1
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Nieuw Nederlands 4 vmbo-bk docentenhandleiding Tiddo Ekens
Noordhoff Uitgevers Groningen
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
2
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
INHOUD 1 De methode Nieuw Nederlands
4
2 Nederlands in de bovenbouw
5
3 Inhoud Nieuw Nederlands vmbo-bk 4
9
4 Lesvoorbereiding vmbo-bk 4
14
5 Nieuw Nederlands van A tot Z
19
6 Achtergrondliteratuur
64
7 Overzicht leerstof vmbo-bk 4
65
8 Auteurs gezocht
90
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
3
4
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
1 DE METHODE NIEUW NEDERLANDS DE BASISMETHODE Nieuw Nederlands biedt de volgende leerlingenboeken voor vmbo-basis tot en met vwo. vmbo vmbo/havo havo/vwo vwo
vmbo-basis 1 vmbo-kgt 1 vmbo-t/havo 1 havo/vwo 1 vwo 1
vmbo-basis 2 vmbo-kgt 2 vmbo-t/havo 2 havo/vwo 2 vwo 2
vmbo-basis 3 vmbo-bk 3 vmbo-gt 3 havo 3 vwo 3
vmbo-basis 4 vmbo-bk 4 vmbo-gt 4 havo 4/5 vwo 4
vwo 5/6
HET ACTIVITEITENBOEK Bij ieder leerlingenboek is een extra activiteitenboek beschikbaar. Dit boek is optioneel. Het activiteitenboek bestaat uit de volgende onderdelen: • portfolio • extra oefeningen voor: Lezen, Woordenschat, Grammatica en Spelling • werkbladen bij drie projecten • invulbladen bij het leerlingenboek • gereedschapskist: overzicht belangrijkste leerstof in leerlingenboek • persoonlijk wachtwoord voor extra oefeningen op de website DE WEBSITE: I-CLIPS Bij de methode is ondersteunend ICT-materiaal beschikbaar, dit heet de I-clips. De I-clips is bereikbaar via een persoonlijk wachtwoord in het activiteitenboek en te vinden op de website www.schoolwise.nl. De I-clips bestaat uit de volgende items: • Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling • D-toetsen: diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling • zes minicursussen Schrijven • cursussen Word, PowerPoint en Excel • de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie • drie webquests • taalregister • Projecten Teleblik Daarnaast is een gedeelte van de I-clips vrij toegankelijk op de website www.bk4.nieuwnederlands.noordhoff.nl. Het gaat om het item Weet je het?, waarmee de kennis van de theorie bij alle cursusonderdelen getoetst kan worden. SERVICEBOX VOOR DOCENTEN Nieuw Nederlands biedt een zogenaamde servicebox voor docenten. De inhoud bestaat uit 3 cd’s: • kijkfragmenten op dvd • luisterfragmenten op cd (ook van het onderdeel fictie) • een cd-rom met: - docentenhandleiding - een didactisch naslagwerk met ruim 70 trefwoorden - een jaarplanner - antwoordkaarten - 60 toetsen - kopieerbladen: invulbladen voor de leerling DIGITALE PROEFWERKEN Per deel zijn er 60 proefwerken beschikbaar. Deze toetsen kunnen ook digitaal worden samengesteld, afgenomen en nagekeken. Meer informatie: www.digitaleproefwerken.nl.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
5
2 NIEUW NEDERLANDS IN DE BOVENBOUW ONDERBOUW EN BOVENBOUW De onderbouw, zoals ingevoerd in 2006, heeft betrekking op leerjaar 1 en 2. Nieuw Nederlands deel 3 gaat uit van zowel de kerndoelen als de eindtermen. In deel 4 staan de eindtermen uit het examenprogramma centraal dat we hieronder kort beschrijven. EXAMENPROGRAMMA NEDERLANDS VMBO Het examenprogramma voor Nederlands wordt beschreven in een preambule en in eindtermen. De volledige tekst vindt u op www.eindexamen.nl. De preambule geldt voor alle vakken en sectoren in het vmbo en bestaat uit zes hoofddoelen: 1 Werken aan vakoverstijgende thema's 2 Leren uitvoeren 3 Leren leren 4 Leren communiceren 5 Leren reflecteren op het leer- en werkproces 6 Leren reflecteren op de toekomst Het examenprogramma Nederlands wordt gedefinieerd in exameneenheden met de bijbehorende code. Elke exameneenheid bestaat uit een of meer eindtermen. In de kolommen achter de exameneenheden staat met X aangegeven voor welke leerweg de exameneenheid deel uitmaakt van het examenprogramma. Het centraal examen heeft betrekking op die exameneenheden die aangeduid zijn met CE. Het schoolexamen voor een bepaalde leerweg heeft voor de algemeen vormende vakken in ieder geval betrekking op exameneenheid K3 (Leervaardigheden). Daarnaast heeft het schoolexamen betrekking op: • ten minste die exameneenheden die deel uitmaken van het examenprogramma van deze leerweg voor zover zij niet deel uitmaken van het centraal examen voor die leerweg; • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest een of meer exameneenheden waarop het centraal examen betrekking heeft; • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen die relevant zijn voor het betreffende vak of examenprogramma, die per kandidaat kunnen verschillen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
6
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Eindtermen Nederlandse taal NE/K/1 1. NE/K/2 2. NE/K/3 3.
NE/K/4 4.
5.
1
Oriëntatie op leren en werken De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van Nederlands in de maatschappij. Basisvaardigheden De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren, samenwerken, en informatie verwerven, verwerken en presenteren. Leervaardigheden in het vak Nederlands De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot: • het bereiken van verschillende lees-, schrijf-, luister- en kijk-, en spreek- en gespreksdoelen • de bevordering van het eigen taalleerproces • het compenseren van eigen tekortschietende taalkennis • of communicatieve kennis. Luister- en kijkvaardigheid1 De kandidaat kan: • luister- en kijkstrategieën hanteren • compenserende strategieën kiezen en hanteren • het doel van de makers van een programma aangeven • de belangrijkste elementen van een programma weergeven • een oordeel geven over een programma en dit toelichten • een instructie uitvoeren. De kandidaat kan: • luister- en kijkstrategieën hanteren • compenserende strategieën kiezen en hanteren • het doel van de makers van een programma aangeven • de belangrijkste elementen van een programma weergeven • een oordeel geven over een programma en dit toelichten • een instructie uitvoeren • de waarde en betrouwbaarheid aangeven van de informatie die door de massamedia verspreid wordt.
BB
KB
GL/TL
X
X
X
X
X
X
CE X
CE X
CE X
CE X
CE
CE
X
X
De Cevo kan bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op NE/K/4; dit kan per leerweg verschillen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
7
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
NE/K/5 6.
NE/K/6 7.
8.
NE/K/7 9.
Spreek- en gespreksvaardigheid De kandidaat kan: • relevante informatie verzamelen en verwerken ten behoeve van de spreek- en gesprekssituatie • strategieën hanteren ten behoeve van de spreek- en gesprekssituatie • compenserende strategieën kiezen en hanteren • het spreek-/luisterdoel in de situatie tot uitdrukking brengen • het spreek-/luisterdoel en taalgebruik richten op verschillende soorten publiek • het spreekdoel van anderen herkennen en de reacties van anderen inschatten • in spreek- en gesprekssituaties taalvarianten herkennen en daar adequaat op inspelen. Leesvaardigheid De kandidaat kan: • leesstrategieën hanteren • compenserende strategieën kiezen en hanteren • functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen • het schrijfdoel van de auteur aangeven • een tekst indelen in betekenisvolle eenheden en de relaties tussen die eenheden benoemen • het hoofdonderwerp en de hoofdgedachte van een tekst aangeven • een oordeel geven over de tekst en dit oordeel toelichten. De kandidaat kan: • leesstrategieën hanteren • compenserende strategieën kiezen en hanteren • functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen • het schrijfdoel van de auteur aangeven en de talige middelen die hij hanteert om dit doel te bereiken • een tekst indelen in betekenisvolle eenheden en de relaties tussen die eenheden benoemen • het hoofdonderwerp en de hoofdgedachte van een tekst aangeven en een samenvatting geven • een oordeel geven over de tekst en dit oordeel toelichten. Schrijfvaardigheid De kandidaat kan: • relevante informatie verzamelen en verwerken ten behoeve van het schrijven • schrijfstrategieën hanteren • compenserende strategieën kiezen en hanteren • het schrijfdoel in teksten tot uitdrukking brengen • het schrijfdoel en taalgebruik richten op verschillende soorten lezerspubliek • conventies hanteren met betrekking tot schriftelijk taalgebruik • elektronische hulpmiddelen gebruiken bij het schrijven • concepten van de tekst herschrijven op basis van geleverd commentaar.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
BB
KB
GL/TL
X
X
X
CE X
CE
CE
X
X
CE X
CE X
CE X
8
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
BB NE/K/8 10.
11.
NE/V/1 12. NE/V/2 13. NE/V/3 14.
Fictie De kandidaat kan: • verschillende soorten fictiewerken herkennen • de situatie en het denken en handelen van de personages in het fictiewerk beschrijven • de relatie tussen het fictiewerk en de werkelijkheid toelichten • een persoonlijke reactie geven op een fictiewerk en deze toelichten met voorbeelden uit het werk. De kandidaat kan: • verschillende soorten fictiewerken herkennen • de situatie en het denken en handelen van de personages in het fictiewerk beschrijven • de relatie tussen het fictiewerk en de werkelijkheid toelichten • kenmerken van fictie in het fictiewerk aanwijzen • relevante achtergrondinformatie verzamelen en selecteren • een persoonlijke reactie geven op een fictiewerk en deze toelichten met voorbeelden uit het werk. Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het kader van het sectorwerkstuk. Schrijven op basis van documentatie De kandidaat kan een doel- en publiekgerichte tekst schrijven: overeenkomstig de voor de tekstsoort geldende conventies onder gebruikmaking van documentatie. Vaardigheden in samenhang De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
KB
GL/TL
X
X
X
X X
X
9
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
3 INHOUD NIEUW NEDERLANDS VMBO-BK 4 3.1 OPBOUW METHODE De methode Nieuw Nederlands bestaat in leerjaar 4 uit vijf hoofdstukken en een volledig eindexamen uit 2007. Elk hoofdstuk bevat acht onderdelen, zoals Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven. In ieder onderdeel wordt nieuwe leerstof aangeboden, geoefend en toegepast. De leerstof bouwt voort op de kerndoelen van de onderbouw en bereidt voor op de eindtermen van de bovenbouw. De vijf cursussen van ieder onderdeel hangen onderling samen. Gezamenlijk vormen de cursussen een module die ook aaneengesloten gegeven kan worden. Bij iedere cursus Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven is een taak beschikbaar. In een taak gaan leerlingen praktisch met de leerstof aan de slag. De methode bevat verder twee projecten, waarin samenwerken, informatievaardigheden en oriëntatie op toekomst en beroep een belangrijke rol spelen. Lezen
Spreken / kijken / luisteren Schrijven
Examen doen Taal en woordenschat Spelling en grammatica Fictie
1 Samen leven Doel en hoofdgedachte Taak Jouw persoonlijke voorpagina Kijken en luisteren Taak Oscars voor instructiefilmpjes? Persoonlijk of zakelijk VS: Zo schrijf je een zakelijke brief Taak Mijn eigen weblog
2 Consumeren De opmaak van een tekst Taak De beste reclame
3 Instanties Verbanden
4 Relaties Tekst en beeld
Taak Vraag het een instantie
Taak een jaarboek maken
5 Later Feiten en meningen Taak Reageren op het nieuws
Een presentatie houden Taak Kijken naar consumentenprogramma’s Het artikel
Een discussie voeren Taak Het debat
Een adviesgesprek voeren Taak Een nieuwe camera
Een sollicitatiegesprek voeren Taak Supertips voor sollicitanten
Het affiche
De sollicitatiebrief
VS: De juiste toon
VS: Tekst en beeld combineren Taak Ken je rechten!
VS: Schrijven over jezelf Taak Dit ben ik!
Een tekst schrijven Figuurlijk taalgebruik Rijmende uitdrukkingen De spelling controleren
Invulteksten maken VS: Toon en publiek Taak Hoe vraag je geld terug van de Belastingdienst? Controleren
Recensies
Taak Hoe krijg je waar voor je geld?
Vragen maken over teksten Het woordenboek gebruiken Nog meer in het woordenboek Spellen volgens de regels
Samenvatten
Werken met de spellingcontrole
Meerkeuzevragen maken Moeilijk taalgebruik Dubbelzinnigheden Spelling in het woordenboek
Onderwerp en genre
Fictie beoordelen
Fictie op internet
Test Project
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
De kleine lettertjes Contaminatie
PROJECT
Werkbelasting
PROJECT
Doorleren
Humor in een gesprek Dingen dubbel zeggen Wanneer is goed spellen extra belangrijk? Interviews
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
10
3.2 CURSUSSEN In iedere cursus wordt nieuwe leerstof aangeboden, geoefend en toegepast. De leerstof bereidt voor de eindtermen van het examenprogramma. De opbouw van een cursus ziet er schematisch als volgt uit: Opdracht 1 Om te beginnen Theorie Opdracht 2 Tip Opdracht 3, 4 en verder Variatietip * -opdracht (steropdracht) Alles op een rij
Opdracht 1 doet een beroep op al aanwezige kennis en ervaring van de leerling. De theorie (groene letters) bestaat uit een: • korte beschrijving van het belang van de leerstof • gemiddeld zo’n vier actiegerichte stappen voor de leerlingen Opdracht 2 is een kleine verwerkingsopdracht bij de theorie. De tip bevat een handige aanwijzing of weetje om de leerstof goed in de praktijk toe te passen. Deze opdrachten zijn grotere verwerkingsopdrachten bij de theorie De variatietip is een open opdracht die de kans biedt om de actualiteit in de les te betrekken. Ook speelt de variatietip in op de eigen leefomgeving en de eigen interesses van de leerling. Aan het eind van de cursus staat soms een extra opdracht. Deze opdracht vereist een hoger beheersingsniveau. De belangrijkste punten uit de theorie worden kort en bondig herhaald.
De integrale leerstof van alle cursussen vindt u achterin de docentenhandleiding. Lezen Leerlingen bereiden zich met het onderdeel Lezen voor op het schriftelijk eindexamen voor leesvaardigheid. Aandacht is er voor tekstdoelen en tekstsoorten. Ook de functie van beeld in teksten komt aan de orde. Verder besteedt deel 4 aandacht aan tekstrelaties, zowel tussen zinnen, alinea’s als tekstdelen. Tot slot oefenen de leerlingen het onderscheid tussen feiten en meningen in een tekst. De titels van de vijf cursussen zijn: 1 Doel en hoofdgedachte 2 De opmaak van een tekst 3 Verbanden 4 Tekst en beeld 5 Feiten en meningen Spreken/kijken/luisteren In het onderdeel Spreken/kijken/luisteren oefenen leerlingen meer complexe gespreks- en spreeksituaties, variërend van een adviesgesprek tot een discussie en presentatie. Ook is er aandacht voor de kijk- en luistervaardigheid en het voeren van een sollicitatiegesprek. Elke cursus besluit met een kijk- en luisterfragment met vragen en opdrachten. De titels van de vijf cursussen zijn: 1 Kijken en luisteren 2 Een presentatie houden 3 Een discussie voeren 4 Een adviesgesprek voeren 5 Een sollicitatiegesprek voeren Schrijven Het onderdeel Schrijven besteedt iedere cursus aandacht aan twee onderwerpen. Eerst wordt ingegaan op de inhoud van een tekst of op de kenmerken van tekstsoorten waarna er geschreven wordt. Vervolgens wordt gericht geoefend met belangrijke deelaspecten van schrijven, zoals de revisie, de woordkeus of de leesbaarheid. De titels van de vijf cursussen zijn: 1 Persoonlijk of zakelijk; Zo schrijf je een zakelijke brief 2 Het artikel; De juiste toon 3 Het affiche; Tekst en beeld combineren 4 De sollicitatiebrief; Schrijven over jezelf 5 Invulteksten maken; Toon en publiek
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
11
Examen doen Het onderdeel Examen doen bereidt leerlingen voor op het eindexamen. Leerlingen maken kennis met open vragen en meerkeuzevragen bij het leesexamen. Ook gaat één cursus in op het samenvatten van een tekst. In hoofdstuk 4 en 5 oefenen leerlingen het schrijven én controleren van een tekst zoals dat van hen verwacht wordt in het schrijfexamen. De titels van de vijf cursussen zijn: 1 Vragen maken over teksten 2 Samenvatten 3 Meerkeuzevragen maken 4 Een tekst schrijven 5 Controleren Taal en woordenschat In deel 1 en 2 stonden strategieën centraal om woordbetekenissen te raden en te onthouden die in deel 3 per thema verder zijn uitgebouwd. Deel 4 integreert de leerstof uit de vorige delen in taalsituaties waarin moeilijke, verhullende of figuurlijke taal wordt gebruikt. De titels van de vijf cursussen zijn: 1 Het woordenboek gebruiken; Nog meer in het woordenboek 2 De kleine lettertjes; Contaminatie 3 Moeilijk taalgebruik; Dubbelzinnigheden 4 Figuurlijk taalgebruik; Rijmende uitdrukkingen 5 Humor in een gesprek; Dingen dubbel zeggen Spelling en grammatica Het onderdeel Spelling en grammatica besteedt in elke cursus aandacht aan werkwoordsspelling en andere spellingproblemen. Ook besteedt deel 4 aandacht aan hulpmiddelen voor een foutloze spelling zoals het woordenboek en de spellingcontrole op de computer. De titels van de zes cursussen zijn: 1 Spellen volgens de regels 2 Werken met de spellingcontrole 3 Spelling in het woordenboek 4 De spelling controleren 5 Wanneer is goed spellen extra belangrijk? Fictie Het onderdeel Fictie brengt leerlingen in aanraking met verschillende vormen van fictie zoals verhalen, tv-series, poëzie, verfilmingen van boeken, jeugdromans en cabaret. In keuzeopdrachten voor het fictiedossier ontwikkelen leerlingen hun eigen fictievoorkeuren. Elke cursus besluit met actuele leestips voor 15-16-jarigen. De titels van de cursussen zijn: 1 Onderwerp en genre 2 Fictie beoordelen 3 Fictie op internet 4 Recensies 5 Interviews Op zowel www.bk4.nieuwnederlands.noordhoff.nl als op deze docentenbox vindt u een fictielijst bij e Nieuw Nederlands 4 editie deel 4 vmbo-bk. Hierin zijn alle verhalen, dichtbundels en (verfilmde) boeken opgenomen die in deel 4 vmbo-bk aan de orde komen. 3.3 TAKEN In een taak passen de leerlingen taalvaardigheden in de praktijk toe. De taak is geënt op het gebruik van taalvaardigheden in het echte, buitenschoolse leven. Ook richt de taak zich op samenwerking tussen leerlingen en op het verzamelen en presenteren van informatie. Een taak bestaat gemiddeld uit ongeveer zes stappen. Een taak kent een vaste opbouw. oriënteren
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
De inleiding beschrijft kort en uitdagend de prestatie die van de leerling
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
kiezen informatie verzamelen laten zien
12
verwacht wordt. De leerling kiest een aspect van het onderwerp. Hij/zij maakt zich de opdracht eigen door keuzes te maken die aansluiten bij eigen ervaringen of interesses. Op internet, in kranten, bij klasgenoten of deskundigen gaat de leerling op zoek naar informatie. Ook is de leerling soms zelf informatiebron. Leerlingen wisselen uit wat zij ontdekt hebben.
Lezen De taken in het onderdeel Lezen sluiten aan bij de leerstof in de cursus van ieder hoofdstuk. Er zijn vijf leestaken in deel 4: 1 Jouw persoonlijke voorpagina 2 De beste reclame 3 Vraag het een instantie 4 Een jaarboek maken 5 Reageren op het nieuws Spreken/kijken/luisteren De taken in het onderdeel Spreken/kijken/luisteren sluiten aan bij de leerstof in de cursus van ieder hoofdstuk. Er zijn vijf spreek-, kijk- en luistertaken in deel 4: 1 Oscars voor instructiefilmpjes? 2 Kijken naar consumentenprogramma’s 3 Het debat 4 Een nieuwe camera 5 Supertips voor sollicitanten Schrijven De taken in het onderdeel Schrijven sluiten aan bij de leerstof in de cursus van ieder hoofdstuk. Er zijn vijf schrijftaken in deel 4: 1 Mijn eigen weblog 2 Hoe krijg je waar voor je geld? 3 Ken je rechten! 4 Dit ben ik! 5 Hoe vraag je geld terug van de Belastingdienst? 3.4 PROJECTEN De projecten hebben tot doel de aangeleerde taalvaardigheden van de voorafgaande hoofdstukken geïntegreerd toe te passen. Vooral de vaardigheden Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven worden in een project in samenhang in praktijk gebracht. Daarnaast bieden de projecten gelegenheid tot samenwerkend leren, het oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden en het toepassen van informatievaardigheden. De projecten in deel 4 hebben een relatie met beroep, vervolgopleiding en toekomst. In deel 4 zijn er twee projecten: Projecten Hoofdstuk 2: Werkbelasting Hoofdstuk 4: Doorleren
Relatie met toekomst toekomstig beroep vervolgopleiding
Bij ieder project horen werkbladen. Deze werkbladen staan in het activiteitenboek en op cd 1 van de servicebox. De projecten zijn ook beschikbaar als webquests op de I-clips, bereikbaar via www.schoolwise.nl. Hiervoor hebben de leerlingen een persoonlijk wachtwoord nodig dat beschikbaar is via het activiteitenboek.
