm Vrede en veiligheid Institutionalisering internationale samenwerking Escalatie
Humanitair oorlogsrecht Verenigde Naties Domein F
Migratiestromen Pre-Columbiaans Transatlantische slavenhandel Driehoekshandel Slavernij Racisme Acculturatieprocessen Antieke oudheid Joods-christelijke cultuur Arabisch-islamitische cultuur Afrikaanse cultuur Aziatische cultuur Renaissance Verlichting Vroegmoderne tijd Moderne tijd Imperialisme Natievorming Kerkelijke cultuur
3.5 Suggesties voor didactische werkvormen De meeste leerlingen met een havo/vwo-diploma gaan nog altijd in Nederland studeren aan een hogeschool of universiteit. Op een instelling van hoger onderwijs wordt veel zelfstandigheid van studenten verwacht: planning van de studie, tekstvaardigheden, mondelinge en schriftelijke presentatie en het verwerken van veel literatuur en opdrachten voor een tentamen. Bij het schoolvak geschiedenis kunnen allerlei didactische werkvormen gekoppeld worden aan de eindtermen. Hieronder staan een paar voorbeelden: - bronnenmateriaal zelfstandig en onderzoekend analyseren, individueel of in groepen; - het innemen van een eigen standpunt of het formuleren van een eigen interpretatie geeft na individueel werk genoeg mogelijkheden tot uitwisseling van gedachten in een forumdiscussie, een rollenspel of het opstellen van stellingen; - bij een praktische opdracht van 20 slu’s VWO of 10-20 slu’s HAVO kunnen leerlingen via interviews de geschiedenis van de eigen omgeving verkennen door ouderen vragen te stellen; - een profielwerkstuk leent zich uitstekend voor het verdedigen van een eigen interpretatie en het aantonen van standplaatsgebondenheid etc.
3.6 Implementatie en scholing Een succesvolle invoering van de eindtermen van het eindexamen hangt mede af van de implementatie onder de geschiedenisdocenten in de bovenbouw. Aan de hand van voorbeeldvragen die kennis, inzicht en specifieke historische vaardigheden toetsen, kunnen docenten van elkaar leren hoe zij hun leerlingen op het schriftelijk examen kunnen voorbereiden. Tot nu toe ging iedere school met behulp van de PTA-eisen zijn
31
eigen gang, omdat voor het schoolvak geschiedenis geen centraal schriftelijk bestond. Het maken van goede SE- toetsen met als doel historische vaardigheden te examineren gaat niet vanzelf. Ook vakinhoudelijke en vakdidactische scholing op de thema’s die jaarlijks tot het CE behoren is aan te bevelen, omdat er geen geschiedenismethode bestaat over de Antilliaanse geschiedenis in Caraïbisch perspectief. In Nederland wordt over nieuwe thema’s altijd scholing verzorgd op verschillende plaatsen en op verschillende data. Scholen betalen deze vakinhoudelijke nascholing van 1 of 2 dagen voor hun docenten, want vinden dat belangrijk voor het succes van de eindexamens.
3.7 Onderwijsmateriaal ontwikkelen Naast een Nederlandse geschiedenismethode voor de bovenbouw voor de internationale ontwikkelingen zou het ontwikkelen van een geschiedenismethode over de Antilliaanse geschiedenis wenselijk zijn. Dat is toekomstmuziek en daarom moet heel praktisch materiaal worden verzameld uit o.a. de volgende werken: 1. 2. 3. 4. 5.
J. Schrils, Nos Pasado, (een methode voor de onderbouw) O. Castillo, Nos Gobernashon, Curaçao, 1992 Luis Daal e.a., Antilliaans verhaal, Zutphen 1988 L. Dalhuisen e.a., Geschiedenis van de Antillen, Zutphen 1997 Gibbes, E. e.a., De bewoners van Curaçao 1499-1999, Archivo National, 1999
Voor de 5 domeinen zou op een praktische manier onderwijsmateriaal gezamenlijk ontwikkeld kunnen worden. Eerst zou begonnen kunnen worden met de subdomeinen die in het centraal examen worden geëxamineerd. Materiaal hierover kan op een website worden verzameld. Dit materiaal kan voor een belangrijk deel uit de titels 3 t/m 5 gehaald worden. Vervolgens worden bij de belangrijkste thema’s van de subdomeinen primaire bronnen bij elkaar gezocht. Dit kan in overleg met het Nationaal Archief gebeuren. Ook kan een aantal goede praktische opdrachten en profielwerkstukken als voorbeelden van good practice op de site worden geplaatst.
32
Bijlage Literatuursuggesties Antilliaanse Geschiedenis (voor de docent) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28.
Allen, R.M., Ta Cuba mi ke bai, Korsou 2001 idem, Di ke manera? A Social History of Afro-Curaçaons, 1863-1917, Amsterdam 2007 Buddingh’, B.R., Otrabanda, Curaçao 2006 Coomans, H.E., e.a., Veranderend Curaçao, Bloemendaal 1999 Croese, K., Interventie op Afspraak. Nederlandse mariniers op Curacao, Amsterdam 1988 Dalhuisen, L.e.a., Geschiedenis van de Antillen, Zutphen 1997 Daal, L., Antilliaans Verhaal, Zutphen 1988 Dekker, J.J.H., Curaçao zonder/met Shell, Zutphen 1988 Gibbes, E. e.a., De bewoners van Curaçao 1499-1999, Archivo Nationale, 1999 Gomes Casseres, Ch., Bewoond Scharloo, Curaçao 2000 Hartog, J., Curaçao van kolonie tot autonomie, 2 dln, Aruba 1963 idem, Aruba, Oranjestad 1955 idem, Geschiedenis van de Bovenwindse eilanden, Aruba 1966 Haviser, J., Amerindian Cultural Geography on Curaçao, Amsterdam 1988 Hendrikse, Norbert, Een wandeling in Otrobanda, Curaçao 2007 Langenfeld, Els, Verhalen uit het verleden, Curaçao, Curaçao 2007 Oostindie, G. (red.), Curaçao 30 mei 1969, Amsterdam 1999 idem, Dromen en littekens. Dertig jaar na de Curaçaose revolte, 30 mei 1969, Amsterdam 1999 Reinders, A., Politieke Geschiedenis van de Nederlandse Antillen en Aruba, Zutphen 1993 Renkema, W.E., Het Curaçaose plantagebedrijf in de 19e eeuw, Zutphen 1981 Römer, Amado, Korsou den siglo XX, Korsou 1997 Rosalia, R.V., Tambu. De legale en kerkelijke repressie van Afro-Curaçaose volksuitingen, Zutphen 1997 Ruppert, L.M., Roots of our Future. A commercial history of Curaçao, Curaçao 1999 Sekou, Lasana & Rhoda Arrindel: National Symbols of St Martin, House of Nehesi, St Marin, 1997. Lynch, E & Lynch, J, Know Your Political History, House of Nehesi, St Martin 1999. Johnson, Will, For the love of St Maritin, Crane, Julia C. Educated to Emigrate: The Social Organization of Saba, Assen 1971. Lake, Joseph H. Friendly Anger – The Rise of the Labor Movement in St Martin, St Martin 2004.