k j i K
r e z j i w
Kijkwijzer Het Gemeentemuseum van Berlage Havo/ vwo Deze kijkwijzer geeft je meer inzicht in het Gemeentemuseum van Berlage. Je docent vertelt je of je de hele kijkwijzer gaat maken of bepaalde delen/opdrachten en ook of je individueel of in tweetallen/ groepjes aan het werk gaat. Aan het einde vind je een tekst over H.P. Berlage en het Gemeentemuseum Den Haag. Gebruik uitsluitend potlood om mee te schrijven en een plattegrond om alles te vinden (beide gratis verkrijgbaar bij de informatiebalie in de hal). Een clipboard om op te schrijven kan hier ook worden geleend.
In 1935 werd het Gemeentemuseum voor het publiek geopend en daarmee kon iedereen het indrukwekkende, nieuwe onderkomen zien, dat Hendrik Petrus Berlage (Hein voor zijn vrienden) had gemaakt voor de veelzijdige Haagse kunstcollectie. Met de verwezenlijking van het museum was zijn grootste droom werkelijkheid geworden, namelijk het ontwerpen van een gebouw, geheel gewijd aan het overbrengen van cultuur aan het volk. Tijdens de opening werd aan het museum een sculptuur geschonken ter nagedachtenis van de bouwmeester, die in het voorgaande jaar op 78jarige leeftijd was overleden. Dit werk staat nu in de ontvangstzaal op de eerste verdieping, samen met het beeld van de eerste directeur, H.E. van Gelder. Vroeger stond op de oorspronkelijke sokkel Berlage’s lijfspreuk geschreven: Bouwen is dienen. Berlage wilde zijn architectuur, maar ook zijn interieurkunst, in dienst stellen van de opdrachtgever, zijn eigen kunstzinnige principes en de samenleving. Deze drie uitgangspunten, die overigens sterk met elkaar samenhangen, vormen de leidraad voor de volgende opdrachten.
A De wensen van de opdrachtgever: Functionaliteit.
1. Hoe kun je aan de buitenzijde zien waar zich het museumgedeelte bevindt en waar de kantoren voor de medewerkers zijn ondergebracht?
Ga naar de lange gang, die tussen straat en museum loopt.
2. Waarom werkte Berlage niet met een lange vlakke gevel, maar met verschillende geveldelen die ten opzichte van elkaar verspringen, zowel van hoog naar laag, als van voor naar achter ? (Bekijk deze vraag ook eens als je bij de binnentuin staat.) 3. Welk onderdeel aan de voorzijde oogt eigenaardig, als je bedenkt dat het hier gaat om een museumgebouw met dienstenvertrekken? Wat zou hiervan de bedoeling kunnen zijn en waar, rondom het gebouw, kom je dit element nog meer tegen ? 4. Welke praktische en esthetische functie heeft de vijver ? Welke rol speelt de lange gang hierbij? 5. Schetsopdracht: schets in niet meer dan vijf minuten de grote onderdelen (bouwvolumes) van de voorgevel en de raampartijen.
B
Principes van de bouwmeester: Waarheid, Licht en Ruimte
5. Noem vier verschillende materialen waarover je hebt gelopen in het museum. Wat is de eigenschap van elk materiaal als je er overheen loopt ?
Ga nu naar de hal en neem de trap naar de eerste verdieping, totdat je in de ontvangstzaal bent met de beelden van Berlage en Van Gelder. Deze twee mannen hadden samen de ideologische basis van het Gemeentemuseum bedacht, namelijk het tegengaan van de vermoeidheid waarvan museumbezoekers last konden krijgen. Een heel praktische manier om dit op te lossen was natuurlijk het plaatsen van banken. De drie andere mogelijkheden die zijn benut, ‘overkomen’ je als je binnen bent. Het zijn drie onbewust verlopende methoden.
6. Beschrijf hier voor iemand die het museum niet kent, hoe de ruimte van de ontvangsthal eruit ziet. Betrek daarin: de verschillende hoogten, hoe muren en plafonds met elkaar zijn verbonden, wat gesloten is en wat open, hoe het licht naar binnen komt en op welke manieren deze ruimte toegang biedt tot andere ruimten.
Ga nu naar de gang en loop naar de grote kunstnijverheidszaal, die uitkijkt op de binnentuin.
