1
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
Nieuw Nederlands 2 havo/vwo docentenhandleiding
Tiddo Ekens
Noordhoff Uitgevers Groningen
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
2
© 2008 Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van korte gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van niet-korte gedeelte(n) dient men zich rechtstreeks te wenden tot de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise without prior written permission of the publisher. ISBN 978 9001 76195 X
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
INHOUD 1 De methode Nieuw Nederlands 2 Nederlands in de onderbouw 3 Inhoud Nieuw Nederlands havo/vwo 2 4 Lesvoorbereiding havo/vwo 2 5 Nieuw Nederlands in de scenario’s 6 Nieuw Nederlands van A tot Z 7 Achtergrondliteratuur 8 Overzicht leerstof havo/vwo 2 9 Auteurs gezocht
© Noordhoff Uitgevers bv
3
4
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
1 DE METHODE NIEUW NEDERLANDS DE BASISMETHODE Nieuw Nederlands biedt de volgende leerlingenboeken voor vmbo-basis tot en met vwo. vmbo vmbo/havo havo/vwo vwo
vmbo-basis 1 vmbo-kgt 1 vmbo-t/havo 1 havo/vwo 1 vwo 1
vmbo-basis 2 vmbo-kgt 2 vmbo-t/havo 2 havo/vwo 2 vwo 2
vmbo-basis 3 vmbo-bk 3 vmbo-gt 3 havo 3 vwo 3
vmbo-basis 4 vmbo-bk 4 vmbo-gt 4 havo 4/5 vwo 4
vwo 5/6
HET ACTIVITEITENBOEK Bij ieder leerlingenboek is een extra activiteitenboek beschikbaar. Dit boek is optioneel. Het activiteitenboek bestaat uit de volgende onderdelen: • portfolio • extra oefeningen voor: Lezen, Woordenschat, Grammatica en Spelling • werkbladen bij drie projecten • invulbladen bij het leerlingenboek • gereedschapskist: overzicht belangrijkste leerstof in leerlingenboek • persoonlijk wachtwoord voor extra oefeningen op de website DE WEBSITE: I-CLIPS Bij de methode is ondersteunend ICT-materiaal beschikbaar, dit heet de I-clips. De I-clips is bereikbaar via een persoonlijk wachtwoord in het activiteitenboek en te vinden op de website www.schoolwise.nl. De I-clips bestaat uit de volgende items: • Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling • D-toetsen: diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling • zes minicursussen Schrijven • cursussen Word, PowerPoint en Excel • de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie • drie webquests • taalregister Daarnaast is een gedeelte van de I-clips vrij toegankelijk en te vinden op de website http://hv2.nieuwnederlands.noordhoff.nl. Het gaat om het item Weet je het?, waarmee de kennis van de theorie bij alle cursusonderdelen getoetst kan worden. SERVICEBOX VOOR DOCENTEN Nieuw Nederlands biedt een zogenaamde servicebox voor docenten. De inhoud bestaat uit 3 cd’s: • kijkfragmenten op dvd • luisterfragmenten op cd (ook van het onderdeel fictie) • een cd-rom met: - docentenhandleiding - een didactisch naslagwerk met ongeveer 70 trefwoorden - een jaarplanner - antwoordkaarten - 60 toetsen - kopieerbladen: invulbladen voor de leerling DIGITALE PROEFWERKEN Per deel zijn er 60 proefwerken beschikbaar. Deze toetsen kunnen ook digitaal worden samengesteld, afgenomen en nagekeken. Meer informatie: www.digitaleproefwerken.nl.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
5
2 NIEUW NEDERLANDS IN DE ONDERBOUW DOMEINEN IN DE ONDERBOUW De onderbouw heeft betrekking op leerjaar 1 en 2. Scholen kunnen zelf invulling geven aan leerjaar 3. De kerndoelen onderbouw beschrijven de inhoud van het verplichte programma. Het verplichte deel is 2/3 van de totale onderwijstijd. Scholen kunnen dus 1/3 van de onderwijstijd naar eigen inzicht inrichten. In dit deel kunnen bijvoorbeeld Duits, Frans of godsdienst een plaats krijgen. Ook kan de school dieper ingaan op kerndoelen die zij belangrijk vindt. De onderbouw telt in het verplichte deel zeven domeinen: • Nederlands • Mens en maatschappij • Engels • Kunst en cultuur • Rekenen en wiskunde • Bewegen en sport • Mens en natuur SAMENHANG IN DE ONDERBOUW De 58 kerndoelen voor de onderbouw zijn in onderlinge samenhang beschreven. Nederlands speelt in de onderbouw een cruciale rol binnen alle domeinen. Om goed te leren in de andere domeinen is beheersing van de taal onontbeerlijk. In de karakteristiek van het domein Nederlands wordt deze ondersteunende rol van taal bij het leren op school herhaaldelijk benadrukt. KENMERKEN VAN HET LEREN IN DE ONDERBOUW De belangrijkste kenmerken van het onderwijs in de onderbouw zijn: • De leerling leert actief en in toenemende mate zelfstandig. • De leerling leert samen met anderen. • De leerling leert in samenhang. • De leerling oriënteert zich. • De leerling leert in een uitdagende, veilige en gezonde leeromgeving. • De leerling leert in een doorlopende leerlijn. KARAKTERISTIEK VAN HET VAK NEDERLANDS Onderwijs in de Nederlandse taal heeft tot doel de taalvaardigheid van leerlingen te vergroten. Brede beheersing van de taal maakt het leerlingen mogelijk om intensief deel te nemen aan de verschillende aspecten van het maatschappelijk leven, nu en in de toekomst. Beheersing van de Nederlandse taal is onontbeerlijk bij het verwerven van inhoud en vaardigheden in alle leergebieden. In het funderend onderwijs is onderwijs in de Nederlandse taal daarom van grote betekenis. Taalverwerving en taalonderwijs in basis- en voortgezet onderwijs verlopen als het ware in cirkels: dezelfde inhoud komt in toenemende complexiteit en mate van beheersing aan de orde. Het onderwijs in Nederlandse taal in de onderbouw van het voortgezet onderwijs maakt deel uit van die concentrisch verlopende ontwikkeling en sluit daarbij aan bij wat de leerling in het basisonderwijs heeft bereikt. De kern van het vak bestaat uit het verwerven, verwerken en presenteren van informatie en meer algemeen uit het leren communiceren met behulp van de Nederlandse taal. Daarbij gaat het steeds om mengvormen van mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid, zoals een mondelinge presentatie die wordt ondersteund door geschreven teksten en beeldmateriaal. Omgaan met de computer als bron van informatie, als hulpmiddel en als communicatiemiddel is onlosmakelijk verbonden met de kern van het vak. Strategische vaardigheden vormen een wezenlijk onderdeel: lees- en luisterstrategieën, het opstellen van spreek- en schrijfplannen voor communicatieve handelingen. Ook door bewustwording van het belang van conventies in het taalgebruik en van de mogelijkheden om met taal te ‘spelen’, breiden leerlingen hun taalgereedschap en hun repertoire uit. Het onderwijs in de Nederlandse taal sluit aan bij het beheersingsniveau en de leefwereld van de leerling, en breidt deze uit. Leerlingen worden uitgedaagd tot taalactiviteiten en ontwikkelen een positieve houding ten opzichte van andere vormen van taalgebruik. Vanwege het oriënterend karakter van de onderbouw is het in het algemeen belangrijk dat de contexten tezamen over de volle breedte
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
6
reiken van de verschillende toepassingsgebieden van Nederlandse taal: het leven van alledag, andere leergebieden, vervolgonderwijs en beroepenwereld en de Nederlandse taal zelf. De relatie met andere vakken en leergebieden is tweezijdig: gebruik van teksten en contexten uit andere leergebieden in het onderwijs in de Nederlandse taal en bewust werken aan taalonderwijs in het onderwijs in andere leergebieden. De toepassing van taalvaardigheden in andere leergebieden is een belangrijk punt van aandacht en maakt deel uit van het taalbeleid voor de hele school. Daarnaast is er een inhoudelijke samenhang met het onderwijs in andere talen en in het leergebied Kunst en cultuur. KERNDOELEN VAN HET VAK NEDERLANDS Het vak Nederlands in de onderbouw telt tien globaal geformuleerde kerndoelen: Kerndoel 1: De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken. Kerndoel 2: De leerling leert zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en leert het belang van die conventies te zien. Kerndoel 3: De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn woordenschat. Kerndoel 4: De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven teksten. Kerndoel 5: De leerling leert in schriftelijke en digitale bronnen informatie te zoeken, te ordenen en te beoordelen op waarde voor hemzelf en anderen. Kerndoel 6: De leerling leert deel te nemen aan overleg, planning, discussie in een groep. Kerndoel 7: De leerling leert een mondelinge presentatie te geven. Kerndoel 8: De leerling leert verhalen, gedichten en informatieve teksten te lezen die aan zijn belangstelling tegemoet komen en zijn belevingswereld uitbreiden. Kerndoel 9: De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te bereiden en uit te voeren. Kerndoel 10: De leerling leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn taalactiviteiten uitvoert en leert, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten. MEER INFORMATIE Meer informatie over de onderbouw vindt u op www.onderbouw-vo.nl.
© Noordhoff Uitgevers bv
7
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
3 INHOUD NIEUW NEDERLANDS HAVO/VWO 2 3.1 OPBOUW METHODE De methode Nieuw Nederlands bestaat uit zes hoofdstukken. Elk hoofdstuk bevat acht onderdelen, zoals Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven. In ieder onderdeel wordt nieuwe leerstof aangeboden, geoefend en toegepast. De leerstof werkt aan de kerndoelen voor de onderbouw. De zes cursussen van ieder onderdeel hangen onderling samen. Gezamenlijk vormen de cursussen een module die ook aaneengesloten gegeven kan worden. In ieder hoofdstuk is een taak beschikbaar, waarbij de leerlingen praktisch met de leerstof aan de slag gaan. De taak integreert de leerstof uit de onderdelen Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven. De methode bevat per deel drie projecten, waarin samenwerken, informatievaardigheden en integratie met andere vakken een belangrijke rol spelen. 1 Idolen Inleiding, middenstuk, slot van een tekst
2 Leef! De opbouw van alinea’s
3 Te koop Verbanden in de tekst (1)
4 Verkeerd Verbanden in de tekst (2)
5 Schoon Schema of samenvatting
6 Weg Informerende teksten
Spreken / kijken / luisteren Schrijven
Aantekeningen maken terwijl je luistert Recensie
Informatief gesprek
Betogende spreekbeurt
Onderhandelingsgesprek
Vergaderen
Presenteren
Zakelijke brief
Advertentie
Verslag
Werkstuk
Verhaal
Formele taal
Wervend schrijven Kom op mijn club! Hoofd- en deelvragen
Samenhang
Opmaak van een werkstuk De schone school Uit je hoofd leren
Stijl
Taak
Variatie in woordkeus Ik zie een ster
Lezen
Studievaardigheid Taal en woordenschat
Grammatica
Spelling
Fictie Test Project
Leuker leven
Samenwerken
Toetsen voorbereiden
Nieuwe woorden
Verwijswoorden Vergelijkingen
Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen Advertentietaal Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Verkeerde verwijswoorden
Tussenletters in samenstellingen
Lijdende en bedrijvende vorm
Naamwoorde-lijk gezegde
Zelfstandig naamwoord en hulpwerkwoord
Koppelwerkwoord
Gebiedende wijs Persoonsvormen in samengestelde zinnen Persoonsvormen tegenwoordige en verleden tijd Hoofdpersonen
Engelse werkwoorden
Aan elkaar of los?
Leenwoorden
Koppelteken en weglatingsteken
Beoordelen
Sfeer
© Noordhoff Uitgevers bv
PROJECT
Gewoon anders
Waar gaan we heen? Bronnen verwerken
Samenstellingen en afleidingen
Een andere vakantie Enquête Voor- en achtervoegsels
Taalfamilies Krantentaal Zinsdeelstukken (1) Bijvoeglijke bepaling Betrekkelijk voornaamwoord Telwoord
Tijd PROJECT
Goed fout!
Zinsdeelstukken (2) Ondergeschikte bijwoordelijke bepaling Onbepaald voornaamwoord Bijwoord Hoofdletters en leestekens
Enkelvoudige en samengestelde zinnen Hoofdzinnen en bijzinnen Voegwoord Tussenwerpsel
Verteller
Gedichten
Trema en apostrof
PROJECT
Op vakantie
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
8
3.2 CURSUSSEN In iedere cursus wordt nieuwe leerstof aangeboden, geoefend en toegepast. De leerstof werkt aan de kerndoelen voor de onderbouw. De opbouw van een cursus ziet er schematisch als volgt uit: Opdracht 1 Om te beginnen
Opdracht 1 doet een beroep op al aanwezige kennis en ervaring van de leerling. Theorie De theorie (groene letters) bestaat uit een: • korte beschrijving van het belang van de leerstof • gemiddeld zo’n vier actiegerichte stappen voor de leerlingen Opdracht 2 Opdracht 2 is een kleine verwerkingsopdracht bij de theorie. Tip De tip bevat een handige aanwijzing of weetje om de leerstof goed in de praktijk toe te passen. Opdracht 3, 4 en verder Deze opdrachten zijn grotere verwerkingsopdrachten bij de theorie Variatietip De variatietip is een open opdracht die de kans biedt om de lesstof op een alternatieve manier te verwerken. Ook kan er bij de variatietip ingespeeld worden op de eigen leefomgeving en de eigen interesses van de leerling. * -opdracht (steropdracht) Aan het eind van de cursus staat soms een extra opdracht waarin een hoger beheersingsniveau wordt geoefend. Deze steropdracht kan gezien worden als de overgang naar een hoger niveau. Alles op een rij De belangrijkste punten uit de theorie worden kort en bondig herhaald. De integrale leerstof van alle cursussen vindt u achterin de docentenhandleiding. Lezen Leerlingen ontdekken in het onderdeel Lezen hoe een tekst is opgebouwd. Er is achtereenvolgens aandacht voor de drie delen van een tekst (inleiding, middenstuk, slot) en voor de opbouw van alinea’s. Daarnaast maken leerlingen kennis met verbanden in een tekst, zoals chronologische, opsommende en voorwaardelijke verbanden. Deze leesvaardigheden gebruiken leerlingen vervolgens bij het maken van een tekstschema of een samenvatting. Tot slot wordt ingegaan op kenmerken van informerende teksten. De titels van de cursussen zijn: 1 Inleiding, middenstuk, slot van een tekst 2 De opbouw van alinea’s 3 Verbanden in de tekst (1) 4 Verbanden in de tekst (2) 5 Schema of samenvatting 6 Informerende teksten Spreken/kijken/luisteren In het onderdeel Spreken/kijken/luisteren oefenen leerlingen verschillende gespreks- en spreeksituaties, variërend van betogende spreekbeurt, onderhandelingsgesprek tot vergaderen. Ook is er aandacht voor het maken van aantekeningen tijdens het luisteren, een vaardigheid die in de daaropvolgende cursussen telkens van pas komt. Elke cursus besluit met een kijk- en luisterfragment met vragen en opdrachten. De kunt u vinden op de docentenservicebox in de map Kopieerbladen > Vragen bij kijkfragmenten. De titels van de zes cursussen zijn: 1 Aantekeningen maken terwijl je luistert 2 Informatief gesprek 3 Betogende spreekbeurt 4 Onderhandelingsgesprek 5 Vergaderen 6 Presenteren Schrijven Het onderdeel Schrijven besteedt iedere cursus aandacht aan twee onderwerpen. Eerst wordt ingegaan op de inhoud van een tekst of op de kenmerken van tekstsoorten. Vervolgens wordt gericht
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
9
geoefend met belangrijke deelaspecten van schrijven, zoals bijvoorbeeld de samenhang in een tekst, gevarieerde woordkeuze of de opmaak van een tekst. De titels van de zes cursussen zijn: 1 Recensie; Variatie in woordkeus 2 Zakelijke brief; Formele taal 3 Advertentie; Wervend schrijven 4 Verslag; Samenhang 5 Werkstuk; Opmaak van een werkstuk 6 Verhaal; Stijl Studievaardigheid Het onderdeel Studievaardigheid helpt de leerlingen met het aanleren en oefenen van vaardigheden die ook van belang zijn in andere vakken. Omdat leerlingen aan het begin van leerjaar 2 deze vaardigheden goed kunnen gebruiken bij Nederlands en bij andere vakken, kan dit onderdeel ook in zijn geheel als een aaneengesloten cursus worden gegeven bij de start van het tweede leerjaar. De titels van de zes cursussen zijn: 1 Samenwerken 2 Toetsen voorbereiden 3 Hoofd- en deelvragen 4 Bronnen verwerken 5 Uit je hoofd leren 6 Enquête Taal en woordenschat Het onderdeel Taal en woordenschat besteedt aandacht aan de uitbreiding van de actieve en passieve woordenschat. Verwijswoorden, samenstellingen, afleidingen en voorzetseluitdrukkingen komen onder andere aan de orde. Daarnaast is er aandacht voor enkele taalverschijnselen zoals vergelijkingen, advertentie- en krantentaal en taalfamilies. De titels van de zes cursussen zijn: Woordenschat Taal 1 Nieuwe woorden 2 Verwijswoorden Vergelijkingen 3 Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen Advertentietaal 4 Verkeerde verwijswoorden Taalfamilies 5 Samenstellingen en afleidingen Krantentaal 6 Voor- en achtervoegsels Grammatica Het onderdeel Grammatica gaat in op de belangrijkste grammaticale begrippen. De behandelde begrippen bereiden de leerlingen onder andere voor op de spellingproblemen in het onderdeel Spelling. Daarnaast hebben de leerlingen de meeste van deze begrippen nodig bij het aanleren van een of meer moderne vreemde talen. Tot slot wil dit onderdeel bijdragen aan een betere zinsbouw, schrijfstijl en taalgevoel. De titels van de zes cursussen zijn: 1 Lijdende en bedrijvende vorm; Zelfstandig naamwoord en hulpwerkwoord 2 Naamwoordelijk gezegde; Koppelwerkwoord 3 Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde; Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 4 Zinsdeelstukken (1); Bijvoeglijke bepaling; Betrekkelijk voornaamwoord; Telwoord 5 Zinsdeelstukken (2); Ondergeschikte bijwoordelijke bepaling; Onbepaald voornaamwoord; Bijwoord 6 Enkelvoudige en samengestelde zinnen; Hoofdzinnen en bijzinnen; Voegwoord; Tussenwerpsel Spelling Het onderdeel Spelling gaat in op de spelling van persoonsvormen, Engelse werkwoorden, leenwoorden en op de spelling van tussenletters. Ook is er veel aandacht voor hoofdletters en interpunctie, zoals het trema, leestekens en het koppel- en weglatingsteken. De titels van de zes cursussen zijn: 1 Gebiedende wijs; Persoonsvormen in samengestelde zinnen; Persoonsvormen tegenwoordige en verleden tijd 2 Engelse werkwoorden; Leenwoorden
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
10
3 Aan elkaar of los?; Koppelteken en weglatingsteken 4 Tussenletters in samenstellingen 5 Hoofdletters en leestekens 6 Trema en apostrof Fictie Het onderdeel Fictie brengt leerlingen in aanraking met verschillende vormen van fictie, zoals verhalen, romanfragmenten, gedichten, film en tv, liedteksten en strips. Deel 2 gaat in op aspecten (deelvaardigheden) van fictie die nodig zijn om fictie te waarderen, bijvoorbeeld de hoofdpersonen, de sfeer, de tijd en de vertelvorm in een fictiewerk. Ook een vaardigheid voor het maken van een fictiedossier wordt geoefend: beoordelen. Tot slot is er een aparte cursus voor poëzie. In keuzeopdrachten aan het einde van iedere cursus kunnen leerlingen hun eigen interesses verder verkennen en ontwikkelen. Elke cursus besluit met enkele actuele leestips voor 13-14-jarigen. De titels van de cursussen zijn: 1 Hoofdpersonen 2 Beoordelen 3 Sfeer 4 Tijd 5 Verteller 6 Gedichten e Op deze docentenbox vindt u een fictielijst bij Nieuw Nederlands 4 editie deel 2 havo/vwo. Hierin zijn alle verhalen, dichtbundels en (verfilmde) boeken opgenomen die in deel 2 havo/vwo aan de orde komen in het onderdeel Fictie. 3.3 TAKEN In een taak passen de leerlingen taalvaardigheden in de praktijk toe. Elk deel bevat in totaal zes taken. De situatie in iedere taak is zoveel mogelijk geënt op het gebruik van taalvaardigheden in het echte, buitenschoolse leven. De taak is verder gericht op samenwerking tussen leerlingen en op het verzamelen en presenteren van informatie. Een taak bestaat gemiddeld uit ongeveer zes stappen. Een taak kent een vaste opbouw. oriënteren kiezen informatie verzamelen laten zien
De inleiding beschrijft kort en uitdagend de prestatie die van de leerling verwacht wordt. De leerling kiest een aspect van het onderwerp. Hij/zij kan zich de opdracht eigen maken door keuzes te maken die aansluiten bij eigen ervaringen of interesses. Op internet, in kranten, bij klasgenoten of deskundigen gaat de leerling op zoek naar informatie. Ook is de leerling soms zelf een informatiebron. Leerlingen wisselen uit wat zij ontdekt hebben.
In iedere taak worden de vaardigheden Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven geïntegreerd. Het resultaat van iedere taak kan bewaard worden in het taalportfolio. Dit zijn de zes taken van deel 2: 1 Ik zie een ster 2 Leuker leven 3 Kom op mijn club!l 4 Waar gaan we heen? 5 De schone school 6 Een andere vakantie 3.4 PROJECTEN De projecten hebben tot doel de aangeleerde taalvaardigheden van de voorafgaande hoofdstukken geïntegreerd toe te passen. Vooral de vaardigheden Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven worden in een project in samenhang in praktijk gebracht. Daarnaast bieden de projecten gelegenheid
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
11
tot samenwerkend leren, het oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden en het toepassen van informatievaardigheden. In deel 2 zijn er drie projecten: Projecten Hoofdstuk 2: Gewoon anders Hoofdstuk 4: Goed fout! Hoofdstuk 6: Op vakantie
Relatie met andere vak- en leergebieden kunst en cultuur, mens en maatschappij mens en natuur (m.n. verzorging), godsdienst en/of levensbeschouwing, mens en maatschappij bewegen en sport, mens en maatschappij, kunst en cultuur
Bij ieder project horen werkbladen. Deze werkbladen staan in het activiteitenboek en op cd 1 van de servicebox. De projecten zijn ook beschikbaar als webquests op de I-clips, bereikbaar via www.schoolwise.nl. Hiervoor hebben de leerlingen een persoonlijk wachtwoord nodig dat beschikbaar is via het activiteitenboek.
3.5 ACTIVITEITENBOEK Het activiteitenboek is optioneel. Het is een bewaar- en naslagwerk voor de leerling en bevat de volgende onderdelen: 1 Portfolio 2 Extra oefeningen voor Lezen, Woordenschat, Grammatica en Spelling 3 Werkbladen projecten 4 Invulbladen 5 Gereedschapskist Verder biedt het activiteitenboek een persoonlijk wachtwoord waarmee de leerling toegang heeft tot Iclips, de website bij Nieuw Nederlands. 3.6 DE WEBSITE: I-CLIPS Bij de methode is ondersteunend ICT-materiaal beschikbaar, dit heet de I-clips. De I-clips is bereikbaar via een persoonlijk wachtwoord in het activiteitenboek en te vinden op de website www.schoolwise.nl. De I-clips bestaat uit de volgende items: • Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling • D-toetsen: diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling • zes minicursussen Schrijven • cursussen Word, PowerPoint en Excel • de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie • drie webquests • taalregister 3.7 DIGITALE PROEFWERKEN Nieuw Nederlands biedt de mogelijkheid tot digitale toetsing. Proefwerken kunnen eenvoudig digitaal worden samengesteld, afgenomen en worden nagekeken. De proefwerken zijn in aantal en inhoud hetzelfde als de papieren proefwerken, oftewel zestig per deel. De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de leerlingen ook in aanraking via de I-clips. Meer informatie over digitale proefwerken vindt u op: www.digitaleproefwerken.nl.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
12
4 LESVOORBEREIDING HAVO/VWO 2 INLEIDING Nieuw Nederlands is gemaakt voor zelfstandig werken en leren. Dat houdt in dat de leerling ook zonder voortdurende hulp door de methode kan gaan. In hoofdstuk 6 (Nieuw Nederlands van A tot Z, trefwoord werkwijzers) worden vier soorten werkwijzers beschreven die leerlinggestuurd onderwijs bevorderen. Bij een aantal opdrachten in Nieuw Nederlands is praktische hulp en organisatie door de docent noodzakelijk. Bijvoorbeeld het reserveren van het computerlokaal, de inrichting van het lokaal of het klaarzetten van benodigdheden. Per hoofdstuk geven we aan welke stap(pen) een docent ter voorbereiding op de les moet nemen. Iedere stap kan na uitvoering worden afgevinkt. HOOFDSTUK 1 IDOLEN Onderdeel Lezen SKL
Opdracht Actie Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 2 Culturele dag 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2 Culturele dag) bij deze opdracht. 0 Geef de volgende informatie over de workshop: Luister goed allemaal. Volgende week vrijdag hebben we op school een culturele dag. Ik heb jullie daar al iets over verteld. Vandaag zal ik jullie het rooster van die dag geven. De klas is die dag in tweeën gedeeld, anders worden de groepen te groot voor de workshops.Let goed op, want ik vertel nu in welke groep je zit: In groep 1 zitten de leerlingen die een achternaam hebben die begint met de letter A tot en met K. In groep 2 zitten dan de leerlingen die een achternaam hebben die begint met de letter J tot en met Z. Duidelijk? Dan ga ik nu verder met de uitleg. Jullie hebben van mij een schema gekregen, maar dat is nog leeg. Ik ga nu vertellen hoe laat de workshops beginnen, waar je moet zijn en wie je docent is. Je schrijft alleen de informatie op die voor jou belangrijk is. Luister heel goed en schrijf mee. De eerste workshop begint om 9.00 uur en duurt tot 10.30 uur. Leerlingen van groep 1 beginnen in lokaal 121 met theatersport. Theatersport wordt gegeven door Marianne Hoefnagels. De leerlingen uit groep 2 beginnen om 9.00 uur met salsadansen in de gymzaal. Salsadansen wordt gegeven door Jeroen en Melissa van Buren. Om kwart voor elf begint de tweede workshop en die duurt tot kwart over twaalf. Ook nu blijft de klas in tweeën gesplitst. De leerlingen uit groep 1 gaan djembé spelen in het muzieklokaal, en wel in lokaal 215. Deze workshop wordt gegeven door Duran Bloem. Groep 2 gaat op dezelfde tijd theatersport doen in lokaal 121. Ook deze keer geeft Marianne Hoefnagels de workshop. Om kwart over twaalf is iedereen wel toe aan een boterham en kunnen jullie je ervaringen aan elkaar vertellen. We verzamelen dan met de hele klas in lokaal 123, waar we tot één uur lunchpauze hebben. Je krijgt van school wat te drinken, voor eten moet je zelf zorgen. Na de pauze heeft iedereen nog één workshop. Deze workshop is van één uur tot half drie. Groep 1 gaat nu salsadansen in de gymzaal. Nu geven niet Jeroen en Melissa de workshop, maar Sanne en Wouter.Groep 2 gaat tenslotte djembé spelen in het muzieklokaal, lokaal 215 onder leiding van Duran Bloem. Na de laatste workshop verzamelt iedereen weer in lokaal 123 en sluiten we de dag met zijn allen af. Om drie uur mogen jullie dan naar huis. Bewaar je schema goed, anders weet je niet waar je moet zijn die dag.
© Noordhoff Uitgevers bv
13
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
Schema voor de achternamen met een A tot en met een K workshop- Ronde 1 Ronde 2 Pauze Ronde 3 ronde Tijd 9.00-10.30 10.45-12.15 12.15-13.00 13.00-14.30 Workshop Theatersport Djembé Salsa dansen spelen Plaats
Lokaal 121
Docent
Marianne Hoefnagels
Muzieklokaal 215 Duran Bloem
Docent
SKL SKL Taak Studievaardigheid Taal en woordenschat Grammatica Spelling Fictie
Gymzaal
Lokaal 121
14.30-15.00
Lokaal 123
Gymzaal
Lokaal 123
Mentor
Sanne en Wouter
Mentor
Schema voor de achternamen met een L tot en met een Z workshop- Ronde 1 Ronde 2 Pauze Ronde 3 ronde Tijd 9.00-10.30 10.45-12.15 12.15-13.00 13.00-14.30 Salsadansen theatersport Djembé spelen Plaats
Afsluiting
Lokaal 123
Muzieklokaal 215 Duran Bloem
Afsluiting 14.30-15.00
Lokaal 123
Jeroen en Marianne Mentor Mentor Melissa Hoefnagels 3 Op bezoek in 0 Zet dvd-speler en cd klaar. Bogoto 0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht. Bekijk het 0 Zet dvd-speler en cd klaar. fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 1. Ik zie een ster 0 Reserveer het computerlokaal, controleer de internetverbinding en de beschikbaarheid van reclamespotjes op www.ster.nl. 3 Excursie naar 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3 Excursie naar de Bataviawerf Bataviawerf) bij deze opdracht. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Tekst 1A, 1B, 2 0 Laat eventueel tekst 1A, 1B, 2 en 3 horen vanaf de luister-cd. en 3
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
14
HOOFDSTUK 2 LEEF! Onderdeel Lezen SKL SKL SKL Taak
Taal en woordenschat Grammatica Spelling Fictie Project
Opdracht Meer oefenen Maak de D-toets 2 Een beugel
Actie 0 Reserveer het computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het luisterfragment (tekst 2) bij deze opdracht. 3 De sportclub 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3 De sportclub) bij deze opdracht. Bekijk het 0 Zet dvd-speler en cd klaar. fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 2. Leuker leven 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de beschikbaarheid van internet (google.nl), Word, e-mail- en printerfaciliteiten. 0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over het opslaan van bestanden. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Tekst 1 t/m 6 0 Laat eventueel tekst 1 t/m 6 horen vanaf de luister-cd. Gewoon anders 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij het Project Gewoon anders. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer beschikbaarheid van internet, Word en printerfaciliteiten. 0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over het opslaan van bestanden. 0 Overleg en stem af met collega’s van kunst en cultuur en mens en maatschappij. 0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling, groepswerk en zelfbeoordeling.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
15
HOOFDSTUK 3 TE KOOP Onderdeel Lezen Lezen SKL SKL SKL Schrijven Taak Taal en woordenschat Grammatica Spelling Fictie
Opdracht 4 Zoek de tijd (variatietip) Meer oefenen Maak de D-toets 1 Om te beginnen 3 Spreekbeurt voorbereiden Bekijk het fragment 5 Huis-aan-huisblad Kom op mijn club!
Actie 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (4 Zoek de tijd) bij deze opdracht. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het luisterfragment (tekst 1) bij deze opdracht. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3 Spreekbeurt voorbereiden, observatieschema) bij deze opdracht. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 3. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (5 Huis-aan-huisblad, drie advertentiebonnen) bij deze opdracht. 0 Neem mee of laat meenemen: folders en affiches van clubs om leden te werven. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Tekst 2 en 3 0 Laat eventueel tekst 2 en 3 horen vanaf de luister-cd.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
16
HOOFDSTUK 4 VERKEERD Onderdeel Lezen
SKL
Opdracht Meer oefenen Maak de D-toets 1 Om te beginnen 2 Klassenfeest
SKL
3 Kantine
SKL
Bekijk het fragment Waar gaan we heen? 2 Bronnenlijst
SKL
Taak Studievaardigheid Studievaardigheid Studievaardigheid Taal en woordenschat Grammatica Spelling Fictie Project
3 Carnaval 4 Nog meer carnaval Meer oefenen Maak de D-toets Meer oefenen Maak de D-toets Meer oefenen Maak de D-toets Tekst 1 t/m 5 Goed fout!
© Noordhoff Uitgevers bv
Actie 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het luisterfragment (tekst 1) bij deze opdracht. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3 Kantine, beoordelingsschema) bij deze opdracht. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 4. 0 Reserveer het computerlokaal, controleer de internetverbinding en de beschikbaarheid van Word. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2 Gegevens over bronnen noteren) bij deze opdracht. 0 Zorg voor voldoende losse vellen A4. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de vier kopieerbladen (4 Nog meer carnaval, zes bronteksten) bij deze opdracht. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Laat eventueel tekst 1 t/m 5 horen vanaf de luister-cd. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij het Project Goed fout! 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de beschikbaarheid van internet en printerfaciliteiten. 0 Overleg en stem af met collega’s van mens en natuur (m.n. verzorging), godsdienst en/of levensbeschouwing, mens en maatschappij. 0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling, groepswerk en zelfbeoordeling.