3.5 ACTIVITEITENBOEK
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
13
Het activiteitenboek is optioneel. Het is een bewaar- en naslagwerk voor de leerling en bevat de volgende onderdelen: 1 Taalportfolio 2 Extra oefeningen voor Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en grammatica 3 Werkbladen projecten 4 Invulbladen 5 Examen doen 6 Sectorwerkstuk 7 Gereedschapskist Verder biedt het activiteitenboek een persoonlijk wachtwoord waarmee de leerling toegang heeft tot Iclips, de website bij Nieuw Nederlands. 3.6 DE WEBSITE: I-CLIPS Bij de methode is ondersteunend ICT-materiaal beschikbaar, dit heet de I-clips. De I-clips is bereikbaar via een persoonlijk wachtwoord in het activiteitenboek en te vinden op de website www.schoolwise.nl. De I-clips bestaat uit de volgende items: • Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Examen doen, Taal en woordenschat, Spelling en grammatica • D-toetsen: diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en grammatica • minicursussen Schrijven • cursussen Word, PowerPoint en Excel • de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie • drie webquests • taalregister • Projecten Teleblik: Teleblik is een website voor het onderwijs. Leerlingen en docenten kunnen hierop audiovisuele bronnen zoeken en bekijken. Nieuw Nederlands heeft twee projecten gemaakt met Teleblik als belangrijkste bron: een project over Politiek en een project over Economie. De Teleblikprojecten zijn beschikbaar via de I-clips en zijn ook als projectbladen opgenomen op de servicebox voor docenten. Om de filmpjes in Teleblik te kunnen bekijken is een speciale toegangscode nodig. Deze code is gratis en kunt u aanvragen op de site van Teleblik: www.teleblik.nl. 3.7 DIGITALE PROEFWERKEN Nieuw Nederlands biedt de mogelijkheid tot digitale toetsing. Proefwerken kunnen eenvoudig digitaal worden samengesteld, afgenomen en worden nagekeken. De proefwerken zijn in aantal en inhoud hetzelfde als de papieren proefwerken, oftewel zestig per deel. De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de leerlingen ook in aanraking via de I-clips. Meer informatie over digitale proefwerken vindt u op: www.digitaleproefwerken.nl.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
14
4 LESVOORBEREIDING VMBO-BK 4 INLEIDING Nieuw Nederlands is geschikt voor zelfstandig werken en leren. Dat houdt in dat de leerling ook zonder voortdurende hulp van de docent door de methode kan gaan. In hoofdstuk 5 (Nieuw Nederlands van A tot Z) worden vier soorten werkwijzers beschreven die leerlinggestuurd onderwijs bevorderen. Bij een aantal opdrachten in Nieuw Nederlands is praktische hulp en organisatie door de docent noodzakelijk. Bijvoorbeeld het reserveren van het computerlokaal, of het regelen van voldoende woordenboeken. Per hoofdstuk geven we aan welke stap(pen) een docent ter voorbereiding op de les moet nemen. Iedere stap kan na uitvoering worden afgevinkt. HOOFDSTUK 1 SAMEN LEVEN Onderdeel Lezen Lezen Taak Lezen SKL SKL SKL SKL Taak SKL Taak Schrijven Examen doen Taal en woordenschat Spelling en grammatica Fictie
Opdracht 5 Tekstwand (variatietip)
Actie 0 Neem recente kranten en tijdschriften mee of laat recente kranten en tijdschriften meenemen, bijvoorbeeld Spits, Metro, Kampioen of Spoor. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Jouw 0 Neem zoveel mogelijk verschillende kranten mee, minimaal vier persoonlijke titels. Geef leerlingen de opdracht een krant van huis mee te nemen, voorpagina of een gratis dagblad op te halen. 1 Om te 0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar. beginnen 0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht. 2 Radio0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar. fragmenten + 3 0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht. Precies luisteren 4 Het journaal 0 Neem eventueel zelf een journaal op. Of reserveer het (variatietip) computerlokaal en laat leerlingen het journaal zien via bijvoorbeeld www.omroep.nl. Bekijk het 0 Zet dvd-speler en cd klaar. fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 1. Een Oscar voor 0 Zet een computer, beamer en projectiescherm klaar om de instructiefilmpjes instructiefilmpjes aan de klas te laten zien. Mijn eigen 0 Reserveer eventueel het computerlokaal en controleer weblog beschikbaarheid van internet. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Tekst 3 en 4 0 Laat eventueel tekst 3 en 4 horen vanaf de luister-cd.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
15
HOOFDSTUK 2 CONSUMEREN Onderdeel Lezen Lezen Taak Lezen SKL Taak SKL Taak Schrijven Examen doen Taal en woordenschat Spelling en grammatica Fictie Project
Opdracht 4 Afkraken maar! (variatietip) Meer oefenen Maak de D-toets De beste reclame Bekijk het fragment Kijken naar consumentenprogramma’s Hoe krijg je waar voor je geld?
Actie 0 Laat de leerlingen de volgende teksten meenemen: reclameteksten waarin veel positieve eigenschappen worden genoemd, vooral van producten waarmee leerlingen al bekend zijn. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Neem mee of laat meenemen: kranten en tijdschriften met reclameteksten en/of laat leerlingen zoeken op internet. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 2. 0 Neem eventueel zelf een consumentenprogramma op. Of laat de leerlingen een consumentenprogramma op internet bekijken.
0 Wilt u de taak op school laten uitvoeren? Reserveer dan het computerlokaal en controleer de beschikbaarheid van een tekstverwerker en de printer. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Tekst 1, 3 en 4 0 Laat eventueel tekst 1, 3 en 4 horen vanaf de luister-cd. Werkbelasting 0 Betrek de gymleraar bij de voorbereiding en uitvoering van het project. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij het Project Werkbelasting. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de beschikbaarheid van internet, Encarta, tekstverwerker en printer. 0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over opslaan van bestanden. 0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling, groepswerk en zelfbeoordeling.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
16
HOOFDSTUK 3 INSTANTIES Onderdeel Lezen Taak Lezen SKL Taak Schrijven Examen doen Taal en woordenschat Spelling en grammatica Fictie
Opdracht Meer oefenen Maak de D-toets Vraag het een instantie
Actie 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Zet eventueel een computer, beamer en projectiescherm klaar om de gevonden antwoorden op internet te laten zien. Bekijk het 0 Zet dvd-speler en cd klaar. fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 3. Ken je rechten! 0 Leg voldoende vellen op A3-formaat klaar voor het maken van de affiches (ongeveer twee keer het aantal groepjes). Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Tekst 1, 3 en 4 0 Laat eventueel tekst 1, 3 en 4 horen vanaf de luister-cd.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
17
HOOFDSTUK 4 RELATIES Onderdeel Lezen Lezen Taak Lezen SKL SKL SKL Schrijven Taak Schrijven Examen doen Taal en woordenschat Spelling en grammatica Fictie Project
Opdracht 4 Zoekplaatje (variatietip)
Actie 0 Neem mee of laat meenemen: kranten en tijdschriften met het liefst veel illustraties. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Een jaarboek 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding maken en printer. 2 Een zonnebril 0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar. kiezen 0 Kies op de cd de drie luisterfragmenten bij deze opdracht. 3 Maar staat hij 0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar. wel? 0 Kies op de cd het tweede fragment van opdracht 2. Bekijk het 0 Zet dvd-speler en cd klaar. fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 4. 3 Het schip met 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3 Het geld schip met geld) bij deze opdracht. Dit ben ik! 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de beschikbaarheid van PowerPoint. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Tekst 1, 3 en 5 0 Laat eventueel tekst 1, 3 en 5 horen vanaf de luister-cd. Doorleren 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij het Project Doorleren. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de beschikbaarheid van internet en printer. 0 Overleg en stem af met de decaan en collega’s van andere vakken die relevante informatie over vervolgopleidingen kunnen geven. 0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling, groepswerk en zelfbeoordeling.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
18
HOOFDSTUK 5 LATER Onderdeel Lezen Taak Lezen SKL SKL SKL Taak SKL Schrijven Taak Schrijven
Examen doen Taal en woordenschat Spelling en grammatica Fictie
Opdracht Meer oefenen Maak de D-toets Reageren op het nieuws 2 Stevig in je schoenen 4 Solliciteren! Bekijk het fragment Supertips voor sollicitanten 2 Fotocursus Hoe vraag je geld terug van de Belastingdienst? Meer oefenen
Actie 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Neem eventueel kranten mee of laat kranten meenemen. 0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (4 Beoordelingsmodel solliciteren) bij deze opdracht. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 5. 0 Reserveer voor het verzamelen van informatie eventueel het computerlokaal en controleer de internetverbinding. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2 Formulier fotocursus) bij deze opdracht. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (Taak Formulier Teruggaaf jongeren Tj-biljet) bij deze opdracht.
0 0 Meer oefenen 0 Maak de D-toets 0 Meer oefenen 0 Maak de D-toets 0 Tekst 1, 4 en 5 0
Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding. Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Laat eventueel tekst 1, 4 en 5 horen vanaf de luister-cd.
OEFENEXAMENS NEDERLANDS Onderdeel Examen Nederlands VMBO-KB en BB
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Actie 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen (Uitwerkbijlages en correctievoorschriften) bij deze examens.
19
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
5 NIEUW NEDERLANDS VAN A TOT Z A
K
S
actief leren activerende didactiek activerende werkvormen actualiteit in taallessen Adviestoets Cito atheneum-plus
keuzes maken in de methode keuzevrijheid onderbouw kerndoelen onderbouw klassenmanagement
samenwerkend leren samenhang tussen vakken scenario’s Schoolwise sectorwerkstuk sociaal-communicatieve vaardigheden spelling
B basisvaardigheden taal beeldschermexamens beoordelen buitenschoolse opdrachten
C
L leerlingrollen leerstijlen leren door te doen leren leren lesplanning maken met Nieuw Nederlands lokaalinrichting
T taak taalgericht vakonderwijs taallessen maken thuiswerkvrij onderwijs toetsen
competentiegericht leren conflicthantering coöperatief leren cursus
M meer oefenen meervoudige intelligenties methodesite
U
D
N
V
determinatie diagnostische toets D-toetsen digitale examens digitale proefwerken docentrollen doorlopende leerlijnen taal
E Europees Referentiekader (ERK) Expertgroep Taal en Rekenen expertwerkvorm examenprogramma havo/vwo examenprogramma vmbo
G gereedschapskist voor taal groepsbeoordeling groepswerk
H hoogbegaafde leerlingen
I I-clips internet
J jaarplanner in Nieuw Nederlands
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
uitgestelde aandacht
natuurlijk leren Nederlands in kleine, heterogene groepen Nederlands taalonderwijs in het buitenland nieuwe leren (het) nieuwe spelling
vaardigheidsgericht taalonderwijs variatietip veilig leren verschillen tussen leerlingen Volgtoets Cito vwo-plus
O
W
ontdekkend leren ordeproblemen voorkomen
P positieve feedback portfolio probleemgestuurd onderwijs proefwerken profielwerkstuk project
R referentieniveaus taal remedial teaching
webquests werkvormen werkwijzer werkwoordspelling met expertwerkvorm woordenschatverwerving woordraadstrategieën
Z zelf lessen maken zelfbeoordeling zelfstandig leren zelfverantwoordelijk leren
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
20
ACTIEF LEREN WAT IS ACTIEF LEREN? Uitgangspunt van actief leren is dat leerlingen het meeste leren door zelf actief met de leerstof aan de slag te gaan. Kortom: leren door te doen. Bij actief leren spelen vaardigheden, zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid een belangrijke rol. Uitvoering van vaardigheden vereist echter ook kennis van zaken. Actief leren heeft pas rendement als kennis en vaardigheden op elkaar zijn afgestemd en een voortdurende wisselwerking hebben met elkaar. WAAROM ACTIEF LEREN? Belangrijke argumenten voor actief leren zijn: 1 motivatie van leerlingen 2 rekening houden met verschillen tussen leerlingen 3 snel veranderende samenleving 4 informatiemaatschappij 5 voorkomen van uitval 6 aansluiten bij vervolgonderwijs 7 afwisselender rol docent ACTIEF LEREN IN NIEUW NEDERLANDS! Nieuw Nederlands stimuleert actief leren op deze manieren: • De cursussen in Nieuw Nederlands – met uitzondering van Grammatica en Spelling - richten de aandacht op de uitvoering van vaardigheden; de theorie dient om actief aan de slag te gaan. • De variatietip nodigt de leerling uit om zelf aan de slag te gaan met de theorie waarbij door het bieden van keuzevrijheid zelfstandigheid en verantwoordelijkheid geprikkeld wordt. • De 18 taken voor Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven en de 3 projecten zijn vaardigheidsgericht en stimuleren zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van leerlingen. • Een portfolio maakt zichtbaar wat de leerling door actief leren heeft bereikt. ZIE OOK docentrollen – portfolio – projecten – taken – variatietip
ACTIVERENDE DIDACTIEK Zie: actief leren - activerende werkvormen
ACTIVERENDE WERKVORMEN WAT ZIJN ACTIVERENDE WERKVORMEN? Activerende werkvormen hebben tot doel leerlingen actiever bij de les te betrekken. De werkvormen stimuleren een actieve inbreng van alle leerlingen. Activerende werkvormen zijn niet per se vaardigheidsgericht zoals actief leren dat wel is (zie actief leren). De activerende werkvormen kunnen ook ingezet worden bij het verwerken van theorie, bij kennisgerichte opdrachten of om simpelweg opdrachten op een andere, actieve(re) manier na te kijken. WAAROM ACTIVERENDE WERKVORMEN? Belangrijke argumenten voor activerende werkvormen zijn: 1 leerling is minder een consument en minder een toeschouwer 2 effectiever: meer aandacht per leerling bij de les 3 effectiever: meer leerlingen bij de les 4 afwisseling tussen luisteren en zelf iets doen
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
21
5 andere rol docent ACTIVERENDE WERKVORMEN IN NIEUW NEDERLANDS Er zijn vele tientallen activerende werkvormen. Dit zijn de vijf meest voorkomende: • Denken-delen-uitwisselen • Check-in-duo’s • Drie-stappen-interview • Genummerde hoofden • Experts Denken-delen-uitwisselen Denken-delen-uitwisselen kan gebruikt worden om: • te controleren of de uitleg goed begrepen is • de voorkennis en eigen ervaringen van leerlingen te activeren • samen een probleem te verkennen Stap 1 Stap 2 Stap 3
Denken Delen Uitwisselen
Stel een vraag. Geef tien seconden tot enkele minuten bedenktijd. Laat in tweetallen de antwoorden navertellen. Vraag een leerling klassikaal om een antwoord. Laat een andere leerling reageren. In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt bij opdracht 1 Om te beginnen en bij de verwerking van de theorie in groene letters. Check-in-duo’s Check-in-duo’s kan vooral goed gebruikt worden om snel de antwoorden te controleren op vragen en opdrachten waarop maar één antwoord goed is. Stap 1 Individueel Geef de opdracht en laat de opdracht individueel uitvoeren. Stap 2 Check-in-duo’s Laat de leerling het antwoord met een klasgenoot vergelijken. Zoek samen het goede antwoord. Stap 3 Check-in-de-klas Bespreek de vragen waarover duo’s het niet eens zijn geworden. In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt voor de onderdelen Spelling en Grammatica. Ook bij het beoordelen van schrijf- en spreekopdrachten kan deze werkvorm worden ingezet. De formulering van de opdrachten speelt daar meestal al op in. Drie-stappen-interview Het drie-stappen-interview is vooral geschikt voor opdrachten waarin een beroep wordt gedaan op persoonlijke ervaring, visies, meningen of ideeën. Leerlingen interviewen elkaar en vatten aan het eind samen wat de ander gezegd heeft. Stap 1 Interviewen Nummer binnen elke groep de leerlingen: 1, 2, 3 en 4. De nummers 1 interviewen nr. 2, terwijl nr. 3 nr. 4 interviewt. Stap 2 Rollen wisselen Draai de rollen om. Nr. 2 interviewt nu nr. 1 etc. Stap 3 Samenvatten Vraag ieder nummer om binnen de groep samen te vatten wat hij van de ander heeft gehoord. In Nieuw Nederlands maakt deze activerende werkvorm al deel uit van opdrachten in het onderdeel Spreken/kijken/luisteren. Bij andere onderdelen kan de werkvorm incidenteel worden ingezet bij zogenaamde belevingsvragen, bijvoorbeeld bij leesopdrachten waarin leerlingen gevraagd worden (persoonlijk) te reageren op de inhoud van de tekst. Genummerde hoofden De werkvorm genummerde hoofden kan vooral gebruikt worden bij opdrachten die meer tijd vragen omdat meer dan één antwoord mogelijk is, of omdat er een beroep wordt gedaan op bijvoorbeeld inzicht, meningsvorming, analyse of het combineren van kennis. Stap 1 Nummeren Geef in elke groep iedere leerling het nummer 1, 2, 3 of 4 etc. Stap 2 Groepsopdracht Geef iedere groep de opdracht. Benadruk twee dingen: • De groep moet het samen eens worden. • Elke leerling kan gevraagd worden na afloop het antwoord te geven. Stap 3 Nummer Vraag per groep een willekeurig nummer om het antwoord van hun groep noemen te geven.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
22
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt bij de variatietip-opdracht en de meer complexe slotopdrachten van iedere cursus, bijvoorbeeld de steropdrachten. Experts De werkvorm experts is handig bij opdrachten waarvoor leerlingen veel informatie nodig hebben. Iedere leerling wordt in zijn groep expert in een deel van de leerstof. De groep deelt aan het eind de expertise van de afzonderlijke leden. Stap 1 Leerstof verdelen Verdeel de leerstof in twee tot vijf gelijkwaardige en logische delen. Stap 2 Groep samenstellen Geef per groep elke leerling een eigen deel. Afhankelijk van de leerstofverdeling zijn dat twee tot maximaal vijf groepen, Stap 3 Bestuderen Geef tijd en eventuele andere faciliteiten (rust bijvoorbeeld) om het deel te bestuderen. Stap 4 Kennis delen Vraag de leerlingen om ieder zijn deel aan de groep te presenteren. Benadruk dat ieder groepslid geacht wordt alles te weten. In Nieuw Nederlands komt de werkvorm experts voor bij taken en projecten waarin groepsgewijs informatie wordt verzameld en uitgewisseld. Deze activerende werkvorm is in de opdracht ingebouwd.
ACTUALITEIT IN TAALLESSEN WAT BETEKENT ACTUALITEIT IN TAALLESSEN? Lesmethodes vernieuwen voortdurend. Voor het vak Nederlands is vernieuwing noodzakelijk om bij de tijd te blijven in bijvoorbeeld de tekstkeuze bij het onderdeel Lezen. Ook bij de onderwerpskeuze in de onderdelen Schrijven en Spreken/kijken/luisteren is de actualiteit van belang om zo leerlinggericht mogelijk te werken. Bij Fictie is actualiteit van belang om zo nauw mogelijk aan te sluiten bij moderne fictiewerken. Daarnaast is actualiteit in taallessen van belang omdat de taal zelf zich voortdurend vernieuwt en dus verandert. Dan gaat het niet alleen om spellingveranderingen maar ook om ontwikkelingen in schrijftaal onder invloed van sms en msn, alsmede om invloeden vanuit vreemde talen en taalvariaties zoals straattaal en groepstaal. WAAROM ACTUALITEIT IN TAALLESSEN? Belangrijke argumenten voor actualiteit in taallessen zijn: 1 motivatie leerlingen 2 herkenbaarheid voor de leerling 3 onmiddellijk nut in het hier en nu 4 beter inspelen op taalveranderingen ACTUALITEIT IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands maakt zoveel mogelijk gebruik van actuele teksten. Deze teksten hebben helaas echter in veel gevallen een beperkte levensduur. Daarom past Nieuw Nederlands de volgende manieren toe om de lessen actueel te houden: • de variatietip: deze opdracht richt de aandacht van leerlingen op teksten en thema’s van het hier en nu • de taken: in de meeste taken gaan leerlingen zelf op zoek naar informatie en komen ze in aanraking met actuele teksten en thema’s • de projecten: in de projecten maken leerlingen gebruik van vier verschillende soorten bronnen die actueel zijn ZIE OOK buitenschoolse opdracht – projecten – taken – variatietip – webquests
ADVIESTOETS CITO WAT IS DE ADVIESTOETS CITO?