7. In de wand van de ontvangstzaal is het grote, computergestuurde kunstwerk van Peter Struyken te zien. Welke relatie heeft dit werk volgens jou met Berlages gebouw en wat vind je er van ? 8. Op de eerste verdieping vind je twee typen grote zalen, waar het licht op verschillende manieren naar binnen valt. Beschrijf het onderscheid tussen de zalen en op welke wijze het licht op de kunstwerken valt. Welk verband zie je tussen deze belichting en de speciale lampen, die in de kleinere kabinetten zijn opgehangen? 9. Berlage heeft twee kleuren baksteen gebruikt voor de gevels van de binnentuin. * Teken hiernaast het metselverband en daarnaast een metselverband zoals je dat kent van het gemiddelde huis in Nederland. 10. Welk metselverband is het meest geschikt om gewicht te dragen ? Als je in de zaal rondkijkt, waaraan denk je te kunnen zien of Berlage zijn gebouw uit bakstenen heeft opgetrokken of uit een ander bouwmateriaal ?
C Om de samenleving te dienen
11. In het reliëf in de centrale hal staat een tekst geschreven. Wat betekenen deze woorden voor jou ?
Ga nu naar de centrale hal.
12. Op welke manier heeft Berlage volgens jou de samenleving willen dienen en vind je dat hij hierin is geslaagd ?
TIP Ga ook eens naar de Wonderkamer ’Berlage en zijn museum’. In het souterrain!
H.P. Berlage (1856-1934): Tussen beursgebouw en gemeentemuseum
1
Levensschets.
1
Hendrik Petrus Berlage werd in 1856 geboren in Amsterdam. Aanvankelijk wilde hij schilder worden, maar na amper een jaar op de Academie voor Beeldende Kunsten te hebben doorgebracht, zag hij hiervan af. Het vak van architect trok hem aan. Voor een goede opleiding moest hij naar het buitenland en op zijn negentiende vertrok hij naar het Polytechnikum in Zürich, waar hij in 1878 afstudeerde. De school dankte haar uitstekende reputatie voor een belangrijk deel aan de architect en kunsttheoreticus Gottfried Semper (1803-1879), die er tot 1871 had gedoceerd. Berlage kreeg er les van zijn volgelingen, de heren Stadter en Lasius. Na studiereizen door Duitsland, Oostenrijk en Italië in de periode 1880-1881, keerde hij terug naar Nederland en werkte met de architect Th. Sanders aan een aantal projecten in Amsterdam. Ze deden mee aan een prijsvraag voor een nieuw Beursgebouw in de hoofdstad. Hun neo-renaissancistische ontwerp viel wel in de prijzen, maar de opdracht werd niet verstrekt. Elf jaar later, in 1896, kreeg Berlage de opdracht om zelfstandig de Beurs voor zijn rekening te nemen. Toen de tekeningen hiervoor in 1898 voltooid waren bleek hoe sterk zijn architectuur was gewijzigd. De nieuwe Beurs betekende zijn internationale doorbraak vanwege de andere architectuuropvatting die er aan ten grondslag lag. Foto ́s en beschrijvigen van het bouwwerk stonden in Europese en Amerikaanse vakbladen. Een bijzonder aspect van de Beurs was het samengaan van meerdere kunstvormen onder leiding van de architectuur. In samenwerking met de kunstenaars Lambertus Zijl, Joseph Mendes da
Costa, Jan Toorop, Antoon Derkinderen, Richard Roland Holst en Albert Verwey had Berlage een decoratieprogramma ontwikkeld, dat in overeenstemming was met de vorm en de betekenis van het gebouw. Deze eenheid van de kunsten werd in de negentiende eeuw betiteld als `Gemeenschapskunst ́ en had een maatschappelijk-ideologische lading. In het geval van de Beurs was de leidende gedachte gebaseerd op het sociaal-democratisch gedachtengoed.