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
17
HOOFDSTUK 5 SCHOON Onderdeel Lezen Lezen Lezen Lezen SKL SKL Taak Studievaardigheid Taal en woordenschat Taal en woordenschat Taal en woordenschat Grammatica Spelling Fictie
Opdracht 1 Om te beginnen 2 ‘Schone’ stad 4 Zon, wind en water Meer oefenen Maak de D-toets 1 Om te beginnen Bekijk het fragment De Schone School 4 Heerlijk helder duinwater 5 Vakwoorden 7 Makkelijk of moeilijk Meer oefenen Maak de D-toets Meer oefenen Maak de D-toets Meer oefenen Maak de D-toets Tekst 2 en 3
© Noordhoff Uitgevers bv
Actie 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (1 Om te beginnen, invulschema) bij deze opdracht. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2 ‘Schone’ stad, tekst 2) bij deze opdracht. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de twee kopieerbladen (4 Zon, wind en water, tekst 4) bij deze opdracht. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het luisterfragment (tekst 1) bij deze opdracht. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 5. 0 Reserveer het computerlokaal, controleer de internetverbinding, met name de beschikbaarheid van www.nederlandschoon.nl. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (4 Heerlijk helder duinwater, dwarsdoorsnede) bij deze opdracht. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (5 Vakwoorden, schema) bij deze opdracht. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (7 Makkelijk of moeilijk, lijst met kranten en invulschema) bij deze opdracht. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Laat eventueel tekst 2 en 3 horen vanaf de luister-cd.
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
18
HOOFDSTUK 6 WEG Onderdeel Lezen SKL SKL SKL Taak
Taal en woordenschat Grammatica Spelling Fictie Project
Opdracht Meer oefenen Maak de D-toets 1 Om te beginnen 3 Boekpromotie
Actie 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (1 Om te beginnen, observatieschema) bij deze opdracht. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3 Boekpromotie, beoordelingsschema) bij deze opdracht. Bekijk het 0 Zet dvd-speler en cd klaar. fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 6. Een andere 0 Neem mee of laat meenemen: informatie over (alternatieve) vakantie jongerenvakanties. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding, beschikbaarheid van Word en printerfaciliteiten. 0 Zorg voor voldoende grote vellen papier, minimaal A3-formaat. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Tekst 1 t/m 8 0 Laat eventueel tekst 1 t/m 8 horen vanaf de luister-cd. Op vakantie 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij het Project Op vakantie. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer beschikbaarheid van internet, Word en printerfaciliteiten. 0 Overleg en stem af met collega’s bewegen en sport, mens en maatschappij, kunst en cultuur. 0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling, groepswerk en zelfbeoordeling.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
19
5 NIEUW NEDERLANDS IN DE SCENARIO’S 5.1 SCENARIO’S IN DE ONDERBOUW In de onderbouw is er sprake van vier scenario’s. Deze scenario’s zijn modellen om het onderwijs in de onderbouw vorm te geven en hebben tot doel om het gesprek over inhoud en vorm van onderwijs te vergemakkelijken. Alle vier scenario’s streven naar samenhang in leerstof en werkwijze. Er is geen kwalitatief onderscheid tussen de scenario’s. Binnen ieder scenario kan dus het best mogelijke onderwijs voor leerlingen worden gerealiseerd. De scenario’s kunnen als volgt worden gekarakteriseerd: 1 2 3 4
Samenhang … door leerstofafspraken door combinaties van vakken en projecten door integratie via competenties van leerlingen
Programma schoolvakken blijven uitgangspunt op het rooster, met variaties zoals blokuren en keuzewerkuren vakken en projecten bestaan naast elkaar in een vakrooster en projectrooster integratie van vakken met langere lessen (70/90 minuten) in grotere gehelen, bijv. leergebieden leerlingen kunnen zelf kiezen en werken zonder een rooster maar met flexibele planningen
Team afstemmen maar ieder werkt voor zich afstemmen en samenwerken samenwerken bepaalt het resultaat klantgerichtheid
Het doel van de onderbouw is onder andere dat iedere school een eigen scenario ontwikkelt dat optimaal aansluit bij de leerlingen en optimaal gebruikmaakt van kwaliteiten van de docenten. De vier voorbeeldscenario’s dienen ter inspiratie. Nieuw Nederlands kan in alle vier scenario’s worden ingezet. In dit hoofdstuk worden een aantal mogelijkheden geschetst om de methode geheel of gedeeltelijk in te zetten binnen genoemde scenario’s. 5.2 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 1 In scenario 1 is Nederlands een apart vak op het rooster. Afstemming met andere vakken vindt plaats door middel van overleg met de collega’s van andere vakken. Omdat in de onderbouw geen sprake is van een advieslessentabel, kan het vak Nederlands in aantal uren per school sterk verschillen. Daarom hebben we het vak Nederlands binnen scenario 1 uitgewerkt in drie varianten: • variant A: Nederlands als 4-uursvak (ca. 144 uren op jaarbasis) • variant B: Nederlands als 3-uursvak (ca. 108 uren op jaarbasis) • variant C: Nederlands als 2-uursvak (ca. 72 uren op jaarbasis) Deze drie varianten kunnen ook ter inspiratie dienen als Nederlands geperiodiseerd wordt. Als Nederlands in jaar 1 bijvoorbeeld alleen in het eerste half jaar wordt aangeboden als 4-uursvak (dus ongeveer 18 weken x 4 uur = 72 uur), kan worden uitgegaan van variant C. Variant A: Nederlands als 4-uursvak (voorbeeld) In variant A worden de drie projecten en alle lessen Studievaardigheid uitgevoerd buiten de lesuren van het vak Nederlands. Deze onderdelen hebben immers meerwaarde voor alle andere vakken in de onderbouw. Voor Nieuw Nederlands deel 2 is dan ongeveer 144 uur vereist, oftewel 36 weken à 4 uur. Bijvoorbeeld: • Maak de lessen Studievaardigheid onderdeel van de mentorlessen of van een aparte cursus Studievaardigheid. • Plan de drie projecten in de algemene projecttijd in, in samenwerking met andere vak- en leergebieden. • Of: maak in overleg met de onderbouwcollega’s andere keuzes. Variant B: Nederlands als 3-uursvak (voorbeeld) In variant B vindt net als in variant A overheveling plaats van de projecten en van Studievaardigheid naar andere uren in het rooster. Daarnaast worden sommige onderdelen versneld, beperkt of
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
20
geïntegreerd uitgevoerd, bijvoorbeeld Grammatica, Spelling en Fictie. Voor Nieuw Nederlands deel 2 is dan ongeveer 108 uur vereist, oftewel 36 weken à 3 uur. Bijvoorbeeld: • Maak de lessen Studievaardigheid onderdeel van de mentorlessen of van een aparte cursus Studievaardigheid. • Plan de drie projecten in de algemene projecttijd in, in samenwerking met andere vak- en leergebieden. • Combineer het onderdeel Grammatica met het onderwijs in een moderne vreemde taal. • Verkort het onderdeel Spelling binnen de uren Nederlands en maak spelling tot inzet van alle vakken. • Verkort het onderdeel Fictie tot twee lessen per hoofdstuk en integreer overige aspecten van Fictie met kunst- en cultuurvakken. • Of: maak in overleg met de onderbouwcollega’s andere keuzes. Variant C: Nederlands als 2-uursvak (voorbeeld) In variant C is met 2 uur per week op jaarbasis ongeveer 72 uur beschikbaar. Bijvoorbeeld: • Kies alleen voor de onderdelen die sterk op communicatieve vaardigheden gericht zijn, bijvoorbeeld Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven. • Kies alleen voor die onderdelen die bij andere domeinen niet of niet voldoende aan de orde komen, bijvoorbeeld: Schrijven, Studievaardigheid, Spelling en Fictie. • Of: maak in overleg met de onderbouwcollega’s andere keuzes. 5.3 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 2 In scenario 2 wordt uitgegaan van aparte vakken waarbij samenhang wordt bereikt door projecten waaraan verschillende vakken tegelijk deelnemen. De verhouding tussen vakuren en projecturen kan verschillen. Sommige scholen kiezen bijvoorbeeld voor 50% vaklessen en 50% projecttijd. Er zijn tal van andere opties om projecten in scenario 2 een plaats te geven. Bijvoorbeeld: • keuzewerktijd: leerlingen voeren in de reguliere keuzewerktijduren een project uit, bijvoorbeeld e e het 5 en 6 lesuur op woensdagmiddag • projectdagdelen: in het rooster worden voor een bepaalde periode, bijvoorbeeld vier weken, dagdelen vrijgepland voor het werken aan een project • projectrooster: in het rooster wordt bijvoorbeeld twee keer per jaar één week ingepland voor het werken aan een schoolbreed project of aan het werken aan een project naar keuze Nieuw Nederlands biedt drie projecten aan. Eén project kost ongeveer 6 lessen maar kan gemakkelijk worden uitgebreid door het aantal bronnen uit te breiden of door de complexiteit van bronnen te vergroten. Ook kan het eindproduct in omvang worden vergroot. Verder kan de inhoudelijke reikwijdte van het project toenemen door leerstof of vaardigheden uit andere domeinen een grotere rol te laten spelen. De samenhang met andere vak- en leergebieden is als volgt: Projecten Hoofdstuk 2: Gewoon anders Hoofdstuk 4: Goed fout! Hoofdstuk 6: Op vakantie
Relatie met andere vak- en leergebieden kunst en cultuur, mens en maatschappij mens en natuur (m.n. verzorging), godsdienst en/of levensbeschouwing, mens en maatschappij bewegen en sport, mens en maatschappij, kunst en cultuur
De volgende onderdelen van Nieuw Nederlands spelen een belangrijke voorwaardelijke rol bij de uitvoering van projecten in andere domeinen: • Lezen • Spreken/kijken/luisteren • Schrijven • Studievaardigheid • Spelling
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
21
Tussen het vak Nederlands en de overige domeinen moeten onderbouwbreed afspraken gemaakt worden over de rol en de omvang van het vak Nederlands binnen de projectlessen. De varianten in scenario 1 kunnen ter oriëntatie dienen voor de invulling van de vaklessen op het rooster. 5.4 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 3 In scenario 3 wordt uitgegaan van samenhang door integratie van vakken tot grotere gehelen, zoals leergebieden. In dit scenario kan Nederlands worden geïntegreerd met het domein mens en maatschappij, waarbij Nederlands als apart vak nog maar één uur heeft, bijvoorbeeld voor spelling-, grammatica- of fictieonderwijs. Nieuw Nederlands kan in scenario 3 nog steeds als 1-, 2- of 3-uursvak bestaan. Afhankelijk van de mate van integratie blijven er voor een apart vak meer of minder uren over. Integratie van onderdelen van Nieuw Nederlands in andere domeinen kan er bijvoorbeeld zo uitzien: Integratie Nederlands binnen domein … mens en maatschappij mens en natuur kunst en cultuur moderne vreemde talen bewegen en sport alle domeinen alle domeinen alle domeinen
Onderdelen van Nieuw Nederlands Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven Lezen, Spreken/kijken/luisteren Fictie Grammatica Spreken/kijken/luisteren de drie projecten de zes taken Studievaardigheid
Tussen het vak Nederlands en de overige domeinen moeten onderbouwbreed afspraken gemaakt over de rol en de omvang van het vak Nederlands binnen de andere domeinen. De varianten in scenario 1 kunnen ter oriëntatie dienen voor de invulling van de vaklessen op het rooster. 5.5 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 4 In scenario 4 vindt samenhang plaats via de competenties van leerlingen. Leerlingen kiezen hun eigen weg door de leerstof en volgen daarin eigen interesses. Docenten en lesmethodes faciliteren de leerling en zorgen ervoor dat de leerling voldoende in aanraking komt met de kerndoelen voor de onderbouw. Scenario 4 vraagt van de docent een klantgerichte opstelling. De docent biedt cursussen, begeleiding, workshops of gastlessen aan in samenspraak met de leerlingen. Ook kan er binnen scenario 4 een aantal funderende cursussen worden aangeboden voor alle leerlingen. Nieuw Nederlands heeft in scenario 4 verschillende gebruiksmogelijkheden. Bijvoorbeeld: • cursorisch: leerlingen volgen groepsgewijs bijvoorbeeld een basiscursus Lezen, Schrijven of Spelling uit de methode • naslagwerk vaardigheden: leerlingen gebruiken Nieuw Nederlands als naslagwerk om zich vaardigheden eigen te maken, bijvoorbeeld het zoeken naar en beoordelen van informatie of het voorbereiden en uitvoeren van een schriftelijke of mondelinge presentatie • remedial teaching: op basis van diagnostische toetsen of het onderdeel Weet je het? (I-clips) of op basis van persoonlijke interesses, kan een leerling besluiten om zich onderdelen van Nieuw Nederlands eigen te gaan maken Tussen docenten en leerlingen worden voortdurend afspraken gemaakt over de rol en de omvang van het vak Nederlands binnen dit scenario. Docenten en leerlingen hebben gezamenlijk de verantwoordelijkheid dat minimaal de kerndoelen worden bereikt zoals deze voor Nederlands geformuleerd zijn.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
22
5.6 NIEUW NEDERLANDS EN INDIVIDUEEL ONDERWIJS Nieuw Nederlands kan ingezet worden voor individueel onderwijs. Met behulp van de jaarplanner en een werkwijzer kan er een geïndividualiseerd traject worden samengesteld. De leerling meet zijn vorderingen vervolgens met behulp van de diagnostische toetsen (D-toetsen), de deeltoetsen en de hoofdstuktoetsen. Eventuele zwakke punten kunnen vervolgens worden getraind met behulp van het activiteitenboek en de extra oefenstof op de I-clips. Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden samengesteld.
© Noordhoff Uitgevers bv
23
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
6 NIEUW NEDERLANDS VAN A TOT Z A
K
S
actief leren activerende didactiek activerende werkvormen actualiteit in taallessen Adviestoets Cito atheneum-plus
keuzes maken in de methode keuzevrijheid kerndoelen nader uitgelegd klassenmanagement
samenwerkend leren samenhang tussen vakken scenario’s Schoolwise sectorwerkstuk sociaal-communicatieve vaardigheden spelling
B beeldschermexamens beoordelen buitenschoolse opdrachten
C competentiegericht leren conflicthantering coöperatief leren cursus
D determinatie diagnostische toets D-toetsen digitale examens digitale proefwerken docentrollen
E expertwerkvorm examenprogramma havo/vwo examenprogramma vmbo
G gereedschapskist voor taal groepsbeoordeling groepswerk
H hoogbegaafde leerlingen
I I-clips internet
J jaarplanner in Nieuw Nederlands
© Noordhoff Uitgevers bv
L leerlingen in de onderbouw leerlingrollen leerstijlen leren door te doen leren leren lesplanning maken met Nieuw Nederlands lokaalinrichting
M
T taak taalgericht vakonderwijs taallessen maken thuiswerkvrij onderwijs toetsen
meer oefenen meervoudige intelligenties methodesite
U
N
vaardigheidsgericht taalonderwijs variatietip veilig leren verschillen tussen leerlingen Volgtoets Cito vwo-plus
natuurlijk leren Nederlands in kleine, heterogene groepen Nederlands taalonderwijs in het buitenland nieuwe leren (het) nieuwe spelling
O ontdekkend leren ordeproblemen voorkomen
P positieve feedback portfolio probleemgestuurd onderwijs proefwerken profielwerkstuk project
R remedial teaching
uitgestelde aandacht
V
W webquests werkvormen werkwijzer werkwoordspelling met expertwerkvorm woordenschatverwerving woordraadstrategieën
Z zelf lessen maken zelfbeoordeling zelfstandig leren zelfverantwoordelijk leren
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
24
ACTIEF LEREN WAT IS ACTIEF LEREN? Uitgangspunt van actief leren is dat leerlingen het meeste leren door zelf actief met de leerstof aan de slag te gaan. Kortom: leren door te doen. Bij actief leren spelen vaardigheden, zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid een belangrijke rol. Uitvoering van vaardigheden vereist echter ook kennis van zaken. Actief leren heeft pas rendement als kennis en vaardigheden op elkaar zijn afgestemd en een voortdurende wisselwerking hebben met elkaar. WAAROM ACTIEF LEREN? Belangrijke argumenten voor actief leren zijn: 1 motivatie van leerlingen 2 rekening houden met verschillen tussen leerlingen 3 snel veranderende samenleving 4 informatiemaatschappij 5 voorkomen van uitval 6 aansluiten bij vervolgonderwijs 7 afwisselender rol docent ACTIEF LEREN IN NIEUW NEDERLANDS! Nieuw Nederlands stimuleert actief leren op deze manieren: • De cursussen in Nieuw Nederlands – met uitzondering van Grammatica en Spelling richten de aandacht op de uitvoering van vaardigheden; de theorie dient om actief aan de slag te gaan. • De variatietip nodigt de leerling uit om zelf aan de slag te gaan met de theorie waarbij door het bieden van keuzevrijheid zelfstandigheid en verantwoordelijkheid geprikkeld wordt. • De 18 taken voor Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven en de 3 projecten zijn vaardigheidsgericht en stimuleren zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van leerlingen. • Een portfolio maakt zichtbaar wat de leerling door actief leren heeft bereikt. ZIE OOK docentrollen – portfolio – projecten – taken – variatietip
ACTIVERENDE DIDACTIEK Zie: actief leren - activerende werkvormen
ACTIVERENDE WERKVORMEN WAT ZIJN ACTIVERENDE WERKVORMEN? Activerende werkvormen hebben tot doel leerlingen actiever bij de les te betrekken. De werkvormen stimuleren een actieve inbreng van alle leerlingen. Activerende werkvormen zijn niet per se vaardigheidsgericht zoals actief leren dat wel is (zie actief leren). De activerende werkvormen kunnen ook ingezet worden bij het verwerken van theorie, bij kennisgerichte opdrachten of om simpelweg opdrachten op een andere, actieve(re) manier na te kijken. WAAROM ACTIVERENDE WERKVORMEN? Belangrijke argumenten voor activerende werkvormen zijn: 1 leerling is minder een consument en minder een toeschouwer 2 effectiever: meer aandacht per leerling bij de les 3 effectiever: meer leerlingen bij de les
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
25
4 afwisseling tussen luisteren en zelf iets doen 5 andere rol docent ACTIVERENDE WERKVORMEN IN NIEUW NEDERLANDS Er zijn vele tientallen activerende werkvormen. Dit zijn de vijf meest voorkomende: • Denken-delen-uitwisselen • Check-in-duo’s • Drie-stappen-interview • Genummerde hoofden • Experts Denken-delen-uitwisselen Denken-delen-uitwisselen kan gebruikt worden om: • te controleren of de uitleg goed begrepen is • de voorkennis en eigen ervaringen van leerlingen te activeren • samen een probleem te verkennen Stap 1 Stap 2 Stap 3
Denken Delen Uitwisselen
Stel een vraag. Geef tien seconden tot enkele minuten bedenktijd. Laat in tweetallen de antwoorden navertellen. Vraag een leerling klassikaal om een antwoord. Laat een andere leerling reageren.
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt bij opdracht 1 Om te beginnen en bij de verwerking van de theorie in groene letters. Check-in-duo’s Check-in-duo’s kan vooral goed gebruikt worden om snel de antwoorden te controleren op vragen en opdrachten waarop maar één antwoord goed is. Stap 1 Stap 2
Individueel Check-in-duo’s
Stap 3
Check-in-de-klas
Geef de opdracht en laat de opdracht individueel uitvoeren. Laat de leerling het antwoord met een klasgenoot vergelijken. Zoek samen het goede antwoord. Bespreek de vragen waarover duo’s het niet eens zijn geworden.
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt voor de onderdelen Spelling en Grammatica. Ook bij het beoordelen van schrijf- en spreekopdrachten kan deze werkvorm worden ingezet. De formulering van de opdrachten speelt daar meestal al op in. Drie-stappen-interview Het drie-stappen-interview is vooral geschikt voor opdrachten waarin een beroep wordt gedaan op persoonlijke ervaring, visies, meningen of ideeën. Leerlingen interviewen elkaar en vatten aan het eind samen wat de ander gezegd heeft. Stap 1
Interviewen
Stap 2 Stap 3
Rollen wisselen Samenvatten
Nummer binnen elke groep de leerlingen: 1, 2, 3 en 4. De nummers 1 interviewen nr. 2, terwijl nr. 3 nr. 4 interviewt. Draai de rollen om. Nr. 2 interviewt nu nr. 1 etc. Vraag ieder nummer om binnen de groep samen te vatten wat hij van de ander heeft gehoord.
In Nieuw Nederlands maakt deze activerende werkvorm al deel uit van opdrachten in het onderdeel Spreken/kijken/luisteren. Bij andere onderdelen kan de werkvorm incidenteel worden ingezet bij zogenaamde belevingsvragen, bijvoorbeeld bij leesopdrachten waarin leerlingen gevraagd worden (persoonlijk) te reageren op de inhoud van de tekst.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
26
Genummerde hoofden De werkvorm genummerde hoofden kan vooral gebruikt worden bij opdrachten die meer tijd vragen omdat meer dan één antwoord mogelijk is, of omdat er een beroep wordt gedaan op bijvoorbeeld inzicht, meningsvorming, analyse of het combineren van kennis. Stap 1 Stap 2 Stap 3
Nummeren Geef in elke groep iedere leerling het nummer 1, 2, 3 of 4 etc. Groepsopdracht Geef iedere groep de opdracht. Benadruk twee dingen: • De groep moet het samen eens worden. • Elke leerling kan gevraagd worden na afloop het antwoord te geven. Nummer Vraag per groep een willekeurig nummer om het antwoord van hun groep noemen te geven.
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt bij de variatietip-opdracht en de meer complexe slotopdrachten van iedere cursus, bijvoorbeeld de steropdrachten. Experts De werkvorm experts is handig bij opdrachten waarvoor leerlingen veel informatie nodig hebben. Iedere leerling wordt in zijn groep expert in een deel van de leerstof. De groep deelt aan het eind de expertise van de afzonderlijke leden. Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4
Leerstof verdelen Verdeel de leerstof in twee tot vijf gelijkwaardige en logische delen. Groep samenstellen Geef per groep elke leerling een eigen deel. Afhankelijk van de leerstofverdeling zijn dat twee tot maximaal vijf groepen, Bestuderen Geef tijd en eventuele andere faciliteiten (rust bijvoorbeeld) om het deel te bestuderen. Kennis delen Vraag de leerlingen om ieder zijn deel aan de groep te presenteren. Benadruk dat ieder groepslid geacht wordt alles te weten.
In Nieuw Nederlands komt de werkvorm experts voor bij taken en projecten waarin groepsgewijs informatie wordt verzameld en uitgewisseld. Deze activerende werkvorm is in de opdracht ingebouwd.
ACTUALITEIT IN TAALLESSEN WAT BETEKENT ACTUALITEIT IN TAALLESSEN? Lesmethodes vernieuwen voortdurend. Voor het vak Nederlands is vernieuwing noodzakelijk om bij de tijd te blijven in bijvoorbeeld de tekstkeuze bij het onderdeel Lezen. Ook bij de onderwerpskeuze in de onderdelen Schrijven en Spreken/kijken/luisteren is de actualiteit van belang om zo leerlinggericht mogelijk te werken. Bij Fictie is actualiteit van belang om zo nauw mogelijk aan te sluiten bij moderne fictiewerken. Daarnaast is actualiteit in taallessen van belang omdat de taal zelf zich voortdurend vernieuwt en dus verandert. Dan gaat het niet alleen om spellingveranderingen maar ook om ontwikkelingen in schrijftaal onder invloed van sms en msn, alsmede om invloeden vanuit vreemde talen en taalvariaties zoals straattaal en groepstaal. WAAROM ACTUALITEIT IN TAALLESSEN? Belangrijke argumenten voor actualiteit in taallessen zijn: 1 motivatie leerlingen 2 herkenbaarheid voor de leerling 3 onmiddellijk nut in het hier en nu 4 beter inspelen op taalveranderingen ACTUALITEIT IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands maakt zoveel mogelijk gebruik van actuele teksten. Deze teksten hebben helaas echter in veel gevallen een beperkte levensduur. Daarom past Nieuw Nederlands de volgende manieren toe om de lessen actueel te houden:
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
• • •
27
de variatietip: deze opdracht richt de aandacht van leerlingen op teksten en thema’s van het hier en nu de taken: in de meeste taken gaan leerlingen zelf op zoek naar informatie en komen ze in aanraking met actuele teksten en thema’s de projecten: in de projecten maken leerlingen gebruik van vier verschillende soorten bronnen die actueel zijn
ZIE OOK buitenschoolse opdracht – projecten – taken – variatietip – webquests
ADVIESTOETS CITO WAT IS DE ADVIESTOETS CITO? De Adviestoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het adviseren en begeleiden van leerlingen in het tweede leerjaar. De Adviestoets wordt aan het einde van de tweede klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en de voortgang van uw leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands leesvaardigheid, Engels leesvaardigheid, Wiskunde en Studievaardigheden. Voor Nederlands levert de Volgtoets drie taken: • Taak 1: Nederlands leesvaardigheid 1 • Taak 2: Nederlands leesvaardigheid 2 • Taak 8: Woordenschat Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide taken door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven hebben grotendeels betrekking op het begrip van het hoofdonderwerp, de hoofdgedachte of relaties tussen zinnen en alinea’s (oorzaak/reden – gevolg, middel – doel). Bij enkele opgaven komen zaken aan de orde als feiten – meningen en verwijzingen. De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname van deze taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen. De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken van de scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de normeringsgegevens altijd up-to-date. WAAROM ADVIESTOETS CITO? Argumenten voor de Adviestoets Cito zijn: 1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing 2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland 3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten 4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype ADVIESTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toets dus de behandelde leerstof. De Adviestoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Adviestoets de normtabellen baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Adviestoets geschikt voor determinatie. ZIE OOK digitale proefwerken – toetsen – Volgtoets Cito
ATHENEUM-PLUS Zie: vwo-plus
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
28
BEELDSCHERMEXAMENS Zie: digitale examens
BEOORDELEN WAT IS BEOORDELEN? Door te beoordelen worden leervorderingen van de leerling inzichtelijk gemaakt. Dat kan op verschillende manieren: • door het geven van cijfers, bijvoorbeeld van 1 tot en met 10 • door het geven van talige waarderingen zoals: onvoldoende / voldoende / goed / uitstekend • door mondelinge en/of schriftelijke evaluaties • door een portfolio • door leerlingen zelf het resultaat te laten presenteren Bij elke vorm van beoordeling worden bij voorkeur product én proces beoordeeld. Een goed proces kan immers – door omstandigheden - tot een slecht product leiden en andersom kan een slecht proces tot een goed product leiden. Daarom wordt de leerling en het leren zelf het meeste recht gedaan als zowel product als proces in ogenschouw wordt genomen. WAAROM BEOORDELEN? Belangrijke doelen van beoordelen zijn: 1 leervorderingen zichtbaar maken 2 motivatie en discipline bevorderen 3 selectie en kwalificatie: voldoende informatie verzamelen voor overgang en niveaubepaling BEOORDELEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands worden leerlingen doorlopend op product en/of proces beoordeeld. • spreek- en schrijfopdrachten: leerlingen beoordelen zichzelf en/of elkaar op vorm en inhoud, op product en proces door hierover enkele gerichte vragen te beantwoorden • de D-toets: een diagnostische toets om het instapniveau bij Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica te beoordelen • de hoofdstuktoets: na ieder hoofdstuk maken de leerlingen een toets waarin Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica worden beoordeeld • de deeltoets: voor de volgende onderdelen zijn per hoofdstuk aparte toetsen beschikbaar: Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica • de taken: leerlingen ‘beoordelen’ elkaar doordat ze de uitkomsten van een taak laten zien aan klasgenoten en erover van gedachten wisselen; het resultaat wordt toegevoegd aan het taalportfolio • de projecten: leerlingen en/of de docent beoordelen product en proces aan de hand van criteria die vervolgens in cijfers, talige waarderingen of mondelinge en/of schriftelijke evaluaties kunnen uitmonden; het resultaat van het project wordt toegevoegd aan het taalportfolio ZIE OOK diagnostische toetsen – digitale proefwerken – groepsbeoordeling – groepswerk – zelfbeoordeling
BUITENSCHOOLSE OPDRACHT WAT IS EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT? Een buitenschoolse opdracht is een opdracht die de leerling in of buiten lestijd buiten het schoolgebouw uitvoert. Internet biedt echter de gelegenheid om een buitenschoolse opdracht ook ín de school te maken.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
29
WAAROM EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT? Belangrijke argumenten voor een buitenschoolse opdracht zijn: 1 authentieke leeromgevingen bestaan vooral buiten school 2 motivatie 3 variatie 4 samenhang ontdekken tussen leren in de school en buiten de school BUITENSCHOOLSE OPDRACHTEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands wordt taal op verschillende manieren buiten de school geoefend: • variatietip: bij Lezen en Spreken/kijken/luisteren maken de leerlingen een opdracht die geschikt is om buiten de school uit te voeren omdat er authentieke teksten en gesprekssituaties vereist zijn • taken: de taken zijn meestal gericht op de echte, actuele wereld buiten de school • projecten: de projecten doen een beroep op informatieverzameling waarvoor ook authentieke, buitenschoolse bronnen (deskundigen, een museumbezoek) ingeschakeld kunnen worden • keuzeopdrachten fictiedossier: in de keuzeopdrachten bij Fictie leggen leerlingen een relatie tussen Fictie en de buitenwereld, bijvoorbeeld door deelname aan een dichtwedstrijd of door het zoeken van actuele rapteksten ZIE OOK actualiteit in de lessen – project – taak – variatietip
COMPETENTIEGERICHT LEREN Zie: nieuwe leren (het)
CONFLICTHANTERING EEN STAPPENPLAN VOOR CONFLICTHANTERING Onderstaand stappenplan heeft tot doel om het conflict te de-escaleren door de onderlinge relatie te versterken. Niet de straf maar de relatie staat centraal. Niet het probleem maar de oplossing krijgt de aandacht. Gebruik de volgende stappen om ongewenst gedrag te corrigeren: 1 Beschrijf direct de situatie / overtreding en uw oordeel daarover. 2 Vraag of de beschrijving klopt. 3 Laat de leerling zijn gedrag uitleggen. 4 Vat regelmatig neutraal samen. 5 Vraag de leerling hoe het gedrag in de toekomst kan worden voorkomen. 6 Vat de concrete afspraak samen. ZIE OOK ordeproblemen voorkomen
COÖPERATIEF LEREN Zie: samenwerkend leren
CURSUS WAT IS EEN CURSUS?
