EXAMENBESLUIT HAVO/VWO
De Onderwijsraad is een onafhankelijk adviescollege, ingesteld bij wet van 15 mei 1997 (de Wet op de Onderwijsraad). De Raad adviseert, gevraagd en ongevraagd, over hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het gebied van het onderwijs. Hij adviseert de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal kunnen de Raad ook om advies vragen. Gemeenten kunnen in speciale gevallen van lokaal onderwijsbeleid een beroep doen op de Onderwijsraad. De Raad bestaat uit negentien leden die op persoonlijke titel zijn benoemd. Advies over Examenbesluit havo/vwo, uitgebracht aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Adviesnr. 990679/486, 14 december 1999 Advies niet-ambtelijke commissie WOB
Nassaulaan 6 2514 JS Den Haag Telefoon (070) 310 00 00
De Minister van Onderwijs,
Fax (070) 356 14 74
Cultuur en Wetenschappen
E-mail
[email protected]
drs. L.M.L.H.A. Hermans
www.onderwijsraad.nl
Postbus 25000 2700 LZ Zoetermeer
Ons kenmerk
Uw kenmerk
Den Haag,
990679/486
WJZ/1999/39922 (3714)
14 december 1999
MdB/SS
20 oktober 1999
Onderwerp
Examenbesluit havo/vwo
Bij bovenvermeld schrijven verzocht u de Onderwijsraad advies uit te brengen over het Ontwerp-besluit houdende vaststelling van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en wijziging van onder meer het Eindexamenbesluit vwo-havo-mavo-vbo in hoofdzaak wegens invoering van profielen voor het vwo en havo. Hierbij voldoet de Raad aan dit verzoek. In algemene zin deelt hij u mee positief te oordelen over de aanpassingen in het onderhavige ontwerp-besluit. Bij de advisering over dit ontwerp-besluit komen slechts enkele punten aan de orde, namelijk: S
twee aanpassingen genoemd in de adviesaanvraag en bijbehorende notitie, te weten de zak/slaagregeling en de ‘sprokkelregeling’ in het kader van het vavo;
S
kanttekeningen bij het Besluit staatsexamens;
S
wijzigingen in het Eindexamenbesluit havo/vwo;
S
twee aandachtspunten voor het verdere implementatieproces.
Het ontwerp-besluit beschouwt de Raad in relatie tot zijn advies over het Ontwerp-besluit invoering profielen voortgezet onderwijs (OR 970150/143, d.d. 7 april 1997) en zijn advies over de Tweede fase vavo (OR 970254/160, d.d. 29 april 1997). De Raad heeft geen adviezen van organisaties over het Examenbesluit havo/vwo ontvangen.
Kenmerk: OR 990679/486 Blad: 2
1.
De zak/slaagregeling en de ‘sprokkelregeling’ in het kader van het vavo
De Raad spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de zak/slaagregeling, zoals die in het eerdere ontwerp-besluit invoering profielen was opgenomen, is heroverwogen. De regeling wordt terecht aangepast, gezien het grote aantal vakken en de signalen uit het veld dat de zak/slaagregeling te zwaar wordt geacht. Met instemming constateert de Raad dat bij de aanpassing het accent op de vakken in het profieldeel blijft liggen. De Raad deelt uw conclusie dat de regeling niet complexer is dan de oude regeling voor zes of zeven gelijkwaardige vakken en ook niet strenger, doordat tegenover het grote aantal vakken het vervallen van de compensatie-eis staat. De Raad heeft kennisgenomen van uw mededeling dat de aanpassing van de uitslagregeling op de voorgestelde manier zal worden opgenomen in het Eindexamenbesluit. Dit betekent onder meer dat artikel 49 van dit besluit aangepast moet worden vanwege het feit dat de compensatieregeling vervallen is en er geen sprake meer is van gemiddelden. Ook artikel 26 van het onderhavige ontwerp-besluit zal moeten worden aangepast. Het onderscheid tussen de uitslagregel in het dagonderwijs en het vavo vervalt immers. De aanpassing van de regeling zou volgens de Raad van tijdelijke aard moeten zijn, aangezien op grond van ontwikkelingen kan blijken dat het niet reëel is de versoepeling van de regeling te handhaven. Hij stelt voor een expiratiedatum vier jaar na invoering van de nieuwe zak/slaagregeling vast te stellen. Aan een verlenging daarvan zouden een evaluatie en een eventuele aanpassing van de regeling vooraf moeten gaan. De ‘sprokkeldrempel’ die de Raad had voorgesteld in zijn advies over de tweede fase vo (advies van 29 april 1997, OR 970254/160) hebt u besloten niet over te nemen, omdat deze moeilijk in de profielensystematiek bleek in te passen. De Raad heeft hier begrip voor. Het opwerpen van een drempel moest ertoe leiden dat ‘de vluchtroute’ naar het vavo voor ongediplomeerden uit het vo werd ontmoedigd, waarmee ook voortijdig schoolverlaten in het vo kon worden voorkomen. Conform uw brief ‘Sprokkelen in het vavo’1 constateert de Raad dat er inmiddels ook andere maatregelen genomen zijn om het voortijdig schoolverlaten in het vo te beperken. De Raad vraagt zich wel met bezorgdheid af of het niet een te omvangrijk geheel wordt wat het vavo aan vakken moet aanbieden. Bij de evaluatie van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs zou - naast andere belangrijke zaken - aandacht besteed moeten worden aan de positie van het vavo in het kader van de invoering van de tweede fase.
1
Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 21 november 1999.
Kenmerk: OR 990679/486 Blad: 3
2.
