E R N A MU L D E R P O L LY D E N T E N T E R TA E D E D E B O E R JOOP DIRKSEN J O S VA N S O N
N E DE R L AN DS V O O R DE O N DE R B O UW
9 789034 545374
506779
W W W. TA L E N T- MA L MBERG.NL
AN TW OO RD ENB O EK H AV O/ V WO
ISBN 978 90 345 4537 4
2
nederlands voor de onderbouw antwoordenboek · 2 havo/vwo
nederlands voor de onderbouw antwoordenboek • 2 havo/vwo ERNA MUL DER POL LY D EN T ENT ER
TAE D E D E BOER JOOP D IRKS EN JOS VAN SON
w w w. t a l ent - m a l m b e rg . n l
M a l m berg, ' s - H e r t o g e n b o s c h E ers t e druk
COLOFON Ontwerp en vormgeving: Uitgeverij Malmberg Ontwerp omslag: Buro de Kuijper grafisch ontwerp
ISBN 978 90 345 4537 4 Eerste druk, eerste oplage, 2009
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
goedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. © Malmberg, ’s-Hertogenbosch
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde ver-
Ondanks vele inspanningen is het de uitgever misschien niet gelukt alle rechthebbenden te achterhalen. Wie denkt rechthebbende te zijn, kan zich wenden tot de uitgever.
INHOUD HOOFDSTUK 1 1.1 fictie .................................................. 4 1.2 grammatica ....................................... 5 1.3 spelling ............................................. 8 1.4 lezen ............................................... 10 1.5 schrijven ......................................... 13 1.6 spreken, kijken, luisteren ................ 16 1.7 woorden .......................................... 18 1.8 informatie ........................................ 20 1.9 gedicht ............................................ 21 1.10 taalonderzoek .............................. 22 test jezelf............................................... 23
HOOFDSTUK 4 4.1 fictie .................................................70 4.2 grammatica .....................................71 4.3 spelling ............................................73 4.4 lezen ...............................................75 4.5 schrijven ..........................................78 4.6 spreken, kijken, luisteren ................81 4.7 woorden ..........................................82 4.8 informatie ........................................84 4.9 gedicht ............................................86 4.10 taalonderzoek ..............................86 test jezelf ...............................................87
HOOFDSTUK 2 2.1 fictie ................................................ 27 2.2 grammatica ..................................... 27 2.3 spelling ........................................... 30 2.4 lezen ............................................... 33 2.5 schrijven ......................................... 36 2.6 spreken, kijken, luisteren ................ 39 2.7 woorden .......................................... 40 2.8 informatie ........................................ 42 2.9 gedicht ............................................ 43 2.10 taalonderzoek .............................. 43 test jezelf............................................... 44
HOOFDSTUK 5 5.1 fictie .................................................91 5.2 grammatica .....................................92 5.3 spelling ............................................95 5.4 lezen ...............................................97 5.5 schrijven ........................................100 5.6 spreken, kijken, luisteren ..............101 5.7 woorden ........................................103 5.8 informatie ......................................104 5.9 gedicht ..........................................105 5.10 taalonderzoek ............................106 test jezelf .............................................107
HOOFDSTUK 3 3.1 fictie ................................................ 48 3.2 grammatica ..................................... 49 3.3 spelling ........................................... 51 3.4 lezen ............................................... 53 3.5 schrijven ......................................... 56 3.6 spreken, kijken, luisteren ................ 57 3.7 woorden .......................................... 59 3.8 informatie ........................................ 61 3.9 gedicht ............................................ 62 3.10 taalonderzoek .............................. 63 test jezelf............................................... 64
HOOFDSTUK 6 6.1 fictie ...............................................111 6.2 grammatica ...................................112 6.3 spelling ..........................................114 6.4 lezen .............................................116 6.5 schrijven ........................................118 6.6 spreken, kijken, luisteren ..............121 6.7 woorden ........................................122 6.8 informatie ......................................123 6.9 gedicht ..........................................124 6.10 taalonderzoek ............................125 test jezelf .............................................126
PROJECT De kat op het spek binden .................... 68
HOOFDSTUK 1 1.1
fictie
OPDRACHT 1 (HERHALING) Bijvoorbeeld: a Littekens. b De hoofdpersoon van dat boek was Margriet, een geadopteerd meisje dat op school niet zo goed mee kon komen, en gekweld werd door pijnen én door nachtmerries. In haar jeugd had ze akelige dingen meegemaakt, en ze voelde zich schuldig over dat verleden. c Ik vond haar een aardige hoofdpersoon: ze was dapper en vriendelijk. d Het verhaalprobleem was haar afkomst en haar gezondheid, die door ervaringen in haar jeugd slecht was. e Je zag dat Margriet met problemen zat. De vraag was met wat voor problemen en hoe ze daarmee om zou gaan. Spannend dus. OPDRACHT 2 a Hij heeft een vader, die Deur genoemd wordt, en een klein broertje, Bobo van zes. Over een moeder wordt niet gesproken. Blijkbaar is het huishouden thuis niet zo goed georganiseerd: Bobo is bang dat er thuis niets te eten zal zijn, en de hoofdpersoon denkt dat dat weleens waar zou kunnen zijn. Hij steelt een mobieltje uit de Megamarkt terwijl hij zijn broertje juist verbiedt om iets te stelen. b Hij is oneerlijk, want hij steelt. Hij is bezorgd voor zijn broertje en heeft een rare gewoonte: hij wil niemand aanraken of door iemand aangeraakt worden. c Bijvoorbeeld: Ik vind hem niet zo aardig omdat hij steelt, maar wel aardig is dat hij zo zorgzaam is voor zijn broertje. d Bijvoorbeeld: Nu de jongen gearresteerd is, zal hij wel naar de gevangenis moeten en in de problemen raken. OPDRACHT 3 a door te letten op hoe hij eruitziet; door wat hij doet en zegt; door zijn gedachten, fantasieën en gevoelens b Bobo is een bijpersoon, want je leest zijn gedachten niet. c Bobo is zes jaar. Hij weegt weinig, is klein en mager. Hij wil eten stelen omdat hij denkt dat er thuis anders niets te eten is. OPDRACHT 4 a door zijn woordkeus en zijn beschrijving van het gedrag van de jongen, wat hij denkt en wat hij zegt: Maarten doet minachtend naar zijn moeder; hij heeft haar aan het huilen gemaakt, hij scheldt haar uit; hij trekt zich niets van haar aan b Bijvoorbeeld: Ik vind hem dus onsympathiek. c B OPDRACHT 5 a Bijvoorbeeld: Het thema of verhaalprobleem is het probleem waar het in het verhaal om draait. b Je kunt het in een of enkele woorden omschrijven, je kunt het als vraag formuleren, of je kunt het in een volledige zin weergeven. c Spanning is de nieuwsgierigheid naar de antwoorden op de vragen die het verhaal bij je oproept of die spontaan bij je opkomen. d De schrijver kan de spanning verhogen door ervoor te zorgen dat jij meer of juist minder weet dan de hoofdpersoon.
HOOFDSTUK 1
1 FICTIE
4
e
f g
Een cliffhanger is een extra spannende situatie aan het einde van een hoofdstuk of een soapaflevering. Bijvoorbeeld: een auto rijdt met hoge snelheid op een afgrond af, en juist voordat duidelijk wordt of hij nog kan remmen of niet, is het hoofdstuk afgelopen of eindigt de aflevering van de soapserie. De hoofdpersoon wil een mobieltje stelen uit een warenhuis en wordt daarbij betrapt, achtervolgd en uiteindelijk gearresteerd. Bijvoorbeeld: Waarom steelt die jongen dat mobieltje? Wat gaat er verder met hem gebeuren? Hoe gaat het verder met Bobo? Wat is er met die vader, die Deur, aan de hand?
OPDRACHT 6 a Het blijkt dat de hoofdpersoon steelt ‘op afspraak’ met het warenhuis, in ruil voor etenswaren. Hij is dus niet echt een winkeldief. b Bijvoorbeeld: Ja, nu vind ik hem helemaal sympathiek. Dat stelen vond ik namelijk maar niks. c Een jongen raakt zijn broertje kwijt als hij net doet alsof hij steelt, om aan eten te komen. d Bijvoorbeeld: het eerste fragment, met de diefstal en de achtervolging e Bijvoorbeeld: Over die Deur is me nog veel niet duidelijk. f Zweven betekent voor de jongen dat niemand hem mag aanraken; hij krijgt een strafpunt voor elk lichamelijk contact. Alleen zijn jonge broertje valt daarbuiten. g Hij speelt het omdat hij altijd verdrietig wordt als iemand hem aanraakt; hij zegt dat hij al genoeg verdriet heeft gehad, en hij wil dat niet meer. OPDRACHT 7 eigen antwoord
1.2
grammatica
OPDRACHT 1 (HERHALING) a In het ondiepe water zwommen verscheidene vissen. VZ LW BN ZN WW TW ZN b Ze waren zilverachtig van kleur. WW BN VZ ZN c Door de beweging van de lange staarten ontstonden VZ LW ZN VZ LW BN ZN WW d De reiger had lang bij de sloot gestaan. LW ZN WW VZ LW ZN WW e Plotseling had hij één guppy in zijn snavel. WW TW ZN VZ ZN f Je zag het visje door zijn lange nek glijden. WW LW ZN VZ BN ZN WW OPDRACHT 2 (HERHALING) a Deze verkoper komt u helpen. AV PSV b Ze zijn hun spullen vergeten. PSV BZV c Het heeft mij geërgerd. PSV PSV d Ik vertelde dat grapje aan PSV AV e Welke opmerking maakte ze? VRV PSV
HOOFDSTUK 1
rimpelingen. ZN
jullie vrienden. BZV
2 GRAMMATICA
5
f
Wat voor VRV
nieuws staat op
die site van AV
haar? PSV
OPDRACHT 3 (HERHALING) a Regelmatig gingen ze naar eenfitnesscentrum voor een flinke training. BW LW ZN LW BN ZN b Misschien eten ze vandaag wel goed. BW BW BW BW c De belangrijkste kranten besteden aandacht aan een gezonde levensstijl. LW BN ZN ZN LW BN ZN d Veel voedsel heeft een heel speciale behandeling ondergaan. ZN LW BW BN ZN e Soms reageren consumenten slecht op conserveringsmiddelen. BW ZN BW ZN f Hoe komt dat toch? BW BW OPDRACHT 4 (HERHALING) a Tijdens de vakantie sliepen ze onder de blote hemel. VZ LW ZN WW PSV VZ LW BN ZN b Deze motoren hebben een afstand van 500 kilometer op één tank AV ZN WW LW ZN VZ TW ZN VZ TW ZN c De tijd tussen aankomst en vertrek was kort. LW ZN VZ ZN ZN WW BN d Matilda vond juffrouw Bulstronk een vreselijk vervelende directrice. ZN WW ZN ZN LW BW BN ZN e Wie heeft dat boek van Roald Dahl ook gelezen? VRV WW AV ZN VZ ZN ZN BW WW OPDRACHT 5 (HERHALING) c had opgeruimd; v.v.t. a e is geboren; v.t.t. b f hebben genoemd; v.t.t. d g h
afgelegd. WW
sloeg; o.v.t. gaan; o.t.t. heeft; o.t.t. kan zien; o.t.t. werd gevoed; o.v.t.
OPDRACHT 6 (HERHALING) a De motorrijder krijgt een bekeuring. b Hij had 30 kilometer te hard gereden. c De politie hield hem een tijdje in de gaten. d Hij heeft al voor de derde keer een bon gekregen. e De agent waarschuwt hem nog een keer. f De motorrijder lachte de agent uit. OPDRACHT 7 (HERHALING) a WG O LV Bij dat spelletje / gooide / ze / steeds / een zes. b WG O Overal / slingeren / spullen van jullie. c WG O LV WG Heb / jij / de vuilniszakken / buiten / gezet? d WG O Op het rekenmachientje / verschijnen / de uitkomsten van de moeilijkste sommen.
HOOFDSTUK 1
2 GRAMMATICA
6
e f
O WG LV WG De monteur / trok / vol verbazing / zijn wenkbrauwen / op. WG O LV WG Steeds vaker / gaan / leerlingen / contactlenzen / dragen.
OPDRACHT 8 (HERHALING) a BWB WG O LV BWB Van het fietsen / kreeg / Marjon / een gezonde blos / op de wangen. b O WG MV BWB LV Die overtreding / kostte / hem / helaas / zijn rijbewijs. c BWB WG O Aan een touw voor het raam / bungelden / allerlei schelpen. d WG O MV LV WG Kun / je / me / je mailadres / sturen? e BWB WG O BWB Over een prachtig aangelegd parcours / skeelerden / ze / naar Zuiderwoude. f O WG MV BWB LV WG Proefwerken / kunnen / jullie / soms / slapeloze nachten / bezorgen. OPDRACHT 9 a Een wederkerend werkwoord herken je aan het woord zich in de infinitief. b me: PSV, WKV je: PSV, BZV, WKV ons: PSV, BZV, WKV c Het wederkerend voornaamwoord hoort bij het werkwoordelijk gezegde. OPDRACHT 10 a O WG WG Jullie / verslikten / je. b O WG WG BWB WG Jij / stelde / je / verschrikkelijk / aan. c BWB WG O WG BWB Tijdens die rondleiding / gedroegen / we / ons / keurig. d O WG WG LV WG Optimistische mensen / stellen / zich / een ideale wereld / voor. e O WG WG BWB WG Iedereen / heeft / zich / buitengewoon / ingespannen. OPDRACHT 11 a WG O LV BWB WG Hebt / u / alles / al / geregeld? b BWB WG O WG Voor morgen / worden / regen en hagel / voorspeld. c O WG WG BWB WG De kinderen / hadden / zich / enorm / vergist. d O WG MV LV De ober / overhandigde / de directeur / de rekening. e BWB WG O WG WG Eigenlijk / zou / de regering van dat land / zich / moeten schamen. f BWB WG O WG BWB Na enig nadenken / bedacht / hij / zich / toch.
HOOFDSTUK 1
2 GRAMMATICA
7
OPDRACHT 12 a de een en de ander b van de een en van de ander c Twee of meer zelfstandige naamwoorden doen hetzelfde bij elkaar. OPDRACHT 13 a Gelukkig heb je je bedacht! PSV WKV b Hebben jullie elkaar al gedag gezegd? PSV WGV c Ik heb me vanmorgen voor het eerst geschoren. PSV WKV d Het publiek haastte zich naar de schouwburg. WKV e Veel mensen zien jullie als toekomstige artsen en advocaten. PSV f Ja hoor, je hebt je weer verslapen! PSV WKV g We bekeken elkaars werk. PSV WGV OPDRACHT 14 a Jan heeft zijn studieboeken vandaag nog niet aangeraakt. ZN WW BZV ZN BW BW BW WW b Wie gaat zich bezighouden met de voorbereiding van het project? VRV WW WKV WW VZ LW ZN VZ LW ZN c De huidige situatie is heel gunstig. LW BN ZN WW BW BN d Wat voor rotzooi ligt daar? VRV ZN WW BW e Die pet staat je goed. AV ZN WW PSV BW f U mag het aan uw man vertellen. PSV WW PSV VZ BZV ZN WW g Na afloop van de wedstrijd ruilen de voetballers hun shirts met VZ ZN VZ LW ZN WW LW ZN BZV ZN VZ h De eerste totale zonsverduistering zien de mensen in Nederland pas LW TW BN ZN WW LW ZN VZ ZN BW
1.3
elkaar. WGV in 2135. VZ TW
spelling
OPDRACHT 1 (HERHALING) a geef b Strandt c verhuist d Struikel OPDRACHT 2 (HERHALING) a Speelt de acteur zijn rol met veel enthousiasme? Het woord ‘speelt’ staat vooraan in de zin en is dus PV. De acteur speelde zijn rol met veel enthousiasme. Het woord ‘speelt’ verandert van tijd en is dus PV.
HOOFDSTUK 1
3 SPELLING
8
b c
d
ik-vorm – als ik het onderwerp is – als je of jij achter de persoonsvorm staat – als het gebiedende wijs is als het hele werkwoord (de infinitief)
OPDRACHT 3 (HERHALING) a laad ik-vorm b vraagt hij-vorm c is hij-vorm d heb ik-vorm e antwoordt hij-vorm f blaas ik-vorm g racet hij-vorm h vecht ik-vorm of hij-vorm OPDRACHT 4 (HERHALING) a De ik-vorm eindigt bij d-werkwoorden op een -d, dus de hij-vorm schrijf je met -dt. b ik-vorm hij-vorm verbranden ik verbrand hij verbrandt vinden ik vind hij vindt glijden ik glijd hij glijdt bekladden ik beklad hij bekladt verblijden ik verblijd hij verblijdt kleden ik kleed hij kleedt OPDRACHT 5 (HERHALING) a 1 Verveel 2 Verveelt b De persoonsvormen in zin 1 en 2 verschillen omdat je in zin 1 het onderwerp je kunt veranderen in jij. Dan schrijf je de ik-vorm. In zin 2 is het onderwerp je vriendin. Je schrijft dan de hij-vorm. OPDRACHT 6 (HERHALING) a landt b verbergt c komen d Raad e bedient f schudt g besteedt h Verberg i overtreedt j maait k stofzuigt l houden OPDRACHT 7 (HERHALING) a Wat je afspreekt, moet je zelf weten. b We zien dat je hem goed behandelt. c Krijg je meer dan je toekomt? d Mohamed geeft hem het antwoord dat hij verwacht. e Wij vermoeden dat Max het verhaal verandert.
HOOFDSTUK 1
3 SPELLING
9
OPDRACHT 8 (HERHALING) a ’s Avonds drinken we een colaatje op het terras van café Noorderlicht aan de Emmastraat. b Op het Martinuscollege krijgt mevrouw Van Haperen een paasei als ontbijt. OPDRACHT 9 eigen antwoord OPDRACHT 10 a Jan Jaap Bergman b Esra ter Beek c Farid El Azzouzi d mevrouw I. van Berkel-de Jager e de heer Van Vrijberghe de Coningh OPDRACHT 11 a Namen afgeleid van feestdagen schrijf je niet met een hoofdletter. b Merknamen die een gewoon zelfstandig naamwoord zijn geworden, krijgen geen hoofdletter. c In het eerste deel van een citaat schrijf je wel een hoofdletter. OPDRACHT 12 Susanne Alt Quartet Gezien haar achternaam kan het geen toeval zijn dat Susanne Alt momenteel furore maakt als altsaxofoniste. Geboren op 25 april 1978 te Würzburg in Duitsland, een plaatsje ten noorden van de deelstaat Beieren, verhuisde Alt naar de Schiekade in Rotterdam. Volgens het Brabants Dagblad valt de soul en de drive in het spel van de Duitse op. Niet voor niets noemt ze Maceo Parker, koning van de funk, als grote voorbeeld. Susanne Alt zou weleens dé verrassing van Jazz in Duketown 2008 kunnen worden. Alt stelt enthousiast: ‘Voor mij is dit optreden het hoogtepunt van het jaar.’
1.4
lezen
OPDRACHT 1 (HERHALING) a Een leesstrategie is de manier van lezen die je gebruikt om een tekst door te nemen. b Je hebt vier leesstrategieën geleerd in deel 1: verkennend lezen, zoekend lezen, nauwkeurig lezen, studerend lezen. c/d leesstrategie leesdoel voorbeeld verkennend lezen Je wilt weten met wat voor tekst (Elke tekst lees je eerst verkennend.) je te maken hebt en of de tekst achterflap van een leesboek, bruikbaar is. een krantenartikel zoekend lezen Je bent op zoek naar het woordenboek, internettekst antwoord op een vraag. nauwkeurig lezen Je wilt de tekst begrijpen. leesboek, schoolboektekst studerend lezen Je wilt de tekst begrijpen én schoolboektekst leren. e Waar gaat de tekst over? f Een deelonderwerp is een stukje van het onderwerp dat behandeld wordt in een alinea of in een groep alinea’s. g ja h Wat zegt de schrijver over het onderwerp? i B, E, F
HOOFDSTUK 1
4 LEZEN
10
j k l
Een alinea is een groep zinnen die bij elkaar horen, omdat ze samen een stukje van het onderwerp (een deelonderwerp) behandelen. Langere teksten hebben alinea’s; korte teksten, zoals een sms’je of een korte e-mail, niet. De kernzin is de belangrijkste zin, de hoofdmededeling, van een alinea. De andere zinnen van de alinea geven uitleg over de kernzin.
OPDRACHT 2 (HERHALING) a Als je in een tekst een moeilijk woord tegenkomt, dan stop je niet met lezen. Je vraagt je eerst eens af of dat moeilijke woord belangrijk is. Is dat zo, dan kijk je of de schrijver het woord uitlegt. Doet hij dat niet, dán pas zoek je het woord op of vraag je de betekenis aan iemand. b A c tekstverband signaalwoord voorbeeld tegenstellend maar, toch, echter Dat is niet zwart, maar wit. uitleggend/voorbeeldgevend voorbeeld, bijvoorbeeld, ter Een voorbeeld van een illustratie signaalwoord is ‘ter illustratie’. vergelijkend net zo als, zoals, evenals Youssef is net zo groot als Joris. opsommend en, bovendien, ook Het is prima weer buiten. De zon schijnt. Bovendien staat er nauwelijks wind. d – e eigen antwoord OPDRACHT 3 a Tekst 1 is een krantenartikel. b Bijvoorbeeld: de vetgedrukte eerste alinea, de titel, de afbeelding, de kolommen, de tussenkoppen c het Eindhovens Dagblad d B e Bijvoorbeeld: bedels; bedelarmbanden OPDRACHT 4 a C b maar c tegenstellend tekstverband d hype = iets wat heel erg in de mode is, wat het publiek heel belangrijk vindt e exclusief = zeer chic, niet overal verkrijgbaar f collectie = de verzameling artikelen die een winkelier verkoopt OPDRACHT 5 a het woord hype (r. 4) b Elke tiener laat zien wie hij is. c Op internet zijn er ondertussen heel veel bedelverkopers. d 1 Nederland, Duitsland en België 2 de Verenigde Staten, Canada en Australië e en f Het principe van een bedelarmband is simpel. g segment = deel; onderdeel, stukje h bijvoorbeeld i De laatste zin van alinea VII is een voorbeeld bij de vorige zin, waarin staat dat de bedels niet zonder meer uitwisselbaar zijn.
HOOFDSTUK 1
4 LEZEN
11
OPDRACHT 6 a iets is een gat in de markt = een artikel waar de koper behoefte aan heeft, maar dat nog niet (veel) verkocht wordt b De bedels zijn volgens Assmann zo populair omdat ze in verschillende prijzen te verkrijgen zijn. c A d Dat doet hij om aan te geven dat er naast goedkopere bedelarmbanden ook heel dure samen te stellen zijn. OPDRACHT 7 a B b iets is met het blote oog te zien = iets is zonder al te veel moeite te ontdekken; je ziet het meteen c A d bijvoorbeeld e B f A OPDRACHT 8 a B b Degene die een bedelarmband wilde bekijken, moest daarvoor geld geven. Dat werd 'bedelen' genoemd. OPDRACHT 9 a A b Dat kun je zien aan de manier waarop de tekst is opgebouwd. Bijvoorbeeld: de adressering, de plaats/datumvermelding, de aanhef Geachte, de ondertekening. c Het onderwerp is: retourzending n.a.v. klacht. d Je kunt het onderwerp direct herkennen aan de Betreft-regel. e H.M. Armanda is de schrijver van de tekst. f B g De vermelding ‘Bijlage’ geeft aan dat er iets met de brief wordt meegestuurd. h B i Armanda is ontevreden over wat hij ontvangen heeft en stuurt de bestelling daarom terug. OPDRACHT 10 a n.a.v. = naar aanleiding van b In e-mails staat vaak Onderwerp in plaats van Betreft. c Hij schrijft Geachte mevrouw, geachte heer, en niet bijvoorbeeld Geachte heer Jorritsma of Geachte mevrouw Janssen. d opbouw van tekst 2 alinea’s inleiding I kern II, III, IV, V slot VI OPDRACHT 11 a In alinea I, de inleiding, schrijft hij dat hij vier klachten heeft. Die klachten behandelt hij in de vier volgende alinea’s. b alinea deelonderwerp II nepzilver III niet geleverde bedels IV bruikbaarheid bedels V prijs
HOOFDSTUK 1
4 LEZEN
12
c d e f
B Bovendien (begin alinea III), Verder (begin alinea IV), Ten slotte (begin alinea V) maar (eerste regel alinea VI) Ik wilde een goed cadeau hebben voor mijn zus. ↔ Datgene wat ik gekocht heb, is nep.
OPDRACHT 12 eigen antwoord
1.5
schrijven
OPDRACHT 1 (HERHALING) stap wat te doen Stap 1: Vier vragen stellen aan oriënteren jezelf: • Tekstvorm? • Onderwerp? • Tekstdoel? • Voor welk publiek? Stap 2: Info verzamelen voorbereiden Info ordenen
hoe te doen Antwoorden geven op de vragen
• • • •
Stap 3: uitvoeren
Eerste versie schrijven: – Inleiding schrijven
– –
Stap 4: nakijken
Stap 5: herschrijven
Kern schrijven Slot schrijven
Twee keer herlezen: 1 Letten op inhoud en opbouw 2 Letten op taalgebruik Laatste versie maken
5W + 1H-vragen (of:) Trefwoorden onder elkaar noteren (of:) Mening + argumenten kort opschrijven Info in logische volgorde zetten
– – –
Duidelijk maken wat onderwerp is (of:) Mening geven Binnenkomer gebruiken (vraag of verhaaltje) – Alinea’s met kernzin + toelichting – Teruggrijpen naar het begin – (of:) Conclusie trekken – Afsluiten met uitsmijter Verbeteringen noteren in kladversie
Pen: verbeterde versie in het net schrijven PC: stap 4 en 5 combineren
OPDRACHT 2 a plaats- en datumaanduiding, aanhef, inhoud, afsluiting b aanhef: Beste Karin, Geachte mevrouw Ferwerda afsluiting: Groetjes, Hoogachtend c geadresseerde: naam en adres – handtekening – afzender: je naam en adres d In een persoonlijke brief is het belangrijk dat je alinea’s maakt, zeker als hij wat langer is. In een zakelijke brief móét je alinea’s maken en tussen de alinea’s een regel overslaan. e – f ja g De bestelde bedels deugen niet. h Er zijn vier kritiekpunten. Je krijgt een duidelijke indeling als je elk punt in een aparte alinea behandelt. i B
HOOFDSTUK 1
5 SCHRIJVEN
13
OPDRACHT 3 a Bijvoorbeeld: formeel: gelaat; vervoermiddel; ten enenmale informeel: geinig; hartstikke; idioot; geklungel b Je schrijft aan iemand die je goed kent, en daar hoort een woordkeus bij die niet stijf aandoet. c Je schrijft aan iemand die je vaak niet persoonlijk kent. Je wilt op die persoon een goede indruk maken en daarom kies je je woorden zorgvuldig. OPDRACHT 4 a Hallo iedereen, Liefste Jantien, Beste Joop, Hoi jongens en meisjes, b Tot gauw, Groetjes, See you! Het beste met je, Dag schatje,
Zeer geachte heer Van Strien, Geachte leden van tennisvereniging Smash, Geachte redactie, Hoogachtend, Met vriendelijke groet, Met gevoelens van hoogachting, Uw zeer dankbare ex-collega,
OPDRACHT 5 a Ja, de aanhef en de afsluiting zijn voorbeelden van formeel taalgebruik en passen in een zakelijke brief. b de komma; dit leesteken gebruik je altijd aan het eind c het persoonlijk voornaamwoord u d Bijvoorbeeld: onlangs – schemert door het zilver heen – minuscuul laagje – U was heel stellig – zending – niet identiek aan – niet in overeenstemming met – u zult zich kunnen voorstellen – het zal voor u niet als een verrassing komen OPDRACHT 6 a – b Bijvoorbeeld: Aan het College van B & W Postbus 233 1100 AB Gronwerda
Gronwerda, 23 juni 2010 Geacht college, Al weken ondervinden wij grote overlast van een groep jongens uit de Witmansstraat. Tot diep in de nacht racen ze op hun scooters door de buurt. Op die manier beroven ze ons van onze nachtrust. Over hun gedrag is al herhaaldelijk geklaagd bij de politie, maar die ziet blijkbaar geen reden om op te treden. Ten einde raad wenden we ons tot u met het verzoek de politie op te dragen nu eindelijk eens te doen waarvoor ze wordt betaald. Anders zijn we bang dat buurtbewoners misschien voor eigen rechter gaan spelen, en dat kan toch onmogelijk uw bedoeling zijn. Met vriendelijke groet, [handtekening]
HOOFDSTUK 1
5 SCHRIJVEN
14
P.M. Overbeek Bosjesweg 22 1100 AJ Gronwerda OPDRACHT 7 eigen antwoord OPDRACHT 8 a – b Bijvoorbeeld: Ik vind het werkelijk een krankzinnig idee. c t/m e Bijvoorbeeld: Nieuwstadt, 22 september 2010 Hallo Peter, Het is gewoon krankzinnig! Ons schoolbestuur wil volgend jaar een lesrooster maken waarin jongens en meisjes apart les krijgen. We gaan weer helemaal terug naar de middeleeuwen. Kan dat stelletje idioten niet zelf bedenken dat dit niet werkt? Als je een klas maakt met alleen maar jongens, dat wordt één groot gerotzooi. Als in een klas jongens en meisjes zitten, is de sfeer veel prettiger en dan wordt er ook beter gewerkt. En dat meisjes in een gemengde klas minder aandacht krijgen dan jongens, daar geloof ik geen moer van. Bij ons in de klas is het juist andersom. Ik zeg je: als dit doorgaat, stap ik volgend jaar over naar jouw school. Ik kan alleen maar hopen dat de leraren er nog een stokje voor steken. Ik hou je op de hoogte! Wouter OPDRACHT 9 a Ik ga een zakelijke brief schrijven over het plan om jongens en meisjes gescheiden les te geven. Mijn brief is bedoeld voor het schoolbestuur. Mijn doel is het bestuur ervan te overtuigen dat dit een slecht idee is. b Bijvoorbeeld: (inleiding) mening Jongens en meisjes gescheiden lesgeven: slecht idee! argument 1 Onze ervaring: gemengde klas beste garantie voor goede werksfeer. argument 2 Ook de mening van de leerlingen peilen. Pas daarna beslissing. (slot) conclusie Uitkomst enquête moet belangrijke rol spelen in beslissing. OPDRACHT 10 Bijvoorbeeld: Aan het bestuur van het Vitaliscollege Romerswei 203 1666 VA Nieuwstadt
Nieuwstadt, 23 november 2010 Geacht bestuur,
HOOFDSTUK 1
5 SCHRIJVEN
15
In het infoblad voor ouders lazen wij dat u van plan bent volgend cursusjaar een rooster in te voeren waarin jongens en meisjes gescheiden les gaan krijgen. Wij, dat zijn de leerlingen van 2HV1, vinden dit een zeer slecht idee. Met deze brief willen wij proberen u op andere gedachten te brengen. Dat jongens en meisjes beter in aparte klassen les kunnen krijgen, is helemaal niet in overeenstemming met onze ervaring. Voor een goede werksfeer biedt naar ons oordeel juist een gemengde klas de beste garantie. In een klas met jongens en meisjes is de sfeer veel prettiger, met als gevolg dat er ook beter wordt gewerkt. Wat ons ronduit verbijstert, is dat u de leerlingen niet bij zo’n belangrijke beslissing betrekt. Zij zijn het slachtoffer van uw maatregel, zonder dat hun ook maar iets wordt gevraagd. Daarom verzoeken wij u uw plan ook aan de leerlingen voor te leggen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door een enquête te organiseren. U kunt dan de resultaten van de enquête mee laten wegen in uw beslissing. We hopen dat u serieus kijkt naar ons verzoek en de uitkomsten van de enquête een belangrijke rol laat spelen in uw beslissing. Anders vrezen wij dat u uw plan moet uitvoeren in een school met heel wat minder leerlingen dan het aantal waar u de laatste jaren mee wordt verwend. Met vriendelijke groet namens klas 2HV1, [handtekening] Jeroen Kereweer Acacialaan 123 1666 VB Nieuwstadt OPDRACHT 11 a eigen antwoord b Bijvoorbeeld: Persoonlijke brief: • De briefindeling is volgens de regels en de inhoud is duidelijk. • De taal is niet informeel genoeg, want de woordkeus is soms te stijf voor een persoonlijke brief. Zakelijke brief: • De indeling is niet helemaal volgens de regels, want de afsluiting en het adres van de afzender ontbreken. • In de inleiding ontbreekt de aanleiding. • De argumenten die zijn gebruikt, zijn overtuigend. • De conclusie sluit niet helemaal logisch aan op de argumenten. • Het taalgebruik is voldoende formeel. OPDRACHT 12 – OPDRACHT 13 eigen antwoord
1.6
spreken, kijken, luisteren
OPDRACHT 1 (HERHALING) a eigen antwoord b eigen antwoord
HOOFDSTUK 1
6 SPREKEN, KIJKEN, LUISTEREN
16
c d e f g h
eigen antwoord eigen antwoord De inleiding bestaat uit een binnenkomer en een overzicht van de deelonderwerpen. Je zet de deelonderwerpen in een logische volgorde. Eerst geef je de gelegenheid om vragen te stellen, daarna vat je de informatie samen, en je eindigt met een uitsmijter. –
OPDRACHT 2 a eigen antwoord b eigen antwoord c eigen antwoord d eigen antwoord e eigen antwoord f Waarschijnlijk had de eerste teller minder tijd nodig. g Verklaring: de tweede teller werd afgeleid door de tijdopnemer. OPDRACHT 3 a eigen antwoord b Nee, want dat stond niet in de opdracht vermeld. c Voorkennis is de kennis die je al over een onderwerp hebt. d Bij opdracht 1 heb je je voorkennis geactiveerd. e Door het overzicht weet je bij welk onderdeel de spreekbeurt is. Zo krijg je een kapstok om de informatie beter te rangschikken. f Je noteert bij elk deelonderwerp eerst de informatie uit het overzicht. Het is verstandig om deze woorden te onderstrepen. g Bijvoorbeeld: alles wegleggen wat je kan afleiden OPDRACHT 4 a eigen antwoord b eigen antwoord c Je mag hele zinnen gebruiken, maar je kunt ook pijltjes en dergelijke gebruiken. Zorg er wel voor dat je je uitwerking ook na een tijdje nog begrijpt. OPDRACHT 5 a Dit zijn goede aantekeningen. De deelonderwerpen zijn duidelijk aangegeven. Er is met afkortingen en dergelijke gewerkt. De lay-out is duidelijk. b Het onderwerp was ‘de zon’. c Er waren drie deelonderwerpen. d Bijvoorbeeld: Wat is de zon? De zon is de ster die het dichtst bij de aarde staat, op 150 miljoen kilometer. De zon is een gloeiende gasbel. De gassen die je op de zon vindt, zijn waterstof en helium. De temperatuur op de zon is 3500 graden Celsius. Wat is zonlicht? Zonlicht ontstaat uit een soort atoomexplosie: waterstof en helium reageren op elkaar. Uit deze explosie komen licht en warmte voort. Door het licht en de warmte kan er leven op aarde zijn. Wat is de geschiedenis van de zon? De zon is 5 miljard jaar oud. De zon is ontstaan toen een wolk, bestaande uit waterstof en helium, samentrok. De verwachting is dat de zon nog 5 miljard jaar zal bestaan. e – f eigen antwoord g eigen antwoord
HOOFDSTUK 1
6 SPREKEN, KIJKEN, LUISTEREN
17
OPDRACHT 6 a eigen antwoord b – c Wat moet je met de uitleg doen? OPDRACHT 7 – OPDRACHT 8 a/b naam: Anique goed voldoende matig inleiding x kern x vragen x samenvatting x oogcontact x rekening houden met het publiek x gebruik hulpmiddelen x lichaamstaal x verstaanbaarheid x variatie in tempo en stem x c – d Bijvoorbeeld: Kijk niet steeds naar één kant. Geef je publiek meer tijd om vragen te stellen. Stel zelf een vraag als er geen vragen komen. Gebruik meer hulpmiddelen. Breng meer variatie aan in je tempo en je stem. OPDRACHT 9 a eigen antwoord b – c eigen antwoord OPDRACHT 10 a eigen antwoord b eigen antwoord OPDRACHT 11 eigen antwoord
1.7
woorden
OPDRACHT 1 a – b – c nagenoeg diameter minieme arbitraire variaties sindsdien zich het hoofd breken astronomen bepaalden
HOOFDSTUK 1
bijna doorsnede geringe willekeurige veranderingen sinds die tijd diep nadenken sterrenkundigen stelden vast
7 WOORDEN
18
elders effect gravitatie creëert interpretatie kosmos
op een andere plaats uitwerking zwaartekracht maakt uitleg/verklaring heelal
OPDRACHT 2 a sindsdien b arbitraire c variatie d bepaalt e astronomen OPDRACHT 3 a goed b goed c fout d fout e fout f fout g goed h goed i goed OPDRACHT 4 a/b Bijvoorbeeld: Het werk is nagenoeg af. De nieuwe accelerator heeft een diameter van zeker driehonderd meter. We hebben de minieme bewegingen met de camera kunnen opnemen. Wat mij betreft is de volgorde van de bewegingen arbitrair. We hebben drie variaties bedacht. Het is mij niet duidelijk welke interpretatie de beste is. We breken ons al enige tijd het hoofd over deze interpretaties. Sindsdien slaap ik een stuk minder goed. Volgens astronomen stellen die bewegingen niets voor. Zij bepaalden dat de enorme telescoop minstens tien keer sterker moet worden. Zulke telescopen zijn elders al in gebruik. Het effect ervan is enorm. Je kunt de gevolgen van de gravitatie dan goed waarnemen. Een sterkere telescoop creëert weer heel veel nieuwe kansen. Zo kun je weer een deel van de kosmos af speuren naar achtergrondstraling. OPDRACHT 5 a scheepvaart/schippers/zeelui b 1 = terugkrabbelen 2 = Dat is op het nippertje. 3 = te laat zijn 4 = mislukken 5 = iemand de waarheid zeggen / iemand ervanlangs geven 6 = een andere mening krijgen 7 = door vermoeidheid (of drank) niets meer kunnen doen 8 = niet weten waar je aan toe bent
HOOFDSTUK 1
7 WOORDEN
19
9 = Dat gaat te ver. 10 = Het is gemakkelijk kritiek te leveren als je niet zelf voor de moeilijkheid staat. OPDRACHT 6 a Ze klinken leuk en minder ernstig en geven een duidelijk beeld dat iedereen begrijpt. b Een duit is een oude munt. c Bijvoorbeeld: waard (Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten.), smid (Je moet het ijzer smeden als het heet is.) OPDRACHT 7 a 1 = bier (Grolsch) 2 = koffie (Douwe Egberts) 3 = chocoladereep (Caddy) 4 = wasmiddelen (Uit Onze Taal: In 1894 is deze leus voor het eerst schriftelijk vastgelegd, in een tijdschriftadvertentie door de Amsterdamse handelaar Gustav Raken. Als eerste verkoopargument voor de met de hand aangedreven wasmachine van het merk Simplex staat er: 'De behandeling is absoluut niet vermoeiend, zoodat inderdaad een kind de wasch kan doen.' In 1904 begon de Nederlandse wasmachinefabrikant Velo deze slagzin te gebruiken om reclame te maken voor zijn 'agitatorwasmachine'.) b –
1.8
informatie
OPDRACHT 1 eigen antwoord OPDRACHT 2 a Je krijgt een overzicht van alle webpagina’s waarop het woord ‘appel’ staat. b Je krijgt een overzicht van alle webpagina’s waarop het woord ‘appel’ en het woord ‘boom’ staat. c Je krijgt een overzicht van alle webpagina’s waarop de zin ‘de appel valt niet ver van de boom’ staat. OPDRACHT 3 a eigen antwoord b De zoekopdracht “de appel valt niet ver van de boom” levert de minste hits op. c Nee, welke hit belangrijk voor jou is, hangt af van het doel dat je hebt. Vaak zijn de bovenste hits gesponsorde resultaten. d Webpagina’s in het Nederlands zijn pagina’s die in het Nederlands zijn geschreven. Het internetadres van webpagina’s uit Nederland eindigt op .nl. OPDRACHT 4 a eigen antwoord b Er is geen verschil. Google reageert niet op hoofdletters. Beide opdrachten leveren dezelfde hits op. c Nee. Als je appel intikt, krijg je veel informatie over fruit. d Als je “karel appel” intikt, staan de twee woorden telkens zo achter elkaar op de gevonden pagina’s. Tik je karel appel in, dan krijg je alle webpagina’s waarop ergens karel en appel staat. “Karel appel” is dus een betere zoekopdracht. OPDRACHT 5 a Dat is een goede keuze als je geen pagina’s in een andere taal dan het Nederlands wilt. Zo krijg je ook pagina’s van Belgische sites.