Berlage was niet alleen actief als bouwmeester, maar onderscheidde zich ook als nijverheidskunstenaar. Hij ontwierp meubels, boekbanden, glaswerk en lampen. Zijn voordrachten werden tussen 1903 en zijn overlijden in 1934 onder meer in het Frans, Duits, Engels en zelfs in het Tsjechisch vertaald. Ook in de stedenbouw maakte hij naam. Beroemd is zijn grotendeels verwezenlijkte uitbreidingsplan voor AmsterdamZuid (1915). Tevens deed hij zijn invloed op dit
gebied gelden in een plan voor Den Haag (1908). De kunstnijverheid speelde voor Berlage een belangrijke rol. Meerdere malen had hij opgemerkt dat het moderne streven naar vereenvoudiging van vorm, reductie van versiering en constructieve zuiverheid zich aanvankelijk in deze tak had gemanifesteerd en pas later ook in de bouwkunst merkbaar was. Van grote invloed op de ontwikkeling van zijn architectuur is zijn reis naar de Verenigde Staten in 1911 geweest. Hij ontmoette er zijn leeftijdgenoot Louis Sullivan, wiens architectuur en sociaaldemocratische denkbeelden hij enorm bewonderde, en ervoer er de ruimtelijke werking van de gebouwen van Frank Lloyd Wright. De schaal waarop wolkenkrabbers en stratenplannen in New York waren gebouwd maakte veel indruk en hij benoemde 5th. Avenue tot het mooiste wat hij ooit gezien had. De Amerikaanse dagbladen deden verslag van Berlages architectuurlezingen en zijn mening over de V.S. Zelfs de president maakte tijd vrij om de Europese bouwmeester te ontvangen. Weer terug in Nederland sprak hij onder grote belangstelling avonden vol over zijn ervaringen en publiceerde zijn Amerikaanse reisherinneringen in boekvorm. In 1913 verhuisde Berlage naar Den Haag om dicht bij zijn vermogende opdrachtgevers te wonen, het echtpaar Kröller-Müller. Hij bouwde voor hen onder meer een kantoorgebouw in Londen (1914), dat was opgetrokken uit een skelet van gewapend beton en slechts was bekleed met geglazuurde tegels. Bart van der Leck
ontwierp het kleurenschema voor het interieur. Berlages droombeeld van het werken voor een opdrachtgever met een ruime beurs eindigde in een nachtmerrie. Vooral de samenwerking met mevrouw Kröller verliep slecht en in 1917 nam Berlage ontslag. Uit correspondentie blijkt hoe hij haar met de grootste nederigheid en omzichtigheid moest benaderen en zij weinig respect toonde voor zijn kwaliteiten. Het verhaal gaat dat zij achter zijn rug om wijzigingen aanbracht op zijn tekeningen. De jaren 1914-1918 betekenden zowel vanuit het sociaal oogpunt, als in artistieke zin een turbulente en confronterende tijd. Het idee van een grote socialistische internationale beweging was door de oorlog te gronde gericht, maar tegelijkertijd leken de revoluties in Duitsland en Rusland een omwenteling aan te kondigen. In 1915 kreeg Berlage tijdens een ziekte een visioen waarin hem een gebouw verscheen, dat hij het Pantheon der Menschheid noemde. Volledig uit beton opgetrokken representeerde het monumentale werk de idealen van het pacifisme en het internationalisme. Nieuwe kunststromingen als de Amsterdamse School en de De Stijlgroep manifesteerden zich in het midden van de wereldoorlog. Berlage had sinds de Beurs als boegbeeld van de moderne beweging in Nederland gefungeerd, met in zijn kielzog de generatiegenoten K.P.C. de Bazel en W. Kromhout. Vanaf de jaren 1915-1917 deelde hij zijn plaats met een aantal jongeren. Tussen Berlage en de twee bewegingen bestond altijd een spanningsveld van afwijzing en aanvaarding. Deze wisselwerking heeft geleid tot een weder-
2
Theorie en praktijk. Berlages principes in de bouwkunst.