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
30
Een cursus is een aantal lessen die over hetzelfde onderwerp gaan en bij elkaar horen. Een cursus heeft een duidelijk begin- en eindpunt. Als de cursus is afgerond, wordt de leerling geacht de leerstof te beheersen. WAAROM EEN CURSUS? Belangrijke argumenten voor een cursus: 1 effectief: de cursus richt zich op een of meer kerndoelen 2 motivatie: leerling ziet direct het einddoel 3 variatie door voortdurende afwisseling in leeractiviteiten: aanleren (cursus), toepassen (taken), integreren (projecten) 4 onnodige herhaling voorkomen CURSUSSEN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands heeft de volgende onderdelen: Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven, Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2), Leren & Werken (vmbo 3), Examen doen (vmbo 4), Taal en woordenschat, Spelling, Grammatica en Fictie. Elk onderdeel kent zes cursussen (één cursus per hoofdstuk) van gemiddeld twee tot drie lessen. De zes cursussen per onderdeel kunnen ook uit de hoofdstukken worden getild en aaneengesloten worden gegeven. De belangrijkste informatie van een cursus wordt verzameld in de gereedschapskist voor taal. Deze gereedschapskist is aanwezig in het activiteitenboek en kan door de leerling meegenomen worden naar het volgende schooljaar. ZIE OOK diagnostische toets – gereedschapskist voor taal – project – taak
DETERMINATIE Zie: Adviestoets Cito – Volgtoets Cito
DIAGNOSTISCHE TOETS WAT IS EEN DIAGNOSTISCHE TOETS? Een diagnostische toets is een toets om het beginniveau van de leerling te bepalen. Uit de diagnostische toets wordt onder andere duidelijk of een leerling weinig, gemiddeld of juist veel training nodig heeft. WAAROM EEN DIAGNOSTISCHE TOETS? Belangrijke argumenten voor een diagnostische toets: 1 maatwerk: rekening kunnen houden met verschillen tussen leerlingen 2 motivatie: leerlingen krijgen onderwijs dat aansluit bij hun niveau 3 warming-up: diagnostische toets kan leerlingen voorbereiden op de cursus 4 leerlinggestuurd onderwijs: leerlingen kunnen zelfstandig leren en werken met de methode DIAGNOSTISCHE TOETSEN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands kent voor de volgende onderdelen diagnostische toetsen oftewel Dtoetsen: • Lezen • Taal en woordenschat • Grammatica • Spelling ZIE OOK beoordeling – D-toets
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
31
D-TOETS Zie: diagnostische toets
DIGITALE EXAMENS WAT ZIJN DIGITALE EXAMENS? Bij deze vorm van centrale examens vindt de examenafname geheel op de computer plaats. De opgaven worden op het scherm aangeboden en de leerlingen beantwoorden de vragen op de computer. Bij open vragen beoordeelt de docent de antwoorden, bij gesloten vragen voert de computer de scoring uit. Voor de organisatie en afname van deze examens is een CBT-programma ontwikkeld, genaamd CitoTester. Dit programma bestaat uit twee onderdelen: TestManager en TestCenter. TestManager regelt de organisatie van de afname en is bestemd voor de examensecretaris en correctoren. TestCenter is het afnameprogramma voor de leerlingen. Met ingang van 2008 kunnen vmbo-kandidaten de digitale examens maken in de algemene vakken van de basisberoepsgerichte leerweg (bb). Dat betekent dat vmbo-bb-leerlingen ook het vak Nederlands al in de vorm van een digitaal examen kunnen afleggen. In 2008 kunnen scholen nog terugvallen op een papieren examen. Na 2008 wordt alleen nog het digitaal examen aangeboden. Het digitaal examen zal op termijn ook worden ingevoerd voor vmbo-leerlingen van de overige leerwegen. Op www.cito.nl en www.cevo.nl vindt u actuele informatie over de invoering van digitale examens. WAAROM DIGITALE EXAMENS? De Cevo noemt een aantal argumenten voor digitale examens: • de computer schept meer mogelijkheden voor het examineren van vaardigheden (die een belangrijk onderdeel zijn in de examenprogramma’s) • de computer kan meerwaarde bieden ten aanzien van het type opgaven die in het centraal examen opgenomen kunnen worden • de computer geeft de mogelijkheid om meer accent te leggen op visuele presentatie van vragen, er kan kleur en video gebruikt worden, voor veel leerlingen is dit aantrekkelijk en van belang • de aansluiting bij de ontwikkelingen in maatschappij en onderwijs • de computer kan correctiewerk overnemen of vergemakkelijken • de inzet van de computer faciliteert (in sommige gevallen) een andere organisatie van de examens. DIGITALE EXAMENS IN NIEUW NEDERLANDS Digitale examens vinden in eerste instantie plaats voor vmbo-basisleerlingen. In deel 4 van Nieuw Nederlands voor vmbo-basis worden leerlingen in hoofdstuk 5 bij Examen doen voorbereid op het werken met een digitaal examen. De belangrijkste kenmerken van een digitaal examen worden opgesomd en ook worden enkele relevante beeldschermen getoond uit een digitaal proefexamen. ZIE OOK beoordelen – digitale proefwerken - I-clips
DIGITALE PROEFWERKEN WAT ZIJN DIGITALE PROEFWERKEN? Digitale proefwerken zijn proefwerken die leerlingen on-line – dus via internet – kunnen maken. De docent kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken. De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de leerlingen ook in aanraking via de I-clips.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
32
WAAROM DIGITALE PROEFWERKEN? Belangrijke argumenten voor digitale proefwerken zijn: 1 tijdwinst 2 variatie in toetsen 3 rapportage mogelijk per leerling, per klas en per vraag DIGITALE PROEFWERKEN BIJ NIEUW NEDERLANDS Bij Nieuw Nederlands zijn digitale proefwerken beschikbaar. Zie www.digitaleproefwerken.nl. ZIE OOK beoordelen – I-clips
DOCENTROLLEN WAT ZIJN DE DOCENTROLLEN? Bij een activerende didactiek kunnen vier rollen voor de docent worden onderscheiden: • de instructeur: de docent is de bron van kennis en opdrachtgever van leeractiviteiten • de trainer: de docent werkt via het overdragen van kennis aan vaardigheden door deze vaardigheden voor te doen en door leerlingen te laten oefenen en toepassen • de begeleider: de docent zorgt voor omstandigheden waarin leerlingen optimaal kunnen leren • de coach: de docent begeleidt de leerling door gerichte vragen te stellen en nauw aan te sluiten bij individuele leerbehoeftes en knelpunten De inzet van een of meer van deze rollen is afhankelijk van de leerstof. In principe is het mogelijk om in één les alle vier rollen afwisselend in te zetten. WAAROM VERSCHILLENDE DOCENTROLLEN? Belangrijke argumenten voor verschillende docentrollen zijn: 1 effectiviteit: door de docentrol en het leerdoel op elkaar af te stemmen 2 verschillende docentrollen zijn een voorwaarde van activerende didactiek 3 variatie in het werk als docent DOCENTROLLEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands zijn alle vier rollen mogelijk. Bij sommige opdrachten ligt een bepaalde rol meer voor de hand om het gewenste effect te bereiken. Bijvoorbeeld: • de cursus: de docent als instructeur en/of trainer en/of begeleider • de variatietip: de docent als begeleider • de taak: de docent als begeleider • het project: de docent als coach ZIE OOK actief leren – activerende didactiek – activerende werkvormen
EXAMENPROGRAMMA NEDERLANDS HAVO/VWO HET EINDEXAMEN Voor Nederlands is het examenprogramma voor vwo en havo vrijwel identiek. Alleen Subdomein E1 is verschillend voor vwo en havo. Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen. HET CENTRAAL EXAMEN Het centraal examen heeft betrekking op domein A en domein D voor zover het analyseren en beoordelen betreft. De CEVO stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen vast. De CEVO maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal examen.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
33
HET SCHOOLEXAMEN Het schoolexamen heeft betrekking op: • de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft; • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het centraal examen betrekking heeft; • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen. DE EXAMENSTOF De tien eindtermen voor Nederlands zijn beschreven in domeinen en subdomeinen: Domein A: Leesvaardigheid (A 1: Analyseren en interpreteren, A2: Beoordelen, A3: Samenvatten) Domein B: Mondelinge taalvaardigheid Domein C: Schrijfvaardigheid Domein D: Argumentatieve vaardigheden Domein E: Literatuur (E1: Literaire ontwikkeling, E2: Literaire begrippen, E3: Literatuurgeschiedenis) Domein F: Oriëntatie op studie en beroep
EXAMENPROGRAMMA NEDERLANDS VMBO ALGEMENE ONDERWIJSDOELEN Het examenprogramma voor Nederlands in het vmbo bestaat uit algemene onderwijsdoelen en uit eindtermen voor het vak Nederlands. De zes algemene onderwijsdoelen zijn: 1 Werken aan vakoverstijgende thema's 4 Leren communiceren 2 Leren uitvoeren 5 Leren reflecteren op het leer- en werkproces 3 Leren leren 6 Leren reflecteren op de toekomst HET CENTRAAL EXAMEN Het centraal examen heeft betrekking op de volgende exameneenheden: • Leervaardigheden in het vak Nederlands 1 • Luister- en kijkvaardigheid • Leesvaardigheid • Schrijfvaardigheid 1
Het CEVO kan per leerweg bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op de exameneenheid Luister- en kijkvaardigheid.
HET SCHOOLEXAMEN Het schoolexamen voor een bepaalde leerweg heeft voor de algemeen vormende vakken in ieder geval betrekking op exameneenheid K3 (Leervaardigheden). Daarnaast heeft het schoolexamen betrekking op: • ten minste die exameneenheden die deel uitmaken van het examenprogramma van deze leerweg voor zover zij niet deel uitmaken van het centraal examen voor die leerweg; • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest een of meer exameneenheden waarop het centraal examen betrekking heeft; • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen die relevant zijn voor het betreffende vak of examenprogramma, die per kandidaat kunnen verschillen. DE EINDTERMEN NEDERLANDS De eindtermen voor de Nederlands taal zijn voor bb, kb en gt/tl op enkele punten verschillend. We karakteriseren de doelen en de verschillen kort: Eindterm 1: Oriëntatie op leren en werken (bb, kb, gl/tl) Eindterm 2: Basisvaardigheden (bb, kb, gl/tl) Eindterm 3: Leervaardigheden in het vak Nederlands (bb, kb, gl/tl) Eindterm 4: Luister- en kijkvaardigheid (bb) Eindterm 5: Luister- en kijkvaardigheid + waarde en betrouwbaarheid van media (kb, gt/tl)
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
34
Eindterm 6: Spreek- en gespreksvaardigheid ((bb, kb, gl/tl) Eindterm 7: Leesvaardigheid (bb) Eindterm 8: Leesvaardigheid + talige middelen van de auteur aangeven om schrijfdoel te bereiken + samenvatting geven van een tekst (kb, gl/tl) Eindterm 9: Schrijfvaardigheid (bb, kb, gl/tl) Eindterm 10: Fictie (bb) Eindterm 11: Fictie + kenmerken in fictiewerk aanwijzen + achtergrondinfo verzamelen (kb, gt/tl) Eindterm 12: Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie (gl/tl) Eindterm 13: Schrijven op basis van documentatie (gl/tl) Eindterm 14: Vaardigheden in samenhang (gl/tl)
EXPERTWERKVORM Zie: activerende werkvormen – samenwerkend leren – werkwoordspelling met expertwerkvorm
GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL WAT IS DE GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL? De gereedschapskist is een onderdeel van het activiteitenboek. In de gereedschapskist staat de theorie uit de cursussen. Deze theorie bevat niet alleen de uitleg van belangrijke begrippen maar ook tips, strategieën en stappenplannen. De gereedschapskist hebben leerlingen bijvoorbeeld nodig als ze aan een taak of een project werken. WAAROM EEN GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL? Belangrijke argumenten voor het gebruik van de gereedschapskist voor taal zijn: 1 snelheid en gemak: leerling vindt snel belangrijke theorie, tips en stappenplannen terug 2 handig hulpmiddel bij uitvoering van taken en projecten 3 compact meeneemnaslagwerk voor volgende schooljaren ZIE OOK activiteitenboek – cursus – project – taak
GROEPSBEOORDELING WAT IS GROEPSBEOORDELING? Groepsbeoordeling is de beoordeling van groepswerk. Dat kan op verschillende manieren: • groepscijfer: de leden van een groep krijgen allemaal hetzelfde cijfer • individueel cijfer: de leden van een groep krijgen ieder een individueel cijfer op basis van de eigen inbreng • individueel cijfer met bonuspunten: naast het individueel cijfer kunnen leerlingen bonuspunten krijgen op basis van het groepsresultaat • zelfbeoordeling per groep: iedere groep krijgt een vaste hoeveelheid punten (bijvoorbeeld 28 punten voor vier personen) die ze onderling moeten verdelen • groepsbeloning: een beloning anders dan met cijfers, bijvoorbeeld door het resultaat te laten presenteren, mondeling, schriftelijk, digitaal of een combinatie WAAROM GROEPSBEOORDELING? Belangrijke argumenten voor groepsbeoordeling zijn: 1 samen leren met anderen speelt een belangrijke rol in de onderbouw 2 motivatie voor samenwerken bij groepswerk vergroten 3 evenwichtige aandacht bij het leren voor product en proces 4 vrijblijvendheid en vluchtgedrag bij groepswerk voorkomen
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
35
GROEPSBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands kent verschillende vormen van groepswerk en groepsbeoordeling. Bijvoorbeeld: • spreek- en schrijfopdrachten: groepsbeloning • de taak: groepsbeloning • het project: alle manieren van groepsbeoordeling mogelijk aan de hand van criteria die met cijfers van 1 tot en met 3 gewaardeerd worden; gezamenlijk puntenaantal kan worden omgezet in cijfers ZIE OOK beoordelen – project - samenwerkend leren – taak - zelfbeoordeling
GROEPSWERK WAT IS GROEPSWERK? Groepswerk is het uitvoeren van opdrachten waarbij leerlingen voor een goed resultaat elkaar nodig hebben. Bij groepswerk gaat het niet alleen om het uiteindelijke resultaat maar ook om de totstandkoming van dat resultaat. Product en proces spelen in groepswerk dus allebei een rol. WAAROM GROEPSWERK? 1 samen leren met anderen speelt een belangrijke rol in de onderbouw 2 oefening van mondelinge taalvaardigheid, zowel spreken als luisteren 3 ontwikkelen van sociaal-communicatieve vaardigheden GROEPSWERK IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands zit groepswerk vooral in: • de laatste opdrachten in de cursussen Spreken/kijken/luisteren • de taak • het project ZIE OOK groepsbeoordeling – project - sociaal-communicatieve vaardigheden - taak
HOOGBEGAAFDE LEERLINGEN Zie: vwo-plus
I-CLIPS WAT IS I-CLIPS? De I-clips is de website bij Nieuw Nederlands met extra opdrachten en ondersteunend lesmateriaal. Dit materiaal wordt aangeboden binnen de elektronische leeromgeving Schoolwise. Voor elke cursus in elk hoofdstuk uit het leerlingenboek os extra materiaal beschikbaar. I-clips is toegankelijk met een wachtwoord dat de leerling krijgt samen met het activiteitenboek. In de i–clips vindt u de volgende extra’s: • Weet je het? : een controle van de theorie (ook zonder wachtwoord beschikbaar) • D-toetsen: de diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling • extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling • de kijk- en luisterfragmenten bij iedere cursus van het onderdeel Spreken/kijken/luisteren • zes minicursussen Schrijven • het taalregister: leerlingen krijgen in een register een korte uitleg over de belangrijkste begrippen uit de theorieblokken
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
• • •
36
instructie voor gebruik van Word, PowerPoint en Excel de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie drie webquests
WAAROM I-CLIPS? Belangrijke argumenten voor het gebruik van I-clips zijn: 1 extra oefening bij de leerstof uit de cursussen 2 complete naslagfunctie voor behandeld lesmateriaal 3 motivatie en variatie I-CLIPS IN NIEUW NEDERLANDS De I-clips vindt u op de website www.nieuwnederlands.noordhoff.nl. Het optionele activiteitenboek geeft toegang via een wachtwoord tot de I-clips en ander lesmateriaal. ZIE OOK buitenschoolse opdrachten – cursus – D-toets – project – Schoolwise – taak – webquest
INTERNET WAT IS INTERNET? Internet – oftewel het world-wide-web – biedt toegang tot een ongekende hoeveelheid informatie. Om het zoeken op internet te vergemakkelijken, zijn er een aantal handige websites: • www.davindi.nl: een zoekprogramma voor scholieren; onderdeel van Kennisnet • www.startpagina.nl: een pagina met een overzicht van veelgebruikte websites, onderverdeeld in handige rubrieken • www.startpagina.nl/dochters: Startpagina kent veel ‘dochterpagina’s’; deze dochterpagina’s bieden een overzicht van websites rond een bepaald thema WAAROM INTERNET? Belangrijke argumenten voor het gebruik van internet door leerlingen zijn: 1 leerlingen komen buiten schooltijd veel in aanraking met internet 2 grote diversiteit aan bronnen 3 actualiteit 4 individueel onderwijs mogelijk dat rekening houdt met verschillen tussen leerlingen 5 variatie en motivatie INTERNET EN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands speelt internet op verschillende manieren een rol. Bijvoorbeeld: • Lezen: leesteksten zijn ontleend aan internet • Schrijven: forumdiscussies op internet • Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2): zoekvaardigheid op internet en beoordelen betrouwbaarheid van informatie • Taak: informatie verzamelen op internet • Project: internet is een van de bronnen die geraadpleegd kunnen worden • I-clips: extra lesmateriaal dat via internet wordt aangeboden, onder andere Meer oefenen, D-toetsen en minicursussen Schrijven ZIE OOK actualiteit in taallessen - buitenschoolse opdrachten – D-toetsen - I-clips – Meer oefenen – project
JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS WAT IS EEN JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS?
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
37
In de onderbouw hebben scholen de vrijheid om een eigen invulling aan de onderbouw te geven. Deze keuzevrijheid van scholen betekent dat in principe iedere school het vak Nederlands een andere vorm én een andere inhoud kan geven, zolang de kerndoelen maar gerealiseerd worden. Voor een lesmethode betekent dit dat de leerstof flexibel moet kunnen worden ingezet. Nieuw Nederlands bevat een jaarplanner waarin alle leerstof aan de orde komt. Om scholen echter te ondersteunen in hun keuzevrijheid, biedt de docentenhandleiding verschillende aanpakken die aansluiten bij de vier scenario’s in de onderbouw. Bijvoorbeeld: • Nederlands als 1-uursvak, 2-uursvak en 3-uursvak • Nederlands geïntegreerd in een leergebied • Nederlands als individueel onderwijs WAAROM EEN JAARPLANNER? Belangrijke argumenten voor een jaarplanner zijn: 1 overzicht bieden van de totale leerstof en benodigde lestijd 2 lesvoorbereiding vergemakkelijken 3 gemakkelijker inhoudelijke keuzes kunnen maken 4 gemakkelijker werkwijzers op maat kunnen maken JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS De jaarplanner in Nieuw Nederlands is beschikbaar in de docentenhandleiding. ZIE OOK keuzevrijheid – kerndoelen - scenario’s
KERNDOELEN NADER UITGELEGD TIEN KERNDOELEN Het vak Nederlands in de onderbouw telt tien kerndoelen. De kerndoelen worden hieronder in samenhang beschreven en geanalyseerd. Kort gezegd: wat typeert Nederlands in de onderbouw? TYPERING VAN DE KERNDOELEN In de meeste van de tien kerndoelen zijn de taalvaardigheden geïntegreerd. De kerndoelen 1, 2 en 3 hebben bijvoorbeeld betrekking op zowel schrijf- als spreeksituaties. Taalvaardigheid wordt in de vernieuwde onderbouw gezien als een mengvorm van mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid. In taalsituaties combineer je met andere woorden zowel spreek-, luister-, lees- als schrijfvaardigheid. Geïsoleerd gebruik van een van de vaardigheden komt zelden voor. Kerndoel 3 en 4 laten zien dat Nederlands taalonderwijs tot doel heeft strategieën aan te leren. Woordenschatuitbreiding heeft met een apart kerndoel een belangrijke status gekregen binnen de tien kerndoelen. Bij kerndoel 4 staan strategieën centraal om informatie te verwerven uit gesproken en geschreven teksten. Deze informatievaardigheden gebruiken de leerlingen uiteraard niet alleen in het vak Nederlands, maar hebben sterke verwantschap met alle andere vakken waarin leerlingen onderwijs volgen. Lees- en luisterstrategieën spelen in deze kerndoelen een cruciale rol. Informatievaardigheden spelen niet alleen in kerndoel 4 maar ook in kerndoel 5 een prominente rol. In dit kerndoel worden schriftelijke en digitale bronnen genoemd. Leerlingen moeten getraind worden in het zoeken, het ordenen en het beoordelen van informatie op waarde voor hemzelf en anderen. De persoonlijke inschatting van de waarde, het belang van de informatie – zowel voor jezelf als voor anderen - wordt expliciet in dit kerndoel genoemd. Een kritische omgang met informatie wordt hier gepropageerd. In de kerndoelen 6 en 7 worden de mondelinge tekstsoorten genoemd waarin de leerlingen getraind moeten worden: deelnemen aan overleg, planning, discussie in een groep, en het geven van een mondelinge presentatie.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
38
Kerndoel 8 gaat in op het lezen van zowel fictie als non-fictie. Ook noemt het kerndoel een criterium voor de keuze van teksten: de teksten moeten tegemoetkomen aan de belangstelling van de leerling én zijn belevingswereld uitbreiden. Kerndoel 9 en 10 benoemen de metacognitieve vaardigheden die bij alle overige kerndoelen gebruikt kunnen worden: een planmatige aanpak van taalactiviteiten, en beter de taal leren door te reflecteren op taalactiviteiten.
KEUZES MAKEN IN DE METHODE Zie: jaarplanning
KEUZEVRIJHEID WAT IS KEUZEVRIJHEID? In de onderbouw hebben scholen de keuze om het onderwijs in leerjaar 1 en 2 naar eigen voorkeur in te richten. Belangrijke voorwaarden zijn echter onder andere: • het realiseren van de globaal geformuleerde kerndoelen • het voldoen aan de zes kenmerken van het leren in de onderbouw De kerndoelen zijn voorgeschreven voor tweederde van de totale leertijd. Het resterende eenderde deel kunnen scholen naar eigen inzicht invullen. Er kunnen extra vakken worden aangeboden maar ook kunnen de verplichte vakken verder verdiept worden. WAAROM KEUZEVRIJHEID? Belangrijke argumenten voor keuzevrijheid van scholen in de onderbouw zijn: 1 recht doen aan verschillen tussen leerlingen 2 meer keuzemogelijkheden voor ouders en leerlingen 3 de school kan doen waar de school goed in is KEUZEVRIJHEID IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands is keuzevrijheid op verschillende manieren vormgegeven, zowel voor de school, de docent als de leerling. Bijvoorbeeld: • jaarplanner van leerstof met een keur aan varianten • variatie in opdrachten, teksten en bronnen • onderscheid in cursus, taak en project ZIE OOK cursus – jaarplanning in Nieuw Nederlands – kerndoelen nader uitgelegd – project – taak
KLASSENMANAGEMENT Zie: ordeproblemen – uitgestelde aandacht
LEERLINGEN IN DE ONDERBOUW WAT VINDEN LEERLINGEN? Op een conferentie over de onderbouw is een tiental leerlingen gevraagd wanneer zij school leuk vinden. De leerlingen waren afkomstig uit alle schooltypen. Hun voorkeuren hebben we samengevat in een Top 5. TOP 5 1 Met elkaar kunnen praten / kunnen overleggen. 2 Inlevingsvermogen van de docent: serieuze omgang en niet gemeen doen. 3 Individuele benadering door docent: ‘Ik ben de klas niet!’
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
39
4 Meer ict of gewoon eens wat anders. 5 Niet uit het boek werken maar gewoon iets doen!
LEERLINGROLLEN WAT ZIJN DE VERSCHILLENDE LEERLINGROLLEN? Bij groepsopdrachten is wederzijdse afhankelijkheid een voorwaarde om alle leerlingen bij de opdracht te betrekken. Deze wederzijdse afhankelijkheid wordt versterkt als iedere leerling een duidelijke rol heeft. Bijvoorbeeld: • schrijver: noteert alle uitkomsten • rekenaar: controleert antwoorden met rekenmachine • vrager: roept de docent erbij als dat nodig is • materiaalchef: haalt en brengt benodigde spullen • organisator: verdeelt werk over groepsleden • checker: controleert of iedereen de opdracht snapt of kan • criticus: stelt lastige vragen • opzoeker: raadpleegt naslagwerken • uitvoerder: voert praktische handelingen uit • scheidsrechter: beslist bij meningsverschillen of schakelt hulp in • informant: loopt langs bij andere groepen om antwoorden te controleren of ideeën op te doen • pretletter: houdt de moed erin en zorgt voor een goede werksfeer WAAROM VERSCHILLENDE LEERLINGROLLEN? Belangrijke argumenten voor verschillende leerlingrollen zijn: 1 bevorderen wederzijdse afhankelijkheid in groepswerk 2 bieden van duidelijkheid, veiligheid en structuur 3 variatie in leeractiviteiten 4 bevorderen van verantwoordelijkheidsgevoel en sociaal-communicatieve vaardigheden LEERLINGROLLEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands komen de rollen op verschillende manieren aan de orde. Bijvoorbeeld: • cursussen: de opdrachten wisselen rollen zoveel mogelijk af, met name de rol van schrijver, vrager, opzoeker, uitvoerder en informant • taken: leerlingen zijn genoodzaakt voor een goede uitvoering van de taak om de rollen te verdelen, met name de rol van materiaalchef, organisator, checker, criticus, opzoeker, uitvoerder, informant en pretletter • projecten: in een project spelen alle rollen een rol; in het stappenplan en de criteria wordt expliciet aangestuurd op verdeling van rollen ZIE OOK cursus – groepswerk – project – samenwerkend leren – taak
LEERSTIJLEN WAT ZIJN LEERSTIJLEN? Een leerstijl is de manier waarop een leerling het prettigst en gemakkelijkst leert. Leren gaat het beste als de leerling zijn eigen leerstijl kan toepassen. Om de horizon van leerlingen te verbreden, is het echter ook zinvol om leerlingen kennis te laten maken met andere leerstijlen. Afhankelijk van de leerstijl, ontwikkelt een leerling zijn eigen technieken en trucs om te leren (zie leerstrategieën). Leerstijlen zijn divers. Bijvoorbeeld: • leren door te horen, te zien, te voelen, te ruiken of door zelf iets te doen • leren door exacte analyse • leren door een globale benadering • leren door extravert te zijn
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
40
• leren door introvert te zijn • leren door reflectief te reageren • leren door impulsief te reageren • leren door de werkelijkheid open, intuïtief en associatief te benaderen • leren door de werkelijkheid gesloten en gestructureerd te benaderen Niet alleen verschillen leerstijlen per leerling, ook doen de schoolvakken vaak een beroep op een bepaalde leerstijl. WAAROM AANDACHT VOOR LEERSTIJLEN? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan verschillen in leerstijlen zijn: 1 veiligheid bieden aan leerlingen: eigen leerstijl laten benutten 2 effectiviteit: leerling leert beter als hij zijn leerstijl kan toepassen 3 horizon verbreden: leerling andere, misschien voor hem of haar betere leerstijlen laten ontdekken LEERSTIJLEN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt in de cursussen, taken en projecten de leerling gelegenheid om zijn eigen leerstijl verder te ontwikkelen. De docent speelt een belangrijke rol door ruimte te bieden aan verschillen in leerstijlen. Opdrachten in Nieuw Nederlands doen een beroep op een ruim scala aan leerstijlen, zodat leerlingen ook kennismaken met andere manieren van leren. ZIE OOK leerstrategieën – meervoudige intelligenties
LEERSTRATEGIEËN WAT ZIJN LEERSTRATEGIEËN? Leerstrategieën zijn de stappen die de leerling zet om zijn leren effectiever en efficiënter te maken. Leerlingen kiezen strategieën die het beste bij hun leerstijl passen. Er zijn tal van leerstrategieën. Bijvoorbeeld: • betekenis van een woord afleiden uit de tekst • voorkennis activeren • categoriseren (rijtjes maken) • concretiseren met voorbeelden • schematiseren, bijvoorbeeld oorzaak-gevolg • betekenis geven door koppeling aan eigen ervaringen • vereenvoudigen door gebruik van metaforen • uit je hoofd leren aantekeningen maken • concentreren • jezelf moed inpraten • onderwerpen of invalshoeken kiezen op basis van eigen interesses • ontspannen met muziek of sport • doelgericht lezen met behulp van een • je eigen vooruitgang bijhouden leesstrategie • huiswerk plannen • vragen stellen om verheldering of • lastige woorden en zinnen niet gebruiken verbetering • omschrijvingen geven • samenwerken met klasgenoten WAAROM AANDACHT VOOR LEERSTRATEGIEËN? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan leerstrategieën zijn: 1 structuur en veiligheid bieden aan leerlingen 2 effectiviteit: leerling leert beter als hij de bij hem passende leerstrategieën kan toepassen LEERSTRATEGIEËN IN NIEUW NEDERLANDS Leerstrategieën spelen een belangrijke rol in opdrachten in Nieuw Nederlands. Bijvoorbeeld: • klasgenoten als bron gebruiken om te leren • vragen stellen en doorvragen • eigen onderwerpen en invalshoeken kunnen kiezen • leesstrategieën • schrijfstrategieën
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
• • •
41
spreekstrategieën woordraadstrategieën strategieën om woorden te onthouden
ZIE OOK leerstijlen
LEREN DOOR TE DOEN Zie: actief leren
LEREN LEREN Zie: zelfstandig leren
LESPLANNING MAKEN Zie: jaarplanner in Nieuw Nederlands – werkwijzer
LOKAALINRICHTING WAT IS EEN GOEDE LOKAALINRICHTING? De lokaalinrichting is afhankelijk van de manier waarop in de klas geleerd wordt. Het lokaal kan op verschillende manieren worden ingericht. Bijvoorbeeld: • de busopstelling: tafels staan in tweetallen achter elkaar opgesteld, vaak in drie rijen; alle tafels zijn gericht op de docent en het bord • de U-vorm: tafels vormen een U-vorm met een grote binnenruimte; leerlingen kunnen elkaar maar ook de docent en het bord zien • eilandvorm: tafels zijn in 3-tallen, 4-tallen of 5-tallen gegroepeerd waarbij de tafels zo zijn opgesteld dat niemand met zijn rug naar het bord of de docent zit Aanvullend op deze drie vormen van lokaalinrichting zijn een aantal varianten mogelijk door hoeken te creëren. Bijvoorbeeld: • een rustig-werken-hoek • een luisterhoek met apparatuur • een computerhoek • een opzoekhoek met naslagwerken • een lekker-lezen-hoek Bij zelfstandig werken door leerlingen is een instructietafel nodig. Een instructietafel is een tafel in de klas waar een leerling of kleine groepjes leerlingen apart uitleg kunnen krijgen. Andere leerlingen moeten dan wel zelfstandig – zonder hulp van de docent – verder kunnen werken. WANNEER WELKE LOKAALINRICHTING? De keuze van de lokaalinrichting is afhankelijk van de manier van leren. Bijvoorbeeld: • de busopstelling: vooral geschikt voor klassikale instructie en presentaties • de U-vorm: vooral geschikt voor klassikale instructie en voor groepsgesprekken • de eilandvorm: vooral geschikt voor groepswerk, samenwerkend leren, het gebruik van activerende werkvormen en zelfstandig werken De inrichting van hoeken met een speciale functie én een instructietafel is wenselijk bij alle drie vormen. LOKAALINRICHTING BIJ NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands is als communicatieve taalmethode gericht op interactie tussen leerlingen. In de lessen oefenen leerlingen hun lees-, schrijf-, spreek-, kijk- en luistervaardigheid. De hoeken en de instructietafel zijn daarom doorlopend gewenst.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
42
De opstelling van tafels kan variëren. De opstellingen die klassengesprekken en uitwisseling in kleine groepen mogelijk maken, hebben echter de voorkeur. Bijvoorbeeld: • cursus: busopstelling, U-vorm en eilandvorm zijn alle drie mogelijk • taken: busopstelling (bij alleen werken en in tweetallen werken) en eilandvorm (bij 3tallen en meer) zijn mogelijk • projecten: eilandvorm bij de projectfasen voorbereiden en uitvoeren; U-vorm en/of eilandvorm bij de projectfasen presentatie en nabespreking ZIE OOK uitgestelde aandacht – zelfstandig leren
MEER OEFENEN WAT IS MEER OEFENEN? Bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica kunnen de leerlingen extra oefenstof maken op de website www.schoolwise.nl. WAAROM MEER OEFENEN? Belangrijke argumenten voor Meer oefenen zijn: 1 differentiatie in leerstofaanbod: individuele leerroutes 2 variatie, veiligheid en motivatie door te leren met de computer 3 remedial teaching 4 de leerstof in Meer oefenen (leesvaardigheid, woordenschatverwerving, spellingvaardigheid en grammaticale kennis) spelen een belangrijke rol bij het leren in andere vakken MEER OEFENEN IN NIEUW NEDERLANDS Bij de volgende onderdelen biedt Nieuw Nederlands extra, digitale oefenstof aan: • Lezen • Taal en woordenschat • Spelling • Grammatica Bij ieder onderdeel kan de leerling een D-toets maken. Dat is een diagnostische toets waarmee de leerling kan controleren wat zijn niveau is. De leerling kan ook eerst de D-toets maken en daarna besluiten om wel of niet meer te oefenen. ZIE OOK diagnostische toets – I-clips – internet
MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES WAT ZIJN MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES? Bij het verwerken van nieuwe leerstof zijn verschillende gebieden in de hersenen actief. Uit dit feit is het concept meervoudige intelligentie ontwikkeld. Mensen gebruiken verschillende intelligenties om effectief te leren. Per individu zijn sommige intelligenties meer ontwikkeld dan andere intelligenties. Gebruikmaking van zoveel mogelijk intelligenties biedt een effectiever en efficiënter leerresultaat. Er worden acht intelligenties onderscheiden. Bij iedere intelligentie wordt tussen haakjes ter illustratie een beroep genoemd. • logisch / mathematische intelligentie: denken in begrippen; herkennen van redeneringen, patronen en volgorde (de wetenschapper) • linguïstische intelligentie: dingen benoemen; gevoelig voor betekenis en volgorde van woorden (de dichter) • muzikale / ritmische intelligentie: leven met geluid; gevoelig voor toonhoogte, melodie, ritme en toon (de componist)
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
• • •
43
visueel / ruimtelijke intelligentie: denken in beelden; nauwkeurig waarnemen van de wereld of deze opnieuw vormgeven (de vliegtuigpiloot en de beeldend kunstenaar) lichamelijke / kinesthetische intelligentie: graag bewegen; goed gebruik kunnen maken van het lichaam en van objecten (de atleet of de danser) interpersoonlijke intelligentie: voorkeur voor samenwerken; goed mensen en relaties begrijpen (de koopman of de leraar)
WAAROM AANDACHT VOOR MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan meervoudige intelligentie zijn: 1 veiligheid bieden aan leerlingen: eigen intelligenties laten benutten 2 effectiviteit: leerling leert beter als hij gebruik kan en mag maken van al ontwikkelde intelligenties 3 horizon verbreden: leerling andere, minder gebruikte intelligenties laten ontdekken MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt in de cursussen, taken en projecten de leerling gelegenheid om gebruik te maken van al ontwikkelde intelligenties. Leerlingen komen via Nieuw Nederlands door een variatie in type opdrachten in aanraking met alle acht intelligenties. Door de inhoud van het vak Nederlands worden linguïstische intelligentie en interpersoonlijke intelligentie vanzelfsprekend intensiever aangesproken. ZIE OOK leerstijlen – leerstrategieën
METHODESITE Zie: I-clips
NATUURLIJK LEREN Zie: nieuwe leren (het)
NEDERLANDS IN KLEINE, HETEROGENE GROEPEN WAT IS NEDERLANDS IN KLEINE, HETEROGENE GROEPEN? Soms is er sprake van individueel onderwijs, bijvoorbeeld op kleine scholen, bij thuisonderwijs of op de ruime zeventig vo-scholen van de Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland (NOB). In deze kleine, vaak heterogene groepen moet er veelal geïndividualiseerd onderwijs worden aangeboden. GEÏNDIVIDUALISEERD ONDERWIJS IN NIEUW NEDERLANDS Met behulp van de jaarplanner en een werkwijzer kan er een geïndividualiseerd traject met Nieuw Nederlands worden samengesteld. De leerling meet zijn vorderingen met behulp van de diagnostische toetsen (D-toetsen), de deeltoetsen en de hoofdstuktoetsen. Eventuele zwakke punten kunnen vervolgens worden getraind met behulp van het activiteitenboek en de extra oefenstof op de I-clips. Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden samengesteld. ZIE OOK I-clips – D-toetsen – digitale proefwerken
NEDERLANDS TAALONDERWIJS IN HET BUITENLAND Zie: Nederlands in kleine, heterogene groepen
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
44
NIEUWE LEREN (HET) WAT IS HET NIEUWE LEREN? Het nieuwe leren is een verzamelnaam voor een grote hoeveelheid concepten in het onderwijs. Belangrijkste overeenkomsten tussen deze concepten zijn: • actief en zelfstandig leren: leerling is zelf actief aan de slag, leert zelf zijn eigen leerproces vorm te geven en wordt in staat gesteld om zelf betekenis te geven aan de werkelijkheid • leerlinggericht onderwijs: de leerstof is authentiek, voor de leerling herkenbaar en gericht op functionele toepassing in het echte leven • samen leren: leerling leert van en samen met anderen Onderwijsconcepten met een sterke of minder sterke relatie met het nieuwe leren zijn: • actief leren • praktijkgericht onderwijs • authentiek en betekenisvol leren • probleemgestuurd onderwijs • competentiegericht leren • projectonderwijs • coöperatief leren • sociaal-constructivisme • leren leren • werkplekleren • levensecht leren • zelfstandig leren • natuurlijk leren • zelfverantwoordelijk leren • ontdekkend leren WAAROM HET NIEUWE LEREN? Belangrijke argumenten voor het nieuwe leren zijn: 1 grotere effectiviteit volgens onderwijskundig onderzoek naar leerprocessen 2 veranderingen in de samenleving en de wensen van ouders en leerlingen 3 een alternatief bieden voor negatieve effecten van het schoolse leren 4 motivatie bij leerlingen bevorderen 5 voortijdige uitval van leerlingen voorkomen HET NIEUWE LEREN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands maakt door de driedeling in cursus, taak en project gebruik van zowel aspecten van schools leren als van aspecten van het nieuwe leren. Bijvoorbeeld: • cursus: kennis- en vaardigheidsgerichte training; authentieke tekstkeuze; leerlinggericht; samenwerkend leren • taak: functionele toepassing van taalvaardigheid in een authentieke situaties • project: integratie van verschillende taalvaardigheden; samenwerking met andere vaken leergebieden; samenwerken met klasgenoten; actief leren ZIE OOK actief leren – zelfstandig leren
NIEUWE SPELLING WAT IS DE NIEUWE SPELLING? In oktober 2005 is de nieuwe Woordenlijst Nederlandse taal verschenen. Vanaf 1 augustus 2006 is deze Woordenlijst de wettelijke spellingnorm voor onderwijs en overheid. De belangrijkste aanpassingen hebben te maken met drie kwesties die vaak tot spellingvragen leiden: 1 de tussen-n, de ‘pannenkoekregel’ 2 aan elkaar, los of met een streepje’ 3 hoofdletters of kleine letters WAAROM DE NIEUWE SPELLING?