HOOFDSTUK 1
8 INFORMATIE
20
b c d e f g
Karel Appel is blijkbaar beroemd, want er is veel over hem op internet geschreven. Je vindt er de eerste tien hits. Volgens de eerste hit leefde hij van 1921 tot 2006. Hij behoorde tot het expressionisme. bij videoresultaten voor Karel Appel Hit 1 en 2. De eerste is Wikipedia, een online-encyclopedie. Ook de tweede lijkt prima. De site heet ‘Cultuurarchief’ en de toelichting geeft aan dat er goede informatie te vinden is.
OPDRACHT 6 a Je moet eerst op ‘Afbeeldingen’ klikken. b Ja. Net als bij het zoeken naar informatie tik je een of meerdere woorden in. Je kunt ook hier met dubbele aanhalingstekens werken. c Een thumbnail is een verkleinde afbeelding. d De afbeelding is ongeveer zo groot als de nagel van je duim. e Als je op een thumbnail klikt, krijg je een vergrote afbeelding en de webpagina waar de afbeelding staat. f Er zijn meer Engelstalige gebruikers van internet dan Nederlandstalige. g De bestandssoort is het programma waarin de informatie is opgeslagen, bijvoorbeeld Word. h JPG (Joint Photographic Experts Group) wordt vooral gebruikt voor afbeeldingen met veel kleuren en weinig scherpe kleurovergangen. Voor foto's wordt het jpg-formaat gebruikt. GIF (Graphics Interchange Format) wordt vooral gebruikt voor afbeeldingen met vlakken met elk dezelfde kleur. Het aantal kleuren is beperkt en de overgangen tussen de kleuren zijn scherp. i Er staan meer foto’s dan tekeningen van ananassen op internet. OPDRACHT 7 a Dat zie je aan de titel ‘Google Afbeeldingen zoeken’, aan het vetgedrukte ‘Afbeeldingen’ en aan de reclame eronder. b Zo vind je alle afbeeldingen met een appel of iets appelachtigs. c waarschijnlijk niet zoveel d misschien wel, maar zeker niet op de eerste resultaatpagina’s OPDRACHT 8 a De zoekopdracht ‘foto karel appel’ levert een goed resultaat op. b met de zoekopdracht ‘vragende kinderen appel’ of ‘karel appel vragende kinderen’ c Op veel afbeeldingen rust copyright. Zulke afbeeldingen mag je officieel niet gebruiken. OPDRACHT 9 a De zoekopdracht was: ‘karel appel’. b NRC Handelsblad is een krant. c Een galerie is een winkel waar je kunst kunt kopen. d De foto is door de Volkskrant gebruikt in een bericht over het overlijden van Karel Appel. e eigen antwoord OPDRACHT 10 a eigen antwoord b Bijvoorbeeld: Hoe preciezer je zoekopdracht, hoe sneller je geschikte informatie vindt. c eigen antwoord
1.9
gedicht
OPDRACHT 1 (HERHALING) a Nee, niet in elk gedicht vind je alle kenmerken van poëzie.
HOOFDSTUK 1
9 GEDICHT
21
b c d e
Je herkent een gedicht meteen aan de vorm. Een aantal regels uit een gedicht die bij elkaar gezet zijn, noem je een strofe. Strofen worden van elkaar gescheiden door een witregel. Voor de meeste gedichten geldt dat een dichter in een gedicht zijn gevoelens uit of dat hij een speciale kijk op een onderwerp geeft. –
OPDRACHT 2 a Dat kun je zien aan het gebruik van woorden als zulk een, droppels en aan de schrijfwijze grooten. b ABAAB CDCCD c Het gedicht heeft twee strofen. d C e Onze opvatting over hoe kinderen denken en praten komt niet overeen met de manier waarop het kind in dit gedicht zich uit. OPDRACHT 3 a Het woord schepper is een omschrijving voor God. b Met ons wordt naar schepper verwezen en met jullie naar de mensen. c Er wordt opgesomd waar de mensen volgens God nog voor moeten zorgen, nadat hij de wereld heeft geschapen. d Dat is het trapje dat je voor het trapgat plaatst om ervoor te zorgen dat kleine kinderen niet van de trap vallen. e A en B f eigen antwoord g Alle mensen worden door God heengezonden na de schepping. OPDRACHT 4 eigen antwoord
1.10 taalonderzoek OPDRACHT 1 a ze = onderwerp; hun = meewerkend voorwerp; hen = lijdend voorwerp b – c onderwerp d Als het persoonlijk voornaamwoord onderwerp is, gebruik je ze, en na een voorzetsel gebruik je hen. e eigen antwoord OPDRACHT 2 a Er komen nieuwe woorden bij, de uitspraak verandert, de grammatica verandert. b Ja, dat is een verandering van de grammatica. OPDRACHT 3 a Volgens een prescriptieve taalkundige is dit geen correct Nederlands. b eigen antwoord c De functie van het woord hun wordt verruimd: het wordt nu ook gebruikt als onderwerp. OPDRACHT 4 a op andere plaatsen gaan wonen; onlogische taalregels; veel nieuwe taalgebruikers b Nee, ze lijken nu minder op elkaar.
HOOFDSTUK 1
10 TAALONDERZOEK
22
c
d
Meer op het Nederlands. Het Duits staat nog het dichtst bij de talen van vroeger doordat het nog naamvallen heeft, meer werkwoordsuitgangen, en nog duidelijk een onderscheid in woordgeslacht. Het Engels is het meest veranderd. Het Nederlands zit ertussenin. Eigen antwoord. Daar valt niets over te zeggen.
OPDRACHT 5 a ja b nee C ja OPDRACHT 6 a/b Eigen antwoord. Waarschijnlijk niet. Er zijn nu veel mensen die niet doorhebben dat ze deze fout maken. Maar de regel wordt ook op school aangeleerd. Dat kan de verandering tegenhouden. c eigen antwoord d eigen antwoord
test jezelf OPDRACHT 1 a door hun uiterlijk, hun leeftijd, hun leefomstandigheden en hun karaktereigenschappen b in een of enkele woorden, in de vorm van een vraag of in een complete zin c Spanning ontstaat doordat je nieuwsgierig wordt gemaakt naar de antwoorden op vragen die de tekst bij je oproept of die spontaan bij je opkomen. OPDRACHT 2 a De hoofdpersoon is blijven zitten in havo 4, is dus een jaar of zestien. Hij vindt zichzelf niet mooi: sluik strohaar, een geblokte beugelbek en nu ook nog een glanzende rode pukkel naast zijn neus. Hij woont bij zijn oom en tante op het vasteland omdat er op het eiland waar hij vandaan komt, geen havo bovenbouw is. Hij vindt het maar niks dat zijn vader hem niet komt opzoeken. b Ja, want wat de hoofdpersoon denkt, is herkenbaar. c De jongen is ongelukkig met zijn uiterlijk en zijn situatie. d Waarom vindt zijn vader hem niet belangrijk? Hoe gaat dat afspraakje verlopen? Wordt het gezelliger als zijn zus ook bij hem komt wonen? OPDRACHT 3 a Je herinnert je dat ongeluk nog? PSV WKV b Vaak stoort ons hun gebel in de trein. PSV BZV c Jullie hebben je vergist in de opgave. PSV WKV d Ze zijn elkaars beste maatjes. PSV WGV e Haar baas commandeert haar voortdurend. BZV PSV OPDRACHT 4 BWB WG O BWB BWB a Vandaag / staat / de zon / hoog / aan de hemel. WG O MV BWB LV b Gaven / mijn ouders / ons / maar eens / een ijsje!
HOOFDSTUK 1
TEST JEZELF
23
c d
LV WG O BWB WG Welke smoes / hebben / ze / nu weer / bedacht? O WG LV BWB WG BWB Ik / geef / mijn eigen zakgeld / wel / uit / voor zo’n verfrissing.
OPDRACHT 5 a Snijd b laadt c raden d vindt e Begeleidt OPDRACHT 6 a Ismaïl Aissaiti b Rosmalen c ramadan d Zuid-Amerikaanse tango e J.F.M. de Vries
f g h i j
Shelltankstation zuidwesten sinterklaascadeau een Opel mevrouw Van Haperen-Debatz
OPDRACHT 7 a een nieuwsbericht b de Kidsweek c De tekst heeft een tweedeling. d Bijvoorbeeld: beestjes in je oor e De titel en de eerste alinea helpen je hierbij. f D OPDRACHT 8 a namelijk b Het legt ‘een soort Spiderman’ uit. c uit drie delen d en e zo ... als f De grootte van de spinnen wordt vergeleken met de grootte van een gum. g echter OPDRACHT 9 a Het onderwerp staat altijd in de hoofdgedachte. b titel, eerste alinea, kernzinnen en slot c de eerste alinea d Bij een jongetje leefden er twee spinnen in zijn oor. OPDRACHT 10 a A geadresseerde: naam en adres B plaats- en datumaanduiding C aanhef D inhoud van de brief, verdeeld in alinea’s E afsluiting F handtekening G afzender: je naam en adres (onder elkaar) b plaats- en datumaanduiding, aanhef en afsluiting
HOOFDSTUK 1
TEST JEZELF
24
c
Bijvoorbeeld: Bij formeel taalgebruik spreek je de lezer aan met u en gebruik je vaker woorden die je in alledaagse gesprekken niet zult gebruiken. Bij informeel taalgebruik spreek je de lezer aan met jij en schrijf je vaker woorden die je ook gebruikt als je praat.
OPDRACHT 11 a Aan de directie van Witgoedmarkt Tonnesteeg 23 1472 KK Wormerdam
Wormerdam, 22 oktober 2010 Geachte mevrouw, geachte heer, b
Bijvoorbeeld: Een half jaar geleden heb ik bij Witgoedmarkt een mp3-speler gekocht, die vanaf het begin problemen heeft gegeven. Ik ben ermee teruggegaan naar uw zaak, maar volgens de dienstdoende verkoper kon ik geen aanspraak maken op garantie omdat ik te ruw met het apparaat was omgesprongen. Het is mij een raadsel hoe uw verkoper tot die conclusie komt. Ik zal u kort uitleggen wat er aan de mp3-speler mankeert en hoe ik hem heb gebruikt, zodat u zelf kunt oordelen.
c
Met vriendelijke groet, [handtekening] J. Verwoerd Piekelaan 45 1476 AL Wormerdam
OPDRACHT 12 a – b Bijvoorbeeld: Ze moeten die verkoper ook eens flink aanpakken. Jongen, wat een lomperik! OPDRACHT 13 a – b Een ander woord voor ‘astronomie’ is ‘sterrenkunde’. De geschiedenis van de astronomie: De Grieken en Arabieren deden waarnemingen met het blote oog. Deze waarnemingen waren niet nauwkeurig. In de derde eeuw voor Christus werd ontdekt dat de aarde om de zon draait. In de 17e eeuw werd de telescoop uitgevonden. Door deze uitvinding kwamen geleerden erachter hoe sterren ontstaan en hoe ze sterven. In 1920 ontdekte Hubble dat sterren in een melkwegstelsel staan. In 1990 werd de Hubble ruimtetelescoop gelanceerd. Ook worden er satellieten gebruikt om het heelal te bestuderen. OPDRACHT 14 a waar b waar c waar d niet waar
HOOFDSTUK 1
TEST JEZELF
25
OPDRACHT 15 a Op een andere plaats b zwaartekracht c sterrenkundige, uitleg/verklaring d Bijna, sinds die tijd e geringe, gemaakt OPDRACHT 16 a terugkrabbelen b te laat zijn c door vermoeidheid (of drank) niets meer kunnen doen d iemand de waarheid zeggen / iemand ervanlangs geven OPDRACHT 17 a De zoekopdracht luidde: ‘strips’. b Nee, dit is een heel algemene zoekopdracht. c Strips.blogo.nl d Strips e De nieuwste stripboeken OPDRACHT 18 a Je kiest ‘Afbeeldingen’ en geeft ‘tom poes’ als zoekopdracht. b Je kiest ‘pagina’s in het Nederlands’. Je geeft de zoekopdracht ‘schrijver tom poes’ c Je kiest ‘pagina’s in het Nederlands’. Je geeft de zoekopdracht ‘geschiedenis tom poes’.
HOOFDSTUK 1
TEST JEZELF
26
HOOFDSTUK 2 2.1
fictie
OPDRACHT 1 a Naar alle waarschijnlijkheid is de vader overleden. b Eerst komt de kanotocht met de vader de afgelopen zomer, dan haalt de moeder het naambordje weg, en later gaan ze op vakantie naar Griekenland. c Bijvoorbeeld: De ik en zijn moeder zeggen niets en praten over niets wat de ander pijn zou kunnen doen. d B e In die allerbinnenste kamer zitten de herinneringen aan zijn vader, die natuurlijk nog heel gevoelig liggen. OPDRACHT 2 a Bijvoorbeeld: Vlucht voor het vuur van Ton van Reen, een historische roman over heksenprocessen in de zestiende eeuw b Ja, aan de manier waarop de mensen met elkaar omgingen, en de namen van beroepen: de schout en de schepenen. c een tijdsverloop waarbij begonnen wordt met het vertellen van de begingebeurtenis, en daarna alles in de volgorde waarin het gebeurd is d een tijdsverloop waarbij de gebeurtenissen niet worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn e • Hij begint midden in de gebeurtenissen en vertelt daarna wat eraan is voorafgegaan. • Hij begint bij de afloop en vertelt daarna hoe het zover heeft kunnen komen. • Hij vertelt midden in een verhaal ineens een stukje uit het verleden. OPDRACHT 3 a gamen en luisteren naar het gesprek tussen zijn ouders b Dan loopt het mis met het spel. c De jongen is een puber. Hij is klein en smal, niet direct stoer. Hij woont thuis bij zijn vader en moeder. Hij speelt graag games. Hij vindt de ruzies tussen zijn ouders vreselijk, wil er graag een eind aan maken, maar kan dat niet. d De vader is sportief, groot, werkt hard. Hij heeft nogal eens ruzie met zijn vrouw. e Hij wil hem iets vertellen: Vroeg of laat moet hij het toch weten... makkelijker te bespreken als we met z’n tweeën zijn... f acht maanden voordat de vader uit het leven van de jongen en zijn moeder is verdwenen, waarschijnlijk is gestorven g B h De schrijver vertelt de gebeurtenissen duidelijk niet in de volgorde waarin ze gebeurd zijn. i Bijvoorbeeld: A OPDRACHT 4 eigen antwoord
2.2
grammatica
OPDRACHT 1 a minstens één bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord b minstens een koppelwerkwoord
HOOFDSTUK 2
1 FICTIE | 2 GRAMMATICA
27
c d
Het koppelwerkwoord koppelt het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde aan het onderwerp. Het vormt de schakel tussen beide zinsdelen. Omdat het een kenmerk, een eigenschap van het onderwerp noemt. Hij heet Jan. Hij is docent. Naam en functie zouden op een badge kunnen staan.
OPDRACHT 2 a Bijvoorbeeld: Zo’n dikke auto is/wordt/blijft/blijkt/lijkt/schijnt erg duur. b Bijvoorbeeld: Hij is/wordt/blijft/lijkt/schijnt een vreemde eend in de bijt. c Bijvoorbeeld: Jouw ouders worden opa en oma. d Bijvoorbeeld: Die peuter is/wordt/blijft/blijkt/lijkt/schijnt koppig. e Bijvoorbeeld: De tent is/wordt/blijft/blijkt/lijkt/schijnt droog. f Bijvoorbeeld: Hun verklaringen zijn/blijken/lijken/schijnen goedkope smoezen. OPDRACHT 3 Bijvoorbeeld: a Uw gedrag blijkt nogal arrogant. b De jongsten schijnen vrolijk. c Carlijn is de nieuwe juf. d De zalm wordt zeldzaam. OPDRACHT 4 a O NG (ww-deel) NG (nw-deel) Hun vrienden / zijn / aardig. b O NG (ww-deel) NG (nw-deel) Onze docent Frans / schijnt / ziek. c O NG (ww-deel) NG (nw-deel) Het interview met die artiest / was / interessant. d O NG (ww-deel) NG (nw-deel) Dat nieuws / blijkt / toch / juist. e O NG (ww-deel) NG (nw-deel) Je / werd / knalrood! OPDRACHT 5 a O NG (ww-deel) NG (nw-deel) Hij / is / een heel mooie jongen. b O NG (ww-deel) NG (nw-deel) Die jonge docente / was / mentor van 2B. c NG (ww-deel) O NG (nw-deel) Ook in Nederland / wordt / een warme zomer / heel gewoon. d O NG (ww-deel) NG (nw-deel) Een gezellig avondje thuis / leek / hem / een prima idee. e NG (ww-deel) O NG (nw-deel) Pas gisteren / bleek / zijn bekentenis / hartstikke vals. f O NG (ww-deel) NG (nw-deel) Amsterdam / blijft / een aantrekkelijk oord / voor toeristen. OPDRACHT 6 (HERHALING) a heeft = HWW; gestolen = ZWW b gooide stuk = ZWW c heeft = ZWW d laat = HWW; lachen = ZWW e zullen = HWW; gaan = ZWW
HOOFDSTUK 2
2 GRAMMATICA
28
OPDRACHT 7 a waar b niet waar c niet waar OPDRACHT 8 a Iedereen is op jullie feestje gekomen. HWW ZWW b Bas is blij! KWW c Iedereen is op het terras. ZWW d Gelukkig scheen de zon vandaag. ZWW e Die man scheen de nieuwe directeur. KWW f Spieken wordt zwaar gestraft. HWW ZWW g Veel mensen worden dik. KWW h Mo blijkt een doorzetter. KWW OPDRACHT 9 a WG O WG Blijven / jullie / vanavond / thuis / eten? b WG O Voor volgende week / wordt / mooi weer / verwacht. c O NG NG Mark / blijft / een schatje! d WG O WG In een gepantserde auto / werden / ze / teruggebracht / naar de gevangenis. e O NG NG Hij / heet / Paul. f NG O NG Lijkt / dat eiland / jullie / niet / prachtig? g NG O NG Tijdens het gesprek / werd / hij / steeds / persoonlijker. OPDRACHT 10 a Dat chique etentje blijft een uitzondering. b Die mode wordt een nieuwe trend. c De zondebok is door de eeuwen heen een bekend verschijnsel. d Volgens mij ben je hartstikke gek! OPDRACHT 11 a wordt = KWW b wordt = HWW; bezorgd = ZWW c lijkt = HWW; gaan = HWW; lukken = ZWW d is = HWW; geworden = KWW e blijft = HWW; wonen = ZWW f zijn = KWW g kon = HWW; zijn = KWW
HOOFDSTUK 2
2 GRAMMATICA
29
OPDRACHT 12 a O NG NG Dat meisje / lijkt / slim. b O NG NG NG Zijn vriendinnen van de basisschool / zijn / mooi / geworden. c O NG NG NG Hij / is / altijd / uiterst geduldig / gebleven. d NG O NG NG Vroeger / had / het dorp / haar / een paradijs op aarde / geleken. e NG O NG NG In veel landen / zijn / de rijken / rijker / geworden. f O NG NG NG Die ontwikkeling / lijkt / onvermijdelijk / te zijn. g O NG NG Grote verschillen tussen arm en rijk / schijnen / zo onrechtvaardig. OPDRACHT 13 a BWB WG O BWB WG Tot laat in de avond / bleven / de kinderen uit de buurt / op straat / spelen. b O NG NG Nagelbijten / lijkt / een moeilijk af te leren gewoonte. c O NG NG Sint-Maarten / is / een traditioneel Hollands feest. d MV WG O BWB LV WG Straatmuzikanten / zullen / we / meestal / wat geld / toestoppen. e O NG BWB BWB NG NG Jullie / moeten / niet / zo gauw / paniekerig / worden. f BWB WG O WG Gisteren / is / die film over pinguïns op de Zuidpool / gedraaid. OPDRACHT 14 a Tijdens het weekend zijn we eindelijk vrij! VZ LW ZN KWW PSV BW BN b Wie gaat er nog leraar worden? VRV HWW BW BW ZN KWW c Bescheidenheid is altijd een deugd geweest. ZN HWW BW LW ZN KWW d Van zijn eerste lachje werd een prachtige foto gemaakt. VZ BZV TW ZN HWW LW BN ZN ZWW e Geluidsschermen langs de A1 schijnen noodzakelijk. ZN VZ LW ZN KWW BN f Welke kamer gaat hij morgen behangen? VRV ZN HWW PSV BW ZWW
2.3
spelling
OPDRACHT 1 (HERHALING) a verloor zond genoten b De klank van het werkwoord verandert in de verleden tijd. c sterke werkwoorden
HOOFDSTUK 2
3 SPELLING
30
OPDRACHT 2 a Sterke werkwoorden noem je ook wel onregelmatige werkwoorden of klankveranderende werkwoorden. b Zwakke werkwoorden noem je ook wel regelmatige werkwoorden of klankvaste werkwoorden. c Bij zwakke werkwoorden schrijf je in de verleden tijd -te(n) of -de(n) achter de ik-vorm. OPDRACHT 3 a niet b wel c wel OPDRACHT 4 werkwoord zingen kennen verliezen verwachten stelen hinderen verbreden blijven bonzen vergeten krabben
PV-vt-ev ik zong ik kende ik verloor hij verwachtte jij stal ik hinderde jij verbreedde hij bleef hij bonsde jij vergat jij krabde
PV-vt-mv wij zongen wij kenden wij verloren wij verwachtten wij stalen wij hinderden jullie verbreedden jullie bleven jullie bonsden jullie vergaten jullie krabden
OPDRACHT 5 a eigen antwoord, bijvoorbeeld: bonzen, krabben b Als je niet hoort of je -te(n) of -de(n) moet schrijven. c Als de stam eindigt op -t, -k, -s, -ch of -p, schrijf je -te(n) achter de ik-vorm. In alle andere gevallen schrijf je -de(n) achter de ik-vorm. OPDRACHT 6 werkwoord
De ik-vorm eindigt op ...
De stam eindigt op ...
beloven verhuizen beroven niezen draven
-f: beloof -s: verhuis -f: beroof -s: nies -f: draaf
-v: belov -z: verhuiz -v: berov -z: niez -v: drav
In de verleden tijd schrijf je dus ... beloofde(n) verhuisde(n) beroofde(n) niesde(n) draafde(n)
OPDRACHT 7 a verkleedde b snakten c schonk d slibde dicht e verloor f verschoten g stamelde h mistte i Downloadde
HOOFDSTUK 2
3 SPELLING
31
j k l
slipten rees dubde
OPDRACHT 8 a In de eerste zin zegt de gitarist iets, in de tweede zin zegt de drummer iets. b Leestekens geven het verband aan tussen de delen van een zin. Ze voorkomen ook dat je een zin verkeerd leest. OPDRACHT 9 a ? b . c ! of . d . of? OPDRACHT 10 a In het warenhuis kochten we vakantiespullen: een fototoestel, een parasol en zwemkleren. b De verkoper zei: ‘Dat is aan de grote kant.’ c Mijn vader zei toen dat hij liever een te grote zwembroek aan heeft dan een te kleine. d Hoewel mijn vader pas veertig is, wordt hij al wel kaal. OPDRACHT 11 a Het Pieterpad bestaat uit twee delen: • het deel van Groningen tot Vorden; • het deel van Vorden tot de Sint-Pietersberg. b Wij lezen thuis drie kranten: • mijn vader de Volkskrant; • mijn moeder de Stentor; • en ik het Stadsnieuws. OPDRACHT 12 a Ik lust je rauw! b – c Dank je, dat had ik nu net nodig. d – e Jij kunt zeker niet winnen! OPDRACHT 13 a De tandarts zei: ‘Doe je mond open.’ b Daarna vroeg hij: ‘Hoe vaak poets je je tanden?’ c Ik zei: ‘Iedere morgen en avond werk ik aan het onderhoud van mijn gebit.’ d De tandarts grapte: ‘Ik zie wel acht gaatjes!’ e Ik zei net zo grappig: ‘Daarin bewaar ik mijn snoepgoed.’ OPDRACHT 14 a Boris kijkt op zijn horloge. ‘Het is tien over vijf. Ik moet om half zes thuis zijn.’ b ‘Nou en,’ zegt Tessa. ‘Dan ben je vijf minuten later thuis. Wat zou dat nou?’ c ‘Ik dacht dat míjn vader streng was,’ zegt Nadia. d Boris reageert niet. Ze moesten eens weten hoe zijn moeder tekeer kan gaan. Als hij één minuut te laat is, breekt de hel al los. ‘Ik ga, Tessa. Morgen oefenen we weer.’
HOOFDSTUK 2
3 SPELLING
32
2.4
lezen
OPDRACHT 1 (HERHALING) a Waarschijnlijk heb je op de basisschool al de driedeling inleiding-kern-slot geleerd. b Een tekst die zo’n driedeling heeft, is een zakelijke brief. Kijk maar eens naar het voorbeeld van een zakelijke brief in de vorige paragraaf ‘Lezen’. c Een tekst met een tweedeling bestaat uit inleiding en kern. d Een krantenbericht heeft een tweedeling: inleiding en kern. e Ja, als er een duidelijke opbouw is in inleiding-kern-slot, heeft de tekst ook ten minste drie alinea’s: voor elk onderdeel van de opbouw ten minste één alinea. f – g Een ander woord voor ‘tekstopbouw’ is ‘tekststructuur’. OPDRACHT 2 a De stelling klopt niet. Bij langere teksten kan de inleiding (en trouwens ook de kern en het slot) best uit meer dan één alinea bestaan. b Ja, want de schrijver wil immers dat de lezer de rest van de tekst ook leest. Daarom zorgt hij ervoor dat hij direct al in de inleiding de aandacht van de lezer trekt. c Enkele andere mogelijke functies van de inleiding zijn: – onderwerp aankondigen; – aanleiding noemen; – mening geven; – centrale vraag stellen; – samenvatting of hoofdgedachte geven; – tekstopbouw vermelden. d – e Het woord functie betekent hier ‘taak’. f aanleiding = situatie/gebeurtenis/omstandigheid die ervoor zorgt dat de schrijver zijn tekst gaat schrijven g Bijvoorbeeld: Als de dagen korter worden, zien mensen er vaak bleek en vermoeid uit. Ze kunnen weinig van anderen hebben en verlangen naar de warme zon. Hoe komt dat toch? OPDRACHT 3 a A b de bron (Trouw is een krant), de titel en de ondertitel, de vetgedrukte eerste alinea c B d Als tekst 1 een krantenbericht is, kun je verwachten dat de tekst alleen een inleiding en een kern heeft. Krantenberichten hebben zelden een duidelijk slot. e De inleiding beslaat één alinea. f Je kunt direct al zien wat de inleiding is: die is vetgedrukt. OPDRACHT 4 a provoceren = uitdagen, plagen, tergen b mogelijk c A, E d De belangrijkste functie van de inleiding van tekst 1 is een (zeer korte) samenvatting geven van wat er gebeurd is. Dat past ook bij de inleiding van een krantenbericht: de inleiding geeft een samenvatting / de hoofdzaken. In de rest van het bericht volgen dan de details. e pardoes = ineens, plotseling, onverwachts OPDRACHT 5 a waar, zijn, Hij, haar (3x), daar b Je maakt een vraag, en het antwoord op die vraag is datgene waarnaar het verwijswoord verwijst.
HOOFDSTUK 2
4 LEZEN
33
c d
e
eigen antwoord waar (r. 9) → Blijdorp (r. 8) zijn (r. 9) → (Mannetjesgorilla en puber) Bokito (r. 7) Hij (r. 11) → (Mannetjesgorilla en puber) Bokito (r. 7) haar (3x) (r. 12, 13, 14) → een vrouw (r. 11) daar (r. 14) → bosjes (r. 14) prompt = vlot, snel, nauwkeurig; (hier:) met onmiddellijk gevolg
OPDRACHT 6 a Mensen liepen snel weg. b fier = trots, stoer c eerst (r. 38), vervolgens (r. 41), daarna (r. 43), ten slotte (r. 55) d C e Een verwijswoord is een woord dat verwijst naar iets wat eerder (en soms later) in de tekst wordt genoemd. Een signaalwoord is een woord dat aangeeft wat het verband / de relatie is tussen woorden, tussen zinnen of tussen alinea’s van een tekst. Een verwijswoord kan niet tegelijkertijd een signaalwoord zijn, en omgekeerd. OPDRACHT 7 a De belangrijkste functie is samenvatten / de hoofdgedachte geven. Je hebt immers weer te maken met een krantenartikel. De functie van een inleiding van een krantenartikel is een samenvatting geven / de hoofdgedachte geven. b Kortom (r. 6) c Kortom, Bokito is wereldnieuws. d Dat is het samenvattende tekstverband. e Waarschijnlijk zal de schrijver in de rest van de tekst voorbeelden geven van media die over de ontsnapping van Bokito berichten. f incident = vervelende gebeurtenis OPDRACHT 8 a bijvoorbeeld b een voorbeeldgevend verband c koppen = als titel/kop (van een krantenbericht) gebruiken d amok maken = voor problemen zorgen, wild worden e reppen over = praten over, melding maken van f gewag maken van = vermelden g Tussen die alinea’s bestaat een opsommend verband. h Dat kun je zien aan het signaalwoord Ook (r. 30). i Blijkbaar beschouwt de Berliner Zeitung Bokito nog een beetje als hun aap, omdat Bokito in de Berliner Zoo gewoond heeft. j De laatste zin van tekst 2 bevestigt eigenlijk wat er in tekst nog wordt vermoed. Tekst 1: Pubergorilla werd mogelijk geprovoceerd. Tekst 2: Een aantal bezoekers vond het leuk om Bokito te plagen (= provoceren). OPDRACHT 9 a ingezonden brief b Voor het bepalen van de hoofdgedachte let je op de titel, de inleiding, de kernzinnen en het slot. c De titel en het slot van tekst 3 helpen je prima als je op zoek bent naar de hoofdgedachte van deze tekst. d Bijvoorbeeld: Er is niets mis met Bokito, maar wel met het feit dat dieren opgesloten zitten in dierentuinen, want dieren horen in hun eigen, natuurlijke omgeving thuis.