zijdse beïnvloeding. Na de frustrerende tijd met het echtpaar KröllerMüller was Berlage dolgelukkig met de opdracht in 1919 voor de bouw van een museum voor Den Haag. Tegen een vriend had hij gezegd dat hij zich na het horen van het nieuws ineens tien jaar jonger voelde. De uitvoerige beschrijving van de geschiedenis van het museum door P. Singelenberg maakt duidelijk hoe moeizaam de uitvoering verliep en toen vanaf 1920 duidelijk werd dat het project van 7,5 miljoen gulden geen doorgang zou vinden, besteedde Berlage tijd aan andere opdrachten en reizen naar Indië en Rusland. Hij liep in die jaren al tegen de zeventig, maar lopend of in een draagstoel, per auto of met de boot over de Wolga kwam hij precies waar hij wilde. De afronding van zijn laatste project, het tweede ontwerp voor het Gemeentemuseum Den Haag, heeft hij niet meer meegemaakt. De tekeningen werden tussen 1927 en 1930 gemaakt en in 1931 ging de eerste paal de grond in. Berlage overleed in augustus 1934. Zijn schoonzoon en zakelijk partner, de Zwitser Emil Strasser nam de leiding op zich en in mei 1935 werd het gebouw voor het publiek geopend. In hetzelfde jaar schreef Strasser: `Men vergete nooit: een museum is niet slechts een bergplaats voor kunstvoorwerpen, een museum heeft een cultureele daad te volbrengen, het kunstvoorwerp en de ruimte, waarin het geplaatst is, moeten zich tot een geheel verbinden, zij moeten samen overtuigend tot ons spreken, ons onafwijsbaar eraan herinneren, dat wij menschen iets goddelijks bezitten, eraan gelooven en hooghouden moeten, dezen moeilijken overmaterieelen tijd ten spijt. ́
2
1. Waarheid in constructie en materiaal Het Amsterdamse Beursgebouw (1898-1903) is nog altijd het beginpunt voor beschouwingen over de Nederlandse moderne architectuur en vormt één van de toegangspoorten tot de Westeuropese moderne bouwkunst. De betekenis van het gebouw wordt duidelijk wanneer het wordt vergeleken met het werk van tijdgenoten. Wat Berlage probeerde te bereiken, was het realiseren van een eigentijdse bouwstijl zonder gebruik te maken van ornamenten uit het verleden. Hij wilde, in tegenstelling tot veel van zijn collega ́s, een gevel niet aankleden met classicistische of gotische elementen om zo de oude stijlen uit lang vervlogen perioden te doen herleven. Berlage noemde dit `schijnbouwkunst ́, want het verwees naar iets dat niet meer bestond. Evenmin was hij gecharmeerd van de uit Frankrijk en België afkomstige Art Nouveau, een weelderige stijl met sierlijke lijnen en vormen. Deze stroming was in zijn ogen slechts tijdelijk, omdat zij gericht was op het visuele effect van het verassende,
maar oppervlakkige detail. De Art Nouveau, bijgenaamd de vermicellistijl, negeerde net zoals de bovengenoemde neostijlen de essentie van de bouwkunst. Een gebouw stond alleen overeind door de constructie en dit kenmerk werd door Berlage voorop gesteld. Berlage streefde niet naar schijn, maar naar waarheid en hij bouwde met zijn stellingname voort op het rationalisme van de negentiende eeuwse Franse architect E. Viollet le Duc. Deze stroming is onder meer door de architect van het Amsterdamse Rijksmuseum, P.J.H.Cuypers (1827-1921), invloedrijk geworden in Nederland. De waarheid in de bouwkunst kon alleen getoond worden door de constructie tot uiting te laten komen in de gevels. Een belangrijke voorwaarde was tevens dat de materialen op een eerlijke manier toegepast moesten worden. Dit betekende dat hout niet geverfd mocht worden, baksteen niet bedekt mocht worden onder een pleisterlaag en ook ijzerconstructies moesten zichtbaar aanwezig zijn, zodat zij hun dragende functie konden demonstreren. De voorbijganger moest aan de buitenzijde van het bouwwerk kunnen zien waar het van gemaakt was en hoe het in elkaar zat. G. Semper had in een publicatie gewezen op de noodzaak dat het materiaal zichzelf moest blijven. Hij prees de meubelmakers van het oude Egypte, omdat zij zelfs het constructief noodzakelijke van een stoel onderscheidden van het comfortabele deel. Een hellende leuning werd afzonderlijk in de samenstelling aangebracht. Decoratie was voor Berlage belangrijk, maar altijd ondergeschikt aan de samenstelling van het bouwwerk. Hij wilde de versiering alleen toepassen op constructief belangrijke punten in de gevel.