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
23
De Adviestoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het adviseren en begeleiden van leerlingen in het tweede leerjaar. De Adviestoets wordt aan het einde van de tweede klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en de voortgang van uw leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands leesvaardigheid, Engels leesvaardigheid, Wiskunde en Studievaardigheden. Voor Nederlands levert de Volgtoets drie taken: • Taak 1: Nederlands leesvaardigheid 1 • Taak 2: Nederlands leesvaardigheid 2 • Taak 8: Woordenschat Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide taken door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven hebben grotendeels betrekking op het begrip van het hoofdonderwerp, de hoofdgedachte of relaties tussen zinnen en alinea’s (oorzaak/reden – gevolg, middel – doel). Bij enkele opgaven komen zaken aan de orde als feiten – meningen en verwijzingen. De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname van deze taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen. De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken van de scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de normeringsgegevens altijd up-to-date. WAAROM ADVIESTOETS CITO? Argumenten voor de Adviestoets Cito zijn: 1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing 2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland 3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten 4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype ADVIESTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toets dus de behandelde leerstof. De Adviestoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Adviestoets de normtabellen baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Adviestoets geschikt voor determinatie. ZIE OOK digitale proefwerken – toetsen – Volgtoets Cito
ATHENEUM-PLUS Zie: vwo-plus
BASISVAARDIGHEDEN TAAL Zie: doorlopende leerlijn taal
BEELDSCHERMEXAMENS Zie: digitale examens
BEOORDELEN WAT IS BEOORDELEN? Door te beoordelen worden leervorderingen van de leerling inzichtelijk gemaakt. Dat kan op verschillende manieren: • door het geven van cijfers, bijvoorbeeld van 1 tot en met 10 • door het geven van talige waarderingen zoals: onvoldoende / voldoende / goed / uitstekend
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
24
• door mondelinge en/of schriftelijke evaluaties • door een portfolio • door leerlingen zelf het resultaat te laten presenteren Bij elke vorm van beoordeling worden bij voorkeur product én proces beoordeeld. Een goed proces kan immers – door omstandigheden - tot een slecht product leiden en andersom kan een slecht proces tot een goed product leiden. Daarom wordt de leerling en het leren zelf het meeste recht gedaan als zowel product als proces in ogenschouw wordt genomen. WAAROM BEOORDELEN? Belangrijke doelen van beoordelen zijn: 1 leervorderingen zichtbaar maken 2 motivatie en discipline bevorderen 3 selectie en kwalificatie: voldoende informatie verzamelen voor overgang en niveaubepaling BEOORDELEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands worden leerlingen doorlopend op product en/of proces beoordeeld. • spreek- en schrijfopdrachten: leerlingen beoordelen zichzelf en/of elkaar op vorm en inhoud, op product en proces door hierover enkele gerichte vragen te beantwoorden • de D-toets: een diagnostische toets om het instapniveau bij Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica te beoordelen • de hoofdstuktoets: na ieder hoofdstuk maken de leerlingen een toets waarin Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica worden beoordeeld • de deeltoets: voor de volgende onderdelen zijn per hoofdstuk aparte toetsen beschikbaar: Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica • de taken: leerlingen ‘beoordelen’ elkaar doordat ze de uitkomsten van een taak laten zien aan klasgenoten en erover van gedachten wisselen; het resultaat wordt toegevoegd aan het taalportfolio • de projecten: leerlingen en/of de docent beoordelen product en proces aan de hand van criteria die vervolgens in cijfers, talige waarderingen of mondelinge en/of schriftelijke evaluaties kunnen uitmonden; het resultaat van het project wordt toegevoegd aan het taalportfolio ZIE OOK diagnostische toetsen – digitale proefwerken – groepsbeoordeling – groepswerk – zelfbeoordeling
BUITENSCHOOLSE OPDRACHT WAT IS EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT? Een buitenschoolse opdracht is een opdracht die de leerling in of buiten lestijd buiten het schoolgebouw uitvoert. Internet biedt echter de gelegenheid om een buitenschoolse opdracht ook ín de school te maken. WAAROM EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT? Belangrijke argumenten voor een buitenschoolse opdracht zijn: 1 authentieke leeromgevingen bestaan vooral buiten school 2 motivatie 3 variatie 4 samenhang ontdekken tussen leren in de school en buiten de school BUITENSCHOOLSE OPDRACHTEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands wordt taal op verschillende manieren buiten de school geoefend: • variatietip: bij Lezen en Spreken/kijken/luisteren maken de leerlingen een opdracht die geschikt is om buiten de school uit te voeren omdat er authentieke teksten en gesprekssituaties vereist zijn • taken: de taken zijn meestal gericht op de echte, actuele wereld buiten de school • projecten: de projecten doen een beroep op informatieverzameling waarvoor ook authentieke, buitenschoolse bronnen (deskundigen, een museumbezoek) ingeschakeld kunnen worden
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
•
25
keuzeopdrachten fictiedossier: in de keuzeopdrachten bij Fictie leggen leerlingen een relatie tussen Fictie en de buitenwereld, bijvoorbeeld door deelname aan een dichtwedstrijd of door het zoeken van actuele rapteksten
ZIE OOK actualiteit in de lessen – project – taak – variatietip
COMPETENTIEGERICHT LEREN Zie: nieuwe leren (het)
CONFLICTHANTERING EEN STAPPENPLAN VOOR CONFLICTHANTERING Onderstaand stappenplan heeft tot doel om het conflict te de-escaleren door de onderlinge relatie te versterken. Niet de straf maar de relatie staat centraal. Niet het probleem maar de oplossing krijgt de aandacht. Gebruik de volgende stappen om ongewenst gedrag te corrigeren: 1 Beschrijf direct de situatie / overtreding en uw oordeel daarover. 2 Vraag of de beschrijving klopt. 3 Laat de leerling zijn gedrag uitleggen. 4 Vat regelmatig neutraal samen. 5 Vraag de leerling hoe het gedrag in de toekomst kan worden voorkomen. 6 Vat de concrete afspraak samen. ZIE OOK ordeproblemen voorkomen
COÖPERATIEF LEREN Zie: samenwerkend leren
CURSUS WAT IS EEN CURSUS? Een cursus bestaat uit enkele lessen die over hetzelfde onderwerp gaan en bij elkaar horen. Een cursus heeft een duidelijk begin- en eindpunt. Als de cursus is afgerond, wordt de leerling geacht de leerstof te beheersen. WAAROM EEN CURSUS? Belangrijke argumenten voor een cursus: 1 effectief: de cursus richt zich op een of meer kerndoelen 2 motivatie: leerling ziet direct het einddoel 3 variatie door voortdurende afwisseling in leeractiviteiten: aanleren (cursus), toepassen (taken), integreren (projecten) 4 onnodige herhaling voorkomen CURSUSSEN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands heeft de volgende onderdelen: Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven, Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2), Leren & Werken (vmbo 3), Examen doen (vmbo 4), Taal en woordenschat, Spelling, Grammatica en Fictie. Elk onderdeel kent zes cursussen (één cursus per hoofdstuk) van gemiddeld twee tot drie lessen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
26
De zes cursussen per onderdeel kunnen ook uit de hoofdstukken worden getild en aaneengesloten worden gegeven. De belangrijkste informatie van een cursus wordt verzameld in de gereedschapskist voor taal. Deze gereedschapskist is aanwezig in het activiteitenboek en kan door de leerling meegenomen worden naar het volgende schooljaar. ZIE OOK diagnostische toets – gereedschapskist voor taal – project – taak
DETERMINATIE Zie: Adviestoets Cito – Volgtoets Cito
DIAGNOSTISCHE TOETS WAT IS EEN DIAGNOSTISCHE TOETS? Een diagnostische toets is een toets om het beginniveau van de leerling te bepalen. Uit de diagnostische toets wordt onder andere duidelijk of een leerling weinig, gemiddeld of juist veel training nodig heeft. WAAROM EEN DIAGNOSTISCHE TOETS? Belangrijke argumenten voor een diagnostische toets: 1 maatwerk: rekening kunnen houden met verschillen tussen leerlingen 2 motivatie: leerlingen krijgen onderwijs dat aansluit bij hun niveau 3 warming-up: diagnostische toets kan leerlingen voorbereiden op de cursus 4 leerlinggestuurd onderwijs: leerlingen kunnen zelfstandig leren en werken met de methode DIAGNOSTISCHE TOETSEN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands kent voor de volgende onderdelen diagnostische toetsen oftewel D-toetsen: • Lezen • Taal en woordenschat • Grammatica • Spelling ZIE OOK beoordeling – D-toets
D-TOETS Zie: diagnostische toets
DIGITALE EXAMENS WAT ZIJN DIGITALE EXAMENS? Bij deze vorm van centrale examens vindt de examenafname geheel op de computer plaats. De opgaven worden op het scherm aangeboden en de leerlingen beantwoorden de vragen op de computer. Bij open vragen beoordeelt de docent de antwoorden, bij gesloten vragen voert de computer de scoring uit. Voor de organisatie en afname van deze examens is een CBT-programma ontwikkeld, genaamd CitoTester. Dit programma bestaat uit twee onderdelen: TestManager en TestCenter. TestManager regelt de organisatie van de afname en is bestemd voor de examensecretaris en correctoren. TestCenter is het afnameprogramma voor de leerlingen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
27
Met ingang van 2008 kunnen vmbo-kandidaten de digitale examens maken in de algemene vakken van de basisberoepsgerichte leerweg (bb). Dat betekent dat vmbo-bb-leerlingen ook het vak Nederlands al in de vorm van een digitaal examen kunnen afleggen. In 2008 kunnen scholen nog terugvallen op een papieren examen. Na 2008 wordt alleen nog het digitaal examen aangeboden. Het digitaal examen zal op termijn ook worden ingevoerd voor vmbo-leerlingen van de overige leerwegen. Op www.cito.nl en www.cevo.nl vindt u actuele informatie over de invoering van digitale examens. WAAROM DIGITALE EXAMENS? De Cevo noemt een aantal argumenten voor digitale examens: • de computer schept meer mogelijkheden voor het examineren van vaardigheden (die een belangrijk onderdeel zijn in de examenprogramma’s) • de computer kan meerwaarde bieden ten aanzien van het type opgaven die in het centraal examen opgenomen kunnen worden • de computer geeft de mogelijkheid om meer accent te leggen op visuele presentatie van vragen, er kan kleur en video gebruikt worden, voor veel leerlingen is dit aantrekkelijk en van belang • de aansluiting bij de ontwikkelingen in maatschappij en onderwijs • de computer kan correctiewerk overnemen of vergemakkelijken • de inzet van de computer faciliteert (in sommige gevallen) een andere organisatie van de examens. DIGITALE EXAMENS IN NIEUW NEDERLANDS Digitale examens vinden in eerste instantie plaats voor vmbo-basisleerlingen. In deel 4 van Nieuw Nederlands voor vmbo-basis worden leerlingen in hoofdstuk 5 bij Examen doen voorbereid op het werken met een digitaal examen. De belangrijkste kenmerken van een digitaal examen worden opgesomd en ook worden enkele relevante beeldschermen getoond uit een digitaal proefexamen. ZIE OOK beoordelen – digitale proefwerken - I-clips
DIGITALE PROEFWERKEN WAT ZIJN DIGITALE PROEFWERKEN? Digitale proefwerken zijn proefwerken die leerlingen on-line – dus via internet – kunnen maken. De docent kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken. De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de leerlingen ook in aanraking via de I-clips. WAAROM DIGITALE PROEFWERKEN? Belangrijke argumenten voor digitale proefwerken zijn: 1 tijdwinst 2 variatie in toetsen 3 rapportage mogelijk per leerling, per klas en per vraag DIGITALE PROEFWERKEN BIJ NIEUW NEDERLANDS Bij Nieuw Nederlands zijn digitale proefwerken beschikbaar. Zie www.digitaleproefwerken.nl. ZIE OOK beoordelen – I-clips
DOCENTROLLEN WAT ZIJN DE DOCENTROLLEN? Bij een activerende didactiek kunnen vier rollen voor de docent worden onderscheiden: • de instructeur: de docent is de bron van kennis en opdrachtgever van leeractiviteiten
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
28
•
de trainer: de docent werkt via het overdragen van kennis aan vaardigheden door deze vaardigheden voor te doen en door leerlingen te laten oefenen en toepassen • de begeleider: de docent zorgt voor omstandigheden waarin leerlingen optimaal kunnen leren • de coach: de docent begeleidt de leerling door gerichte vragen te stellen en nauw aan te sluiten bij individuele leerbehoeftes en knelpunten De inzet van een of meer van deze rollen is afhankelijk van de leerstof. In principe is het mogelijk om in één les alle vier rollen afwisselend in te zetten. WAAROM VERSCHILLENDE DOCENTROLLEN? Belangrijke argumenten voor verschillende docentrollen zijn: 1 effectiviteit: door de docentrol en het leerdoel op elkaar af te stemmen 2 verschillende docentrollen zijn een voorwaarde van activerende didactiek 3 variatie in het werk als docent DOCENTROLLEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands zijn alle vier rollen mogelijk. Bij sommige opdrachten ligt een bepaalde rol meer voor de hand om het gewenste effect te bereiken. Bijvoorbeeld: • de cursus: de docent als instructeur en/of trainer en/of begeleider • de variatietip: de docent als begeleider • de taak: de docent als begeleider • het project: de docent als coach ZIE OOK actief leren – activerende didactiek – activerende werkvormen
DOORLOPENDE LEERLIJNEN TAAL De Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen heeft vier niveaus voor de Nederlandse taal beschreven, niveau 1F tot en met niveau 4F. Het doel van deze niveaubeschrijvingen is om de taalvaardigheid van leerlingen op een hoger plan te brengen. De letter F verwijst naar de aanduiding ‘fundamenteel niveau’. Met de vaststelling van de vier referentieniveaus wil de Expertgroep tegemoetkomen aan de zorg in onderwijs en samenleving dat de taalvaardigheid van leerlingen de laatste jaren is achteruitgegaan. Ook heeft de Expertgroep aangegeven dat zij niveau 2F als noodzakelijk beschouwt om maatschappelijk goed te kunnen functioneren op het gebied van taal. Dit niveau is volgens het advies een voorwaarde voor het functioneren als burger in de samenleving. De vier taalniveaus zijn te gebruiken in het hele onderwijsstelsel, zowel in primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs als hoger onderwijs. Hierdoor kunnen de niveaus als referentiepunt dienen bij de overgang van bijvoorbeeld po naar vo of van vo naar mbo. Leerlingen kunnen dankzij de niveaubeschrijvingen beter gevolgd en gestimuleerd worden door docenten. De beschrijving van taalvaardigheden kan bovendien helpen de drempels (overgangen) tussen onderwijstypen weg te nemen en voor een doorlopende leerlijn zorgen. De Expertgroep verdeelt in navolging van het Europees Referentiekader (ERK) het vak Nederlands in een aantal domeinen en subdomeinen: Domein 1 Mondelinge taalvaardigheid • subdomein Gespreksvaardigheid • subdomein Luistervaardigheid • subdomein Spreekvaardigheid Domein 2 Leesvaardigheid • subdomein Lezen zakelijke teksten • subdomein Lezen van literaire en fictionele teksten Domein 3 Schrijfvaardigheid Domein 4 Taalbeschouwing en taalverzorging
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
29
De Expertgroep beschrijft vier niveaus, ook wel aangeduid als referentieniveaus: Niveau Basiskwaliteit Drempel 1F eind primair onderwijs van po naar vo 2F eind vmbo van vo fase 1 naar vo fase 2 / van vmbo naar mbo 3F eind mbo-4 en havo van vo naar mbo en ho 4F eind vwo van vo naar wo ZIE OOK Europees Referentiekader (ERK)
EUROPEES REFERENTIEKADER (ERK) Het Europees Referentiekader (ERK) is ontworpen voor het onderwijs in moderne vreemde talen in landen van de Europese Unie. Het ERK is dus nadrukkelijk bedoeld voor de verwerving van een tweede taal, niet voor moedertaalonderwijs. Namens de MBO-raad is in 2007 het document Raamwerk Nederlands (v)mbo verschenen dat gezien kan worden als een vertaling van de ERKbeschrijvingssystematiek naar het onderwijs in Nederlands als eerste taal. In 2008 is ook het rapport verschenen van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen taal en rekenen met vier referentieniveaus voor onderwijs in het Nederlands. Deze niveaus corresponderen met de ERK-niveaus, respectievelijk: referentieniveau 1F (ERK A2), referentieniveau 2F (ERK B1), referentieniveau 3F (ERK B2) en referentieniveau 4F (C1). In 2009 heeft de SLO taalmethodes voor het voortgezet onderwijs geanalyseerd. Uit deze analyse blijkt dat niveau 2F (vmbo en onderbouw havo/vwo) alsook niveau 3F (tweede fase havo/vwo) gedekt wordt door de 4e editie van Nieuw Nederlands. Nieuw Nederlands vwo tweede fase werkt toe naar niveau 4F. In schema is de verhouding tussen de referentieniveaus taal en het Europees Referentiekader als volgt: Niveau Basiskwaliteit Drempel Relatie ERK 1F eind primair onderwijs van po naar vo A2 2F eind vmbo van vo fase 1 naar vo fase 2 / van vmbo naar mbo B1 3F eind mbo-4 en havo van vo naar mbo en ho B2 4F eind vwo van vo naar wo C1 ZIE OOK doorlopende leerlijn taal
EXAMENPROGRAMMA NEDERLANDS HAVO/VWO HET EINDEXAMEN Voor Nederlands is het examenprogramma voor vwo en havo vrijwel identiek. Alleen Subdomein E1 is verschillend voor vwo en havo. Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen. HET CENTRAAL EXAMEN Het centraal examen heeft betrekking op domein A en domein D voor zover het analyseren en beoordelen betreft. De CEVO stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen vast. De CEVO maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal examen. HET SCHOOLEXAMEN Het schoolexamen heeft betrekking op: • de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft; • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het centraal examen betrekking heeft; • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
30
verschillen. DE EXAMENSTOF De tien eindtermen voor Nederlands zijn beschreven in domeinen en subdomeinen: Domein A: Leesvaardigheid (A 1: Analyseren en interpreteren, A2: Beoordelen, A3: Samenvatten) Domein B: Mondelinge taalvaardigheid Domein C: Schrijfvaardigheid Domein D: Argumentatieve vaardigheden Domein E: Literatuur (E1: Literaire ontwikkeling, E2: Literaire begrippen, E3: Literatuurgeschiedenis) Domein F: Oriëntatie op studie en beroep
EXAMENPROGRAMMA NEDERLANDS VMBO ALGEMENE ONDERWIJSDOELEN Het examenprogramma voor Nederlands in het vmbo bestaat uit algemene onderwijsdoelen en uit eindtermen voor het vak Nederlands. De zes algemene onderwijsdoelen zijn: 1 Werken aan vakoverstijgende thema's 2 Leren uitvoeren 3 Leren leren 4 Leren communiceren 5 Leren reflecteren op het leer- en werkproces 6 Leren reflecteren op de toekomst HET CENTRAAL EXAMEN Het centraal examen heeft betrekking op de volgende exameneenheden: • Leervaardigheden in het vak Nederlands 1 • Luister- en kijkvaardigheid • Leesvaardigheid • Schrijfvaardigheid 1
Het CEVO kan per leerweg bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op de exameneenheid Luister- en kijkvaardigheid.
HET SCHOOLEXAMEN Het schoolexamen voor een bepaalde leerweg heeft voor de algemeen vormende vakken in ieder geval betrekking op exameneenheid K3 (Leervaardigheden). Daarnaast heeft het schoolexamen betrekking op: • ten minste die exameneenheden die deel uitmaken van het examenprogramma van deze leerweg voor zover zij niet deel uitmaken van het centraal examen voor die leerweg; • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest een of meer exameneenheden waarop het centraal examen betrekking heeft; • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen die relevant zijn voor het betreffende vak of examenprogramma, die per kandidaat kunnen verschillen. DE EINDTERMEN NEDERLANDS De eindtermen voor de Nederlands taal zijn voor bb, kb en gt/tl op enkele punten verschillend. We karakteriseren de doelen en de verschillen kort: Eindterm 1: Oriëntatie op leren en werken (bb, kb, gl/tl) Eindterm 2: Basisvaardigheden (bb, kb, gl/tl) Eindterm 3: Leervaardigheden in het vak Nederlands (bb, kb, gl/tl) Eindterm 4: Luister- en kijkvaardigheid (bb) Eindterm 5: Luister- en kijkvaardigheid + waarde en betrouwbaarheid van media (kb, gt/tl) Eindterm 6: Spreek- en gespreksvaardigheid ((bb, kb, gl/tl) Eindterm 7: Leesvaardigheid (bb) Eindterm 8: Leesvaardigheid + talige middelen van de auteur aangeven om schrijfdoel te bereiken + samenvatting geven van een tekst (kb, gl/tl) Eindterm 9: Schrijfvaardigheid (bb, kb, gl/tl) Eindterm 10: Fictie (bb)
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
31
Eindterm 11: Fictie + kenmerken in fictiewerk aanwijzen + achtergrondinformatie verzamelen (kb, gt/tl) Eindterm 12: Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie (gl/tl) Eindterm 13: Schrijven op basis van documentatie (gl/tl) Eindterm 14: Vaardigheden in samenhang (gl/tl)
EXPERTWERKVORM Zie: activerende werkvormen – samenwerkend leren – werkwoordspelling met expertwerkvorm
EXPERTGROEP TAAL EN REKENEN Zie: doorlopende leerlijn taal
GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL WAT IS DE GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL? De gereedschapskist is een onderdeel van het activiteitenboek. In de gereedschapskist staat de theorie uit de cursussen. Deze theorie bevat niet alleen de uitleg van belangrijke begrippen maar ook tips, strategieën en stappenplannen. De gereedschapskist hebben leerlingen bijvoorbeeld nodig als ze aan een taak of een project werken. WAAROM EEN GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL? Belangrijke argumenten voor het gebruik van de gereedschapskist voor taal zijn: 1 snelheid en gemak: leerling vindt snel belangrijke theorie, tips en stappenplannen terug 2 handig hulpmiddel bij uitvoering van taken en projecten 3 compact meeneemnaslagwerk voor volgende schooljaren ZIE OOK activiteitenboek – cursus – project – taak
GROEPSBEOORDELING WAT IS GROEPSBEOORDELING? Groepsbeoordeling is de beoordeling van groepswerk. Dat kan op verschillende manieren: • groepscijfer: de leden van een groep krijgen allemaal hetzelfde cijfer • individueel cijfer: de leden van een groep krijgen ieder een individueel cijfer op basis van de eigen inbreng • individueel cijfer met bonuspunten: naast het individueel cijfer kunnen leerlingen bonuspunten krijgen op basis van het groepsresultaat • zelfbeoordeling per groep: iedere groep krijgt een vaste hoeveelheid punten (bijvoorbeeld 28 punten voor vier personen) die ze onderling moeten verdelen • groepsbeloning: een beloning anders dan met cijfers, bijvoorbeeld door het resultaat te laten presenteren, mondeling, schriftelijk, digitaal of een combinatie WAAROM GROEPSBEOORDELING? Belangrijke argumenten voor groepsbeoordeling zijn: 1 samen leren met anderen speelt een belangrijke rol in onder- en bovenbouw 2 motivatie voor samenwerken bij groepswerk vergroten 3 evenwichtige aandacht bij het leren voor product en proces 4 vrijblijvendheid en vluchtgedrag bij groepswerk voorkomen
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
32
GROEPSBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands kent verschillende vormen van groepswerk en groepsbeoordeling. Bijvoorbeeld: • spreek- en schrijfopdrachten: groepsbeloning • de taak: groepsbeloning • het project: alle manieren van groepsbeoordeling mogelijk aan de hand van criteria die met cijfers van 1 tot en met 3 gewaardeerd worden; gezamenlijk puntenaantal kan worden omgezet in cijfers ZIE OOK beoordelen – project - samenwerkend leren – taak - zelfbeoordeling
GROEPSWERK WAT IS GROEPSWERK? Groepswerk is het uitvoeren van opdrachten waarbij leerlingen voor een goed resultaat elkaar nodig hebben. Bij groepswerk gaat het niet alleen om het uiteindelijke resultaat maar ook om de totstandkoming van dat resultaat. Product en proces spelen in groepswerk dus allebei een rol. WAAROM GROEPSWERK? 1 samen leren met anderen speelt een belangrijke rol in de onderbouw 2 oefening van mondelinge taalvaardigheid, zowel spreken als luisteren 3 ontwikkelen van sociaal-communicatieve vaardigheden GROEPSWERK IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands zit groepswerk vooral in: • de laatste opdrachten in de cursussen Spreken/kijken/luisteren • de taak • het project ZIE OOK groepsbeoordeling – project - sociaal-communicatieve vaardigheden - taak
HOOGBEGAAFDE LEERLINGEN Zie: vwo-plus
I-CLIPS WAT IS I-CLIPS? De I-clips is de website bij Nieuw Nederlands met extra opdrachten en ondersteunend lesmateriaal. Dit materiaal wordt aangeboden binnen de elektronische leeromgeving Schoolwise. Voor elke cursus in elk hoofdstuk uit het leerlingenboek is extra materiaal beschikbaar. I-clips is toegankelijk met een wachtwoord dat de leerling krijgt samen met het activiteitenboek. In de i–clips vindt u de volgende extra’s: • Weet je het?: een controle van de theorie (ook zonder wachtwoord beschikbaar) • D-toetsen: de diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling • extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling • de kijk- en luisterfragmenten bij iedere cursus van het onderdeel Spreken/kijken/luisteren • zes minicursussen Schrijven • het taalregister: leerlingen krijgen in een register een korte uitleg over de belangrijkste begrippen uit de theorieblokken • instructie voor gebruik van Word, PowerPoint en Excel • de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
•
33
drie webquests
WAAROM I-CLIPS? Belangrijke argumenten voor het gebruik van I-clips zijn: 1 extra oefening bij de leerstof uit de cursussen 2 complete naslagfunctie voor behandeld lesmateriaal 3 motivatie en variatie I-CLIPS IN NIEUW NEDERLANDS De I-clips vindt u op de website www.nieuwnederlands.noordhoff.nl. Het optionele activiteitenboek geeft toegang via een wachtwoord tot de I-clips en ander lesmateriaal. ZIE OOK buitenschoolse opdrachten – cursus – D-toets – project – Schoolwise – taak – webquest
INTERNET WAT IS INTERNET? Internet – oftewel het world-wide-web – biedt toegang tot een ongekende hoeveelheid informatie. Om het zoeken op internet te vergemakkelijken, zijn er een aantal handige websites: • www.davindi.nl: een zoekprogramma voor scholieren; onderdeel van Kennisnet • www.startpagina.nl: een pagina met een overzicht van veelgebruikte websites, onderverdeeld in handige rubrieken • www.startpagina.nl/dochters: Startpagina kent veel ‘dochterpagina’s’; deze dochterpagina’s bieden een overzicht van websites rond een bepaald thema WAAROM INTERNET? Belangrijke argumenten voor het gebruik van internet door leerlingen zijn: 1 leerlingen komen buiten schooltijd veel in aanraking met internet 2 grote diversiteit aan bronnen 3 actualiteit 4 individueel onderwijs dat rekening houdt met verschillen tussen leerlingen 5 variatie en motivatie INTERNET EN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands speelt internet op verschillende manieren een rol. Bijvoorbeeld: • Lezen: leesteksten zijn ontleend aan internet • Schrijven: forumdiscussies op internet • Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2): zoekvaardigheid op internet en beoordelen betrouwbaarheid van informatie • Taak: informatie verzamelen op internet • Project: internet is een van de bronnen die geraadpleegd kunnen worden • I-clips: extra lesmateriaal dat via internet wordt aangeboden, onder andere Meer oefenen, Dtoetsen en minicursussen Schrijven ZIE OOK actualiteit in taallessen - buitenschoolse opdrachten – D-toetsen - I-clips – Meer oefenen – project
JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS WAT IS EEN JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS? In de onderbouw hebben scholen de vrijheid om een eigen invulling aan de onderbouw te geven. Deze keuzevrijheid van scholen betekent dat in principe iedere school het vak Nederlands een andere vorm én een andere inhoud kan geven, zolang de kerndoelen maar gerealiseerd worden.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
34
Voor een lesmethode betekent dit dat de leerstof flexibel moet kunnen worden ingezet. Nieuw Nederlands bevat een jaarplanner waarin alle leerstof aan de orde komt. Om scholen echter te ondersteunen in hun keuzevrijheid, biedt de docentenhandleiding verschillende aanpakken die aansluiten bij de vier scenario’s in de onderbouw. Bijvoorbeeld: • Nederlands als 1-uursvak, 2-uursvak en 3-uursvak • Nederlands geïntegreerd in een leergebied • Nederlands als individueel onderwijs WAAROM EEN JAARPLANNER? Belangrijke argumenten voor een jaarplanner zijn: 1 overzicht bieden van de totale leerstof en benodigde lestijd 2 lesvoorbereiding vergemakkelijken 3 gemakkelijker inhoudelijke keuzes kunnen maken 4 gemakkelijker werkwijzers op maat kunnen maken JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS De jaarplanner in Nieuw Nederlands is beschikbaar in de docentenhandleiding. ZIE OOK keuzevrijheid – kerndoelen - scenario’s
KERNDOELEN ONDERBOUW TIEN KERNDOELEN Het vak Nederlands in de onderbouw telt tien kerndoelen. De kerndoelen worden hieronder in samenhang beschreven en geanalyseerd. Kort gezegd: wat typeert Nederlands in de onderbouw? TYPERING VAN DE KERNDOELEN In de meeste van de tien kerndoelen zijn de taalvaardigheden geïntegreerd. De kerndoelen 1, 2 en 3 hebben bijvoorbeeld betrekking op zowel schrijf- als spreeksituaties. Taalvaardigheid wordt in de vernieuwde onderbouw gezien als een mengvorm van mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid. In taalsituaties combineer je met andere woorden zowel spreek-, luister-, lees- als schrijfvaardigheid. Geïsoleerd gebruik van een van de vaardigheden komt zelden voor. Kerndoel 3 en 4 laten zien dat Nederlands taalonderwijs tot doel heeft strategieën aan te leren. Woordenschatuitbreiding heeft met een apart kerndoel een belangrijke status gekregen binnen de tien kerndoelen. Bij kerndoel 4 staan strategieën centraal om informatie te verwerven uit gesproken en geschreven teksten. Deze informatievaardigheden gebruiken de leerlingen uiteraard niet alleen in het vak Nederlands, maar hebben sterke verwantschap met alle andere vakken waarin leerlingen onderwijs volgen. Lees- en luisterstrategieën spelen in deze kerndoelen een cruciale rol. Informatievaardigheden spelen niet alleen in kerndoel 4 maar ook in kerndoel 5 een prominente rol. In dit kerndoel worden schriftelijke en digitale bronnen genoemd. Leerlingen moeten getraind worden in het zoeken, het ordenen en het beoordelen van informatie op waarde voor hemzelf en anderen. De persoonlijke inschatting van de waarde, het belang van de informatie - zowel voor jezelf als voor anderen - wordt expliciet in dit kerndoel genoemd. Een kritische omgang met informatie wordt hier gepropageerd. In de kerndoelen 6 en 7 worden de mondelinge tekstsoorten genoemd waarin de leerlingen getraind moeten worden: deelnemen aan overleg, planning, discussie in een groep, en het geven van een mondelinge presentatie. Kerndoel 8 gaat in op het lezen van zowel fictie als non-fictie. Ook noemt het kerndoel een criterium voor de keuze van teksten: de teksten moeten tegemoetkomen aan de belangstelling van de leerling én zijn belevingswereld uitbreiden.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
35
Kerndoel 9 en 10 benoemen de metacognitieve vaardigheden die bij alle overige kerndoelen gebruikt kunnen worden: een planmatige aanpak van taalactiviteiten, en beter de taal leren door te reflecteren op taalactiviteiten.