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
45
De overheid heeft in 1994 besloten dat elke tien jaar een aangepaste Woordenlijst Nederlandse Taal verschijnt, om antwoord te kunnen geven op actuele spellingvragen. Verouderde woorden verdwijnen, nieuwe woorden worden toegevoegd. Bestaande regels worden getoetst aan de praktijk. Het uitgangspunt: zo min mogelijk veranderen, maar wel de noodzakelijke verbeteringen aanbrengen. DE NIEUWE SPELLING IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands hanteert met ingang van 1 augustus 2006 de nieuwe spelling.
ONTDEKKEND LEREN Zie: nieuwe leren (het)
ORDEPROBLEMEN VOORKOMEN WAT ZIJN ORDEPROBLEMEN? Ordeproblemen zijn conflicten tussen docent en leerling(en), waarbij niet het leren centraal staat maar de relatie (lees: het conflict) tussen docent en leerling. In 1-op-1-gesprekken bij conflicten beveelt Teitler (Leren in veiligheid, Uitgeverij Agiel, 2004) aan om responsief te reageren, dat wil zeggen: de docent vraagt de leerling om respons, om een reactie op zijn gedrag. De docent oordeelt niet maar geeft de leerling de gelegenheid om openheid van zaken te geven. Als de leerkracht vraagt “Hoe komt het dat je zo doet?” weet de leerling dat er op hem gelet wordt, hij zal moeten nadenken over zijn gedrag en zal er een reden voor moeten geven. Gedragsproblemen in de klas kunnen echter vaak niet direct worden aangepakt, onder andere omdat de meeste leerlingen niet verantwoordelijk zijn voor het ontstane probleem en omdat anders veel leertijd verloren kan gaan. Om uitstel te creëren en het probleem later te bespreken, kan er ‘gegoocheld worden met aandacht’. In Leren in veiligheid staan enkele manieren en voorbeelden om met aandacht te goochelen en het conflict even in de ijskast te zetten: 1 goochelen met het onderwerp 2 goochelen met plaats en tijd 3 goochelen van inhoud naar betrekking 1 GOOCHELEN MET HET ONDERWERP De aandacht van de leerling wordt verplaatst van het ene onderwerp naar het andere met als doel om welles-nietes-gesprekken of discussies te voorkomen. Niet zo … … maar zo! Leerkracht: “Ga er maar uit!” Leerkracht: “Chantal, ga er maar uit!” Leerling: “Waarom?” Leerling: “Waarom?” Leerkracht: “Omdat je zat te kletsen.” Leerkracht: “Volgens mij heb je me wel gehoord, Leerling: “Ik zei helemaal niks.” daarom gaan wij nu verder met de les. Wie van Leerkracht: “Jawel, ik zag het duidelijk.” jullie weet het antwoord op vraag 6?” Leerling: “Echt niet.” 2 GOOCHELEN MET PLAATS EN TIJD Goochelen met plaats en tijd lukt alleen als leerlingen in de les zelfstandig kunnen werken. Als dat het geval is, kunnen leerlingen namelijk apart worden genomen voor een gesprek. Uitstel van een gesprek naar een moment buiten de les, bijvoorbeeld naar de pauze of naar het eind van de dag, heeft niet de voorkeur omdat ook dan vaak de rust en de concentratie ontbreken voor een goed gesprek. Bovendien kan feedback het beste zo snel mogelijk plaatsvinden. Kies daarom het liefst een moment wanneer andere leerlingen zelfstandig werken. Goochelen met tijd Leerkracht: “Ga er maar uit!” Leerling: “Waarom?”
© Noordhoff Uitgevers bv
46
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
Leerkracht: “Dat leg ik je na de les wel uit” Of: Leerkracht: “Hoe komt het dat je niet aan het werk bent?” Leerling: “Weet ik niet.” Leerkracht: “Dan kom ik zo tijdens Zelfstandig Werken even met je praten.” Goochelen met plaats Leerling: “Waarom heb ik een onvoldoende?” Leerkracht: “Als je op je plaats gaat zitten, kom ik je dat zo uitleggen.” Of: Leerkracht: “Ga er maar uit.” Leerling: “Waarom?” Leerkracht: “Dat zal ik je zo op de gang vertellen.” Leerling: “Ik wil het nú weten.” Leerkracht: “Dat is goed, loop maar even met me naar de gang, dan zal ik je het vertellen.” 3 GOOCHELEN VAN INHOUD NAAR BETREKKING Bij goochelen van inhoud naar betrekking wordt de aandacht verplaatst van het onderwerp van het gesprek naar de relatie tussen de docent en de leerling. Van een gesprek op inhoudsniveau … Leerkracht: “Vandaag hebben jullie een toets.” Leerling: “Nee hoor, die heeft u voor volgende week opgegeven.” Leerkracht: “Nee, ik weet zeker voor vandaag.” Leerling: “Echt niet.” Leerkracht: “Echt wel.”
… naar een gesprek op betrekkingsniveau Leerkracht: “Vandaag hebben jullie een toets.” Leerling: “Nee hoor, die heeft u voor volgende week opgegeven.” Leerkracht: “Nee, ik weet zeker voor vandaag.” Leerling: “Echt niet.” Leerkracht: “Dat is vervelend. Kijken hoe we dat kunnen oplossen.”
Leerkracht: “Blijf na de les maar even wachten, je zit te snoepen.” Leerling: “Ik snoep helemaal niet.” Leerkracht: “Ik zie toch dat je zit te snoepen.” Leerling: “Echt niet, ik heb niks in mijn mond.” Leerkracht: “Ik zag je toch duidelijk kauwen.” Leerling: “Echt niet.” Leerkracht: “Echt wel.”
Leerkracht: “Blijf na de les maar even wachten, je zit te snoepen.” Leerling: “Ik snoep helemaal niet.” Leerkracht: “Ik zie toch dat je zit te snoepen.” Leerling: “Echt niet, ik heb niks in mijn mond.” Leerkracht: “Volgens mij heb je wat in je mond maar jij zegt van niet. Ik merk dat ik dat heel vervelend vind, tijdens Zelfstandig Werken wil ik het daar even met je over hebben.”
ZIE OOK conflicthantering – uitgestelde aandacht – veilig leren
POSITIEVE FEEDBACK WAT IS POSITIEVE FEEDBACK? Uitgangspunt van positieve feedback is dat leerlingen beter leren als goed gedrag positief bevestigd wordt dan wanneer fout gedrag wordt afgekeurd. Ook kan positieve feedback worden gegeven als een leerling iets niet goed heeft gedaan. In dat geval wordt positieve feedback gegeven door de nadruk te leggen op de oplossing, en niet op het probleem. De feedback is in dat geval constructief; de leerling wordt een kans geboden om het goed te doen. POSITIEVE FEEDBACK IN VIER STAPPEN
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
47
Gebruik de volgende richtlijnen voor het geven van positieve feedback: 1 Beschrijf het actuele gedrag van de ander specifiek en concreet. 2 Gebruik de ik-vorm. 3 Richt de feedback op veranderbaar gedrag. 4 Spreek een wens uit: welk gedrag wilt u van de leerling zien? ZIE OOK ordeproblemen voorkomen – uitgestelde aandacht – veilig leren
PORTFOLIO WAT IS EEN PORTFOLIO? Een portfolio wordt ook wel eens een bewijzenmap genoemd. Met andere woorden: een portfolio laat zien wat een leerling allemaal heeft gemaakt en gedaan. Een portfolio heeft in het algemeen twee functies: een zachte, pedagogische functie en een harde, kwalificerende functie. WAAROM EEN PORTFOLIO? Belangrijke argumenten voor het gebruik van een portfolio zijn: 1 motivatie: de leerling kan trots laten zien wat hij heeft gemaakt of gedaan; hij ziet in zijn portfolio de groei die hij doormaakt 2 leereffect: de leerling kan via zijn portfolio leren van vroegere ervaringen; het leerproces kan via een portfolio gemakkelijker onderwerp van gesprek worden tussen docent en leerling 3 naslagwerk: de leerling kan bij nieuwe opdrachten een beroep doen op eerdere resultaten die in de portfolio bewaard zijn 4 evaluatie en beoordeling: een portfolio kan gebruikt worden om periodiek de vooruitgang van de leerling te bespreken (pedagogische functie) of te waarderen (kwalificerende functie). PORTFOLIO IN NIEUW NEDERLANDS Het activiteitenboek van Nieuw Nederlands bevat een portfolio. Het portfolio bestaat uit vier onderdelen: A Even voorstellen: de leerling maakt een taalpaspoort met een persoonlijk taalprofiel B Dit kan ik al: de leerling beschrijft periodiek hoe goed hij zichzelf vindt in Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven C Deze toetsen heb ik gedaan: de leerling houdt een overzicht bij van zijn cijfers én van zijn leerpunten D Dit heb ik gedaan: de leerling legt een bewijzenmap aan met de resultaten uit de cursussen, de achttien taken en de drie projecten ZIE OOK beoordeling – taak – project – zelfbeoordeling
PROBLEEMGESTUURD ONDERWIJS Zie: het nieuwe leren
PROEFWERKEN Zie: toetsen
PROFIELWERKSTUK WAT IS EEN PROFIELWERKSTUK? Het profielwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen havo en vwo van alle profielen. (Leerlingen van het vmbo maken een sectorwerkstuk.)
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
48
Leerlingen hebben 40 tot 80 (havo) of 80 (vwo) studielasturen tot hun beschikking om de zelfstandige onderzoeksopdracht uit te voeren. Het profielwerkstuk wordt vaak onderscheiden in vier fasen: • oriëntatie en keuze • onderzoek • voorbereiden presentatie • presentatie Leerlingen moeten voor het profielwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet meedoen aan het centraal examen. Om een profielwerkstuk tot een goed einde te brengen, dienen de leerlingen tal van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken en presenteren van informatie. Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het profielwerkstuk een cruciale positie in. Leerlingen met het profiel cultuur en maatschappij kunnen ook een profielwerkstuk voor het vak Nederlands maken. Wanneer Nederlandse taal en letterkunde bij het profielwerkstuk betrokken is, omvat het profielwerkstuk: • een zelfstandig uit te voeren onderzoeksopdracht. Wat de bijdrage van Nederlandse taal en letterkunde betreft, is dit: • het uitvoeren van een onderzoek naar een taalkundig of literair onderwerp Het feit dat het profielwerkstuk in de Nederlandse taal gepresenteerd wordt is op zich niet voldoende om aan de eisen van een profielwerkstuk voor wat betreft Nederlandse taal en letterkunde te voldoen. De presentatie van het verrichte werk vindt op een van de volgende wijzen plaats: • een geschreven verslag (onderzoeksverslag, verhalend verslag, recensie, verslag van een enquête of weergave van een interview); • een essay of artikel (uiteenzetting, beschouwing of betoog); • een mondelinge voordracht (uiteenzetting, beschouwing of betoog, forumdiscussie); • een reeks stellingen met onderbouwing; • een posterpresentatie met toelichting; • een presentatie met gebruik van media (audio, video, ICT). WAAROM EEN PROFIELWERKSTUK? Doel van het profielwerkstuk is om kennis en ervaring, die in diverse vakken is opgedaan, op een hoger niveau te integreren. Vaak wordt ook gesproken van een ‘meesterproef’, waarmee de leerling demonstreert dat hij zijn profiel beheerst. PROFIELWERKSTUK IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt alle taalvaardigheden aan die vereist zijn voor het maken van een profielwerkstuk. Het is aan te bevelen om in de schoolhandleiding voor het profielwerkstuk inzichtelijk te maken op welke onderdelen van de methode leerlingen kunnen terugvallen.
PROJECT WAT IS EEN PROJECT? Een project is een opdracht met een omvang van een aantal lessen waarin leerlingen zelfstandig samenwerken naar aanleiding van een probleemstelling. Een project leidt tot een concreet eindproduct. Verder bevat een project duidelijke aanwijzingen over de probleemstelling, de totale tijdsduur, de te raadplegen bronnen, het verwachte eindproduct en de criteria waarop het totale project beoordeeld wordt. Projecten bestaan meestal uit vier fasen: voorbereiden, uitvoeren, presenteren en evalueren. Omdat samenwerking en planning in een project van groot belang zijn, wordt in een project zowel het product als het proces geëvalueerd. In de onderbouw zijn projecten geschikt om integratie tussen vakonderdelen en tussen vaken leergebieden aan te brengen. WAAROM EEN PROJECT? Belangrijke argumenten voor een project zijn: 1 bevorderen van actief en zelfstandig leren
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
49
2 oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden 3 praktische toepassing van leerstof 4 samenhang tussen vakonderdelen zichtbaar maken 5 integratie met andere vak- en leergebieden PROJECTEN IN NIEUW NEDERLANDS De projecten in Nieuw Nederlands hebben tot doel de aangeleerde taalvaardigheden geïntegreerd toe te passen. Vooral Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven worden in een project in samenhang in de praktijk gebracht. Daarnaast bieden de drie projecten gelegenheid tot samenwerkend leren, het oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden en het toepassen van informatievaardigheden. Bij ieder project horen werkbladen. Deze werkbladen zijn beschikbaar in het optionele activiteitenboek en de docentenhandleiding. ZIE OOK actief leren – beoordeling – groepswerk – lokaalinrichting – taak – webquest – zelfbeoordeling
REMEDIAL TEACHING WAT IS REMEDIAL TEACHING? Remedial teaching is onderwijs dat leerlingen – vaak individueel – krijgen aangeboden om specifieke leerproblemen aan te pakken en/of om leerachterstanden weg te werken. Remedial teaching kan plaatsvinden door de leerling extra oefenstof aan te bieden (meer van hetzelfde) of door de leerling met een andere onderwijskundige aanpak (zelfde leerstof, andere aanpak) te benaderen. WAAROM REMEDIAL TEACHING? Belangrijke argumenten voor remedial teaching zijn: 1 alle leerlingen bij de les houden 2 rechtdoen aan verschillen tussen leerlingen 3 rekening houden met individuele voorkeuren voor leerstijlen en leerstrategieën REMEDIAL TEACHING MET NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands streeft er door een gevarieerde aanpak in opdrachttypen naar om leerlingen zoveel mogelijk in de les met elkaar en van elkaar te laten leren. Daarnaast spelen cursusopdrachten, taken en projecten in op verschillende leerstijlen. Ook worden in de cursussen verschillende leerstrategieën aangeboden, onder andere in het onderdeel Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2). Op deze wijze wordt geprobeerd om te voorkomen dat leerlingen in hun (stam)klas achterblijven of uitvallen. Verder biedt het portfolio de mogelijkheid om een precies inzicht te krijgen in wensen, mogelijkheden en beperkingen van individuele leerlingen. Nieuw Nederlands biedt verder een aantal varianten aan leerlingen die extra oefenstof nodig hebben. Bijvoorbeeld: • extra oefenstof in activiteitenboek voor de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling • extra oefenstof via de I-clips (de website van Nieuw Nederlands) Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden samengesteld. ZIE OOK I-clips – leerstijlen – leerstrategieën – Meer oefenen
SAMENHANG TUSSEN VAKKEN WAT IS SAMENHANG TUSSEN VAKKEN? Samenhang tussen vakken betekent dat de verschillende vak- en leergebieden vorm en inhoud van het onderwijs op elkaar afstemmen. Bij aardrijkskunde en geschiedenis kan
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
50
Pompeï bijvoorbeeld worden aangegrepen om zowel in te gaan op natuurgeweld (aardrijkskunde) als het Romeinse Rijk (geschiedenis). Samenhang tussen vakken speelt een sterke rol voor de vakken Nederlands en wiskunde omdat beide vakken voor een groot deel ondersteunend zijn voor onderwijs in de overige vakken. WAAROM SAMENHANG TUSSEN VAKKEN? Belangrijke argumenten voor samenhang tussen vakken zijn: 1 samenhang tussen vakken speelt een belangrijke rol in het advies voor de onderbouw 2 leerlingen een compleet en samenhangend beeld geven van de werkelijkheid 3 onnodige overlap of conflicten (bijvoorbeeld door verschillende uitleg) tussen vakken voorkomen 4 lestijd besparen en inzetten voor andere werkwijzen, bijvoorbeeld individuele leerlingzorg of een project SAMENHANG TUSSEN VAKKEN IN NIEUW NEDERLANDS Nederlands is voorwaardelijk voor alle vakken in de onderbouw en de bovenbouw. Dat geldt voor alle onderdelen in Nieuw Nederlands. Nieuw Nederlands werkt op een aantal manieren aan de samenhang met andere vakken. Bijvoorbeeld: • het onderdeel Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2): de cursussen Studievaardigheid spitsen zich toe op studievaardigheden die voor alle vakken nodig zijn; teksten bij Studievaardigheid worden dan ook ontleend aan andere vak- en leergebieden in de onderbouw • het onderdeel Leren & Werken (o.a. vmbo 3): de cursussen Leren & Werken oefenen sociale en communicatieve vaardigheden die nodig zijn bij het samenwerken met anderen, bijvoorbeeld in een project • het onderdeel Lezen: de leesstrategieën en de kennis van tekstsoorten kunnen leerlingen direct benutten in andere vakken op school • het onderdeel Spreken/kijken/luisteren: het voorbereiden en uitvoeren van mondelinge presentaties maar ook het luisteren naar en verwerven van informatie hebben een directe link met andere vakken op school • het onderdeel Schrijven: naast begrijpelijk en volledig schrijven, speelt ook bijvoorbeeld het schrijven van verslag een belangrijke rol in alle vakken • het onderdeel Taal en woordenschat: leerlingen maken zich strategieën eigen om de betekenis van woorden te raden en te onthouden; ze breiden hun woordenschat uit • de onderdelen Grammatica en Spelling: het onderdeel Grammatica heeft een sterke relatie met grammaticaonderwijs bij de moderne vreemde talen, terwijl het onderdeel Spelling toepasbaar is in alle andere vakken • het onderdeel Fictie: Fictie heeft een relatie met de kunst- en cultuurvakken maar ook met fictieonderwijs bij moderne vreemde talen • de taken: de taken leggen een brug tussen de afzonderlijke vakonderdelen van Nederlands maar spelen zich ook vaak op terreinen van andere vakken af • de projecten: de projecten werken aan samenhang tussen alle vakken in de onderbouw ZIE OOK cursus – project – taak – taalgericht vakonderwijs
SAMENWERKEND LEREN WAT IS SAMENWERKEND LEREN? Samenwerkend leren is een werkvorm waarbij leerlingen van elkaar en met elkaar leren. De werkvorm kan deel uitmaken van alle mogelijke typen opdrachten of onderwijsleersituaties. Samenwerkend leren voldoet volgens Ebbens e.a. (Samenwerkend leren, Noordhoff Uitgevers bv) in de ideale vorm aan de volgende vijf voorwaarden: • positieve wederzijdse afhankelijkheid tussen leerlingen • individuele aanspreekbaarheid op taken van de leerling • directe interactie tussen leerlingen • gebruik van sociaal-communicatieve vaardigheden • aandacht voor het groepsproces
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
51
Een ezelsbrug voor een succesvolle uitvoering van samenwerkend leren biedt het GIPSmodel, waarbij de letters van de afkorting achtereenvolgens verwijzen naar Gelijkheid in aandeel, Individuele verantwoordelijkheid, Positieve afhankelijkheid en Simultane activiteit. WAAROM SAMENWERKEND LEREN? Belangrijke argumenten voor samenwerkend leren zijn: 1 samen leren met anderen speelt belangrijke rol in het advies voor de onderbouw 2 negatieve gevolgen van samenwerken zoals ‘bij elkaar zitten’ en ‘ongelijke taakverdeling’ terugdringen 3 actief betrekken van alle leerlingen bij de les 4 ontwikkelen van actief en zelfstandig leren 5 ontwikkelingen in de samenleving SAMENWERKEND LEREN IN NIEUW NEDERLANDS Samenwerkend leren komt in verschillende gedaantes voor in Nieuw Nederlands. Bijvoorbeeld: • de cursus: leerlingen wisselen door middel van activerende werkvormen oplossingen, antwoorden en eigen kennis en ervaring uit • de taak: de taak betrekt de leerlingen actief bij de les waarbij het resultaat wordt gedeeld met de klasgenoten • het project: het project gaat expliciet in op het eerlijk verdelen van taken, het creëren van positieve wederzijdse afhankelijkheid; in de evaluatie van de drie projecten spelen product en groepsproces een gelijkwaardige rol ZIE OOK actief leren – activerende werkvormen – groepsbeoordeling – groepswerk – leerlingen in de onderbouw – project – taak – werkwoordspelling met expertwerkvorm – zelfbeoordeling
SCENARIO’S WAT ZIJN SCENARIO’S? In de onderbouw is er sprake van vier scenario’s. Deze scenario’s zijn modellen om het onderwijs in de onderbouw vorm te geven. De scenario’s hebben tot doel om het gesprek over inhoud en vorm van onderwijs te vergemakkelijken. Alle vier scenario’s streven naar samenhang. Er is geen kwalitatief onderscheid tussen de scenario’s. Binnen ieder scenario kan dus het best mogelijke onderwijs voor leerlingen worden gerealiseerd. De scenario’s kunnen als volgt worden gekarakteriseerd: 1 2 3 4
Samenhang … door leerstofafspraken door combinaties van vakken en projecten door integratie via competenties van leerlingen
Programma schoolvakken blijven uitgangspunt op het rooster, met variaties zoals blokuren en keuzewerkuren vakken en projecten bestaan naast elkaar in een vakrooster en projectrooster integratie van vakken met langere lessen (70/90 minuten) in grotere gehelen, bijv. leergebieden leerlingen kunnen zelf kiezen en werken zonder een rooster maar met flexibele planningen
Team afstemmen maar ieder werkt voor zich afstemmen en samenwerken samenwerken bepaalt het resultaat klantgerichtheid
Het doel van de onderbouw is dat iedere school een eigen scenario ontwikkelt dat optimaal aansluit bij de leerlingen en optimaal gebruikmaakt van kwaliteiten van de docenten. De vier voorbeeldscenario’s dienen ter inspiratie. WAAROM SCENARIO’S? Scenario’s hebben de volgende doelen: 1 model om het onderwijs in de onderbouw vormgeven 2 vergemakkelijken van het gesprek over inhoud en vorm van de onderbouw 3 variatie tussen scholen creëren: elke school een eigen gezicht 4 inzicht bieden aan ouders en leerlingen bij schoolkeuze
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
52
SCENARIO’S IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands kan ingezet worden in alle vier scenario’s. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de leerstofplanning per scenario. Daarnaast is er een vijfde scenario toegevoegd, namelijk een scenario voor geïndividualiseerd onderwijs, bijvoorbeeld voor leerlingen die de methode gebruiken voor remedial teaching of leerlingen van de ruim zeventig scholen voor voortgezet onderwijs in het buitenland waar in kleine klassen wordt gewerkt. ZIE OOK actief leren – beoordelen – lokaalinrichting – project – remedial teaching – samenwerkend leren – taak – zelfbeoordeling
SCHOOLWISE WAT IS SCHOOLWISE? Schoolwise is de elektronische leeromgeving waarbinnen leerlingen de I-clips krijgen aangeboden. Ook de digitale proefwerken werken binnen Schoolwise. Met uitzondering van het onderdeel Weet je het? moeten leerlingen en docenten inloggen om met Schoolwise te werken. WAAROM SCHOOLWISE? Belangrijke argumenten voor het werken Schoolwise zijn: 1 docenten kunnen met behulp van Schoolwise met de beschikbare onderdelen op de I-clips differentiëren, door bepaalde oefeningen wel of niet in te plannen voor een bepaalde leerling 2 Schoolwise biedt de docent inzicht in de uitvoering van de oefeningen op de I-clips, alsook over de resultaten daarvan 3 docenten kunnen binnen Schoolwise zelfgemaakt lesmateriaal aanbieden 4 met Schoolwise kunnen docenten zelf digitale proefwerken samenstellen, inplannen, afnemen en (geautomatiseerd) nakijken. ZIE OOK I-clips – digitale proefwerken – elektronische leeromgeving
SECTORWERKSTUK WAT IS EEN SECTORWERKSTUK? Het sectorwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen vmbo voor de gemengde en theoretische leerweg. Bij het sectorwerkstuk gaat het om een vakoverstijgende thematiek die past binnen de sector. De leerling dient aan het sectorwerkstuk ten minste 20 uur te besteden. Bij het sectorwerkstuk wordt zowel het proces als het product beoordeeld. Het sectorwerkstuk moet met een voldoende worden afgesloten en wordt apart op de cijferlijst vermeld. In het kader van het sectorwerkstuk verzamelt de leerling schriftelijk documentatie. Deze informatie of het sectorwerkstuk is het uitgangspunt voor de opdracht ‘gedocumenteerd schrijven’ in het centraal examen Nederlands. Het sectorwerkstuk wordt vaak onderscheiden in vier fasen: • oriëntatie en keuze • onderzoek • voorbereiden presentatie • presentatie Leerlingen moeten voor het sectorwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet meedoen aan het centraal examen. Om een sectorwerkstuk tot een goed einde te brengen, dienen de leerlingen tal van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken en presenteren van informatie. Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het sectorwerkstuk een cruciale positie in. WAAROM EEN PROFIELWERKSTUK?
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
53
Doel van het sectorwerkstuk is om kennis en ervaring, die in diverse (sector)vakken is opgedaan, op een hoger niveau te integreren. Met het sectorwerkstuk laat de leerling zien dat hij zijn sector beheerst. PROFIELWERKSTUK IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt alle taalvaardigheden aan die vereist zijn voor het maken van een sectorwerkstuk. Het is aan te bevelen om in de schoolhandleiding voor het sectorwerkstuk inzichtelijk te maken op welke onderdelen van de methode leerlingen kunnen terugvallen.
SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN WAT ZIJN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN? Sociaal-communicatieve vaardigheden zijn alle vaardigheden die leerlingen nodig hebben als ze met elkaar samenwerken. Ebbens e.a. noemen in hun boek Samenwerkend leren (Noordhoff Uitgevers bv, 1997) sociale vaardigheden die nodig zijn om goed te kunnen samenwerken in de klas. Zij hanteren twee uitgangspunten, die door onderzoek positief bevestigd zijn: • effectiviteit van leren is groter als leerlingen samen leren • samen leren gaat beter als de docent aandacht besteedt aan sociale vaardigheden Deze lijst van sociale vaardigheden dient ter illustratie van wat sociaal-communicatieve vaardigheden zijn: • actief kunnen luisteren • hulp kunnen verlenen • op je beurt kunnen wachten • aanwijzingen kunnen opvolgen • dank-je-wel kunnen zeggen • complimenten kunnen maken • materiaal kunnen delen • mensen bij hun naam kunnen noemen • handen en voeten thuis kunnen houden • elkaar aan kunnen moedigen • bij de groep kunnen blijven • stemvolume aan situatie kunnen aanpassen • het oneens kunnen zijn met idee i.p.v. persoon • werkruimte kunnen delen • afleiding kunnen weerstaan • conclusies kunnen trekken • door kunnen vragen • gericht hulp kunnen vragen WAAROM SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan sociaal-communicatieve vaardigheden zijn: 1 belangrijk aspect om alle schriftelijke en mondelinge communicatie te doen slagen 2 voorwaarde voor goed samenwerken 3 effectief leren staat en valt bij goede sociaal-communicatieve vaardigheden 4 belangrijk aandachtspunt in het advies voor de onderbouw SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands besteedt op verschillende manieren aandacht aan sociaal-communicatieve vaardigheden. Bijvoorbeeld: • cursussen: sociaal-communicatieve vaardigheden worden actief geoefend bij de onderdelen Spreken/kijken/luisteren en Schrijven; daarnaast passen leerlingen sociaalcommunicatieve vaardigheden toe bij het bespreken van antwoorden, eigen kennis, ervaringen en meningen • taken: de taken zijn gericht op communicatie tussen leerlingen, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling, en doen voortdurend een beroep op sociaal-communicatieve vaardigheden • projecten: in de projecten oefenen leerlingen sociaal-communicatieve vaardigheden waaronder ook samenwerken, overleggen, plannen en taken verdelen; de toegepaste vaardigheden worden expliciet geëvalueerd ZIE OOK actief leren – activerende werkvormen – project – samenwerkend leren – taak
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
54
SPELLING Zie: nieuwe spelling - werkwoordspelling
TAAK WAT IS EEN TAAK? In een Nieuw Nederlands-taak passen de leerlingen taalvaardigheden in de praktijk toe. De situatie in de taak is zoveel mogelijk geënt op het gebruik van taalvaardigheden in het echte, buitenschoolse leven. De taak is verder gericht op samenwerking tussen leerlingen en op het verzamelen en presenteren van informatie. Iedere taak bestaat globaal uit vier onderdelen: oriënteren, kiezen, informatie verzamelen en laten zien. oriënteren De inleiding beschrijft kort en uitdagend de prestatie die van de leerling verwacht wordt. kiezen De leerling kiest een aspect van het onderwerp. Hij/zij kan zich de opdracht eigen maken door te kiezen voor eigen ervaring of interesses. informatie verzamelen Op internet, in kranten, bij klasgenoten of deskundigen gaat de leerling op zoek naar informatie. Ook is de leerling soms zelf een informatiebron. laten zien Leerlingen wisselen uit wat zij ontdekt hebben. WAAROM EEN TAAK? Belangrijke argumenten voor het werken met een taak zijn: 1 bevorderen van actief en zelfstandig leren 2 keuzevrijheid voor de leerling bieden 3 bevorderen van buitenschools leren 4 het nieuwe leren simpel in de praktijk brengen TAKEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands voor havo/vwo en vwo bevat ieder hoofdstuk een taak, in totaal dus zes taken. In iedere taak worden de onderdelen Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven geïntegreerd. ZIE OOK actief leren – actualiteit in taallessen – beoordelen – buitenschoolse opdrachten – groepswerk – nieuwe leren
TAALGERICHT VAKONDERWIJS WAT IS TAALGERICHT VAKONDERWIJS? Taalgericht vakonderwijs heeft als uitgangspunt dat leerlingen bij alle vakken de taal van het vak mondeling en schriftelijk moeten (leren) gebruiken om leerstof te verwerven, te verwerken en te laten zien wat ze ermee kunnen (Hajer en Meestringa, Coutinho, 2004). Taalgerichte vaklessen bevatten drie elementen: • leren in interactie • leren met taalsteun • leren in context WAAROM TAALGERICHT VAKONDERWIJS? Belangrijke argumenten voor taalgericht vakonderwijs zijn: 1 belangrijk kenmerk van onderwijs in de onderbouw is de samenhang tussen vakken 2 taalvaardigheid speelt een cruciale rol bij het leren in alle vakken 3 aandacht voor verschillen in leerstijl en in leerstrategieën bij leerlingen TAALGERICHT VAKONDERWIJS IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op taalgericht vakonderwijs. Bijvoorbeeld:
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
•
55
de cursussen: in verschillende opdrachttypen wordt leren in interactie gestimuleerd, bijvoorbeeld door antwoorden samen na te kijken, of door associaties (woordweb), meningen, argumenten, kennis en ervaringen met elkaar te vergelijken; door middel van actiegerichte theorie en tips krijgen de leerlingen taalsteun o het onderdeel Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2): het onderdeel studievaardigheid bereidt leerlingen voor op het leren in andere vakken o het onderdeel Taal en woordenschat: bij Taal en woordenschat komen de leerlingen in aanraking met woordraadstrategieën die met name bij andere vakken ingezet zullen worden o de taken: in taken oefenen de leerlingen hun taalvaardigheid in een zinvolle en levensechte context
ZIE OOK actief leren – activerende werkvormen – samenhang tussen vakken – samenwerkend leren
TAALLESSEN MAKEN Zie: zelf lessen maken
THUISWERKVRIJ ONDERWIJS WAT IS THUISWERKVRIJ ONDERWIJS? Thuiswerkvrij onderwijs streeft naar onderwijs waarin leerlingen actief en zelfstandig op school leren en thuis geen huiswerk meer hoeven te maken. De gedachte hierachter is dat huiswerk een belemmerende factor kan zijn voor een activerende didactiek. Huiswerk houdt immers in veel gevallen de traditionele, klassikale les in stand: huiswerk bespreken en/of overhoren, instructie geven en de resterende tijd alvast aan het huiswerk gaan werken, bij voorkeur individueel. WAAROM THUISWERKVRIJ ONDERWIJS? Belangrijke argumenten voor en consequenties van invoering van thuiswerkvrij onderwijs zijn: 1 leerlingen krijgen meer verantwoordelijkheid voor het leren 2 leerlingen krijgen meer begeleiding tijdens het leren 3 uitbreiding van de docentrol: de docent is naast instructeur ook begeleider 4 verwerving van leerstof en kennis is niet het enige doel, ook het leerproces krijgt een belangrijke plaats THUISWERKVRIJ ONDERWIJS EN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op thuiswerkvrij onderwijs. Bijvoorbeeld: • cursussen: aandacht voor actief en zelfstandig leren; ook aandacht voor uitwisseling tussen leerlingen van de uitkomsten van een opdracht; verder wordt in verwerkingsopdrachten stilgestaan bij de aanpak van het leren • taken: leerlingen gaan actief en zelfstandig aan de slag • projecten: product en proces spelen in gelijke mate een rol ZIE OOK actief leren – cursus – taak – project – zelfstandig leren
TOETSEN WAT ZIJN TOETSEN? Toetsen hebben tot doel om inzicht te krijgen in het niveau en de vooruitgang van de individuele leerling. Toetsen kunnen schriftelijk of digitaal worden afgenomen. Toetsen bieden variatie in vraagtypen en sluiten nauw aan bij de aangeboden leerstof. WAAROM TOETSEN?
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
56
Belangrijke argumenten voor toetsen zijn: 1 leereffect: leerling kan leren van de feedback op gemaakte toetsen 2 disciplinerend: toetsen versterken de motivatie om te leren 3 feedback op onderwijsaanpak: toetsen geven informatie over effectiviteit van de gevolgde aanpak in de lessen 4 kwalificerend: informatie verzamelen voor de overgang of groepsplaatsing TOETSEN IN NIEUW NEDERLANDS Bij Nieuw Nederlands worden verschillende soorten toetsen aangeboden: • diagnostische toetsen of D-toetsen: bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling • deeltoetsen per hoofdstuk: bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling. Deze deeltoetsen worden per hoofdstuk op de Servicebox op twee manieren aangeboden: met invullijnen en zonder invullijnen. De toetsen zonder invullijnen kunnen op twee manieren worden afgenomen: met en zonder meerkeuze. De toetsen worden ook zonder meerkeuzevragen aangeboden, waardoor er een groter beroep op de kennis en vaardigheid van de leerlingen wordt gedaan. • hoofdstuktoetsen: bij ieder hoofdstuk is er een toets waarin de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling gezamenlijk worden getoetst. Ook de hoofdstuktoetsen worden op de Servicebox op twee manieren aangeboden: met invullijnen en zonder invullijnen. De toetsen zonder invullijnen kunnen op twee manieren worden afgenomen: met en zonder meerkeuzevragen. • digitale proefwerken: leerlingen maken deze proefwerken on-line, dus via internet; de docent kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken ZIE OOK beoordelen – diagnostische toetsen – digitale proefwerken – I-clips – zelfbeoordeling
UITGESTELDE AANDACHT WAT IS UITGESTELDE AANDACHT? De eerste stap op weg naar zelfstandig leren is het werken met uitgestelde aandacht. Als leerlingen zelfstandig werken, werken zij alleen, in tweetallen of in groepen, in ieder geval niet klassikaal. Zelfstandig leren en werken betekent dat de leerling niet ieder moment de docent kan inschakelen voor hulp of uitleg. De docent moet immers zijn aandacht over alle leerlingen verdelen. Met andere woorden: leerlingen moeten leren om hun behoefte aan uitleg uit te stellen. De docent maakt bij het werken met uitgestelde aandacht een vaste ronde door de klas. Uitgestelde aandacht kan op verschillende manieren georganiseerd worden. Bijvoorbeeld door een poster op te hangen met deze werkregels: Wanneer de Z op het bord staat gelden deze werkregels: 1 Zs = je werkt in stilte (eventuele vermelding van het aantal minuten) 2 Zf = je mag fluisteren (idem) 3 Steek geen vinger op. De docent komt langs. 4 Je stoort niemand. 5 Je bent aan het werk. 6 Je weet wat je moet doen als je niet verder kunt. 7 Je blijft op je plaats, tenzij er andere afspraken zijn gemaakt, bijvoorbeeld om een woordenboek te pakken. Een andere manier is het werken met een stoplicht. Bijvoorbeeld: ROOD zelfstandig in stilte werken ORANJE je mag fluisteren tijdens het zelfstandig werken GROEN je mag met elkaar overleggen en hulp vragen aan je docent WAAROM UITGESTELDE AANDACHT? Belangrijke argumenten voor het werken met uitgestelde aandacht zijn:
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
57
1 uitgestelde aandacht is een voorwaarde voor zelfstandig leren 2 alle leerlingen weten waar ze aan toe zijn doordat ze door de vaste ronde van de docent aandacht krijgen 3 alle leerlingen krijgen door de vaste ronde evenveel aandacht 4 leerlingen die normaal geen aandacht (durven te) vragen of niet nodig hebben, krijgen nu ook aandacht UITGESTELDE AANDACHT IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands is geschikt voor zelfstandig leren. Het werken met uitgestelde aandacht is hiervan een noodzakelijk onderdeel. Opdrachten in Nieuw Nederlands doen overwegend een beroep op klasgenoten en in mindere mate op de docent. ZIE OOK lokaalinrichting – ordeproblemen voorkomen – werkwijzer – zelfstandig leren
VAARDIGHEIDSGERICHT ONDERWIJS Zie: actief leren
VARIATIETIP WAT IS EEN VARIATIETIP? De variatietip is een open opdracht die de kans biedt om de actualiteit in de les te halen. Ook speelt de variatietip in op de eigen leefomgeving en de eigen interesses van de leerling. WAAROM EEN VARIATIETIP? Belangrijke argumenten om de variatietip uit te voeren: 1 variatie in de lessen 2 inspelen op actualiteit en de leefwereld van de leerling 3 de leerstof in een praktische context snel toepassen VARIATIETIP IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands komen variatietips met name voor bij de onderdelen Lezen en Spreken/kijken/luisteren. ZIE OOK actief leren – actualiteit in taallessen – leerlingen in de onderbouw
VERSCHILLEN TUSSEN LEERLINGEN Zie: leerstijlen – leerstrategieën – leerlingen in de onderbouw – remedial teaching
VEILIG LEREN WAT IS VEILIG LEREN? Veilig leren of leren in veiligheid is een concept van drs. P.I. Teitler. In het boek Leren in veiligheid: klassenmanagement en probleemgedrag (Uitgeverij Agiel, 2004) wordt leren in veiligheid als volgt ingeleid: “De manier van werken van leerkrachten binnen scholen voor voortgezet onderwijs wordt wel omschreven als werken binnen een ‘georganiseerde anarchie’: of het nu gaat om zelfstandig werken of om het aansturen van gedrag, elke leerkracht benadert leerlingen op zijn of haar eigen wijze.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
58
Dit boek werkt vanuit de stelling dat een dergelijke werkwijze een goede voedingsbodem kan zijn voor het ontstaan of in stand houden van probleemgedrag: wat van de ene leerkracht mag wordt de ander verboden en wat bij de een door de vingers wordt gezien wordt bij de ander bestraft. En dat terwijl leerkracht die samen werken aan de opvoeding en het onderwijs het beste perspectief bieden op een omgeving waarin leerlingen kunnen Leren in Veiligheid. In dit boek wordt een methode gepresenteerd om een werkbaar en leefbaar pedagogisch klimaat in het voortgezet onderwijs te creëren. Daarbij is niet het (probleem)gedrag van de leerling het uitgangspunt, maar de wijze waarop leerkrachten de leerlingen gezamenlijk benaderen.”
VOLGTOETS CITO WAT IS DE VOLGTOETS CITO? De Volgtoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het adviseren en begeleiden van leerlingen aan het einde van het eerste leerjaar. De Volgtoets wordt aan het einde van de eerste klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en de voortgang van uw leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands leesvaardigheid, Engels leesvaardigheid, Wiskunde en Studievaardigheden. Voor Nederlands levert de Volgtoets drie taken: • Taak 1: Nederlands leesvaardigheid 1 • Taak 2: Nederlands leesvaardigheid 2 • Taak 8: Woordenschat Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide taken door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven in de leestaken toetsen behalve betekenissen (van woorden en zinnen), vooral relaties tussen zinnen en alinea’s (oorzaak/reden-gevolg, middel-doel), hoofdonderwerp, hoofdgedachte en schrijfdoel van de schrijver. De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname van deze taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen. De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken van de scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de normeringsgegevens altijd up-to-date. WAAROM DE VOLGTOETS CITO? Argumenten voor de Volgtoets Cito zijn: 1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing 2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland 3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten 4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype VOLGTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toetst dus de behandelde leerstof. De Volgtoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Volgtoets de normtabellen baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Volgtoets geschikt voor determinatie aan het einde van het eerste leerjaar. ZIE OOK digitale proefwerken – toetsen – Adviestoets Cito
VWO-PLUS WAT IS VWO-PLUS? Vwo-plus is vwo-onderwijs voor leerlingen die behoefte hebben aan meer uitdaging. Zo worden voor vwo-plusonderwijs extra vakken aangeboden, bijvoorbeeld filosofie, drama of een extra moderne vreemde taal zoals Chinees of Spaans. Een andere manier om het onderwijs
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
59
uitdagender te maken is het aanbieden van de vakken Engels en Duits in de doeltaal. Ook kan door onderzoeksopdrachten een extra uitdaging gecreëerd worden voor deze leerlingen. In de publicatie Nederlands verrijkt (Een handreiking en verrijkingstaken Nederlands voor hoogbegaafde leerlingen in de basisvorming, SLO, Enschede, 2003) worden de volgende criteria opgesomd voor geschikt lesmateriaal voor hoogbegaafden. Het lesmateriaal: 1 heeft een hoge moeilijkheidsgraad 2 bestaat uit interessante en uitdagende onderwerpen 3 bestaat uit open opdrachten 4 laat leerlingen echte problemen oplossen 5 laat leerlingen werken met abstracte begrippen en generalisaties 6 bevat voor leerlingen nieuwe leerstof 7 vraagt van de leerlingen een onderzoekende houding 8 laat leerlingen zoeken naar samenhang en verbanden 9 geeft leerlingen ruimte voor zelfstandigheid en samenwerken 10 laat leerlingen werken met een variatie informatiebronnen 11 stimuleert de metacognitieve vaardigheden van de leerlingen WAAROM VWO-PLUS? Belangrijke argumenten voor vwo-plusonderwijs zijn: 1 meer uitdaging bieden aan getalenteerde, nieuwsgierige leerlingen 2 kwalitatieve diepgang bieden op een hoger abstractieniveau voor leerlingen die dat aankunnen 3 een alternatief bieden voor leerlingen die Grieks en Latijn op het gymnasium niet zien zitten maar wel intellectueel geprikkeld willen worden 4 betere voorbereiding op hoger onderwijs VWO-PLUS MET NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands speelt in het havo/vwo-deel en uiteraard vooral in het vwo-deel op verschillende manieren in op vwo-plusleerlingen. Bijvoorbeeld: • moeilijker teksten uit moeilijker bronnen bij Lezen, aangevuld met zoekopdrachten en kritische reflectie-opdrachten (Wat denk jij?) die de blik van de leerling op de wereld verruimen • de variatietip bij Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven stelt leerlingen in staat om de taalvaardigheid op hun eigen niveau, en op een hoger niveau, in praktijk te brengen • leerlingen krijgen bij Taal extra weetjes over taal aangeboden • bij Grammatica in het vwo-deel krijgen leerlingen alle grammatica in twee jaar aangeboden: enkelvoudige zinnen in leerjaar 1, samengestelde zinnen in leerjaar 2; alle Latijnse grammaticale termen staan in het activiteitenboek van het vwo-deel • de zes geïntegreerde taken bieden de leerlingen de gelegenheid om ‘taalmateriaal’ op hun eigen niveau te kiezen; ook wordt hiermee ingespeeld op de behoefte aan zelfstandig werken en samenwerken • de drie projecten vragen van de leerlingen een onderzoekende houding, waarin samenhang en verbanden moeten worden aangebracht • variatietips, taken en projecten zijn open opdrachten • leerstof en opdrachten in alle cursussen, met name in het vwo-deel, bevat een hogere moeilijkheidsgraad ZIE OOK actief leren – leerstijlen – meervoudige intelligenties – werkwijzer – variatietip – webquest
WEBQUEST WAT IS EEN WEBQUEST? Een webquest is een opdracht waarbij leerlingen onder meer gebruik maken van internet (het web) om een taak (een quest) uit te voeren. Een webquest bestaat meestal uit zeven onderdelen:
© Noordhoff Uitgevers bv
60
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
1 Inleiding 2 Opdracht 3 Werkwijze 4 Informatiebronnen 5 Beoordelingsschema 6 Terugblik 7 Informatie voor de docent Opdracht, werkwijze, informatiebronnen en criteria worden expliciet aan de leerling aangeboden zodat leerlingen de klus zelfstandig, zonder hulp van de docent, kunnen klaren. WAAROM EEN WEBQUEST? Belangrijke argumenten voor het werken met een webquest zijn: 1 handig leermiddel voor actief leren, vaak gratis beschikbaar 2 gebruik van actuele bronnen op internet 3 een webquest stimuleert door zijn gesloten aanpak systematisch werken 4 een webquest biedt keuzevrijheid aan leerlingen WEBQUESTS IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt in de I-clips (de methodewebsite) drie webquests aan. Deze webquests zijn afgeleid van de drie projecten: • hoofdstuk 2: Altijd en overal feest! • hoofdstuk 4: Hoe leef ik gezonder? • hoofdstuk 6: Boosheid: wat doe je er aan? ZIE OOK actief leren – actualiteit in taallessen – I-clips – internet
WEDERZIJDSE AFHANKELIJKHEID Zie: groepswerk – leerlingrollen – samenwerkend leren
WERKEN MET UITGESTELDE AANDACHT Zie: uitgestelde aandacht
WERKVORMEN Zie: activerende werkvormen
WERKWIJZER WAT IS EEN WERKWIJZER? Werkwijzers bevatten een instructie voor de leerling om zelfstandig te werken, in actieve samenwerking met zijn docent en/of klasgenoten. Met een werkwijzer kan de leerling zelf aan de slag, zonder volledig of voortdurend van de docent afhankelijk te zijn. Een werkwijzer geeft in leerlingtaal antwoord op zeven vragen: Volledige instructie 1 Welke opdracht ga ik precies doen? 2 Wat heb ik nodig voor deze opdracht? 3 Met wie werk ik samen? 4 Waar kan ik terecht als ik hulp nodig heb? 5 Hoeveel tijd heb ik voor de opdracht? 6 Hoe wordt de opdracht nagekeken of beoordeeld? 7 Wat ga ik doen als ik eerder klaar ben?
© Noordhoff Uitgevers bv
Voorbeeld Nieuw Nederlands, p. 103-106, opdr. 1 t/m 5 woordenboek zelf kiezen: alleen, in 2-tallen of in 3-tallen eerst een klasgenoot, daarna pas je docent 3 uur nakijken met antwoordenboek maak de D-toets of kies Meer oefenen
61
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
Een werkwijzer is een middel om actief en zelfstandig leren te bevorderen. Echter, een dichtgetimmerde werkwijzer, waarin de route en de tijd volledig zijn vastgelegd, werkt contraproductief en leidt dus vaak niet tot actief en zelfstandig leren. Een voorwaarde voor het werken met een werkwijzer is het werken met uitgestelde aandacht. Zie ook het trefwoord uitgestelde aandacht. WAAROM EEN WERKWIJZER? Belangrijke argumenten voor het gebruiken van een werkwijzer zijn: 1 bevorderen van actief en zelfstandig leren 2 keuzevrijheid bieden aan leerlingen voor bijvoorbeeld extra stof, verdieping of het werken aan een ander vak 3 meer ruimte voor docent om andere rollen uit te voeren, bijvoorbeeld begeleiding WERKWIJZERS IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands bevat een jaarplanner van de leerstof. Deze globale werkwijzer bevat de volgende aspecten: Schooljaar: Week Les 1
2
Periode:
Klas(sen):
Docent:
Activiteiten Introductie Hoofdstuk 4 thema ‘Gezond’ met behulp van het gedicht ‘Recepten’ Lezen: opdracht 1, theorie, opdracht 2 …
Afronding
…
De jaarplanning kan vorm krijgen in verschillende werkwijzers. Wij noemen vier voorbeelden. WERKWIJZER 1: een werkwijzer per vak, per vakonderdeel en voor zelfstandige planning Naam:
Klas:
Vak:
Onderdeel Individueel Lezen Spreken/kijken/luisteren … Test
Hoofdstuk: Groepswerk
Aantal uren
WERKWIJZER 2:een werkwijzer voor één vak, per les met leeractiviteiten Naam: Klas: Les: 0 Lezen 0 Maken 0 Nakijken 0 Leren 0 Praktisch werken 0 Werkuur 0 Toetsen
© Noordhoff Uitgevers bv
Vak: Hoofdstuk:
Niveau:
Startdatum: Klaar op?
62
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
WERKWIJZER 3: een globale werkwijzer voor alle vakken, per week met leeractiviteiten Naam:
Klas:
LEZEN
Week:
LEREN
MAKEN
Mentor:
DOEN
TOETS
Nederlands Engels … WERKWIJZER 4: een werkwijzer voor één vak, per les, met groeperingsvormen en leeractiviteiten Naam:
Les Datum Lesstof 1 Klassikaal Zelf 2
Klas:
Vak:
Mak. Nakijk. Ler. Extra stof
Docent:
Mak.
Nakijk. Ler.
ZIE OOK actief leren – jaarplanning in Nieuw Nederlands – lokaalinrichting – uitgestelde aandacht – zelfstandig leren
WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM WAT IS WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM? De expertwerkvorm is een van de meest gebruikte activerende werkvormen. Leerlingen worden expert in bepaalde leerstofonderdelen en door medeleerlingen als expert aangesproken. Zij moeten zich de kennis zodanig eigen maken dat ze het kunnen overdragen op medeleerlingen. De werkvorm is bedoeld om leerlingen in een actieve rol zelf verantwoordelijk te maken voor hun leerproces en voor het eindresultaat daarvan. Ook kan de werkvorm de leerling extra motiveren. WAAROM WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM? De spelling van werkwoorden blijkt een moeizaam aan te leren onderdeel van het Nederlands. Een van de verklaringen voor een slechte werkwoordspelling is dat de uitleg per schooltype (primair en voortgezet onderwijs) en per docent in het voortgezet onderwijs verschilt. Hierdoor gebruiken leerlingen verschillende spellingregels door elkaar heen, waardoor interferentiefouten worden gemaakt. De expertwerkvorm kan dit patroon doorbreken doordat leerlingen zichzelf de uitleg gaan eigen maken en een uitleg kiezen die bij hun leerstijl aansluit. WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM IN NIEUW NEDERLANDS Leerlingen gaan op zoek naar de spellingregels van de tegenwoordige, verleden, voltooide of andere tijd. Zij worden daarin met behulp van Nieuw Nederlands zelf deskundig, maken zelf oefenopdrachten, en geven aan andere leerlingen uitleg. Voorbereiding door docent • Maak eilanden van drie of vier tafels. • Leg op iedere tafel een lijntjespapier, kladpapier en een stevige geelgekleurde kaart met op de voorkant de tekst Jokerkaart voor de …(naam werkwoordstijd) • Laat iedere leerling Nieuw Nederlands meenemen waarin de werkwoordsspelling is uitgelegd. Organisatie
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
63
1 Deel de groepen van drie of vier leerlingen zo willekeurig mogelijk in. Zet de leerlingen bijvoorbeeld op volgorde van huisnummer en verdeel ze daarna in groepen van drie of vier leerlingen. 2 (individueel in stilte) Schrijf de spellingregel op die bij jouw werkwoordstijd hoort. 3 (delen) Overleg en kom met elkaar tot de beste formulering van de spellingregel. Noteer de regel op de jokerkaart. Zet op de voorkant de werkwoordtijd: tegenwoordige tijd / verleden tijd / voltooide tijd / … 4 (individueel in stilte) Noteer drie zinnen die een andere leerling straks moet kunnen maken. Jij moet zelf het goede antwoord weten. 5 (delen) Lees je zinnen voor. Kies als groep samen vijf zinnen uit. Schrijf deze zinnen zo netjes mogelijk op een lijntjespapier. 6 (ruilen) Geef het papier met de zinnen aan een groep die een andere werkwoordstijd heeft. 7 (individueel in stilte) Maak de vijf zinnen. 8 (delen) Lees je antwoorden voor. Als jullie een antwoord echt niet weten, mag je de jokerkaart met de regel gaan halen. Kies als groep uit al jullie antwoorden het goede. Schrijf deze antwoorden zo netjes mogelijk op een nieuw lijntjespapier. Zet je groepsnummer erbij. 9 (ruilen) Geef het vragenblad en het antwoordblad terug aan de groep waarmee je geruild hebt. 10 (nakijken en tips geven) Kijk de gemaakte zinnen samen na. Iedere leerling doet om de beurt een zin. Verbeter de fouten en schrijf erbij waarom het antwoord fout was. Geef daarna het blad terug aan de groep die de antwoorden heeft gemaakt. ZIE OOK activerende werkvormen – samenwerkend leren
WOORDENSCHATVERWERVING WAT IS WOORDENSCHATVERWERVING? Woordenschatverwerving is de gerichte uitbreiding van de woordenschat van leerlingen. Door gebruik te maken van verschillende onthoudtechnieken, maken leerlingen zich het gebruik van een nieuw woord eigen. In de taallessen worden de nieuwe woorden in een zinvolle context aangeboden, en wordt de juiste betekenis achterhaald. Vervolgens keren nieuwe woorden in verschillende contexten terug, bij voorkeur zowel receptief (lezen en luisteren), als productief (schrijven en spreken). Op de website www.metwoordenindeweer.com van Marianne Verhallen en Dirkje van den Nulft is meer informatie te vinden over een aanpak voor woordenschatonderwijs. WAAROM WOORDENSCHATVERWERVING? Belangrijke argumenten voor woordenschatverwerving zijn: 1 een goede woordenschat is een vereiste voor goede leesvaardigheid 2 bij andere vakken op school komen leerling voortdurend in aanraking met nieuwe woorden 3 nieuwe woorden leren kennen heeft geen zin als deze woorden vervolgens niet duurzaam worden verankerd in het geheugen van de leerling 4 woordenschatuitbreiding is een apart kerndoel in de onderbouw NIEUW NEDERLANDS EN WOORDENSCHATVERWERVING Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat met ingang van deel 2 aandacht aan verschillende technieken om woordenschat te verwerven en te verankeren, bijvoorbeeld: • een woordweb maken • een kapstok maken • woordkaarten maken • beelden bedenken • ezelsbruggetjes • ‘stampen’ ZIE OOK
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
64
woordraadstrategieën
WOORDRAADSTRATEGIEËN WAT ZIJN WOORDRAADSTRATEGIEËN? Woordraadstrategieën helpen leerlingen om de context van de tekst te gebruiken om de betekenis van het nog onbekende woord te ontdekken. Leerlingen passen een woordraadstrategie toe nadat ze eerst hebben bepaald of het woord belangrijk is in de tekst (bijvoorbeeld als het woord vaak terugkeert). Als dat het geval is, helpen woordraadstrategieën de leerlingen om de betekenis van het onbekende woord zelfstandig te achterhalen. In het uiterste geval raadpleegt de leerling het woordenboek. WAAROM WOORDRAADSTRATEGIEËN? Enkele argumenten voor het aanleren van woordraadstrategieën zijn: 1 versterking van leesvaardigheid: door woordraadstrategieën toe te passen ontdekt de leerling verbanden in een tekst en geeft hij het lezen van een tekst minder snel op bij het eerste moeilijke woord 2 efficiëntie: het toepassen van woordraadstrategieën gaat sneller dan het opzoeken van onbekende woorden in het woordenboek 3 effectiviteit: woordraadstrategieën vergroten de kans dat de leerling de juiste betekenis van een woord achterhaalt doordat hij de context gebruikt NIEUW NEDERLANDS EN WOORDRAADSTRATEGIEËN Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat aandacht aan zes woordraadstrategieën: • afbeelding(en) bij de tekst bekijken • synoniem(en) in de tekst zoeken • omschrijving(en) in de tekst zoeken • voorbeeld(en) in de tekst zoeken • bekend deel of bekende delen van het woord gebruiken • tegenstelling(en) in de tekst zoeken Deze strategieën past de leerling toe nadat hij bepaald heeft of kennis van de woordbetekenis relevant is om de tekst te begrijpen. Als de woordraadstrategie niet tot het achterhalen van de juiste betekenis leidt, gebruikt de leerling het woordenboek. Het gebruik van het woordenboek wordt in de delen 1 geoefend. ZIE OOK woordenschatverwerving
ZELF LESSEN MAKEN WAT IS EEN GOEDE LES? Een belangrijk element van een goede les is dat de leerling intrinsiek gemotiveerd raakt. Met een sterke, eigen motivatie leert een leerling het beste en het snelste. Deze motivatie kan op verschillende manieren uitgelokt worden, maar vooral door een les zo echt mogelijk te maken. Bijvoorbeeld: • echte vrijheid bij het kiezen van het (deel)onderwerp • een echt probleem staat centraal • gebruik van echte bronnen, van naslagwerk tot internet, van eigen kennis tot interviews met deskundigen • maken van een echt product, bijvoorbeeld een folder, ingezonden brief, een forumbijdrage of een videoclip • echt publiek, bijvoorbeeld klasgenoten, lezers van de (school)krant of leden van de sportclub WAAROM ZELF LESSEN MAKEN? Belangrijke argumenten om zelf lessen te maken zijn:
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
65
1 inspelen op specifieke interesses of wensen van leerlingen 2 het hier en nu een grotere plaats geven in de lessen LESSEN MAKEN BIJ OF VOOR NIEUW NEDERLANDS Noordhoff Uitgevers bv is altijd geïnteresseerd in auteurs voor Nieuw Nederlands. Wilt u auteur worden van de methode Nieuw Nederlands? Neem dan contact op met Noordhoff Uitgevers bv via www.nieuwnederlands.noordhoff.nl. ZIE OOK actualiteit in de taalles – keuzevrijheid – leerlingen in de onderbouw
ZELFBEOORDELING WAT IS ZELFBEOORDELING? Bij zelfbeoordeling beoordelen leerlingen hun eigen werk. Zelfbeoordeling heeft als voordeel dat leerlingen kritischer stilstaan bij eigen werk en zich meer bewust worden van hun sterke en zwakke punten. Een ander voordeel is dat de werklast van de docent verminderd wordt. Voorwaarde bij zelfbeoordeling is dat er een evaluatief gesprek plaatsvindt, hetzij tussen docent en leerling, hetzij tussen leerlingen onderling. WAAROM ZELFBEOORDELING? Belangrijke argumenten voor zelfbeoordeling zijn: 1 zelfstandig leren: verantwoordelijkheid nemen voor het leren door de leerling zelf 2 leereffect vergroten 3 tijdbesparing voor de docent ZELFBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt op verschillende manieren de mogelijkheid tot zelfbeoordeling. Bijvoorbeeld: • de cursus: bij gesloten opdrachten in de cursussen kan zelfbeoordeling plaatsvinden met behulp van het antwoordenboek van Nieuw Nederlands; ook bij de deeltoetsen en hoofdstuktoetsen bestaat de mogelijkheid dat leerlingen zichzelf of elkaar beoordelen, al dan niet met een cijfer • de taken: bij open opdrachten, zoals de taken, beoordelen leerlingen zichzelf en/of elkaar door elkaar de eindproducten te laten zien en de eindproducten te bekijken en te bespreken • de projecten: bij de projecten zijn criteria beschikbaar waarbij leerlingen per criterium zichzelf of elkaar punten kunnen toekennen • beoordelen groepswerk: in diverse opdrachten werken leerlingen samen; ook groepswerk kan door leerlingen zelf beoordeeld worden; een groep van vier leerlingen krijgt bijvoorbeeld 28 punten die ze over hun vieren moeten verdelen, afhankelijk van ieders bijdrage. ZIE OOK beoordelen – digitale proefwerken – groepswerk – samenwerkend leren – toetsen
ZELFSTANDIG LEREN WAT IS ZELFSTANDIG LEREN? De zelfstandigheid van leerlingen op school kan in vier fasen toenemen: Fase 1: zelf werken Fase 2: zelfstandig werken Fase 3: zelfstandig leren Fase 4: zelfverantwoordelijk leren Bij iedere fase neemt de verantwoordelijkheid van de leerling voor de inhoud en de aanpak toe. Het leren verschuift met andere woorden van meer docentgestuurd naar meer leerlinggestuurd.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
66
Zelfstandig leren is de derde van de vier fasen. Bij zelfstandig leren nemen de leerlingen zelf beslissingen over het wat en het hoe van het leren binnen door de docent gestelde kaders. Er is sprake van een gedeelde sturing van docent en leerling. De beslissingen kunnen betrekking hebben op zeven kenmerken van het leren: • vaststelling leerdoel • omvang en openheid van de opdracht • gerichtheid op inhoud (cognitie) of proces (metacognitie) • de rol van de docent • de rol van de leerling • feedback op leerinhoud en/of proces • reflectie WAAROM ZELFSTANDIG LEREN? Belangrijke argumenten voor zelfstandig leren zijn: 1 hoger leerrendement 2 eisen van een snel veranderende samenleving 3 voorbereiden op vervolgonderwijs 4 afwisselender rol docent ZELFSTANDIG LEREN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands is zowel geschikt voor zelf werken, zelfstandig werken, zelfstandig leren als zelfverantwoordelijk leren. Met behulp van de jaarplanner kunnen werkwijzers worden samengesteld die inspelen op een van deze vier varianten. ZIE OOK actief leren – het nieuwe leren – samenwerkend leren – sociaal-communicatieve vaardigheden – werkwijzer – uitgestelde aandacht