Op plaatsen waar bij voorbeeld twee bogen op een zuil rusten, mochten ornamenten worden aangebracht. Nog beter dan aan zijn gebouwen, is het rationele principe te herkennen in zijn meubelkunst van rond 1900. Berlage laat hier de volgende aspecten zien: - Een verbinding tussen twee afzonderlijke delen is altijd zichtbaar. Door kleine houten pennen niet af te vijlen, maar uit te laten steken wordt duidelijk waar de rugleuning aan het zitvlak en de poten is bevestigd. In zijn kasten is het rationalistische principe van de constructieve waarheid te zien aan de opvallende scharnieren die aan de buitenzijde van de deuren zijn bevestigd. - Op de plaatsen waar een verbinding tot stand is gekomen, en dus de constructie zichtbaar wordt, brengt hij het ornament aan. Een ander constructief belangrijk punt is de plaats waar de poten de vloer raken. - Hout en metaal worden niet beschilderd of bedekt onder zware stoffering. Het materiaal wordt naar haar karakter getoond en toegepast. In de beginperiode betekent eerlijkheid voor Berlage ook nog dat hout niet gebogen mag worden. - Het ornament steekt niet uit en ligt zoveel mogelijk in het vlak van de stoelpoot of een paneel van een kast verzonken. De versiering gaat mee met de totaalvorm. Berlage zocht al vanaf 1904 naar een manier om het nieuwe bouwmateriaal gewapend beton te gebruiken voor de moderne architectuur. Hij zag hiervoor twee mogelijkheden. Ten eerste kon het materiaal naar haar karakter worden toegepast en
dus kaal, zonder enige bedekking getoond worden. Berlage had hiermee in de vorm van `het gegoten huis ́ geëxperimenteerd, maar het was geen succes geworden. De tweede mogelijkheid lag in de zogenaamde `bekleedingsarchitectuur ́. Over het betonnen bouwskelet werd als het ware een decoratieve huid van bakstenen of ander materiaal gelegd. Deze bekleding volgde de opbouw en samenstelling van het bouwwerk. Dit principe, waarbij de bakstenen wand niet de dragende muur vormt, gebruikte hij voor het Gemeentemuseum. Het metselverband is puur esthetisch en zonder onderliggende betonconstructie zou het gebouw inzakken als een kaartenhuis.
2. Eenheid in de veelheid Naast de nadruk op waarheid, streefde Berlage in zijn kunst en architectuur het door Semper geformuleerde principe van eenheid in de veelheid na. Kenmerkend voor de natuur was dat zij in haar uitingsvormen een eindeloze variatie toonde, welke was gebaseerd op een beperkt aantal geometrische grondvormen. Als voorbeeld werden vaak kristallen genoemd. In de kunstnijverheid en architectuur moest dit beginsel worden nagevolgd om weer tot eenheid te komen, welke een voorwaarde was voor rust. Dit laatste zou het hoofdkenmerk zijn van elke ware stijl en zou dus ook het fundament kunnen zijn om een nieuwe stijl op te verwezenlijken. Veel van Berlages bouwkunstige ontwerpen zijn gebaseerd op een systeem van bepaalde verhoudingen. Voor de Beurs maakte hij gebruik van de zogenaamde Egyptische driehoek en voor het Gemeentemuseum de module van 1.10 m. 3. Architectuur is ruimteomsluiting Vanaf 1905 definieerde Berlage architectuur als de kunst van ruimteomsluiting door middel van muren. Daarom moest op de ruimte zowel constructief, als decoratief het accent liggen. Hij wilde met zijn bouwwerken ruimten scheppen, die door mensen als prettig en bijzonder zouden worden ervaren. Het Gemeentemuseum is in dit opzicht het absolute hoogtepunt in zijn oeuvre. Elk vertrek is anders van afmetingen en vormgeving. Ondanks de verscheidenheid is er een grote eenheid, die bewerkstelligd is door het maatsysteem van 1.10 m. Wat Berlage met ruimte bedoelde is het beste te begrijpen als de vertrekken met gips
3
Berlage in Den Haag
zouden worden gevuld, waarna de muren zouden worden verwijderd. De aldus ontstane vorm is de ruimte die hij beoogde en ons wil doen ervaren. Aan de buitenzijde van het gebouw is de ruimtewerking ook waarneembaar. Elk vertrek, van museumzaal tot kantoor is als een apart volume uitgedrukt. Dit effect was vooral in de oude situatie nog goed te zien. Het hele terrein was afgebakend door een lage muur en de omliggende tuinen correspondeerden met de vormen van de architectuur. Alleen de binnentuin illustreert deze gedachte nog. Aan de Stadhouderslaan is de situatie vrijwel onveranderd gebleven. Hier weerspiegelt de volumeopbouw zich in de vijvers en krijgt zo een versterkend effect.