KEUZES MAKEN IN DE METHODE Zie: jaarplanning
KEUZEVRIJHEID ONDERBOUW WAT IS KEUZEVRIJHEID? In de onderbouw hebben scholen de keuze om het onderwijs in leerjaar 1 en 2 naar eigen voorkeur in te richten. Belangrijke voorwaarden zijn echter onder andere: • het realiseren van de globaal geformuleerde kerndoelen • het voldoen aan de zes kenmerken van het leren in de onderbouw De kerndoelen zijn voorgeschreven voor tweederde van de totale leertijd. Het resterende eenderde deel kunnen scholen naar eigen inzicht invullen. Er kunnen extra vakken worden aangeboden maar ook kunnen de verplichte vakken verder verdiept worden. WAAROM KEUZEVRIJHEID? Belangrijke argumenten voor keuzevrijheid van scholen in de onderbouw zijn: 1 recht doen aan verschillen tussen leerlingen 2 meer keuzemogelijkheden voor ouders en leerlingen 3 de school kan doen waar de school goed in is KEUZEVRIJHEID IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands is keuzevrijheid op verschillende manieren vormgegeven, zowel voor de school, de docent als de leerling. Bijvoorbeeld: • jaarplanner van leerstof met een keur aan varianten • variatie in opdrachten, teksten en bronnen • onderscheid in cursus, taak en project ZIE OOK cursus – jaarplanning in Nieuw Nederlands – kerndoelen nader uitgelegd – project – taak
KLASSENMANAGEMENT Zie: ordeproblemen – uitgestelde aandacht
LEERLINGROLLEN WAT ZIJN DE VERSCHILLENDE LEERLINGROLLEN? Bij groepsopdrachten is wederzijdse afhankelijkheid een voorwaarde om alle leerlingen bij de opdracht te betrekken. Deze wederzijdse afhankelijkheid wordt versterkt als iedere leerling een duidelijke rol heeft. Bijvoorbeeld: • schrijver: noteert alle uitkomsten • rekenaar: controleert antwoorden met rekenmachine • vrager: roept de docent erbij als dat nodig is • materiaalchef: haalt en brengt benodigde spullen • organisator: verdeelt werk over groepsleden • checker: controleert of iedereen de opdracht snapt of kan
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
• • • • • •
36
criticus: stelt lastige vragen opzoeker: raadpleegt naslagwerken uitvoerder: voert praktische handelingen uit scheidsrechter: beslist bij meningsverschillen of schakelt hulp in informant: loopt langs bij andere groepen om antwoorden te controleren of ideeën op te doen pretletter: houdt de moed erin en zorgt voor een goede werksfeer
WAAROM VERSCHILLENDE LEERLINGROLLEN? Belangrijke argumenten voor verschillende leerlingrollen zijn: 1 bevorderen wederzijdse afhankelijkheid in groepswerk 2 bieden van duidelijkheid, veiligheid en structuur 3 variatie in leeractiviteiten 4 bevorderen van verantwoordelijkheidsgevoel en sociaal-communicatieve vaardigheden LEERLINGROLLEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands komen de rollen op verschillende manieren aan de orde. Bijvoorbeeld: • cursussen: de opdrachten wisselen rollen zoveel mogelijk af, met name de rol van schrijver, vrager, opzoeker, uitvoerder en informant • taken: leerlingen zijn genoodzaakt voor een goede uitvoering van de taak om de rollen te verdelen, met name de rol van materiaalchef, organisator, checker, criticus, opzoeker, uitvoerder, informant en pretletter • projecten: in een project spelen alle rollen een rol; in het stappenplan en de criteria wordt expliciet aangestuurd op verdeling van rollen ZIE OOK cursus – groepswerk – project – samenwerkend leren – taak
LEERSTIJLEN WAT ZIJN LEERSTIJLEN? Een leerstijl is de manier waarop een leerling het prettigst en gemakkelijkst leert. Leren gaat het beste als de leerling zijn eigen leerstijl kan toepassen. Om de horizon van leerlingen te verbreden, is het echter ook zinvol om leerlingen kennis te laten maken met andere leerstijlen. Afhankelijk van de leerstijl, ontwikkelt een leerling zijn eigen technieken en trucs om te leren (zie leerstrategieën). Leerstijlen zijn divers. Bijvoorbeeld: • leren door te horen, te zien, te voelen, te ruiken of door zelf iets te doen • leren door exacte analyse • leren door een globale benadering • leren door extravert te zijn • leren door introvert te zijn • leren door reflectief te reageren • leren door impulsief te reageren • leren door de werkelijkheid open, intuïtief en associatief te benaderen • leren door de werkelijkheid gesloten en gestructureerd te benaderen Niet alleen verschillen leerstijlen per leerling, ook doen de schoolvakken vaak een beroep op een bepaalde leerstijl. WAAROM AANDACHT VOOR LEERSTIJLEN? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan verschillen in leerstijlen zijn: 1 veiligheid bieden aan leerlingen: eigen leerstijl laten benutten 2 effectiviteit: leerling leert beter als hij zijn leerstijl kan toepassen 3 horizon verbreden: leerling andere, misschien voor hem of haar betere leerstijlen laten ontdekken LEERSTIJLEN IN NIEUW NEDERLANDS
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
37
Nieuw Nederlands biedt in de cursussen, taken en projecten de leerling gelegenheid om zijn eigen leerstijl verder te ontwikkelen. De docent speelt een belangrijke rol door ruimte te bieden aan verschillen in leerstijlen. Opdrachten in Nieuw Nederlands doen een beroep op een ruim scala aan leerstijlen, zodat leerlingen ook kennismaken met andere manieren van leren. ZIE OOK leerstrategieën – meervoudige intelligenties
LEERSTRATEGIEËN WAT ZIJN LEERSTRATEGIEËN? Leerstrategieën zijn de stappen die de leerling zet om zijn leren effectiever en efficiënter te maken. Leerlingen kiezen strategieën die het beste bij hun leerstijl passen. Er zijn tal van leerstrategieën. Bijvoorbeeld: • betekenis van een woord afleiden uit de tekst • voorkennis activeren • categoriseren (rijtjes maken) • concretiseren met voorbeelden • schematiseren, bijvoorbeeld oorzaak-gevolg • betekenis geven door koppeling aan eigen ervaringen • vereenvoudigen door gebruik van metaforen • uit je hoofd leren aantekeningen maken • concentreren • jezelf moed inpraten • onderwerpen of invalshoeken kiezen op basis van eigen interesses • ontspannen met muziek of sport • doelgericht lezen met behulp van een • je eigen vooruitgang bijhouden leesstrategie • huiswerk plannen • vragen stellen om verheldering of • lastige woorden en zinnen niet gebruiken verbetering • omschrijvingen geven • samenwerken met klasgenoten WAAROM AANDACHT VOOR LEERSTRATEGIEËN? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan leerstrategieën zijn: 1 structuur en veiligheid bieden aan leerlingen 2 effectiviteit: leerling leert beter als hij de bij hem passende leerstrategieën kan toepassen LEERSTRATEGIEËN IN NIEUW NEDERLANDS Leerstrategieën spelen een belangrijke rol in opdrachten in Nieuw Nederlands. Bijvoorbeeld: • klasgenoten als bron gebruiken om te leren • vragen stellen en doorvragen • eigen onderwerpen en invalshoeken kunnen kiezen • leesstrategieën • schrijfstrategieën • spreekstrategieën • woordraadstrategieën • strategieën om woorden te onthouden ZIE OOK leerstijlen
LEREN DOOR TE DOEN Zie: actief leren
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
38
LEREN LEREN Zie: zelfstandig leren
LESPLANNING MAKEN Zie: jaarplanner in Nieuw Nederlands – werkwijzer
LOKAALINRICHTING WAT IS EEN GOEDE LOKAALINRICHTING? De lokaalinrichting is afhankelijk van de manier waarop in de klas geleerd wordt. Het lokaal kan op verschillende manieren worden ingericht. Bijvoorbeeld: • de busopstelling: tafels staan in tweetallen achter elkaar opgesteld, vaak in drie rijen; alle tafels zijn gericht op de docent en het bord • de U-vorm: tafels vormen een U-vorm met een grote binnenruimte; leerlingen kunnen elkaar maar ook de docent en het bord zien • eilandvorm: tafels zijn in 3-tallen, 4-tallen of 5-tallen gegroepeerd waarbij de tafels zo zijn opgesteld dat niemand met zijn rug naar het bord of de docent zit Aanvullend op deze drie vormen van lokaalinrichting zijn een aantal varianten mogelijk door hoeken te creëren. Bijvoorbeeld: • een rustig-werken-hoek • een luisterhoek met apparatuur • een computerhoek • een opzoekhoek met naslagwerken • een lekker-lezen-hoek Bij zelfstandig werken door leerlingen is een instructietafel nodig. Een instructietafel is een tafel in de klas waar een leerling of kleine groepjes leerlingen apart uitleg kunnen krijgen. Andere leerlingen moeten dan wel zelfstandig – zonder hulp van de docent – verder kunnen werken. WANNEER WELKE LOKAALINRICHTING? De keuze van de lokaalinrichting is afhankelijk van de manier van leren. Bijvoorbeeld: • de busopstelling: vooral geschikt voor klassikale instructie en presentaties • de U-vorm: vooral geschikt voor klassikale instructie en voor groepsgesprekken • de eilandvorm: vooral geschikt voor groepswerk, samenwerkend leren, het gebruik van activerende werkvormen en zelfstandig werken De inrichting van hoeken met een speciale functie én een instructietafel is wenselijk bij alle drie vormen. LOKAALINRICHTING BIJ NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands is als communicatieve taalmethode gericht op interactie tussen leerlingen. In de lessen oefenen leerlingen hun lees-, schrijf-, spreek-, kijk- en luistervaardigheid. De hoeken en de instructietafel zijn daarom doorlopend gewenst. De opstelling van tafels kan variëren. De opstellingen die klassengesprekken en uitwisseling in kleine groepen mogelijk maken, hebben echter de voorkeur. Bijvoorbeeld: • cursus: busopstelling, U-vorm en eilandvorm zijn alle drie mogelijk • taken: busopstelling (bij alleen werken en in tweetallen werken) en eilandvorm (bij 3-tallen en meer) zijn mogelijk • projecten: eilandvorm bij de projectfasen voorbereiden en uitvoeren; U-vorm en/of eilandvorm bij de projectfasen presentatie en nabespreking ZIE OOK uitgestelde aandacht – zelfstandig leren
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
39
MEER OEFENEN WAT IS MEER OEFENEN? Bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica kunnen de leerlingen extra oefenstof maken op de website www.nieuwnederlands.wolters.nl. WAAROM MEER OEFENEN? Belangrijke argumenten voor Meer oefenen zijn: 1 differentiatie in leerstofaanbod: individuele leerroutes 2 variatie, veiligheid en motivatie door te leren met de computer 3 remedial teaching 4 de leerstof in Meer oefenen (leesvaardigheid, woordenschatverwerving, spellingvaardigheid en grammaticale kennis) spelen een belangrijke rol bij het leren in andere vakken MEER OEFENEN IN NIEUW NEDERLANDS Bij de volgende onderdelen biedt Nieuw Nederlands extra, digitale oefenstof aan: • Lezen • Taal en woordenschat • Spelling • Grammatica Bij ieder onderdeel kan de leerling een D-toets maken. Dat is een diagnostische toets waarmee de leerling kan controleren wat zijn niveau is. De leerling kan ook eerst de D-toets maken en daarna besluiten om wel of niet meer te oefenen. ZIE OOK diagnostische toets – I-clips – internet
MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES WAT ZIJN MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES? Bij het verwerken van nieuwe leerstof zijn verschillende gebieden in de hersenen actief. Uit dit feit is het concept meervoudige intelligentie ontwikkeld. Mensen gebruiken verschillende intelligenties om effectief te leren. Per individu zijn sommige intelligenties meer ontwikkeld dan andere intelligenties. Gebruikmaking van zoveel mogelijk intelligenties biedt een effectiever en efficiënter leerresultaat. Er worden acht intelligenties onderscheiden. Bij iedere intelligentie wordt tussen haakjes ter illustratie een beroep genoemd. • logisch / mathematische intelligentie: denken in begrippen; herkennen van redeneringen, patronen en volgorde (de wetenschapper) • linguïstische intelligentie: dingen benoemen; gevoelig voor betekenis en volgorde van woorden (de dichter) • muzikale / ritmische intelligentie: leven met geluid; gevoelig voor toonhoogte, melodie, ritme en toon (de componist) • visueel / ruimtelijke intelligentie: denken in beelden; nauwkeurig waarnemen van de wereld of deze opnieuw vormgeven (de vliegtuigpiloot en de beeldend kunstenaar) • lichamelijke / kinesthetische intelligentie: graag bewegen; goed gebruik kunnen maken van het lichaam en van objecten (de atleet of de danser) • interpersoonlijke intelligentie: voorkeur voor samenwerken; goed mensen en relaties begrijpen (de koopman of de leraar) WAAROM AANDACHT VOOR MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan meervoudige intelligentie zijn: 1 veiligheid bieden aan leerlingen: eigen intelligenties laten benutten 2 effectiviteit: leerling leert beter als hij gebruik kan en mag maken van al ontwikkelde intelligenties 3 horizon verbreden: leerling andere, minder gebruikte intelligenties laten ontdekken MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES IN NIEUW NEDERLANDS
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
40
Nieuw Nederlands biedt in de cursussen, taken en projecten de leerling gelegenheid om gebruik te maken van al ontwikkelde intelligenties. Leerlingen komen via Nieuw Nederlands door een variatie in type opdrachten in aanraking met alle acht intelligenties. Door de inhoud van het vak Nederlands worden linguïstische intelligentie en interpersoonlijke intelligentie vanzelfsprekend intensiever aangesproken. ZIE OOK leerstijlen – leerstrategieën
METHODESITE Zie: I-clips
NATUURLIJK LEREN Zie: nieuwe leren (het)
NEDERLANDS IN KLEINE, HETEROGENE GROEPEN WAT IS NEDERLANDS IN KLEINE, HETEROGENE GROEPEN? Soms is er sprake van individueel onderwijs, bijvoorbeeld op kleine scholen, bij thuisonderwijs of op de ruime zeventig vo-scholen van de Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland (NOB). In deze kleine, vaak heterogene groepen moet er veelal geïndividualiseerd onderwijs worden aangeboden. GEÏNDIVIDUALISEERD ONDERWIJS IN NIEUW NEDERLANDS Met behulp van de jaarplanner en een werkwijzer kan er een geïndividualiseerd traject met Nieuw Nederlands worden samengesteld. De leerling meet zijn vorderingen met behulp van de diagnostische toetsen (D-toetsen), de deeltoetsen en de hoofdstuktoetsen. Eventuele zwakke punten kunnen vervolgens worden getraind met behulp van het activiteitenboek en de extra oefenstof op de I-clips. Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden samengesteld. ZIE OOK I-clips – D-toetsen – digitale proefwerken
NEDERLANDS TAALONDERWIJS IN HET BUITENLAND Zie: Nederlands in kleine, heterogene groepen
NIEUWE LEREN (HET) WAT IS HET NIEUWE LEREN? Het nieuwe leren is een verzamelnaam voor een grote hoeveelheid concepten in het onderwijs. Belangrijkste overeenkomsten tussen deze concepten zijn: • actief en zelfstandig leren: leerling is zelf actief aan de slag, leert zelf zijn eigen leerproces vorm te geven en wordt in staat gesteld om zelf betekenis te geven aan de werkelijkheid • leerlinggericht onderwijs: de leerstof is authentiek, voor de leerling herkenbaar en gericht op functionele toepassing in het echte leven • samen leren: leerling leert van en samen met anderen
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
41
Onderwijsconcepten met een sterke of minder sterke relatie met het nieuwe leren zijn: • actief leren • praktijkgericht onderwijs • authentiek en betekenisvol leren • probleemgestuurd onderwijs • competentiegericht leren • projectonderwijs • coöperatief leren • sociaal-constructivisme • leren leren • werkplekleren • levensecht leren • zelfstandig leren • natuurlijk leren • zelfverantwoordelijk leren • ontdekkend leren WAAROM HET NIEUWE LEREN? Belangrijke argumenten voor het nieuwe leren zijn: 1 grotere effectiviteit volgens onderwijskundig onderzoek naar leerprocessen 2 veranderingen in de samenleving en de wensen van ouders en leerlingen 3 een alternatief bieden voor negatieve effecten van het schoolse leren 4 motivatie bij leerlingen bevorderen 5 voortijdige uitval van leerlingen voorkomen HET NIEUWE LEREN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands maakt door de driedeling in cursus, taak en project gebruik van zowel aspecten van schools leren als van aspecten van het nieuwe leren. Bijvoorbeeld: • cursus: kennis- en vaardigheidsgerichte training; authentieke tekstkeuze; leerlinggericht; samenwerkend leren • taak: functionele toepassing van taalvaardigheid in een authentieke situaties • project: integratie van verschillende taalvaardigheden; samenwerking met andere vak- en leergebieden; samenwerken met klasgenoten; actief leren ZIE OOK actief leren – zelfstandig leren
NIEUWE SPELLING WAT IS DE NIEUWE SPELLING? In oktober 2005 is de nieuwe Woordenlijst Nederlandse taal verschenen. Vanaf 1 augustus 2006 is deze Woordenlijst de wettelijke spellingnorm voor onderwijs en overheid. De belangrijkste aanpassingen hebben te maken met drie kwesties die vaak tot spellingvragen leiden: 1 de tussen-n, de ‘pannenkoekregel’ 2 aan elkaar, los of met een streepje’ 3 hoofdletters of kleine letters WAAROM DE NIEUWE SPELLING? De overheid heeft in 1994 besloten dat elke tien jaar een aangepaste Woordenlijst Nederlandse Taal verschijnt, om antwoord te kunnen geven op actuele spellingvragen. Verouderde woorden verdwijnen, nieuwe woorden worden toegevoegd. Bestaande regels worden getoetst aan de praktijk. Het uitgangspunt is om zo min mogelijk te veranderen, maar wel de noodzakelijke verbeteringen aan te brengen. DE NIEUWE SPELLING IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands hanteert met ingang van 1 augustus 2006 de nieuwe spelling.
ONTDEKKEND LEREN Zie: nieuwe leren (het)
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
42
ORDEPROBLEMEN VOORKOMEN WAT ZIJN ORDEPROBLEMEN? Ordeproblemen zijn conflicten tussen docent en leerling(en), waarbij niet het leren centraal staat maar de relatie (lees: het conflict) tussen docent en leerling. In 1-op-1-gesprekken bij conflicten beveelt Teitler (Leren in veiligheid) aan om responsief te reageren, dat wil zeggen: de docent vraagt de leerling om respons, om een reactie op zijn gedrag. De docent oordeelt niet maar geeft de leerling de gelegenheid om openheid van zaken te geven. Als de leerkracht vraagt “Hoe komt het dat je zo doet?” weet de leerling dat er op hem gelet wordt, hij zal moeten nadenken over zijn gedrag en zal er een reden voor moeten geven. Gedragsproblemen in de klas kunnen echter vaak niet direct worden aangepakt, onder andere omdat de meeste leerlingen niet verantwoordelijk zijn voor het ontstane probleem en omdat anders veel leertijd verloren kan gaan. Om uitstel te creëren en het probleem later te bespreken, kan er ‘gegoocheld worden met aandacht’. In Leren in veiligheid staan enkele manieren en voorbeelden om met aandacht te goochelen en het conflict even in de ijskast te zetten: 1 goochelen met het onderwerp 2 goochelen met plaats en tijd 3 goochelen van inhoud naar betrekking 1 GOOCHELEN MET HET ONDERWERP De aandacht van de leerling wordt verplaatst van het ene onderwerp naar het andere met als doel om welles-nietes-gesprekken of discussies te voorkomen. Niet zo … … maar zo! Leerkracht: “Ga er maar uit!” Leerkracht: “Chantal, ga er maar uit!” Leerling: “Waarom?” Leerling: “Waarom?” Leerkracht: “Omdat je zat te kletsen.” Leerkracht: “Volgens mij heb je me wel gehoord, Leerling: “Ik zei helemaal niks.” daarom gaan wij nu verder met de les. Wie van Leerkracht: “Jawel, ik zag het duidelijk.” jullie weet het antwoord op vraag 6?” Leerling: “Echt niet.” 2 GOOCHELEN MET PLAATS EN TIJD Goochelen met plaats en tijd lukt alleen als leerlingen in de les zelfstandig kunnen werken. Als dat het geval is, kunnen leerlingen namelijk apart worden genomen voor een gesprek. Uitstel van een gesprek naar een moment buiten de les, bijvoorbeeld naar de pauze of naar het eind van de dag, heeft niet de voorkeur omdat ook dan vaak de rust en de concentratie ontbreken voor een goed gesprek. Bovendien kan feedback het beste zo snel mogelijk plaatsvinden. Kies daarom het liefst een moment wanneer andere leerlingen zelfstandig werken. Goochelen met tijd Leerkracht: “Ga er maar uit!” Leerling: “Waarom?” Leerkracht: “Dat leg ik je na de les wel uit” Of: Leerkracht: “Hoe komt het dat je niet aan het werk bent?” Leerling: “Weet ik niet.” Leerkracht: “Dan kom ik zo tijdens Zelfstandig Werken even met je praten.” Goochelen met plaats Leerling: “Waarom heb ik een onvoldoende?” Leerkracht: “Als je op je plaats gaat zitten, kom ik je dat zo uitleggen.” Of: Leerkracht: “Ga er maar uit.”