ZELFVERANTWOORDELIJK LEREN Zie: zelfstandig leren
© Noordhoff Uitgevers bv
67
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
7 ACHTERGRONDLITERATUUR LESMETHODES EN ANDERE LEERMIDDELEN • Tekst in zicht. Extra training in leesvaardigheid voor onderbouw vmbo, havo en vwo. WoltersNoordhoff, Groningen. • Basistrainer. Ondersteuning examen beroepsgerichte leerweg voor lwoo-leerlingen. WoltersNoordhoff, Groningen. • Taal op school. Voor neven- en onderinstromende allochtone leerlingen in het vo. WoltersNoordhoff, Groningen. • Wolters’ Literatuur in je Pocket. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2005. • Wolters’ Nederlands in je Pocket. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2005. • ‘Wolters’ Spellingboekje voor scholieren. Wolters-Noordhoff, Groningen 2005 (nieuwe spelling). VAKLITERATUUR • Bonset, Helge, Martien de Boer & Tiddo Ekens. Nederlands in de onderbouw. Uitgeverij Coutinho, Bussum 2005. • Ebbens, S. & Ettekoven, S. Actief leren, bevorderen van verantwoordelijkheid van leerlingen voor hun eigen leerproces. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2000. • Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. Samenwerkend leren, praktijkboek. WoltersNoordhoff, Groningen, 1997. • Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. (1996). Effectief leren in de les, basisvaardigheden voor docenten. Wolters-Noordhoff, Groningen. • Ettekoven, S. en ALL-project, Gereedschap voor het werk, circa 100 werkvormen, strategietjes, e voorbeelden en tips, 3 versie, APS, Utrecht. • Fogarty, R., Hersenwerk, APS, Utrecht, 1999. • Hajer, Maaike & Theun Meestringa. Handboek taalgericht vakonderwijs. Uitgeverij Coutinho, Bussum, 2004. • Hoogeveen, P. & Winkels, J., Het didactisch werkvormenboek, variatie en differentiatie in de praktijk, Van Gorcum, Assen, 1996. • Nulft, van de, Dirkje & Marianne Verhallen, Met woorden in de weer, Uitgeverij Coutinho, Bussum 2002. • Projectgroep Nederlands V.O., Nederlands in de tweede fase, een praktische didactiek, Uitgeverij Coutinho, Bussum, 2002. • Samen aan de slag: klein praktijkboek voor actief en zelfstandig leren. PMVO, Den Haag, 1999. • Stevens, L., Beekers, P., Evers, M., Wentzel, M., van Werkhoven, W., Zin in school. CPS, 2004 • Teitler, P.I., Leren in veiligheid, klassenmanagement en probleemgedrag, Agiel, 2004 • Energize!, groepsactiviteiten voor groot en klein, Quest International, 1999 TIJDSCHRIFTEN • Levende Talen • Onze Taal • Onderbouw Magazine NEDERLANDS OP INTERNET http://didactobank.kennisnet.nl www.aps.nl www.codenamefuture.nl www.cps.nl www.digischool.nl www.eindexamen.nl www.eindexamentraining.nl www.kennisnet.nl www.kidon.com
© Noordhoff Uitgevers bv
www.kpc.nl www.levendetalen.nl www.literatuurgeschiedenis.nl www.minocw.nl www.nieuwnederlands.noordhoff.nl www.onderbouw-vo.nl www.taalunie.org www.onzetaal.nl www.scholieren.com www.schoolsupport.nl
www.schrijversnet.nl www.taallessen.nl www.talenquest.nl www.davindi.nl www.tumult.nl www.uittreksels.com www.vandale.nl
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
68
8 OVERZICHT LEERSTOF HAVO/VWO 2 Lezen Hoofdstuk 1 Inleiding, middenstuk en slot van een tekst Het eerste deel van een tekst is de inleiding. Hierin staat het onderwerp van de tekst. De inleiding is een aandachtstrekker, die de lezer moet overhalen om de hele tekst te lezen. Het tweede deel van een tekst is het middenstuk. Hierin worden verschillende kanten (deelonderwerpen) van het onderwerp besproken. Bij het onderwerp ‘verschillen tussen jongens en meisjes’ passen bijvoorbeeld de deelonderwerpen ‘hersenen’, ‘reukvermogen’ en ‘praten over gevoelens’. Soms gaat één alinea over één deelonderwerp, soms gaan ook meer alinea’s over één deelonderwerp. Het laatste deel van een tekst is het slot. In het slot vind je vaak de hoofdgedachte van de tekst. De bedoeling van het slot is dat de boodschap van de tekst goed blijft hangen bij jou als lezer. Bij nieuwsberichten ontbreekt vaak een slot. Zo vind je inleiding, middenstuk en slot van een tekst • Bepaal tot en met welke alinea het onderwerp geïntroduceerd wordt. Vaak gebeurt dat met een voorbeeld, een grappig verhaaltje (anekdote) of de aanleiding voor het schrijven van de tekst. • Let aan het begin van een tekst ook op alinea’s die afgesloten worden met een vraag, een mening of een aankondiging. Daar eindigt meestal de inleiding. • Kijk welke alinea’s over hetzelfde aspect van het onderwerp gaan. Als in een alinea een nieuw aspect van het onderwerp aan de orde komt, dan begint daar een nieuw deelonderwerp. Let vooral goed op de eerste zin van een alinea en op signaalwoorden als ‘een ander (verschil)’, ‘nog een (probleem)’ en ‘ten slotte’. • Let op alinea’s waarin een samenvatting of de hoofdgedachte van de tekst gegeven wordt. Dat is het slot. Daar vind je vaak signaalwoorden als ‘kortom’, ‘al met al’ en ‘dus’. Hoofdstuk 2 De opbouw van alinea’s In een tekst komen meestal verschillende aspecten van een onderwerp aan de orde, zoals oorzaken, gevolgen en voor- en nadelen. Om die overzichtelijk te presenteren verdeelt de schrijver de tekst in alinea’s. Ook de alinea’s zelf zijn (meestal) overzichtelijk opgebouwd. De belangrijkste informatie staat vaak in de eerste of soms ook in de laatste zin. Dat is de kernzin. In de zinnen voor of na de kernzin staat dan een nadere uitleg of een voorbeeld van iets uit de kernzin. De kernzin kan ook de tweede zin zijn. Dat is vaak alleen zo als de eerste zin het verband met andere alinea’s aangeeft, bijvoorbeeld: Maar er is nog een andere oplossing mogelijk. Zo vind je de kernzin van een alinea Lees de eerste, tweede of laatste zin van een alinea. Stel vast in welke zin de belangrijkste informatie staat. Dat is de kernzin. Hoofdstuk 3 Verbanden in de tekst (1) Woorden, zinnen en alinea’s hangen met elkaar samen. Die samenhang heet het verband in de tekst. Door te letten op verbanden in de tekst kun je de tekst beter begrijpen en bestuderen. Je kunt verbanden vaak herkennen aan signaalwoorden. Er bestaan verschillende verbanden. Als gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde worden beschreven, heet dat een chronologisch verband. Van een opsommend verband is sprake als
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
69
dingen achter elkaar worden opgenoemd, zoals in het tekstblokje hieronder gebeurt met vier tekstverbanden. Als in een tekst tegenovergestelde dingen worden genoemd, noem je dat een tegenstellend verband. Bij een vergelijkend verband worden overeenkomsten en verschillen tussen zaken of personen beschreven. Zo vind je verbanden in de tekst Tekstverbanden kun je vaak herkennen aan signaalwoorden: • chronologisch verband: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen • opsommend verband: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), bovendien, verder, ten slotte, en, niet alleen ... maar (ook); een opsomming wordt ook vaak aangegeven met liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of ‘dots’ (•) • tegenstellend verband: tegenover, daarentegen, maar, hoewel, echter, toch, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant … aan de andere kant • vergelijkend verband: net zo als, evenals, meer dan, groter dan, beter dan Hoofdstuk 4 Verbanden in de tekst (2) Veel zaken in een tekst hangen met elkaar samen. Je kent al het chronologisch verband, het opsommend verband, het tegenstellend verband en het vergelijkend verband. Een concluderend verband geeft aan dat de schrijver zijn conclusie weergeeft over het onderwerp waar hij zojuist over heeft geschreven. Bijvoorbeeld: Alle toptennissers zijn in Melbourne aangekomen voor de Australian Open. Ook de spelers die afgelopen week plotseling door onverklaarbare kwaaltjes en pijntjes werden geveld, huppelen in Melbourne weer vrolijk over de baan. Geen ‘last-minute’ afmeldingen dus voor de Australian Open (conclusie), waar de titeljacht vanaf vandaag officieel is geopend. Een voorwaardelijk verband in een tekst beschrijft de voorwaarden waaronder iets gebeurt. Bijvoorbeeld: Als het morgen mooi weer is (voorwaarde), gaan we naar het strand. Soms worden er oorzaken en gevolgen genoemd in een tekst: er is dan sprake van een oorzakelijk verband. Het redengevend verband lijkt op het oorzakelijk verband. Het verschil is dat je bij een reden zelf een besluit kunt nemen om iets wel of niet te doen en bij een oorzaak niet. Vergelijk bijvoorbeeld: Omdat het regent (reden), trek ik mijn regenpak aan (besluit). Doordat het regent (oorzaak), word ik nat (gevolg). Zo vind je verbanden in een tekst Tekstverbanden kun je vaak herkennen aan signaalwoorden: • concluderend verband: kortom, dus, daarom, al met al, hieruit volgt • voorwaardelijk verband: als ... (dan), indien, mits, tenzij, wanneer, gesteld dat • redengevend verband: omdat, daarom, dus, immers, want, de reden hiervoor is oorzakelijk verband: door, doordat, daardoor, als gevolg van, zodat, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij Hoofdstuk 5 Schema of samenvatting Als je een tekst moet onthouden, kun je de hoofdzaken in een schema zetten of in een samenvatting. Je onthoudt de tekst dan beter en je weet meteen of je de tekst goed begrepen hebt. In een schema schrijf je alleen de belangrijkste woorden op. Gebruik streepjes (-), getallen (1, 2, 3) en letters (A, B, C) om opsommingen aan te geven. Met pijlen kun je bijvoorbeeld aangeven wat de oorzaak en wat het gevolg is: computer gecrasht → werkstuk niet af; ook kun je er een tegenstelling mee laten zien: aarde: zwaartekracht → ruimte: geen zwaartekracht. Een samenvatting schrijf je in hele zinnen. Je noteert alleen de belangrijke dingen uit een tekst; de onbelangrijke dingen laat je weg. Zo maak je een schema van een tekst
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
• • • • • •
70
Lees de tekst goed door. Let op de kernzinnen. Onderstreep belangrijke woorden; vaak zijn ze vetgedrukt of cursief. Schrijf het onderwerp van de tekst op. Zoek in de tekst de informatie die je in je schema wilt zetten. Gebruik streepjes, getallen, letters en pijltjes.
Zo maak je een samenvatting van een tekst • Lees de tekst goed door. • Stel vast wat hoofd- en bijzaken zijn. Onderstreep de kernzinnen. • Bepaal de hoofdgedachte en schrijf die op als begin van je samenvatting. • Schrijf de tekst verder uit; gebruik daarbij de kernzinnen. De rest van je samenvatting is dan uitleg of argumentatie bij de hoofdgedachte. Hoofdstuk 6 Informerende teksten Informerende teksten worden geschreven om ervoor te zorgen dat de lezer iets te weten komt: je krijgt een instructie, je krijgt uitleg over iets, je krijgt informatie over iets wat gebeurd is of over iets wat nog gebeuren moet. Zo herken je een informerende tekst • Je krijgt een instructie. De tekst vertelt je bijvoorbeeld: - hoe je een kast in elkaar zet of hoe je mobieltje werkt (gebruiksaanwijzing) • Je krijgt uitleg over iets. De tekst vertelt je bijvoorbeeld: - wat diabetes of obesitas precies is (folder) • Je wordt op de hoogte gebracht van iets wat gebeurd is. De tekst vertelt je bijvoorbeeld: - dat er in Duitsland een treinongeluk is gebeurd (nieuwsbericht) - hoe de ledenvergadering van je sportclub is verlopen (verslag/notulen) - dat je tante een baby gekregen heeft (geboortekaartje) • Je krijgt informatie over iets wat nog gebeuren moet. De tekst vertelt je bijvoorbeeld: - dat je neef gaat trouwen (trouwkaart) - dat er volgende maand een zomerfestival gehouden wordt (poster/advertentie) - dat de regering meer geld aan ontwikkelingshulp gaat besteden (nieuwsbericht)
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
71
Spreken/kijken/luisteren Hoofdstuk 1 Aantekeningen maken terwijl je luistert Wanneer je mondelinge informatie moet onthouden of bewaren is het verstandig om aantekeningen te maken. Bijvoorbeeld als je naar je docent luistert. Je schrijft dan de belangrijkste informatie op. Zo maak je aantekeningen Let tijdens het maken van aantekeningen op de volgende zaken: • het onderwerp: waar gaat het over? • de hoofdzaken: het belangrijkste wat over het onderwerp gezegd wordt • de conclusie uit de belangrijkste informatie: de slotsom Om te bepalen wat belangrijk is, let je op: • zinnen die de opbouw van een presentatie duidelijk maken: Ten eerste zal ik vertellen waarom ik een presentatie houd over Robbie Williams, vervolgens vertel ik iets over zijn hits..., daarna vertel ik....... • woorden of zinnen die een verband aangeven: bijvoorbeeld: ...; een gevolg hiervan is...; dus ...; ten eerste ...; vervolgens .... Maak aantekeningen zo schematisch mogelijk. Gebruik de volgende elementen om opsommingen en verbanden aan te geven: • streepjes (-) • getallen (1, 2, 3) • letters (A, B, C) • pijlen (→ voor oorzaak-gevolg en , ↔ voor tegenstellingen) • boomstructuren Hoofdstuk 2 Informatief gesprek In een informatief gesprek wil je iets te weten komen. Je wilt bijvoorbeeld van de orthodontist weten wanneer je beugel eruit mag. Als je informatie wilt krijgen, moet je goede vragen stellen. Bereid daarom je gesprek goed voor. Zo bereid je een informatief gesprek voor • Schrijf je belangrijkste vragen kort en duidelijk op. • Maak als het nodig is een afspraak. Zo voer je een informatief gesprek • Stel je vragen rustig en duidelijk. • Luister goed naar de ander. • Kijk de ander aan. • Laat de ander uitpraten. • Vraag door als je iets niet begrijpt. • Herhaal wat de ander zegt in eigen woorden: - Zo kun je controleren of je iets goed begrepen hebt. - Zo onthoud je dingen beter. Maak zo nodig aantekeningen tijdens het luisteren. Hoofdstuk 3 Betogende spreekbeurt In een betogende spreekbeurt wil je je luisteraars overtuigen van jouw standpunt (mening) over een bepaalde stelling. Een stelling is een bewering waar je voor of tegen kunt zijn. Stelling: Kantines moeten alleen nog gezond eten verkopen. Standpunt: Ik vind dat kantines alleen nog gezond eten moeten verkopen, want .... Ik vind dat kantines niet alleen gezond eten moeten verkopen, want ....
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
72
Overtuigen doe je met behulp van argumenten. Een argument voor je mening over gezond eten in de schoolkantine is bijvoorbeeld dat je door te veel vet en/of zoet eten ernstige gezondheidsproblemen kunt krijgen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor een betogende spreekbeurt: je kiest een onderwerp waarover mensen van mening verschillen. Een betogende spreekbeurt bestaat uit de volgende onderdelen: • De inleiding In de inleiding trek je de aandacht van je publiek. De aandacht kun je trekken met een leuk verhaaltje (een anekdote), een actuele gebeurtenis of een interessant weetje. Ook moet je aan het eind van de inleiding je standpunt over het onderwerp duidelijk maken. • Het middenstuk In het middenstuk geef je je argumenten voor je standpunt. Je legt uit waarom je voor of tegen bent. Je argumenten licht je toe met bijvoorbeeld cijfers en voorbeelden. • Het slot In het slot herhaal je je standpunt. Sluit af met een pakkende uitspraak, een uitsmijter. Vaak wordt aan het einde van een spreekbeurt gelegenheid gegeven voor vragen. Zo bereid je een betogende spreekbeurt voor • Kies een onderwerp dat je aanspreekt en waarover mensen van mening verschillen. • Zoek informatie in de bibliotheek of op internet. • Bepaal je standpunt over het onderwerp. • Bedenk argumenten bij je standpunt. • Maak een indeling in inleiding-middenstuk-slot. • Maak een spiekbriefje. • Oefen je spreekbeurt. Zo houd je een betogende spreekbeurt • Praat luid, duidelijk en rustig, maar ook enthousiast en overtuigend. • Kijk je publiek aan. • Gebruik je spiekbriefje als geheugensteun. Hoofdstuk 4 Onderhandelingsgesprek Soms ben je het met iemand niet eens, bijvoorbeeld over hoe laat je thuis moet zijn of over de manier waarop je een groepsopdracht gaat uitvoeren. Je moet dan onderhandelen om tot overeenstemming te komen. Je probeert in een onderhandeling je eigen doel te bereiken. Soms lukt dat niet en moet je wat toegeven. Een onderhandeling is geslaagd als alle partijen tevreden zijn met het resultaat. Dat resultaat kan soms een compromis zijn, een overeenstemming. Zo bereid je een onderhandelingsgesprek voor Vraag je van tevoren af: • Wat wil jezelf het liefst bereiken? • Met welk resultaat ben je nog net tevreden? • Wat wil de ander waarschijnlijk bereiken? Zo voer je een onderhandelingsgesprek • Begin je gesprek met een verkenning: probeer erachter te komen wat de ander wil. • Vertel niet meteen met welk resultaat jij ook nog genoegen neemt. • Geef argumenten voor je standpunt en luister goed naar de argumenten van de ander. • Weeg elkaars argumenten af en kom tot een oplossing. • Onderhandel tot beide partijen tevreden zijn. • Herhaal aan het eind van het gesprek de gemaakte afspraken. Hoofdstuk 5
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
73
Vergaderen In een vergadering wordt onder leiding van een voorzitter overlegd en gediscussieerd aan de hand van een agenda: een lijst met van tevoren afgesproken onderwerpen. Van een vergadering maakt een notulist een verslag: de notulen. Boven deze notulen staan de datum en de namen van wie er aanwezig waren. Verder bevatten de notulen per agendapunt een kort verslag van de discussie, de genomen besluiten en de gemaakte afspraken. Een agenda heeft altijd een vaste volgorde: 1. Opening 2. Notulen van de vorige vergadering. De deelnemers controleren of alles klopt wat in de notulen van de vorige vergadering staat. 3. Verschillende agendapunten. De onderwerpen waarvoor de vergadering bijeengeroepen is, worden hier behandeld. 4. Rondvraag. Aan het eind van de vergadering krijgt iedereen nog de kans een korte vraag te stellen over een onderwerp dat niet aan de orde is geweest. 5. Sluiting Zo houd je een vergadering De voorzitter leidt de vergadering en heeft de volgende taken: • Hij houdt de tijd in de gaten. • Hij zorgt ervoor dat alle agendapunten aan bod komen. • Hij vat af en toe samen wat de deelnemers gezegd hebben. De deelnemers aan de vergadering hebben de volgende taken: • Ze nemen actief deel aan de discussie. • Ze luisteren goed naar elkaar. • Ze laten elkaar uitpraten. • Ze reageren op een goede manier op elkaar. Hoofdstuk 6 Presenteren Als je een onderzoekje hebt gedaan, een werkstuk hebt gemaakt of een boek hebt gelezen, moet je daarover vaak een presentatie houden voor je klasgenoten. Je presenteert nooit je hele werkstuk of onderzoek, maar je selecteert de belangrijkste informatie. Die informatie presenteer je met een powerpointpresentatie, poster of sheets. De tekst en plaatjes moeten je verhaal ondersteunen. De tekst moet dus kort en krachtig zijn. Gebruik daarom losse woorden of hele korte zinnen. Plaats de woorden en zinnen puntsgewijs onder elkaar en druk de tekst zo groot (20-puntsletter) af dat iedereen het kan lezen. Zo bereid je een presentatie voor • Maak een indeling van je presentatie: inleiding, middenstuk en slot. Bedenk vervolgens wanneer je welke informatie vertelt. • Maak je powerpointpresentatie, poster of sheets. • Maak een spiekbriefje. • Oefen je presentatie thuis voor je ouders. • Check of alle hulpmiddelen goed werken. Zo houd je een presentatie • Praat rustig en duidelijk. • Spreek met een klein beetje overdrijving; dan komt je verhaal beter aan bij je publiek. • Let goed op je houding tijdens je presentatie: - sta rechtop met twee voeten op de grond - stop je handen niet in je zakken - maak contact met je publiek door zoveel mogelijk de klas in te kijken • Geef tijdens de presentatie geen foto’s door de klas, maar laat ze voor de klas zien. • Zorg ervoor dat ook leerlingen achter in de klas je plaatjes en foto’s kunnen zien.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
74
Schrijven Hoofdstuk 1 Recensie Een geschreven bespreking van een film, een boek, een cd, een concert, een voorstelling of een computergame noem je een recensie. Een recensie bevat altijd informatie, zoals een korte inhoud of synopsis, én een oordeel. De recensent (de schrijver van de recensie) maakt in zijn tekst duidelijk wat hij vindt van de film, het boek of de cd. Vaak wil een recensent ook activeren, bijvoorbeeld je aanzetten tot het lezen van het besproken boek. Recensies vind je in kranten, tijdschriften en via internet. Als je zelf een recensie schrijft, bedenk dan goed welke informatie interessant voor je lezer is: een korte inhoud, gegevens over de hoofdpersonen, achtergrondinformatie over de maker (de regisseur, de schrijver, de componist). In boekrecensies staan meestal ook citaten: typerende stukjes uit het boek. Vanzelfsprekend bevat je recensie ook een oordeel. Voor dat oordeel moet je goede argumenten geven. Zo schrijf je een recensie • Zet in je inleiding belangrijke informatie, zoals titel en maker. • Beschrijf in het middenstuk kort de inhoud. Beperk je tot de hoofdlijnen. • Gebruik voor elk deelonderwerp (inhoud, hoofdrolspelers, auteur) een aparte alinea. • Maak je tekst levendig met achtergrondinformatie, citaten en illustraties. • Geef je mening met argumenten. • Vermeld in het slot nog eens kort jouw conclusie. Variatie in woordkeuze Teksten worden erg saai als je steeds dezelfde woorden gebruikt. Met synoniemen maak je je tekst levendiger. Gebruik in plaats van ‘leuk’ bijvoorbeeld interessant, boeiend, amusant, geestig. Verder kun je herhaling van woorden vermijden door verwijswoorden (hij, ze, het, die, dat, daarover enzovoort) te gebruiken. Daarnaast kun je omschrijvingen gebruiken: in plaats van ‘Robbie kijkt regelmatig naar zijn fans in de zaal’ schrijf je Met een guitige blik boeit Robbie zijn toehoorders. Wissel ook de zinsbouw af. Schrijf in plaats van ‘Zijn muziek pakt je natuurlijk wel’ bijvoorbeeld Natuurlijk pakt zijn muziek je wel. Zo schrijf je gevarieerd • Gebruik synoniemen, omschrijvingen en verwijswoorden. • Wissel de zinsbouw af. Hoofdstuk 2 Zakelijke brief Een zakelijke brief is een officiële brief met een verzoek, een klacht of bijvoorbeeld een mededeling. Anders dan een persoonlijke brief is een zakelijke brief gericht aan iemand die je niet zo goed kent, aan een groep mensen of aan een officiële instantie (zoals de gemeente of een bedrijf). Een zakelijke brief is vooral kort, niet emotioneel en beleefd. Zo’n brief heeft een vaste indeling. Afspraken hierover heten briefconventies. In de inleiding leg je in één zin of een korte alinea uit waarom je de brief schrijft. Het middenstuk bestaat uit twee of drie alinea’s waarin je het verzoek, de klacht of de mededeling verder uitwerkt. In de slotalinea vat je nog eens kort samen wat je met de brief wilt bereiken, gevolgd door een oproep of een vriendelijke afsluiting. Zo schrijf je een zakelijke brief Bepaal je schrijfdoel: iets vragen of verzoeken, meedelen of over iets klagen. Zet de volgende onderdelen in je brief (begin steeds links): A eigen naam en adres (plaatsnaam in hoofdletters, telefoonnummer, e-mail) B naam en adres geadresseerde (plaatsnaam in hoofdletters) C plaats (komma) datum (maand in letters) met jaartal (volledig in cijfers)
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
75
D het onderwerp van je brief (Betreft: …) E aanhef: Geachte … , F brieftekst G groet: Hoogachtend, of Met vriendelijke groet, H je handtekening en daaronder je naam in letters I eventueel: Bijlage(n): (aantal) • • •
Schrijf een korte, niet persoonlijke en beleefde tekst. Print de brief, controleer het geheel en vergeet niet je handtekening (met pen!) te zetten. Besteed ook veel zorg aan de envelop.
Formele taal In een zakelijke brief gebruik je formelere taal dan bijvoorbeeld in een e-mail aan vrienden. Een paar voorbeelden: u in plaats van jij, je en jou Geachte heer/mevrouw, Hoi Ella, Hoogachtend, Mazzel! Met vriendelijke groet, Groetjes, meedelen vertellen wellicht misschien verzoeken vragen tot onze spijt /helaas sorry / jammer deelnemen meedoen Hoofdstuk 3 Advertentie Je schrijft een advertentie om iets te verkopen, te kopen of om mensen te activeren. Een advertentie moet daarom aandacht trekken. Advertenties kun je in de krant zetten, op internet plaatsen of bij de supermarkt ophangen. Zo bereik je een grote groep mensen. Een advertentie moet kort en duidelijk zijn. Geef aan wat je precies zoekt of aanbiedt. Als je iets wilt verkopen, gebruik je wervende taal en noem je meestal de prijs. Als je mensen wilt activeren (bijvoorbeeld in een reclame voor jouw sportclub), zeg dan wat de mensen moeten doen (lid worden). In een advertentie moet je altijd duidelijk maken hoe mensen met jou in contact kunnen komen. Zo stel je een advertentie op • Zet boven de advertentie: te koop / te koop gevraagd / gezocht / verloren / gevonden / aangeboden. • Noem dan wat je te koop aanbiedt of vraagt, wat je verloren hebt etc. • Geef kort extra informatie: een beschrijving, opvallende kenmerken. • Noem de prijs of de beloning. Vermeld je (voor)naam en een telefoonnummer, met de tijd waarop je te bereiken bent en eventueel adres, e-mailadres en website. Wervend schrijven Een advertentie moet wervend zijn. Dat kun je bereiken met speciale woorden die de lezer nieuwsgierig maken: buitenkans, koopje, topper, nergens goedkoper, pak je winst, fonkelnieuw, noodkreet! Veel gebruikte advertentietermen zijn: zo goed als nieuw, zeer goed onderhouden, in zeer goede staat, tegen elk aannemelijk bod. Omdat een advertentie kort moet zijn, worden deze termen vaak afgekort: z.g.a.n., z.g.o., i.z.g.st., t.e.a.b. Andere afkortingen zijn: b.g.g. (bij geen gehoor, gevolgd door een ander telefoonnummer), t.k.a. (te koop aangeboden), t.h. (te huur), b.j. (bouwjaar, bij auto’s, fietsen etc.), prijs n.o.t.k. (nader overeen te komen). Je kunt je advertentie opvallend maken door de lay-out (kleuren, lettertype, lettergrootte). Hoofdstuk 4
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
76
Verslag In een verslag beschrijf je een gebeurtenis of activiteit. Als je dicht bij de feiten blijft, is je verslag objectief. Een voorbeeld van een zo objectief mogelijk verslag is het proces-verbaal dat door politieagenten van een ongeluk wordt gemaakt. Alleen controleerbare feiten worden vermeld. Meestal zijn verslagen echter subjectief: persoonlijk van toon. De subjectieve ervaring, dus hoe de schrijver de gebeurtenis(sen) heeft beleefd, maakt het verslag vaak boeiend om te lezen. Als je van tevoren weet dat je iets moet beschrijven, maak dan tijdens de gebeurtenis aantekeningen, foto’s en situatietekeningen. Praat met getuigen en noteer wat zij zeggen. Zo schrijf je een verslag • Verzamel zelf ter plekke informatie en stel getuigen vragen. • Maak geheugensteuntjes, zoals aantekeningen, foto’s en tekeningen. • Bepaal welke eigen ervaringen je in het verslag wilt verwerken. • Vermeld in je inleiding in elk geval over welke gebeurtenis je verslag gaat. • Geef in je verslag antwoord op de w+h-vragen: wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe? Samenhang In een verslag beschrijf je gebeurtenissen die met elkaar samenhangen. Vaak vertel je die in volgorde van tijd ofwel in chronologische volgorde. Hiervoor gebruik je signaalwoorden (vandaag, gisteren, eerst, daarna, terwijl) of woordgroepen (in de vakantie, om acht uur). Andere signaalwoorden geven bijvoorbeeld oorzaak of reden en gevolg aan (doordat, daardoor, omdat, daarom), een tegenstelling (toch, maar, hoewel) of een opsomming (ook, verder). Signaalwoorden helpen lezers om de verbanden tussen zinnen en alinea’s te begrijpen. Gebruik niet steeds dezelfde signaalwoorden (ook, ook, ook), maar wissel ze af (ook, daarnaast, verder, bovendien). Hoofdstuk 5 Werkstuk Als je een werkstuk gaat maken, kies je eerst een onderwerp. Over dit onderwerp bedenk je een hoofdvraag, die je uitsplitst in deelvragen. Daarna verzamel je bronnen waarin je informatie over je deelvragen markeert. De gemarkeerde informatie verwerk je per deelvraag door er een samenhangende tekst over te schrijven. Elke deelvraag behandel je in een apart hoofdstuk. Met behulp van de antwoorden op de deelvragen kun je de hoofdvraag beantwoorden. Geef je hoofdstukken en paragrafen titels en nummers. Schrijf vervolgens de inleiding. Daarin beargumenteer je de keuze voor het onderwerp, je stelt hoofd- en deelvragen en je licht je werkwijze toe. In het slot geef je daarna het antwoord op je hoofdvraag. Ook geef je je eigen mening en eventueel aanbevelingen of een samenvatting van de hoofdpunten. Als je klaar bent met schrijven voeg je illustraties in. Controleer tot slot je hele tekst op duidelijkheid, samenhang, verzorgdheid en op spel- en typefouten. Zo maak je een werkstuk 1 Kies een onderwerp en bedenk hoofd- en deelvragen. 2 Verzamel bronnen en selecteer de informatie per deelvraag. 3 Verzamel per deelvraag alle gevonden informatie. 4 Verwerk de informatie per deelvraag tot een samenhangende tekst per hoofdstuk. 5 Stel in de inleiding de hoofdvraag en beantwoord die in het slot. 6 Voeg illustraties in. 7 Controleer de tekst op duidelijkheid, samenhang, verzorgdheid en spel- en typefouten. Opmaak van een werkstuk Nadat hoofdstukken, inleiding en slot geschreven zijn, volgt de opmaak van het werkstuk. Zet de teksten eerst in één document. Ga naar het begin van het document en kies Invoegen > Paginanummers om de bladzijden te nummeren. Ga vervolgens naar Opmaak > Stijlen en Opmaak. Selecteer de hoofdstuktitels en geef ze Kop
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
77
1. Selecteer daarna de paragraaftitels en geef ze Kop 2. Ga het hele document door en zorg dat de paragrafen op een logische manier op de pagina’s staan. Maak tot slot een bronnenlijst aan het eind en geef het woord bronnenlijst ook Kop 1. Loop dan de lay-out van de pagina’s na. De inhoudsopgave maak je via Invoegen > Verwijzing > Inhoudsopgave. Kies een opmaak, bijvoorbeeld Decoratief. Tot slot maak je een titelpagina en een omslag. Daarna bind je het werkstuk, bijvoorbeeld met een ringbandje. Zo verzorg je de opmaak van een werkstuk • Voeg de hoofdstukken samen tot een document. • Voeg paginanummering in: Invoegen > Paginanummers. • Verzorg de opmaak van de titels: Opmaak > Stijlen en Opmaak > Kop1 en Kop 2. • Leg de laatste hand aan de lay-out van de pagina’s. • Maak een bronnenlijst en zet de titel in Kop 1. • Maak een inhoudsopgave: Invoegen > Verwijzing > Inhoudsopgave. • Maak een titelpagina met daarop je naam, de titel, je klas, het vak en de datum. • Kijk de geprinte eindversie nog een keer goed na en herstel de laatste fouten. • Maak een mooie en stevige omslag. Hoofdstuk 6 Verhaal Als je een verhaal schrijft, ga je meestal uit van wat je zelf meegemaakt of gezien, gehoord of gelezen hebt. Ook baseer je ideeën vaak op mensen en plaatsen die je kent. Je gebruikt bekende gegevens om iets nieuws te maken. Je begint met het bedenken van een paar elementen van je verhaal. Over welke personages ga je schrijven, in welke tijd speelt je verhaal zich af, op welke plaats(en) spelen de gebeurtenissen zich af? Leef je in situaties in en stel je voor hoe personages eruitzien, hoe ze lopen en lachen, wat ze voelen, hoe het ergens ruikt, hoe iets smaakt of klinkt. Laat je fantasie de vrije loop en schrijf zoveel mogelijk op, ook al weet je nog niet of je er iets mee gaat doen. Als je straks echt gaat schrijven, gebruik je in je verhaal alleen de meest sprekende details. Vervolgens denk je na over wat er in het verhaal gebeurt: de plot. Je schrijft de eerste versie. Na een paar dagen herlees je je verhaal en herschrijf je wat je nog niet bevalt. Zo schrijf je een verhaal • Bepaal een paar elementen van je verhaal, zoals personages, tijd en plaats(en). • Leef je in de bedachte situaties in en schrijf ideeën op. • Bedenk een plot. • Schrijf een eerste versie van je verhaal. Gebruik treffende details. • Herlees je verhaal na een paar dagen. Verander het zo nodig, tot je tevreden bent. Stijl Om lezers van je verhaal te boeien, heb je niet alleen een spannend plot en interessante personages nodig, maar ook een stijl van schrijven die past bij jouw verhaal. Je schrijfstijl zie je onder andere terug in woordkeus en zinsbouw. Die kunnen kort en zakelijk zijn, of juist langer en beeldend. Door een passende stijl wordt je verhaal interessanter voor de lezer.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
78
Studievaardigheid Hoofdstuk 1 Samenwerken Goed samenwerken, bijvoorbeeld in een project, vereist een goede voorbereiding. Voordat je aan de slag gaat, bespreek je zo nauwkeurig mogelijk met elkaar wat er moet gebeuren en wanneer taken af moeten zijn. Je maakt duidelijke afspraken met elkaar over wie wat doet. Je zet een planning op papier en geeft die aan iedereen. Je komt je afspraken op tijd na. Zo werk je samen • Overleg met elkaar over wat wie wanneer precies gaat doen. • Luister steeds goed naar elkaar. • Verdeel de taken eerlijk. • Schrijf de afspraken op of maak een planning. • Kom je afspraken met inzet en op tijd na. Hoofdstuk 2 Toetsen voorbereiden Toetsen voorbereiden gaat het best als je er vanaf een week van tevoren elke dag wat tijd voor vrijmaakt. Om te bepalen wat de belangrijkste stof is, gebruik je de verschillende hulpmiddelen die je boek je biedt, zoals kaders, samenvattingen, schema’s, opsommingen, definities en formules. Raadpleeg verder je aantekeningen en bekijk de correcties in je huiswerk. Maak ook oefenopgaven en diagnostische toetsen. Zo bereid je toetsen voor Je kunt je de leerstof op twee manieren eigen maken: (1) Schrijf de belangrijkste informatie op in de vorm van aantekeningen, een samenvatting of een schema. (2) Formuleer vragen over de belangrijkste informatie en schrijf die op. Hoofdstuk 3 Hoofd- en deelvragen Als je een werkstuk gaat maken, kies je een onderwerp waarover je iets wilt weten. Neem een onderwerp jou écht boeit. Er moet wél voldoende informatie over te vinden zijn. Formuleer dan een hoofdvraag. Dit is een duidelijke, open vraag over je onderwerp. Uit de hoofdvraag leid je daarna deelvragen af. Je hoofdonderwerp splits je in onderdelen en over die onderdelen stel je vragen. De antwoorden op deelvragen leveren samen het antwoord op de hoofdvraag op. In het schema zie je een voorbeeld. Zo bedenk je hoofd- en deelvragen • Kies een boeiend onderwerp waarover genoeg informatie is. • Formuleer een duidelijke en open hoofdvraag over je onderwerp. • Maak deelvragen, die samen het antwoord op de hoofdvraag geven. Voorbeeldschema hoofd- en deelvragen: Bestedingspatronen van pubers Hoofdvraag
Deelvraag 1. Hoeveel geld hebben pubers te besteden?