HOOFDSTUK 2
4 LEZEN
34
OPDRACHT 10 a De belangrijkste functie is het geven van de mening van de schrijver. b Bijvoorbeeld: Dieren horen vrij te zijn. (Of:) Er is iets mis met dieren in gevangenschap. c overtuigen d In de rest van de tekst zal de schrijver waarschijnlijk met argumenten komen waarmee hij zijn mening probeert te ondersteunen. OPDRACHT 11 a Alinea II, III en IV vormen de kern. b echter (r. 11) c Mensen sluit je op omdat zij een misdaad hebben begaan. ↔ Dieren sluit je op terwijl die helemaal niets hebben misdaan. d een slap aftreksel = een slechte kopie van Dus: dierentuinen lijken slechts een klein beetje op de natuurlijke leefomgeving van dieren. e Een verwijswoord zou in de buurt moeten staan van datgene waarnaar het verwijst, en dat is hier niet het geval. hun verwijst naar een woord (dieren) dat in de vorige alinea is genoemd. Bovendien kan hun grammaticaal ook verwijzen naar dierentuinen in dezelfde zin. Dat maakt het verwarrend. f bijvoorbeeld (r. 25-26) g bij de bewering dat een gorilla het verschil merkt tussen een Afrikaans regenwoud en een Rotterdamse dierentuin h ook (r. 33) OPDRACHT 12 a Dus (r. 47) b een concluderend verband c eigen antwoord d eigen antwoord OPDRACHT 13 a Dat kun je zien aan de titel en ondertitel, aan het woord ROTTERDAM, aan de bron, aan de kolommen, de afbeelding en de vetgedrukte alinea. b 1 Gorilla agressief door bezoekers 2 Blijdorp mogelijk strafbaar c Gorilla agressief door bezoekers: alinea I tot en met IV Blijdorp mogelijk strafbaar: alinea V tot en met VII d Bijvoorbeeld: Bezoekers maakten de gorilla agressief, waardoor hij ontsnapte, en een gevolg daarvan kan zijn dat Diergaarde Blijdorp vervolgd zal worden. OPDRACHT 14 a Samenvatting/hoofdgedachte geven. Tekst 4 is immers een krantenbericht. b In de inleiding ontbreekt het tweede onderwerp: Blijdorp mogelijk strafbaar. c Ook (r. 7) d Dat is een opsommend tekstverband: steentjesgooiende kinderen én het gedrag van de vrouw. OPDRACHT 15 a frequent = vaak voorkomend; (hier: iemand die de dierentuin vaak bezoekt) b De vrouw dacht dat de gorilla lachte, maar in werkelijkheid tilde hij zijn bovenlip op uit dreiging. c miscommunicatie (r. 64) d Kort samengevat e een samenvattend tekstverband
HOOFDSTUK 2
4 LEZEN
35
f
g
ook (r. 79) → 1 De directeur kan vervolgd worden / is mogelijk strafbaar. 2 Slachtoffers kunnen schade eisen. Ook (r. 83) → 1 Gewonden kunnen een schadeclaim indienen. 2 Mensen die langdurig van de kaart zijn kunnen een schadeclaim indienen. daarvan (r. 102) → proces-verbaal (r. 98)
OPDRACHT 16 a eigen antwoord b Bijvoorbeeld: Op vrijdag 21 september hebben we op school de activiteitendag gehad. Bij dezen een verslag. c eigen antwoord d – tegenstellend verband – opsommend verband – uitleggend/voorbeeldgevend verband – vergelijkend verband – samenvattend verband – concluderend verband
2.5
schrijven
OPDRACHT 1 a eigen antwoord b B, want dat levert een veel leesbaarder verslag op dan A. c een begin van de tekst dat de aandacht trekt van de lezer en uitnodigt tot verder lezen d Een uitsmijter is een slotzin die verrast door zijn inhoud of zijn formulering. OPDRACHT 2 a Overeenkomst: in een reisverslag en in een reisverhaal schrijf je over dingen die je tijdens een reis hebt meegemaakt. Verschil: in een reisverhaal probeer je je ervaringen zo op te schrijven dat het leest als een verhaal. b B en C c C OPDRACHT 3 a In tekst 1 worden heel droog de feiten meegedeeld. In tekst 2 wordt de gebeurtenis verteld met alle mogelijke details. b Tekst 2 is het leukst om te lezen. Je leeft mee met de ik-figuur en je bent benieuwd hoe de aanvaring met de conducteur gaat aflopen. c Je krijgt informatie over zijn uiterlijk: kolossale man met snor. Je krijgt informatie over zijn gedrag en gevoelens: zijn gezicht betrekt, hij reageert wrevelig, hij heeft minachting voor de ik-figuur. d In tekst 2 is de informatie over de tekst gespreid. e Tekst 3 is een voorbeeld van een beschrijving van een plek (een landschap). f Tekst 4 vertelt over een gebeurtenis in een bakkerij. Gesprek speelt een belangrijke rol. Je krijgt informatie over het uiterlijk van het meisje (prachtige bruine ogen, lippen die onweerstaanbare bewegingen maken). Het dorpsplein wordt een beetje beschreven: er zijn platanen en vanaf het plein heb je uitzicht op een fraai gelegen kasteel.
HOOFDSTUK 2
5 SCHRIJVEN
36
OPDRACHT 4 a In een sfeertekening als inleiding noem je nog niet (of nog niet duidelijk) het onderwerp. b In tekst 5 wordt niet alleen verteltekst gebruikt, maar ook gesprektekst. In tekst 6 wordt alleen verteltekst gebruikt. c Bijvoorbeeld: We verblijven al sinds gisteravond op een camping net buiten de stad, en vandaag staan de tuinen op het programma. d Bijvoorbeeld: We lopen over de markt van Cavaillon, een dorpje dat beroemd is om zijn meloenenteelt. Pas gisteren zijn we in de Provence aangekomen, en het eerste wat we ons hebben voorgenomen is inkopen doen op een echte Zuid-Franse markt. OPDRACHT 5 a Je hebt in je tekst over je reiservaringen verteld. Dan ligt het voor de hand om daarop aan te sluiten met een advies: de reis is zeer aan te bevelen of juist niet. b meneer Pecosoff als gids inhuren c Het slot van tekst 2 is een combinatie van een conclusie (Amiens heeft genoeg te bieden om er een heerlijke week door te brengen) en een advies (meneer Pecosoff inhuren). OPDRACHT 6 a Ze deden ... b De eerste twee zinnen gaan over een gebeurtenis die gisteren heeft plaatsgevonden. De derde zin gaat over een gebeurtenis in het heden. c wordt → werd raken → raakten moeten → moesten moet → moest OPDRACHT 7 a Bijvoorbeeld: een reis naar Toscane met het hele gezin b Bijvoorbeeld: Ik ga een reisverhaal schrijven over een reis naar Toscane (Italië). Mijn bedoeling is de lezer te informeren, maar ook te amuseren. Ik schrijf mijn tekst voor een breed publiek: kinderen in de tienerleeftijd en volwassenen. c Bijvoorbeeld: inleiding sfeertekening gebeurtenis 1 mijn moeder en de fresco’s van San Gimignano gebeurtenis 2 men rijtoer met het hele gezin door Florence gebeurtenis 3 conflict met een ober in Sienna; mijn vader treedt op slot advies OPDRACHT 8 a t/m d Bijvoorbeeld: ‘Fresco’s,’ zei mijn vader. ‘Ik kan ze niet meer zien.’ ‘Maar deze zijn heel bijzonder,’ zei mijn moeder. ‘Kijk maar.’ Ze sloeg de reisgids open en toonde mijn vader een afbeelding van een muurschildering. Hij fronste en schudde meewarig zijn hoofd. ‘Ikke honge.’ Carlijntje zat te pruilen op mijn schoot. We zaten op een terrasje in San Gimignano, een stadje in Toscane. Het was de derde dag van onze vakantie in Italië en ik had in twee dagen al meer kerken, schilderijen en muurschilderingen gezien dan in mijn hele leven. Maar mijn moeder wist niet van ophouden, we konden geen kerk voorbijlopen of ze moest hem bezichtigen. ‘Waar blijft ze nou?’ Mijn vader had al een paar keer op zijn horloge gekeken en ik had zo-even mijn vierde cola besteld. ‘Mamma, mamma!’ riep Carlijntje.
HOOFDSTUK 2
5 SCHRIJVEN
37
We keken naar de overkant van het pleintje. Op de trappen die naar de kerk leidden was mijn moeder in een druk gesprek gewikkeld met een donkerharige man. ‘Zo’n interessante meneer,’ zei ze toen ze zich een kwartier later bij ons voegde. ‘Hij heeft me van alles uitgelegd.’ ‘Dat zal wel,’ gromde mijn vader. Ik kon zien dat hij boos was. ‘Je stond te flikflooien. Je denkt toch niet dat ik blind ben?’ Gelukkig kan mijn vader nooit lang boos blijven op mijn moeder. De volgende ochtend ging het echtelijk zonnetje weer op en het is verder de hele vakantie blijven schijnen. In een gulle bui stelde mijn vader voor om Florence per koets te doen. ‘Wat kost dat wel niet,’ stribbelde mijn moeder tegen, maar mijn vader was al aan het onderhandelen met een koetsier. Als een vorstelijke familie lieten we ons drie uur lang door de stad rijden. Bij elk historisch gebouw, kerk of paleis dat we passeerden prees ik me gelukkig dat we niet naar binnen hoefden. Ik verdacht mijn vader er sterk van dat hij daarom voor deze wijze van vervoer had gekozen. Onze rijtoer eindigde pal voor het beroemde standbeeld van David in het hartje van Florence. ‘Wummum Ajax!’ riep Carlijntje en ze zwaaide wild met haar beide handjes. ‘Wummum Ajax!’ ‘Waar heeft ze het over?’ vroeg mijn vader. Mijn moeder schoot in de lach en wist meteen de vertaling te leveren. ‘Nee hoor, Carlijntje, WillemAlexander mocht willen dat hij er zo goed uitzag!’ Het einde van de vakantie was heel bijzonder. We zaten in Sienna op een terrasje uit te kijken over een prachtig plein, toen Carlijntje verschrikkelijk begon te krijsen. ‘Hij heeft haar een schop gegeven!’ riep mijn moeder verontwaardigd. Ze knielde bij Carlijntje neer, die met haar gezicht tegen de zijkant van een tafeltje was gebotst. ‘Ga jij maar afrekenen met die hufter.’ Ze keek mijn vader aan met een felle blik. ‘Ik bedoel die ober. Hij heeft haar een lel gegeven toen ze hem per ongeluk voor de voeten liep. De lafaard heeft zich verstopt in de bar.’ Met grote stappen verdween mijn vader in de deuropening van het café. ‘Je vader maakt moes van hem,’ zei mijn moeder tegen Carlijntje. ‘Stil maar hoor, kindje, je vader laat je echt niet in de steek.’ Twee minuten later stond hij weer voor ons. Er was een knoop van zijn overhemd, maar voor de rest was er niets aan hem te zien. ‘We gaan,’ zei hij tegen mijn moeder. ‘Die is voorlopig even uit de running. Ik heb spaghetti van hem gemaakt.’ Hij grijnsde. ‘Met heel veel gehakt!’ ‘Ik wist dat ik op je kon rekenen,’ zei mijn moeder. Ze gaf hem midden op het terras een zoen. Toscane is werkelijk prachtig, en ik kan het iedere tiener aanraden. Alleen: maak van tevoren wel de afspraak met je ouders dat ze ook rekening houden met jou. Want één kerk is misschien interessant, twee kerken is nog net op te brengen, maar drie kerken of meer? Dan moet je wel heel erg kakkerig zijn aangelegd. e Bijvoorbeeld: Wummum Ajax in Florence (Of:) Gehaktdag in Sienna OPDRACHT 9 eigen antwoord OPDRACHT 10 – OPDRACHT 11 a C b De manier van vertellen is heel belangrijk. Vertel een bijzondere gebeurtenis op een klungelige manier en de lezer vindt er niets aan. Vertel een simpele gebeurtenis op een leuke manier en de lezer laat zich meeslepen.
HOOFDSTUK 2
5 SCHRIJVEN
38
2.6
spreken, kijken, luisteren
OPDRACHT 1 a/b Bijvoorbeeld: Jeugdjournaal: kinderen; NOS Journaal: volwassenen; RTL-nieuws: volwassenen; SBS-shownieuws: volwassenen die geïnteresseerd zijn in de showbusiness: half elf-journaal: jongeren c Door de beelden is een tv-journaal begrijpelijker en toegankelijker. d Een krant is vollediger in de weergave van het nieuws en in de hoeveelheid berichten. Bovendien kun je de krant lezen in je eigen tempo en op het tijdstip dat jou het best uitkomt. OPDRACHT 2 a Een persbureau maakt nieuwsberichten. b Het Eurovisie-Beeldnieuws maakt voor Europese tv-stations beeldreportages over het nieuws. c Bijvoorbeeld: Sacha de Boer, Gerard Arninkhof, Noraly Beyer, Philip Freriks, Aldith Hunkar, Jan de Hoop, Cily Dartell, Rick Nieman d Nee, meestal schrijven redacteuren de teksten. e Een correspondent woont in het buitenland, een verslaggever niet. Een correspondent gaat zelf achter het nieuws aan, een verslaggever krijgt een opdracht. Een correspondent werkt meer alleen, een verslaggever werkt meer in een team. f Een correspondent bericht met Nederlandse ogen over het nieuws in het land waar hij woont. g De eindredacteur en de hoofdredactie hebben het laatste woord. OPDRACHT 3 a eigen antwoord b Het NOS Journaal opent met de minister die aftreedt. c Het journaal in Zuid-Afrika opent met de vliegramp bij Johannesburg. d SBS Shownieuws bericht zeker over het huwelijk van de soapster. OPDRACHT 4 a Bijvoorbeeld: Gisteren trad Geert Hoes (GTST) in het huwelijk met zijn danspartner Jan Tango. Het paar gaf elkaar het jawoord in de Endemolstudio te Aalsmeer. b Bijvoorbeeld: Een stralende Geert Hoes (GTST) troonde zijn partner Jan Tango de studio binnen. ‘Hier heb ik altijd van gedroomd,’ verzuchtte hij. c Er moet altijd besloten worden of een bericht opgenomen wordt in het nieuws, en hoeveel aandacht krijgt. OPDRACHT 5 a De tekst gaat over een onderzoek naar de mening van de kijkers van het NOS Journaal. b De aanleiding was het 50-jarig bestaan van het NOS Journaal. c betrouwbaarheid d Het NOS Journaal is kwalitatief het best als het gaat om objectieve berichtgeving. e de suggestie dat het NOS Journaal al heel lang erg goed is f Niet echt, want je leest alleen de mening van de kijkers uit 2006, niet uit eerdere perioden. OPDRACHT 6 a Het haringhappen, de boottocht in Den Bosch, de levende geschiedenis van Den Bosch zijn voorbeelden van aansluiten bij tradities. b verslag vanuit Woudrichem, verslag vanuit Den Bosch, verslag vanuit Amsterdam c Theo Verbruggen is de verslaggever. d Robert Schinkel doet verslag vanuit Amsterdam.
HOOFDSTUK 2
6 SPREKEN, KIJKEN, LUISTEREN
39
e
de beelden van bier drinkende en blowende mensen; de opmerking dat de kroonprins soepele Zuid-Amerikaanse heupen heeft; de vraag: ‘Mevrouw, is dit de koop van uw leven?’; de slotopmerking: ‘Ze mogen hier in Amsterdam terugkijken op een zeer geslaagde Koninginnedag 2007’
OPDRACHT 7 eigen antwoord OPDRACHT 8 a Ja, dat is hetzelfde. b Meestal niet. Een trainer moet een positief beeld over zijn club naar buiten brengen. Hij zal dus niet altijd de hele waarheid vertellen. Ook kunnen de emoties van de nederlaag maken dat een trainer niet meer betrouwbaar antwoordt. c De twee andere onderwerpen uit de aankondiging zijn waarschijnlijk langere tijd van belang. Veel Nederlanders hebben Koninginnedag gevierd. Bijna een derde van de uitzending gaat over Koninginnedag. Zoveel aandacht voor iets puur Nederlands is wel veel, maar de meeste Nederlanders zullen wel in het onderwerp geïnteresseerd zijn. OPDRACHT 9 eigen antwoord
2.7
woorden
OPDRACHT 1 a – b – c grafisch onderscheiden specifiek profiel type freak categorie gerenommeerd kortom qua optimale trend
in tekening herkennen typisch / met bijzondere kenmerken korte karakterschets soort/model fanaat afdeling een goede naam hebben / gunstig bekendstaan anders gezegd wat betreft gunstigste mode
OPDRACHT 2 a freak b specifieke c welk profiel d gerenommeerd e Kortom OPDRACHT 3 a goed b goed c fout d fout e fout
HOOFDSTUK 2
7 WOORDEN
40
f g h i j
goed goed fout goed fout
OPDRACHT 4 a/b Bijvoorbeeld: Ik breng de informatie grafisch in beeld. Je kunt foute en goede uitwerkingen van de opdracht onderscheiden. De eerste opdracht heeft als specifiek kenmerk dat je een rechthoek moet tekenen. Het profiel van de betere leerling: intelligent en creatief. Welk type fiets heb jij? Ik ben een sportfreak. Het liefst sport ik de hele dag. Ik behoor tot de categorie van balsportliefhebber. De gerenommeerde schaatstrainer tekende een contract in Canada. Kortom, hij gaat daar een fortuin verdienen. De schaatser staat qua mentaliteit en techniek ver boven zijn concurrenten. Een optimale voorbereiding op het schaatsseizoen begint nog voor de zomervakantie. Het is een trend om op het schaatspak aerodynamische strips te plakken. OPDRACHT 5 a pijlsnel, hemelsblauwe, hondsbrutaal, boterzachte, kanariegele, loodzware, kurkdroog, kiplekker, rotsvaste b heel erg OPDRACHT 6 a De pijlsnelle orka was de zeerobben te snel af. b Het shirt was van een ragfijn weefsel gemaakt. c Met een bikkelharde (snoeiharde) kopstoot scoorde Huntelaar het eerste doelpunt. d Zijn hagelwitte T-shirt zat onder de groene vlekken. e De lift zat meteen eivol (propvol, bomvol). f Niemand had zin om die loodzware trappen te nemen naar de zestiende etage. g Eén mevrouw was doodsbang. h Maar het was zonneklaar dat de spiksplinternieuwe lift geen problemen zou opleveren. i Toch had ze een kurkdroge mond toen ze uit de lift stapte. OPDRACHT 7 a Bijvoorbeeld: In een hagelwit trainingspak liep hij over het veld. Zijn doel was glashelder. En hij had de rotsvaste overtuiging dat hij het er goed vanaf zou brengen. De zon kleurde bloedrood. Max is stapelgek op Eva. Mijn oom werkt al dertig jaar bij Philips. Hij is hondstrouw aan zijn werkgever. Het spel was kei- en keihard. Onder een hemelsblauwe lucht kuste prins Charles zijn geliefde. Mijn opa is een broodnuchtere man. Iza had een piepklein muisje gezien. b Bijvoorbeeld: broodnodig, lijkbleek, torenhoog, beresterk, ijzersterk, doodeng, asgrauw, grasgroen, vuurrood, beeldschoon, beregoed
HOOFDSTUK 2
7 WOORDEN
41
2.8
informatie
OPDRACHT 1 (HERHALING) a Een startpagina is de webpagina die als eerste verschijnt wanneer je internet start. b Een browser is een programma dat de webpagina opzoekt die jij intikt. c Een internetadres begint met ‘www’. Daarna komt de naam van de site. Tot slot komt de afkorting van het land waar de site op internet is gezet. d Een homepage is de eerste pagina van een site. e Surfen is van de ene webpagina naar de andere gaan. OPDRACHT 2 a Een site heeft ten minste één pagina. b In theorie is het aantal pagina’s oneindig. De grootte van een site wordt mede bepaald door de kracht van de server. c Google brengt je naar de pagina waar de woorden uit de zoekopdracht staan. Dat is niet altijd de homepage. d Bijvoorbeeld: een teller voor het aantal bezoekers, een knoppenmenu, hyperlinks OPDRACHT 3 a www.kijk.nl b De knop ‘HOME’ boven aan de pagina is geel gekleurd. c op de knop ‘VIDEO’ d Thalys en UPC e 12 maart 2009 f Onder de knoppenbalk bovenaan zijn drie verticale blokken. Het eerste begint met de afbeelding van Kijk. Het tweede begint met de advertentie van Thalys. Het derde begint met ‘RSS FEED’. OPDRACHT 4 a navigeren via een knoppenbalk en via hyperlinks b boven aan de pagina, van ‘HOME’ tot en met ‘ZOEKEN’ c Dan ga je naar een andere pagina, waar je een nummer van Kijk kunt bestellen. d Dan ga je naar een pagina waar het hele bericht staat. e door met je muis op het rondje voor een van de antwoorden te klikken f Dan verschijnt de uitslag van alle stemmen tot nu toe. OPDRACHT 5 a in het deel Young Amnesty / scholieren b door de tekst ‘Welkom scholieren’ en de tekst ‘Young Amnesty’ links bovenaan c Ze linken je naar andere pagina’s op de site. d een horizontaal en een verticaal knoppenmenu onder het horizontale knoppenmenu de tekst 'Welkom scholieren', daaronder nog een knoppenmenu, en daaronder tekst e op de knop 'Informatie Amnesty' (links in het knoppenmenu bovenaan) f op 'School' (midden in het knoppenmenu bovenaan) OPDRACHT 6 a eigen antwoord b Het Engelse woord ‘map’ betekent ‘landkaart’. Een sitemap is dus een kaart of plattegrond van een website. c Een sitemap bestaat voor het grootste deel uit hyperlinks. d Een sitemap kan maximaal één webpagina zijn.
HOOFDSTUK 2
8 INFORMATIE
42
OPDRACHT 7 a van www.amnesty.nl b via ‘Zoek’ – via de gekleurde woorden onder de kleurenbalk – via de gekleurde woorden onder ‘Amnesty in uw regio’ OPDRACHT 8 eigen antwoord OPDRACHT 9 eigen antwoord
2.9
gedicht
OPDRACHT 1 a B b Bijvoorbeeld: Eindrijm maakt een gedicht af. Door rijm blijft een gedicht beter hangen. Rijm kan je als lezer verrassen. OPDRACHT 2 eigen antwoord OPDRACHT 3 a allerlei soorten gebak b allerlei handelingen die een tandarts uitvoert c In de eerste acht regels slaat de titel op een hapje gebak. In de laatste zes regels slaat ‘een hapje’ op het happen bij een tandarts, wanneer er een kunstgebit (= prothese) gemaakt gaat worden. OPDRACHT 4 a ABBA ACCA DDE DDE b omarmend rijm c ABBA ACCA DDE DDE OPDRACHT 5 a eigen antwoord b eigen antwoord c Waarschijnlijk niet. De inhoud van het gedicht is daarvoor te gek. Het gedicht geeft geen speciale kijk op een onderwerp.
2.10 taalonderzoek OPDRACHT 1 (HERHALING) a Een groepstaal is een taal die gesproken wordt door mensen van dezelfde groep. b Bijvoorbeeld: jongerentaal, volwassenentaal, vaktaal c Nee, een dialect is streek- of plaatsgebonden, een groepstaal is dat niet. Maar er zijn wel overeenkomsten: bij allebei heb je woorden die voor mensen ‘buiten de groep’ niet goed te volgen zijn. OPDRACHT 2 a door jouw taalgebruik niet af te stemmen op degene met wie je spreekt b de u-vorm c Bijvoorbeeld: volwassenen die ik niet ken, mijn grootouders
HOOFDSTUK 2
9 GEDICHT | 10 TAALONDERZOEK
43
d e
respect en beleefdheid Het kan een standsverschil of een verschil in maatschappelijke positie aangeven.
OPDRACHT 3 a bekakt, hooghartig b vaak plat Gronings of Drents c Nee, ze zijn erg verouderd. OPDRACHT 4 a dat men hoort dat hij van adel is b Onder invloed van onder andere de media is de invloed van de oude adel minder groot geworden en sterft dit taalgebruik uit. OPDRACHT 5 a een Marokkaans accent b Ze praten allemaal met hetzelfde accent. Je kunt het dus niet horen. Alleen van de jongen die vertelt dat hij uit Turkije komt, weet je zijn achtergrond. c Omdat ze dat stoer vinden. OPDRACHT 6 a Waar. Hij gebruikt een groepstaal. b Waar. Als je met een aardappel in je keel praat, wil je aangeven dat je goed bent opgevoed. c Niet waar. Dialecten en sociolecten zijn twee verschillende dingen: dialecten zijn plaats- of streekgebonden en sociolecten zijn aan een sociale groep gebonden.
test jezelf OPDRACHT 1 a Ze denkt getelefoneerd te hebben met iemand die al jaren dood is. b Ze is dement (aan het worden). c Heel lief: ze heeft medelijden, wil haar in huis nemen, zorgt goed voor haar. d Het fragment wordt chronologisch verteld. OPDRACHT 2 a niet-chronologisch b Er is sprake van een terugblik of flashback. OPDRACHT 3 a O NG NG Dat nieuwe boek / is / een groot succes. b WG O Vanwege een zware griep / blijft / de schrijver / in bed. c NG O NG Zo / wordt / hij / binnen een paar dagen / weer / beter. d O NG NG Zijn huis / leek / soms / een gevangenis. e NG O NG Gelukkig / bleven / zijn duizenden lezers / hem / trouw. f O WG WG Ze / werden / mateloos / geboeid / door zijn romantische verhalen. g O WG WG Die / schijnen / bij hem / moeiteloos / te ontstaan.
HOOFDSTUK 2
TEST JEZELF
44
h i
O WG Schijn / bedriegt / echter. O NG NG O NG NG Schrijven / is / voor 90% / transpiratie; schrijven / is / voor 10% / inspiratie.
OPDRACHT 4 a besteedde b klikte c bedierf d krabde(n) e schaftten f mat g groeide h skiede i pootte j bereidde k bekladden OPDRACHT 5 a ‘Ik houd van appels, druiven, pruimen en peren,’ vertelde de vrouw. b En ze vervolgde: ‘Omdat fruit best duur is, kopen we alleen seizoensfruit.’ c ‘Dat lijkt verstandig,’ oordeelde hij, ‘maar dan lever je wel smaak in.’ OPDRACHT 6 a een ingezonden brief b de brief zelf en de reactie daarop c In de eerste alinea wordt het onderwerp genoemd. Verder geeft de schrijver de aanleiding (hij reageert op een eerdere brief) en geeft hij zijn mening. d De schrijver heeft een mening, die hij in alinea II verdedigt. De belangrijkste functie van alinea I is dus: laten zien wat de mening van de schrijver is. e Hij stelt dat er betere manieren zijn om je tas lichter te maken dan het weglaten van bladzijden. f Hij verdedigt zijn mening door voorbeelden te geven van zijn wiskundeboek en zijn werkboek Engels. g De reactie is: het maakt niet uit of je van één boek twee boeken maakt (een voor elk halfjaar) of uit één boek de helft van de bladzijden scheurt. Het resultaat is hetzelfde. OPDRACHT 7 a dus (r. 9) b concluderend verband c Vijf andere tekstverbanden: – tegenstellend – opsommend – vergelijkend – uitleggend/voorbeeldgevend – samenvattend d jullie → (Het is niet duidelijk naar wie dit verwijswoord precies verwijst. Waarschijnlijk wil de schrijver het laten verwijzen naar de redactieleden van Kidsweek.) e Dit → het systeem waarin één boek wordt opgesplitst in twee dunnere boeken, een voor elk half jaar.
HOOFDSTUK 2
TEST JEZELF
45
OPDRACHT 8 a • Je vertelt de gebeurtenissen zo dat de lezer ze kan meebeleven. • Je wisselt verteltekst soms af met gesprekstekst. • Je vertelt iets over uiterlijk en/of gedrag van personen die je ontmoet. • Je geeft soms een korte beschrijving van een plek: een gebouw, een plein, een landschap. b Je geeft de lezer een advies om iets te doen (bijvoorbeeld dezelfde reis ook maken) of na te laten (dezelfde reis niet maken). OPDRACHT 9 a C b We fietsen verder door de duinen. c Bijvoorbeeld: ‘De zee!’ roept Lisette. Ze staat als eerste boven op het duin en strekt haar armen wijd uit naar het Katwijkse strand. OPDRACHT 10 zal: zou kan: kon Ook mogelijk: had: heeft was: is OPDRACHT 11 a objectief b objectief c subjectief d objectief e subjectief OPDRACHT 12 a Als je zo nauwkeurig op het uiterlijk van de nieuwslezer let, kun je de inhoud waarschijnlijk niet kritisch bekijken. b kritisch c niet kritisch d kritisch OPDRACHT 13 a afdeling, fanaat b wat betreft c mode, typisch d soort/model e herkent OPDRACHT 14 a Tijdens een wandeling werd Dave aangevallen door een piepklein hondje. b Hij stond stokstijf van schrik en was doodsbang. c Zijn gezicht werd asgrauw toen de hond hondsbrutaal zijn pootje oplichtte en een ragfijn plasje pleegde op zijn schoen. d Zijn spiksplinternieuwe schoen kleurde kanariegeel. e Dave kreeg een kurkdroge mond én een kletsnatte voet. f Nu heeft hij een knalrood gezicht van schaamte.
HOOFDSTUK 2
TEST JEZELF
46
OPDRACHT 15 a Een hyperlink is een koppeling naar een andere webpagina. b Een sitemap is een pagina waarop alle hyperlinks van een site staan. OPDRACHT 16 a woorden die speciaal gedrukt zijn, foto’s of afbeeldingen, pijltjes of andere tekens, banners b Als je met de muis over een hyperlink gaat, verschijnt er een handje. c Er wordt een nieuw venster geopend, maar de pagina waarop je zit, blijft zichtbaar. d Niet altijd. Je blijft niet op de site als het een link naar een andere site is.
HOOFDSTUK 2
TEST JEZELF
47
HOOFDSTUK 3 3.1
fictie
OPDRACHT 1 a eigen antwoord b eigen antwoord c Jehanne is een meisje van ten minste dertien jaar. Ze woont samen met haar vader en moeder en twee broers en een zus in het dorpje Domremy in een stenen huis in het door oorlog geteisterde Frankrijk. d Het is juli 1425. e Er woedt al meer dan tachtig jaar een oorlog tussen de Engelsen, samen met de Bourgondiërs, tegen de rest van Frankrijk. Deze oorlog staat bekend als de Honderdjarige Oorlog. f De Engelsen willen de Franse troon. g voor een deel terreur, voor een deel een strooptocht naar buit h Godons, van ‘goddamn’, een vloek i eigen antwoord OPDRACHT 2 a eigen antwoord b eigen antwoord c eigen antwoord d eigen antwoord e Het verhaal speelt zich af in en om Domremy. Het leven is er hard: kinderen moeten al meewerken op het land; het is een bestaan van hard werken. Door de plunderingen raken mensen voortdurend alles kwijt; men is zijn leven niet zeker. f Bijvoorbeeld: miezerige regen of kille mist g Het is zonnig en warm, midden in de zomer. h De kerk en de meeste huizen zijn in brand gestoken; veel huizen zijn tot de grond toe afgebrand. De kerk is geblust: alleen de houten deur en de glas-in-loodramen zijn kapot. Hooischuren zijn afgebrand, voedselvoorraden zijn meegenomen, evenals het vee, en kostbaarheden als tin en zilver. i Moeder zegt dat ze blij moeten zijn dat ze nog leven. Isabelle reageert moedeloos: ‘Alles is weg!’ Cathérine reageert gelaten: ‘Het is eerder gebeurd en het zal nog wel vaker gebeuren.’ OPDRACHT 3 a Emotieargument: omdat je er allerlei gevoelens bij ervaart. Identificatieargument: omdat je heel erg meeleeft met de hoofdpersoon. Spanningsargument: omdat je steeds nieuwsgierig blijft naar de afloop. b eigen antwoord c eigen antwoord OPDRACHT 4 eigen antwoord OPDRACHT 5 eigen antwoord
HOOFDSTUK 3
1 FICTIE
48
3.2
grammatica
OPDRACHT 1 (HERHALING) a NG O NG NG Helaas / is / ze / in de vakantie / ziek / geworden. b O NG NG Dat reisje met zijn vieren / bleek / een vergissing. c WG O WG Voor een paspoortaanvraag / moet / je / de gemeente / veel gegevens / verstrekken. d WG O WG Bij mooi weer / zou / het stel / naar het strand / zijn gegaan. OPDRACHT 2 a 1 De politicus bleef zich verzetten tegen onrecht. 2 Ik moest lang wachten op de bus. 3 De kat lag te snorren in zijn mand. 4 Kimberley durft altijd voor haar mening uit te komen. 5 De veerboot kon niet uitvaren vanwege de storm. b In zin 1, 2 en 4 staat een vast voorzetsel. OPDRACHT 3 a Het voorzetselvoorwerp bij een werkwoordelijk gezegde hoort bij een werkwoord. b Het voorzetselvoorwerp bij een naamwoordelijk gezegde hoort bij een bijvoeglijk naamwoord. c Het voorzetsel van een voorzetselvoorwerp heeft een figuurlijke betekenis; het geeft geen plaats of tijd aan. OPDRACHT 4 a WG O VZV Denk / je / aan je huiswerk, / schat? b WG O VZV Houden / jullie / ook / zo / van muntthee? c WG O WG VZV Helaas / ging / de verkoper / niet / in / op hun klachten. d WG O WG VZV Na zijn optreden / werd / de rapper / overladen / met complimentjes. e O WG WG VZV Dimitri / bemoeit / zich / met alles en iedereen. OPDRACHT 5 a VZV Sommige mensen / zweren / bij natuurlijke geneeswijzen. b VZV Mensen met weinig weerstand / zijn / vatbaar / voor allerlei kwaaltjes. c BWB VZV Voor een proefwerk / gaan / veel leerlingen / twijfelen / aan hun kennis. d BWB VZV Niemand / leed / in het café / onder de drukte en het lawaai. e BWB Een Nederlandse schrijver / bracht / bijna zijn gehele jeugd / door / onder het biljart. f BWB VZV Eigenlijk / was / ze / erg gehecht / aan haar oude wollen trui.
HOOFDSTUK 3
2 GRAMMATICA
49
OPDRACHT 6 a uit een bijwoord en een voorzetsel b tot, met c zinsdelen die kunnen beginnen met een voorzetsel: een meewerkend voorwerp (wanneer het geen persoon is), een bijwoordelijke bepaling en een voorzetselvoorwerp OPDRACHT 7 a Ik sta erop. b Word je er ook knettergek van? c Je moet je er een beetje tegen wapenen. d De vriendinnen moesten er heel hard om lachen. e Het kost hem moeite erbij te komen. f Zijn jullie daartoe wel bereid? OPDRACHT 8 a Ik ben er best trots op. PSV VNBW BW BN VNBW b Ga je je snel verkleden? PSV WKV BW c Iedereen heeft er zin in. VNBW VNBW d Carmen schikte de prachtige tulpen in een kristallen vaas. BN BN e U moet hun plezier nu niet gaan bederven. PSV BW BW f Natuurlijk schaamt Joe zich hiervoor. BW WKV VNBW OPDRACHT 9 a zullen b of het gezegde in de tegenwoordige of de verleden tijd staat c Je bepaalt: 1 tegenwoordige of verleden tijd (PV) 2 voltooide of onvoltooide tijd (HWW hebben of zijn) 3 toekomende tijd of niet (zullen) Tel dat bij elkaar en je krijgt bijvoorbeeld: 1 tegenwoordig, 2 onvoltooid, 3 toekomend. Dus: o.t.t.t. OPDRACHT 10 a hebben gevierd = v.t.t. b zul zijn = o.t.t.t. c verschenen = o.v.t. d zou ontmoet hebben = v.v.t.t. e wil lijken = o.t.t. f zullen vertrokken zijn = v.t.t.t. g zal opzoeken = o.t.t.t. h zou gedaan moeten hebben = v.v.t.t. i wordt erkend = o.t.t. OPDRACHT 11 a jij dook b jullie zullen getreuzeld hebben c zij zou geslaagd zijn d hij reist
HOOFDSTUK 3
2 GRAMMATICA
50
e f
u zult hoesten ik zou me amuseren
OPDRACHT 12 a O WG BWB VZV Wij / rekenden / niet / op jullie komst. b O NG NG VZV Vitaminen / zijn / goed / voor je gezondheid. c O WG BWB BWB WG Dat mobieltje / wordt / nu / overal / aangeboden. d O NG NG Het aantal beschikbare plaatsen / is / gering. e BWB WG O BWB Boven op de muurtjes / steken / stukken glas / uit het beton. f O WG WG VZV Koning Arthur / verslikte / zich / in een graatje. OPDRACHT 13 a Altijd moet je in de schijnwerpers staan. BW PSV VZ b Om haar hals droeg ze vanavond een heel mooie boa. VZ BZV PSV BW BW c Iedereen heeft erop gelet. VNBW d Tijdens hun optreden zal ons publiek zich zeker amuseren. VZ BZV BZV WKV BW e Vanwege Koninginnedag zijn de winkels dicht. VZ f Weken daarvoor hadden kinderen hun zolder opgeruimd. VNBW BZV g Misschien zouden ze elkaar beconcurreren. BW PSV WGV
3.3
spelling
OPDRACHT 1 (HERHALING) a bedrogen b gegaan c gestraft d verbaasd e opgevrolijkt OPDRACHT 2 (HERHALING) a De woorden die je bij opdracht 1 hebt ingevuld zijn voltooide deelwoorden. b Deze werkwoorden komen niet alleen in de zin voor, want er staat altijd een vorm van zijn, worden of hebben bij. OPDRACHT 3 a Bijvoorbeeld: Wij zijn verhuisd naar Amsterdam. Het zuur is verdund. Ik heb de brief herschreven.