Kanttekeningen bij het Besluit staatsexamens
De Raad plaatst bij een aantal artikelen van het Besluit staatsexamens kanttekeningen. Artikel 6 heeft betrekking op maatregelen die de voorzitter kan nemen ten aanzien van kandidaten die zich op enig onderdeel van het staatsexamen of deelstaatsexamen dan wel bij een aanspraak op vrijstelling aan enige onregelmatigheid schuldig maken of schuldig hebben gemaakt. In artikel 6, tweede lid, sub d, staat dat de voorzitter ook minder vergaande maatregelen dan die, bedoeld onder a tot en met c, kan nemen. In het Eindexamenbesluit vwo-havo-mavo-vbo is een dergelijke bepaling niet opgenomen. De Raad vraagt zich af waarom deze twee besluiten op dit punt van elkaar afwijken. De vrijstellingsregeling zoals geformuleerd in artikel 11 doet recht aan asielzoekers en instromers vanwege gezinshereniging. Zij kunnen vrijstellingen krijgen op basis van in het land van herkomst behaalde diploma’s, getuigschriften of andere bewijsstukken. Dat vraagt wel om een duidelijke regeling rond de geldigheid van ‘andere bewijsstukken’ en een adequaat systeem van diplomavergelijking, ook wat betreft diploma’s behaald in landen buiten de Europese Unie. In dit verband kan mogelijk ook nagedacht worden over een procedure voor erkenning van verworven competenties (EVC) als er geen sprake is van een formele diplomavergelijking of van officiële papieren/documenten van kandidaten uit bepaalde herkomstlanden. Het is niet geheel duidelijk waar de verantwoordelijkheid van de Centrale examencommissie vaststelling opgaven (CEVO) respectievelijk de staatsexamencommissie ligt of ophoudt met betrekking tot het derde tijdvak van het centraal examen. In artikel 17, eerste lid, wordt aangegeven dat de CEVO haar taken eveneens uitoefent ten behoeve van de staatsexamens en deelstaatsexamens, voor zover het betreft het eerste, tweede en derde tijdvak van het centraal examen. In artikel 17, tweede lid, staat dat de staatsexamencommissie voor het vierde tijdvak van het centraal examen de wijze regelt waarop het centraal examen wordt afgenomen, in voorkomende gevallen de opgaven opstelt en vaststelt, het examenrooster vaststelt en de wijze van beoordelen regelt. Bij het opstellen van nieuwe opgaven na onregelmatigheden staat in artikel 21, tweede lid, echter dat de CEVO op verzoek van de inspectie, dan wel indien het betreft het derde of in voorkomende geval het vierde tijdvak, de staatsexamencommissie nieuwe opgaven vaststelt en de inspectie respectievelijk de staatsexamencommissie bepaalt op welke wijze en door wie het examen zal worden afgenomen.
Kenmerk: OR 990679/486 Blad: 4
In artikel 27 en de toelichting daarop staat vermeld dat voor deelstaatsexamens geen herkansingsmogelijkheid geldt. Deze mogelijkheid is wel genoemd in artikel 51, vijfde lid, van het Eindexamenbesluit. Hierin staat dat voor één vak opnieuw deelgenomen kan worden aan het centraal examen, ook voor vakken waarin in een examenjaar deeleindexamen is afgelegd. De Raad ziet niet in waarom het Besluit staatsexamens en het Eindexamenbesluit op dit punt van elkaar zouden moeten afwijken.
3.
Wijzigingen in het Eindexamenbesluit havo/vwo
De Raad stelt enkele wijzigingen in formuleringen voor ten aanzien van drie artikelen uit het Eindexamenbesluit havo/vwo. De tekst van artikel 36 lijkt voorbij te gaan aan de rol en de verantwoordelijkheden van het bevoegd gezag. Ook de relatie van deze bepaling tot datgene wat bij CAO op dit punt wordt overeengekomen, blijft onduidelijk. Als voorbeeld noemt de Raad in dit verband de vergoeding van de tweede corrector. De formulering van de tweede volzin van artikel 42, eerste lid, adviseert de Raad als volgt aan te passen: Komen zij daarbij niet tot overeenstemming, dan stellen zij de score vast op het rekenkundig gemiddelde van de twee scores, indien van toepassing afgerond op het naasthogere gehele getal. Bij de formulering van artikel 49, tweede lid, adviseert de Raad ‘tweede lid’ te vervangen door ‘eerste lid’ (In aanvulling op het eerste lid geldt dat ......).
4.
Tot slot
De Raad besluit dit advies met het vragen van aandacht voor een tweetal aspecten dat zijns inziens voor het verdere implementatieproces van groot belang is. In de eerste plaats betreft dit een heldere communicatie met het veld over wanneer, welke onderdelen van het Besluit staatsexamens en het Eindexamenbesluit in werking treden. In de tweede plaats verdient het aanbeveling in meer algemene zin na te gaan wanneer bepalingen in wet dan wel besluit moeten worden opgenomen. De Raad besteedde aan dit punt eerder aandacht in zijn adviezen over het Inrichtingsbesluit mavo/vbo (OR 980592/363, d.d. 18 november 1998) en het
Kenmerk: OR 990679/486 Blad: 5
Eindexamenbesluit mavo/vbo (OR 990430/436, d.d. 1 september 1999). Ook toen constateerde hij dat hoofd- of structurele elementen in de formele wet behoren te worden geregeld, maar dat dat niet steeds gebeurt. In het kader van het voorliggende ontwerp-besluit valt als voorbeeld hiervan aan te halen de zak/slaagregeling.
Namens de Onderwijsraad,
prof.dr. J.M.G. Leune
drs. A. van der Rest
voorzitter
algemeen secretaris