Hoe besteden pubers hun geld?
2. Welk deel van hun geld sparen pubers en waarvoor sparen zij? 3. Aan welke producten en activiteiten geven zij hun geld uit? 4. Welke verschillen zijn er in besteding tussen jongens en meisjes?
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
79
Hoofdstuk 4 Bronnen verwerken Voor veel opdrachten op school, zoals spreekbeurten en werkstukken, verzamel je informatiebronnen. Bij het verwerken van dat bronnenmateriaal vormen de deelvragen over je onderwerp het uitgangspunt. Je print of kopieert je bronnen. Voor iedere deelvraag kies je een kleur. Tijdens het lezen geef je met een markeerstift het antwoord op een bepaalde deelvraag de bijbehorende kleur. Wanneer je hele boeken als bronnen hebt, kun je ook gekleurde papiertjes als bladwijzer gebruiken om de plaats van een antwoord op een deelvraag aan te geven. Na het markeren zet je de informatie per deelvraag op een apart vel papier. Noteer de gegevens van een bron zodra je besluit die te gebruiken. Als je later de bronnenlijst gaat maken, heb je ze nodig. Achteraf de gegevens opzoeken kost vaak onnodig veel tijd. Zo verwerk je bronnen • Noteer de gegevens van de bronnen die je gebruikt. • Kies per deelvraag een kleur. • Markeer per deelvraag de antwoorden in je gekopieerde of geprinte bronnen. • Zet op losse vellen papier steeds een van je deelvragen. • Schrijf de informatie uit de gemarkeerde fragmenten onder de deelvragen. • Pak bronteksten en aantekeningen erbij als je aan je werkstuk of spreekbeurt werkt. Hoofdstuk 5 Uit je hoofd leren Als je iets uit je hoofd leert, is herhaling noodzakelijk. Onderzoekers adviseren te herhalen na tien minuten (!), na vierentwintig uur, na een week en daarna indien nodig vaker. Om te zorgen dat leren door al die herhaling niet te saai wordt, kun je het best verschillende leerstrategieën gebruiken. Wissel lezen, onderstrepen, markeren en aantekeningen of schema’s maken af. Praat over de stof en overhoor elkaar. Om iets te onthouden kun je ook beelden of ezelsbruggetjes gebruiken. Iets toepassen of de stof uitleggen aan anderen blijken de beste manieren om iets te leren. Als je verschillende zintuigen gebruikt, onthoud je de stof gemakkelijker. Je geheugen werkt namelijk met beeld, geluid, geur, smaak en aanraking. Zo leer je iets uit je hoofd • Herhaal de stof minstens drie keer: na tien minuten, na vierentwintig uur en na een week. • Wissel leerstrategieën af: lezen, onderstrepen, markeren, aantekeningen of schema’s maken, praten over de stof en elkaar overhoren. • Pas toe wat je leert of leg de stof uit aan anderen. • Gebruik verschillende zintuigen bij het leren. Hoofdstuk 6 Enquête Wanneer je van een groep personen informatie nodig hebt, kun je een enquête opstellen. Eerst stel je vast welke informatie je wilt verzamelen en wie je wilt enquêteren. Daarna bedenk je vragen. Je kunt verschillende soorten vragen formuleren, zoals meerkeuzevragen en gesloten vragen (ja/nee/geen mening). Ook kun je werken met beweringen die scoren op een vierpuntsschaal van ‘helemaal mee eens’ tot ‘helemaal oneens’. Voor de verwerking turf je het aantal ingevulde formulieren, de antwoorden op de vragen en de scores op de puntsschalen. Met de resultaten in absolute getallen kun je percentages berekenen. De uitslag van je enquête kun je op een overzichtelijke manier laten zien door deze percentages weer te geven in bijvoorbeeld een cirkel- of staafdiagram. Zo bereid je een enquête voor • Stel vast van wie je iets wilt weten en waarover je iets wilt weten. • Bedenk meerkeuzevragen, gesloten vragen en beweringen met een vierpuntsschaal.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
Zo verwerk je een enquête • Turf je resultaten. • Bereken percentages met behulp van de resultaten in absolute getallen. • Maak de resultaten overzichtelijk, bijvoorbeeld in een cirkel- of staafdiagram.
© Noordhoff Uitgevers bv
80
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
81
Taal en woordenschat Hoofdstuk 1 Nieuwe woorden De betekenis van nieuwe woorden kun je afleiden uit de context. Dat is de tekst rond dat nieuwe woord: het zinsverband of het tekstverband. Misschien vind je daarin een synoniem, een tegenstelling, een omschrijving of een voorbeeld. Let goed op signaalwoorden die een voorbeeld aankondigen (bijvoorbeeld, zoals, denk aan) of een tegenstelling (hoewel, maar, toch). Soms kan een afbeelding helpen. Kijk bij afleidingen naar de woorddelen: de voor- en achtervoegsels (bijvoorbeeld ont-, -loos). Bij samenstellingen herken je misschien een deel van het woord. Vaak kun je de betekenis van een nieuw woord begrijpen uit de ruime context of de hele tekst. Kijk ook of je het nieuwe woord (misschien in een iets andere vorm) uit een andere taal kent. Zo vind je de betekenis van nieuwe woorden • Zoek in de omgeving van het nieuwe woord naar: een synoniem, een tegenstelling, een omschrijving of definitie, een voorbeeld of een afbeelding. • Kijk of je een deel van het woord herkent: een voorvoegsel, een achtervoegsel of een woordgedeelte als het een samenstelling is. • Lees de ruime context van het nieuwe woord nauwkeurig. • Bedenk, als het een vreemd woord is, of je een soortgelijk woord uit het Engels, Frans of Latijn kent. • Raadpleeg een woordenboek als je zekerheid over de betekenis wilt. Hoofdstuk 2 Verwijswoorden Met woorden zoals hij, zij, ze, hem, haar, zijn, deze, dit, die, dat, wat verwijs je naar eerder of later genoemde woorden. Je noemt deze woorden verwijswoorden. De eerder of later genoemde woorden waarnaar ze verwijzen, noem je antecedenten. - ‘Hier is het kantoor van meneer Van Dijk. Hij is momenteel aan het lesgeven.’ Hij verwijst naar ‘meneer Van Dijk’. Met hij, hem, zijn verwijs je naar mannelijke (m) zelfstandige naamwoorden, met zij, ze en haar naar vrouwelijke (v) en met het en zijn naar onzijdige (o) zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud. In het woordenboek staat bij zelfstandige naamwoorden die alleen mannelijk zijn een (m), bij woorden die alleen vrouwelijk zijn een (v). Staat er niets achter dan is het woord zowel mannelijk als vrouwelijk. Naar de-woorden kun je verwijzen met deze en die, naar het-woorden met dit en dat. - ‘Waar is mijn fiets (m)?’ ‘Die staat buiten.’ - ‘Aardrijkskunde is het vak dat ik het moeilijkste vind.’ Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar een hele zin: ‘Paul is met drie onvoldoendes overgegaan, wat ik nooit verwacht had.’ een overtreffende trap: ‘Het hoogste wat ik kan bereiken, is een derde plaats.’ woordjes als ‘alles, datgene, het enige, (n)iets’: ‘Op alles wat ik doe, heeft hij commentaar.’ Zo vind je verwijswoorden Let op woorden als hij, zij, hem, haar, zijn, deze, die, dat, wat. Ga na op welk woord of op welke woorden het verwijswoord (terug)slaat. Vergelijkingen In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: - ‘Yvette kreeg een hoofd als een boei, toen de naam van haar vriendje werd genoemd’. - ‘Hij wordt van al die snacks zo vet als een varken’. - ‘Wat een draak van een film. - ‘Zijn buik lijkt wel een luchtballon.’ Een vergelijking is figuurlijk bedoeld. Je vergelijkt daarbij een object met een beeld. ‘Rob is zo sterk als een beer’: ‘Rob’ is het object, ‘een beer’ is het beeld.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
82
Een vergelijking is een vorm van beeldspraak. Tussen object en beeld gebruik je vaak ‘als’, ‘zo ... als’, ‘van een’, ‘het lijkt wel...’ of ‘het is net...’. Met een vergelijking maak je iets extra duidelijk. Een zin met een vergelijking klinkt vaak krachtig. Vergelijkingen maken een tekst aantrekkelijk. Je kunt zelf ook vergelijkingen bedenken! Zo vind je een vergelijking • Kijk of er een object en een beeld in de zin staat waartussen een overeenkomst is • Let op de woorden ‘als een ...’, ‘zo ... als een ...’, ‘een ... van een ...’, ‘het lijkt wel’. Hoofdstuk 3 Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen • Veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel: ontkomen aan, opzien tegen. De betekenis van het werkwoord verandert soms als er een vast voorzetsel bij het werkwoord staat: - bestaan: In november bestaat onze school honderd jaar. - bestaan uit: Het boek bestaat uit 6 hoofdstukken. - houden: Onze buurman houdt al jaren kippen. - houden van: De meeste kinderen houden van kip met appelmoes. • Er zijn ook combinaties van een werkwoord, een ander woord (meestal een zelfstandig naamwoord met of zonder lidwoord) en een vast voorzetsel: last hebben van, een hekel hebben aan. Dit zijn voorbeelden van een werkwoordelijke uitdrukking met een vast voorzetsel. • Woordcombinaties als in verband met, ten behoeve van, in aansluiting op, met ingang van, op aandringen van noem je voorzetseluitdrukkingen. Een voorzetseluitdrukking kun je soms vervangen door één voorzetsel: ten behoeve van = voor, als gevolg van = door, na afloop van = na. Advertentietaal Het doel van een advertentie is meestal iets te verkopen of mensen te activeren. Daarom moet een advertentie opvallend zijn. Een van de middelen om de aandacht te trekken is het taalgebruik in een advertentie. Dat moet kort en kernachtig zijn. Advertentiemakers gebruiken vaak rijm. Dan blijft de reclameleus beter ‘hangen’. Producten en acties worden heel positief en overdreven beschreven. Vaak vind je in advertenties beeldspraak en taalgrappen door woordspelingen en dubbelzinnigheid. Zo herken je advertentietaal In een advertentie zie je vaak: • korte zinnen: ‘Pak uw voordeel’ • overdrijving: ‘Grandioze uitverkoop – alles moet weg’ • rijm: ‘Sla uw slag’, ‘Je hersenen hebben honger’ (beginrijm); ‘Twee halen, één betalen’ (eindrijm) • gebiedende wijs: ‘Red een leven’ • beeldspraak: ‘KPN sluit je aan’, ‘NRC Handelsblad, slijpsteen voor de geest’ • taalgrappen: ‘Je moet de groente van Hak hebben’ (zinspeelt op ‘je moet de groeten hebben’). Hoofdstuk 4 Verkeerde verwijswoorden Met verwijswoorden worden regelmatig fouten gemaakt. • Soms wordt een verwijswoord voor een de-woord gebruikt, hoewel het antecedent een hetwoord is. Een antecedent is een eerder of later genoemd woord, waarnaar het verwijswoord verwijst. Fout: ‘Heb jij het oefeningetje al af die we voor morgen moeten maken?’ Goed: ‘Heb jij het oefeningetje al af dat we voor morgen moeten maken?’ • Soms wordt een verwijswoord in het meervoud gebruikt, hoewel het antecedent in het enkelvoud staat.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
• •
83
Fout: ‘De jeugd van tegenwoordig maakt er een potje van, die doen maar waar ze zin in hebben.’ Goed: ‘De jeugd van tegenwoordig maakt er een potje van, die doet maar waar hij/zij zin in heeft. (jeugd kan mannelijk en vrouwelijk zijn). Je kunt ook het antecedent aanpassen: ‘De jongeren van tegenwoordig maken er een potje van, die doen maar waar ze zin in hebben.’ Soms is een verwijswoord onduidelijk doordat het naar verschillende woorden verwijst: Onduidelijk: ‘Toen ik Leon en Peter tegenkwam, begon hij tegen mij te schelden.’ Duidelijk: ‘Leon begon tegen mij te schelden, toen ik hem en Peter tegenkwam.’ Soms is een verwijswoord onduidelijk doordat het verwijst naar een antecedent dat niet genoemd is. Fout: ‘Amsterdammers staan bekend om hun humor. Een geintje kunnen ze daar wel waarderen.’ Bedoeld wordt: ‘Een geintje kunnen ze in Amsterdam wel waarderen.’
Zo vind je het goede verwijswoord • Zoek het woord (de woorden) waar het verwijswoord op (terug) moet slaan. • Als dat een zelfstandig naamwoord is, stel dan vast of het een de- of een het-woord is. • Verwijs naar een de-woord met die, hij/zij; verwijs naar een het-woord met dat/het. • Gebruik wat als verwijswoord alleen na (n)iets, alles, datgene of een hele zin. • Let goed op woorden die altijd enkelvoud zijn, zoals de jeugd, de politie; gebruik als verwijswoorden voor deze woorden ook een enkelvoud en let op de werkwoordsvorm (enkelvoud!). • Pas op met het woordje daar. Er moet een antecedent in de zin staan waar dat woordje naar verwijst. Hoofdstuk 5 Samenstellingen en afleidingen Een samenstelling is een woord dat uit twee of meer verschillende woorden is opgebouwd: bodemsanering, oproerkraaier, toekomstmuziek. Soms komt er tussen de woorden een -s, een e of een -en: gezichtspunt, rijstevlaai, klassenvertegenwoordiger. Een afleiding bestaat uit een kernwoord met een voor- of achtervoegsel dat op zichzelf meestal geen woord is: tijdloos, werkzaam, ondankbaar. Zulke voor- en achtervoegsels geven het kernwoord een andere betekenis. De woordsoort kan door een achtervoegsel veranderen: meisje (zn) – meisjesachtig (bnw). Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden eindigen vaak op achtervoegsels als - achtig: kinderachtig - baar: onoplosbaar - eus: nerveus, matineus - ief: subjectief - ig: gelukkig - isch: logisch - kundig: vakkundig - (e)lijk: wetenschappelijk - rijk: waterrijk - vaardig: slagvaardig - wekkend: angstwekkend - zaam: behulpzaam Zelfstandige naamwoorden eindigen vaak op achtervoegsels als - heid: werkloosheid - isme: socialisme - (i)teit: biodiversiteit Krantentaal De taal die je in de krant leest, is meestal schrijftaal. Schrijftaal is wat ingewikkelder dan spreektaal. Dat komt door de volgende kenmerken:
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
• • • • • • •
84
vrij lange zinnen met bijzinnen en tussenzinnen (De naar zijn zeggen toenemende stroom vluchtelingen die ...) indirecte omschrijvingen (het ligt in ons voornemen om ... = we zijn van plan) typische schrijftaalwoorden (echter, aldus, naar verluidt, bij monde van) veel uitdrukkingen (De breuk in politiek Raalte is niet te lijmen. Vakbond zet deur open voor illegale werknemer, Vrouwenvoetbal zit in de lift) schrijftaalclichés (... is grote ophef ontstaan) formele taal (De Tweede Kamer eist nu volstrekte helderheid ...) een constructie met ‘zou/zouden’ in plaats van ‘misschien’ (De politie zou te hard zijn opgetreden)
Hoofdstuk 6 Voor- en achtervoegsels Van veel woorden kun je afleidingen maken door voorvoegsels en achtervoegsels te gebruiken: product → productie, productief, productiviteit, reproductie. Voor- en achtervoegsels hebben een functie, bijvoorbeeld om een woord de tegenovergestelde betekenis te geven (abnormaal) of om aan te geven dat er te veel van iets is (overbevolking). Voorvoegsels als proen re- komen uit het Latijn. Achtervoegsels gebruik je vooral om afleidingen te maken (werk, werkloos, werkloosheid) en om personen aan te duiden (leraar, lerares). Er zijn ook achtervoegsels die we uit het Latijn en Grieks hebben overgenomen, zoals -theek. Veel voorkomende voorvoegsels: a-, ab-: niet asociaal, absent anti-: tegen antipathie com-, con-: samen, ineen compagnon, concurrent de-: slecht; naar beneden defect, degradatie des-: niet, geen desinteresse dis-: verkeerd, niet discontinu, diskwalificatie e-, ex-: uit emigrant, evacueren, export her-: opnieuw heropvoeding, herstellen inter-: tussen interland mis-: verkeerd misoogst, mislukt on-: niet oninteressant over: te veel overspannen pre-: voor (van tijd) prehistorie pro-: voor proloog re-: opnieuw, in plaats van reïntegratie, representatie tele-: ver televisie
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
85
Grammatica Hoofdstuk 1 Lijdende en bedrijvende vorm Zin a en zin b betekenen ongeveer hetzelfde. a De gitarist (ow) stemt (wg) de gitaar (lv). b De gitaar (ow) wordt door de gitarist (bwb) gestemd. In zin a staan een werkwoordelijk gezegde (stemt), een onderwerp (De gitarist) en een lijdend voorwerp (de gitaar). Zin a staat in de bedrijvende vorm. Van zo’n zin in de bedrijvende vorm (zin a) kun je een zin in de lijdende vorm maken (zin b). Zo maak je de lijdende vorm Om de lijdende vorm te maken verander je drie dingen: • het lijdend voorwerp wordt onderwerp • het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die met door begint (door-bepaling) • het gezegde verandert: je moet er het werkwoord worden of het werkwoord zijn bij gebruiken. Hoe het gezegde precies verandert, kun je zien in het schema. In schema: Bedrijvende vorm 1a De gitarist stemt de gitaar. 2a De gitarist stemde de gitaren. 3a De gitarist heeft de gitaren gestemd. 4a De gitarist had de gitaar gestemd. 5a De gitarist zal de gitaar stemmen. 6a De gitarist zou de gitaren stemmen. 7a De gitarist zal de gitaren gestemd hebben. 8a De gitarist zou de gitaar gestemd hebben.
Lijdende vorm (De door-bepaling kan ook op een andere plaats in de zin staan.) 1b De gitaar wordt gestemd door de gitarist. 2b De gitaren werden gestemd door de gitarist. 3b De gitaren zijn gestemd door de gitarist. 4b De gitaar was gestemd door de gitarist. 5b De gitaar zal worden gestemd door de gitarist. 6b De gitaren zouden worden gestemd door de gitarist. 7b De gitaren zullen door de gitarist gestemd zijn. 8b De gitaar zou door de gitarist gestemd zijn.
Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord Verreweg de meeste werkwoorden hebben een duidelijke, vaste betekenis. Ze heten zelfstandige werkwoorden (zww). Enkele voorbeelden: spelen, huilen, werken, dromen, roepen. Een zelfstandig werkwoord kan in zijn eentje het werkwoordelijk gezegde vormen. Verder zijn er nog hulpwerkwoorden (hww). Ze komen voor in elke zin met meer dan één werkwoord en ‘helpen’ om het gezegde te maken. Enkele voorbeelden: hebben, zijn, worden, zullen, kunnen, mogen, moeten. Zo vind je zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord In een zin met een werkwoordelijk gezegde staat soms maar één werkwoord: het zelfstandig werkwoord (zww): • Bij de lunch eten (zww) veel mensen een stukje fruit. Als er meer werkwoorden in de zin staan, komt het zelfstandig werkwoord ergens achter in de zin te staan. De overige werkwoorden, dus ook de persoonsvorm, zijn hulpwerkwoorden (hww): • Bij de lunch willen (hww) veel mensen een stukje fruit eten (zww). • Bij de lunch blijken (hww) veel mensen een stukje fruit te willen (hww) eten (zww). • Bij de lunch hebben (hww) veel mensen een stukje fruit gegeten (zww). Hoofdstuk 2 Naamwoordelijk gezegde In de zin ‘Karin / is / vanochtend / getroost / door Gert’ zegt het werkwoordelijk gezegde ‘is getroost’ wat er met het onderwerp van de zin (Karin) gebeurd is. Er ontstaat echter een
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
86
probleem als je de zin ‘Karin / is / al wekenlang / doodmoe’ moet ontleden: pv = is ow = Karin gez = is? Het enige werkwoord van de zin is ‘is’, maar dat maakt niet duidelijk wat er met het onderwerp gebeurt. De woorden ‘is doodmoe’ zeggen samen wél iets over het onderwerp. Het gezegde van de zin is dus: is [doodmoe]. Dit gezegde bestaat uit een werkwoord en een bijvoeglijk naamwoord. Daarom heet dit gezegde een naamwoordelijk gezegde (ng). Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel (ww.deel) en een naamwoordelijk deel (nw.deel). Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Eén van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, (heten, dunken, vóórkomen.) Het naamwoordelijk deel bevat altijd een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een kenmerk of een eigenschap van het onderwerp geeft: ‘doodmoe’ is een kenmerk van ‘Karin’. Het koppelwerkwoord koppelt dat kenmerk aan het onderwerp. Let op: (1) in zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp. (2) het naamwoordelijk deel is één stukje: het staat ‘klem’ tussen twee streepjes. Voorbeeld: - Joanneke (ow) / is (ww.deel) / [(nw.deel) een aardig meisje] / volgens haar klasgenoten. Zo vind je het naamwoordelijk gezegde 1 Noteer de persoonsvorm, het onderwerp en de overige werkwoorden uit de zin. 2 Stel daarna de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? Koppelwerkwoord In een naamwoordelijk gezegde komt altijd een vorm van een koppelwerkwoord (kww) voor. Er zijn negen koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, (heten, dunken en vóórkomen.) De drie tussen haakjes worden weinig gebruikt. Zo vind je koppelwerkwoord en hulpwerkwoord Als in een zin met een naamwoordelijk gezegde maar één werkwoord (de persoonsvorm) staat, dan is dit het koppelwerkwoord (kww): • Wubbo wordt (kww) astronaut. Als er meer werkwoorden in de zin staan, komt het koppelwerkwoord verderop in de zin te staan. De andere werkwoorden ‘helpen’ het naamwoordelijk gezegde te maken. Dat zijn hulpwerkwoorden (hww). • Wubbo is (hww) astronaut geworden (kww). • Wubbo kan (hww) best eens astronaut geworden (kww) zijn (hww). • Wubbo zou (hww) best eens astronaut geworden (kww) kunnen (hww) zijn (hww). Hoofdstuk 3 Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde Een zin bevat altijd een werkwoordelijk gezegde óf een naamwoordelijk gezegde. Dus niet allebei! Zo vind je het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde 1 Noteer persoonsvorm en onderwerp. 2 Vraag: staat er een vorm van een koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten dunken, vóórkomen) in de zin? Nee Ja ↓ ↓ wg (= pv + bijbehorende ww’en) ↓ ↓
© Noordhoff Uitgevers bv
87
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
3 Vraag: is er een ander werkwoord met een duidelijke betekenis? Ja Nee ↓ ↓ wg (= pv + bijbehorende ww’en) ↓ ng 4 Vraag: Wat + pv + ow + overige ww’en? Antwoord = nw.deel ↓ ng = pv + [nw.deel] + overige ww’en Voorbeeld: - Zal Hester volgend jaar de beste leerling van de klas blijven? 1 pv = Zal ow = Hester 2 Vraag: Staat er een vorm van een koppelwerkwoord in de zin? Antwoord = Ja, blijven. 3 Vraag: Is er een ander werkwoord met een duidelijke betekenis? Antwoord = Nee, dus: ng. 4 Vraag: Wat zal Hester blijven? Antwoord = de beste leerling van de klas ng = zal [de beste leerling van de klas] blijven Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord Hieronder staan de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden in schema. Persoonlijke voornaamwoorden Enkelvoud e 1 persoon e 2 persoon e 3 persoon
Meervoud e 1 persoon e 2 persoon e 3 persoon
Bezittelijke voornaamwoorden
Onderwerp ik jij / je u hij zij / ze het
Geen onderwerp mij / me jou / je u hem haar / ze het
mijn / m’n jouw / je uw zijn / z’n haar zijn
wij / we jullie u zij / ze
ons jullie u hen / *hun / ze
ons / onze jullie uw hun
* Let op: ‘Hun’ is nooit onderwerp, ook al wordt dit tegenwoordig in gesproken taal vaak gebruikt. ‘Hun gaan vanmiddag fietsen’ is dus fout! ‘Hun’ gebruiken we als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel. Voorbeeld: - Ik heb hun het boek gegeven. ‘Hen’ gebruiken we in alle andere gevallen, maar voor dieren en dingen gebruiken we ‘ze’. Voorbeelden: - Ik heb het boek aan hen gegeven. - Vorige week heb ik hen voor het eerst ontmoet. - Kijk die twee katten daar leuk spelen! Zie je ze? Zo vind je een persoonlijk voornaamwoord Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt iets of iemand aan. Bijvoorbeeld: - Een vriendin van jou mailde mij deze mopjes, maar ik vind ze niet erg grappig. - Het is vervelend dat jij ons niet kunt helpen. Zo vind je een bezittelijk voornaamwoord Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, maar soms staat er tussen bez.vnw. en zn nog een bijvoeglijk naamwoord: - mijn school (zn), ons huis (zn), zijn mooiste (bn) cd (zn) In woordgroepen als die school van mij, dat huis van ons, en die mooie cd van hem zijn de onderstreepte woorden persoonlijk voornaamwoord.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
88
Hoofdstuk 4 Zinsdeelstukken 1 In sommige zinsdelen geven zinsdeelstukken (bepalingen) extra informatie over het belangrijkste woord van dat zinsdeel, de kern. In de voorbeeldzinnen zijn de bepalingen onderstreept. De kern is vet gedrukt. Voorbeeld: 1a De schutting / is / tijdens een storm / kapot / gewaaid. (geen bepalingen bij de drie kernen) 1b De oude schutting rondom mijn tuin / is / tijdens een zware storm / helemaal kapot / gewaaid. Bijvoeglijke bepaling Een bepaling bij een zelfstandig naamwoord heet bijvoeglijke bepaling (bijv.bep). Zo’n bijvoeglijke bepaling kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan. Er kunnen ook meer bepalingen bij één zelfstandig naamwoord horen. Voorbeelden: 2 Eline van hiernaast / staat / ingeschreven / bij drie heel bekende modellenbureaus. 3 Slechts in enkele rijwielzaken in Utrecht / kunt / u / zo’n bijzonder mooie, snelle scooter / aanschaffen. Let op: - lidwoorden (De, een in zin 1b), voornaamwoorden (zo’n in zin 3) noem je geen bijvoeglijke bepaling. Telwoorden (drie in zin 2 en enkele in zin 3) zijn wel bijvoeglijke bepaling. - voorzetsels die vóór de kern (en het lidwoord en de bepalingen) staan, zijn geen bepaling, zoals tijdens in ‘tijdens een zware storm’ (zin 1b), bij in ‘bij drie heel bekende modellenbureaus’ (zin 2) en in in ‘slechts in enkele rijwielzaken’ (zin 3). Een bijvoeglijke bepaling kan ook in het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde zitten. Voorbeeld: 4 Volgens dit onderzoek / is / de iPod / onder jongeren / [nw.deel de populairste mp3-speler]. Zo vind je de bijvoeglijke bepalingen 1 Noteer eerst alle zinsdelen: ow, wg of ng, lv, mv, bwb’en. 2 Zoek van elk zinsdeel het belangrijkste woord: de kern. 3 Noteer de woorden die extra informatie geven over de kern. Als woorden bij elkaar horen, vormen ze samen één bepaling. 4 Stel de woordsoort van de kern vast. Alleen bepalingen bij een zelfstandig naamwoord zijn bijvoeglijke bepaling. Betrekkelijk voornaamwoord Sommige bijvoeglijke bepalingen zijn kleine zinnetjes (onderstreept). Ze staan altijd achter de kern (vet gedrukt). Voorbeelden: 1 De fiets DIE daar staat, kost meer dan vijfhonderd euro. 2 Heb jij het boek DAT daar ligt, ook gelezen? 3 De mensen met WIE wij op vakantie zijn geweest, zijn vrienden van mijn ouders. 4 Alles WAT ik vandaag leer, ben ik morgen weer vergeten. Vaak staat in het begin van zo’n zinnetje een betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw): die, dat, wie of wat. Het woord waar het betrekkelijk voornaamwoord naar terugwijst, heet het antecedent. Zo vind je het betrekkelijk voornaamwoord 1 Zoek de bijvoeglijke bepalingen die een zinnetje zijn. 2 Kijk of het zinnetje begint met die, dat, wie of wat. Die woordjes zijn betrekkelijk voornaamwoord. 3 Controleer of het betrekkelijk voornaamwoord terugwijst naar iets wat eerder genoemd is. Telwoord Er zijn vier soorten telwoorden. Ze geven een hoeveelheid of een volgorde aan.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
89
Zo vind je de vier soorten telwoorden Een hoofdtelwoord (vier, vijfendertig) noemt een aantal of hoeveelheid, een rangtelwoord (vierde, vijfendertigste) noemt een plaats in een rij. Beide soorten kun je onderverdelen. Een bepaald telwoord geeft een precies aantal aan of een precieze plaats in een rij; een onbepaald telwoord geeft een onduidelijk aantal aan of een onduidelijke plaats in een rij. Bepaalde hoofdtelwoorden zijn vervangbaar door cijfers, de andere soorten niet. In schema: hoofdtelwoord rangtelwoord
bepaald zes, vijftien, drievijfde eerste, zesde, vijftiende
onbepaald veel, enkele, sommige, verscheidene, weinig, alle, wat (= een beetje) laatste, middelste, zoveelste, hoeveelste
Hoofdstuk 5 Zinsdeelstukken 2 Zinsdeelstukken (bepalingen) die bij een zelfstandig naamwoord horen, heten bijvoeglijke bepalingen. Er is nog een ander zinsdeelstuk: de ondergeschikte bijwoordelijke bepaling. Ondergeschikte bijwoordelijke bepaling Een bepaling die niet bij een zelfstandig naamwoord hoort, heet ondergeschikte bijwoordelijke bepaling (obwb). Zo’n obwb hoort vaak bij een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord. Vaak (maar niet altijd) geeft een obwb een ‘graad’ aan: heel erg, nogal moe, ontzettend spannend. In de voorbeeldzinnen zijn de obwb’en onderstreept. De kern is vet gedrukt. Een obwb kan voorkomen: - in het naamwoordelijke deel van het gezegde: 1 Dat jeugdboek / was / volgens mijn klasgenoten / [nw.deel nogal saai]. - in een bijwoordelijke bepaling: 2 De schaatsers / kwamen / totaal uitgeput (bwb) / in Leeuwarden / aan. - in een bijvoeglijke bepaling: 3 Bij de Lidl / kun / je / bijzonder lekkere (bijv.bep), kruidige pepernoten / kopen. In het lijdend voorwerp van zin 3 zijn bijzonder lekkere en kruidige twee bijvoeglijke bepalingen bij de kern pepernoten. Binnen de bijvoeglijke bepaling bijzonder lekkere is bijzonder een obwb bij de kern lekkere: bijvb = bijzonder lekkere → pepernoten obwb = bijzonder → lekkere Zo vind je de ondergeschikte bijwoordelijke bepalingen 1 Noteer eerst alle zinsdelen: ow, wg of ng, lv, mv, bwb’en. 2 Zoek van elk zinsdeel het belangrijkste woord, de kern. 3 Noteer de woorden die extra informatie geven over de kern. Als woorden bij elkaar horen, vormen ze samen één bepaling. 4 Stel de woordsoort van de kern vast. Als een bepaling niet bij een zelfstandig naamwoord hoort, is het een ondergeschikte bijwoordelijke bepaling. 5 Zoek ten slotte binnen de bijvoeglijke bepalingen. Onbepaald voornaamwoord Hieronder staan de onbepaalde voornaamwoorden in schema. onbepaald voornaamwoord