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
43
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Leerling: “Waarom?” Leerkracht: “Dat zal ik je zo op de gang vertellen.” Leerling: “Ik wil het nú weten.” Leerkracht: “Dat is goed, loop maar even met me naar de gang, dan zal ik je het vertellen.” 3 GOOCHELEN VAN INHOUD NAAR BETREKKING Bij goochelen van inhoud naar betrekking wordt de aandacht verplaatst van het onderwerp van het gesprek naar de relatie tussen de docent en de leerling. Van een gesprek op inhoudsniveau … Leerkracht: “Vandaag hebben jullie een toets.” Leerling: “Nee hoor, die heeft u voor volgende week opgegeven.” Leerkracht: “Nee, ik weet zeker voor vandaag.” Leerling: “Echt niet.” Leerkracht: “Echt wel.”
… naar een gesprek op betrekkingsniveau Leerkracht: “Vandaag hebben jullie een toets.” Leerling: “Nee hoor, die heeft u voor volgende week opgegeven.” Leerkracht: “Nee, ik weet zeker voor vandaag.” Leerling: “Echt niet.” Leerkracht: “Dat is vervelend. Kijken hoe we dat kunnen oplossen.”
Leerkracht: “Blijf na de les maar even wachten, je zit te snoepen.” Leerling: “Ik snoep helemaal niet.” Leerkracht: “Ik zie toch dat je zit te snoepen.” Leerling: “Echt niet, ik heb niks in mijn mond.” Leerkracht: “Ik zag je toch duidelijk kauwen.” Leerling: “Echt niet.” Leerkracht: “Echt wel.”
Leerkracht: “Blijf na de les maar even wachten, je zit te snoepen.” Leerling: “Ik snoep helemaal niet.” Leerkracht: “Ik zie toch dat je zit te snoepen.” Leerling: “Echt niet, ik heb niks in mijn mond.” Leerkracht: “Volgens mij heb je wat in je mond maar jij zegt van niet. Ik merk dat ik dat heel vervelend vind, tijdens Zelfstandig Werken wil ik het daar even met je over hebben.”
ZIE OOK conflicthantering – uitgestelde aandacht – veilig leren
POSITIEVE FEEDBACK WAT IS POSITIEVE FEEDBACK? Uitgangspunt van positieve feedback is dat leerlingen beter leren als goed gedrag positief bevestigd wordt dan wanneer fout gedrag wordt afgekeurd. Ook kan positieve feedback worden gegeven als een leerling iets niet goed heeft gedaan. In dat geval wordt positieve feedback gegeven door de nadruk te leggen op de oplossing, en niet op het probleem. De feedback is in dat geval constructief; de leerling wordt een kans geboden om het goed te doen. POSITIEVE FEEDBACK IN VIER STAPPEN Gebruik de volgende richtlijnen voor het geven van positieve feedback: 1 Beschrijf het actuele gedrag van de ander specifiek en concreet. 2 Gebruik de ik-vorm. 3 Richt de feedback op veranderbaar gedrag. 4 Spreek een wens uit: welk gedrag wilt u van de leerling zien? ZIE OOK ordeproblemen voorkomen – uitgestelde aandacht – veilig leren
PORTFOLIO WAT IS EEN PORTFOLIO?
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
44
Een portfolio wordt ook wel eens een bewijzenmap genoemd. Met andere woorden: een portfolio laat zien wat een leerling allemaal heeft gemaakt en gedaan. Een portfolio heeft in het algemeen twee functies: een zachte, pedagogische functie en een harde, kwalificerende functie. WAAROM EEN PORTFOLIO? Belangrijke argumenten voor het gebruik van een portfolio zijn: 1 motivatie: de leerling kan trots laten zien wat hij heeft gemaakt of gedaan; hij ziet in zijn portfolio de groei die hij doormaakt 2 leereffect: de leerling kan via zijn portfolio leren van vroegere ervaringen; het leerproces kan via een portfolio gemakkelijker onderwerp van gesprek worden tussen docent en leerling 3 naslagwerk: de leerling kan bij nieuwe opdrachten een beroep doen op eerdere resultaten die in de portfolio bewaard zijn 4 evaluatie en beoordeling: een portfolio kan gebruikt worden om periodiek de vooruitgang van de leerling te bespreken (pedagogische functie) of te waarderen (kwalificerende functie). PORTFOLIO IN NIEUW NEDERLANDS Het activiteitenboek van Nieuw Nederlands bevat een portfolio. Het portfolio bestaat uit vier onderdelen: A Even voorstellen: de leerling maakt een taalpaspoort met een persoonlijk taalprofiel B Dit kan ik al: de leerling beschrijft periodiek hoe goed hij zichzelf vindt in Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven C Deze toetsen heb ik gedaan: de leerling houdt een overzicht bij van zijn cijfers én van zijn leerpunten D Dit heb ik gedaan: de leerling legt een bewijzenmap aan met de resultaten uit de cursussen, de achttien taken en de drie projecten ZIE OOK beoordeling – taak – project – zelfbeoordeling
PROBLEEMGESTUURD ONDERWIJS Zie: het nieuwe leren
PROEFWERKEN Zie: toetsen
PROFIELWERKSTUK WAT IS EEN PROFIELWERKSTUK? Het profielwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen havo en vwo van alle profielen. (Leerlingen van het vmbo maken een sectorwerkstuk.) Leerlingen hebben 40 tot 80 (havo) of 80 (vwo) studielasturen tot hun beschikking om de zelfstandige onderzoeksopdracht uit te voeren. Het profielwerkstuk wordt vaak onderscheiden in vier fasen: • oriëntatie en keuze • onderzoek • voorbereiden presentatie • presentatie Leerlingen moeten voor het profielwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet meedoen aan het centraal examen. Om een profielwerkstuk tot een goed einde te brengen, dienen de leerlingen tal van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken en presenteren van informatie. Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het profielwerkstuk een cruciale positie in.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
45
Leerlingen met het profiel cultuur en maatschappij kunnen ook een profielwerkstuk voor het vak Nederlands maken. Wanneer Nederlandse taal en letterkunde bij het profielwerkstuk betrokken is, omvat het profielwerkstuk: • een zelfstandig uit te voeren onderzoeksopdracht. Wat de bijdrage van Nederlandse taal en letterkunde betreft, is dit: • het uitvoeren van een onderzoek naar een taalkundig of literair onderwerp Het feit dat het profielwerkstuk in de Nederlandse taal gepresenteerd wordt is op zich niet voldoende om aan de eisen van een profielwerkstuk voor wat betreft Nederlandse taal en letterkunde te voldoen. De presentatie van het verrichte werk vindt op een van de volgende wijzen plaats: • een geschreven verslag (onderzoeksverslag, verhalend verslag, recensie, verslag van een enquête of weergave van een interview) • een essay of artikel (uiteenzetting, beschouwing of betoog) • een mondelinge voordracht (uiteenzetting, beschouwing of betoog, forumdiscussie) • een reeks stellingen met onderbouwing • een posterpresentatie met toelichting • een presentatie met gebruik van media (audio, video, ICT) WAAROM EEN PROFIELWERKSTUK? Doel van het profielwerkstuk is om kennis en ervaring, die in diverse vakken is opgedaan, op een hoger niveau te integreren. Vaak wordt ook gesproken van een ‘meesterproef’, waarmee de leerling demonstreert dat hij zijn profiel beheerst. PROFIELWERKSTUK IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt alle taalvaardigheden aan die vereist zijn voor het maken van een profielwerkstuk. Het is aan te bevelen om in de schoolhandleiding voor het profielwerkstuk inzichtelijk te maken op welke onderdelen van de methode leerlingen kunnen terugvallen.
PROJECT WAT IS EEN PROJECT? Een project is een opdracht met een omvang van een aantal lessen waarin leerlingen zelfstandig samenwerken naar aanleiding van een probleemstelling. Een project leidt tot een concreet eindproduct. Verder bevat een project duidelijke aanwijzingen over de probleemstelling, de totale tijdsduur, de te raadplegen bronnen, het verwachte eindproduct en de criteria waarop het totale project beoordeeld wordt. Projecten bestaan meestal uit vier fasen: voorbereiden, uitvoeren, presenteren en evalueren. Omdat samenwerking en planning in een project van groot belang zijn, wordt in een project zowel het product als het proces geëvalueerd. In de onderbouw zijn projecten geschikt om integratie tussen vakonderdelen en tussen vak- en leergebieden aan te brengen. WAAROM EEN PROJECT? Belangrijke argumenten voor een project zijn: 1 bevorderen van actief en zelfstandig leren 2 oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden 3 praktische toepassing van leerstof 4 samenhang tussen vakonderdelen zichtbaar maken 5 integratie met andere vak- en leergebieden PROJECTEN IN NIEUW NEDERLANDS De projecten in Nieuw Nederlands hebben tot doel de aangeleerde taalvaardigheden geïntegreerd toe te passen. Vooral Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven worden in een project in samenhang in de praktijk gebracht. Daarnaast bieden de drie projecten gelegenheid tot samenwerkend leren, het oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden en het toepassen van informatievaardigheden. Bij ieder project horen werkbladen. Deze werkbladen zijn beschikbaar in het optionele activiteitenboek en de docentenhandleiding.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
46
ZIE OOK actief leren – beoordeling – groepswerk – lokaalinrichting – taak – webquest – zelfbeoordeling
REFERENTIENIVEAUS TAAL Zie: doorlopende leerlijn taal
REMEDIAL TEACHING WAT IS REMEDIAL TEACHING? Remedial teaching is onderwijs dat leerlingen – vaak individueel – krijgen aangeboden om specifieke leerproblemen aan te pakken en/of om leerachterstanden weg te werken. Remedial teaching kan plaatsvinden door de leerling extra oefenstof aan te bieden (meer van hetzelfde) of door de leerling met een andere onderwijskundige aanpak (zelfde leerstof, andere aanpak) te benaderen. WAAROM REMEDIAL TEACHING? Belangrijke argumenten voor remedial teaching zijn: 1 alle leerlingen bij de les houden 2 rechtdoen aan verschillen tussen leerlingen 3 rekening houden met individuele voorkeuren voor leerstijlen en leerstrategieën REMEDIAL TEACHING MET NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands streeft er door een gevarieerde aanpak in opdrachttypen naar om leerlingen zoveel mogelijk in de les met elkaar en van elkaar te laten leren. Daarnaast spelen cursusopdrachten, taken en projecten in op verschillende leerstijlen. Ook worden in de cursussen verschillende leerstrategieën aangeboden, onder andere in het onderdeel Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2). Op deze wijze wordt geprobeerd om te voorkomen dat leerlingen in hun (stam)klas achterblijven of uitvallen. Verder biedt het portfolio de mogelijkheid om een precies inzicht te krijgen in wensen, mogelijkheden en beperkingen van individuele leerlingen. Nieuw Nederlands biedt verder een aantal varianten aan leerlingen die extra oefenstof nodig hebben. Bijvoorbeeld: • extra oefenstof in activiteitenboek voor de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling • extra oefenstof via de I-clips (de website van Nieuw Nederlands) Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden samengesteld. ZIE OOK I-clips – leerstijlen – leerstrategieën – Meer oefenen
SAMENHANG TUSSEN VAKKEN WAT IS SAMENHANG TUSSEN VAKKEN? Samenhang tussen vakken betekent dat de verschillende vak- en leergebieden vorm en inhoud van het onderwijs op elkaar afstemmen. Bij aardrijkskunde en geschiedenis kan Pompeï bijvoorbeeld worden aangegrepen om zowel in te gaan op natuurgeweld (aardrijkskunde) als het Romeinse Rijk (geschiedenis). Samenhang tussen vakken speelt een sterke rol voor de vakken Nederlands en wiskunde omdat beide vakken voor een groot deel ondersteunend zijn voor onderwijs in de overige vakken. WAAROM SAMENHANG TUSSEN VAKKEN? Belangrijke argumenten voor samenhang tussen vakken zijn: 1 samenhang tussen vakken speelt een belangrijke rol in het advies voor de onderbouw 2 leerlingen een compleet en samenhangend beeld geven van de werkelijkheid
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
47
3 onnodige overlap of conflicten (bijvoorbeeld door verschillende uitleg) tussen vakken voorkomen 4 lestijd besparen en inzetten voor andere werkwijzen, bijvoorbeeld individuele leerlingzorg of een project SAMENHANG TUSSEN VAKKEN IN NIEUW NEDERLANDS Nederlands is voorwaardelijk voor alle vakken in de onderbouw en de bovenbouw. Dat geldt voor alle onderdelen in Nieuw Nederlands. Nieuw Nederlands werkt op een aantal manieren aan de samenhang met andere vakken. Bijvoorbeeld: • het onderdeel Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2): de cursussen Studievaardigheid spitsen zich toe op studievaardigheden die voor alle vakken nodig zijn; teksten bij Studievaardigheid worden dan ook ontleend aan andere vak- en leergebieden in de onderbouw • het onderdeel Leren & Werken (o.a. vmbo 3): in de cursussen Leren & Werken oefenen leerlingen sociale en communicatieve vaardigheden die nodig zijn bij het samenwerken met anderen, bijvoorbeeld in een project • het onderdeel Lezen: de leesstrategieën en de kennis van tekstsoorten kunnen leerlingen direct benutten in andere vakken op school • het onderdeel Spreken/kijken/luisteren: het voorbereiden en uitvoeren van mondelinge presentaties maar ook het luisteren naar en verwerven van informatie hebben een directe link met andere vakken op school • het onderdeel Schrijven: naast begrijpelijk en volledig schrijven, speelt ook bijvoorbeeld het schrijven van verslag een belangrijke rol in alle vakken • het onderdeel Taal en woordenschat: leerlingen maken zich strategieën eigen om de betekenis van woorden te raden en te onthouden; ze breiden hun woordenschat uit • de onderdelen Grammatica en Spelling: het onderdeel Grammatica heeft een sterke relatie met grammaticaonderwijs bij de moderne vreemde talen, terwijl het onderdeel Spelling toepasbaar is in alle andere vakken • het onderdeel Fictie: Fictie heeft een relatie met de kunst- en cultuurvakken maar ook met fictieonderwijs bij moderne vreemde talen • de taken: de taken leggen een brug tussen de afzonderlijke vakonderdelen van Nederlands maar spelen zich ook vaak op terreinen van andere vakken af • de projecten: de projecten werken aan samenhang tussen alle vakken in de onderbouw ZIE OOK cursus – project – taak – taalgericht vakonderwijs
SAMENWERKEND LEREN WAT IS SAMENWERKEND LEREN? Samenwerkend leren is een werkvorm waarbij leerlingen van elkaar en met elkaar leren. De werkvorm kan deel uitmaken van alle mogelijke typen opdrachten of onderwijsleersituaties. Samenwerkend leren voldoet volgens Ebbens e.a. (Samenwerkend leren) in de ideale vorm aan de volgende vijf voorwaarden: • positieve wederzijdse afhankelijkheid tussen leerlingen • individuele aanspreekbaarheid op taken van de leerling • directe interactie tussen leerlingen • gebruik van sociaal-communicatieve vaardigheden • aandacht voor het groepsproces Een ezelsbrug voor een succesvolle uitvoering van samenwerkend leren biedt het GIPS-model, waarbij de letters van de afkorting achtereenvolgens verwijzen naar Gelijkheid in aandeel, Individuele verantwoordelijkheid, Positieve afhankelijkheid en Simultane activiteit. WAAROM SAMENWERKEND LEREN? Belangrijke argumenten voor samenwerkend leren zijn: 1 samen leren met anderen speelt belangrijke rol in het advies voor de onderbouw 2 negatieve gevolgen van samenwerken zoals ‘bij elkaar zitten’ en ‘ongelijke taakverdeling’ terugdringen 3 actief betrekken van alle leerlingen bij de les
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
48
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
4 ontwikkelen van actief en zelfstandig leren 5 ontwikkelingen in de samenleving SAMENWERKEND LEREN IN NIEUW NEDERLANDS Samenwerkend leren komt in verschillende gedaantes voor in Nieuw Nederlands. Bijvoorbeeld: • de cursus: leerlingen wisselen door middel van activerende werkvormen oplossingen, antwoorden en eigen kennis en ervaring uit • de taak: de taak betrekt de leerlingen actief bij de les waarbij het resultaat wordt gedeeld met de klasgenoten • het project: het project gaat expliciet in op het eerlijk verdelen van taken, het creëren van positieve wederzijdse afhankelijkheid; in de evaluatie van de drie projecten spelen product en groepsproces een gelijkwaardige rol ZIE OOK actief leren – activerende werkvormen – groepsbeoordeling – groepswerk – leerlingen in de onderbouw – project – taak – werkwoordspelling met expertwerkvorm – zelfbeoordeling
SCENARIO’S WAT ZIJN SCENARIO’S? In de onderbouw is er sprake van vier scenario’s. Deze scenario’s zijn modellen om het onderwijs in de onderbouw vorm te geven. De scenario’s hebben tot doel om het gesprek over inhoud en vorm van onderwijs te vergemakkelijken. Alle vier scenario’s streven naar samenhang. Er is geen kwalitatief onderscheid tussen de scenario’s. Binnen ieder scenario kan dus het best mogelijke onderwijs voor leerlingen worden gerealiseerd. De scenario’s kunnen als volgt worden gekarakteriseerd: 1 2 3 4
Samenhang … door leerstofafspraken door combinaties van vakken en projecten door integratie via competenties van leerlingen
Programma schoolvakken blijven uitgangspunt op het rooster, met variaties zoals blokuren en keuzewerkuren vakken en projecten bestaan naast elkaar in een vakrooster en projectrooster integratie van vakken met langere lessen (70/90 minuten) in grotere gehelen, bijv. leergebieden leerlingen kunnen zelf kiezen en werken zonder een rooster maar met flexibele planningen
Team afstemmen maar ieder werkt voor zich afstemmen en samenwerken samenwerken bepaalt het resultaat klantgerichtheid
Het doel van de onderbouw is dat iedere school een eigen scenario ontwikkelt dat optimaal aansluit bij de leerlingen en optimaal gebruikmaakt van kwaliteiten van de docenten. De vier voorbeeldscenario’s dienen ter inspiratie. WAAROM SCENARIO’S? Scenario’s hebben de volgende doelen: 1 model om het onderwijs in de onderbouw vorm te geven 2 vergemakkelijken van het gesprek over inhoud en vorm van de onderbouw 3 variatie tussen scholen creëren: elke school een eigen gezicht 4 inzicht bieden aan ouders en leerlingen bij schoolkeuze SCENARIO’S IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands kan ingezet worden in alle vier scenario’s. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de leerstofplanning per scenario. Daarnaast is er een vijfde scenario toegevoegd, namelijk een scenario voor geïndividualiseerd onderwijs, bijvoorbeeld voor leerlingen die de methode gebruiken voor remedial teaching of leerlingen van de ruim zeventig scholen voor voortgezet onderwijs in het buitenland waar in kleine klassen wordt gewerkt. ZIE OOK
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
49
actief leren – beoordelen – lokaalinrichting – project – remedial teaching – samenwerkend leren – taak – zelfbeoordeling
SCHOOLWISE WAT IS SCHOOLWISE? Schoolwise is de elektronische leeromgeving waarbinnen leerlingen de I-clips krijgen aangeboden. Ook de digitale proefwerken werken binnen Schoolwise. Met uitzondering van het onderdeel Weet je het? moeten leerlingen en docenten inloggen om met Schoolwise te werken. WAAROM SCHOOLWISE? Belangrijke argumenten voor het werken Schoolwise zijn: 1 docenten kunnen met behulp van Schoolwise met de beschikbare onderdelen op de I-clips differentiëren, door bepaalde oefeningen wel of niet in te plannen voor een bepaalde leerling 2 Schoolwise biedt de docent inzicht in de uitvoering van de oefeningen op de I-clips, alsook over de resultaten daarvan 3 docenten kunnen binnen Schoolwise zelfgemaakt lesmateriaal aanbieden 4 met Schoolwise kunnen docenten zelf digitale proefwerken samenstellen, inplannen, afnemen en (geautomatiseerd) nakijken. ZIE OOK I-clips – digitale proefwerken – elektronische leeromgeving
SECTORWERKSTUK WAT IS EEN SECTORWERKSTUK? Het sectorwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen vmbo voor de gemengde en theoretische leerweg. Bij het sectorwerkstuk gaat het om een vakoverstijgende thematiek die past binnen de sector. De leerling dient aan het sectorwerkstuk ten minste 20 uur te besteden. Bij het sectorwerkstuk wordt zowel het proces als het product beoordeeld. Het sectorwerkstuk moet met een voldoende worden afgesloten en wordt apart op de cijferlijst vermeld. In het kader van het sectorwerkstuk verzamelt de leerling schriftelijk documentatie. Deze informatie of het sectorwerkstuk is het uitgangspunt voor de opdracht ‘gedocumenteerd schrijven’ in het centraal examen Nederlands. Het sectorwerkstuk wordt vaak onderscheiden in vier fasen: • oriëntatie en keuze • onderzoek • voorbereiden presentatie • presentatie Leerlingen moeten voor het sectorwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet meedoen aan het centraal examen. Om een sectorwerkstuk tot een goed einde te brengen, dienen de leerlingen tal van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken en presenteren van informatie. Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het sectorwerkstuk een cruciale positie in. WAAROM EEN SECTORWERKSTUK? Doel van het sectorwerkstuk is om kennis en ervaring, die in diverse (sector)vakken is opgedaan, op een hoger niveau te integreren. Met het sectorwerkstuk laat de leerling zien dat hij zijn sector beheerst. SECTORWERKSTUK IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt alle taalvaardigheden aan die vereist zijn voor het maken van een sectorwerkstuk. Het is aan te bevelen om in de schoolhandleiding voor het sectorwerkstuk inzichtelijk te maken op welke onderdelen van de methode leerlingen kunnen terugvallen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
50
SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN WAT ZIJN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN? Sociaal-communicatieve vaardigheden zijn alle vaardigheden die leerlingen nodig hebben als ze met elkaar samenwerken. Ebbens e.a. noemen in hun boek Samenwerkend leren sociale vaardigheden die nodig zijn om goed te kunnen samenwerken in de klas. Zij hanteren twee uitgangspunten, die door onderzoek positief bevestigd zijn: • effectiviteit van leren is groter als leerlingen samen leren • samen leren gaat beter als de docent aandacht besteedt aan sociale vaardigheden Deze lijst van sociale vaardigheden dient ter illustratie van wat sociaal-communicatieve vaardigheden zijn: • actief kunnen luisteren • hulp kunnen verlenen • op je beurt kunnen wachten • aanwijzingen kunnen opvolgen • dank-je-wel kunnen zeggen • complimenten kunnen maken • materiaal kunnen delen • mensen bij hun naam kunnen noemen • handen en voeten thuis kunnen houden • elkaar aan kunnen moedigen • bij de groep kunnen blijven • stemvolume aan situatie kunnen aanpassen • het oneens kunnen zijn met idee i.p.v. persoon • werkruimte kunnen delen • afleiding kunnen weerstaan • conclusies kunnen trekken • door kunnen vragen • gericht hulp kunnen vragen WAAROM SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan sociaal-communicatieve vaardigheden zijn: 1 belangrijk aspect om alle schriftelijke en mondelinge communicatie te doen slagen 2 voorwaarde voor goed samenwerken 3 effectief leren staat en valt bij goede sociaal-communicatieve vaardigheden 4 belangrijke vaardigheid in vervolgopleiding en beroep SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands besteedt op verschillende manieren aandacht aan sociaal-communicatieve vaardigheden. Bijvoorbeeld: • cursussen: sociaal-communicatieve vaardigheden worden actief geoefend bij de onderdelen Spreken/kijken/luisteren en Schrijven; daarnaast passen leerlingen sociaal-communicatieve vaardigheden toe bij het bespreken van antwoorden, eigen kennis, ervaringen en meningen • taken: de taken zijn gericht op communicatie tussen leerlingen, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling, en doen voortdurend een beroep op sociaal-communicatieve vaardigheden • projecten: in de projecten oefenen leerlingen sociaal-communicatieve vaardigheden waaronder ook samenwerken, overleggen, plannen en taken verdelen; de toegepaste vaardigheden worden expliciet geëvalueerd ZIE OOK actief leren – activerende werkvormen – project – samenwerkend leren – taak
SPELLING Zie: nieuwe spelling - werkwoordspelling
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
51
TAAK WAT IS EEN TAAK? In een Nieuw Nederlands-taak passen de leerlingen taalvaardigheden in de praktijk toe. De situatie in de taak is zoveel mogelijk geënt op het gebruik van taalvaardigheden in het echte, buitenschoolse leven. De taak is verder gericht op samenwerking tussen leerlingen en op het verzamelen en presenteren van informatie. Iedere taak bestaat globaal uit vier onderdelen: oriënteren, kiezen, informatie verzamelen en laten zien. oriënteren De inleiding beschrijft kort en uitdagend de prestatie die van de leerling verwacht wordt. kiezen De leerling kiest een aspect van het onderwerp. Hij/zij kan zich de opdracht eigen maken door te kiezen voor eigen ervaring of interesses. informatie verzamelen Op internet, in kranten, bij klasgenoten of deskundigen gaat de leerling op zoek naar informatie. Ook is de leerling soms zelf een informatiebron. laten zien Leerlingen wisselen uit wat zij ontdekt hebben. WAAROM EEN TAAK? Belangrijke argumenten voor het werken met een taak zijn: 1 bevorderen van actief en zelfstandig leren 2 keuzevrijheid voor de leerling bieden 3 bevorderen van buitenschools leren 4 het nieuwe leren simpel in de praktijk brengen TAKEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands voor vmbo bevat iedere hoofdstuk drie taken, achtereenvolgens voor Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven. Nieuw Nederlands voor havo/vwo en vwo heeft ieder hoofdstuk één taak. In iedere taak worden de onderdelen Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven geïntegreerd. ZIE OOK actief leren – actualiteit in taallessen – beoordelen – buitenschoolse opdrachten – groepswerk – nieuwe leren
TAALGERICHT VAKONDERWIJS WAT IS TAALGERICHT VAKONDERWIJS? Taalgericht vakonderwijs heeft als uitgangspunt dat leerlingen bij alle vakken de taal van het vak mondeling en schriftelijk moeten (leren) gebruiken om leerstof te verwerven, te verwerken en te laten zien wat ze ermee kunnen (Hajer en Meestringa, 2004). Taalgerichte vaklessen bevatten drie elementen: • leren in interactie • leren met taalsteun • leren in context WAAROM TAALGERICHT VAKONDERWIJS? Belangrijke argumenten voor taalgericht vakonderwijs zijn: 1 belangrijk kenmerk van onderwijs, zeker in de onderbouw, is de samenhang tussen vakken 2 taalvaardigheid speelt een cruciale rol bij het leren in alle vakken 3 aandacht voor verschillen in leerstijl en in leerstrategieën bij leerlingen TAALGERICHT VAKONDERWIJS IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op taalgericht vakonderwijs. Bijvoorbeeld: • de cursussen: in verschillende opdrachttypen wordt leren in interactie gestimuleerd, bijvoorbeeld door antwoorden samen na te kijken, of door associaties (woordweb), meningen, argumenten,
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
• • •
52
kennis en ervaringen met elkaar te vergelijken; door middel van actiegerichte theorie en tips krijgen de leerlingen taalsteun het onderdeel Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2): het onderdeel studievaardigheid bereidt leerlingen voor op het leren in andere vakken het onderdeel Taal en woordenschat: bij Taal en woordenschat komen de leerlingen in aanraking met woordraadstrategieën die met name bij andere vakken ingezet zullen worden de taken: in taken oefenen de leerlingen hun taalvaardigheid in een zinvolle en levensechte context
ZIE OOK actief leren – activerende werkvormen – samenhang tussen vakken – samenwerkend leren
TAALLESSEN MAKEN Zie: zelf lessen maken
THUISWERKVRIJ ONDERWIJS WAT IS THUISWERKVRIJ ONDERWIJS? Thuiswerkvrij onderwijs streeft naar onderwijs waarin leerlingen actief en zelfstandig op school leren en thuis geen huiswerk meer hoeven te maken. De gedachte hierachter is dat huiswerk een belemmerende factor kan zijn voor een activerende didactiek. Huiswerk houdt immers in veel gevallen de traditionele, klassikale les in stand: huiswerk bespreken en/of overhoren, instructie geven en de resterende tijd alvast aan het huiswerk gaan werken, bij voorkeur individueel. WAAROM THUISWERKVRIJ ONDERWIJS? Belangrijke argumenten voor en consequenties van invoering van thuiswerkvrij onderwijs zijn: 1 leerlingen krijgen meer verantwoordelijkheid voor het leren 2 leerlingen krijgen meer begeleiding tijdens het leren 3 uitbreiding van de docentrol: de docent is naast instructeur ook begeleider 4 verwerving van leerstof en kennis is niet het enige doel, ook het leerproces krijgt een belangrijke plaats THUISWERKVRIJ ONDERWIJS EN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op thuiswerkvrij onderwijs. Bijvoorbeeld: • cursussen: aandacht voor actief en zelfstandig leren; ook aandacht voor uitwisseling tussen leerlingen van de uitkomsten van een opdracht; verder wordt in verwerkingsopdrachten stilgestaan bij de aanpak van het leren • taken: leerlingen gaan actief en zelfstandig aan de slag • projecten: product en proces spelen in gelijke mate een rol ZIE OOK actief leren – cursus – taak – project – zelfstandig leren
TOETSEN WAT ZIJN TOETSEN? Toetsen hebben tot doel om inzicht te krijgen in het niveau en de vooruitgang van de individuele leerling. Toetsen kunnen schriftelijk of digitaal worden afgenomen. Toetsen bieden variatie in vraagtypen en sluiten nauw aan bij de aangeboden leerstof. WAAROM TOETSEN? Belangrijke argumenten voor toetsen zijn: 1 leereffect: leerling kan leren van de feedback op gemaakte toetsen
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
53
2 disciplinerend: toetsen versterken de motivatie om te leren 3 feedback op onderwijsaanpak: toetsen geven informatie over effectiviteit van de gevolgde aanpak in de lessen 4 kwalificerend: informatie verzamelen voor de overgang of groepsplaatsing TOETSEN IN NIEUW NEDERLANDS Bij Nieuw Nederlands worden verschillende soorten toetsen aangeboden: • diagnostische toetsen of D-toetsen: bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling. • deeltoetsen per hoofdstuk: bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling. Deze deeltoetsen worden per hoofdstuk op de Servicebox op twee manieren aangeboden: met invullijnen en zonder invullijnen. De toetsen zonder invullijnen kunnen op twee manieren worden afgenomen: met en zonder meerkeuze. De toetsen worden ook zonder meerkeuzevragen aangeboden, waardoor er een groter beroep op de kennis en vaardigheid van de leerlingen wordt gedaan. • hoofdstuktoetsen: bij ieder hoofdstuk is er een toets waarin de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling gezamenlijk worden getoetst. Ook de hoofdstuktoetsen worden op de Servicebox op twee manieren aangeboden: met invullijnen en zonder invullijnen. De toetsen zonder invullijnen kunnen op twee manieren worden afgenomen: met en zonder meerkeuzevragen. • digitale proefwerken: leerlingen maken deze proefwerken on-line, dus via internet; de docent kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken. ZIE OOK beoordelen – diagnostische toetsen – digitale proefwerken – I-clips – zelfbeoordeling
UITGESTELDE AANDACHT WAT IS UITGESTELDE AANDACHT? De eerste stap op weg naar zelfstandig leren is het werken met uitgestelde aandacht. Als leerlingen zelfstandig werken, werken zij alleen, in tweetallen of in groepen, in ieder geval niet klassikaal. Zelfstandig leren en werken betekent dat de leerling niet ieder moment de docent kan inschakelen voor hulp of uitleg. De docent moet immers zijn aandacht over alle leerlingen verdelen. Met andere woorden: leerlingen moeten leren om hun behoefte aan uitleg uit te stellen. De docent maakt bij het werken met uitgestelde aandacht een vaste ronde door de klas. Uitgestelde aandacht kan op verschillende manieren georganiseerd worden. Bijvoorbeeld door een poster op te hangen met deze werkregels: Wanneer de Z op het bord staat gelden deze werkregels: 1 Zs = je werkt in stilte (eventuele vermelding van het aantal minuten) 2 Zf = je mag fluisteren (idem) 3 Steek geen vinger op. De docent komt langs. 4 Je stoort niemand. 5 Je bent aan het werk. 6 Je weet wat je moet doen als je niet verder kunt. 7 Je blijft op je plaats, tenzij er andere afspraken zijn gemaakt, bijvoorbeeld om een woordenboek te pakken. Een andere manier is het werken met een stoplicht. Bijvoorbeeld: ROOD zelfstandig in stilte werken ORANJE je mag fluisteren tijdens het zelfstandig werken GROEN je mag met elkaar overleggen en hulp vragen aan je docent WAAROM UITGESTELDE AANDACHT? Belangrijke argumenten voor het werken met uitgestelde aandacht zijn: 1 uitgestelde aandacht is een voorwaarde voor zelfstandig leren
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
54
2 alle leerlingen weten waar ze aan toe zijn doordat ze door de vaste ronde van de docent aandacht krijgen 3 alle leerlingen krijgen door de vaste ronde evenveel aandacht 4 leerlingen die normaal geen aandacht (durven te) vragen of niet nodig hebben, krijgen nu ook aandacht UITGESTELDE AANDACHT IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands is geschikt voor zelfstandig leren. Het werken met uitgestelde aandacht is hiervan een noodzakelijk onderdeel. Opdrachten in Nieuw Nederlands doen overwegend een beroep op klasgenoten en in mindere mate op de docent. ZIE OOK lokaalinrichting – ordeproblemen voorkomen – werkwijzer – zelfstandig leren
VAARDIGHEIDSGERICHT ONDERWIJS Zie: actief leren
VARIATIETIP WAT IS EEN VARIATIETIP? De variatietip is een open opdracht die de kans biedt om de actualiteit in de les te halen. Ook speelt de variatietip in op de eigen leefomgeving en de eigen interesses van de leerling. WAAROM EEN VARIATIETIP? Belangrijke argumenten om de variatietip uit te voeren: 1 variatie in de lessen 2 inspelen op actualiteit en de leefwereld van de leerling 3 de leerstof in een praktische context snel toepassen VARIATIETIP IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands komen variatietips met name voor bij de onderdelen Lezen en Spreken/kijken/luisteren. ZIE OOK actief leren – actualiteit in taallessen – leerlingen in de onderbouw
VERSCHILLEN TUSSEN LEERLINGEN Zie: leerstijlen – leerstrategieën – leerlingen in de onderbouw – remedial teaching
VEILIG LEREN WAT IS VEILIG LEREN? Veilig leren of leren in veiligheid is een concept van drs. P.I. Teitler. In het boek Leren in veiligheid: klassenmanagement en probleemgedrag wordt leren in veiligheid als volgt ingeleid: “De manier van werken van leerkrachten binnen scholen voor voortgezet onderwijs wordt wel omschreven als werken binnen een ‘georganiseerde anarchie’: of het nu gaat om zelfstandig werken of om het aansturen van gedrag, elke leerkracht benadert leerlingen op zijn of haar eigen wijze.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
55
Dit boek werkt vanuit de stelling dat een dergelijke werkwijze een goede voedingsbodem kan zijn voor het ontstaan of in stand houden van probleemgedrag: wat van de ene leerkracht mag wordt de ander verboden en wat bij de een door de vingers wordt gezien wordt bij de ander bestraft. En dat terwijl leerkracht die samen werken aan de opvoeding en het onderwijs het beste perspectief bieden op een omgeving waarin leerlingen kunnen Leren in Veiligheid. In dit boek wordt een methode gepresenteerd om een werkbaar en leefbaar pedagogisch klimaat in het voortgezet onderwijs te creëren. Daarbij is niet het (probleem)gedrag van de leerling het uitgangspunt, maar de wijze waarop leerkrachten de leerlingen gezamenlijk benaderen.”
VOLGTOETS CITO WAT IS DE VOLGTOETS CITO? De Volgtoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het adviseren en begeleiden van leerlingen aan het einde van het eerste leerjaar. De Volgtoets wordt aan het einde van de eerste klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en de voortgang van uw leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands leesvaardigheid, Engels leesvaardigheid, Wiskunde en Studievaardigheden. Voor Nederlands levert de Volgtoets drie taken: • Taak 1: Nederlands leesvaardigheid 1 • Taak 2: Nederlands leesvaardigheid 2 • Taak 8: Woordenschat Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide taken door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven in de leestaken toetsen behalve betekenissen (van woorden en zinnen), vooral relaties tussen zinnen en alinea’s (oorzaak/reden-gevolg, middeldoel), hoofdonderwerp, hoofdgedachte en schrijfdoel van de schrijver. De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname van deze taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen. De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken van de scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de normeringsgegevens altijd up-to-date. WAAROM DE VOLGTOETS CITO? Argumenten voor de Volgtoets Cito zijn: 1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing 2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland 3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten 4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype VOLGTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toetst dus de behandelde leerstof. De Volgtoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Volgtoets de normtabellen baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Volgtoets geschikt voor determinatie aan het einde van het eerste leerjaar. ZIE OOK digitale proefwerken – toetsen – Adviestoets Cito
VWO-PLUS WAT IS VWO-PLUS? Vwo-plus is vwo-onderwijs voor leerlingen die behoefte hebben aan meer uitdaging. Zo worden voor vwo-plusonderwijs extra vakken aangeboden, bijvoorbeeld filosofie, drama of een extra moderne vreemde taal zoals Chinees of Spaans. Een andere manier om het onderwijs uitdagender te maken is
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
56
het aanbieden van de vakken Engels en Duits in de doeltaal. Ook kan door onderzoeksopdrachten een extra uitdaging gecreëerd worden voor deze leerlingen. In de publicatie Nederlands verrijkt (Een handreiking en verrijkingstaken Nederlands voor hoogbegaafde leerlingen in de basisvorming, SLO, Enschede, 2003) worden de volgende criteria opgesomd voor geschikt lesmateriaal voor hoogbegaafden. Het lesmateriaal: 1 heeft een hoge moeilijkheidsgraad 2 bestaat uit interessante en uitdagende onderwerpen 3 bestaat uit open opdrachten 4 laat leerlingen echte problemen oplossen 5 laat leerlingen werken met abstracte begrippen en generalisaties 6 bevat voor leerlingen nieuwe leerstof 7 vraagt van de leerlingen een onderzoekende houding 8 laat leerlingen zoeken naar samenhang en verbanden 9 geeft leerlingen ruimte voor zelfstandigheid en samenwerken 10 laat leerlingen werken met een variatie informatiebronnen 11 stimuleert de metacognitieve vaardigheden van de leerlingen WAAROM VWO-PLUS? Belangrijke argumenten voor vwo-plusonderwijs zijn: 1 meer uitdaging bieden aan getalenteerde, nieuwsgierige leerlingen 2 kwalitatieve diepgang bieden op een hoger abstractieniveau voor leerlingen die dat aankunnen 3 een alternatief bieden voor leerlingen die Grieks en Latijn op het gymnasium niet zien zitten maar wel intellectueel geprikkeld willen worden 4 betere voorbereiding op hoger onderwijs VWO-PLUS MET NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands speelt in het havo/vwo-deel en uiteraard vooral in het vwo-deel op verschillende manieren in op vwo-plusleerlingen. Bijvoorbeeld: • moeilijker teksten uit moeilijker bronnen bij Lezen, aangevuld met zoekopdrachten en kritische reflectie-opdrachten (Wat denk jij?) die de blik van de leerling op de wereld verruimen • de variatietip bij Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven stelt leerlingen in staat om de taalvaardigheid op hun eigen niveau, en op een hoger niveau, in praktijk te brengen • leerlingen krijgen bij Taal extra weetjes over taal aangeboden • bij Grammatica in het vwo-deel krijgen leerlingen alle grammatica in twee jaar aangeboden: enkelvoudige zinnen in leerjaar 1, samengestelde zinnen in leerjaar 2; alle Latijnse grammaticale termen staan in het activiteitenboek van het vwo-deel • de zes geïntegreerde taken bieden de leerlingen de gelegenheid om ‘taalmateriaal’ op hun eigen niveau te kiezen; ook wordt hiermee ingespeeld op de behoefte aan zelfstandig werken en samenwerken • de drie projecten vragen van de leerlingen een onderzoekende houding, waarin samenhang en verbanden moeten worden aangebracht • variatietips, taken en projecten zijn open opdrachten • leerstof en opdrachten in alle cursussen, met name in het vwo-deel, bevat een hogere moeilijkheidsgraad ZIE OOK actief leren – leerstijlen – meervoudige intelligenties – werkwijzer – variatietip – webquest
WEBQUEST WAT IS EEN WEBQUEST? Een webquest is een opdracht waarbij leerlingen onder meer gebruik maken van internet (het web) om een taak (een quest) uit te voeren. Een webquest bestaat meestal uit zeven onderdelen: 1 Inleiding 2 Opdracht
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
57
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
3 Werkwijze 4 Informatiebronnen 5 Beoordelingsschema 6 Terugblik 7 Informatie voor de docent Opdracht, werkwijze, informatiebronnen en criteria worden expliciet aan de leerling aangeboden zodat leerlingen de klus zelfstandig, zonder hulp van de docent, kunnen klaren. WAAROM EEN WEBQUEST? Belangrijke argumenten voor het werken met een webquest zijn: 1 handig leermiddel voor actief leren, vaak gratis beschikbaar 2 gebruik van actuele bronnen op internet 3 een webquest stimuleert door zijn gesloten aanpak systematisch werken 4 een webquest biedt keuzevrijheid aan leerlingen WEBQUESTS IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt in de I-clips (de methodewebsite) drie webquests aan. Deze webquests zijn afgeleid van de drie projecten. ZIE OOK actief leren – actualiteit in taallessen – I-clips – internet
WEDERZIJDSE AFHANKELIJKHEID Zie: groepswerk – leerlingrollen – samenwerkend leren
WERKEN MET UITGESTELDE AANDACHT Zie: uitgestelde aandacht
WERKVORMEN Zie: activerende werkvormen
WERKWIJZER WAT IS EEN WERKWIJZER? Werkwijzers bevatten een instructie voor de leerling om zelfstandig te werken, in actieve samenwerking met zijn docent en/of klasgenoten. Met een werkwijzer kan de leerling zelf aan de slag, zonder volledig of voortdurend van de docent afhankelijk te zijn. Een werkwijzer geeft in leerlingtaal antwoord op zeven vragen: Volledige instructie 1 Welke opdracht ga ik precies doen? 2 Wat heb ik nodig voor deze opdracht? 3 Met wie werk ik samen? 4 Waar kan ik terecht als ik hulp nodig heb? 5 Hoeveel tijd heb ik voor de opdracht? 6 Hoe wordt de opdracht nagekeken of beoordeeld? 7 Wat ga ik doen als ik eerder klaar ben?
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Voorbeeld hoofdstuk 3, Lezen, opdr. 1 t/m 3 woordenboek zelf kiezen: alleen, in 2-tallen of in 3-tallen eerst een klasgenoot, daarna pas je docent 3 uur nakijken met antwoordenboek maak de D-toets of kies Meer oefenen
58
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Een werkwijzer is een middel om actief en zelfstandig leren te bevorderen. Echter, een dichtgetimmerde werkwijzer, waarin de route en de tijd volledig zijn vastgelegd, werkt contraproductief en leidt dus vaak niet tot actief en zelfstandig leren. Een voorwaarde voor het werken met een werkwijzer is het werken met uitgestelde aandacht. Zie ook het trefwoord uitgestelde aandacht. WAAROM EEN WERKWIJZER? Belangrijke argumenten voor het gebruiken van een werkwijzer zijn: 1 bevorderen van actief en zelfstandig leren 2 keuzevrijheid bieden aan leerlingen voor bijvoorbeeld extra stof, verdieping of het werken aan een ander vak 3 meer ruimte voor docent om andere rollen uit te voeren, bijvoorbeeld begeleiding WERKWIJZERS IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands bevat een jaarplanner van de leerstof. Deze globale werkwijzer bevat de volgende aspecten: Schooljaar: Week Les 1
2
Periode:
Klas(sen):
Docent:
Activiteiten Introductie Hoofdstuk 4 thema ‘Gezond’ met behulp van het gedicht ‘Recepten’ Lezen: opdracht 1, theorie, opdracht 2 …
Afronding
…
De jaarplanning kan vorm krijgen in verschillende werkwijzers. Wij noemen vier voorbeelden. WERKWIJZER 1: een werkwijzer per vak, per vakonderdeel en voor zelfstandige planning Naam:
Klas:
Vak:
Onderdeel Individueel Lezen Spreken/kijken/luisteren … Test
Hoofdstuk: Groepswerk
Aantal uren
WERKWIJZER 2: een werkwijzer voor één vak, per les met leeractiviteiten Naam: Klas: Les: 0 Lezen 0 Maken 0 Nakijken 0 Leren 0 Praktisch werken 0 Werkuur 0 Toetsen
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Vak: Hoofdstuk:
Niveau:
Startdatum: Klaar op?
59
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
WERKWIJZER 3: een globale werkwijzer voor alle vakken, per week met leeractiviteiten Naam:
Klas:
LEZEN
Week:
LEREN
MAKEN
Mentor:
DOEN
TOETS
Nederlands Engels … WERKWIJZER 4: een werkwijzer voor één vak, per les, met groeperingsvormen en leeractiviteiten Naam:
Les Datum Lesstof 1 Klassikaal Zelf 2
Klas:
Vak:
Mak. Nakijk. Ler. Extra stof
Docent:
Mak.
Nakijk. Ler.