HOOFDSTUK 3
3 SPELLING
51
b c
Ze worden nooit geloofd. De rivier is dichtgeslibd. Heb je onmiddellijk geantwoord? Met die uitspraken heeft hij ons verbijsterd. Mijn vader heeft in dit conflict bemiddeld. Mijn oom is in de zomervakantie beroofd. Ons konijn is gestorven. Hij heeft er wat omheen gesmoesd. Marloes heeft drie jaar gefreelancet voordat ze deze baan kreeg. verhuizen, geloven, dichtslibben, smoezen freelancen
OPDRACHT 4 a Er staan in opdracht 3 twee sterke werkwoorden en tien zwakke werkwoorden. b Vijf voltooide deelwoorden in opdracht 3 beginnen met ge-. c De andere voltooide deelwoorden in opdracht 3 beginnen met ver-, her -, be-. OPDRACHT 5 a Gierend b rommelend, ontdekt c wachtend, vergeten d verloren, treiterend e verwijtend OPDRACHT 6 a centrale verwarming b centraleverwarmingsbedrijf c zwakbegaafd d achterovervallen OPDRACHT 7 a – b Langeafstandsloper heeft één klemtoon. Lange afstand heeft twee klemtonen. OPDRACHT 8 a aaneengeschakeld b in eerste instantie c examenkoorts d druktemaker e hoogdravend f achterlaten g computertafel h zeearend i stokoud j ezelachtig OPDRACHT 9 a vijfenvijftig b zesduizend c driehonderdvierendertig d drieduizend vijfhonderd / vijfendertighonderd e honderdzesduizend twaalf f honderdnegenenzeventig
HOOFDSTUK 3
3 SPELLING
52
3.4
lezen
OPDRACHT 1 (HERHALING) a Met ‘publiek’ bedoel je de lezer(s) van een tekst. b Alle genoemde onderdelen zouden gekozen kunnen worden, want de schrijver kan ze allemaal gebruiken om aan te sluiten bij het publiek waarvoor hij de tekst schrijft. c is geïnteresseerd in geschiedenis, is 13 jaar of ouder, heeft op z’n minst een middelbare opleiding d Het publiek waarvoor tekst 1 geschreven is, is niet per definitie hoog opgeleid. Er staan immers geen moeilijke woorden in. De tekst is goed te begrijpen ook al heb je geen universiteit of zo gehad. Wel moet je belangstelling hebben voor geschiedenis, anders sluit de tekst helemaal niet aan bij je interesses. De lezer van tekst 1 zal niet meer op de basisschool zitten. Voor jonge lezers is de tekst misschien wat te moeilijk en/of te saai. De lezer hoeft niet per se geïnteresseerd te zijn in mode, want daar gaat tekst 1 helemaal niet over. e informatieve tekst f Om de tekstsoort te achterhalen, kijk je naar het tekstdoel. g eigen antwoord OPDRACHT 2 a Bijvoorbeeld: tandprothese bij de Romeinen b dat → het hebben van een mooie rij witte tanden c een opsommend tekstverband d Ook e Voor de moderne mens is het hebben van een mooie rij witte tanden een teken van schoonheid. (En ook voor de Romeinen.) f Dat woord is belangrijk, want het hoort immers bij het onderwerp van de tekst. g Hij gebruikt een synoniem: neptand. h haar → een vrouw (met een tandprothese) i waar ... aan j waar ... aan → haar nog gezonde tanden k Wat kan kloppen? l Dat → het feit dat haar tanden tekenen vertoonden van grondige poetsbeurten met een schuurmiddel OPDRACHT 3 a Als middel gebruikten de Romeinen een poeder van as, steengruis en gebroken eierschalen. b Het doel was: hun tanden poetsen. c In deze zin staat een doel-middelverband. d om ... te e waardoor f De oorzaak is: de dradenconstructie was niet sterk. Het gevolg is: de vrouw kan nooit hard voedsel gekauwd hebben. g want OPDRACHT 4 a Een informatieve tekst is een tekst waarbij de schrijver als voornaamste doel heeft de lezer iets te leren. Hij wil de lezer informatie geven. In zulke teksten staan vooral feiten, geen meningen. b Andere voorbeelden van informatieve teksten zijn: krantenberichten (meestal niet de columns of de ingezonden brieven, want daarin staan vaak meningen), schoolboeken, rapporten, werkstukken, encyclopedieën, handleidingen, kookboeken en andere instructieteksten, interviews. c –
HOOFDSTUK 3
4 LEZEN
53
d
e f
In een informatieve tekst probeert de schrijver iets uit te leggen. Hij kan dat doen door middel van voorbeelden (uitleggend/voorbeeldgevend verband) of door te laten zien hoe iets ontstaat of waardoor iets veroorzaakt wordt (oorzaak-gevolg) of door te laten zien waarvoor iets gebruikt wordt (doel-middel). d.w.z. = dat wil zeggen m.a.w. = met andere woorden
OPDRACHT 5 a Een handleiding is een gebruiksaanwijzing, een uitleg hoe iets gebruikt moet worden of hoe iets werkt. b In een instructie wordt duidelijk aangegeven hoe er gehandeld moet worden. c Bijvoorbeeld: ‘Belangrijk: Als ... ‘Sim geblokkeerd’ weergegeven.’ d 1 nummering voor aan de zinnen 2 doe-woorden (gebiedende wijs) als open, druk, houd e het doel-middelverband f Dat tekstverband herken je aan het signaalwoord om te. g Daardoor wordt de gsm onbruikbaar en wordt het bericht ‘Sim geblokkeerd’ weergegeven. h Daardoor OPDRACHT 6 a Dit is een informatieve tekst (een krantenbericht). b B c de schermster Cheryl Jahn d Deze tekst is bedoeld voor iemand die kranten leest (waarschijnlijk zo’n 12 jaar en ouder) en die geïnteresseerd is in sport (met name de schermsport). De tekst is niet speciaal geschreven voor mensen met een hogere opleiding, hoewel er toch wel wat moeilijke woorden in staan. Die hoeven echter geen groot probleem op te leveren. Zeker niet als je een beetje van sport af weet. e De tekst is geschreven door Esther Voessenek. f De schrijver heeft Cheryl geïnterviewd. OPDRACHT 7 a ‘En als ... je eentje...’ b Bijvoorbeeld: Hoe gaan de trainingen op Papendal? c Bijvoorbeeld: ook d in iemands kielzog varen = iemand volgen e Daar → Papendal/trainingscentrum f Het jaar vóór het jaar waarin de Olympische Spelen plaatsvinden. OPDRACHT 8 a generatiegenootjes = leeftijdgenootjes b die → jongens (jeugdleden) c Daar ... door d oorzaak-gevolg / oorzakelijk tekstverband e De oorzaak is: jongens schermen anders dan meisjes. Het gevolg is: Cheryl schermt daardoor passiever. f louter = alleen maar; enkel g GER is de internationale aanduiding voor sporters die voor Duitsland (Germany) uitkomen. h om ... te i Het doel is: makkelijkere plaatsing voor de Olympische Spelen. Het middel is: aansluiting bij het sterkere Duitse team. OPDRACHT 9 a Tekst 4 is een voorbeeld van een informatieve tekst.
HOOFDSTUK 3
4 LEZEN
54
b c d e f
In deze tekst verwacht je dus vooral feiten en geen meningen. De schrijver is aan zijn informatie gekomen door vragen te stellen aan Natalie. De opbouw van de tekst is direct duidelijk: hij begint met een inleiding waarin de persoon wordt voorgesteld. De rest van de tekst bestaat uit vragen en antwoorden daarop. Bijvoorbeeld: Natalies mode-ideeën De tekst is geschreven voor jongeren tussen de 12 en 18 jaar. Dat is het beoogde publiek van Hitkrant. Gezien het onderwerp zullen meer meisjes dan jongens in de tekst geïnteresseerd zijn. Niveau van scholing is niet belangrijk: het onderwerp is heel toegankelijk en er staan geen ingewikkelde zinnen of moeilijke worden in. Let ook op de woordkeus: favo item, special ‘bankhang’-outfit, into fashion enzovoort.
OPDRACHT 10 a vraaggesprek/tweegesprek b Nee, ook op radio en tv hoor je interviews. c open vraag = een vraag waarop een uitgebreid antwoord volgt gesloten vraag = een vraag waarop alleen een kort antwoord mogelijk is, bijvoorbeeld een ja/neevraag d B e In een interview verwacht je vooral open vragen, omdat zo de geïnterviewde veel meer aan het woord komt. Dat is immers de bedoeling van een interview. f C kan niet. Tekst 3 is een voorbeeld van mogelijkheid B. Tekst 4 is een voorbeeld van mogelijkheid A. OPDRACHT 11 a/b D, want Natalie wordt hier voorgesteld/gepresenteerd. c uit antwoord 1: Verder ben ik gek op minirokken... uit antwoord 2: De stijl van Gwen Stefani vind ik geweldig. d In tekst 4 staan uitsluitend feiten. Je moet het van de schrijver uit bekijken: voor hem is het een feit dat Natalie bijvoorbeeld de stijl van Gwen Stefani geweldig vindt. Het gaat niet om de meningen van de schrijver zelf. e er ... uit → de mode f Verder, en g Op die vraag is een kort, eenduidig antwoord mogelijk: Gwen Stefani. h Bijvoorbeeld: Wat vind je van de stijl van Gwen Stefani? OPDRACHT 12 a Dan kun je de gedachtegang van de schrijver beter volgen en snap je de tekst sneller. b signaalwoorden c zodat d De oorzaak is: iets aantrekken wat leuk staat. Het gevolg is: Natalie voelt zich lekker. e Dat is het woord ‘waardoor’ (oorzakelijk verband). De oorzaak is: een shirt vermaken. Het gevolg is: Natalies kleding is net even iets anders. f In het antwoord op vraag 4 herhaalt Natalie een vraag die de interviewer waarschijnlijk gesteld heeft: ‘Of ik weleens sneakers draag?’ Eigenlijk had deze vraag dus ook een apart paragraafje moeten zijn, net als de andere vragen. OPDRACHT 13 a het → dozen met kleding b die c om ... te
HOOFDSTUK 3
4 LEZEN
55
d
Het doel is: warm blijven. Het middel is: zichzelf helemaal in de sjaal/deken wikkelen.
OPDRACHT 14 eigen antwoord
3.5
schrijven
OPDRACHT 1 a wat het beroep van een dierenarts allemaal inhoudt b de naam van de geïnterviewde en wat hij of zij doet c Ja, want het is belangrijk dat de lezer weet waar het interview over gaat. d Je zet de antwoorden steeds tussen aanhalingstekens en/of je drukt de vragen en antwoorden verschillend af. Bijvoorbeeld de vragen cursief en vet. OPDRACHT 2 a eigen antwoord b eigen antwoord c Bijvoorbeeld: Vragen en antwoorden zo letterlijk mogelijk overnemen, want dan hoef je het minst te veranderen. d Tekst 3 is een samenvattend verslag met af en toe een citaat. Tekst 4 is een verslag met de vragen en antwoorden zo letterlijk mogelijk. e Je laat de geïnterviewde persoon, behalve in enkele citaten, niet rechtstreeks aan het woord; je vertelt óver hem of haar. OPDRACHT 3 a eigen antwoord b • met wie het interview is gehouden: Marco Borsato, een bekende Nederlandse zanger • wat de reden is voor het interview: het concert in het Gelredome c Het interviewverslag bestaat uit de (vrijwel) letterlijke vragen en antwoorden. d Bijvoorbeeld: Ja, het onderscheid tussen vragen en antwoorden is zo heel duidelijk. e Ja, want de inleiding vertelt wie de geïnterviewde is en wat het onderwerp is van het interview (de uitgaansgewoonten van Marianne Vos). OPDRACHT 4 a de vorm van een samenvattend verslag met een paar citaten b Een uitzondering zijn de zinnen waarin de geïnterviewde letterlijk wordt aangehaald. Bijvoorbeeld: ‘Want ik bén natuurlijk zanger.’ c De inleiding geeft voldoende informatie: de naam van de geïnterviewde wordt genoemd, het is duidelijk dat het om een zanger gaat, en de reden van het interview wordt vermeld (de successen die Gerard Joling momenteel beleeft). d door de titel tussen aanhalingstekens te plaatsen e Bijvoorbeeld: Interview met Gerard Joling over zijn succes OPDRACHT 5 a De zinnen over bioscoopbezoek zijn weggelaten. Die hebben geen verband met de vragen. Bovendien komt bioscoopbezoek even later als apart onderwerp aan de orde. b van de zin: ‘Waar ik naartoe ga, maakt me niet zoveel uit.’ c Ja. Tekst 3 zegt het wat korter, maar de inhoud komt op hetzelfde neer.
HOOFDSTUK 3
5 SCHRIJVEN
56
d
Bijvoorbeeld: Marianne is in Nijmegen gaan studeren omdat ze niet van drukte houdt. Het is er rustig en de sfeer op de universiteit is prettig. Vergeleken met een stad als Amsterdam is Nijmegen te overzien. Die afkeer van drukte heeft ze ook als ze in het peloton fietst. Ze is dan steeds bang om te vallen. (55 woorden)
OPDRACHT 6 a – b Bijvoorbeeld: Ik ga een verslag schrijven van een interview met Jolanda van der Vecht, die als verzorgende werkzaam is in de ouderenzorg. Mijn verslag is bedoeld voor een breed publiek. c Bijvoorbeeld: ‘... ik merkte al snel dat stilzitten niets voor mij is.’; ‘Kleine dingen maken dit werk leuk.’; ‘Nooit van mijn leven. Ik wil altijd blijven werken met ouderen.’; ‘Met mijn werk kan ik wat voor ze terugdoen.’ d Bijvoorbeeld: Jolanda van der Vecht werkt als verzorgende in de ouderenzorg. Haar werkgever is GGZ Drenthe. Wat vindt Jolanda van haar werk, en hoe ziet ze haar toekomst? OPDRACHT 7 a t/m c Bijvoorbeeld: Jolanda heeft eerst op kantoor gezeten, maar, zegt ze, ‘stilzitten is niets voor mij’. Ze heeft ook in een drogisterij gewerkt in een buurt met veel ouderen. Daar merkte ze dat ze het leuk vond om ouderen te helpen. In 2001 heeft ze gesolliciteerd naar een baan als leerling-verzorgende bij GGZ Drenthe. Momenteel is ze verzorgende niveau 3, iets tussen verzorgende en verpleegster in. Ze helpt bewoners van verpleeghuis De Herik met hun dagelijkse verzorging: uit bed helpen, wassen, bedden verschonen, helpen met eten. ‘Kleine dingen maken dit werk leuk.’ Als ze iemand een lekker geurtje opdoet of een beetje make-up aanbrengt, ziet ze de mensen genieten. Daarnaast doet ze veel voorkomende verpleegkundige handelingen, zoals injecties geven. Jolanda vindt haar werk heel gevarieerd, onder meer omdat haar verpleeghuis samenwerkt met andere verpleeghuizen en omdat je op andere locaties kunt werken en opleidingen kunt volgen. Zo volgt ze een opleiding tot verpleegkundige en gaat ze stage lopen in de psychiatrie. Werken met ouderen zal ze echter altijd blijven doen, uit respect voor wat zij in hun leven hebben gepresteerd. ‘Met mijn werk kan ik wat voor ze terugdoen.’ (187 woorden) d Bijvoorbeeld: ‘Kleine dingen maken dit werk leuk.’ (Of:) ‘Stilzitten is niets voor mij.’ OPDRACHT 8 eigen antwoord OPDRACHT 9 – OPDRACHT 10 a Bijvoorbeeld: Moet je als verzorgende ook dingen doen die je niet prettig vindt? b Bijvoorbeeld: Ik zou de vragen en antwoorden zo letterlijk mogelijk hebben overgenomen, want dan komt de lezer het meest te weten van de geïnterviewde persoon. Bovendien is het risico van fouten dan het kleinst. (Of:) Ik zou gekozen hebben voor een samenvattend verslag, want dan komt de lezer snel het belangrijkste te weten. Bovendien leest zo’n verslag prettiger.
3.6
spreken, kijken, luisteren
OPDRACHT 1 a eigen antwoord
HOOFDSTUK 3
6 SPREKEN, KIJKEN, LUISTEREN
57
b
c
1 2
Ja, in een interview stel je gericht vragen en ga je gericht in op de antwoorden die je krijgt. Nee, dat hoeft niet, want vaak geeft een geïnterviewde zijn mening over bepaalde onderwerpen. 3 Dat maakt het interviewen in elk geval makkelijker. 4 Ja, je hebt talent en ervaring nodig om goed te kunnen interviewen. eigen antwoord
OPDRACHT 2 a Dan weet hij over welke hoofdonderwerpen hij wil praten en heeft hij voldoende vragen achter de hand. b Zo is hij in staat om meer en betere antwoorden van de geïnterviewde te krijgen. c De geïnterviewde kan rustig antwoord geven op een makkelijke vraag, en de interviewer kan er een aanknopingspunt uit halen om aan een van de hoofdvragen te beginnen. OPDRACHT 3 a eigen antwoord b Bijvoorbeeld: Je wilt weten hoe het voelt om BN’er te zijn. c Bijvoorbeeld: Hoe is het om BN’er te zijn? Wat doet u als BN’er zoal? Welke dingen kunt u niet meer doen nu u BN’er bent? Vindt u het fijn om BN’er te zijn? d Bijvoorbeeld: De eerste vraag (Hoe is het om BN’er te zijn?) is bijna gelijk aan de laatste vraag (Vindt u het fijn om BN’er te zijn?). e Bijvoorbeeld: Moet u vandaag ook optreden? OPDRACHT 4 eigen antwoord OPDRACHT 5 a Aardige startvraag: de geïnterviewde kan makkelijk antwoord geven, en waarschijnlijk heeft de interviewer een ingang naar een van zijn hoofdvragen. b Het is een mengeling van vragen om informatie en vragen naar Robberts mening. c Dat is niet helemaal duidelijk. In elk geval: de carrière van Robbert, het uitgaansgedrag en zijn liefdesleven. d Bijvoorbeeld: Wat wil je in het voetbal bereiken? Is er nog iets anders dan voetbal waarin je je wilt ontwikkelen? Hoe staat het met je schoolopleiding? e Niet zo goed. De interviewer had bijvoorbeeld best kunnen weten hoe vaak Robbert traint. OPDRACHT 6 a Dan krijg je een beter, gedetailleerder, informatiever antwoord. b Zo controleer je of je de geïnterviewde goed hebt begrepen en geef je de geïnterviewde de mogelijkheid om zijn antwoord nog aan te vullen of te verbeteren. c Nee, bij bijna elk antwoord had de interviewer door kunnen vragen. Het antwoord ‘Maar het was ook zwaar vandaag’ bijvoorbeeld roept de vraag op: wat was er dan zo zwaar aan de training? d Bijvoorbeeld: Als ik je zo hoor, ben je wel blij dat je voetballer bent geworden. OPDRACHT 7 a Ja. Door middel van een inleiding had de interviewer de geïnterviewde beter kunnen voorstellen en had hij de carrière kunnen weergeven. Bijvoorbeeld: Robbert Schilder (20) stond op z’n negentiende al in het eerste Ajax-elftal. Ook speelde hij in de basis van Jong Oranje tegen Jong Duitsland. b Ja, door het opnemen van de vragen leest het interviewverslag niet prettig. c Nee. De geïnterviewde geeft al korte antwoorden. Zonder citaten zou er geen informatie overblijven.
HOOFDSTUK 3
6 SPREKEN, KIJKEN, LUISTEREN
58
OPDRACHT 8 – OPDRACHT 9 eigen antwoord OPDRACHT 10 eigen antwoord OPDRACHT 11 – OPDRACHT 12 eigen antwoord OPDRACHT 13 eigen antwoord OPDRACHT 14 – OPDRACHT 15 –
3.7
woorden
OPDRACHT 1 a – b – c gehandicapt atleet in eerste instantie tribunaal amputatie prothese mechanisch valide vernietigde limiet individuele federatie selecteren
invalide sporter in het begin rechtbank afzetting lichaamsdeel van kunststof machinaal gezond verklaarde nietig grens afzonderlijke/persoonlijke verbond uitkiezen
OPDRACHT 2 a A b A c B d B OPDRACHT 3 a gehandicapte b mechanische
HOOFDSTUK 3
7 WOORDEN
59
c d
Het tribunaal prothese
OPDRACHT 4 a/b Bijvoorbeeld: De gehandicapte jongen klom in een boom. Lars Boom is al twee keer gekozen tot atleet van het jaar. In eerste instantie vond ik Van Gogh de meest indrukwekkende impressionist. Het Joegoslaviëtribunaal bevindt zich in Den Haag. De amputatie van de arm is met succes verlopen. Voor het maken van een prothese maakt de tandarts eerst een afdruk. Hij denkt niet na, hij werkt mechanisch. Aan het EK-voetbal doen alleen valide spelers mee. Het tribunaal vernietigde het vonnis. Met drie koffie zit ik echt wel aan mijn limiet. Wij organiseren individuele reizen naar Zuid-Amerika. Ruim 70.000 mensen hebben zich aangesloten bij de Naturisten Federatie Nederland. Mijn vader selecteerde de mooiste exemplaren voor zijn aquarium. OPDRACHT 5 a gaan naar: geen vast voorzetsel b afgaan op: vast voorzetsel c rekenen op: vast voorzetsel d het gemunt hebben op: vast voorzetsel e de aandacht vestigen op: vast voorzetsel f in verband met: vast voorzetsel g afhankelijk van: vast voorzetsel h akkoord gaan met: vast voorzetsel i een opmerking over: geen vast voorzetsel j tot in de hemel groeien: vast voorzetsel OPDRACHT 6 a naar de haaien gaan geconfronteerd worden met afrekenen met geloven in opgewassen zijn tegen om de tuin leiden de tanden zetten in smachten naar b naar de haaien gaan, om de tuin leiden, de tanden zetten in (is in tekst 2 letterlijk gebruikt) c Een ander voorzetsel is hier niet mogelijk. OPDRACHT 7 a Nienke heeft gebroken met haar vriendje. b Ismail heeft plezier in vechtsporten. c Ben je ervan overtuigd dat hij onschuldig is? d Het voelt goed om een overwinning op hem te behalen. e Houd je er rekening mee dat we op tijd vertrekken? f Ik heb niet zo snel medelijden met iemand. g Op vakantie hebben we veel plezier van onze zeilboot. h We profiteerden van het goede weer. i Je moet geen spijkers op laag water zoeken.
HOOFDSTUK 3
7 WOORDEN
60
j k
Vandaag rekenen we af met onze belangrijkste tegenstander. Jouw bijdrage komt niet goed uit de verf.
3.8
informatie
OPDRACHT 1 a Bijvoorbeeld: een woordenboek, een encyclopedie b Waar. Bijvoorbeeld: Een krant kan onmogelijk alle nieuws controleren. (Of:) Niet elke krant is even zorgvuldig in zijn berichtgeving. (Of:) Sommige kranten zijn vooral uit op sensatie. c Niet waar. Iedereen, deskundig of niet deskundig, kan op internet publiceren. OPDRACHT 2 a 1, 4, 5, 8, 9, 10 b 2: Het doel van reclame is niet informatie geven, maar aansporen tot handelen. Informatie in een reclame is meestal onvolledig en niet zelden misleidend. 3: Geruchten en roddel zijn vaak niet of maar een beetje waar. Meestal is er het nodige bij verzonnen. Ze zijn als informatiebron daarom onbetrouwbaar. 6: Subjectieve informatie kan betrouwbaar zijn als voor een mening goede argumenten worden gegeven. Als deze ontbreken, is subjectieve informatie niet betrouwbaar. 7: Als informatie over een onderwerp hetzelfde is in verschillende bronnen, mag je ervan uitgaan dat ze betrouwbaar is. Als informatie afwijkt, is de kans groot dat ze op een of meer punten niet klopt. OPDRACHT 3 a landelijke kranten, bijvoorbeeld: Algemeen Dagblad, De Telegraaf, de Volkskrant, NRC Handelsblad streekbladen, bijvoorbeeld: De Gelderlander, Leeuwarder Courant, Brabants Dagblad, Stentor b landelijke kwaliteitskranten: NRC Handelsblad, de Volkskrant, Trouw sensatiekrant: De Telegraaf c Bijvoorbeeld: Sp!ts, Metro, Dag, De Pers d Uit iemands beroep of de instelling waar iemand werkt, kun je vaak afleiden of hij kennis heeft over een bepaald onderwerp. Bijvoorbeeld: het artikel gaat over een medisch onderwerp en de schrijver is specialist in een ziekenhuis. OPDRACHT 4 a Hij is bioloog, DNA-expert, gepromoveerd (hij is doctor) en hij werkt aan de Leidse Universiteit. b Hij lijkt een betrouwbare informatiebron, want hij is deskundig op het terrein waarop hij wordt geïnterviewd. Vooral zijn kennis over DNA is hier van belang. c Uitgestorven dieren weer tot leven wekken is praktisch onmogelijk. d Hij gebruikt de mammoet als voorbeeld. Duizenden genen van een olifant zouden moeten worden gemanipuleerd om er een mammoet van te maken. Maar we kunnen nog niet eens gentherapie op mensen toepassen voor één gen. e Ik vind het argument overtuigend, want als gentherapie toepassen voor één gen al niet lukt, dan is toepassing voor duizenden genen wel zeer onwaarschijnlijk. f betrouwbaar OPDRACHT 5 a False memories zijn bedrieglijke herinneringen: iemand zegt dat hij iets gezien of gehoord heeft, terwijl dat niet zo is. Volgens het artikel wordt het geheugen van kinderen beter als ze ouder worden, met één uitzondering: de false memories. Die komen juist meer voor.
HOOFDSTUK 3
8 INFORMATIE
61
b c d
e
f
De informatie in dit artikel is gebaseerd op een onderzoek van psychologen aan Cornell University in Ithaca. Alleen in deze periode heeft de haring een vetpercentage tussen de16 en 25 procent. En dat percentage is de voorwaarde om Hollandse Nieuwe genoemd te mogen worden. Vroeger smaakte de haring alleen goed als ze vers was. Door het zware pekelen werd de smaak minder naarmate het seizoen vorderde. Nu wordt de haring licht gepekeld en in de diepvries bewaard. Daardoor blijft de smaak het hele jaar door goed. De informatie lijkt betrouwbaar. De informatie over het vetpercentage staat in de wet en is dus gemakkelijk te achterhalen. Dat licht pekelen en diepvriezen een positief effect hebben op het behoud van de smaak is heel waarschijnlijk. NRC Handelsblad is een landelijk dagblad dat bekendstaat als een kwaliteitskrant. De Gelderlander staat bekend als een goede regionale krant.
OPDRACHT 6 a Iedereen kan publiceren op internet, maar lang niet iedereen is deskundig in het onderwerp waarover hij schrijft. b sites waarin reclame wordt gemaakt c Er kan nieuwe kennis over een onderwerp zijn verworven, waardoor eerdere informatie niet meer klopt. d wetenschappelijk onderzoek – persbureau – straatinterviews – roddelblad OPDRACHT 7 a consumenten onafhankelijke informatie geven over geldzaken b Het NIBUD wil geen geld aan je verdienen: het is een non-profitorganisatie. c De informatie is onafhankelijk, dat wil zeggen: zelfstandig verkregen, niet beïnvloed door anderen (instellingen die er belang bij zouden kunnen hebben). d Het NIBUD doet onderzoek of neemt het initiatief voor onderzoek. Het analyseert ook onderzoek dat door anderen is gedaan. e – Wat kom je te weten over de maker? – Wat is het doel van de site? – Hoe komt de site aan de informatie? f Ja. Het is een betrouwbare instelling, die niet aan je wil verdienen, maar je alleen maar goed wil informeren. De informatie is afkomstig uit onderzoek. g De DSB-bank maakt propaganda voor zijn producten, wil je overhalen om geld te lenen. h DSB spreekt van ‘voordelig geld achter de hand’. Geleend geld is nooit voordelig; je moet er altijd rente over betalen. DSB geeft niet aan hoelang het rentepercentage van 6,4% van toepassing is. OPDRACHT 8 a Klopt. Gebrekkig taalgebruik en taalfouten zijn vaak een aanwijzing voor een gebrekkige kennis van zaken en/of een gebrekkige manier van redeneren. b B is de beste aanpak. c Bijvoorbeeld: Je zoekt op deze manier veel gerichter. Je kunt dan gemakkelijker beoordelen of je echt wat aan de informatie hebt.
3.9
gedicht
OPDRACHT 1 a Bijvoorbeeld: Ik geef hem een snoepje. b Bijvoorbeeld: Ik zeg: ‘Ik vond hem/haar altijd al een etter.’ c Bijvoorbeeld: extra knuffelen
HOOFDSTUK 3
9 GEDICHT
62
OPDRACHT 2 a Bijvoorbeeld: in weer en wind, met man en muis vergaan, lief en leed met elkaar delen b De medeklinkers aan het begin van een woord rijmen / zijn gelijk. c buien, puik, muil, huid, vuist d Alleen de klinkers in de woorden rijmen / zijn gelijk. OPDRACHT 3 a zuigelingen, builenpest b zwijgzame, zwakzinnige c Het is een vorm van assonantie binnen één woord. d Bijvoorbeeld: Ja, de woordkeus in het gedicht krijgt door het gebruik van alliteratie en assonantie nog meer kracht. OPDRACHT 4 a een eenrichtingsgesprek van een mens met zijn poes b een laatste hulp om het gedicht te plaatsen c Mevrouw Ping is de naam van de poes van de dichter. d Meerdere jongen van de poes zijn gestorven. e Hiermee wordt de baas van de poes bedoeld. f door de poes te wijzen op een beestje, door haar aandacht op iets anders te vestigen
3.10 taalonderzoek OPDRACHT 1 a Bijvoorbeeld: Het gaat prima. b Bijvoorbeeld: Nee, als gebaren overal verschillend zijn, is de kans groot dat dit gebaar in een andere gebarentaal iets anders betekent. c Het zou ook het getal 1 kunnen betekenen. OPDRACHT 2 a eigen antwoord b Mensen die doof geboren zijn, hebben geen toegang tot de gesproken taal. Een gebarentaal is voor hen een natuurlijke taal waarmee ze gemakkelijk kunnen communiceren. c Er zijn, net als gesproken talen, heel veel verschillende gebarentalen. d eigen antwoord OPDRACHT 3 a De verschillen zijn: de handvorm, de beweging, het mondbeeld en de oriëntatie van de palm. b eigen antwoord OPDRACHT 4 a Omdat dove kinderen niet konden spreken dacht men vaak dat ze ook niet goed konden denken, en dat ze dus geestelijk gehandicapt waren. Dat zie je nu nog: als iemand een taal niet goed spreekt, denken mensen ook vaak dat die persoon niet zo intelligent is. b Dominee Guyot heeft Franse gebaren meegenomen naar Groningen, en dove mensen zijn die gebaren gaan gebruiken. OPDRACHT 5 a t/m e eigen antwoord
HOOFDSTUK 3
10 TAALONDERZOEK
63
f
Bijvoorbeeld: Je beweegt je hand te veel op en neer. Hoe spel je dubbele klinkers? (Bij dubbele klinkers zoals aa en ee spel je een a of e die wat langer naar rechts gaat, dus niet twee losse a’s of e’s.) Hoe zie je dat een woord klaar is? Hoe weet je dat iets een vraag is?
OPDRACHT 6 a Omdat NGT een eigen gebarenschat heeft, eigen grammaticale regels heeft, en de taal door dove ouders op dezelfde manier wordt doorgegeven aan dove kinderen als bij horende ouders en horende kinderen. b Gebaren op film zetten, omdat de beweging lastig weer te geven is in een tekening. Je moet dan wel goed bedenken welke vorm van het gebaar precies de juiste vorm heeft (de woordenboekvorm). Bij Nederlandse woordenboeken zie je niet hoe het woord wordt uitgesproken omdat je de woorden opschrijft, maar bij gebarenwoordenboeken zie je wel direct hoe je het gebaar ‘uitspreekt’. c Dove mensen begrijpen elkaar internationaal altijd veel sneller dan horende mensen. Dat heeft te maken met het feit dat de meeste gebarentalen grammaticaal veel overeenkomsten hebben. d Ja. In Nederland hebben we dat ook gedaan: er is een soort ABN van de Nederlandse Gebarentaal. Dat is makkelijk voor bijvoorbeeld tv-uitzendingen, voor horende mensen die gebaren moeten leren (ouders bijvoorbeeld) en voor naslagmateriaal (je hoeft dan niet allemaal verschillende woordenboeken te maken). Maar het hebben van standaardgebaren betekent in Nederland niet dat dove mensen niet hun eigen regionale variant mogen gebruiken. Net als een Limburger die het ABN begrijpt en zelf gewoon Limburgs spreekt, kan een dove uit Groningen wel de standaardgebaren kennen, maar zelf zijn eigen Groningse variant gebruiken. e Het grootste probleem is dat horende ouders niet kunnen communiceren met hun kind en dat ze een nieuwe taal moeten leren om wel te kunnen communiceren. OPDRACHT 7 a Bijvoorbeeld: Mee eens. Als dove kinderen eerst een gebarentaal leren, kunnen ze daarna veel gemakkelijker een andere taal, zoals het Nederlands, leren. Als NGT officieel erkend is, dan kan die taal niet meer zomaar verboden worden in het onderwijs en hebben dove kinderen altijd het recht op onderwijs in die taal. b Bijvoorbeeld: Mee eens. Daarom moeten dove kinderen ook tweetalig worden opgevoed en onderwezen, zodat ze zowel in de dovenwereld als in de horende wereld mee kunnen doen. c Niet mee eens. Veel gesproken talen hebben geen beschrijving van de woordenschat of de grammatica. Een taal moet wel een eigen woordenschat of gebarenschat hebben en ook grammaticaregels, maar als die niet beschreven zijn, dan betekent dat niet dat het geen taal is. De NGT is altijd een taal geweest, maar pas sinds 1981 is de grammatica van NGT beschreven en zijn er woordenboeken gemaakt van NGT. d Bijvoorbeeld: Mee eens, want dan zijn dove mensen niet afhankelijk van de welwillendheid van horende mensen, maar kunnen ze rechten ontlenen aan de wettelijke erkenning van NGT (bijvoorbeeld het recht op onderwijs in NGT, het recht op tolken op televisie of in de gezondheidszorg).
test jezelf OPDRACHT 1 a Hij is jong. Nergens lees je hoe jong precies, maar een kleuter laat je niet een boot besturen in ruw weer.
HOOFDSTUK 3
TEST JEZELF
64
b c d e f g
Hij is bang, vindt het erg zwaar, maar wil dat niet bekennen aan Per. de kajuit van de boot van Per, varend voor de kust van Scyll; er staat een stevige wind, het is moeilijk om de boot onder controle te houden De mok van Per klettert op de grond, zo hevig gaat de boot op en neer. Bijvoorbeeld: Golven hebben vaste patronen: de zevende golf is meestal de hoogste van een serie. De zee is altijd in beweging. Je weet nooit wat je aan een golf hebt. Het lijkt tegenstrijdig dat je nooit weet wat je aan een golf hebt, terwijl golven vaste patronen hebben. Hij heeft blijkbaar wel door dat Sven het moeilijk heeft.
