Sectie economie 2012-2013
1
Verdieping Management en Organisatie (M&O) 3havo/vwo In de bovenbouw kunnen jullie in de vrije ruimte het vak M&O opnemen. Het is daarom handig om dit jaar al een aantal lessen te besteden aan onderwerpen die bij dit vak aan de orde zullen komen. Hopelijk ben je na afloop van deze lessen beter in staat de juiste keuze te maken. M&O gaat makkelijk gezegd over het reilen en zeilen van organisaties. Daarbij kun je denken aan organisaties als verenigingen (voetbalclub), stichtingen (stichting Oud Lisse) en (commerciële)bedrijven (van kledingboetiekjes en koffieshops tot Philips en Shell).
2
Hoofdstuk de balans (3 lessen) Eén van de onderwerpen van het vak M&O is het leren opstellen en begrijpen van ‘een balans’. Dit is best een lastige, maar wel een hele belangrijke vaardigheid. Als je later bijvoorbeeld in een bedrijf wilt beleggen en je wilt aandelen van een bedrijf kopen, moet je wel weten of het goed gaat met dat bedrijf. Anders zou het zonde zijn van je geld. Een manier om te kunnen beoordelen of een bedrijf het goed of minder goed doet is door te kijken naar de balans. Je kan dan bijvoorbeeld zien of een bedrijf veel schulden heeft of veel liquide middelen (geld in de kassa of op de bank) en nog veel meer dingen. De beste manier om kennis te maken met de onderwerpen die bij M&O aan de orde komen is door gewoon eens te fantaseren over wat er allemaal bij komt kijken als je zelf een winkeltje zou willen beginnen. Laten we eens veronderstellen dat je een eigen kledingboetiek zou willen beginnen en dat je daarvoor met behulp van een middenstandsdiploma gekwalificeerd bent. Allereerst zul je een geschikt winkelpand moeten vinden, liefst niet ergens in een buitenwijk maar in het centrum, zodat veel mensen zich kunnen vergapen aan al die prachtige kleren die jij in de verkoop hebt. De winkel zal je moeten inrichten met vloerbedekking, verlichting, verwarming, paskamers, stellingen, een etalage, een kassa e.d. Je moet dus over inventaris beschikken. De volgende stap is de zoektocht langs allerlei ‘modehuizen’ en ateliers om de stellingen gevuld te krijgen met kleding, waarvan jij denkt dat iedereen ze wilt kopen. Als de stellingen gevuld zijn en de openingsplechtigheid is gehouden, kan de verkoop beginnen. Snel zul je merken dat het handig is om ook wat geld in de kassa als wisselgeld te hebben en wat geld op de rekening bij de Rabobank om je personeel te betalen. Over betalen gesproken. Wie zal de aanschaf van het winkelpand, de inventaris en de aangeschafte kledingstukken betalen? De bank zal wellicht bereid zijn een hypotheek (eigenlijk een hypothecaire lening) te verstrekken waarmee de aanschaf van het pand betaald kan worden, de leveranciers van de kleding zullen doorgaans wel bereid zijn om enige tijd uitstel van betaling te geven (we noemen zulke leveranciers crediteuren), misschien dat de Rabobank naast de hypotheek ook nog een andere lening wil geven maar je zult toch ook wel wat eigen geld, we noemen dat eigen vermogen, moeten hebben. Als dan alles is geregeld - inclusief de nodige verzekeringen - dan kun je aan de slag.