ZIE OOK actief leren – jaarplanning in Nieuw Nederlands – lokaalinrichting – uitgestelde aandacht – zelfstandig leren
WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM WAT IS WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM? De expertwerkvorm is een van de meest gebruikte activerende werkvormen. Leerlingen worden expert in bepaalde leerstofonderdelen en door medeleerlingen als expert aangesproken. Zij moeten zich de kennis zodanig eigen maken dat ze het kunnen overdragen op medeleerlingen. De werkvorm is bedoeld om leerlingen in een actieve rol zelf verantwoordelijk te maken voor hun leerproces en voor het eindresultaat daarvan. Ook kan de werkvorm de leerling extra motiveren. WAAROM WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM? De spelling van werkwoorden blijkt een moeizaam aan te leren onderdeel van het Nederlands. Een van de verklaringen voor een slechte werkwoordspelling is dat de uitleg per schooltype (primair en voortgezet onderwijs) en per docent in het voortgezet onderwijs verschilt. Hierdoor gebruiken leerlingen verschillende spellingregels door elkaar heen, waardoor interferentiefouten worden gemaakt. De expertwerkvorm kan dit patroon doorbreken doordat leerlingen zichzelf de uitleg gaan eigen maken en een uitleg kiezen die bij hun leerstijl aansluit. WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM IN NIEUW NEDERLANDS Leerlingen gaan op zoek naar de spellingregels van de tegenwoordige, verleden, voltooide of andere tijd. Zij worden daarin met behulp van Nieuw Nederlands zelf deskundig, maken zelf oefenopdrachten, en geven aan andere leerlingen uitleg. Voorbereiding door docent • Maak eilanden van drie of vier tafels. • Leg op iedere tafel een lijntjespapier, kladpapier en een stevige geelgekleurde kaart met op de voorkant de tekst Jokerkaart voor de …(naam werkwoordstijd) • Laat iedere leerling Nieuw Nederlands meenemen waarin de werkwoordsspelling is uitgelegd. Organisatie 1 Deel de groepen van drie of vier leerlingen zo willekeurig mogelijk in. Zet de leerlingen bijvoorbeeld op volgorde van huisnummer en verdeel ze daarna in groepen van drie of vier leerlingen. 2 (individueel in stilte) Schrijf de spellingregel op die bij jouw werkwoordstijd hoort.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
60
3 (delen) Overleg en kom met elkaar tot de beste formulering van de spellingregel. Noteer de regel op de jokerkaart. Zet op de voorkant de werkwoordtijd: tegenwoordige tijd / verleden tijd / voltooide tijd / … 4 (individueel in stilte) Noteer drie zinnen die een andere leerling straks moet kunnen maken. Jij moet zelf het goede antwoord weten. 5 (delen) Lees je zinnen voor. Kies als groep samen vijf zinnen uit. Schrijf deze zinnen zo netjes mogelijk op een lijntjespapier. 6 (ruilen) Geef het papier met de zinnen aan een groep die een andere werkwoordstijd heeft. 7 (individueel in stilte) Maak de vijf zinnen. 8 (delen) Lees je antwoorden voor. Als jullie een antwoord echt niet weten, mag je de jokerkaart met de regel gaan halen. Kies als groep uit al jullie antwoorden het goede. Schrijf deze antwoorden zo netjes mogelijk op een nieuw lijntjespapier. Zet je groepsnummer erbij. 9 (ruilen) Geef het vragenblad en het antwoordblad terug aan de groep waarmee je geruild hebt. 10 (nakijken en tips geven) Kijk de gemaakte zinnen samen na. Iedere leerling doet om de beurt een zin. Verbeter de fouten en schrijf erbij waarom het antwoord fout was. Geef daarna het blad terug aan de groep die de antwoorden heeft gemaakt. ZIE OOK activerende werkvormen – samenwerkend leren
WOORDENSCHATVERWERVING WAT IS WOORDENSCHATVERWERVING? Woordenschatverwerving is de gerichte uitbreiding van de woordenschat van leerlingen. Door gebruik te maken van verschillende onthoudtechnieken, maken leerlingen zich het gebruik van een nieuw woord eigen. In de taallessen worden de nieuwe woorden in een zinvolle context aangeboden, en wordt de juiste betekenis achterhaald. Vervolgens keren nieuwe woorden in verschillende contexten terug, bij voorkeur zowel receptief (lezen en luisteren), als productief (schrijven en spreken). Op de website www.metwoordenindeweer.com van Marianne Verhallen en Dirkje van den Nulft is meer informatie te vinden over een aanpak voor woordenschatonderwijs. WAAROM WOORDENSCHATVERWERVING? Belangrijke argumenten voor woordenschatverwerving zijn: 1 een goede woordenschat is een vereiste voor goede leesvaardigheid 2 bij andere vakken op school komen leerling voortdurend in aanraking met nieuwe woorden 3 nieuwe woorden leren kennen heeft geen zin als deze woorden vervolgens niet duurzaam worden verankerd in het geheugen van de leerling NIEUW NEDERLANDS EN WOORDENSCHATVERWERVING Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat met ingang van deel 2 aandacht aan verschillende technieken om woordenschat te verwerven en te verankeren, bijvoorbeeld: • een woordweb maken • een kapstok maken • woordkaarten maken • beelden bedenken • ezelsbruggetjes • ‘stampen’ ZIE OOK woordraadstrategieën
WOORDRAADSTRATEGIEËN WAT ZIJN WOORDRAADSTRATEGIEËN?
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
61
Woordraadstrategieën helpen leerlingen om de context van de tekst te gebruiken om de betekenis van het nog onbekende woord te ontdekken. Leerlingen passen een woordraadstrategie toe nadat ze eerst hebben bepaald of het woord belangrijk is in de tekst (bijvoorbeeld als het woord vaak terugkeert). Als dat het geval is, helpen woordraadstrategieën de leerlingen om de betekenis van het onbekende woord zelfstandig te achterhalen. In het uiterste geval raadpleegt de leerling het woordenboek. WAAROM WOORDRAADSTRATEGIEËN? Enkele argumenten voor het aanleren van woordraadstrategieën zijn: 1 versterking van leesvaardigheid: door woordraadstrategieën toe te passen ontdekt de leerling verbanden in een tekst en geeft hij het lezen van een tekst minder snel op bij het eerste moeilijke woord 2 efficiëntie: het toepassen van woordraadstrategieën gaat sneller dan het opzoeken van onbekende woorden in het woordenboek 3 effectiviteit: woordraadstrategieën vergroten de kans dat de leerling de juiste betekenis van een woord achterhaalt doordat hij de context gebruikt NIEUW NEDERLANDS EN WOORDRAADSTRATEGIEËN Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat aandacht aan zes woordraadstrategieën: • afbeelding(en) bij de tekst bekijken • synoniem(en) in de tekst zoeken • omschrijving(en) in de tekst zoeken • voorbeeld(en) in de tekst zoeken • bekend deel of bekende delen van het woord gebruiken • tegenstelling(en) in de tekst zoeken Deze strategieën past de leerling toe nadat hij bepaald heeft of kennis van de woordbetekenis relevant is om de tekst te begrijpen. Als de woordraadstrategie niet tot het achterhalen van de juiste betekenis leidt, gebruikt de leerling het woordenboek. Het gebruik van het woordenboek wordt in de delen 1 geoefend. ZIE OOK woordenschatverwerving
ZELF LESSEN MAKEN WAT IS EEN GOEDE LES? Een belangrijk element van een goede les is dat de leerling intrinsiek gemotiveerd raakt. Met een sterke, eigen motivatie leert een leerling het beste en het snelste. Deze motivatie kan op verschillende manieren uitgelokt worden, maar vooral door een les zo echt mogelijk te maken. Bijvoorbeeld: • echte vrijheid bij het kiezen van het (deel)onderwerp • een echt probleem staat centraal • gebruik van echte bronnen, van naslagwerk tot internet, van eigen kennis tot interviews met deskundigen • maken van een echt product, bijvoorbeeld een folder, ingezonden brief, een forumbijdrage of een videoclip • echt publiek, bijvoorbeeld klasgenoten, lezers van de (school)krant of leden van de sportclub WAAROM ZELF LESSEN MAKEN? Belangrijke argumenten om zelf lessen te maken zijn: 1 inspelen op specifieke interesses of wensen van leerlingen 2 het hier en nu een grotere plaats geven in de lessen LESSEN MAKEN BIJ OF VOOR NIEUW NEDERLANDS
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
62
Noordhoff Uitgevers is altijd geïnteresseerd in auteurs voor Nieuw Nederlands. Wilt u auteur worden van de methode Nieuw Nederlands? Neem dan contact op met Noordhoff Uitgevers via www.noordhoffuitgevers.nl. ZIE OOK actualiteit in de taalles – keuzevrijheid – leerlingen in de onderbouw
ZELFBEOORDELING WAT IS ZELFBEOORDELING? Bij zelfbeoordeling beoordelen leerlingen hun eigen werk. Zelfbeoordeling heeft als voordeel dat leerlingen kritischer stilstaan bij eigen werk en zich meer bewust worden van hun sterke en zwakke punten. Een ander voordeel is dat de werklast van de docent verminderd wordt. Voorwaarde bij zelfbeoordeling is dat er een evaluatief gesprek plaatsvindt, hetzij tussen docent en leerling, hetzij tussen leerlingen onderling. WAAROM ZELFBEOORDELING? Belangrijke argumenten voor zelfbeoordeling zijn: 1 zelfstandig leren: verantwoordelijkheid nemen voor het leren door de leerling zelf 2 leereffect vergroten 3 tijdbesparing voor de docent ZELFBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt op verschillende manieren de mogelijkheid tot zelfbeoordeling. Bijvoorbeeld: • de cursus: bij gesloten opdrachten in de cursussen kan zelfbeoordeling plaatsvinden met behulp van het antwoordenboek van Nieuw Nederlands; ook bij de deeltoetsen en hoofdstuktoetsen bestaat de mogelijkheid dat leerlingen zichzelf of elkaar beoordelen, al dan niet met een cijfer • de taken: bij open opdrachten, zoals de taken, beoordelen leerlingen zichzelf en/of elkaar door elkaar de eindproducten te laten zien en de eindproducten te bekijken en te bespreken • de projecten: bij de projecten zijn criteria beschikbaar waarbij leerlingen per criterium zichzelf of elkaar punten kunnen toekennen • beoordelen groepswerk: in diverse opdrachten werken leerlingen samen; ook groepswerk kan door leerlingen zelf beoordeeld worden; een groep van vier leerlingen krijgt bijvoorbeeld 28 punten die ze over hun vieren moeten verdelen, afhankelijk van ieders bijdrage ZIE OOK beoordelen – digitale proefwerken – groepswerk – samenwerkend leren – toetsen
ZELFSTANDIG LEREN WAT IS ZELFSTANDIG LEREN? De zelfstandigheid van leerlingen op school kan in vier fasen toenemen: Fase 1: zelf werken Fase 2: zelfstandig werken Fase 3: zelfstandig leren Fase 4: zelfverantwoordelijk leren Bij iedere fase neemt de verantwoordelijkheid van de leerling voor de inhoud en de aanpak toe. Het leren verschuift met andere woorden van meer docentgestuurd naar meer leerlinggestuurd. Zelfstandig leren is de derde van de vier fasen. Bij zelfstandig leren nemen de leerlingen zelf beslissingen over het wat en het hoe van het leren binnen door de docent gestelde kaders. Er is sprake van een gedeelde sturing van docent en leerling. De beslissingen kunnen betrekking hebben op zeven kenmerken van het leren: • vaststelling leerdoel • omvang en openheid van de opdracht
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
• • • • •
gerichtheid op inhoud (cognitie) of proces (metacognitie) de rol van de docent de rol van de leerling feedback op leerinhoud en/of proces reflectie
WAAROM ZELFSTANDIG LEREN? Belangrijke argumenten voor zelfstandig leren zijn: 1 hoger leerrendement 2 eisen van een snel veranderende samenleving 3 voorbereiden op vervolgonderwijs 4 afwisselender rol docent ZELFSTANDIG LEREN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands is zowel geschikt voor zelf werken, zelfstandig werken, zelfstandig leren als zelfverantwoordelijk leren. Met behulp van de jaarplanner kunnen werkwijzers worden samengesteld die inspelen op een van deze vier varianten. ZIE OOK actief leren – het nieuwe leren – samenwerkend leren – sociaal-communicatieve vaardigheden – werkwijzer – uitgestelde aandacht
ZELFVERANTWOORDELIJK LEREN Zie: zelfstandig leren
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
63
64
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
6 ACHTERGRONDLITERATUUR LESMETHODES EN ANDERE LEERMIDDELEN • Tekst in zicht. Extra training in leesvaardigheid voor onderbouw vmbo, havo en vwo. WoltersNoordhoff, Groningen. • Basistrainer. Ondersteuning examen beroepsgerichte leerweg voor lwoo-leerlingen. WoltersNoordhoff, Groningen. • Taal op school. Voor neven- en onderinstromende allochtone leerlingen in het vo. WoltersNoordhoff, Groningen. • Wolters’ Literatuur in je Pocket. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2005. • Wolters’ Nederlands in je Pocket. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2005. • Wolters’ Spellingboekje voor scholieren. Wolters-Noordhoff, Groningen 2005 (nieuwe spelling). VAKLITERATUUR • Bijkerk, L. & W. van der Heide, Het gaat steeds beter! Activerende werkvormen voor de opleidingspraktijk. Bohn, Stafleu van Loghum, Houten 2006. • Bonset, H., M. de Boer & T. Ekens Nederlands in de onderbouw. Uitgeverij Coutinho, Bussum 2005. • Ebbens, S. & Ettekoven, S. Actief leren, bevorderen van verantwoordelijkheid van leerlingen voor hun eigen leerproces. Wolters-Noordhoff, Groningen 2000. • Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. Samenwerkend leren, praktijkboek. WoltersNoordhoff, Groningen 1997. • Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. Effectief leren in de les, basisvaardigheden voor docenten. Wolters-Noordhoff, Groningen 1996. e • Ekens, T. Activerende lees- en schrijflessen. Een handreiking voor het vak Nederlands in de 2 fase, SLO, Enschede, 2008 (www.slo.nl/downloads) • Ettekoven, S. en ALL-project, Gereedschap voor het werk, circa 100 werkvormen, strategietjes, e voorbeelden en tips, 3 versie, APS Utrecht. • Fogarty, R., Hersenwerk, APS, Utrecht 1999. • Hajer, M. & T. Meestringa. Handboek taalgericht vakonderwijs. Uitgeverij Coutinho, Bussum 2004. • Hoogeveen, P. & Winkels, J., Het didactisch werkvormenboek, variatie en differentiatie in de praktijk, Van Gorcum, Assen 1996. • Nulft, van de, D. & M. Verhallen, Met woorden in de weer, Uitgeverij Coutinho, Bussum 2002. • Projectgroep Nederlands V.O., Nederlands in de tweede fase, een praktische didactiek, Uitgeverij Coutinho, Bussum 2002. • Samen aan de slag: klein praktijkboek voor actief en zelfstandig leren. PMVO, Den Haag, 1999. • Stevens, L., Beekers, P., Evers, M., Wentzel, M., van Werkhoven, W., Zin in school. CPS 2004 • Teitler, P.I., Leren in veiligheid, klassenmanagement en probleemgedrag, Agiel 2004 • Energize!, groepsactiviteiten voor groot en klein, Quest International 1999 NEDERLANDS OP INTERNET http://didactobank.kennisnet.nl www.aps.nl www.cevo.nl www.cito.nl www.codenamefuture.nl www.cps.nl www.digischool.nl www.eindexamen.nl www.eindexamentraining.nl www.kennisnet.nl www.kidon.com www.kpc.nl
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
www.levendetalen.nl www.literatuurgeschiedenis.nl www.metwoordenindeweer.com www.minocw.nl www.nieuwnederlands.noordhoff.nl www.onderbouw-vo.nl www.taalunie.org www.onzetaal.nl www.scholieren.com www.schoolsupport.nl www.schrijversnet.nl www.taalenrekenen.nl
www.talenquest.nl www.davindi.nl www.tumult.nl www.uittreksels.com www.vandale.nl
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
7 OVERZICHT LEERSTOF VMBO-BK 4 Lezen Hoofdstuk 1 Doel en hoofdgedachte Een schrijver heeft een bedoeling met zijn tekst. Hij wil je informeren, amuseren, overtuigen, overhalen of iets uitleggen. Dat is het doel van de tekst. Een tekst gaat over een onderwerp. Vaak kun je het belangrijkste wat over het onderwerp gezegd wordt, samenvatten in één zin. Die zin noem je de hoofdgedachte van de tekst. Zo vind je het doel en de hoofdgedachte - Bekijk de tekst: let op titel, tussenkopjes, plaatjes en bron. - Vraag je af wat voor soort tekst het is en waar hij over gaat. - Lees de hele tekst en geef daarna antwoord op twee vragen: 1 Welk doel wil de schrijver met deze tekst bereiken? 2 Wat is het belangrijkste dat hij over het onderwerp zegt?
Hoofdstuk 2 Opmaak van een tekst Een tekst heeft een bepaalde opmaak of lay-out. Daarbij horen de titel, de tussenkopjes, het lettertype, het gebruik van vet en cursief enzovoort. Aan de opmaak kun je meestal snel zien wat belangrijk is in een tekst. Zo helpt de opmaak jou bij het lezen - De titel en de tussenkoppen geven je een indruk van de inhoud van de tekst. - De alinea-indeling maakt duidelijk waar ieder nieuw deelonderwerp begint. - De illustraties verduidelijken de tekst of geven er aanvullende informatie bij. - Met vet en schuin laat de schrijver zien welke woorden extra belangrijk zijn. - In tabellen en schema’s kunnen gegevens overzichtelijk worden weergegeven.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
65
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 3 Verbanden De alinea’s en zinnen in een tekst hebben met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar. Als je die verbanden ziet, kun je de tekst beter begrijpen. Zo herken je verbanden in een tekst Je kunt verbanden vaak herkennen aan een signaalwoord. De belangrijkste verbanden en de hun signaalwoorden zijn hieronder op een rij gezet. Zie voor meer informatie de Begrippenlijst Lezen achterin je boek. verband opsomming voorbeeld mening en argument tegenstelling oorzaak en gevolg
signaalwoorden en, ook, bovendien, daarnaast, ten eerste… bijvoorbeeld, zo, zoals, neem… want, daarom, omdat, immers maar, toch, desondanks, hoewel dus, daardoor, doordat, zodat
Hoofdstuk 4 Tekst en beeld Bij teksten is vaak beeld afgedrukt. Zo noem je de illustraties bij een tekst: foto’s, tekeningen en grafieken. Soms is het beeld onmisbaar; een andere keer is het alleen bedoeld om de tekst er leuk(er) uit te laten zien. In dit boek kun je van beide voorbeelden tegenkomen. Zo zie je wat de functie van een illustratie is - Mis je geen informatie als je de illustratie weg laat? Dan is het beeld vooral bedoeld om de tekst er aantrekkelijk uit te laten zien. Denk aan een glossy foto in een tijdschrift. - Heb je de illustratie nodig om de tekst te kunnen begrijpen? Dan is het beeld bedoeld om de tekst te verduidelijken. Denk aan de plaatjes in een doe-het-zelfboek. - Kun je informatie uit de illustratie halen die niet in de tekst staat? Dan is het beeld bedoeld om (nieuwe) informatie toe te voegen. Denk aan de grafieken bij een beursbericht. - Is het beeld belangrijker dan de tekst en erg opvallend (schokkend, eng, spectaculair)? Dan is het beeld vooral bedoeld om de aandacht te trekken. Denk aan een reclameposter.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
66
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 5 Feiten en meningen Een feit is iets dat gewoon zo is. Je kunt het controleren, als je wilt. Een mening is iets wat iemand vindt. Je kunt er ook anders over denken. Wijn bevat alcohol is een feit. Wijn is lekker is een mening. Soms wordt iets dat niet waar is, als een feit gepresenteerd. Als een verkoper tegen je zegt: Goedkoper dan bij ons kun je deze schoenen niet krijgen, dan lijkt dat een feit. Maar misschien is het toch verstandig om nog even in een andere winkel te kijken. Zo herken je feiten en meningen - Een feit wordt meegedeeld als iets dat gewoon zo is. Je kunt het controleren. - Een mening begint vaak met: ik vind, volgens mij of naar mijn mening. - In een mening staan vaak beoordelingswoorden: mooi, lelijk, goed, slecht. - Bij een mening worden vaak argumenten gegeven. Bij een feit is dat niet nodig.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
67
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Spreken/kijken/luisteren Hoofdstuk 1 Kijken en luisteren Vaak ben je tegelijk aan het kijken en aan het luisteren. Bijvoorbeeld: - als je instructie krijgt van een docent; - als je kijkt naar een tv-programma; - als je wordt rondgeleid in een museum. Het hangt van je doel af, hoe je kijkt en luistert. Van een belangrijke instructie wil je niets missen. Bij een grappig tv-programma mogen je gedachten best even afdwalen. Zo kijk en luister je doelgericht - Bedenk wat jouw doel is: hoe belangrijk is de informatie voor jou? - Concentreer je zo goed mogelijk, als je geen informatie wilt missen. - Vraag je af wat de functie is van de beelden: geven ze onmisbare informatie of zijn het vooral leuke plaatjes? - Maak aantekeningen als het belangrijk is dat je de informatie onthoudt.
Hoofdstuk 2 Presentatie houden Bij een presentatie vertel je iets over een onderwerp waar je veel van afweet. Je kunt daarbij ook dingen laten zien, als illustratie bij wat je vertelt. Zo bereid je een presentatie voor - Kies een onderwerp dat je interessant vindt. Zoek extra informatie als je nog niet genoeg van het onderwerp afweet. - Bedenk in welke volgorde je alles gaat vertellen. Schrijf de deelonderwerpen onder elkaar op. - Zet achter elk deelonderwerp een aantal trefwoorden. Maak zo een spiekbriefje met de grote lijnen van je presentatie. - Misschien wil je tijdens je presentatie iets laten zien op de beamer. Controleer dan van te voren of alles goed werkt. Zo houd je een presentatie - Praat rustig en duidelijk. Laat af en toe een pauze vallen, zodat de luisteraars de informatie kunnen verwerken. - Maak gebruik van illustratiemateriaal. Een presentatie wordt dan interessanter en je houdt de aandacht van het publiek beter vast. - Kijk je publiek aan, terwijl je praat. Geef af en toe gelegenheid voor het stellen van vragen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
68
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 3 Discussie voeren Het komt vast wel eens voor dat je het niet met iemand eens bent. Je kunt dan argumenten gebruiken om de ander te overtuigen. Wanneer je met iemand argumenten uitwisselt, ben je aan het discussiëren. Bij een meningvormende discussie gaat het erom dat je een eigen mening vormt. Het is niet nodig om samen tot een besluit te komen. Zo voer je een goede discussie - Bedenk van te voren wat je argumenten zijn. Vraag je af wat je vindt en waarom je dat vindt. Zoek zonodig extra informatie. - Laat zien dat je weet waar je over praat. Iemand die deskundig overkomt, wordt sneller serieus genomen. - Blijf tijdens de discussie rustig en vriendelijk. Je overtuigt niemand door te schelden of kwaad te worden. - Ga er niet meteen vanuit dat je gelijk hebt. De ander kan ook goede argumenten hebben en misschien gelijk hebben. - Kijk de ander aan. Je ziet dan of de ander je gelooft en begrijpt wat je zegt.
Hoofdstuk 4 Adviesgesprek voeren In een adviesgesprek krijg of geef je een advies over wat in een bepaalde situatie het beste is. Een adviesgesprek kan bijvoorbeeld gaan over het volgen van een opleiding of het vinden van een baan, of over de aankoop van producten. Wees je bewust van het doel van je gesprek. Zo krijg je het advies dat je nodig hebt - Bereid het adviesgesprek voor. Bedenk wat je wilt weten en hoe je dat gaat vragen. Bedenk ook wat de ander jou zou kunnen vragen. - Vraag door als je ergens meer over wilt weten. Bijvoorbeeld zo: Kunt u nog eens uitleggen hoe... Waarom denkt u dat ik het beste... Wat zijn de voor- en nadelen van ... enzovoort. - Vat aan het einde samen wat er besproken is: Dus u vindt dat ik... Let dan goed op hoe de ander reageert. Als die knikt of ja zegt, weet je dat je het advies goed begrepen hebt.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
69
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 5 Sollicitatiegesprek voeren Als je een bijbaantje wilt of als je na je opleiding aan het werk wilt, zul je een sollicitatiegesprek moeten voeren. In een sollicitatiegesprek kun je laten zien wie je bent en wat je allemaal kunt. Het is belangrijk een goede indruk achter te laten, dan maak je meer kans op de baan die je graag wilt. Zo bereid je een sollicitatiegesprek voor - Zoek informatie op over het bedrijf of de organisatie. - Ga eens praten met iemand die dezelfde baan heeft. - Bedenk alvast welke vragen aan jou gesteld kunnen worden. - Denk ook na over vragen die jij kunt stellen. Zo voer je een sollicitatiegesprek - Zorg ervoor dat je er netjes en verzorgd uitziet. - Geef een hand aan het begin van het gesprek. - Ga rechtop zitten en kijk de ander regelmatig aan. - Stel vragen over het werk; zo kom je geïnteresseerd over.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
70
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Schrijven Hoofdstuk 1 Persoonlijk of zakelijk schrijven Als je persoonlijk schrijft, laat je merken wat je gevoelens zijn: of je ergens blij om bent, of boos, bezorgd of onverschillig. Als je een kaartje schrijft voor een ziek familielid, gebruik je een persoonlijke toon. Als je zakelijk schrijft, zijn de feiten (wat er is gebeurd) het belangrijkst. Wat jouw gevoelens daarbij waren, laat je daarom niet merken. Als je een schadeformulier invult, gebruik je een zakelijke toon. Zo schrijf je persoonlijk - Toon je gevoelens met woorden zoals gelukkig, jammer genoeg, helaas of fantastisch. - Noem niet alleen de feiten, maar vertel ook wat jouw eigen mening daarover is. - Doe niet alleen algemene uitspraken, maar geef ook eens een persoonlijk voorbeeld: Mensen kunnen heel anders zijn dan je eerst denkt. (algemene uitspraak). Toen ik Esin voor het eerst zag, vond ik haar erg arrogant. Nu is ze mijn beste vriendin. (persoonlijk voorbeeld). Zo schrijf je een zakelijke brief - Geef de feiten waar het om gaat, kort en duidelijk weer. - Zeg duidelijk wat je wilt, maar blijf wel beleefd. - Schrijf of typ netjes en spreek de ander met u aan.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
71
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 2 Artikel schrijven Een artikel is een tekst voor een krant, een tijdschrift of een website. Boven een artikel zet je een titel (kop) en onder het artikel schrijf je je naam. De tekst verdeel je in alinea’s. Je kunt tussenkopjes gebruiken om het artikel overzichtelijk in te delen. Een artikel is bedoeld voor een grote groep mensen die je zelf niet kent. Ze weten misschien niet hetzelfde als jij. Zorg er daarom voor dat je genoeg uitleg geeft. De W-vragen (wie, wat, waar, wanneer en waarom) kunnen je helpen om niets te vergeten. Zo schrijf je een artikel - Verdeel je artikel in een inleiding, een kern en een slot. - Vertel in de inleiding waarover je het gaat hebben. - Zorg ervoor dat je inleiding leuk is om te lezen. - Zet alle informatie of al je argumenten in de kern. - Vat in het slot je boodschap kort en krachtig samen.