OPDRACHT 2 a Een verhaalevaluatie is de bespreking van wat je van een verhaal vindt, met argumenten en eventueel een leesadvies. b A3, B2, C1 OPDRACHT 3 a BWB BWB VZV Verlangen / jullie / ook / zo / naar het weekend? verlangen naar b BWB VZV Tijdens zijn eerste bezoek / schaamde / Dylan / zich / voor zijn outfit. zich schamen voor c BWB VZV Veel mensen / zijn / nou eenmaal / verzot / op chocola. verzot zijn op d VZV Anderen / worden / misselijk / van die zoetigheid. misselijk worden van e VZV De verkeersdienst / heeft / gewaarschuwd / voor lange files. waarschuwen voor f BWB BWB Met moeite / bewaarde / de turner / zijn evenwicht / op de balk. OPDRACHT 4 a o.t.t. Vanmiddag zal ik naar judo gaan. b o.v.t. Ze zou de verjaarskaart niet op tijd krijgen. c v.v.t. De zon zou nog even geschenen hebben. d o.v.t. Hij zou terug moeten komen. e v.v.t. De ouders zouden dat allemaal voor hun kind gedaan hebben. f o.t.t. Morgen zal volgens de dokter de baby geboren worden. OPDRACHT 5 a aangeboden b aangepeesd c verbaasd d opgeknapt
HOOFDSTUK 3
TEST JEZELF
65
e
geschrobd
OPDRACHT 6 a tegensputterend b afgewezen c ontgoocheld d kniezend e verweten OPDRACHT 7 a achterstallige schulden b bliksemafleider c vierenzeventigduizend drie d hoogtemeter e diepbedroefd f kortebaankampioen g voortborduren OPDRACHT 8 a Een schrijver houdt bij het schrijven van zijn tekst rekening met het publiek. Dat doet hij door aandacht te besteden aan onder andere de woordkeus, de zinslengte en de illustraties. b Daarnaast heeft de schrijver ook altijd een bepaald doel voor ogen. Hij wil immers iets met zijn tekst bereiken. Dat heet het tekstdoel. c Er zijn vier tekstdoelen: informeren, activeren, overtuigen en amuseren. d Op basis van die tekstdoelen kun je vier tekstsoorten onderscheiden: informatieve, activerende, overtuigende en amuserende teksten. e In een informatieve tekst vind je met name feiten. In zo’n tekst wil de schrijver de lezer iets leren / te weten laten komen. f In informatieve teksten zie je vaak uitleggende/voorbeeldgevende verbanden, oorzakelijke verbanden en doel-middelverbanden. g Signaalwoorden als doordat, zodat, ten gevolge van horen bij een oorzakelijk tekstverband. Het tweede nieuwe tekstverband dat je in deze paragraaf geleerd hebt, is het doel-middelverband. Signaalwoorden daarbij zijn onder andere om te, waarmee en daarmee. OPDRACHT 9 a informatieve teksten b Hij wil de lezer informeren, iets te weten laten komen over een gebeurtenis. c De bron is Kidsweek. Dat is een krant die speciaal voor jongeren wordt uitgegeven. De tekst is dus bedoeld voor mensen die ongeveer zo oud zijn als jij én die geïnteresseerd zijn in het nieuws. Je hoeft niet echt geleerd te zijn om de tekst te snappen, en de tekst sluit aan bij de interesse van zowel jongens als meisjes. Misschien bij jongens iets meer. OPDRACHT 10 a een samenvatting geven b Iets raakt heel snel bekend. c met als gevolg d oorzakelijk verband e De oorzaak is: de kranten en vervolgens heel veel mensen beweerden dat zij een witte haai voor de Engelse kust hadden gezien. Het gevolg is: Er ontstond een complete hype. f Waarschijnlijk heeft een journalist Kevin Keeble en iemand van de toeristenbond van Cornwall geïnterviewd. g ophef = overdreven drukte
HOOFDSTUK 3
TEST JEZELF
66
OPDRACHT 11 a • Je neemt de vragen en antwoorden zo letterlijk mogelijk over. Je kort de tekst hier en daar wat in en je schaaft de taal bij waar je dat nodig vindt. • Je laat de vragen weg en vat de informatie uit de antwoorden samen in een goedlopend verhaal. Af en toe gebruik je een citaat. b • Je vertelt wie de geïnterviewde is en wat hij/zij doet. • Je geeft de reden van het interview of je noemt het onderwerp. c • Je schrijft je verslag in de derde persoon. • Je vat stukken van het interview samen. • Je gebruikt vaker je eigen woorden. • Je let erop dat de inhoud klopt met wat de geïnterviewde heeft gezegd of bedoeld. OPDRACHT 12 a waar b waar c niet waar d niet waar OPDRACHT 13 a prothese b het tribunaal, vernietigen c invalide, geamputeerd d limiet e in eerste instantie, geselecteerd OPDRACHT 14 a op b voor c op d op e uit f van g tegen h over i met OPDRACHT 15 a/b 1 = Betrouwbaar. De informatie is gebaseerd op een onderzoek van een Europese organisatie. 2 = Betrouwbaar. De informatie is afkomstig van een enquête. 3 = Onbetrouwbaar. Het doel van de schrijver is Slakkenwonder te verkopen. De informatie die gegeven wordt is nietszeggend (het product heeft nog steeds de volle aandacht) en oncontroleerbaar, ('héél veel mensen' willen het nabestellen).
HOOFDSTUK 3
TEST JEZELF
67
PROJECT De kat op het spek binden OPDRACHT 1 a Bijvoorbeeld: Boontje komt om zijn loontje. Dit is een spreekwoord; het staat vast, je kunt het niet veranderen. Ergens een staart van krijgen is een uitdrukking; je past het aan aan de zin waarin je het gebruikt: Ik krijg er een staart van. b Spreekwoorden klinken vaak ouderwets. Uitdrukkingen kun je veranderen, en er komen ook steeds nieuwe bij. Spreekwoorden zullen daarom eerder verdwijnen. c Bijvoorbeeld: Die misdadiger blijkt een brede rug te hebben; De bouwbedrijven spelen onder één hoedje d Bijvoorbeeld: Ik heb er met de pet naar gegooid. Thema: kledingstukken OPDRACHT 2 a Bijvoorbeeld: De docent heeft ons nummers gegeven. Alle nummers 1 vormen een groepje. b Bijvoorbeeld: De leider was meteen duidelijk, dat is Justin. Rianne kan mooi schrijven; zij wordt de notulant. Vita kan goed met de docent opschieten; zij wordt contactpersoon. Daan vindt alles goed; hij gaat de tijd bewaken. c Bijvoorbeeld: bespreken, ruilen, toch proberen d Bijvoorbeeld: Ruilen mag niet van de docent. Wel bespreken we elke keer hoe Rianne het nu vindt gaan. e 1 een minionderzoek over spreekwoorden en uitdrukkingen doen en dat verwerken in een informatieve folder 2 spreekwoorden en uitdrukkingen zoeken bij een thema en dat creatief verwerken 3 een presentatie in de klas geven f Bijvoorbeeld: iets knutselen wat met spreekwoorden en uitdrukkingen te maken heeft g – h eigen antwoord OPDRACHT 3 a Bijvoorbeeld: De folder moet informatief zijn, foutloos geschreven, leuk om te lezen, er netjes uitzien, een bronvermelding hebben. Ons bordspel moet er mooi uitzien, bruikbaar zijn, kloppen, een goede handleiding hebben, leuk zijn om te spelen. Onze presentatie moet enthousiast zijn, goed te verstaan, duidelijk opgebouwd, mooi ingericht en niet te lang. b Bijvoorbeeld: aanwezigheid, afspraken over wie wat doet, de rolverdeling en hoe dat ging c De tijdbewaker moet in de gaten houden dat er steeds aan het begin en aan het eind van een les tijd is voor overleg. En hij moet ervoor zorgen dat het project binnen de tijd klaar is. We moeten dan wél weten hoeveel tijd we ervoor krijgen. d – OPDRACHT 4 a Bijvoorbeeld: 8 lesuren; de rest is huiswerk b – c Sommige onderdelen kunnen meer tijd vragen dan we denken. d Bijvoorbeeld: informatie zoeken, het bordspel in elkaar knutselen Als het goed is, hebben jullie daar ook de meeste tijd voor gereserveerd. OPDRACHT 5 –
PROJECT
DE KAT OP HET SPEK BINDEN
68
OPDRACHT 6 a Je kunt het gemaakte werk beter laten zien. Je kunt elkaar aflossen. b – c Bijvoorbeeld: – Eerst iets vertellen over de keuzes die jullie gemaakt hebben. – Vervolgens uitleggen hoe jullie het hebben aangepakt. – Daarna de folder laten zien. – Als uitsmijter het filmpje vertonen dat jullie gemaakt hebben. d Bijvoorbeeld: We hebben twee tafels nodig met een kleed erop. We kopiëren de folder voor iedereen. We hebben een laptop nodig. e – f – g – OPDRACHT 7 a Bijvoorbeeld: De folder is heel goed gelukt, maar het filmpje niet helemaal, omdat het geluid slecht was. b Bijvoorbeeld: We hadden beter op het geluid moeten letten. c Bijvoorbeeld: De gespreksleider hield niet echt orde in de groep; hij was af en toe te vriendelijk. d Bijvoorbeeld: Het is best moeilijk om je niet met een andere rol te bemoeien. e Bijvoorbeeld: Het was wel een beetje rommelig. f – g Bijvoorbeeld: Wij hebben veel minnen, omdat er veel keren iemand niet was. Daarom zijn de producten afgeraffeld. h –
PROJECT
DE KAT OP HET SPEK BINDEN
69
HOOFDSTUK 4 4.1
fictie
OPDRACHT 1 a Felicia, dertien jaar oud. Ze heeft een vader en een moeder en twee oudere broers. Van binnen ben ik zoals ik van buiten ben. Niets zit stil. b Van die eerste drie jaar weet ze zich niets te herinneren. Daarover heeft haar moeder alles al in haar babyboek geschreven. c Ze voelt zich er ongemakkelijk bij; ze vindt het niet prettig. d Bijvoorbeeld: Ik zou dat ook niet leuk vinden; daar hebben andere mensen niets mee te maken. e Juf Ann was volgens Felicia niet erg blij met haar als leerling. De juf kreeg er volgens eigen zeggen grijze haren van. De non was echt grijs, in tegenstelling tot juf Ann. De non redde Felicia van de verstikkingsdood, maar volgens Felicia was ze meer bekommerd om de koek dan om haar. OPDRACHT 2 a over de problemen van een druk meisje b Ik had een nieuw rood tasje gekregen dat naar leer rook. c Als het boek zo verder gaat als in het begin, verwacht je een niet-chronologisch verteld verhaal. d Ze vertelt over haar leven tot nu toe. Ze is nu dertien, dus er zal nog wel een heel stuk achteraan komen. Het zal dus wel een open einde hebben. e Bijvoorbeeld: Ik vind dit een heel geslaagd verhaal. Je kunt je goed voorstellen hoe vervelend het is om zo door je ouders bekritiseerd en besproken te worden. Lastig als je steeds brokken maakt en problemen krijgt doordat je zo druk bent. Het is voor iedereen goed om zich eens te verdiepen in zo’n kind. Het is een leuk geschreven verhaal. f Van een videoclip mag je verwachten dat die afwisselend en aantrekkelijk is. Dat betekent dus dat dit boek die eigenschappen ook heeft. g eigen antwoord OPDRACHT 3 eigen antwoord OPDRACHT 4 a De vraag waarom de herberg Het Vergeten Paard heet, is de belangrijkste spanningsvraag. b De herberg ligt ver van de grote weg, verscholen aan de bosrand. Het is een bouwvallig zaakje, er komt zelden iemand. Het is onverwarmd en de herbergier is eigenlijk niet ingesteld op gasten. Hij verwijst de gast in eerste instantie dan ook door naar een beter overnachtingsadres. c De hotelgast zegt: ‘Misschien heeft het verlies van zijn geliefde paard hem aan het denken gezet. Misschien heeft hij het gestolen geld teruggegeven en is hij een nieuw, eerlijk leven begonnen in een vreemd land. Misschien is hij hard gaan werken en een rijk man geworden. Wie weet.’ Blijkbaar is de hotelgast de jongen van toen. d Nee, je krijgt weinig informatie over uiterlijk en karaktereigenschappen. Dat draagt bij aan de spanning. e Het is een gesloten einde: het raadsel van het vergeten paard is opgelost. f eigen antwoord
HOOFDSTUK 4
1 FICTIE
70
4.2
grammatica
OPDRACHT 1 (HERHALING) a BWB WG O LV VZV Zoals gewoonlijk / begonnen / de broers / de dag / met een gezond ontbijtje. b BWB WG O VZV Altijd / hoopten / ze / op verrassende gebeurtenissen. c BWB NG O NG VZV Natuurlijk / waren / ze / bereid / tot grote daden. d BWB WG O VZV Sinds hun kinderjaren / geloofden / ze / in hun overtuigingskracht en doorzettingsvermogen. e O WG BWB VZV Hun vrienden / droomden / ook / van een schitterende toekomst. OPDRACHT 2 a In een bedrijvende zin verricht het onderwerp de handeling. b een door-bepaling c De actieve zin moet een lijdend voorwerp bevatten, anders heeft de passieve zin geen onderwerp. OPDRACHT 3 a O LV Veel mensen / bezoeken / jaarlijks / de Uitmarkt. De Uitmarkt wordt jaarlijks door veel mensen bezocht. b O LV In de tram / staart / een klein meisje / de zwerver / aan. De zwerver wordt in de tram door een klein meisje aangestaard. c O LV Organiseer / jij / het feest? Wordt het feest door jou georganiseerd? d O LV In de stal / borstelt / Bianca / het paard. In de stal wordt het paard door Bianca geborsteld. e O LV Op de Olympische Spelen / wint / de Amerikaanse ploeg / de meeste medailles. Op de Olympische Spelen worden de meeste medailles door de Amerikaanse ploeg gewonnen. f O LV De schoolarts / onderzoekt / eens per jaar / de leerlingen. De leerlingen worden eens per jaar door de schoolarts onderzocht. g O LV Natuurlijk / scheld / ik / niemand / uit! Natuurlijk wordt niemand door mij uitgescholden! OPDRACHT 4 a 1 Het onderwerp maak je tot lijdend voorwerp. 2 Het woordje door laat je weg; de rest van dat zinsdeel wordt onderwerp. 3 Het hulpwerkwoord worden of zijn uit het werkwoordelijk gezegde laat je weg. b het onderwerp c Het hulpwerkwoord van de lijdende/passieve vorm, worden, vind je alleen in de onvoltooide tijd. In de voltooide tijd wordt zijn gebruikt.
HOOFDSTUK 4
2 GRAMMATICA
71
OPDRACHT 5 a O door-bepaling Die prachtige kans / wordt / door de voetballer / benut. De voetballer benut die prachtige kans. b O door-bepaling In de bossen / worden / veel honden / door de bazen / uitgelaten. De bazen laten veel honden in de bossen uit. c O door-bepaling Heel wat muizen / worden / door onze kat / opgepeuzeld. Onze kat peuzelt heel wat muizen op. d O door-bepaling Ook nu / worden / de wereldzeeën / bevaren / door piraten. Piraten bevaren ook nu de wereldzeeën. e O door-bepaling Jullie / werden / vaak / gelokt / door aanbieders van goedkope abonnementen. Aanbieders van goedkope abonnementen lokten jullie vaak. f O door-bepaling De buurt / werd / door de deelraad / behoorlijk / opgeknapt. De deelraad knapte de buurt behoorlijk op. OPDRACHT 6 a De eendjes werden door het kleutertje gevoerd. b Het publiek gelooft sommige verhalen niet. c In het voorjaar wordt door Rijkswaterstaat het strand opgehoogd. d Elke maand wordt door mij tien euro gespaard. e Mijn vader heeft de barbecue aangestoken. f Helaas verwenden de ouders dat kind verschrikkelijk. OPDRACHT 7 a BWB BWB Met veel moeite / kreeg / ze / de draad / door het oog van de naald. b door-bepaling Door dat pr-bureau / is / een nieuw logo / ontworpen. c door-bepaling BWB Die opmerking van David / werd / door zijn vader / heel goed / begrepen. d BWB Door de rivier / stroomt / schuimend water. e BWB Door diepe moddersporen / baande / de SUV / zich / een weg naar boven. f door-bepaling BWB Dat handige programma / werd / door hun buurman / snel / gedownload. g door-bepaling BWB De pop / is / door het jongetje / liefdevol / geknuffeld. OPDRACHT 8 a BWB WG door-bepaling O WG Vanmorgen / zijn / door mijn man / de laatste boerenkolen / geoogst. b O WG door-bepaling BWB WG Die afspraak / is / door haar / helemaal / vergeten. c O WG MV door-bepaling BWB WG Dat / wordt / ons / door onze docent / precies / uitgelegd. d BWB WG O door-bepaling WG Gelukkig / werd / de vergissing / door de klant / ontdekt.
HOOFDSTUK 4
2 GRAMMATICA
72
e f
BWB WG O LV BWB WG In donkere gebieden / kan / iedereen / de Grote Beer / aan de hemel / zien staan. BWB WG O door-bepaling WG Door een ongelukje / was / de muur / door de schilder / verpest.
OPDRACHT 9 a vaag, niet precies omschreven of aangeduid b men, iemand, niemand, iedereen, iets, wat, niets, alles, geen, ieder(e), elk(e) OPDRACHT 10 a Mis je iets? PSV OVW b Wie heeft zijn werk al af? VRV BZV c Hij heeft alles al gemaakt. PSV OVW d Niemand hoeft zich te verontschuldigen. OVW WKV e Men heeft geen van ons excuses aangeboden. OVW OVW PSV f Het leverde dat mooie cijfer op. PSV AV g Welk cijfer kreeg jij? VRV PSV h Volgens mij heeft iedereen een voldoende gekregen. PSV OVW OPDRACHT 11 a De musea zijn meestal zes dagen in de week LW ZN KWW BW TW ZN VZ LW ZN b Onder het nieuwe viaduct stookten enkele opgeschoten VZ LW BN ZN ZWW TW BN c Wat heeft je vader gisteren tijdens dat etentje VRV HWW BZV ZN BW VZ AV ZN
open. BN jongens ZN gezegd? ZWW
een LW
vuurtje. ZN
OPDRACHT 12 a BWB NG O NG Op zijn tachtigste / werd / mijn oom / blind. b O WG door-bepaling WG Het hummeltje / werd / door de haastige huisvrouw / omvergelopen. c O WG LV BWB VZV WG Haar geliefde / kon / haar / niet / van haar ongelijk / overtuigen. d BWB WG O MV BWB LV Jaren geleden / gaf / een jonge Amsterdammer / de koningin / plotseling / een zoen.
4.3
spelling
OPDRACHT 1 (HERHALING) a kleinste b geregistreerde c andere, opvallende, oude, beroemde d hangende, gerenommeerde
HOOFDSTUK 4
3 SPELLING
73
OPDRACHT 2 a geregistreerde, gerenommeerde b opvallende, hangende OPDRACHT 3 a Bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van deelwoorden schrijf je zo kort mogelijk. b Korter opschrijven geeft een verkeerde uitspraak. OPDRACHT 4 a ontleed; de ontlede zinnen b opgewacht; de opgewachte reizigers c overschat; het overschatte plan d verborgen; de verborgen schat e beklad; de bekladde muren f aangekleed; de aangeklede kinderen OPDRACHT 5 a opgeplakte b bereide c koesterend d vergeleken e bestede f verwarde g verbrede h juichende OPDRACHT 6 a secondewijzer Het eerste woord heeft een meervoud op -s en -n. b apetrots Het eerste woord geeft aan hoe trots iemand is, en de samenstelling is in zijn geheel een bijvoeglijk naamwoord. c rodekool Het eerste woord is geen zelfstandig naamwoord. d zonnesteek Het eerste woord is uniek. e tarwepap Het eerste woord heeft geen meervoud. f horlogemaker Het eerste deel heeft alleen een meervoud op -s. OPDRACHT 7 a sekseverschil b roggebrood c luizenbaan d geluidsoverlast e vitaminepil f drollenvanger g hartenwens h neutronenbom i hondenziekte j bestuurscentrum k paardenstaart
HOOFDSTUK 4
3 SPELLING
74
l apenkop m fileprobleem n afstandsschot
4.4
lezen
OPDRACHT 1 a informeren, amuseren, activeren, overtuigen b In zo’n tekst wil de schrijver overtuigen. c Bijvoorbeeld: mening, opinie, visie, oordeel, opvatting d B e – f In een recensie oordeelt de schrijver over bijvoorbeeld een boek, film of cd. Hij geeft er zijn mening over en probeert die mening te verdedigen door middel van argumenten. Een recensie is dus een betogende tekst: mening + argumenten. g Andere voorbeelden zijn: Ik ben van mening dat... Vindt u ook niet dat... Ik meen dat... Volgens mij... OPDRACHT 2 a S = De Wit is een prima docent, A = want bijna alle leerlingen hebben graag van hem les. b S = Ik geloof dat Yusuf altijd hard werkt voor geschiedenis. A = Het is immers zijn lievelingsvak. c A = Omdat bewegen gezond is, S = gaan veel mensen met de fiets naar het werk. d A = Tien uur is laat genoeg. S = Daarom ben jij om tien uur thuis, en niet later! e S = Er moeten minder huizen gebouwd worden. A = Nederland heeft nu al te weinig natuur. OPDRACHT 3 a want, immers, omdat, daarom b in zin 2e c Bijvoorbeeld: Er moeten minder huizen gebouwd worden. Nederland heeft immers nu al te weinig natuur. Er moeten minder huizen gebouwd worden, want Nederland heeft nu al te weinig natuur. d een mening e Bijvoorbeeld: Ik vind dat argument zwak, want op basis waarvan wordt bepaald dat tien uur laat genoeg is? Dáár worden juist helemaal geen argumenten voor gegeven. OPDRACHT 4 a Een tegenargument is een argument tegen het standpunt. Met een tegenargument probeer je aan te geven waarom de ander ongelijk heeft. b Bijvoorbeeld: Standpunt: Jij bent om tien uur thuis, en niet later. Argument: Tien uur is laat genoeg. Tegenargument: Jan, die even oud is als ik, mag wél later thuiskomen. c t/m f eigen antwoord
HOOFDSTUK 4
4 LEZEN
75
OPDRACHT 5 a C b Je kunt argumenten controleren door bijvoorbeeld iemand anders te raadplegen of door in een encyclopedie of op internet informatie te zoeken. Je kunt je ook afvragen of je een overtuigend tegenargument kunt bedenken. c Ja, want je kunt een tekst alleen maar beoordelen (kritisch lezen) als je precies snapt waar de tekst over gaat (nauwkeurig lezen). d eigen antwoord OPDRACHT 6 a B b ‘... dat ik Fancy een vetcool blad vind.’ c 1 Je wordt vrolijk van Fancy lezen. 2 Je kunt altijd schrijven of mailen als je een probleem hebt. 3 Er staan tips en info in die je altijd kunt gebruiken. 4 De leuke, vrolijke stukken helpen je als je je depri voelt. (Dit argument is min of meer hetzelfde als het eerste.) d Want e een redengevend verband f en g een opsommend verband h S = En alle info en dingen die erin staan over bijvoorbeeld boys zijn ook altijd handig, A = omdat je tips en info altijd wel kunt gebruiken (zeker ik). i omdat j Dus (concluderend signaalwoord) k B l overtuigen OPDRACHT 7 a Je kunt direct al aan de titel zien dat deze tekst een betoog is. b Wim Daniëls c Wim Daniëls weet in ieder geval iets van voetbal. Hij heeft er volgens het onderschrift immers twee boeken over geschreven. Of je kunt stellen dat Daniëls echt deskundig is, blijkt daar echter niet uit. d de aantrekkelijkheid van voetbal e Daniëls zal in zijn stuk duidelijk proberen te maken waarom voetbal aantrekkelijker moet worden. f eigen antwoord OPDRACHT 8 a Helaas (r. 3). De schrijver vindt voetbal saai / dat voetbal aantrekkelijker moet worden. b Argument: het is elk weekend hetzelfde verhaal / er is niets veranderd. c Hij geeft voorbeelden van dingen die nooit veranderen: 4-4-2-systeem, balletje breed, tikkie terug, muurtje bij een vrije trap. d Hij stelt voor om de bal eens ’n keer groepsgewijs naar het doel van de tegenstander te verplaatsen. Dat is tenminste wat anders. OPDRACHT 9 a Hij eindigt alinea II met vragen die hij in alinea III beantwoordt. b Hij stelt dat er te weinig creatieve trainers zijn. c schaars = zeer weinig, zeer beperkt, bijna geen d Creatieve trainers zijn schaars. e Het gevolg is dat het voetbal minder aantrekkelijk is. f Er is hier sprake van een oorzakelijk verband.
HOOFDSTUK 4
4 LEZEN
76
g h
i
Daardoor (r. 39) Standpunt: op de trainerscursussen leren de trainers maar weinig. Argument: trainers kunnen alleen maar hetzelfde bedenken als wat anderen allang bedacht hebben. Hij stelt dat die cursussen gegeven worden door niet-creatieve trainers.
OPDRACHT 10 a Hij stelt voor om een trainer aan te nemen die niet cliché is, bijvoorbeeld Bausch of Maassen. b Hij zegt dat zo’n diploma toch niets voorstelt (r. 74). c B d in alinea III e Bijvoorbeeld: Dat argument is zwak, want ook in alinea III bewijst Daniëls nergens met feiten dat trainerscursussen slecht zijn. Zijn argumenten bestaan steeds uit nieuwe meningen, niet uit feiten. f samenvattend verband (signaalwoord: Kortom) OPDRACHT 11 a afbeeldingen, titel, tussenkoppen b De tekst is geschreven door Patricia Kokx. c Kokx weet in ieder geval iets van het onderwijs, want ze werkt bij Fontys Hogescholen. Ze weet ook iets van computers, want ze is consultant ICT (Informatie en Communicatie Technologie). d De afbeeldingen en met name de titel en de tussenkoppen. e Bijvoorbeeld: De voordelen van World of Warcraft voor het onderwijs f overtuigen g De schrijfster zal waarschijnlijk van mening zijn dat het spel van waarde is voor het onderwijs. h Een argument voor haar mening is waarschijnlijk: het spel leert je samenwerken. i Met name de tussenkoppen helpen je bij het beantwoorden van deze vragen. OPDRACHT 12 a In de inleiding geeft de schrijfster haar standpunt. b stellen (r. 3) c ‘Ik durf te stellen dat ik door World of Warcraft vaardigheden verwerf die mij in het echte leven van pas komen, ook in het onderwijs.’ d Ze noemt drie voorbeelden: keuzes maken, samenwerken en je houding bepalen. OPDRACHT 13 a A b Nee, de vraag wordt pas in alinea V en verder beantwoord. c Met deze zin wil de schrijfster bewijzen dat World of Warcraft groot is. d De oorzaak is: je vervult opdrachten en verslaat monsters. Het gevolg is: je krijgt meer ervaring, je gaat ‘level up’ en je krijgt een betere wapenuitrusting. e Bijvoorbeeld: guilds / de taken van de guilds f rekruteren = vragen mee te doen; aannemen g delegeren = taken afstaan aan anderen OPDRACHT 14 a Samenwerking / Sociale interactie is de kern van het spel. b – Een guild is behulpzaam. – Er is een sterke sociale controle. – Grof taalgebruik wordt afgewezen. – Men hangt aan fair play. c Het geven van een argument én het geven van uitleg bij dat argument is sterker dan alleen het noemen van een argument. Door de uitleg wordt het argument duidelijker, zal de lezer het argument beter snappen en dus ook eerder bereid zijn om het argument te accepteren.
HOOFDSTUK 4
4 LEZEN
77
d e f
en, Ook, Verder Je houdt je kennis bij, of je doet nieuwe kennis op. Ja, want ze noemt twee voorbeelden om dat argument verder uit te werken: het bijhouden van haar talenkennis én het feit dat spelers soms eerder nieuws via elkaar horen dan via de media (tv, radio, krant.)
OPDRACHT 15 a Samengevat b een samenvattend verband c positief OPDRACHT 16 a Jeroen stelt dat World of Warcraft een verslavend spel is. b Hij geeft er vier. c Hij speelt het spel zelf en heeft mensen die het spel ook spelen geïnterviewd. d Waarschijnlijk zijn de argumenten die Jeroen geeft betrouwbaar: hij spreekt uit eigen ervaring én heeft mensen die het spel ook spelen ondervraagd. Beide partijen weten dus waarover ze praten; ze zijn deskundig. e Hij gebruikt opsommende signaalwoorden: Op de eerste plaats, bovendien, Ook, Verder. f C g In alinea VII van tekst 3 stelt Kokx dat World of Warcraft niet verslavend is. Jeroen vindt juist van wel. En hij geeft tegenargumenten om aan te tonen dat Kokx in dit geval geen gelijk heeft. h Dus i concluderend verband j Jeroen is negatief over het spel. k eigen antwoord
4.5
schrijven
OPDRACHT 1 (HERHALING) a De drie delen zijn: • inleiding: je mening • kern: je argumenten • slot: je conclusie b Een mening is wat je vindt over een onderwerp (Ik vind fietsen stelen verwerpelijk.) Een feit is iets wat werkelijk bestaat (In deze uiterwaarden zitten elk voorjaar duizenden ganzen.) of iets wat werkelijk gebeurd is (Gisteren heeft een paard hier het verkeer geregeld.). c B. Het uitgangspunt is: elk argument in een aparte alinea. OPDRACHT 2 a Een stelling is een bewering over een onderwerp waarvan je de waarheid wilt aantonen. b Bijvoorbeeld: Leraren zijn niet te benijden. Veel ouders moeten zelf worden opgevoed. Elkaar gedag zeggen op straat moet verplicht worden. c – d Tekst 2 is de beste inleiding. Tekst 1 noemt wel het onderwerp, maar is saai geformuleerd. Tekst 2 nodigt veel meer uit tot verder lezen. e tekst 2: een stelling geven die de aandacht trekt (De prins op het witte paard bestaat niet!) tekst 3: een startvraag stellen f Niet waar. Zie tekst 2 en tekst 3.
HOOFDSTUK 4
5 SCHRIJVEN
78
OPDRACHT 3 a Een argument is een reden die je aanvoert om duidelijk te maken dat je gelijk hebt. b ‘Een groot deel ... zeespiegelniveau’ is een objectief argument, want dit is een feit dat klopt. c Noord- en Zuid-Holland bijvoorbeeld bestaan voor een groot deel uit zeer laag gelegen polders, en onze nieuwste provincie Flevoland ligt in zijn geheel vijf meter onder de zeespiegel. d ‘Mijn nichtje ... afwas’ is een subjectief argument, want de schrijver gaat uit van zijn eigen waarneming. e Dat het nichtje elke avond de afwas doet, betekent niet automatisch dat ook haar leeftijdgenoten zo hulpvaardig zijn. f Bijvoorbeeld: Uit onderzoek is gebleken dat 80 procent van de jongeren uit de leeftijdsgroep van 12–18 jaar meehelpt in het huishouden. g bij de woorden: ‘Het is precies andersom’ h Het argument is niet geloofwaardig. Het is in strijd met alle informatie die er over de schadelijkheid van roken bestaat. Het is ook in strijd met de eigen ervaringen van rokers. Er wordt bovendien helemaal niet uitgelegd welke stof dan zo positief werkt. i bij de woorden ‘Inderdaad wordt gratis openbaar vervoer...’ j Bijvoorbeeld: Ik vind het tegenargument geloofwaardig, omdat de redenering logisch klinkt. Dat het wegenonderhoud minder gaat kosten en dat je benzine spaart, is heel waarschijnlijk als mensen gebruikmaken van gratis openbaar vervoer. OPDRACHT 4 a Ook scholen doen veel te weinig aan het bevorderen van gezonde eetgewoonten. In heel veel schoolkantines worden vette snacks verkocht, al dan niet met mayonaise, die ongezond eetgedrag juist in stand houden. En wie denkt dat de gemiddelde school in Nederland zich geroepen voelt om via onderwijs de leerlingen op het goede spoor te zetten, vergist zich deerlijk. Ik moet bekennen dat ik zelf ook weleens last heb van een kort lontje. Ik sta in de rij voor de kassa. We staan allemaal te wachten op een dame die eerst de caissière een pak suiker laat halen dat ze is vergeten en dan uitgebreid de kassabon gaat controleren of het arme schaap geen fout heeft gemaakt. Echt, dan moet ik me inhouden om niet een verschrikkelijke rotopmerking te maken. Of ik race naar school om op tijd te komen en vlak voor me slingert zo’n ouwe knar in een scootmobiel over het fietspad die me geen kans geeft om te passeren. Dan krijg ik gewoon moordneigingen! b ‘Actief schrijven’ wil zeggen dat je in een tekst zoveel mogelijk de bedrijvende vorm gebruikt. c Een scholier die zich schuldig maakt aan ernstig wangedrag, heeft bijna vier keer zoveel kans dat hij ook buiten school ernstige delicten pleegt. Dit blijkt uit een onderzoek van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving dat gisteren in Den Haag is gepresenteerd. 1385 leerlingen van verschillende schooltypen hebben aan het onderzoek deelgenomen. De leerlingen moesten op vragenlijsten aangeven of zij het afgelopen jaar gedrag hadden vertoond dat niet door de beugel kon. Daarbij konden ze kiezen uit tien soorten wangedrag en dertien soorten delicten. De onderzoekers wilden bekijken of wangedrag op school later crimineel gedrag kan verklaren. OPDRACHT 5 Bijvoorbeeld: a Jongeren en alcohol: een levensgevaarlijke combinatie. b Ik ga een betoog schrijven over jongeren en alcohol. Mijn doel is de lezer ervan te overtuigen dat dit een levensgevaarlijke combinatie is. Ik schrijf mijn tekst vooral voor leeftijdgenoten.
HOOFDSTUK 4
5 SCHRIJVEN
79
c (inleiding) stelling argument 1 argument 2 argument 3
(slot) conclusie
Jongeren en alcohol: een levensgevaarlijke combinatie. Alcohol verslavend. Te veel alcohol levensgevaarlijk. Argument tegenstander: Of iemand alcohol gebruikt of niet, moet hij zelf weten. Tegenargument: Alcoholmisbruik onverantwoordelijk tegenover jezelf en tegenover de samenleving. Alcoholmisbruik van jongeren moet veel strenger worden aangepakt.
OPDRACHT 6 a t/m c Bijvoorbeeld: Het is de laatste jaren voortdurend in het nieuws. Kinderen die op steeds jongere leeftijd met alcohol beginnen. Jongens en meisjes die zich elk weekend te buiten gaan. Jeugdige campingbezoekers die zich in de vakantie elke dag laveloos drinken en niet beseffen dat ze spelen met vuur. Jongeren en alcohol, het is steeds meer een levensgevaarlijke combinatie! Alcohol is verslavend, en als je eenmaal ergens verslaafd aan bent, kom je er moeilijk weer vanaf. Je kunt je zelf wijsmaken: dat zal mij niet overkomen. Sprookje; het overkomt iedereen die geregeld drinkt en het overkomt je sneller als je regelmaat combineert met grote hoeveelheden. Nog niet zo lang geleden kwam alcoholisme bijna alleen voor onder volwassenen van een meer gevorderde leeftijd. Maar sinds jongeren steeds vroeger zijn gaan drinken, vind je alcoholisten in een steeds jeugdiger leeftijdscategorie. Aanlokkelijk vooruitzicht? Misschien voor jou, maar ik pas ervoor! Jongeren slaan in het weekend enorme hoeveelheden drank naar binnen. 12 tot 15 glazen op een avond is heel gewoon. Als ik die blije bekjes voorbij zie schuiven in een tv-journaal, wordt het mij steeds duidelijker dat de meeste jongens en meisjes geen benul hebben van de schade die alcohol aanricht. Ze voelen zich dan wel heel vrij en vrolijk, maar intussen doet de alcohol zijn schadelijke werk in hun lever en nog meer in hun hersenen. Ze beseffen niet dat één keer te veel drinken je al een tijdelijke stoornis in de hersenen kan bezorgen. Als je ver over de schreef gaat, kan het zelfs betekenen dat je het niet overleeft. Ze realiseren zich niet dat geregeld te veel drinken leidt tot een permanente beschadiging van de hersenen. En wat in die hoge regionen eenmaal beschadigd is, wordt echt nooit meer heel. Nu kun je zeggen: iedereen moet zelf weten wat hij doet. Drank hoort er tegenwoordig bij als je jong bent. We gaan jongeren toch niet hun pleziertjes ontnemen? Die tijd is echt voorbij. Om twee redenen is dit een kortzichtig argument. Jong beginnen met drinken en geregeld te veel drinken is onverantwoordelijk tegenover jezelf: je zet je toekomst op het spel. Veelvuldig alcoholgebruik heeft invloed op je leerprestaties; niet zelden zie je leerlingen afglijden naar een steeds lager niveau. Dit betekent dat de vervolgopleiding die je op het oog had buiten je bereik komt te liggen en dat je niet het werk gaat doen dat tot je mogelijkheden behoort. Of nog erger. Maar het is ook onverantwoordelijk naar de samenleving. De jongeren van nu dragen de maatschappij van morgen. Maar er valt niet veel te dragen als je hersenen zijn aangetast door alcohol. Wat wordt dat voor een samenleving als zoveel mensen hun talenten niet kunnen benutten? Als zoveel mensen werken onder hun niveau? Als zoveel mensen een beroep moeten doen op sociale voorzieningen omdat werken er gewoon niet in zit? Nederlandse tieners behoren tot de strafste drinkers van Europa. Dat is geen prestatie om als land trots op te zijn. Het wordt waarachtig tijd voor drastische maatregelen. Wat zijn dat voor ouders die geen grenzen meer durven te stellen aan hun eigen kinderen? Wat is dat voor een overheid die nooit verder komt dan een halfzachte maatregel? Het is vijf voor twaalf! d Bijvoorbeeld: Vijf voor twaalf!
HOOFDSTUK 4
5 SCHRIJVEN
80
OPDRACHT 7 eigen antwoord OPDRACHT 8 – OPDRACHT 9 a eigen antwoord b eigen antwoord c eigen antwoord d eigen antwoord e eigen antwoord f Bijvoorbeeld: b Oneens. Een subjectief argument kan heel geloofwaardig zijn. Bijvoorbeeld als het overeenkomt met de eigen waarneming van de lezer.