© Noordhoff Uitgevers bv
iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, iets, niets, alles, ieder(e), elk(e), menig(e), wat, (een) zekere, een of ander(e)
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
90
Zo vind je een onbepaald voornaamwoord Een onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw) wijst iemand of iets aan, maar zegt niet precies over wie of wat het gaat. Hier volgen drie lastige gevallen: 1 Het woord ‘je’ is onbepaald voornaamwoord als het ‘men’ betekent: - Vroeger werkte je wel tien uur per dag. 2 Het woordje ‘wat’ is onbepaald voornaamwoord als het ‘iets’ betekent: - Jullie hebben vast wel wat gekocht bij IKEA. 3 Het woordje ‘het’ is een onbepaald voornaamwoord als het nergens naar verwijst, maar tijd, weer of sfeer aangeeft. Bijvoorbeeld: - Het is vijf uur, het begint te sneeuwen en het is hier erg gezellig. Bijwoord Elke bijwoordelijke bepaling die uit één woord bestaat, is als woordsoort een bijwoord (bijw). Voorbeeld: - Zo’n moeilijk boek / kun / je / niet (bwb) / snel (bwb) / uitlezen. Ook ondergeschikte bijwoordelijke bepalingen worden tot de bijwoorden gerekend. Ze geven vaak (maar niet altijd!) een ‘graad’, een ‘sterkte’ aan: nogal, tamelijk, enigszins, erg, zeer, bijzonder, vreselijk, ontzettend, uiterst, te. Zo vind je een bijwoord 1 Ontleed de zin in zinsdelen. Zoek de bijwoordelijke bepalingen die uit één woord bestaan (of uit één woord plus een obwb). Die woorden zijn als woordsoort bijwoord. 2 Zoek de ondergeschikte bijwoordelijke bepalingen. Ook die woorden zijn als woordsoort bijwoord. - Zo’n bijzonder (obwb) moeilijk boek / kun / je / absoluut (obwb) niet (bwb) / lekker (obwb) snel (bwb) / uitlezen. Hoofdstuk 6 Enkelvoudige en samengestelde zinnen Er zijn enkelvoudige zinnen (met één persoonsvorm) en samengestelde (met meer persoonsvormen). Zo herken je enkelvoudige en samengestelde zinnen 1 Zoek alle persoonsvormen van de zin door de zin van tijd te veranderen. 2 Heeft de zin één persoonsvorm, dan is het een enkelvoudige zin; heeft de zin meer persoonsvormen, dan is het een samengestelde zin. Hoofdzinnen en bijzinnen Er zijn hoofdzinnen en bijzinnen. In een hoofdzin staan persoonsvorm en onderwerp naast elkaar. De persoonsvorm staat voorin de zin: op de eerste of de tweede plaats. Voorbeeld: 1a De warme bakker (ow) verkoopt heerlijke krentenbollen. (hoofdzin) 1b Verkoopt de warme bakker (ow) heerlijke krentenbollen? (hoofdzin) 1c * De warme bakker (ow) altijd verkoopt heerlijke krentenbollen. (geen correcte zin) Een bijzin is een gedeelte van een hoofdzin. In een bijzin kúnnen tussen persoonsvorm en onderwerp nog andere zinsdelen staan. De persoonsvorm van de bijzin staat meestal achterin de zin. Voorbeeld: 2 {hoofdzin Je weet (bijzin dat de warme bakker (ow) heerlijke krentenbollen (lv) verkoopt).} Als een zin twee persoonsvormen heeft, zijn er twee mogelijkheden: - Mogelijkheid 1: De zin bestaat uit twee hoofdzinnen: {hz} + {hz} 3a {hoofdzin We (ow) kunnen naar de bieb gaan}, maar {hoofdzin dan moeten we (ow) nu weg.} 3b {hoofdzin Willen jullie (ow) niet over die bok springen} of {hoofdzin durven jullie (ow) niet?} - Mogelijkheid 2: De zin bestaat uit een hoofdzin met een bijzin erin. De bijzin kan achteraan
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
91
de zin staan {hoofdzin ... (bijzin)} of vooraan de zin:{(bijzin) ... hoofdzin}. 4a {hoofdzin Ellis (ow) was heel blij (bijzin dat Ferdinand (ow) haar wilde helpen).} (bijzin achteraan) 5a {(bijzin Dat Aron (ow) bij Jessica gespiekt had), zag de docent (ow) onmiddellijk hoofdzin.} (bijzin vooraan) Als je snel wilt zien welk gedeelte de hoofdzin is, maak de zin dan vragend. De persoonsvorm van de hoofdzin komt dan vooraan te staan. 4b {hoofdzin Was Ellis (ow) heel blij (biizin dat Ferdinand haar wilde helpen)?} 4b {hoofdzin Zag de docent (ow) onmiddellijk (bijzin dat Aron bij Jessica gespiekt had)?} Zo herken je hoofdzinnen en bijzinnen 1 Maak de zin vragend: dan vind je de persoonsvorm van de hoofdzin. 2 Verander de zin van tijd: dan vind je alle persoonsvormen. 3 Zoek van de zinnen de persoonsvorm en het onderwerp. 4 Probeer of je tussen persoonsvorm en onderwerp een woord kunt toevoegen. Als dat niet kan, is er sprake van een hoofdzin; als het wel kan, heb je te maken met een bijzin. Voegwoord Er zijn nevenschikkende voegwoorden (ns.vgw) (en, maar, of, want, dus) en onderschikkende voegwoorden (os.vgw) (aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, ofschoon, omdat, zodat, opdat, terwijl, toen, zodra). Zo vind je een voegwoord Onderschikkende voegwoorden verbinden een hoofdzin en een bijzin: • {hoofdzin De coach denkt (bijzin dat we zaterdag de wedstrijd winnen).} Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen met elkaar, of twee bijzinnen, of woorden, of woordgroepen): • {hoofdzin Ik trek even een jas aan}, want {hoofdzin ik krijg het koud.} (twee hoofdzinnen) • {hoofdzin We gaan alleen door naar de eindronde (bijzin als Nederland zijn uitwedstrijd wint) en (bijzin Spanje zijn thuiswedstrijd verliest).} • Assepoester of Sneeuwwitje (woorden) • de grootste jongens en de kleinste meisjes (woordgroepen) • Sneeuwwitje en haar boze stiefmoeder (woord en woordgroep) Tussenwerpsel (tw) Uitroepen (hé, oef, shit) en klanknabootsingen (klats, pief paf poef) heten tussenwerpsels (tw). Zo vind je een tussenwerpsel Tussenwerpsels zijn uitspraken/uitroepen • van bevestiging en ontkenning: ja, jawel, nee • van emotie: au, ach, hoera, bah, foei, hèhè, oei • van sociaal contact: hallo, ajuus, goedendag, halt, sorry, joh • van klanknabootsing: miauw, woef, boe, kukeleku, plof, boem
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
92
Spelling Hoofdstuk 1 Gebiedende wijs Bij zinnen met een bevel erin gebruik je de gebiedende wijs. Bij de gebiedende wijs (GW) staat geen onderwerp. Zo schrijf je de gebiedende wijs De gebiedende wijs schrijf je als stam. Voorbeeld: - Teken een rechthoekige driehoek ABC (AB=4, AC=3) en bereken de schuine zijde BC. - Vind tegenwoordig nog maar eens een goede metselaar. Persoonsvormen in samengestelde zinnen Er zijn zinnen met één persoonsvorm (enkelvoudige zinnen) en zinnen met meer persoonsvormen (samengestelde zinnen). Zo vind je de persoonsvormen in samengestelde zinnen Probeer alle werkwoorden van tijd te veranderen. De werkwoorden waarbij dat kan, zijn persoonsvormen, de andere niet. Voorbeeld (het sterretje (*) betekent ‘kan niet’): - Nabila kan nauwelijks geloven, dat Gehazi naar Jordanië gaat emigreren. - Nabila kon nauwelijks *geloofden, dat Gehazi naar Jordanië ging *emigreerden. De werkwoorden kan en gaat kun je van tijd veranderen en zijn dus persoonsvormen; geloven en emigreren kun je niet van tijd veranderen en zijn dus geen persoonsvormen. Let op: Als je van de zin een ja/nee-vraag maakt, vind je maar één persoonsvorm. Er komt immers maar één van de twee persoonsvormen vooraan de zin te staan: - Kan Nabila nauwelijks geloven dat Gehazi naar Jordanië gaat emigreren? Persoonsvorm Voor de spelling van de persoonsvorm heb je speciale spellingsregels. In de tegenwoordige tijd schrijf je stam of stam + t. In de verleden tijd schrijf je bij zwakke werkwoorden stam + te(n) of stam + de(n). Bij sterke werkwoorden verandert de klank. Zo spel je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd • Je schrijft alleen de stam: - als er ‘ik’ bij hoort: ik luister, luister ik - als er ‘jij’ achter staat of ‘je’ waar je ‘jij’ van kunt maken: droom je (jij)? • Je schrijft stam + t: - in alle andere gevallen in het enkelvoud: jij/hij/zij luistert; luistert die hond goed? • Je gebruikt het hele werkwoord: - in het meervoud: wij / jullie / zij / de honden luisteren Zo spel je de persoonsvorm in de verleden tijd • Sterke werkwoorden: zo eenvoudig mogelijk (kijken – keek; slapen – sliep) • Zwakke werkwoorden: ’t (e)x-f(o)k s ch(aa)p - Als de letter vóór de -en van het hele werkwoord in ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p zit, schrijf je in de verleden tijd stam + te(n): lachen – lachte(n), merken – merkte(n) - Als de letter vóór de -en niet in ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p zit, spel je de verleden tijd als stam + de(n): razen – raasde(n), beloven – beloofde(n) Hoofdstuk 2 Engelse werkwoorden Het Nederlands heeft veel werkwoorden uit het Engels overgenomen. Zo vervoeg je Engelse werkwoorden
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
93
Engelse werkwoorden vervoeg je net als Nederlandse zwakke werkwoorden: - in de tegenwoordige tijd schrijf je stam of stam+t; - in de verleden tijd gebruik je ’t (e)x - f(o)k s ch(aa)p. Het gaat daarbij om de klank van de letter voor de uitgang -en: mixen, ik mix, hij mixt, ik mixte, ik heb gemixt hockeyen, ik hockey, hij hockeyt, ik hockeyde, ik heb gehockeyd managen, ik manage, hij managet, ik managede, ik heb gemanaged Leenwoorden Woorden die uit andere talen in het Nederlands zijn terechtgekomen, heten leenwoorden. Je hebt ze op allerlei gebieden: sport: finish, coureur, sudden death eten: spaghetti, nasi, lunch, knäckebröd kleding: garderobe, shirt, colbert, blouse uiterlijk: lipstick, mascara, parfum, make-up auto’s: chassis, cruise control, airbag computers: printer, online, joystick film: screenplay, inzoomen, script, take muziek: synthesizer, unplugged, lead vocal Zo spel je leenwoorden Voor de spelling van leenwoorden geldt: kijk bij twijfel in het woordenboek. Hoofdstuk 3 Aan elkaar of los? Woorden die één begrip vormen, worden aan elkaar geschreven. Zulke woorden hebben één klemtoon: fietssleutel, scheikundeproefwerk. Maar: een koperen sleutel, een moeilijk proefwerk, met twee klemtonen. De volgende woorden schrijf je aan elkaar • samenstellingen van drie woorden of minder: operatiekamer, breedbeeldtelevisie • twee delen van een splitsbaar werkwoord die in dezelfde volgorde naast elkaar staan als in de infinitief: Omdat ze Sara uitlachte, heeft Abraham Hagar weggestuurd. • woorden die gemaakt zijn van er, hier, daar of waar plus een voorzetsel als erover, hierdoor, daarbij, waarom. • getallen met honderd en duizend: drieëntwintigduizend vijfhonderd • veel samengestelde werkwoorden: pianospelen, vooruitblikken, theedrinken • veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden: berouwvol, veelzeggend, koolzuurhoudend Koppelteken en weglatingsteken Als koppelteken en als weglatingsteken gebruik je een liggend streepje. Zo gebruik je het koppelteken • in woorden die anders onoverzichtelijk worden: huis-aan-huisblad, doe-het-zelver, olie-enazijnstel • in samenstellingen, tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken: zee-egel, na-apen, giro-overschrijving, zo-even, mede-inzittende (maar: reclameafdeling, giroafschrift) • bij letters, cijfers, andere tekens en St of Sint: hbo-student, 20+-kaas, §-teken, VVV-kantoor, Sint-Bavokathedraal • bij aardrijkskundige namen, of woorden die daarvan afgeleid zijn: Zuid-Frankrijk, ZeeuwsVlaanderen, Noord-Hollander, Nieuw-Zeelander • in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, ex-, niet-, non-, oud-: adjunct-directeur, aspirant-partijleider, ex-man, niet-rokers, non-stop, oud-burgemeester en voor een hoofdletter ook bij anti-, oer-, on- en pro-: anti-Russisch, oer-Hollands, on-Amerikaans, proFrans • in samenstellingen van twee gelijkwaardige woorden: minister-president, trainer-coach
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
94
Zo gebruik je het weglatingsteken • als je een deel van een woord weglaat: voor- en nadelen (voordelen en nadelen), varkenshouders en -handelaren (varkenshouders en varkenshandelaren) Let op: gebruik geen weglatingsteken als je een heel woord weglaat: oude en nieuwe boeken. Hoofdstuk 4 Tussenletters in samenstellingen Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling: bagage + rek = bagagerek. Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen: -(e)n-, -e- of -s-. Zo bepaal je of je een -s- moet toevoegen Als je in een samenstelling een -s- hoort, dan schrijf je die ook: dorpsgek, zondagskind. Soms begint het tweede deel van de samenstelling met een s-klank. Vervang dan het tweede deel door een woord dat niet met een s-klank begint. Schrijf de -s- alleen als je hem bij de vervanging hoort: personeelschef, want personeelsfeest, scheepsschroef, want scheepsbouw. Zo bepaal je of je een -(e)n- moet toevoegen Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op –en heeft, zet je -(e)n- tussen de woorden: woordenboek, paardenbloem. Schrijf geen -(e)n- (soms wel -e-) in deze gevallen: • het eerste deel heeft geen meervoud: tarwebrood • het eerste deel verwijst naar iets waar er maar één van is: zonneschijn, Koninginnedag • het eerste deel heeft (ook) een meervoud op –s: (seconde – secondes) secondewijzer, (gedachte – gedachten / gedachtes) gedachtegang • het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: armelui, knorrepot • het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: boordevol • Kijk bij twijfel altijd in het woordenboek. Hoofdstuk 5 Hoofdletters en leestekens Een tekst bestaat uit zinnen. Om het begin en eind van een zin aan te geven gebruiken we hoofdletters en leestekens. Zo plaats je hoofdletters Je schrijft een hoofdletter in de volgende gevallen: • aan het begin van een zin. Maar let op: ’s Morgens eet ik altijd cornflakes. 31 landen wilden het verdrag niet ondertekenen. • bij eigennamen (namen van personen, straten, plaatsen, provincies, landen, rivieren, talen, kerken, planeten, feestdagen, geschiedkundige gebeurtenissen, merken, kranten, organisaties, wetten enzovoort): Maria Huiskes, de Berkenlaan, Hengelo, ’s-Hertogenbosch, Limburg, Spanje, de Hollandse IJssel, Engels, Sint-Nicolaaskerk, Venus, Moederdag, Kerstmis (maar: kerst), de Eerste Wereldoorlog, Coca-Cola, De Telegraaf, het Rode Kruis, de WIA Let op bij namen van personen. Als er een voorletter of voornaam bij staat, schrijf je voorvoegsels met kleine letters: Klaas van het Riet, de heer K. van het Riet, de heer Van het Riet, mevrouw Y. van het Riet-ter Klei • bij bijvoeglijke naamwoorden die van eigennamen zijn afgeleid: Rotterdamse, Duitse liedjes, Noord-Spaanse wijnen Je gebruikt een kleine letter: • bij samenstellingen met religieuze feesten: kerststemming (maar: het Kerstkind), paaseieren • bij windstreken: uit het oosten, westzuidwest • bij namen van seizoenen, maanden of weekdagen: zomer, maart, woensdag
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
• •
95
bij namen die niet meer aan de persoon doen denken: montessorischool, downsyndroom Als je twijfelt, kijk dan in het woordenboek.
Zo plaats je leestekens • Punt: voor het afsluiten van een gewone zin. • Vraagteken: voor het afsluiten van een vragende zin. • Uitroepteken: na een uitroep of een bevel: Wat een onzin! Kom hier! • Komma: - voor of na een aanspreking: Ellen, kun je even opletten, meisje? - tussen de delen van een opsomming: zeuren, kletsen en giechelen - tussen twee persoonsvormen: Als je komt, moet je blijven eten. • Dubbele punt: voor het aankondigen van gesproken tekst (citaat) of een opsomming. De docent zei: ‘Als huiswerk moeten jullie som 2 afmaken.’ Willem vindt veel sporten leuk: voetballen, schaatsen, fietsen en basketballen. • Aanhalingstekens: - bij citaten: ‘Bent u hier bekend?’ vroeg meneer Jansen. ‘Wie zoiets gemeens doet,’ zei Ilona,‘wil ik niet meer als vriend hebben.’ Hoofdstuk 6 Trema en apostrof Om uitspraakproblemen te voorkomen worden trema’s en apostrofs gebruikt. Zo gebruik je het trema Het trema gebruik je om te voorkomen dat twee klinkers in één woord samen worden uitgesproken: • in woorden als kopiëren, financiële, poëzie, cocaïne, reünie • in sommige voltooide deelwoorden: geëist, geïrriteerd, geüniformeerd • in enkele meervoudsvormen: - bij woorden die eindigen op -ee: idee – ideeën. - bij woorden die eindigen op -ie, hangt de spelling van het meervoud af van de klemtoon: - Als de klemtoon op -ie ligt, zet je -ën achter het enkelvoud: melodie – melodieën - Als de klemtoon ergens anders ligt, zet je -n achter het woord, en een trema op de laatste e: bacterie – bacteriën Verder komt het trema voor in leenwoorden: überhaupt, rösti, glühwein, smörrebröd Je gebruikt geen trema • als geen foute uitspraak mogelijk is: gekopieerd, financieel • bij twee i’s: heiig, beschoeiing • bij voltooide deelwoorden met ‘bea/gea’, ‘geo’ en ‘geij’: geaccepteerd, geoefend, geijverd • in samenstellingen (daar gebruik je het koppelteken): gala-avond Zo gebruik je de apostrof • als weglatingsteken: ’s-Heerenbroek,’s avonds, Max’ zusje; • in meervouds- en bezitsvormen op -a, -i, -o, -u en -y die verkeerd uitgesproken kunnen worden: paraplu’s, logo’s, Carla’s jurk Maar: milieu – milieus, display – displays, Beau – Beaus nieuwe vriendin • in afleidingen: sms’en, wc’s, A4’tje, 30’ers, PSV’ers Maar: sms-bericht, PSV-spelers • in meervouden van afkortingen: nv’s, cd’s • in verkleinwoorden op -y: lolly’tje. Maar: cowboytje.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
96
Fictie Hoofdstuk 1 Hoofdpersonen De belangrijkste figuur in een verhaal is de hoofdpersoon. Elk verhaal heeft ook bijfiguren. Een hoofdpersoon kan zich in de loop van het verhaal ontwikkelen. Met de hoofdpersoon kun je het beste meeleven, omdat je weet wat hij denkt en voelt. Meestal zijn de hoofdpersonen gewone mensen, zoals jij. Soms zijn het idolen of helden. Je identificeert je met de held of het idool om te ontsnappen aan je eigen gewone leventje. Hoofdpersonen kunnen ook buitenstaanders zijn die gepest, gediscrimineerd, slecht behandeld of ergens van beschuldigd worden. Soms gedragen ze zich alleen maar anders dan anderen. Ook met buitenstaanders kun je meeleven. Je vindt ze zielig en maakt je kwaad over hoe ze behandeld worden. Vaak zijn buitenstaanders in een verhaal helemaal niet zielig, maar hebben ze iets aparts en zijn ze interessant. Zo herken je hoofdpersonen • De lezer weet wat ze denken en voelen. • De lezer kan gemakkelijk met ze meeleven. • Ze hebben meestal karaktertrekken die hen interessant maken: doordat ze bijvoorbeeld tegenstrijdige karaktertrekken hebben, kan de lezer niet voorspellen hoe ze zullen handelen. • Hun karakter kan veranderen in de loop van het verhaal. • Het zijn soms helden of idolen, soms buitenstaanders, maar meestal zijn het gewone mensen. Hoofdstuk 2 Beoordelen Probeer bij het beoordelen van een verhaal woorden te kiezen die meer zeggen dan de woorden ‘leuk’, ‘saai’ of ‘spannend’. Geef ook argumenten voor je mening. Een argument is meestal een uitleg met behulp van een voorbeeld uit het verhaal. Je kunt verschillende soorten argumenten gebruiken: je kunt je persoonlijke reactie geven, je kunt kijken naar de realiteit of de herkenbaarheid van het verhaal, maar ook naar de manier waarop het verhaal geschreven is. Zo beoordeel je verhalen Je kijkt eerste welk soort argumenten het beste past bij je beoordeling van het verhaal. Daarbij zoek je passende beoordelingswoorden. Bij die woorden geef je voorbeelden. Je kunt altijd jouw persoonlijke reactie geven: heeft het verhaal je iets gedaan? Dan gebruik je beoordelingswoorden als: spannend – saai; veel actie – langdradig; eng – gewoon; ontroerend – doet me niets; grappig – flauw; interessant – oninteressant. Vaak kun je aangeven of je in het verhaal iets herkent van wat je zelf hebt meegemaakt. De beoordelingswoorden die daarbij horen zijn: net echt – onecht; realistisch – niet realistisch; herkenbaar – niet herkenbaar; bekend – onbekend; geloofwaardig – ongeloofwaardig. Je kunt je ook afvragen of het onderwerp van een verhaal origineel of juist heel gewoon is. Dan gebruik je beoordelingswoorden als: origineel – gewoon; verrassend – voorspelbaar; leerzaam – niet leerzaam; ingewikkeld – makkelijk. Soms valt iets van de stijl of de taal op. Dan gebruik je beoordelingswoorden als: originele stijl – valt niet op; origineel – gewoon; veel dialoog – beschrijvend; met emotie – zonder emotie; volwassen – kinderachtig; moeilijk – makkelijk. Verfilmingen Veel boeken worden verfilmd. Een overzicht kun je vinden op www.leesplein.nl. Een verfilming is altijd heel anders dan een geschreven verhaal. In de film kun je zien en horen wat in een boek met woorden wordt beschreven. Geluiden en muziek spelen in de film een belangrijke rol. In een film kun ook je gemakkelijker en sneller van plaats en tijd wisselen dan in een verhaal. De opstelling en instelling van een camera kunnen het beeld steeds laten wisselen: het afgebeelde kan bijvoorbeeld dichtbij en groot weergegeven worden of veraf en klein; het kan van bovenaf gefilmd worden, van onderaf, recht van voren, van opzij enzovoort.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
97
Hoofdstuk 3 Sfeer In een zonnig vakantieland voelen de meeste mensen zich vrolijk. In het donker zijn veel mensen bang, zeker als ze enge geluiden horen. In dichte mist voelen mensen zich opgesloten. De plaats, het weer en het tijdstip bepalen de sfeer van een situatie. Ook in verhalen is dat zo. De schrijver kiest zorgvuldig de plaats uit waar een verhaal zich afspeelt, hij bedenkt welke weersomstandigheden het beste passen en wanneer het verhaal zich moet afspelen. Zo kan hij voor een gezellige, enge, spannende of mysterieuze sfeer zorgen. Soms voorspelt de situatie wat er gaat gebeuren: het regent de hele dag en de hoofdpersoon voelt zich triest. Er gebeurt iets vervelends. De zon schijnt op het strand en iedereen is vrolijk. De hoofdpersoon wordt verliefd. Soms gebeurt er juist iets wat je helemaal niet verwacht. Dan breekt er plotseling een onweer los of gebeurt er een afschuwelijk ongeluk op een vrolijk, zonnig terras. Zo herken je sfeer Handig is te denken aan drie woorden die beginnen met een ‘w’: • Waar speelt het verhaal zich af? • Wanneer speelt het verhaal zich af? • Wat voor weer is het? Vraag dan: • Wat gebeurt er? • Passen de gebeurtenissen bij deze sfeer of gebeurt er juist iets heel onverwachts? Hoofdstuk 4 Tijd De tijd verloopt rechtlijnig: ons leven begint met onze geboorte, verloopt van het ene moment jaar het volgende en eindigt met onze dood. Wij kunnen wel terugkijken en vooruitkijken. Een schrijver heeft meer mogelijkheden: hij kan een verhaal op elk moment laten beginnen en laten eindigen. Hij kan de gebeurtenissen in willekeurige volgorde vertellen. Bij de ene gebeurtenis kan hij lang stil blijven staan, bij een andere weer heel kort maar ook kan hij een stukje uit de tijd overslaan. De meeste verhalen hebben een duidelijke afloop: ze eindigen bijvoorbeeld met een huwelijk, de dood van iemand of de oplossing van een misdaad (gesloten einde). Maar soms laat de schrijver de lezer met belangrijke vragen zitten (open einde). De schrijver gebruikt de tijd vooral om een verhaal spannend te maken. Als een verhaal bijvoorbeeld niet vooraan begint, zal de lezer zich afvragen wat er eerder gebeurd is. Zo herken je tijd • Een verhaal kan bij het begin beginnen, stap voor stap verteld worden en dan eindigen. • Een verhaal kan ook midden in beginnen, of zelfs aan het einde; tussendoor vertelt de schrijver soms wat voorafgegaan is. • Een schrijver kan de hoofdpersonen of de verteller laten terugkijken of geeft vooruitwijzingen naar een mogelijke afloop. • Bij belangrijke gebeurtenissen blijft de schrijver langer stilstaan. • Onbelangrijke gebeurtenissen slaat de schrijver over of noemt hij alleen heel kort. • Het einde van een verhaal kan afgerond worden; het einde kan ook nog allerlei vragen laten liggen. Hoofdstuk 5 Verteller Jij weet van jezelf wat je denkt en wat je voelt. Van andere mensen weet je dat alleen maar, als zij dat aan jou vertellen. In een verhaal is dat net zo. In een verhaal kan een ik-verteller ook niet in het hoofd van de andere personen kijken. Hij kan
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
98
alleen vertellen wat hij zelf ziet, denkt en voelt. De lezer weet dan dus alles over de ik-verteller, maar weinig over de andere personen. In veel verhalen kun je geen persoon aanwijzen die het verhaal vertelt. In die verhalen spreken we over een onzichtbare verteller of verborgen verteller. Alle personen worden met ‘hij’ of ‘zij’ of met hun naam aangeduid. De onzichtbare of verborgen verteller kan de lezer kennis laten maken met de gedachten en gevoelens van één persoon of van meer personen. Als de lezer weet wat meerdere personen denken en voelen, vraagt hij zich af: met wie ben ik het eens? Wie vind ik sympathiek? Zo herken je de verteller • Een ik-verteller is meestal een van de personen in het verhaal. • Een ik-verteller kan alleen vertellen wat hij zelf denkt en voelt. • In verhalen zonder ik-verteller spreken we van een onzichtbare verteller of verborgen verteller. Een onzichtbare of verborgen verteller kan de gedachten en gevoelens van één persoon of van meer personen weergeven. Hoofdstuk 6 Gedichten Een gedicht herken je meteen: er staan minder woorden op een bladzijde en de regels zijn korter dan in een verhaal. Het taalgebruik in een gedicht is ook anders dan in een verhaal. Daardoor kan een dichter met weinig woorden soms heel veel zeggen. Vaak hebben de dichtregels een duidelijk ritme en worden klanken herhaald, bijvoorbeeld doordat de regels eindigen met rijmwoorden. De dichter legt nadruk op bepaalde woorden door woorden weg te laten (‘trein waait langs perron’), door het gebruik van ongewone woorden (‘een fotomodellig meisje’) of van een ongewone volgorde van de woorden (‘Vroeg al / werd er gebeld’). Dat doet hij ook door woorden, klanken en soms hele zinnen te herhalen (‘een mond kan zich verspreken / zich verbijten, iets verbloemen / een mond kan zich verzoenen’). Een dichter zegt vaak niet letterlijk wat hij wil zeggen, maar figuurlijk, door beeldspraak te gebruiken: ‘Haast elke klas heeft een Napoleon / Hij is meestal wat ouder dan de rest.’ Zo herken je gedichten • • •
De tekst bestaat uit een beperkt aantal korte regels op een bladzijde met veel wit. Precies dezelfde woorden of woorden met dezelfde betekenis worden herhaald. Woorden eindigen op dezelfde klank: ‘krom / om’ (eindrijm), beginnen met dezelfde klank: ‘duizend druppels’ (alliteratie) of alleen de klinkers zijn hetzelfde: ‘het mes werd met zorg gewet’ (assonantie). • De zinnen bevatten afwijkingen van de normale manier van zeggen. • De dichter gebruikt figuurlijk taalgebruik. Het gedicht bevat beeldspraak: vergelijkingen met of zonder het woordje ‘als’: ‘deuren zuchten open’ (deuren zuchten niet, maar maken een geluid dat op zuchten lijkt).
© Noordhoff Uitgevers bv
Nieuw Nederlands 4e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding
99
9 AUTEURS GEZOCHT De auteursteams van Nieuw Nederlands zijn flink gegroeid, maar wij blijven op zoek naar enthousiaste, ervaren en beginnende docenten die in een team en individueel kunnen werken. Iets voor u? Vindt u het leuk om actief en op een andere manier met uw vak bezig te zijn? Om samen te werken met collega’s van andere scholen in het land? En om materiaal te ontwikkelen dat uitgegeven wordt? Neem dan contact met ons op en informeer naar de mogelijkheden! Wij zijn op zoek naar docenten die • • • • • • •
een volledige of parttime baan in het voortgezet onderwijs hebben; met Nieuw Nederlands, een andere methode of met eigen materiaal werken; lesgeven in het vmbo of in het havo/vwo; lesgeven in de onderbouw en/of de bovenbouw; de lerarenopleiding volgen; Nederlands studeren en hun schrijftalenten verder willen ontwikkelen; zich graag verder willen ontwikkelen.
Wilt u samen met dit team en Noordhoff Uitgevers praktisch, bruikbaar en inspirerend materiaal ontwikkelen voor deze doelgroep? Stuur dan uw CV naar Gerda Leyendijk, uitgever Nederlands of Willemijn Muggen, projectleider Nederlands, onder vermelding van ‘auteur Nieuw Nederlands’. e-mail:
[email protected], telefoon: 050-522 68 87 of e-mail:
[email protected], telefoon: 050-522 61 92.
© Noordhoff Uitgevers bv