3
Voorbeeld 1.1 Laten we alle benodigdheden eens van een prijskaartje voorzien: Winkelpand Inventaris Kleding Geld in de kassa Geld op Raborekening Totaal
€ € € € € €
100.000,40.000,50.000,1.000,9.000.- + 200.000,-
De wijze waarop de benodigdheden betaald worden (financieringsplan): Eigen vermogen Hypotheek Crediteuren Banklening Totaal
€ € € € €
30.000,100.000,50.000,20.000,- + 200.000,-
Je ziet dat in het eerste rijtje allemaal benodigdheden staan. Met een ander woord noemen we dat de bezittingen. Elke organisatie heeft bezittingen, anders kunnen ze niet bestaan. Bezittingen worden ook wel activa genoemd. In het tweede rijtje zie je hoe de bezittingen betaald zijn. Soms met geld van de eigenaar, eigen vermogen en soms met geld dat van anderen geleend is, vreemd vermogen / schulden. Het eigen vermogen en het vreemd vermogen bij elkaar noemen we de passiva. Tussen de activa (= de bezittingen) en het vermogen (= passiva) bestaat een belangrijk verband. Het vermogen is gebruikt om de activa te betalen. Het vermogen is dus precies gelijk aan de waarde van de activa. Er geldt dus steeds: totale activa
= totale passiva
totale activa
= eigen vermogen + vreemd vermogen (of schulden)
eigen vermogen
= totale activa – vreemd vermogen (of schulden)
4
Voorbeeld 1.2 Jan heeft een overzicht gemaakt van zijn bezittingen en schulden:
kleding ter waarde van € 1.000,een fiets ter waarde van € 500,een computer van € 1.500,geld geleend bij de bank € 1.000,geld geleend van zijn vader € 100,-
Gevraagd: Bereken het eigen vermogen van Jan. Uitwerking: Bezittingen Schulden Eigen vermogen
= = = =
€ € € €
1.000 (kleding) + € 500 (fiets) + €1.500 (computer) 3.000,1.000 (lening bank) + € 100 (lening vader) = € 1.100,3.000 – € 1.100 = € 1.900,-
Wanneer je een winkel begint zul je net als ieder bedrijf een boekhouding moeten bijhouden. Dit is ook handig omdat je uit de boekhouding kunt aflezen hoeveel geld er nog in kas zit, van wie je nog geld tegoed hebt (klanten die we ook wel debiteuren noemen), aan wie je nog geld schuldig bent (leveranciers, de crediteuren dus), hoeveel kleding er nog aanwezig is. Een boekhouding begint altijd met het opstellen van een balans. Balans =
overzicht van bezittingen, vreemd vermogen (schulden) en het eigen vermogen op een bepaald moment.
Eigenlijk maak je gewoon een overzichtje met aan de ene kant je bezittingen en aan de andere kant hoe je jouw bezittingen gefinancierd hebt (met eigen of vreemd vermogen). Voorbeeld 1.3 De balans van ons kledingboetiekje op het moment waarop we de winkel openen ziet er dan als volgt uit: Activa Winkelpand Inventaris Voorraad kleding Kas Bankrekening Totaal
Balans per 1 januari 2011 Passiva € 100.000 Eigen vermogen € 30.000 € 40.000 Hypotheek € 100.000 € 50.000 Crediteuren € 50.000 € 1.000 Banklening € 20.000 € 9.000 €
200.000
Totaal
€
200.000
5
De balans heeft twee kanten. Aan de linkerkant staan alle activa en aan de rechterkant het vermogen (de passiva). In plaats van links en rechts spreken we in het boekhouden van debet en credit.
Voorbeeld 1.4 De balans kan er dus ook als volgt uit zien:
Debet Winkelpand Inventaris Voorraad kleding Kas Bankrekening Totaal
Balans per 1 januari 2011 Credit € 100.000 Eigen vermogen € 30.000 € 40.000 Hypotheek € 100.000 € 50.000 Crediteuren € 50.000 € 1.000 Banklening € 20.000 € 9.000 €
200.000
Totaal
€
200.000
Als je weet dat het woord ‘balans’ evenwicht betekent, weet je nu ook waarom er bij het boekhouden gesproken wordt van een balans: de beide kanten zijn met elkaar in evenwicht; zowel bij debet als bij credit staat in totaal een bedrag van € 200.000,-. Zoals we dus al eerder gezien hadden, zijn de activa en de passiva altijd aan elkaar gelijk en zijn de bezittingen en eigen + vreemd vermogen samen altijd aan elkaar gelijk! Tot de bezittingen van een bedrijf behoren doorgaans de volgende zaken: Pand/gebouwen : de huisvesting van je bedrijf. Inventaris
: de goederen die een bedrijf nodig heeft voor het verkoopproces, bijvoorbeeld kledingrekken of een toonbank.
Voorraden
: de goederen die een bedrijf verkoopt bijvoorbeeld schoenen.
Debiteuren
: geld dat een bedrijf nog van afnemers (d.w.z. kopers) tegoed heeft.