4.6
spreken, kijken, luisteren
OPDRACHT 1 a eigen antwoord b Dat ligt er maar aan: als je argumenten niet werken, zul je wel andere middelen inzetten. c eigen antwoord d eigen antwoord OPDRACHT 2 a Door je non-verbale communicatie: je kijkt de ander aan, je laat zien dat je aandacht voor de ander hebt. Ook door je verbale reacties: je vraagt om verduidelijking, je vraagt of je de ander goed hebt begrepen. b Als je doorvraagt, geef je de ander de tijd en de mogelijkheid om goed uit te leggen wat hij bedoelt. c Wie zichzelf erg belangrijk vindt, heeft weinig behoefte om (actief) te luisteren. d Door een dialoog leer je iets van en over de ander. e Waarschijnlijk niet: waarschijnlijk bereik je je doel niet alleen met praten. OPDRACHT 3 a Bijvoorbeeld: pestgedrag b Bijvoorbeeld: door een pestprotocol te maken en te ondertekenen c Bijvoorbeeld: Op veel scholen bestaat zo’n protocol, dus het is haalbaar. En als het op andere scholen werkt... d – OPDRACHT 4 a eigen antwoord b eigen antwoord c Dat bleek uit de non-verbale tekens (elkaar aankijken, een luisterende houding) en uit de reacties (om verduidelijking vragen, vragen of je de ander goed hebt begrepen). d eigen antwoord e eigen antwoord f Bijvoorbeeld: niet te veel achter elkaar door praten OPDRACHT 5 –
HOOFDSTUK 4
6 SPREKEN, KIJKEN, LUISTEREN
81
OPDRACHT 6 a Met argumenten bewijs je je gelijk. En als je argumenteert, laat je de ander een keus. b Zo laat je zien dat je de ander in zijn waarde laat. c Als je je de meerdere van de ander toont, als je de ander geen keus laat, dan is er geen dialoog. d Op basis van hun autoriteit kunnen ze je iets opleggen. OPDRACHT 7 a Je geeft geen argument. b Je geeft geen argument, je scheldt de ander uit. c Je sluit het gesprek af met een dreigement. OPDRACHT 8 a Bijvoorbeeld: Scholen moeten strenger zijn tegen de leerlingen. De maatschappij wordt juist beter. Rekening houden met een ander is het belangrijkste wat een kind kan leren. b eigen antwoord c Bijvoorbeeld: Scholen moeten strenger zijn tegen de leerlingen. d Bijvoorbeeld: Wordt het dan niet meer een tuchtschool? e Bijvoorbeeld: Natuurlijk is het niet leuk als je je vrijheid moet opgeven, maar daar staat voor mij wel tegenover dat we dan beter onderwijs krijgen. OPDRACHT 9 a – b – c – d Bijvoorbeeld: doorvragen, bij het onderwerp blijven e – OPDRACHT 10 eigen antwoord OPDRACHT 11 – OPDRACHT 12 a Stelling klopt. Praten over argumenten is typerend voor een dialoog. b Stelling klopt. Als je serieus genomen wordt, ben je eerder bereid naar een ander te luisteren. c Stelling klopt niet. Veel praten betekent minder luisteren. d Stelling klopt. Argumenten zijn niet altijd eenvoudig te vinden. Actief luisteren is moeilijk.
4.7
woorden
OPDRACHT 1 a – b – c typisch geologie atmosfeer meteorologie screentest presenteren bètamensen generatie
HOOFDSTUK 4
kenmerkend aardkunde dampkring weerkunde geschiktheidtest voor beeldopname laten zien mensen met een wiskundige achtergrond groep van ongeveer dezelfde leeftijd
7 WOORDEN
82
commerciële kijkers facetten educatieve monoloog routine inspireert
mensen die naar commerciële omroepen kijken aspecten onderwijzende alleenspraak sleur bezielt
OPDRACHT 2 a geslepen vlak van een diamant b aanbieden c sfeer d vaardigheid OPDRACHT 3 a goed b fout c goed d fout e goed, goed f fout g goed h goed, fout OPDRACHT 4 a inspireren b routine c geologie d typisch e generatie OPDRACHT 5 a/b Bijvoorbeeld: ‘Laten we blij zijn met elkaar’ is een typische opmerking voor een politicus. Geologie is de leer van de opbouw van de aardkorst. De atmosfeer is een laag rond de aarde die bestaat uit allerlei gassen. De meteorologie heeft zich in de loop van de tijd bijzonder ontwikkeld. Duizenden meisjes deden een screentest voor de rol van Loena Leeflang. Morgen gaan we ons werkstuk presenteren aan de klas. Bètamensen lossen dit wiskundeprobleempje zo op! De nieuwe generatie basisschoolleerlingen krijgt meer rekenonderwijs. Veel commerciële kijkers vinden quiz-, spelletjes- en sportprogramma’s heel leuk. Er zijn verschillende facetten in de Japanse cultuur die me aanspreken. Op de site van Talent staat veel educatieve informatie. Een spreekbeurt begint meestal met een monoloog. De buschauffeur reed met veel routine door Parijs. Trainen onder Marco van Basten inspireert me bijzonder. OPDRACHT 6 a Samenstellingen schrijf je aan elkaar. b Samenstellingen krijgen een koppelteken wanneer er anders klinkerbotsing zou ontstaan. c Samenstellingen hebben één klemtoon.
HOOFDSTUK 4
7 WOORDEN
83
OPDRACHT 7 a De voorbeelden zijn combinaties van woorden die ook zelfstandig kunnen voorkomen. Ze hebben één klemtoon. b zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, telwoorden, (voornaamwoordelijke) bijwoorden c – d Overstappen naar een groenestroomaanbieder (die alleen groene stroom aanbiedt) is doodeenvoudig. Het is verreweg de gemakkelijkste stap die je als consument kunt zetten. En het scheelt een heleboel. Door de terechte discussie over de milieukwaliteit van biomassa is er sprake van weinig groei van het groenestroomaandeel. Daarentegen mag deze discussie niet ertoe leiden dat de energiebedrijven en bio-industrie gaan stilzitten. Ze kunnen veel meer doen en veel meer hun nek uitsteken om de hoognodige groei van duurzame energie te versnellen. OPDRACHT 8 a heteluchtballon b koukleumen c lichtgeel d radio-uitzending e agentenuniform f make-upkoffertje g back-up h showbizzquiz i oldtimer
4.8
j k l m n o p q r
koudwatervrees kou-inval zo-even dicteewoorden knock-out hoogwaardig eruitzien drop-out zevenmijlslaarzen
informatie
OPDRACHT 1 (HERHALING) a Nee, in een woordenboek is nog heel veel andere informatie te vinden, bijvoorbeeld het meervoud van zelfstandige naamwoorden, het woordgeslacht. b Een trefwoord is een vetgedrukt (soms anders gekleurd) woord waarover je in een woordenboek informatie kunt vinden. OPDRACHT 2 a bij woorden waarvan de uitspraak afwijkt van het Nederlands (meestal woorden uit een andere taal) b eczeem c De klemtoon ligt op de lettergreep -lo-. De klinker in die lettergreep is onderstreept. d Een afbreekteken geeft aan waar je een woord aan het eind van een regel kunt afbreken. e eczemateus: vier lettergrepen; taveerne: drie lettergrepen OPDRACHT 3 a ed. = 1 edidit: (hij, zij) heeft uitgegeven; 2 editio uitgave e.d. = en dergelijke t.a.v. 1 ten aanzien van; 2 ter attentie van b Ja, de bewering klopt. c B d ter attentie van e Bijvoorbeeld: Als je aantekeningen maakt, is het verstandig afkortingen, pijltjes e.d. te gebruiken. f editie (= uitgave) g het vege lijf redden; een veeg teken h Bijvoorbeeld: Het was een veeg teken dat er donkere wolken aan de horizon verschenen.
HOOFDSTUK 4
8 INFORMATIE
84
OPDRACHT 4 a Het woordgeslacht is aangegeven en er staat een meervoudsuitgang achter. b eczemen, edammers, taveernes c taveerne; meervoud: taveernes of taveernen d eczeem = onzijdig edammer = mannelijk e het f hem g bn = bijvoeglijk naamwoord bw = bijwoord telw = telwoord h De verleden tijd en het voltooid deelwoord staan erachter. OPDRACHT 5 a welke lettergreep de klemtoon heeft; waar je het woord kunt afbreken; tot welke woordsoort het behoort; wat de verleden tijd en het voltooid deelwoord zijn; wat de betekenis is b aan de informatie over de verleden tijd en het voltooid deelwoord c pleegde, h. gepleegd d kleineren: zwak kwijten: sterk plegen (1): zwak plegen (2): sterk e B f ‘vervullen’ is de betekenis van zich kwijten. Dit kun je afleiden uit de afkorting wederk (= wederkerend). g – gewoon zijn (= plegen 2) – verrichten (= plegen 1); overleg plegen = overleggen OPDRACHT 6 a – Een voorbeeldzin kan je helpen bij het vinden van de juiste woordbetekenis. – Een voorbeeldzin kan je helpen als je met een woord een correcte zin wilt maken. b Ja, de stelling klopt. c 1 dat getuigt van doorzettingsvermogen (toonde) 2 de spreker wilde getuigen en voelde niets voor een discussie (propaganda maken voor eigen ideeën) 3 wat betekenen 10 miljoen tegenover een miljard? (vergeleken bij) 4 tegenover de kerk (aan de overzijde (van)) 5 daar staat tegenover (daar woog tegen op) d Bijvoorbeeld: Frida is gedagvaard om te getuigen tegen een fietsendief. e vz = voorzetsel bw = bijwoord f 1 vz: tegenover de kerk 2 bw: daar staat tegenover g uit het woordgeslacht (mannelijk) en de meervoudsuitgang (-s) h Ik heb gisteren een theatervoorstelling bijgewoond die bestond uit een cocktail van sketches, conferences, liedjes en dans. i die film is een ~ van spanning, sensatie en humor j mengelmoes OPDRACHT 7 eigen antwoord
HOOFDSTUK 4
8 INFORMATIE
85
4.9
gedicht
OPDRACHT 1 a Bijvoorbeeld: moedig, sterk, koning der dieren b Dat beeld geeft aan hoe de spelers van het Nederlands elftal zijn: moedig, sterk, de besten c Bijvoorbeeld: een roos OPDRACHT 2 a Als een kip zonder kop betekent: zonder je verstand te gebruiken. Blinde kip is een benaming voor iemand die bijziend is. b Er is sprake van een beeld; de uitdrukking wordt niet letterlijk bedoeld. Het beeld wordt toegepast op een persoon of op een actie van een persoon. c wijn van de kruidenier en kip tussen de vogels d Beide beelden geven aan dat een geranium een plant is die niet veel kwaliteiten heeft. OPDRACHT 3 a De fiets krijgt menselijk eigenschappen: ze wacht op iemand, ze gaat naar huis, ze is alleen. b Hij vergelijkt vrouwen met fietsen. c Ze wachten allebei niet. d Een vrouw kan je inspireren, maar ze kan je ook de put in helpen. OPDRACHT 4 a leert en lopen b vele, keren, verdwenen (Of:) naar, gegaan OPDRACHT 5 a eigen antwoord b Fietsen zijn in Nederland veel gewoner dan in Irak. Voor Al Galidi is een fiets een opvallend ding.
4.10 taalonderzoek OPDRACHT 1 a waarschijnlijk niet b Het kost je waarschijnlijk veel concentratie. c Omdat rekenen een gewoontehandeling is. Een gewoontehandeling voer je meestal uit in de taal waarin je die geleerd hebt. Dat is vrijwel altijd je moedertaal: de taal die het dichtst bij je ligt. OPDRACHT 2 a Van een tweede taal is sprake als je een andere taal net zo makkelijk gebruikt en goed kent als je moedertaal. Heb je nog moeite met het gebruiken van die andere taal, dan spreek je van een vreemde taal. b mensen die in elke situatie beide talen kunnen gebruiken en mensen die in de ene situatie de ene taal en in een andere situatie de andere taal gebruiken c eigen antwoord OPDRACHT 3 a Niet waar. Ze kunnen dat alleen in de talen die ze beheersen. b Waar. Maar het hoeft niet zo te zijn dat je beide talen door elkaar kunt vervangen. De ene taal gebruik je in de ene situatie (bijvoorbeeld thuis) en de andere taal in een andere situatie (bijvoorbeeld op straat).
HOOFDSTUK 4
9 GEDICHT | 10 TAALONDERZOEK
86
c d e f g h
Waar. Op emotionele momenten komt altijd de taal die je het eerst geleerd hebt (je moedertaal) bovendrijven. Niet waar. Je doet aan hoofdrekenen in de taal waarin je geleerd hebt dat te doen. Niet waar. Ook als volwassene kun je een taal zo goed leren spreken dat je jezelf tweetalig kunt noemen. Dat kan waar zijn, maar het hoeft niet. Het woord moedertaal wordt alleen gebruikt voor de talen die je thuis als kind leert spreken. Niet waar. De beheersing van een taal kan ook dan zo goed zijn dat je over meertaligheid kunt spreken. Waar. Iedereen maakt weleens een fout, ook in zijn moedertaal.
OPDRACHT 4 a Waarschijnlijk schakel je dan over op de taal die je als eerste geleerd hebt. b Spaans, want dat verstaat hij waarschijnlijk niet. c Spaans, want die associatie roept de film op. d Waarschijnlijk schakel je dan over op de taal die je als eerste geleerd hebt. e Nederlands f Nederlands OPDRACHT 5 a Dat ligt eraan. Als de zin grammaticaal vergelijkbaar is in de twee talen, kun je kiezen: of je praat verder in de eerste taal, of je schakelt over. b Niet waar. Codewisselingen zijn altijd grammaticaal correct. c Niet waar. Er zijn nog veel meer redenen. d Niet waar. Juist omdat codewisseling altijd grammaticaal is, moet je beide talen goed beheersen om te kunnen wisselen. OPDRACHT 6 a B b A c B OPDRACHT 7 a De ene taal ligt meer voor in je mond dan de andere, maar je beheerst ze wel allebei even goed. b Er zijn twee soorten tweetaligheid.
test jezelf OPDRACHT 1 a Bij een gesloten einde is het verhaalprobleem opgelost. Bij een open einde is dat (nog) niet het geval; je weet niet óf en hoe het verhaalprobleem opgelost zal worden. b gesloten c open OPDRACHT 2 a De eerste man is nog jong, eigenlijk een jongen dus. Hij heeft vieze kleren aan, met vettige vegen. Hij is zenuwachtig (kauwt op niets, kijkt onrustig rond). Hij heeft het niet op toeristen. De andere man is ouder. Hij rookt en staat met zijn voet op de vloer te tikken. Hij sust de boosheid van de jongen een beetje. b De ruimte is een oude loods, met een stenen vloer, met schemerig licht dat binnenvalt door een vuil raam. In de hoek ligt een matras waarop iemand slaapt. De loods staat in een toeristenstad, een stad met nauwe straatjes.
HOOFDSTUK 4
TEST JEZELF
87
c
d e
Het machinepistool is schoon, maar dat is ook het enige in de loods: de kleding van de mannen en de loods zelf zijn vuil. De bus is glanzend schoon. De toeristen zitten dus in een schone omgeving, de mensen die in de stad wonen, zijn vies. Maar hun wapen houden ze wél goed schoon. De mannen gaan waarschijnlijk iets met de toeristen uithalen: een gijzeling van een of enkele toeristen? Bijvoorbeeld: Het wordt wel spannend gemaakt doordat het eerste wat besproken wordt een klaarliggend machinepistool is. Het ziet ernaar uit dat de mannen het gaan gebruiken tegen de toeristen.
OPDRACHT 3 a actief; o.t.t. Door Julius wordt de band van zijn crossfiets geplakt. b passief; v.v.t. De kinderen hadden tientallen kikkervisjes uit de sloot geschept. c passief; v.t.t. Zij hebben de kamer knalrood geschilderd. OPDRACHT 4 a Elke sportliefhebber verheugt zich OVW WKV b Je moet wel wat eten! PSV OVW c Niemand begeleidt dat meisje. OVW AV d Wie kan er iets aan doen? VRV OVW e Iedereen heeft zo’n kans nodig. OVW AV f Ze steunen elkaar in alles. PSV WGV OVW
op de Spelen.
OPDRACHT 5 a verbeterde b bestrate c kokhalzend d ontraden e wroetend OPDRACHT 6 a zonnetent b beukennootje c rijstebrij d kappersschaar e perensap f modeshow OPDRACHT 7 a Van der Wal vindt dat ze haar katten binnen moet houden / dat katten binnengehouden moeten worden. b 1 Anderen hoeven geen last van haar katten te hebben. 2 Er worden per jaar tienduizenden katten aangereden. c De schrijfster begint dat argument met ‘ik vind’.
HOOFDSTUK 4
TEST JEZELF
88
d/e Nee, dat is min of meer een feit. Er worden per jaar weliswaar katten aangereden, maar het is de vraag of dat er inderdaad tienduizenden zijn, zoals Van der Wal beweert. Dit argument moet je dus controleren. f omdat g De omgeving vindt dat Van der Wal haar katten tekortdoet en dat katten buiten horen. h De tegenargumenten die de omgeving aanvoert, zijn: 1 Katten horen buiten. 2 Ze komen vanzelf terug. i Bovendien OPDRACHT 8 a Een betogende tekst is een tekst waarin de schrijver zijn mening door middel van argumenten verdedigt. b Het tekstdoel van zo’n tekst is altijd: overtuigen. c Datgene wat een schrijver gebruikt om zijn standpunt te verdedigen, noem je een argument. d A e Over feiten valt niet verder te discussiëren; het is zo en niet anders. Tegenover een mening kun je een andere mening zetten. Meningen zijn persoonlijk. Wat jij vindt, hoeft een ander niet te vinden. f Om na te gaan of argumenten wel kloppen, moet je de tekst kritisch lezen. g Dat betekent dat je je bijvoorbeeld afvraagt welke argumenten de schrijver geeft, of je de argumenten kunt controleren, of de informatie actueel is. OPDRACHT 9 a Je formuleert een stelling in de inleiding, je gebruikt de kern voor je argumenten en je sluit af met een conclusie. b Een objectief argument is gebaseerd op feiten, een subjectief argument op een persoonlijke waarneming of een eigen oordeel. c De feiten (objectief argument) moeten kloppen. Persoonlijke waarnemingen of eigen oordelen (subjectief argument) moeten een algemene geldigheid bezitten. d Je gebruikt dan zoveel mogelijk de bedrijvende vorm. OPDRACHT 10 a – b Subjectief. Het is een mening van de ouders. c Bijvoorbeeld: Mijn ouders zeggen steeds: wees toch blij met de leeftijd die je hebt. Maar ik kan gewoon niet wachten tot ik 16 ben. Dan ben ik eindelijk verlost van die slappe feestjes die ze voor je organiseren. Dan zijn die kinderachtige jongens van 13 eindelijk leuk geworden. En waar ik vooral naar verlang, is dat ik niet meer voor alles en nog wat toestemming moet vragen aan mijn ouders. OPDRACHT 11 a – b Veel meisjes vinden jongens van 13 kinderachtig. Ze doen heel stoer, en een behoorlijk gesprek kun je niet met hen voeren. Jongens van 13 denken dat meisjes een por tussen de schouderbladen wel kunnen waarderen. De oenen! OPDRACHT 12 a waar b waar c niet waar d waar
HOOFDSTUK 4
TEST JEZELF
89
OPDRACHT 13 a Geen goede reactie: deelnemer 2 gaat niet op het argument in, maar verwerpt het meteen. b Goede reactie: deelnemer 2 vraagt door. c Goede reactie: deelnemer 2 geeft deelnemer 1 de mogelijkheid om uitleg te geven. d Geen goede reactie: deelnemer 2 blijft niet bij het onderwerp. OPDRACHT 14 a weerkunde, aardkunde b dampkring c groep van ongeveer dezelfde leeftijd d laat zien e onderwijzende f kenmerkende OPDRACHT 15 a babyeczeem b grotemensenwereld c garage-eigenaar d donkergevlekt
e f g h
zwaarbeladen bureau-inhoud vooruitbranden tweeduizend
OPDRACHT 16 a tussen de andere trefwoorden die beginnen met dezelfde letter b in⋅reis⋅vi⋅sum c De afkortingen geven aan tot welke woordsoort het woord behoort. d aanwijzend voornaamwoord, bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, telwoord, werkwoord, voorzetsel e – Een voorbeeldzin kan je helpen bij het vinden van de juiste woordbetekenis. – Een voorbeeldzin kan je helpen als je met een woord een correcte zin wilt maken. OPDRACHT 17 a welke lettergreep de klemtoon krijgt; waar je het woord kunt afbreken; wat het woordgeslacht is; wat de betekenissen zijn; wat het meervoud is b 1 moest (al het werk) op zich nemen 2 heeft de strekking 3 kwam op de grond 4 kijk (opvatting) c Bijvoorbeeld: De bloempot kwam precies op de tenen van mijn tante neer. d De verleden tijd is kwam neer en het voltooid deelwoord is neergekomen. Het is dus een sterk werkwoord. e Bijvoorbeeld: De honkbalwedstrijd is drie uur te laat begonnen t.g.v. het slechte weer. Deze scheidsrechter beslist uit angst voor het publiek altijd t.g.v. de thuis spelende partij. De gemeente heeft een feest georganiseerd t.g.v. de restauratie van het centrum.
HOOFDSTUK 4
TEST JEZELF
90
HOOFDSTUK 5 5.1
fictie
OPDRACHT 1 a A Alan is onzeker. Hij probeert stoer te lijken, maar is het niet. B Alan is fantasierijk. C Alan is onzelfstandig. Hij wil een zelfverzekerde indruk maken, maar twijfelt aan zijn eigen moed. D Alan is gauw bang. b Het flatgebouw heeft vijf verdiepingen, met holle trappenhuizen en zwarte, metalen deuren die akelig piepen als ze opengaan. c Het is bepaald geen gezellige ruimte: groot, oud, goedkoop, niet zo best onderhouden. d Als er auto’s langskomen, stopt men de wedstrijd. De wedstrijd duurt tot het donker is. Een scheidsrechter is er niet: wie het hardst schreeuwt, heeft gelijk. e Vanwege hun verschil in godsdienst: Alan is joods, Shaun is katholiek. f Bijvoorbeeld: Ik vind het raar dat ouders zoiets belangrijk vinden bij een vriendschap. OPDRACHT 2 a eigen antwoord b A Hij zou écht stoer kunnen worden. B Hij kan zijn fantasie kwijtraken, of hij kan er heel creatief door worden. C Hij kan écht dapper en zelfverzekerd worden. D Hij kan zijn angst overwinnen. c Je verplaatsen in de hoofdpersoon, zodat het lijkt alsof jij de dingen meemaakt die in het verhaal gebeuren. d Doordat je bang wordt. e Bijvoorbeeld: Ja, ik leef met hem mee en ik kan me goed voorstellen hoe hij is. OPDRACHT 3 a Hij is bang dat de jongens zien dat hij bevriend is met dat meisje; ze zullen hem er misschien mee plagen. b Hij haatte zichzelf, staat er. Hij vindt het dus maar een laffe reactie van zichzelf. c Bijvoorbeeld: Ik snap wel dat hij bang is om geplaagd te worden. Dat zou ik ook zijn. d Alan krijgt door dat hij moet opkomen voor zichzelf en voor Naomi. Hij moet zich niets aantrekken van eventueel geplaag van anderen. Hij merkt dat hij Larry ertoe kan brengen om voortaan aardiger te zijn tegen Naomi. Hij voelt dat hij iedereen die Naomi wil plagen, zal aanpakken. e Alan wordt dapperder, durft voor zijn vriendinnetje op te komen. Hij schrikt van zijn eigen uitstraling op anderen. OPDRACHT 4 a Een round character is een karakter dat levensecht aandoet, omdat je het als lezer heel geleidelijk leert kennen en omdat het vatbaar is voor verandering in de loop van het verhaal. Bij een flat character krijg je snel enkele karaktertrekken gepresenteerd, die zich niet verder ontwikkelen. b Bij een flat character worden enkele eigenschappen gepresenteerd. Bij een type is er één heel duidelijke eigenschap, die voortdurend wordt benadrukt. c Alan is, zo blijkt al in deze korte fragmenten, een round character: je leert uiteenlopende karaktertrekken kennen en hij maakt een karakterontwikkeling door. d Shaun is de sterkste jongen uit de buurt: snel en handig, een leidersfiguur. Hij is de vriend van Alan. Hij is katholiek. e Shaun is een bijpersoon; dus naar alle waarschijnlijkheid een flat character: in korte tijd leer je (al) zijn karaktereigenschappen kennen.
HOOFDSTUK 5
1 FICTIE
91
f g
Joe is de grootste jongen. Hij komt agressief over en hij speelt vals. Hij is koppig. Alan noemt hem een stommerd. Ook Joe is naar alle waarschijnlijkheid een flat character: je leert snel zijn belangrijkste karaktertrekken kennen.
OPDRACHT 5 a In een verhaalevaluatie vertel je wat je van een verhaal vindt. Dat doe je met behulp van argumenten. b emotieargumenten, identificatieargumenten en spanningsargumenten c Bijvoorbeeld: Dit verhaalfragment spreekt me erg aan, omdat het gaat over een jongen die ik me goed kan voorstellen: hij wil graag stoer zijn, maar is het (nog) niet, hij probeert aardig te zijn tegen het bange meisje. Dat meisje roept meteen vragen op: wat is er met haar aan de hand, wat heeft ze meegemaakt dat ze zó angstig is? OPDRACHT 6 a De keizer is alleen maar ijdel: hij is een type. b Stiefmoeders in sprookjes zijn gemeen, ze gunnen hun stiefkinderen niets, trekken hun eigen kinderen (als ze die hebben) vóór. c James Bond is ook een type: een held die nergens bang voor is en alle vrouwen versiert. d Bijvoorbeeld: Obelix (uit Asterix en Obelix): een dommekracht die altijd honger heeft. Lambik (uit Suske en Wiske): iemand die zichzelf ten onrechte erg slim vindt. Het zijn allebei types. OPDRACHT 7 eigen antwoord
5.2
grammatica
OPDRACHT 1 (HERHALING) a De aangegeven route wordt door de toeristen gevolgd. b In veel grote steden verwaarloosde de overheid monumenten. c Het nieuwe musicaltalent stal de show. d Tot voor kort hebben cafébezoekers heel wat sigaretten opgestoken. e Op de marktdag waren door de parkeerwacht tientallen bonnen uitgedeeld. f Door vrijwilligers werden computerlessen gegeven aan ouderen. OPDRACHT 2 (HERHALING) a O WG BWB WG De pasfoto / moet / door een erkende fotograaf / worden gemaakt. b O WG MV LV Hij / gaf / zijn vriend / een vette knipoog. c BWB WG O LV WG Sinds kort / kan / iedereen / een biologische kip / adopteren. d BWB WG O LV Met een beleefde glimlach / accepteerde / de oude man / de voor hem afgestane plaats. e O NG NG VZV Mijn moeder / is / blij / met de eerste stralen van de lentezon. f O WG LV Die man / heeft / de energie van een vaatdoek.
HOOFDSTUK 5
2 GRAMMATICA
92
OPDRACHT 3 a Een bijvoeglijke bepaling is een deel van een zinsdeel. b AV, BZV, TW, BN c O, NG, MV, LV, BWB en VZV. Dus in elk zinsdeel behalve het werkwoordelijk gezegde. d over een zelfstandig naamwoord OPDRACHT 4 a Hij / had / zijn mooie, nieuwe shirt / bij het wassen / helemaal / verpest. zijn mooie, nieuwe b De heksenwaag in Oudewater / doet / de vele bezoekers uit binnen- en buitenland / griezelen. in Oudewater; vele, uit binnen- en buitenland c Dit boek / staat / hoog / op de lijst van best verkopende boeken. Dit; van best verkopende boeken d Hollandse garnalen / gelden / als een exclusieve lekkernij. Hollandse; exclusieve e Door de blessure aan zijn arm / kon / de talentvolle jongen / niet / meer / basketballen. aan zijn arm; talentvolle OPDRACHT 5 a In het grote reuzenrad / zaten / leerlingen van mijn school. grote; van mijn school b De kermis van Tilburg / is / beroemd. van Tilburg c ’s Avonds / wordt / het terrein / verlicht / door veelkleurige lichtjes. veelkleurige d Alle kermisgangers / lopen / rond / met een roze suikerspin. Alle; roze e Uit de luidsprekers / komt / een hels lawaai. hels f De mentor van 2B / durfde / wel / in de nieuwe, enge attractie. van 2B; nieuwe, enge g Uit een immense kraan / jumpten / talloze onverschrokken bezoekers van deze kermis. immense; talloze, onverschrokken, van deze kermis OPDRACHT 6 a
b
c
d
e
O WG BWB LV Die zenuwachtige jongen / knakt / voortdurend / zijn lange vingers. BVB = Die, zenuwachtige; zijn, lange BWB WG O In mijn oude fotoalbum / zaten / veel kiekjes van vergeten gebeurtenissen. BVB = mijn, oude; veel, van vergeten gebeurtenissen BWB WG O BWB In de dierentuin van Emmen / leven / wilde dieren / in een volstrekt natuurlijke omgeving. BVB = van Emmen; wilde; volstrekt natuurlijke O WG BWB LV De uitreiking van de Grammy Awards / trok / als vanouds / veel sterren. BVB = van de Grammy Awards; veel BWB WG O WG BWB WG Met ongelooflijk veel moeite / kon / de man / zich / uit het kolkende water / hijsen. BVB = ongelooflijk veel; kolkende
HOOFDSTUK 5
2 GRAMMATICA
93
f
BWB WG O LV BWB In het stadion / konden / de toeschouwers / de spetterende show / op metershoge schermen / WG volgen. BVB = spetterende; metershoge
OPDRACHT 7 a Zijn koppige karakter heeft hij van zijn vader meegekregen. BZV BN BZV b De laatste les van de dag is altijd zwaar. TW VZ LW ZN c Reizigers moeten bijtijds injecties tegen enge, tropische ziekten halen. VZ BN BN ZN d Spoedig worden de strandtenten aan de kust weer opgebouwd. VZ LW ZN e Die moderne, machtige machines wierpen het puin in een wel tien AV BN BN BW TW f Welke grappige opmerking maakte die man nou? VRV BN AV
meter diepe kuil. ZN BN
OPDRACHT 8 a De bijstelling staat tussen komma’s. b Ja, doordat hij tussen twee komma’s staat. Vergelijk het met een stukje tekst tussen haakjes. c De bijstelling en het kernwoord zijn verwisselbaar. OPDRACHT 9 a Mijnheer Jansen, de oudste inwoner van Nederland, / is / gisteren / overleden. bijstelling: de oudste inwoner van Nederland b Vanwege stress, de ziekte van deze tijd, / gaan / veel mensen / naar de huisarts. bijstelling: de ziekte van deze tijd c Hij / vroeg / Ineke, de liefde van zijn leven, / al na een paar maanden / ten huwelijk. bijstelling: de liefde van zijn leven d Jip en Janneke, onze kleinkinderen, / komen / morgen / logeren. bijstelling: onze kleinkinderen e Een duik van de mast, zijn grootste stunt, / werd / de waaghals / fataal. bijstelling: zijn grootste stunt OPDRACHT 10 a Onze nieuwe conciërge, een vluchteling uit Irak, / blijkt / een geweldige aanwinst. BVB = Onze, nieuwe; kernwoord = conciërge bijstelling = een vluchteling uit Irak; kernwoord = conciërge BVB = geweldige; kernwoord = aanwinst b Heb / je / Floortje, onze kat, /gezien? bijstelling = onze kat; kernwoord = Floortje c Vanuit Schiphol, onze nationale luchthaven, / vertrekken / dagelijks / duizenden vluchten. bijstelling: onze nationale luchthaven; kernwoord = Schiphol BVB = duizenden; kernwoord = vluchten d Ieder jaar / wordt / de CITO-toets, de kwelling van menige leerling uit groep acht, / afgenomen. BVB = Ieder; kernwoord = jaar bijstelling = de kwelling van menige leerling uit groep acht; kernwoord = CITO-toets e Ze / aten / boerenkool met worst, een traditioneel Hollands gerecht. BVB = met worst; kernwoord = boerenkool bijstelling = een traditioneel Hollands gerecht; kernwoord = boerenkool
HOOFDSTUK 5
2 GRAMMATICA
94
OPDRACHT 11 a bij een werkwoord, een bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord b de bijwoorden die in een ander zinsverband bijvoeglijk naamwoord kunnen zijn c Dat hoeft niet. Wanneer aardig niet hoort bij een zelfstandig naamwoord, maar iets zegt over het werkwoordelijk gezegde, een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord, is het een bijwoord. OPDRACHT 12 a Komen jullie b c d e f
gauw naar huis? BW Misschien komt die rapper straks op de televisie. BW BW Dat beroemde affiche hangt daar prachtig. BN BW BW Jonge moeders kopen dagelijks verse groente. BN BW BN Rachid heeft een heel mooi opstel geschreven. BW BN Hun rijstijl is zeer gevaarlijk. BW BN
OPDRACHT 13 a/b 1 BN = intelligent; intelligenter, intelligentst 2 BW = misschien BN = goede; beter, best 3 BW = Altijd BW = laat; later, laatst 4 BW = gezellig; gezelliger, gezelligst 5 BW = Hopelijk BN = goedkoop; goedkoper, goedkoopst c in zin 2: Misschien; in zin 3: Altijd; in zin 5: Hopelijk d Dit zijn bijwoorden die niet als bijvoeglijk naamwoord kunnen voorkomen. OPDRACHT 14 a O WG VZV Het laatste huis in de straat / grenst / aan de spoorlijn. b BWB WG O VZV Op paasmorgen / zochten / Yannick en Femke / naar gekleurde paaseitjes. c O WG BWB De nieuwe bank, hun laatste aanwinst, / zit / heel comfortabel. d LV WG O MV BWB WG De afloop van de film / mag / u / hun / niet / verklappen. e BWB WG O LV BWB Met een mooi diploma op zak / vind / je / je weg in deze maatschappij / wel.
5.3
spelling
OPDRACHT 1 a rugbyt b gecarpoold c raceten d skate
HOOFDSTUK 5
3 SPELLING
95
e
gepromoot
OPDRACHT 2 a Werkwoorden van Engelse herkomst vervoeg je zoals Nederlandse zwakke werkwoorden. De stam schrijf je op dezelfde manier als in het Engels, en daar leid je de Nederlandse vervoeging uit af. Let op: soms pas je eerst de stam aan de Nederlandse spelling aan. b Bijvoorbeeld: golfen c promoten OPDRACHT 3 werkwoord
stam
ik-vorm
hij-vorm
faceliften paintballen hockeyen scoren interviewen barbecueën snookeren
facelift paintbal hockey scoor interview barbecue snooker
ik facelift ik paintbal ik hockey ik scoor ik interview ik barbecue ik snooker
hij facelift hij paintbalt hij hockeyt hij scoort hij interviewt hij barbecuet hij snookert
verleden tijd faceliftte(n) paintbalde(n) hockeyde(n) scoorde(n) interviewde(n) barbecuede(n) snookerde(n)
voltooid deelwoord gefacelift gepaintbald gehockeyd gescoord geïnterviewd gebarbecued gesnookerd
OPDRACHT 4 a gegrilde, gebarbecuede b geïnterviewde, getimede c chattende, gemailde d gebotoxte, gefotoshopte e racende, geüpgradede OPDRACHT 5 a faxte, gebridged/gebridget b joggende, flirtte, gefacelifte c deletet, geshowde d fakete, gegoogelde e geleasede/geleasete, relaxte f toastte, zappende, boycotte OPDRACHT 6 a na-apen b ideeën c naïef d heiig OPDRACHT 7 a Bij klinkerbotsing in samenstellingen schrijf je een koppelteken. Bij klinkerbotsing in niet-samengestelde woorden schrijf je een trema. b Heiig krijgt geen trema, omdat je heiig zonder problemen kunt lezen. c Je schrijft zee-egel, omdat ee een lettercombinatie is die één klank vormt en zeeolifant, omdat eo een lettercombinatie is die niet één klank vormt. d Een trema geeft het begin van een nieuwe lettergreep aan. OPDRACHT 8 a televisieopname b zee-eend
HOOFDSTUK 5
i j
milieu-inspecteur popopera
3 SPELLING
96
c d e f g h
St.-Maarten Groot-Brittannië radioactief radio-opname cadet-vaandrig auto-ongeluk
OPDRACHT 9 a beoordelen b hobbyist c feeënkind d geëist e leliën f geïnstalleerd g mecanicien
5.4
k l m n o p
tbc-patiënt file-ergernis toe-eigenen 20€-biljet routineonderzoek A4-formaat
h i j k l m n
coöperatief ontplooiing kostuum financieren financiën associëren tweeënnegentig
lezen
OPDRACHT 1 a informeren b betogen c amuseren d De maker van een reclameboodschap wil dat de lezer iets gaat doen / het product gaat kopen. e B f eigen antwoord OPDRACHT 2 a B b Bijvoorbeeld: het kleurgebruik, de lettertypes, de lettergrootte, de afbeeldingen c Bijvoorbeeld: Griezelfeest bij The Amsterdam Dungeon d De tekst is geschreven voor jongeren, waarschijnlijk tussen 12 en 15 jaar oud. e Hij wil met tekst 1 bereiken dat de lezer zich inschrijft voor het griezelfeest. f activeren / tot handelen aansporen OPDRACHT 3 a lay-out en vormgeving b beeld = afbeeldingen, tekeningen, foto’s enzovoort c opmaak = lettertype, lettergrootte, verdeling van tekst en afbeeldingen over de bladzijde d Ja, het onderwerp is ‘griezelfeest’, en de foto is ‘griezelig’. e B f De afbeelding versterkt het onderwerp en de oproep om in te schrijven voor het griezelfeest. Zou je de afbeelding weglaten, dan zwak je de reclameboodschap af. g huisstijl = vormgeving van allerlei communicatiemiddelen (denk aan briefpapier, e-mail, achtergronden, logo’s) en van gebouwen (denk aan kleuren die overal terugkomen), waarmee een bedrijf zich onderscheidt van andere bedrijven h eigen antwoord OPDRACHT 4 a Op die manier probeert de schrijver aan te sluiten bij zijn leespubliek: jongeren die deze Engelse woorden kennen en vaak gebruiken. b Met de drie puntjes probeert de schrijver aan te sluiten bij het onderwerp ‘griezelfeest’. Die puntjes maken de tekst spannender.