3
De ontwikkeling van Berlages architectuur tussen Beurs en Gemeentemuseum is aan de hand van een viertal gebouwen in Den Haag te volgen. Het betreft hier niet een lineair proces van beginpunt naar een einde, maar elk bouwwerk heeft kenmerken die in een later stadium weer gewijzigd terugkomen. Als beschrijving klinkt het mogelijk abstract, maar een korte fietstocht op een zondagmiddag maakt alles duidelijk. Op het Kerkplein staat Berlages kantoorgebouw voor de Nederlanden van 1845 (gebouwd in 1895), een verzekeringsmaatschappij onder directeurschap van Carel Henny. Het gebouw wordt gezien als een voorloper van de Amsterdamse Beurs, vanwege de introductie van de vlakke bakstenen gevel en de beperkte toepassing van de decoratie. Het beeldhouwwerk moest het zekerheidbiedende karakter van verzekeringen uitdrukken en was van L. Zijl. Opvallend is de macabere gestalte van een in een kleed gehuld skelet aan de pleingevel. Berlage verzorgde ook de meubels voor het kantoor. Een wonderschoon gebouw is de villa met het gele dak voor het echtpaar Henny aan de Scheveningseweg 42 (1898). Volledig opgetrokken uit nuchtere baksteen toont het Berlages roemruchte soberheid in de meest ver doorgevoerde vorm. De ruimtelijke vorm weerspiegelt de plattegrond, die is opgebouwd uit verschillende vierkanten en diagonalen rond een centrale hal. Elke zijde laat een andere samenhang tussen de verschillende bouwdelen zien. Ondanks de grote verscheidenheid in onder meer de niveauverschillen oogt het woonhuis, door het gebruik van een systeem, toch als een eenheid.
Op een hoekpunt van het dak, richting Gemeentemuseum, staat een gigantische stenen haan. Berlage had voor het echtpaar de meubels ontworpen, die evenals het interieur van kale bakstenen, door mevrouw Henny als onleefbaar werd ervaren. De meubels werden dan ook snel vervangen. In 1912 ontwierp Berlage opnieuw een huis voor Carel Henny, ditmaal aan de Koninginnegracht 146. Aan de Hofweg bouwde Berlage voor de firma Meddens een winkel (1913-1915). Hier is de invloed van zijn Amerikaanse reis merkbaar. De gevel toont, net als bij een wolkenkrabber, precies de samenstelling van het gebouw in een ritme van opeenvolgende ramen, dat hier door drie monumentale frontons wordt doorbroken. Het beeldhouwwerk is van Lambertus Zijl. Op de hoekpartij is een reliëf te zien met St. Maarten, die zijn mantel deelt met een zwerver. Aan de Raamweg staat opnieuw een gebouw voor De Nederlanden van 1845, maar ditmaal gebouwd in de periode 1920-1927. Hier heeft Berlage gekozen voor een samengaan van constructieve opbouw en bekledingsarchitectuur. De duidelijk zichtbare constructie is van gewapend beton en de bekleding bestaat uit rode baksteen en glazen bouwstenen op de plaats waar de trappenhuizen zich bevinden. De samenhang tussen constructie en huid is verfijnd. Overal waar het metselwerk aan het beton grenst, is een rij geglazuurde donkere stenen aangebracht. Het interieur met de gezaagde of trapsgewijze ornamenten, die aansluiten bij de vorm van de verschillende ruimten, verwijst al naar het
Gemeentemuseum. Ook de lichtinval door de glazen kap en de via de ramen van de gevels en de erkers speelt een belangrijke rol bij de beleving van de ruimten.
© Gemeentemuseum Den Haag afdeling Educatie/SJ vormgeving K. A. van den Broek schooljaar 2005-2006