Bank
: geld dat men als bedrijf zijnde op de bank heeft staan.
Kas
: contant geld dat een bedrijf heeft (bijvoorbeeld in de kluis of in de kassa).
6
Tot de schulden (vreemd vermogen) van een bedrijf behoren doorgaans de volgende zaken: Hypothecaire lening : geld dat een bedrijf leent voor een termijn die langer duurt dan een jaar. Hierbij dient een onroerend goed (bijvoorbeeld een gebouw of een stuk grond) als onderpand. Als de geldnemer de lening niet meer kan aflossen, mag de geldgever (meestal een bank) het onroerend goed verkopen. Crediteuren
: geld dat een bedrijf (i.v.m. inkopen) nog aan een de verkopende partij (meestal een ander bedrijf) moet betalen.
Banklening
: geld dat een bedrijf leent van een bank voor een korte periode.
Voorbeeld 1.5 1. Op 1 januari 2011 gaat onze winkel open. Meteen al op de eerste dag verkopen we kleding voor in totaal € 10.000,-. De inkoopprijs van de kleding bedroeg € 6.000,-, zodat we een winst hebben behaald van € 4.000,-. Wat betekent dit nu voor onze balans? - de kas is met € 10.000,- toegenomen. - de voorraad kleding is met € 6.000,- afgenomen. - door de winst van € 4.000,- is het eigen vermogen met dat bedrag toegenomen. 2. Omdat we op de openingsdag een topdrukte verwachten hebben we twee uitzendkrachten ingehuurd die we samen € 500,- hebben moeten betalen. Dit is met de bankrekening gedaan. In de balans is hierdoor het volgende veranderd: - de bankrekening is met € 500,- afgenomen. - het eigen vermogen is met € 500,- afgenomen. Aan het eind van de eerste dag ziet de balans er als volgt uit: Debet Balans per 1 januari 2011 Credit Winkelpand € 100.000 Eigen vermogen € Inventaris € 40.000 Hypotheek € Voorraad kleding € 44.000 Crediteuren € Kas € 11.000 Banklening € Bankrekening € 8.500 Totaal
€
203.500
Totaal
€
33.500 100.000 50.000 20.000
203.500
Toelichting: Gebeurtenis: balanspost 1.
Kas Voorraad kleding Eigen vermogen
balanswaarde was € 1.000 € 50.000 € 30.000
2.
Bankrekening Eigen vermogen
€ 9.000 € 34.000
+/– + € 10.000 – € 6.000 + € 4.000
balanswaarde wordt € 11.000 € 44.000 € 34.000
–€ –€
€ 8.500 € 33.500
500 500
7
Probeer deze tabel altijd te gebruiken bij het verwerken van balansveranderingen. Zo kan je beter zien wat er gebeurt en ook makkelijker de ‘nieuwe’ balans opstellen. Je ziet dat de veranderingen in de balans altijd zodanig zijn dat er altijd evenwicht tussen de debetkant en de creditkant blijft bestaan. Van de behaalde winst van € 4.000,- uit de verkoop (= verkoopwinst / brutowinst) moet de € 500,- aan kosten worden afgetrokken om te bepalen wat we uiteindelijk verdiend hebben (= nettowinst) namelijk € 3.500,-. De nettowinst die behaald is zien we ook terug in de verandering van het eigen vermogen. Deze is gestegen van € 30.000,- tot € 33.500,Brutowinst = winst uit verkopen = omzet – inkoopwaarde van de omzet: Afzet = verkochte hoeveelheid in stuks Omzet = waarde van de verkoop = afzet x verkoopprijs Inkoopwaarde van de omzet = afzet x inkoopprijs Nettowinst =
EVnieuw – EVoud = EVeindbalans – EVbeginbalans
òf
brutowinst – overige kosten
Voorbeeld 1.6 Afzet: 100.000 Verkoopprijs: € 50,Inkoopprijs: € 40,Loonkosten: € 150.000,Elektriciteitskosten: € 100.000,Huurkosten: € 200.000,Gevraagd: Bereken de brutowinst en de nettowinst Uitwerking: Brutowinst = 100.000 * (€ 50 – € 40) = € 1.000.000,Nettowinst = € 1.000.000 – € 150.000 – € 100.000 – € 200.000 = € 5.500.000,-
8
Onthoud:
Het eigen vermogen neemt toe door het maken van een verkoopwinst / brutowinst.