HOOFDSTUK 5
4 LEZEN
97
c
d e f
Het werkwoord ‘uitdagen’ is veel krachtiger dan ‘uitnodigen’. ‘Uitdagen’ sluit ook prima aan bij het onderwerp. Eigenlijk zegt de schrijver hier: bangeriken moeten zich niet inschrijven. En niemand laat zich graag als een bangerik wegzetten. ‘Als je het aandurft...’ Daarmee probeert de schrijver je over te halen om je in te schrijven voor het griezelfeest. Bijvoorbeeld: deze woorden zijn goed gekozen. De gr-klank in beide woorden roept weer het gevoel van griezelen op.
OPDRACHT 5 a Als b een voorwaardelijk verband c – OPDRACHT 6 a B b Dat kun je zien aan de kleur van het mobieltje (roze is een ‘meidenkleur’) en aan het kettinkje. c De reclamemaker wil dat de lezer het mobieltje (eigenlijk het abonnement) aanschaft. d Tekst 2 is een activerende tekst. e Ja, dat blijkt wel uit de antwoorden op de vorige vragen: je kunt al veel uit de afbeelding alleen afleiden. OPDRACHT 7 a Een Hello Kitty-mobieltje is geweldig. b Nee, de schrijver beweert het alleen, hij bewijst niks. c Echte meisjes moeten zo’n mobieltje hebben. d Bijvoorbeeld: Nee, als meisje hoef je niet per se met een Hello Kitty-mobieltje rond te lopen. e ‘Check’ sluit veel beter aan bij het publiek voor wie de tekst is geschreven: jongeren. OPDRACHT 8 eigen antwoord OPDRACHT 9 a Met ‘wij’ wordt de oudere generatie bedoeld. b Ze → kinderen en jongeren van nu c Jongeren zien heel snel of ze in iets geïnteresseerd zijn of niet. Als ze niet geïnteresseerd zijn, besteden ze er ook helemaal geen aandacht meer aan. Ze houden de deur dan dicht. d C OPDRACHT 10 a Ja, hij is immers directeur van een reclamebureau dat gespecialiseerd is in het bereiken van de jeugd en haar omgeving (begin alinea II). b essentieel = zeer belangrijk c Verpakkingen zorgen ervoor dat jongeren het product interessant vinden (het deurtje gaat open). Kies je de verkeerde verpakking voor een product, dan bereik je de jongeren niet. d eigen antwoord e het → het deurtje open krijgen (zorgen dat jongeren een product interessant vinden) f daarvan → van het commentaar dat kinderen op verpakkingen hebben OPDRACHT 11 a Toon lef. Breng variatie aan. Gebruik meer creativiteit. Doe minder wat anderen ook doen. Kies voor verschillende leeftijden verschillende dingen. b Boschma gebruikt steeds de gebiedende wijs, en hij maakt van elk advies een aparte zin. c eigen antwoord
HOOFDSTUK 5
4 LEZEN
98
d e f g h
Hij geeft bij het vijfde advies twee voorbeelden van kinderen in verschillende leeftijden. wanneer De voorwaarde is: de verpakking sluit goed aan bij de beleving van de doelgroep. het → het product dat in de verpakking zit daarover → als er op verpakkingen meer beloofd wordt dan er in werkelijkheid in zit
OPDRACHT 12 a Het merk doet niets. b Het heeft geen uitstraling, het is niet mooi en niet lelijk. c dus d Je hoeft je niet te schamen als je Wicky mee naar school neemt. e aan het signaalwoord daarom f Wicky heeft geen uitstraling. Je hoeft je er niet voor te schamen. Het is niet fout. Het is goedkoop. Mama koopt het. g bijvoorbeeld h Hij probeert met deze voorbeelden duidelijk te maken dat verpakkingen belangrijk zijn als het product mee de groep in genomen wordt. i Ook j opsommend verband OPDRACHT 13 a doelgroep = groep waarop reclamemakers zich richten b Boschma zegt dat producten die niet zichzelf verkopen maar die daarvoor bijvoorbeeld een (teken)filmpersonage gebruiken, het gevaar lopen om kopers te verliezen. Kopers kopen het product dan niet vanwege het product zelf. c Hij geeft een voorbeeld van tandpasta met Spongebob op de verpakking en chips met Pokémon op de verpakking. d eigen antwoord OPDRACHT 14 a deze → de huidige generatie kinderen b recent = kort geleden c veel stof doen opwaaien = aanleiding geven tot verontrust of van ergernis vervuld gepraat d veel opschudding teweeg (zal) brengen (r. 142-143) e Die → de betekenis van merken voor de generatie Einstein f Merkbouwers denken dat de jeugd haar identiteit ontleent aan bepaalde merken. Het is echter zo dat jongeren hun eigen identiteit hebben en daar een merk bij zoeken dat er volgens hen bij past. g eigen antwoord h Volgens Boschma vinden jongeren merken (op fruit en groente) nep. Merken zijn bedacht. Daarom kopen jongeren geen merkfruit. Fruit moet immers ‘natuurlijk’ en ‘echt’ zijn. OPDRACHT 15 eigen antwoord OPDRACHT 16 a Nee, het belangrijkste doel van een activerende tekst is: de lezer tot handelen aansporen. b Ja, kijk nog maar eens naar de afbeeldingen bij de teksten in deze paragraaf. c Ik ga niet naar het schoolfeest, tenzij jij met me meegaat. d Bijvoorbeeld: Welk tekstverband drukt het signaalwoord om te uit? (antwoord: doel-middel)
HOOFDSTUK 5
4 LEZEN
99
5.5
schrijven
OPDRACHT 1 a Bijvoorbeeld: aanbiedingen van een supermarkt, activiteiten van een sportschool, wat het Rode Kruis allemaal doet aan goed werk b De schrijver wil je overhalen om iets te doen, bijvoorbeeld iets kopen, ergens lid van worden. c C OPDRACHT 2 a eigen antwoord b De stelling klopt niet. Je moet je beperken tot de belangrijke zaken. Als je te veel in details treedt, loop je de kans dat de lezer zijn interesse verliest. c De zin is te lang, hij is te ingewikkeld, hij is niet helder, en de schrijver herhaalt zichzelf. OPDRACHT 3 a bij nadenken over hoe je de tekst over de pagina gaat verdelen b bij nadenken over lettertype/lettergrootte c Je wilt de aandacht van de lezer trekken en vasthouden. d De stelling klopt niet. Je gebruikt in een folder ook letters van standaardformaat, maar als je een stukje tekst wilt laten opvallen gebruik je een afwijkend formaat of effect. e Bijvoorbeeld: Illustraties trekken de aandacht; ze geven op een snelle manier informatie; ze ondersteunen de tekst. OPDRACHT 4 a Ja. Je ziet meteen dat het een folder is van een sportschool, en de zin onderaan maakt duidelijk wat Pavarotti Sports van de lezer wil: dat hij of zij lid wordt. b Bijvoorbeeld: Ja, want de binnenbladen geven een duidelijk beeld van wat Pavarotti Sports te bieden heeft, zonder te uitvoerig te worden. c Het achterblad geeft met een andere slogan nog eens aan waarom fitness belangrijk is en roept de lezer opnieuw op zich in te schrijven. d op bladzijde 1, 2 en 4 e een aantrekkelijke foto van een fitnessende persoon f ‘Tijd voor aandacht voor jezelf' ‘Beweeg meer voor minder gewicht’ ‘Pavarotti Sports: een kei in fitness!’ g Bijvoorbeeld: Gezond leven begint bij Pavarotti Sports Waar bewegen gezondheid wordt Beweeg als een beest, voor een gezonde geest! OPDRACHT 5 a Je wilt dat springers zich inschrijven voor de wedstrijd en dat er veel mensen komen kijken. b Bijvoorbeeld: Beleef topsport in Kollumerpomp! c Bijvoorbeeld: een fierljepper in actie d Bijvoorbeeld: Schrijf nu in voor de fierljepwedstrijd in Kollumerpomp en maak kans op prachtige prijzen. e De zin is te lang, niet helder geformuleerd, en heel slecht Nederlands. f De fierljepwedstrijd wordt zoals gebruikelijk georganiseerd door de Bond van Fierljeppers in Kollumerpomp. OPDRACHT 6 a –
HOOFDSTUK 5
5 SCHRIJVEN
100
b
Het onderwerp van de folder is een regionale talentenjacht. Je wilt bereiken dat jonge zangtalenten zich inschrijven. De folder is bedoeld voor jongeren in de leeftijd van 14 tot 18 jaar. c Bijvoorbeeld: naam talentenjacht voorblad locatie slogan data en tijden oproep tot inschrijving info over talentenjacht: binnenblad 1 – leeftijd – solisten of duo’s – eigen instrumenten of geluidsband – enige ervaring – faciliteiten – professionele jury organisatie voorronde binnenblad 2 organisatie finale prijzen: juryprijs en publieksprijs prijsuitreiking door winnaar vorig jaar slogan achterblad herhaling oproep verwijzing naar site voor inschrijving d – OPDRACHT 7 eigen antwoord OPDRACHT 8 eigen antwoord OPDRACHT 9 – OPDRACHT 10 a Nee. b Een folder moet de lezer snel een duidelijke indruk geven van de inhoud. Dat lukt als je korte, in het oog springende teksten en illustraties gebruikt. Dat lukt niet, of minder goed, als je alleen maar tekst gebruikt en veel uitlegt.
5.6
spreken, kijken, luisteren
OPDRACHT 1 a Bijvoorbeeld: discussieleider, politiek, door elkaar praten, gelijk krijgen, luisteren b eigen antwoord c ‘Redetwist’ klinkt negatief, ‘gedachtewisseling’ klinkt positiever. d eigen antwoord OPDRACHT 2 a Een meningvormende discussie lijkt meer op een gedachtewisseling. b Als niet eerst iedereen zijn mening geeft, weet je niet waar de verschillen en overeenkomsten liggen. Pas na bespreking van de verschillen weet je hoe de deelnemers aan de discussie over die verschillen denken.
HOOFDSTUK 5
6 SPREKEN, KIJKEN, LUISTEREN
101
c d e
De uitkomsten: je weet van de deelnemers over welke deelonderwerpen ze hetzelfde denken en wat de verschillende standpunten zijn over de deelonderwerpen waar ze het niet over eens zijn. Ja, ieders mening doet ertoe. Een voorzitter zorgt ervoor dat iedereen in de discussie aan bod komt.
OPDRACHT 3 a – b Bijvoorbeeld: Heerlijk, geen huiswerk meer thuis! c Bijvoorbeeld: docenten begeleiden en controleren het werk; geen tussenuren; geen boeken mee naar huis d Bijvoorbeeld: Tussenuren zijn juist leuk. Drie huiswerkuren per dag is erg veel. e – f Bijvoorbeeld: 45 procent voelt wel voor huiswerkvrij onderwijs. g Bijvoorbeeld: Het gaat vaak om meer dan één lesuur extra per dag. OPDRACHT 4 – OPDRACHT 5 a Door de inleiding weten de inleiders precies waar ze over gaan praten. b Nee, elke deelnemer geeft om de beurt zijn mening; de andere deelnemers reageren nog niet. c In de bespreekfase wordt er gediscussieerd. d Door de samenvatting wordt duidelijk of de deelnemers het eens zijn met de uitkomsten van de discussie. OPDRACHT 6 a Als hij zich niet voorbereidt, zal een deelnemer niet veel, en zeker niet veel goede, argumenten hebben. b Als je actief luistert, kijk je de spreker aan en help je hem door door te vragen. c Hij helpt de voorzitter door het te zeggen wanneer een andere deelnemer zich niet aan het onderwerp houdt, zichzelf herhaalt of negatief doet. d eigen antwoord OPDRACHT 7 a Je hebt feiten nodig om een oordeel te kunnen geven. Als je het niet opschrijft, vergeet je meestal een groot deel van wat er gezegd is. b in de eerste kolom c In de derde kolom geeft de observant zijn oordeel. OPDRACHT 8 – OPDRACHT 9 – OPDRACHT 10 – OPDRACHT 11 a Een goede voorzitter laat een discussie goed verlopen. Zonder voorzitter is het voor de deelnemers aan een discussie in elk geval een stuk moeilijker. b Als je veel praat, geef je andere deelnemers weinig ruimte om bij te dragen. Als je veel praat, loop je bovendien het risico dat je jezelf herhaalt of dat je afdwaalt.
HOOFDSTUK 5
6 SPREKEN, KIJKEN, LUISTEREN
102
c
Bij het observeren beoordeel je een deelnemer of de voorzitter. Je ziet wat die goed of minder goed doet. In de praktijk moet blijken of je zelf goed kunt meedoen aan een discussie.
5.7
woorden
OPDRACHT 1 a – b – c manipuleren bedrieglijk beïnvloeden intenties bedoelingen stimuleren prikkelen appreciëren waarderen solidariteit saamhorigheidsgevoel met name vooral geneigd zijn de neiging hebben / zin hebben superieur baas/meerdere motiveren stimuleren/prikkelen smalend kleinerend, geringschattend enigszins een beetje in het krijt staan iets schuldig zijn OPDRACHT 2 a beter/voortreffelijk b van argumenten voorzien OPDRACHT 3 a B b A c A d A e B OPDRACHT 4 a/b Bijvoorbeeld: Sommige mensen houden ervan om anderen te manipuleren. Welke intentie heeft de wielrenner als hij begint aan de zware etappe naar Alpe d’Huez? Onze conciërge stimuleert de leerlingen om de prullenbakken te gebruiken. We appreciëren de hulp van onze buurman enorm. Er is veel solidariteit tussen de rijkere en arme bewoners van ons land. Met name mensen met een gemiddeld inkomen hebben begrip voor de situatie. Mijn vader is geneigd bij elk oranje stoplicht een dot gas te geven. Voel jij je superieur aan de andere deelnemers? Het is heel motiverend om naar hem te luisteren. Yasmina zat smalend tegenover Tim, die haar verlegen aankeek. Hij was enigszins onzeker over wat hij nu moest doen. Tim staat bij Yasmina in het krijt. OPDRACHT 5 a Afleidingen schrijf je, net als samenstellingen, aan elkaar. b Het woord ‘biosfeer’ heeft een voorvoegsel. c kleine bus d Het woord ‘biosfeer’ heeft een voorvoegsel en een achtervoegsel.
HOOFDSTUK 5
7 WOORDEN
103
e
Omdat er klinkerbotsing is. De laatste letter van ‘macro’ en de eerste letter van ‘economie’ zou je anders samen lezen als oe. Eigenlijk zou je hier een trema verwachten, omdat het woord een afleiding is. Maar omdat Griekse en Latijnse voorvoegsels zich bijna als zelfstandige woorden gedragen, schrijf je hier een koppelteken.
OPDRACHT 6 a/b antiaudiobioparagigalocominiproultravicec/d -fiel -fobie -icus -manie -trice
tegen Bijvoorbeeld: antislip geluid Bijvoorbeeld: audioapparatuur leven Bijvoorbeeld: biografie naast Bijvoorbeeld: paranormaal reusachtig Bijvoorbeeld: gigabelangrijk plaatsvervangend Bijvoorbeeld: locoburgemeester klein Bijvoorbeeld: minifiets vóór Bijvoorbeeld: proactief uiterst Bijvoorbeeld: ultrakort in plaats van Bijvoorbeeld: vicevoorzitter houden van Bijvoorbeeld: bibliofiel vrees voor iets Bijvoorbeeld: claustrofobie deskundig ergens in Bijvoorbeeld: medicus overdreven belangstelling Bijvoorbeeld: pyromanie vrouw die bepaalde werkzaamheden verricht Bijvoorbeeld: directrice
OPDRACHT 7 aerodynamica, macro-economie, neonazi, pseudowetenschap, intranet, reactief
5.8
informatie
OPDRACHT 1 a objectief – De informatie is actueel. – overtuigende argumenten – Een andere bron zegt hetzelfde. – De schrijver is een deskundige. – controleerbare feiten – kwaliteitskrant b A en C c A: Er is geen instantie die teksten beoordeelt voordat ze op internet worden gepubliceerd. Iedereen kan daar schrijven wat hij wil. C: De Consumentenbond is een onafhankelijke organisatie die zelfstandig onderzoek doet naar de kwaliteit van producten. OPDRACHT 2 a – b Bijvoorbeeld: kleding, make-up, kapsel, sieraden, tatoeages, piercings c Bijvoorbeeld: haarmode op een havo/vwo-school d Bijvoorbeeld: dit jaar e Bijvoorbeeld: populaire kapsels onder havo- en vwo-scholieren van nu OPDRACHT 3 a De hoofdvraag maakt het mogelijk om gericht informatie te zoeken. Je weet dan welke informatie bruikbaar is en wat je kunt overslaan. b De conclusie bevat het antwoord op de hoofdvraag. c A en D d Bijvoorbeeld: Is het eenvoudig om een tatoeage te laten verwijderen?
HOOFDSTUK 5
8 INFORMATIE
104
e
Bijvoorbeeld: Deelonderwerp: de populariteit van tatoeages bij jongeren. Deelvraag: hoe populair zijn tatoeages onder jongeren? (Of:) Deelonderwerp: redenen voor het nemen van een tatoeage. Deelvraag: waarom laten jongeren zich tatoeëren?
OPDRACHT 4 a – b Bijvoorbeeld: – Hoeveel jongens/meisjes dragen nu geen piercings, maar willen wel ooit een piercing? – Welke piercing(s)? – Hoeveel jongens/meisjes willen nooit een piercing? – Wat zijn hun voornaamste bezwaren? c – d – OPDRACHT 5 a op de hoofdvraag: Wat vindt onze klas van piercings? b – c Bijvoorbeeld: Wat vindt onze klas van piercings? Er is een duidelijk verschil tussen de jongens en de meisjes. Geen enkele jongen uit de klas draagt nu een piercing, en er zijn er maar twee die ooit een oorlelpiercing overwegen. De meeste jongens vinden een piercing voor zichzelf lelijk of stom. De meisjes zijn veel positiever over het dragen van een piercing. Meer dan de helft heeft er nu al een, meestal een oorlel- of een neusvleugelpiercing. Bijna alle andere meisjes zijn het van plan. De wat radicalere piercings zijn niet populair. Een tongpiercing vonden alle meisjes maar niks, en een wenkbrauw- of lippiercing werd slechts door twee meisjes genoemd. OPDRACHT 6 a Bijvoorbeeld: Ja. Er is geen reden om aan te nemen dat de leerlingen antwoorden geven op de enquêtevragen die ze niet menen. b Deze deelvraag valt buiten het onderwerp. Je wilt weten wat de opvattingen zijn van de klás, niet van de ouders van de leerlingen.
5.9
gedicht
OPDRACHT 1 a Google is niet een onderwerp dat je meteen met poëzie associeert. b Bijvoorbeeld: een gedicht waarin je mevrouw Google bedankt voor haar uitvinding c Bijvoorbeeld: opdrachten waarmee je niet zoekt naar feiten OPDRACHT 2 a Ruikt oud peterseliewater naar leeuwenkooien? Gaan vogels af en toe vliegen om te spelen? Waarom hebben oude moeders niemand om hun leven mee te delen? b De eerste vraag zal voor veel mensen vreemd zijn, de tweede vraag is minder vreemd, en de laatste vraag is herkenbaar, want een sociaal probleem. c C (al is B ook verdedigbaar) d B OPDRACHT 3 a Daardoor krijgt naar leeuwenkooien meer nadruk. b De woorden oude moeders, niemand en om hun leven mee te delen krijgen zo meer nadruk.
HOOFDSTUK 5
9 GEDICHT
105
OPDRACHT 4 a De woorden vraag, vogels, vliegen beginnen allemaal met een v. b De woorden leven, mee en delen hebben dezelfde ee-klank. c De woorden kooien en voltooien en spelen en delen rijmen. d uit twee zinnen: versregel 1-3 en versregel 4-8 e De rijmwoorden voltooien en delen staan aan het eind van de grammaticale zin.
5.10 taalonderzoek OPDRACHT 1 eigen antwoord OPDRACHT 2 a Frans b Latijn c Spaans d Frans e Arabisch OPDRACHT 3 a Bijvoorbeeld: Een leenwoord is een woord uit een andere taal dat je in het Nederlands gebruikt. b Het staat interessant. Het klinkt netter. Met een nieuwe uitvinding komt een buitenlands woord mee. OPDRACHT 4 a zes b Bijvoorbeeld: Ik zal die nieuwe versie van PowerPoint zo snel mogelijk voor je van het web af halen, zodat we de presentatie van je ontwerp kunnen bekijken. c nee d Woorden als PowerPoint en downloaden zijn heel normaal in het Nederlands. Je hebt er eigenlijk geen Nederlands woord voor. OPDRACHT 5 a Ingeburgerde leenwoorden worden net als Nederlandse woorden behandeld. b shoppen, shopte, geshopt trainen, trainde, getraind OPDRACHT 6 a Bijvoorbeeld: zappen: zenderhoppen sms'en: briefjesbellen (web)surfen: netwandelen chatten: webkletsen cookie: netrestje b eigen antwoord
HOOFDSTUK 5
10 TAALONDERZOEK
106
OPDRACHT 7 leenwoord raket safari helikopter junkfood etage trottoir intelligentie
Nederlands alternatief ruimteschip wildreis wentelwiek troepvoer verdieping stoep slimheid
oordeel eigen antwoord eigen antwoord eigen antwoord eigen antwoord eigen antwoord eigen antwoord eigen antwoord
OPDRACHT 8 a eigen antwoord b Waarschijnlijk niet. Leenwoorden burgeren in.
test jezelf OPDRACHT 1 a Een round character is een verhaalpersoon, meestal een hoofdpersoon, wiens karakter je uitgebreid leert kennen. Een round character maakt een karakterontwikkeling door. b Een flat character is vaak een bijpersoon. Je leert snel wat karaktertrekken van hem of haar kennen. Een flat character maakt geen karakterontwikkeling door. c Carlijn is de hoofdpersoon. d Ze is eerlijk, werkt hard en wordt onder druk gezet door haar vader om hoge cijfers te halen. Dat maakt haar zó gespannen dat ze er slecht door gaat presteren. Ze is bijgelovig. e Een round character: je leert haar stapje voor stapje vrij uitgebreid kennen. f Een flat character: hij komt maar even in beeld en dan weet je dat hij redelijk streng is en dat hij doet wat hij zegt. g je verplaatsen in een verhaalpersoon, min of meer in diens huid kruipen h Bijvoorbeeld: Ja, ik kan me goed in haar en haar situatie verplaatsen. OPDRACHT 2 a Atleten uit Kenia / zijn / de beste marathonlopers van de hele wereld. BVB = uit Kenia; kernwoord = atleten BVB = beste; kernwoord = marathonlopers BVB = van de hele wereld; kernwoord = marathonlopers b Het bakje met het kattenvoer / staat / bij de deur naar het balkon. BVB = met het kattenvoer; kernwoord = Het bakje BVB = naar het balkon; kernwoord = de deur c Ferket, onze huisarts, / viert / zijn zestigste verjaardag. bijstelling = onze huisarts; kernwoord = Ferket BVB = zijn zestigste; kernwoord = verjaardag d Slecht schoolmeubilair / veroorzaakt / klachten aan schouder en arm. BVB = slecht; kernwoord = schoolmeubilair BVB = aan schouder en arm; kernwoord = klachten e Tijdelijk / moeten / leerlingen uit de hoogste klassen / de computer / mijden. BVB = uit de hoogste klassen; kernwoord = leerlingen f Files, een schijnbaar onoplosbaar probleem, / ergeren / de forenzen / mateloos. bijstelling = een schijnbaar onoplosbaar probleem; kernwoord = Files
HOOFDSTUK 5
TEST JEZELF
107
OPDRACHT 3 a Waarom ben je eigenlijk blijven zitten? BW BW b De computer maakt een heel zacht geluidje. BW BN c De kapper knipte mijn haar erg snel. BW BW d Wanneer doet hij dat nou? BW BW e Jullie zijn wel heel erg verliefd! BW BW BW BN f Overal waren ze geweldig blij met het resultaat. BW BW BN OPDRACHT 4 a passte b finishte c gebarbecued d golfte/golfde e formatteerde f deletete g geskatet OPDRACHT 5 a reëel b patiënt c na-apen d zijig e radio-optreden f hygiëne
g h i j k l
Zuid-Spanje industrieën reële geïnd giro-envelop Sint-Nicolaas
OPDRACHT 6 a de opsomming, de kleur en letters van de titel, de foto's b Waarschijnlijk voor jongeren. Dat kun je zien aan de woordkeus (een woord als ‘je’) en aan de bron. c Hij laat woorden in de titel rijmen. d als e een voorwaardelijk tekstverband f C g Tekst 2 is dus een activerende tekst. OPDRACHT 7 a informeren, activeren (tot handelen aansporen), betogen (overtuigen) en amuseren b Een activerende tekst is een tekst waarin de lezer aangespoord wordt om iets te gaan doen. c beeld en opmaak = datgene wat je ziet als je een tekst bekijkt (lettergrootte, kleur, lettertype, afbeeldingen enzovoort) d vormgeving, lay-out OPDRACHT 8 a Met een activerende tekst wil je de lezer overhalen tot een vorm van actie. Dan moet je voorkómen dat de lezer voortijdig afhaakt. Je moet dus je best doen de aandacht van de lezer te trekken en vast te houden.
HOOFDSTUK 5
TEST JEZELF
108
b c
Je moet nadenken over hoe je de tekst over de pagina gaat verdelen; welk lettertype en welke lettergrootte je gebruikt; of je afbeeldingen opneemt en waar je die plaatst. tekst in afwijkende opmaak, slogans, afbeeldingen
OPDRACHT 9 a Je noemt de naam van de busonderneming; je geeft aan waar de folder over gaat (dagtochten naar Efteling voor gezin); je maakt een slogan; je doet een oproep om te boeken. b Je geeft in elk geval informatie over een aantal attracties. Je kunt daarnaast een binnenblad (of een deel ervan) benutten voor informatie over data van de dagtochten en de prijs. c Je doet nog eens een oproep om te boeken. Je verwijst naar een site voor meer informatie. Eventueel neem je nog een nieuwe slogan op. De informatie over data en de prijs zou je ook op het achterblad kunnen plaatsen. d Bijvoorbeeld: een foto van een stralend gezin in een spannende attractie e Bijvoorbeeld: Voor de laagste prijs naar het mooiste attractiepark van Nederland! OPDRACHT 10 a nee b ja c ja d ja OPDRACHT 11 inhoud bijdrage Even iets anders. Ik ben het met je eens. Het is mij ook opgevallen dat dat vaak verkeerd gaat. Het onderwerp is: de gevolgen voor de dieren. Daar zeg jij niets over. Snap ik je goed? Jij vindt het een slechte maatregel? Waarom dan?
reageert op – Jantine Sywert Jonas
oordeel slecht slecht goed goed
OPDRACHT 12 a beïnvloedde bedrieglijk, een beetje b bedoelingen c vooral d saamhorigheidsgevoel e hadden de neiging f waarderen OPDRACHT 13 a ultrakleine b autobiografie c neonazi d pyrofobie e pseudofossiel f dansmanie OPDRACHT 14 a Door een goede hoofdvraag te stellen weet je welke informatie bruikbaar is en wat je kunt overslaan. b Deelvragen zijn hulpvragen, bedoeld om samen antwoord te geven op de hoofdvraag. c het antwoord op de hoofdvraag, gebaseerd op de informatie die de deelvragen hebben opgeleverd
HOOFDSTUK 5
TEST JEZELF
109
OPDRACHT 15 a Het is veel te ruim. b Bijvoorbeeld: gameverslaving c Bijvoorbeeld: mijn eigen school; de situatie zoals hij nu is OPDRACHT 16 a A. Toelichting: Dit is een tamelijk algemene vraag, die je niet zomaar kunt beantwoorden. Je moet deelvragen stellen om aan de benodigde informatie te komen. b De andere vraag is bruikbaar als deelvraag. Het antwoord levert een stukje van de informatie die je nodig hebt om de hoofdvraag te beantwoorden.
HOOFDSTUK 5
TEST JEZELF
110
HOOFDSTUK 6 6.1
fictie
OPDRACHT 1 a – Hij is een verzamelaar; hij verzamelt allerlei nuttige dingen én allerlei troep. – Hij kan in slaap vallen waar en wanneer hij wil. – Hij kan zich altijd zijn dromen herinneren. – Hij is een dief. b Bijvoorbeeld: Alleen het eerste is niet zo ongewoon, maar de rest wel. c Zijn ouders horen het telefoongerinkel niet, terwijl ze anders altijd meteen wakker zijn bij zoiets. Ook zijn stiefzus reageert niet. d Bijvoorbeeld: Ik zou het ook maar vreemd vinden, en de anderen in huis wakker maken. e Dat hij komt voordoen hoe hij gewoon in slaap valt en hoe hij in een droom kan komen. f Ik verwacht een fantasierijk boek. OPDRACHT 2 eigen antwoord OPDRACHT 3 a het kompas, het kaartspel, de tulp, de windmolen, de kruiwagen, kauwgom b Dat er bij dat werk een hoop slachtoffers zijn gevallen. Droomreizen is levensgevaarlijk! c Hij heeft oog voor het verzamelen van allerlei spullen; hij kan in slaap vallen waar en wanneer hij wil, hij kan zich zijn dromen altijd herinneren. Dat zijn allemaal zaken die waarschijnlijk wel handig zullen zijn. OPDRACHT 4 a eigen antwoord b eigen antwoord c 1 Het oorspronkelijke verhaal wordt vaak aangepast: er verdwijnen stukken van het verhaal, en soms komen er gedeelten bij. 2 Voor de verhaalpersonen worden acteurs gezocht. Voor de plaatsen waar het verhaal zich in het boek afspeelt, worden locaties gezocht. Plaatsen en acteurs kunnen er in de film dus heel anders uitzien dan in jouw fantasie toen je het boek las. 3 Gedachten en gevoelens kunnen in een boek beschreven worden. In een film kan dat niet zomaar. d eigen antwoord OPDRACHT 5 a Bijvoorbeeld: In de rommelige tienerkamer van Maarten zaten de twee vrienden bij elkaar. De zon scheen naar binnen, op de kleurige affiches die Maarten had opgehangen. Hij mocht zijn troep weleens opruimen, dacht Stefan. Moet je zien, er ligt van alles gewoon op de grond. Dat zou mijn moeder nooit goed vinden. ‘Ga jij vanavond nog naar dat feestje van Reinder?’ vroeg Maarten. ‘Ik ben helemaal niet uitgenodigd,’ antwoordde Stefan. ‘Niet uitgenodigd?!’ Maarten keek verbaasd. ‘Jullie zijn toch altijd zulke goede vrienden? Waarom heeft hij je niet gevraagd?’ ‘Ik heb geen idee. Hij doet al een paar dagen alsof hij me niet ziet.’ ‘Als jij niet gaat, ga ik ook niet,’ sprak Maarten resoluut. b Het telefoongesprek is makkelijk te verfilmen, maar de informatie over Jasje is heel wat moeilijker in beelden om te zetten: zijn vier opmerkelijke eigenschappen kun je makkelijk beschrijven, maar moeilijk tonen.
HOOFDSTUK 6
1 FICTIE
111
c
Bijvoorbeeld: Plaats: slaapkamer van Jasje. Donker, het is nacht. Camera: totaalbeeld van de slaapkamer De telefoon gaat. Camera: close-up van gezicht van Jasje Jasje schrikt wakker en gaat rechtop zitten. Hij kijkt op de wekker. De telefoon blijft rinkelen. Camera: totaalbeeld van de slaapkamer Jasje trekt het dekbed over zijn hoofd. De telefoon rinkelt nog steeds. Jasje springt uit bed en loopt naar de woonkamer. Plaats: woonkamer. Donker, schaduwen op de wanden. Camera: close-up van het gezicht van Jasje Jasje kijkt met een angstige blik naar de rinkelende telefoon. Hij pakt de telefoon. JASJE: ‘Hallo?’ STEM AAN DE ANDERE KANT: ‘Spreek ik met de jongeheer Joshua Mikael Tak in de Govert Flinckstraat, Amsterdam? JASJE: ‘Wat? Met wie spreek ik?’ STEM AAN DE ANDERE KANT: ‘Met Giphart Internationaal, met Joost de Rover. Ik zou u graag een paar vragen willen stellen. Komt het gelegen?’ JASJE: ‘Jawel, maar...’ STEM AAN DE ANDERE KANT: ‘Fijn, dank u wel.’
6.2
grammatica
OPDRACHT 1 (HERHALING) a BVB BVB BVB BVB Voor zijn dertiende verjaardag / werd / het huis / versierd / met tientallen oranje ballonnen. b BVB bijstelling Het kind van de buren, Daphne, / doet / steeds / vervelend. c BVB BVB De ziekte van een gezinslid / veroorzaakt / nogal wat problemen. d BVB BVB De vuilnismannen van de stad / doen / gelukkig / hun werk / zorgvuldig. e BVB BVB BVB BVB bijstelling ons mooie dorpje in de polder, Middelie. Via Google Earth / ontdekten / we / f BVB BVB BVB BVB Op hun reis naar het hoge noorden / kozen / ze / voor een snelle hap langs de snelweg. OPDRACHT 2 a Een enkelvoudige zin telt één persoonsvorm, een samengestelde zin heeft meerdere persoonsvormen. b Nee, de lengte is niet van belang. Het gaat om het aantal persoonsvormen. c In een hoofdzin is de persoonsvorm het eerste of tweede zinsdeel. d In een bijzin staat de persoonsvorm achteraan. e In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar; in een bijzin meestal niet. OPDRACHT 3 a De onderling zeer verschillende leden van de club vormden toch een hecht team. enkelvoudig b Ze was eigenlijk heel onzeker, maar ze verborg dat achter stoer gedrag. samengesteld c Dat gezeur over vitaminen en mineralen en vetten interesseert hem niets! enkelvoudig
HOOFDSTUK 6
2 GRAMMATICA
112
d e f
Je kon je beter ontspannen wanneer je werk af had. samengesteld We gingen vroeg op pad, want het werd een prachtige dag. samengesteld De reisgids met daarin een heel uitgebreid zomerprogramma werd door grote aantallen mensen met belangstelling gelezen. enkelvoudig
OPDRACHT 4 a Leerlingen weten vaak helemaal niet wanneer ze een belangrijke keuze maken. onderschikkende zin b Hun vader spreekt verschillende talen, want hij heeft een talenknobbel. nevenschikkende zin c Dat meisjes niet goed zijn in de bètavakken, is een fabeltje. onderschikkende zin d Kun je even nagaan of dat bericht klopt? onderschikkende zin e Jullie hebben vast een opgewekt karakter, maar dat laten jullie niet altijd zien. nevenschikkende zin OPDRACHT 5 a als de hoofdzin een ja/nee-vraag is b Na en, maar, want heb je altijd een hoofdzin. Bij of weet je dat niet zeker. c De hoofdzinnen staan naast elkaar: ze zijn even belangrijk. OPDRACHT 6 a Sommige mensen houden van een tuin, maar/en andere mensen geven de voorkeur aan een balkon. b Fietsen is goed voor je conditie en/maar gewichtheffen is goed voor je spieren. c We gaan graag naar het Concertgebouw in Amsterdam, want we houden erg van klassieke muziek. d Jonathan gaat misschien op tangoles of/en hij gaat dansen bij een streetdancegroep. OPDRACHT 7 a O WG BWB O NG NG De deur / sluit / niet // want // het slot / is / kapot. b BWB WG O WG O WG In het weekend / gaan / ze / uit // of // ze / werken. c O WG BWB O WG LV De meeste toeristen / gaan / naar de Keukenhof // of // ze / bezoeken / de Zaanse Schans. d O WG BWB WG O WG MV BWB LV WG Je / moet / goed / leren koken, // want // dat / zal / je / later / veel plezier / opleveren. e O NG NG O WG BWB WG De crimineel / was / heel slim, // maar // hij / werd / toch / gepakt. OPDRACHT 8 a De bijzin is ondergeschikt aan / afhankelijk van de hoofdzin. b de meewerkendvoorwerpszin, de voorzetselvoorwerpszin, de naamwoordelijk-deel-van-hetgezegdezin en de bijvoeglijke bijzin c Eerst bepaal je de bijzin, daarna ontleed je de hoofdzin in zinsdelen, die je benoemt. De bijzin krijgt de naam van de functie die hij vervult: onderwerpszin, lijdendvoorwerpszin enzovoort.