Het eigen vermogen neemt af door het maken van een verkoopverlies.
Het eigen vermogen neemt af door het maken van kosten.
Wat er ook gebeurt de balans blijft altijd in evenwicht.
9
Opgave 1 1.
Wat zijn crediteuren?
2.
Wat zijn debiteuren?
3.
Wat is een hypotheek?
4.
Noem twee verzekeringen die een bedrijf kan afsluiten.
5.
Waarom is het handig een boekhouding bij te houden (noem 2 redenen).
6.
Wat is de definitie van een balans?
7.
Hoe kun je uit de balans (eigenlijk uit 2 balansen op verschillende tijdstippen) afleiden hoeveel nettowinst er gemaakt is?
8 a.
Stel de balans op van een bedrijf aan de hand van de volgende gegevens:
-
Er is een winkelpand gekocht voor € 80.000,-.
-
Er is een inventaris aanwezig ter waarde van € 20.000,-.
-
De voorraad goederen bestaat uit 100 apparaten die voor € 250,- per stuk zijn ingekocht. De helft daarvan moet nog worden betaald aan de leverancier (crediteur).
-
In kas zit een bedrag van € 2.000,- ; op de bankrekening staat € 6.000,-
-
Er is een hypotheek afgesloten van € 60.000,-
-
Er is een banklening afgesloten van € 10.000,-
-
De rest van het benodigde geld is afkomstig uit eigen vermogen. b.
Geef bij elk van de volgende gebeurtenissen aan wat er verandert in de balans:
1)
Ingekocht en betaald met de bankrekening 10 apparaten van elk € 250,-.
2)
Verkocht 80 apparaten voor elk € 300,-. Er is steeds per kas,(dus contant) betaald.
3)
Er is met de bankrekening € 3.000,- betaald aan een leverancier.
4)
Er is € 20.000,- uit de kas gehaald en naar de bank gebracht waar het op de bankrekening werd gestort.
5)
De banklening van €10.000,- is afgelost met geld van de bankrekening.
6)
De elektriciteitsrekening van € 750,- is per kas betaald.
c.
Stel opnieuw de balans op nadat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.
d.
Hoe groot was de verkoopwinst / brutowinst?
e.
Leidt uit de balansen af hoe groot de nettowinst was.
10
Opgave 2 De heer J. Hoof te Schaesberg wil een kledingzaak beginnen. Hij beschikt zelf over € 60.000,-. Een eventueel financieringstekort kan gedekt worden door een lening bij de Rabobank. Overige gegevens: -
aanschaf van een gebouw ter waarde van € 190.000,-, waarop een hypotheek van € 170.000,- is gesloten;
-
aanschaf inventaris € 30.000,-
-
opening van een rekening bij de postbank waarop € l0.000,- wordt gestort;
-
bedrag in kas € 5.000,-
-
beginvoorraad goederen € 45.000,-, die voor € 25.000,- gefinancierd kan worden met krediet van leveranciers (crediteuren). a.
Stel de beginbalans op.
b.
Geef aan wat er in de balans verandert bij elk van de volgende gebeurtenissen:
1)
Aangekocht en betaald met de Postbankrekening een computer voor in de winkel ter waarde van € 2.000,-
2)
Verkocht per kas kleding ter waarde van € 50.000,- de inkoopprijs bedroeg € € 35.000,-
3)
Betaald aan lonen per kas € 10.000,-.
4)
Betaald aan rente op de hypotheek € 500,- met de postbankrekening.
5)
Verkocht op rekening een kostuum voor € 2.000,-, de inkoopprijs was slechts € 800,(er wordt dus nog geen geld ontvangen; men krijgt een vordering op een klant, dat is boekhoudkundig een bezitting die onder de naam debiteuren debet op de balans verschijnt).
6)
Verkocht per kas een trouwjurk met koffievlek voor € l.200,-, de inkoopprijs was € l.500,-.
c.
Stel de balans op nadat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.
d.
Hoe groot was de behaalde nettowinst?
11