HOOFDSTUK 6
2 GRAMMATICA
113
OPDRACHT 9 a Een oud centrum maakt een stad interessant, want het is de ziel van de stad. VW (nevenschikkend) b Doordat ze de sieraden met zorg poetste, waren ze weer als nieuw. VW (onderschikkend) c Nadat de auto op de gladde weg was geslipt, belandde hij in de sloot. VW (onderschikkend) d Ik kan niet begrijpen dat winkels op alle dagen van de week open moeten zijn. VW (onderschikkend) e Eerst liep het stel het Pieterpad en daarna liep het ook nog het Zuiderzeepad. VW (nevenschikkend) OPDRACHT 10 a dat ... gedaan: het. De turners begrepen het niet. → LV b dat ... halen: het. Ze hadden het verwacht. → LV c Nadat ... gesproken: Daarna. Daarna begrepen ze de uitslag wel. → BWB d dat ... trainen: het. Vooral Mike besefte het. → LV e Wie ... inzette: hij. Hij kon de top bereiken. → O f Of ... lukken: het. Hij kon het nog niet zeggen. → LV OPDRACHT 11 a WG O LV Weten / jullie / hoe je energie kunt besparen? lijdendvoorwerpszin b O WG LV WG Dat Mo zoiets moois kan maken, / wil / veel / zeggen. onderwerpszin c O WG BWB WG BWB BWB Ze / wilden / graag / werken / bij de supermarkt in de buurt, / omdat de sfeer daar prima was. bijwoordelijke bijzin d BWB WG O BWB BWB Hoewel ze hulp niet snel accepteert, / werd / mijn oude buurvrouw / toch / naar de overkant van de WG straat / gebracht. bijwoordelijke bijzin e BWB WG O LV BWB WG Als je haar even helpt, / heb / je / je huiswerk / zo / af. bijwoordelijke bijzin
6.3
spelling
OPDRACHT 1 (HERHALING) a twee b samengestelde c met de tijdproef d – OPDRACHT 2 a Jale spijbelt nooit, maar Eva is regelmatig afwezig. b Een school kan vanaf augustus gemakkelijker melden dat een leerling heeft gespijbeld. melden = INF gespijbeld = VD
HOOFDSTUK 6
3 SPELLING
114
c d e
f g h
Dat kan omdat er één digitaal loket gaat komen. komen = INF Dit kondigde de staatssecretaris vandaag aan in Groningen tijdens een partijbijeenkomst. Nu willen veel scholen de spijbelaars niet melden, want de procedure is te ingewikkeld geworden. melden = INF geworden = VD De spijbelaars worden geregistreerd op een beveiligde website. geregistreerd = VD De gemeenten gaan ingrijpen zodra een school een spijbelaar meldt. ingrijpen = INF Het kabinet wil dat er per jaar 40 procent minder spijbelaars komen.
OPDRACHT 3 a Omdat Jesse geen excuses aanbiedt, weigert Roel te antwoorden. b Het is vreemd dat hij zo lang discussieert. c Zijn been bloedt en op zijn arm ontwikkelt zich een blauwe plek. d Beschrijf eens wat daar gebeurt. e De inspecteur ontploft van woede als zijn auto verdwijnt. f Ik merk dat hij het onthoudt. OPDRACHT 4 a Beantwoordt is in deze zin een persoonsvorm. b Je kunt beantwoordt namelijk van tijd veranderen. c Je schrijft -dt omdat het tegenwoordige tijd is. Je schrijft dan: stam (beantwoord) + -t. OPDRACHT 5 a de b Bijvoorbeeld: Thomas’ voetbal, Gijs’ camera c Achter een woord dat een bezit aangeeft, schrijf je een ’s of een apostrof. OPDRACHT 6 a ’s Morgens vertrek ik naar ’s-Gravenhage. b Ik kijk in Wolters’ woordenboek. c Mijn vader is een CDA’er. d Twee alinea’s in Renees opstel gaan over baby’s. e Op dat feest werken drie deejays samen. f ’s Maandags kopieer ik de A4’tjes. g Britts poging om een vwo’er te interviewen is mislukt. h Loes fietst naar Maurits’ huwelijksfeest. OPDRACHT 7 a De voor- en achterkant zijn beschadigd. b De af- en bijschrijvingen staan op de site. c Talent heeft geen apart leer- en werkboek. d Ik eet zowel oude als jonge kaas. e De im- en export van olie neemt toe. f De tarieven voor de dal- en spitsuren zijn verhoogd. g Mijn horloge is water- en shockproof. h Thuis kijken we analoge en digitale televisie. i We hebben een kleine en een grote zeilboot.
HOOFDSTUK 6
3 SPELLING
115
6.4
lezen
OPDRACHT 1 a Wat valt je op aan de tekst? Noem drie zaken. b Wat is de bron van de tekst? c Voor wie is de tekst geschreven/bedoeld? d Wat is waarschijnlijk het onderwerp van de tekst? e Met welk doel heeft de schrijver de tekst geschreven? OPDRACHT 2 a Je kijkt naar: de titel, de tussenkoppen, de inleiding, het slot, de afbeeldingen, de kernzinnen, de bron. b Opvallend zijn: de kolommenindeling, de afbeelding, de titel en de tussenkoppen, de vetgedrukte inleiding. De bron is: Kijk, nr. 8, 2007 De tekst is geschreven voor Kijk-lezers. Meestal zijn dat mensen van jouw leeftijd of ouder die geïnteresseerd zijn in min of meer wetenschappelijke onderwerpen. Het onderwerp van de tekst is (bijvoorbeeld): dieren voor de rechter. Het doel van de schrijver is vooral informeren, hoewel hij hier en daar ook probeert je van zijn standpunt te overtuigen. c lay-out, beeld en opmaak OPDRACHT 3 a ‘Functie’ betekent hier zoiets als ‘taak’ of ‘werking’. b A c C en D d C e Als f als Bokito in de middeleeuwen geleefd zou hebben g wanneer – mits – tenzij – op voorwaarde dat h C i Dat kun je zien aan het signaalwoord want (r. 4). j De vraag die je maakt is: Wat ging toen zo? k dat → een beest dat iets misdaan had, kwam voor de rechter l anno nu = tegenwoordig OPDRACHT 4 a Tussen de eerste en de tweede zin van deze alinea bestaat een tegenstellend verband. Die tegenstelling blijkt uit het woord maar (r. 9). b Het antwoord staat in feite in de volgende zin: in de middeleeuwen dacht men van wel (en tegenwoordig vindt men het tegenovergestelde). c Het verwijswoord ze verwijst naar iets wat niet in de tekst is genoemd: de middeleeuwse mensen. d Bijvoorbeeld: de mensen e Bijvoorbeeld: In de middeleeuwen dacht men dat dieren misdadigers konden zijn. f A g Hij geeft voorbeelden van dieren die zijn veroordeeld. OPDRACHT 5 a moeilijk te lezen; het boek leest niet vlot b B c Hij probeert te bewijzen dat het boek grappig is. d Dat doet hij door allerlei voorbeelden te geven van dieren die voor de rechter moesten verschijnen.
HOOFDSTUK 6
4 LEZEN
116
e f g h i
Dat kun je zien aan het signaalwoord zo (= voorbeeldgevend signaalwoord). A Het valt hem op dat er veel varkens voor de rechter moesten verschijnen, omdat zij een kind hadden doodgebeten. Hij concludeert daaruit dat varkens in de middeleeuwen regelmatig kinderen doodbeten. doorgaans = in de regel, gewoonlijk, meestal
OPDRACHT 6 a argument 1: Dieren kennen geen berouw / kunnen geen berouw tonen. argument 2: Dieren doen wat hun geleerd wordt / wat hun baasjes willen. b Vroeger dacht men dat dieren strafrechtelijk gezien gelijk waren aan mensen en dus ook op dezelfde manier berecht moesten worden. c Het gevolg was dat dieren net als mensen brood kregen in de gevangenis, dat ze recht hadden op een advocaat en dat de procesvoering hetzelfde was als bij mensen. d Dieren verloren omdat zij zichzelf niet konden verdedigen. OPDRACHT 7 a Hij probeert aan te tonen waarom er wetten zijn en waarom we die wetten (moeten) naleven. b Zijn conclusie is: wetten zijn er in ons eigen belang. (signaalwoord ‘dus’, regel 112) c Hij noemt twee voorbeelden: wetten voor fietsers en wetten om bankberovingen tegen te gaan. d eigen antwoord e argument 1: Dieren snappen het verschil tussen goed en kwaad niet / je kunt hun de wet niet uitleggen. argument 2: Een dier doet wat zijn baasje van hem vraagt. f Ja, want dit woord is onderdeel van het tweede argument (zie 7e). g Dan probeer je de betekenis te raden of kijk je of de schrijver het woord uitlegt. h Hij zet de betekenis van het woord er min of meer achter: wat betekent ... moet gehoorzamen (r. 127-129). i A OPDRACHT 8 a Zijn dieren voor de wet gelijk aan mensen, of zijn dieren dingen? b De schrijver zal waarschijnlijk vinden dat dieren wettelijk gezien niet gelijk zijn aan mensen. c eigen antwoord OPDRACHT 9 a Hij laat er vier zien. b De schrijver gebruikt opsommende signaalwoorden: eerste, tweede enzovoort. c verweren (r. 163) d C e argument 3: Dieren kunnen zich niet verweren / kunnen geen verzachtende omstandigheden aanvoeren. f Een filosoof is iemand die alle onderdelen van de wereld om zich heen probeert te beredeneren en te verklaren. g ‘dieren zijn dus net als mensen’ (r. 179-180) h dus i Alle levende wezens hebben een ziel. → Dieren en mensen leven. → Dieren en mensen zijn dus gelijk aan elkaar. j F, want beide geleerden vinden dat mensen en dieren gelijk zijn.
HOOFDSTUK 6
4 LEZEN
117
OPDRACHT 10 a Volgens de Nederlandse wet zijn dieren dingen en geen personen. b Hij legt dat woord op drie manieren uit: 1 Hij geeft de betekenis. 2 Hij geeft een voorbeeld. 3 Hij geeft het tegenovergestelde. c Vanwege de grootte van een schip of een vliegtuig zou je beide onroerende goederen kunnen noemen. Maar omdat beide ook kunnen bewegen / bewogen kunnen worden, kunnen ze ook onder roerende goederen vallen. Of: vanwege de functie dat je in beide kunt verblijven, net als in een huis. d Volgens de Nederlandse wetgeving kan niet het dier (het roerend goed) maar alleen de bezitter/verzorger ervan aangeklaagd worden. e zoals f een vergelijkend tekstverband g De dierentuin die bezoekers niet beschermt tegen gevaarlijke dieren wordt vergeleken met iemand die een gevaarlijk voorwerp laat slingeren: beide zijn strafbaar (en niet het voorwerp). OPDRACHT 11 a Bijvoorbeeld: officiële beloning van dieren b A c om ... te (r. 223) d Het doel is: mensen/goederen opsporen en mijnen opruimen. Het middel is: honden inzetten. OPDRACHT 12 a Het officieel belonen van dieren is net zo suf als het berechten van dieren. b ‘Ieder dier ... immers afgericht’ (r. 237, 238) c eigen antwoord OPDRACHT 13 a In sommige gevallen is het berechten van dieren humaner dan de manier waarop we nu met dieren omgaan. b Hij geeft het voorbeeld van de bio-industrie en de mus die doodgeschoten wordt. c C, want de schrijver geeft hier een mening, die hij met argumenten onderbouwt. d eigen antwoord e humaner = menselijker f het → dat er alleen al in Nederland 450 miljoen dieren gevangen zitten in de bio-industrie (r. 251253) OPDRACHT 14 a De schrijver twijfelt sterk: in sommige gevallen worden dieren tegenwoordig minder menselijk behandeld dan vroeger / in de middeleeuwen. b eigen antwoord c eigen antwoord d eigen antwoord e eigen antwoord (Tip: bestudeer die begrippen als je nog een laatste proefwerkweek hebt!)
6.5
schrijven
OPDRACHT 1 a Bijvoorbeeld: mensen die hun autoasbak legen op een parkeerplaats; jongeren die zich elk weekend klem zuipen; het eeuwige gezeur over het slechte onderwijs
HOOFDSTUK 6
5 SCHRIJVEN
118
b
Bijvoorbeeld: Vuil op straat gooien moet strafbaar worden. Ouders moeten niet zo slap reageren. Het Nederlandse onderwijs is veel beter dan vaak wordt beweerd.
OPDRACHT 2 a Een ingezonden brief is eigenlijk geen brief. b A, D c De meeste ingezonden brieven bestaan uit een mening + argumenten. d Je moet in je inleiding altijd de aanleiding van je tekst noemen. De lezer weet dan meteen waar je ingezonden brief een reactie op is. e Je doet het verzoek om je ingezonden brief te plaatsen in de lezersrubriek. OPDRACHT 3 a tekst 1: de ingezonden brief van een meisje dat vindt dat haar ouders te streng zijn tekst 2: ergernis dat de gemiddelde Nederlander steeds als man wordt aangeduid b tekst 1: Strenge ouders hebben heeft meer voordelen dan nadelen. tekst 2: De gemiddelde Nederlander kan beter als vrouw worden aangeduid dan als man. c Beide teksten bestaan uit inleiding (mening) – kern (argumenten) – slot (conclusie). tekst 1: De kern begint bij ‘Als je...’ en het slot begint bij ‘Ik weet ...’. tekst 2: De kern begint bij ‘Het is...’ en het slot begint bij ‘Dus journalisten...’. d de aanwijzing om onder de ingezonden brief naam + woonplaats in te vullen e Bijvoorbeeld: tekst 2 f Bijvoorbeeld: Volgens Sarah Kroost (VPRO-gids nr. 39) moeten we de gemiddelde Nederlander in het vervolg niet meer Harrie noemen, maar Harriët en moeten we het niet langer hebben over ‘hij’, maar over ‘zij’. Sarah is duidelijk een geëmancipeerde vrouw en dat moet ze vooral blijven, maar met dit standpunt slaat ze toch wel een beetje de plank mis. g B OPDRACHT 4 a Bijvoorbeeld: Het muisje zat eerst onder de verwarming, toen schoot het door het kattenluikje naar buiten. b Bijvoorbeeld: We zagen de renners in de verte en hoorden hen schreeuwen. c Bijvoorbeeld: We wonnen de beker, wat we nooit hadden gedacht. d 1 Het, het, dat 2 wat 3 Haar, die (ze, hij) 4 wat 5 Deze (Ze), hun 6 die, haar 7 hem, ze, het, haar 8 wat OPDRACHT 5 Bijvoorbeeld: a/b J/M, een maandblad voor ouders met schoolgaande kinderen, heeft een onderzoek laten doen over de vraag hoe ouders de opvoeding van kinderen beoordelen. c Heel veel ouders vinden dat kinderen strenger moeten worden opgevoed. d Ook zijn ze van mening dat kinderen tegenwoordig te veel worden verwend. e/f Ze ergeren zich vooral aan de kinderen van anderen, want die vinden ze brutaal, asociaal, stiekem en ongehoorzaam. g Voor hun eigen opvoedkwaliteiten geven ze wel een ruime voldoende. h Twee derde van de ondervraagde ouders pleit voor een steviger pedagogische aanpak. i Volgens hen moet de regel ‘rust, reinheid en regelmaat’ voor kinderen weer in ere worden hersteld.
HOOFDSTUK 6
5 SCHRIJVEN
119
OPDRACHT 6 a Bijvoorbeeld: onderwerp 1 b Bijvoorbeeld: Ik ga een ingezonden brief schrijven over het idee om mobieltjes op school landelijk te verbieden. Mijn doel is de lezer ervan te overtuigen dat dit een onredelijk voorstel is. Mijn tekst is bedoeld voor de lezers van de krant. c Bijvoorbeeld: Aanleiding: politicus wil landelijk verbod van mobieltjes op school. inleiding Mening: een onredelijk voorstel. Opwinding over filmen rectrix begrijpelijk. argument 1 Consequentie absurd: goeden moeten lijden onder de kwaden. Mobieltje is mijn beste kameraad. argument 2 Streng schoolbeleid geen probleem, maar overheid moet zich er niet mee conclusie bemoeien. OPDRACHT 7 a t/m d Bijvoorbeeld: In het NOS Journaal van dinsdag 9 oktober hield Pol Vanbeer een pleidooi om mobieltjes op school landelijk te verbieden. Dit allemaal naar aanleiding van het filmpje dat onlangs op internet is geplaatst over een rectrix die bezig was zich om te kleden. Het spijt me voor Vanbeer, maar ik vind zijn voorstel zeer onredelijk. Natuurlijk heeft hij gelijk als hij stelt dat het geen pas geeft een rectrix op deze wijze in haar hemd te zetten. De leerlingen die het filmpje hebben gemaakt, geven blijk van een groot gebrek aan fatsoen. En het is inderdaad niet de eerste keer dat zoiets gebeurt. Maar om dan over te gaan tot een landelijk verbod van mobieltjes op school, gaat veel te ver. De grote groep leerlingen die er niet over piekert zo’n misselijke streek uit te halen, is dan de dupe van een paar figuren die over de schreef gaan. Het klinkt misschien wat sentimenteel, maar mijn mobieltje is mijn beste kameraad. Ik zou doodongelukkig worden als ik mijn mobieltje thuis moest laten. Dankzij mijn mobieltje heb ik contact met de wereld op het moment dat ik dat wil. Dat ik mij tijdens de lessen even moet inhouden, kan ik begrijpen. Maar dat ik de pauzes niet zou mogen benutten voor een sms’je hier en een belletje daar, voel ik als een ongehoorde aantasting van mijn persoonlijke vrijheid. Een volwassene klinkt dit waarschijnlijk als krankzinnig in de oren, maar voor mij verliest het leven dan alle glans. Ik heb er geen enkel probleem mee als de directie van een school strenge straffen zet op het gebruik van een mobieltje binnen de school. Maar de overheid moet zich daar niet mee bemoeien. Het is bovendien niet nodig, want bijna alle Nederlandse scholen hebben de regel dat je mobieltje op school uit moet staan. En er zijn maar weinig leerlingen die zich daar niets van aantrekken. Sjarel van Beveren, Eindhoven e Bijvoorbeeld: Landelijk mobieltjesverbod op scholen OPDRACHT 8 a – b/c Bijvoorbeeld: Inhoud: goed. Taalgebruik: matig. OPDRACHT 9 – OPDRACHT 10 a/b Bijvoorbeeld: Bewering 1. Een goed beargumenteerde ingezonden brief is een zinvolle bijdrage tot de meningsvorming over een onderwerp. Aan kletspraat van een nitwit heb je als belangstellende lezer niets.
HOOFDSTUK 6
5 SCHRIJVEN
120
6.6
spreken, kijken, luisteren
OPDRACHT 1 a Bijvoorbeeld: een schema op het bord, plaatjes uit boeken b eigen antwoord c eigen antwoord d – OPDRACHT 2 a De toeschouwer kan de presentatie beter volgen. Je kunt de dia’s als spiekbrief gebruiken. Je kunt afbeeldingen, filmpjes, muziek en speciale effecten in een PPP zetten. b Het kost veel tijd om een PPP te maken. Je bent afhankelijk van programmatuur en apparatuur. c eigen antwoord d uit drie onderdelen e Door de gele kleur kun je aangeven dat je aan dat onderdeel gaat beginnen. OPDRACHT 3 a De dia is opgebouwd uit een titel (‘Woordenschatoefening’) en gele tekstblokken. Elk tekstblok verschijnt na een klik. b Na drie klikken: elk geel vlak verschijnt na een klik. c De foto’s op de achtergrond zijn van kinderen die de woorden uit de oefening uitspreken. Dat is leuk. Bron 3 is wel erg vol met woorden. OPDRACHT 4 a Zo geef je eenheid aan je PPP en worden de dia’s niet te druk. b Een sjabloon is een kant-en-klare indeling. c niet regel voor regel, wel blok voor blok d Ja, het zijn kinderen die straattaal spreken. e Bijvoorbeeld: zweven, boemerang, openvouwen OPDRACHT 5 – OPDRACHT 6 – OPDRACHT 7 a Dan zie je hoe je publiek op jouw spreektaak reageert. b Als je veel tekst op de dia’s hebt staan. c Als er sprake is van afwisseling tussen wat jij vertelt en wat er op de dia’s staat. OPDRACHT 8 – OPDRACHT 9 – OPDRACHT 10 eigen antwoord
HOOFDSTUK 6
6 SPREKEN, KIJKEN, LUISTEREN
121
6.7
woorden
OPDRACHT 1 a – b – c realiseren respect tekenend filantroop lanceerde project gebaseerd op idealisme voormalige motto doneren nationaal mondiale kick-off
uitvoeren bewondering typerend weldoener bracht uit plan gesteund op geloven in een ideaal vroegere leus schenken landelijk wereldwijde begin
OPDRACHT 2 a goed b fout c goed d goed e goed f fout g fout OPDRACHT 3 a lanceren b De kick-off c nationale d tekenend e project OPDRACHT 4 a/b Bijvoorbeeld: Morgen realiseren we ons zeilfeest. Ik heb veel respect voor mensen die iedere dag hard werken. Het is tekenend dat je zo snel naar huis gaat. De eigenaar van Microsoft is een echte filantroop. Hij lanceerde een project voor hulp aan aidsslachtoffers in Afrika. Je kunt lid worden van een politieke partij uit idealisme. De voormalige voorzitter nam van iedereen afscheid. Zijn motto is: iedereen is gelijk! De meeste mensen doneren aan goede doelen. PSV is nationaal kampioen. De Olympische Spelen zijn een mondiaal evenement. De kick-off van de voorronde is op 1 april. En dat is geen grap! Onze vermoedens zijn gebaseerd op informatie die we kregen van getuigen.
HOOFDSTUK 6
7 WOORDEN
122
OPDRACHT 5 a 1 bezig een tekening te maken 2 afvuren b homoniemen OPDRACHT 6 a Homoniemen: woorden die je op dezelfde manier schrijft, maar die iets anders betekenen. Bijvoorbeeld: koper = afnemer, koper = metaal b Antoniemen: woorden met een tegengestelde betekenis. Bijvoorbeeld: koper ↔ verkoper c Achter een trefwoord kunnen genummerde betekenissen staan. Dat zijn dan homoniemen. d atleten – sporters wedstrijd – krachtmeting bliksemschicht – flits staken – gaven op e Je vindt de synoniemenlijst via het menu Extra. OPDRACHT 7 a weldoener b respect – bewondering motto – slogan mondiaal – wereldwijd c ter afwisseling OPDRACHT 8 a/b Bijvoorbeeld: doel = 1 voorwerp waarop je schiet; 2 goal; 3 iets wat je wilt bereiken prijzen = 1 eren; 2 meervoud van ‘prijs’ idee = 1 begrip; 2 denkbeeld OPDRACHT 9 a filantroop ↔ misantroop b sociale ↔ asociale c idealisme ↔ realisme d voormalige ↔ huidige e bepaald ↔ onbepaald
6.8
informatie
OPDRACHT 1 eigen antwoord OPDRACHT 2 a eigen antwoord b De hoofdvraag komt in de inleiding. c De deelvragen komen in de kern. d In het slot komt de conclusie. e Je herhaalt de hoofdvraag. f De bronnenlijst komt na de conclusie.
HOOFDSTUK 6
8 INFORMATIE
123
OPDRACHT 3 a Dat lijkt een goede hoofdvraag. Er zijn in veel culturen sprookjes geschreven. Tegenwoordig worden er ook nog sprookjesachtige verhalen geschreven. De tekst heeft veel hyperlinks: er is dus informatie genoeg. b Bijvoorbeeld: Wat zijn de kenmerken van het oude sprookje? Heeft In de ban van de Ring die kenmerken ook? Waarom zijn sprookjes opgeschreven? Waarom worden er nog steeds sprookjes geschreven? c – d eigen antwoord OPDRACHT 4 a van mevrouw Croes-van Delden b We hebben heel lang gedacht dat sprookjes kinderverhalen zijn, maar dat is niet zo. c In het citaat wordt een mening gegeven. De manier waarop die mening geformuleerd is, is opvallend: Niemand gelooft meer... d J.F. Croes-van Delden, Symboliek van sprookjes, Uitgeverij Ankh-Hermes 1977 OPDRACHT 5 Saskia de Bodt, Getekend: Hans Christian Andersen, Terra 2005 Pamela Koevoets en Michiel Romeyn, Assepoes: een lied van vertrouwen, De Bezig Bij 2000 Rudolf Meyer, Sprookjeswijsheid, Christofoor 1991 C.J. Schuurman, Er was eens ... er is nog, Ankh-Hermes 1973 M.L. von Franz, De vrouw in het sprookje, Lemniscaat 1980 forum.scholieren.com/showthread.php Papoeasprookjes, Elmar 2001 OPDRACHT 6 a Tekst 3 komt uit 1941 en is dus 51 jaar ouder dan tekst 2. b Sommige lange klinkers in open lettergrepen worden met twee letters geschreven (kleeren), sommige (lid)woorden krijgen een -n aan het eind. c ministerraad – raadskamer; genoeglijk – vroolijk; onvergeeflijk dom – ongelooflijk dom d Nee, want de zinnen zijn erg lang. Het taalgebruik is niet afgestemd op (kleine) kinderen. OPDRACHT 7 – OPDRACHT 8 – OPDRACHT 9 – OPDRACHT 10 –
6.9
gedicht
OPDRACHT 1 a Short Message Service b Nee, een sms’je telt maximaal 160 tekens.
HOOFDSTUK 6
9 GEDICHT
124
c d
Nee, de mobiele telefoon breekt de regels af. –
OPDRACHT 2 a De dubbele punt geeft aan dat er een uitleg van het begrip sms komt. b de tegenstelling tussen sms als technisch wonder en de beperkte uitdrukkingsmogelijkheid ervan c vernuft, innovatieve verbeelding (r. 3-5); liefde, lust (r. 7) d Per mobiele telefoon kan het gedicht er anders uitzien, afhankelijk van de manier waarop de telefoon de regel afbreekt. OPDRACHT 3 a Als je niet meer van me houdt. b De functies van een mobiele telefoon worden in deze regels opgesomd. c Gemiste oproepen worden gemiste kansen genoemd. Een oproep wordt dus vergeleken met een kans. OPDRACHT 4 eigen antwoord
6.10 taalonderzoek OPDRACHT 1 a Bijvoorbeeld: Een hoge kip is een reiger of een andere watervogel, een knorkoe is een varken, chocoladepindakaas is chocoladepasta en een kniehoksel is een knieholte. b vogel c Nee, een kip is weliswaar een vogel, maar niet alle vogels zijn kippen. d Nee, dat is niet helemaal duidelijk. OPDRACHT 2 a Baby’s horen in de baarmoeder klanken en het ritme van de taal die ‘buiten’ gesproken wordt. Zo krijgen ze al veel informatie over de taal die in hun omgeving gesproken wordt. b klank en ritme c vanaf ongeveer negen maanden OPDRACHT 3 a Er is geen verschil; iedere baby verwerft taal op ongeveer dezelfde manier. b In deze periode spreekt een baby nog geen taal, maar bereidt hij zich voor op het spreken. c in de experimentele fase d ongeveer negen woorden e het vermogen een taal op een natuurlijke en speelse manier aan te leren f dat het kind veel gevarieerde uitingen van zijn moedertaal om zich heen hoort g praten van de ouders, televisie, voorlezen, praten tegen het kind, liedjes zingen h Door verschillende uitingen van taal in diverse situaties heeft een kind voldoende materiaal om de grammatica uit af te leiden. i Door verschillende uitingen van taal in diverse situaties heeft een kind voldoende materiaal om de woordenschat uit te breiden. OPDRACHT 4 a Hij past de vervoeging van sterke werkwoorden toe op het zwakke werkwoord struikelen. b Ze experimenteert met de woordenschat. Ze verzint een woord voor een accordeon, omdat ze dat woord nog niet kent.
HOOFDSTUK 6
10 TAALONDERZOEK
125
c d
Ze experimenteert met de vorming van een nieuw werkwoord (het antoniem van het werkwoord aansteken). Het woord varken ziet zij aan als meervoud vanwege de -en op het eind. Haar eigen regel: alle woorden die eindigen op -en zijn meervoud, en door -en van het meervoud af te halen, krijg je de enkelvoudsvorm.
OPDRACHT 5 a De tekst gaat over een meisje dat tot haar twaalfde jaar opgesloten heeft gezeten. Ze leerde daarna wel Engels spreken, maar nooit meer volledig. b het aangeboren taalvermogen en een rijk en gevarieerd taalaanbod c Zij heeft geen rijk en gevarieerd taalaanbod gehad. d het aangeboren taalvermogen e B
test jezelf OPDRACHT 1 a In een boek kunnen gedachten en gevoelens beschreven worden. Een boek kun je lezen in je eigen tempo, waar je ook bent; je kunt stukken herlezen, terugbladeren. b Er is geluid in een film: je hoort niet alleen mensen praten, maar ook achtergrondgeluiden, en er kunnen muziek en andere soorten geluid ingezet worden voor de spanning, de sfeer. c De juf wil reageren op de opmerking van Laura dat je na je dood weer een baby’tje wordt of een hond of een vlieg, maar vindt het uiteindelijk blijkbaar beter om niet te reageren op wat Laura van haar moeder zegt gehoord te hebben. d Debbie vindt ze maar een stom vlechtenkind. Laura met haar onverwachte gedrag is veel interessanter. e De kennismaking van Anouk en Laura is een echte herinnering van Anouk of een vaak verteld verhaal. OPDRACHT 2 a of, of; nevenschikkend b want; nevenschikkend c Hoewel; onderschikkend d Toen; onderschikkend e Omdat; onderschikkend OPDRACHT 3 a Doordat het voorjaar zo koud was = BWB-zin b dat ze heel tevreden waren = LV-zin c omdat hun huis niet over een hal beschikt = BWB-zin d Terwijl menigeen ’s morgens nog in zijn bed ligt = BWB-zin e Dat de rechter zich vergist had = O-zin OPDRACHT 4 a Het verbaast mij dat je niet antwoordt. b Ik verwacht dat Shawn me het meest irriteert. c De fietsenmaker sms’t dat hij nog aan mijn fiets sleutelt. d Als je de opstelling in je kamer verandert, benut je de ruimte beter. e Ik geloof er niets van dat hij de situatie verkeerd beoordeelt.
HOOFDSTUK 6
TEST JEZELF
126
OPDRACHT 5 a voor- en tegenspoed b de ochtend-, avond- en middagkranten c particuliere en zakelijke deelnemers d mijn voetbal- en tennisschoenen OPDRACHT 6 a Vamp, een boek van Caja Cazemier b Tekst 2 is een beoordeling/recensie. c de lezer overtuigen OPDRACHT 7 a Het oordeel kun je al zien aan de sterretjes. b in deel 3 c Hij vindt dat Vamp een hedendaags en realistisch tienerverhaal is dat vooral meisjes zal aanspreken. d Hij stelt dat Jade net zo denkt als veel meisjes denken. e een mening f Dat betekent dat datgene wat in het verhaal verteld wordt ook echt zo kunnen gebeuren. g Hij zegt: De ontwikkeling van leuk vinden, genieten van de gesprekjes, verliefd worden, wel iets meer durven zeggen en tonen, steeds verder gaan en dan plots in de problemen zitten, is herkenbaar weergegeven en heel geloofwaardig. h hiervoor → als iemand je complimentjes maakt en je neemt zoals je bent. (r. 27) OPDRACHT 8 a Nee. Een echte brief is bedoeld voor een bepaalde lezer en heeft een aantal uiterlijke kenmerken. Een ingezonden brief is bedoeld voor een groter publiek, en de uiterlijke kenmerken van een echte brief ontbreken. b Gebruik het verwijswoord wat als je verwijst naar: – woorden als alles, iets, niets, het enige, datgene; – woorden in de overtreffende trap; – een hele zin. c 1 Varieer de volgorde van de zinsdelen. Gebruik niet steeds de volgorde: onderwerp – werkwoord – rest. 2 Varieer de lengte van de zinnen. Wissel korte en wat langere zinnen af. OPDRACHT 9 a De schrijver geeft zijn mening over een uitspraak van rector G. b de aanleiding (= een uitspraak van rector G.) c Het is volstrekt onduidelijk wat die zogenaamde grap van de leerlingen inhield. Daardoor kan de lezer het standpunt dat de schrijver verdedigt niet beoordelen. d de datum (Bijvoorbeeld: ...lees ik in de Overlander van 22 april) e dat hij argumenten geeft voor zijn mening over de uitspraak van rector G. OPDRACHT 10 1 hun; 2 wat; 3 dat; 4 dit; 5 Die; 6 hun; 7 ze; 8 hen OPDRACHT 11 a Nee. Teksten en afbeeldingen moeten functioneel zijn voor de presentatie. b Nee. Effecten zorgen vaak juist voor ergernis bij het publiek. c Nee. Ook voor de spreker is het een goed hulpmiddel. d Nee. Je moet juist oogcontact met je publiek houden.
HOOFDSTUK 6
TEST JEZELF
127
OPDRACHT 12 a Nee. Het zijn aansluitende zinnen. b Met deze dia wordt het een voorleesbeurt. c De volgende dia zal nog meer informatie over Karel Verleyen geven. d Nee. De foto zou centraal op de dia moeten staan. OPDRACHT 13 a bracht uit b vroegere c wereldwijd d gesteund op e leus OPDRACHT 14 a vorst = staatshoofd; vriezend weer b proces = rechtspraak; voortgang c negeren = doen of iemand niet bestaat; pesten d recht = niet krom; rechtvaardigheid e bloem = plant; meel OPDRACHT 15 a in eigen woorden: een feit b in eigen woorden: een onderzoek c citaat: een voorspelling OPDRACHT 16 Saskia Aukema, ‘Meer dan een robot: de gebarentolk’, in Onze taal oktober 2007 Joop en Kees van der Horst, Geschiedenis van het Nederlands in de twintigste eeuw, Standaard 1999 Nicoline van der Sijs, De geschiedenis van het Nederlands in een notendop, Bert Bakker 2005 www.taalunieversum.org, 5 juni 2009
HOOFDSTUK 6
TEST JEZELF
128
E R N A MU L D E R P O L LY D E N T E N T E R TA E D E D E B O E R JOOP DIRKSEN J O S VA N S O N
N E DE R L AN DS V O O R DE O N DE R B O UW
9 789034 545374
506779
W W W. TA L E N T- MA L MBERG.NL
AN TW OO RD ENB O EK H AV O/ V WO
ISBN 978 90 345 4537 4
2
nederlands voor de onderbouw antwoordenboek · 2 havo/vwo