De juiste toon Je schrijft een artikel met een bepaald doel: om je lezers te informeren, te overtuigen of ergens toe over te halen. Je toon (de manier waarop je schrijft) moet bij dat doel passen. Zo kies je de juiste toon - Wil je mensen alleen maar informatie geven en verder niets, schrijf dan zakelijk. - Wil je mensen ervan overtuigen dat iets niet eerlijk is, schrijf dan verontwaardigd. - Wil je mensen overhalen om ergens aan mee te doen, schrijf dan enthousiast.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
72
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 3 Affiche Met een affiche (poster) kun je reclame maken voor een evenement of een product. Je hangt een affiche op een plek waar veel mensen komen. Een affiche moet daarom opvallen. Anders lopen de mensen er zomaar voorbij. De tekst op een affiche moet kort en krachtig zijn. Gebruik losse woorden en korte zinnen. Let erop dat de informatie volledig is, en goed te begrijpen. Zo maak je een affiche - Zorg voor een blikvanger: een leuke slagzin of een opvallende afbeelding. - Zet belangrijke informatie bovenaan of in het midden, in een grote letter. - Zet aanvullende informatie onderaan op het papier, in een kleinere letter. Tekst en beeld combineren Vaak wordt op een affiche ook beeld gebruikt (foto’s, tekeningen, cartoons). Het beeld moet mensen aanspreken, zodat ze denken: ‘Daar wil ik ook naar toe’ of ‘Dat wil ik ook hebben.’ Zo maak je een lay-out voor een affiche - Zoek een afbeelding die opvalt en de goede sfeer heeft. - Zet de afbeelding in een PowerPoint-dia of Word-document. - Maak drie of vier tekstvakken en typ daar de tekst in. - Experimenteer met lettertypes, lettergroottes, kleuren enzovoort.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
73
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 4 Sollicitatiebrief Je kunt op verschillende manieren solliciteren naar een baan. Soms wil het bedrijf of de instelling dat je een sollicitatiebrief schrijft. Zo’n brief moet er goed uit zien. Anders word je niet uitgenodigd voor een gesprek en maak je geen kans op de baan. Bij de brief doe je een lijst met persoonlijke gegevens of cv. Daarin staat informatie over jezelf, je opleiding en je werkervaring: vakantiebaantjes, stages en/of vrijwilligerswerk. Zo schrijf je een sollicitatiebrief Verdeel de brief in drie alinea’s. Gebruik het volgende schrijfplan: - Alinea 1: Naar welke baan solliciteer je? Hoe weet je dat die baan vrij is? - Alinea 2: Waarom wil je die baan hebben? Waarom ben jij er geschikt voor? - Alinea 3: Wat wil je met je brief bereiken? Schrijven over jezelf In een sollicitatiebrief wil je goed overkomen. Vertel dus wat jouw goede eigenschappen zijn. Wees niet te bescheiden, maar vertel ook geen dingen die niet kloppen. Zo kom je goed over - Geef duidelijke voorbeelden van wat je doet en wat je kunt. - Schrijf op waarom andere mensen tevreden over je werk zijn. Schrijf bijvoorbeeld: De bedrijfsleider vindt dat ik snel kan werken.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
74
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 5 Invulteksten maken Er zijn allerlei situaties waarin je gegevens van mensen nodig hebt. Je kunt die gegevens verzamelen met een invultekst, zoals een bestelbon, een enquête of een inschrijfformulier. Houd de vragen in je invultekst zo eenvoudig mogelijk. Geef duidelijk aan wat er van de invuller wordt verwacht: invullen, aankruisen, omcirkelen enzovoort. Veel invulteksten bestaan uit twee delen: een begeleidend briefje en een lijst met vragen. In het briefje leg je uit wat de bedoeling van de vragenlijst is. Dat is het meest overzichtelijk. Zo schrijf je een briefje bij een invultekst - Begin met een aanhef. Bijvoorbeeld: Beste leerlingen of Geachte wijkbewoners. - Leg in het briefje uit: a wat het doel is van de invultekst; b wat de invuller daaraan heeft (als dat niet vanzelf spreekt); c hoe de ingevulde tekst ingeleverd of opgestuurd kan worden. - Sluit het briefje af met een groet en je naam. Toon en publiek De toon (de manier waarop je schrijft) moet bij je publiek passen. Als je chat met een vriend(in), kies je een informele toon: Heej, zeg es, hoe ... Als je een zakelijke brief schrijft aan een instantie of bedrijf, kies je een formele toon: Geachte heer, kunt u me vertellen hoe... Zo houd je rekening met je publiek - Schrijf formeel als er een behoorlijk leeftijdsverschil is en een afstandelijke relatie. - Schrijf informeel als er weinig leeftijdsverschil is en een vriendschappelijke relatie. - Vraag je in twijfelgevallen af wat voor toon de ander het prettigst zal vinden. Maar schrijf liever te beleefd dan niet beleefd genoeg.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
75
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Examen doen Hoofdstuk 1 Vragen maken over teksten Een examen Nederlands bestaat uit twee onderdelen: leesvaardigheid en schrijfvaardigheid. Bij het onderdeel leesvaardigheid beantwoord je vragen over teksten. Over elke tekst worden meerkeuzevragen gesteld en open vragen (vragen die je zelf moet beantwoorden). In die vragen kom je woorden tegen zoals: amuseren, conclusie, doel van een tekst, functie van een alinea, hoofdgedachte enzovoort. Dit zijn vaktermen van het vak Nederlands. Zo maak je de open vragen - Lees de vraag goed en kijk wat je moet doen. Bijvoorbeeld: Citeer een zin... Neem één zin uit de tekst over: niet meer, niet minder. Citeer een zinsgedeelte... Neem een stukje van een zin over (dus niet de hele zin). Leg uit / verklaar... Geef een uitleg in je eigen woorden (dus niet citeren). Noem twee... / welke twee... Schrijf twee dingen op (zelfs al moet je ervoor gokken). Gebruik maximaal 10 woorden Gebruik in je antwoord op zijn hoogst tien woorden. - Lees het tekstgedeelte waarover de vraag gaat, nog eens precies. - Schrijf het antwoord op en controleer: past het antwoord bij de vraag?
Hoofdstuk 2 Samenvatten Bij één van de opdrachten in het examen ga je een tekst samenvatten. In de opdracht staat hoeveel woorden je daarbij op z’n hoogst mag gebruiken. Ook staat erin welke ‘elementen’ je in de samenvatting moet verwerken. Zo maak je een samenvatting - Lees de tekst die je moet samenvatten, nauwkeurig door. - Bekijk de lijst met ‘elementen’. Maak van elk ‘element’ een vraag. Bijvoorbeeld: In de opdracht staat dat je aandacht moet besteden aan: twee effecten van het drinken van frisdrank; Hiervan kun je de volgende vraag maken: Welke twee effecten heeft het drinken van frisdrank? - Zoek in de tekst naar antwoorden op deze vragen. Streep de antwoorden aan. - Maak van de antwoorden een goed lopende tekst, in volledige zinnen. - Tel het aantal woorden en schrijf dat op. Kort zo nodig je samenvatting in.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
76
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 3 Meerkeuzevragen maken De meeste examenopgaven zijn meerkeuzevragen. Bij zo’n vraag krijg je de keus uit een aantal antwoorden. Het is de bedoeling dat je de letter van het beste antwoord kiest. Zo pak je een meerkeuzevraag aan - Lees de vraag en probeer hem voor jezelf te beantwoorden (kijk dus nog niet naar de antwoorden!). - Lees dan pas de antwoordmogelijkheden. Lees ze allemaal. - Kies het antwoord dat jij het best vindt. - Weet je het niet zeker? Streep dan de antwoorden weg die zeker fout zijn. Kies uit de antwoorden die overblijven.
Hoofdstuk 4 Tekst schrijven Op het centraal examen krijg je één of twee schrijfopdrachten. Zo’n opdracht begint met een beschrijving: een verhaal waarin jij de hoofdpersoon bent. Daarna komt de opdracht zelf: een brief schrijven, een affiche maken enzovoort. Voor deze teksten heb je informatie nodig die je uit de beschrijving haalt. Zo pak je een schrijfopdracht aan Gebruik de vijf-stappenmethode: Stap 1 Lezen Lees de beschrijving en de opdracht nauwkeurig. Bedenk: - Wat voor tekst moet ik schrijven. - Wat is het het doel? - Wat is het publiek? Stap 2 Aanstrepen Kijk goed: wat moet je allemaal in de tekst zetten? Streep deze informatie aan in je examenboekje. Stap 3 Ordenen Zet de gegevens die je moet gebruiken in een logische volgorde. Maak zo nodig een schrijfplan. Stap 4 Schrijven Werk je tekst uit op het werkblad. Stap 5 Controleren Controleer of alle informatie goed in de tekst hebt gezet. Spoor taal- en spelfouten op en verbeter ze.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
77
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 5 Controleren Je bent vast blij als straks de laatste examenopgave op papier staat. De verleiding is groot om je werk in te leveren en weg te gaan. Toch kun je beter nog even blijven zitten. Elke fout die je nog verbetert, levert punten op. Zo kun je je examenwerk controleren Kijk je examenwerk na aan de hand van deze vragen: - Heb je bij leesvaardigheid echt elke vraag beantwoord? Kijk of je bij elk vraagnummer iets hebt opgeschreven. Elk jaar zijn er leerlingen die vergeten vragen te beantwoorden. Zorg dat dat jou niet overkomt. - Staat bij elke meerkeuzevraag één hoofdletter? Misschien twijfelde je nog. Maak dan nu een keuze. Vul altijd wat in, want geen antwoord is altijd fout. - Heb je je precies aan de opdrachten gehouden? Heb je niet meer dan tien woorden gebruikt, als er ‘maximaal tien woorden’ stond? Heb je precies één zin geciteerd, als je een zin moest citeren? - Is je handschrift overal goed te lezen? Zorg ervoor dat elk antwoord goed te lezen is. Als je iets verbetert, doe dat dan netjes. Een onleesbaar antwoord wordt fout gerekend. - Heb je in de schrijfopdrachten nog taal- en spelfouten laten zitten? Elke slordigheid die je nu nog verbetert, kan je punten opleveren.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
78
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Taal en woordenschat Hoofdstuk 1 Woordenboek Tijdens het examen mag je een woordenboek gebruiken. In het woordenboek vind je de betekenis van moeilijke woorden, spreekwoorden en uitdrukkingen. Ook kun je erin opzoeken hoe je woorden schrijft. Je moet dan wel bij het juiste trefwoord kijken. Zo kijk je bij het juiste trefwoord Het trefwoord van: - zelfstandige naamwoorden is het enkelvoud: boten vind je dus bij boot; - bijvoeglijk naamwoorden is de vorm zonder -e: rode vind je bij rood; - werkwoorden is het hele werkwoord: geïllustreerd vind je bij illustreren; - uitdrukkingen is het eerste belangrijke woord: de hond in de pot vind je bij hond. Nog meer in het woordenboek In een woordenboek staat meer dan alleen de betekenis van woorden en uitdrukkingen. - Achter een zelfstandig naamwoord staat of het woord mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o) is. Daaraan zie je wat voor lidwoord of verwijswoord je moet gebruiken - Achter een zelfstandig naamwoord staat welke letters erbij komen voor het meervoud. Bijvoorbeeld: kompres (o) –sen. - De lettergreep die de klemtoon krijgt, is onderstreept of er staat een accentteken ‘ voor. Bijvoorbeeld kompres of kom’ pres. - Achter woorden uit een vreemde taal staat, hoe je ze moet uitspreken. Bijvoorbeeld: equivalent [eekwievaalent] - Achter een werkwoord staat de verleden tijd en het voltooid deelwoord Bijvoorbeeld: overwegen –woog overwogen
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
79
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 2 Kleine lettertjes In advertenties en contracten staan vaak ‘kleine lettertjes’. Een deel van de informatie is dan expres in een kleine letter of onderaan de bladzij afgedrukt. Vaak gaat het daarbij om vervelende voorwaarden of extra kosten. Lees dus de ‘kleine lettertjes’, voordat je een aankoop doet of een reis boekt. Zorg ervoor dat je begrijpt wat er bedoeld wordt. Zoek zonodig de betekenis op van woorden als aansprakelijkheid, annulering, garantie, inclusief, looptijd en termijn. Zo doe je een verantwoorde aankoop - Lees de voorwaarden helemaal en zoek onbekende woorden op. - Kijk of er extra kosten zijn, zoals bezorgkosten of een abonnement. - Ga na of je het artikel kunt ruilen of het aankoopbedrag terugkrijgen. - Controleer of je door de aankoop niet verplicht wordt tot meer aankopen. - Kijk eerst hoeveel en hoe lang je moet betalen, voordat je een lening afsluit.
Contaminatie Optelefoneren is een foute combinatie van twee woorden: telefoneren en opbellen. Zo’n foute combinatie heet een contaminatie. Als twee uitdrukkingen door elkaar gehaald worden, is dat ook een contaminatie. Dat gebeurt bijvoorbeeld in: Haar toekomstplannen werden de bodem in gestampt. De schrijver van deze zin heeft twee bestaande uitdrukkingen door elkaar gehaald: de bodem ingeslagen en de grond in gestampt.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
80
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 3 Moeilijk taalgebruik Teksten zijn soms moeilijk te begrijpen. Dat kan aan het onderwerp liggen, als dat gewoon moeilijk is. Het ook komen doordat een schrijver vaktaal gebruikt of lange zinnen maakt. Dat kom je vaak tegen in teksten van de overheid, in de rechtspraak en in contracten. Soms is een tekst moeilijk te begrijpen, doordat de schrijver met opzet vaag is. Een schrijver kan een vervelende mededeling verpakken in woorden die minder hard overkomen. Dan schrijft hij bijvoorbeeld: In het belang van het voortbestaan van ons bedrijf wordt het aantal werknemers op korte termijn met 30 personen teruggebracht. Dat klinkt minder erg dan: We moeten binnenkort dertig mensen ontslaan, anders gaat ons bedrijf failliet. Zo kun je moeilijk taalgebruik beter begrijpen - Zoek de betekenis van vaktaal op of vraag uitleg aan een deskundige. Veel instanties hebben een site waarop moeilijke woorden worden uitgelegd. Kijk bijvoorbeeld op de site van de Belastingdienst, als je wilt weten wat je drempelinkomen is. - Vat lastige lange zinnen samen in een paar woorden of in een schema. Als er staat: De hoogte van het drempelinkomen is gelijk aan het (belastbaar) minimum loon inclusief vakantiegeld kun je dat samenvatten als: drempelinkomen = minimumloon + vakantiegeld. - Let op verbindingswoorden zoals: mits, als, indien, tenzij, op voorwaarde dat. Die geven aan dat er een voorwaarde wordt gesteld of een uitzondering wordt gemaakt: Indien de zorgverlener meer dan één keer per jaar een periodiek preventief onderzoek noodzakelijk acht, heeft de verzekerde recht op vergoeding van die zorg.
Dubbelzinnigheden Een zin die je op twee manieren kunt uitleggen, is dubbelzinnig. Veel grappen draaien om een dubbelzinnigheid. Het gebeurt ook wel dat mensen per ongeluk iets dubbelzinnigs zeggen of schrijven, zoals in deze krantenkop: Beloning voor moord op fietser. Zo herken je dubbelzinnigheden - Kijk of een woord twee betekenissen heeft, die allebei passen in de zin. Bijvoorbeeld: Ik stal de fiets bij het station. stal betekent: in een garage of bewaarplaats zetten (stallen). stal betekent ook: wegnemen, roven (verleden tijd van stelen). - Kijk of je woorden op verschillende manieren met elkaar kunt verbinden. Bijvoorbeeld: Aanvaller met honkbalknuppel onderuitgehaald. Je kunt met honkbalknuppel verbinden met aanvaller, maar ook met onderuitgehaald.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
81
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 4 Figuurlijk taalgebruik In teksten kom je vaak figuurlijk taalgebruik tegen. Dat wordt ook wel beeldspraak genoemd. Vaak gaat het daarbij om spreekwoorden en vaste uitdrukkingen, zoals Hoge bomen vangen veel wind en Daar komt de aap uit de mouw. Figuurlijk taalgebruik moet je niet letterlijk nemen. Neem bijvoorbeeld de zinnen: Dennis heeft het ver geschopt: hij is opgeklommen tot chef van de afdeling. Hiermee zeg je dat Dennis veel heeft bereikt in zijn werk: ver schoppen en (hoog) opklimmen zijn beeldspraak. Zo herken je figuurlijk taalgebruik - Ga na of de letterlijke betekenis klopt met de rest van de tekst. Als er onzin lijkt te staan, ga dan op zoek naar een figuurlijke betekenis. - Kijk of je met een spreekwoord of een vaste uitdrukking te maken hebt. In dat geval kun je de betekenis vinden in een woordenboek. - De figuurlijke betekenis van losse woorden staat niet in het woordenboek. Bedenk zelf wat die betekenis kan zijn door naar het zinsverband te kijken.
Rijmende uitdrukkingen Sommige vaste uitdrukkingen hebben eindrijm. Dan eindigen twee woorden met dezelfde klank: bepakt en bezakt; hoog en droog. Er zijn ook vaste uitdrukkingen met beginrijm. Dan beginnen twee woorden met dezelfde klant: kind noch kraai; met huid en haar. Als een uitdrukking rijmt, kun je hem gemakkelijker onthouden.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
82
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 5 Humor in een gesprek Met humor kun je de spanning in een gesprek verminderen. Als mensen lachen, breekt dat de spanning. Je kunt humor ook gebruiken om kritiek te leveren. Je drijft dan op een grappige manier de spot met iets, waar je het niet mee eens bent. Zo wordt taal humoristisch Als je humor gebruikt, zeg je de dingen anders dan anders. Bijvoorbeeld: - door te overdrijven Ik heb er een paar bussen haarlak op leeg gespoten. (over je haar dat erg netjes zit) - door te relativeren (dingen kleiner te maken) Ze hebben een leuk optrekje vlakbij Wassenaar! (over een enorm grote villa) - door het tegenovergestelde te zeggen: Ik kan je niet verstaan. Kun je wat harder praten? (tegen iemand die heel hard praat) - door een ontkenning te gebruiken: Ach, ze ziet er niet onaardig uit. (over een beeldschone filmster) - door een taalgrapje te maken Nou, ik ben wèl voor de Obesitaks. (over een belasting op dikmakend voedsel)
Dingen dubbel zeggen Soms zeg je, zonder dat je erbij nadenkt, twee keer hetzelfde. Bijvoorbeeld: Ze heeft met opzet haar schrift expres kwijt gemaakt. Dat is dubbel: met opzet betekent hetzelfde als expres. Er zijn ook uitdrukkingen met twee woorden die hetzelfde betekenen. Bijvoorbeeld: altijd en eeuwig; enkel en alleen. Daar is het juist met opzet gedaan, omdat het mooi klinkt. Zo vermijd je overbodige woorden - Lees een tekst altijd nog een keer door, nadat je hem hebt geschreven. - Schrap woorden die eigenlijk overbodig zijn, zoals: houten in Achterin de tuin ligt een houten boomstam. weer in Hij mag van de dokter zijn werk weer hervatten. zachtjes in Ze fluisterde zachtjes dat ze het ook niet wist.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
83
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Spelling en grammatica Hoofdstuk 1 Spellen volgens de regels Nadat je een tekst geschreven hebt, controleer je hem nog één keer. Daarbij let je ook op de spelling. Op blz. 218-222 van dit boek staat een overzicht van de belangrijkste spellingsregels. Zo controleer je de spelling van je tekst - Pak de regels voor de werkwoordsspelling erbij (zie blz. 218-222). - Ga de werkwoorden één voor één bij langs en controleer ze. - Kijk daarna naar de andere woorden en de leestekens. - Zoek de moeilijke woorden op in je woordenboek.
Hoofdstuk 2 Spellingcontrole op de computer Schrijf je een tekst met de computer? Dan kun je de spellingcontrole gebruiken. De spellingcontrole zet een rood golflijntje onder woorden die hij niet herkent. Tegelijk laat hij enkele woorden zien die op het foute woord lijken. Je kunt dan het juiste alternatief kiezen. De spellingcontrole lost niet alle spellingsproblemen voor je op. Sommige fouten ziet hij niet: - bepaalde fouten in de werkwoordspelling: Ik vindt die film niet leuk. - woorden die je aan elkaar had moeten schrijven: De in zendingen waren niet op tijd. - fouten met hoofdletters en leestekens: hoe, gaat het met jou De spellingcontrole zet soms ook een golflijntje waar dat niet moet. Bijvoorbeeld onder namen en woorden uit een andere taal: Dewy, snowboard, Band aid, schwalbe. Zo gebruik je de spellingcontrole - Klik op Extra en vervolgens op Spelling- en grammaticacontrole. - Ga de woorden met een golflijntje bij langs en kies een alternatief. - Voeg nieuwe woorden toe aan de woordenlijst (met Toevoegen). - Is een woord ten onrechte fout gerekend, klik dan op Negeren.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
84
85
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 3 Spelling in het woordenboek In je woordenboek kun je opzoeken hoe je moeilijke woorden moet spellen. Weet je niet of het gedoucht of gedoest, pianoos of piano’s, soufflee of soufflé: kijk in je woordenboek. Zo kun je de juiste spelling vinden Gebruik het schema hieronder om de schrijfwijze te vinden: wat van de verleden tijd en het voltooid deelwoord van de meervouden van zelfstandige naamwoorden van woorden die uit andere talen zijn overgenomen van veel voorkomende afkortingen
waar bij het hele werkwoord bij het enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bij het hele werkwoord (ww) of enkelvoud (zn) bij de beginletter, meteen op de eerste pagina
Voorbeelden draven (draafde, gedraafd) douchen (douchte, gedoucht) piano (piano’s) museum (musea, museums) retoucheren soufflé enz. MKZ
Hoofdstuk 4 Spelling controleren Als je zelf een tekst schrijft, maak je je eerst niet druk om de spelling. Dat is logisch: je wilt je aandacht bij het verhaal houden. De spelling controleer je daarom achteraf, als je tekst af is. Zo controleer je een tekst van jezelf - Ga alle werkwoorden één voor één bij langs en controleer: a of de persoonsvormen volgens de regels gespeld zijn; b of de andere werkwoordsvormen juist zijn geschreven. - Zet waar nodig hoofdletters, punten, komma’s en andere leestekens. - Gebruik voor moeilijke woorden de spellingscontrole of het woordenboek.
Hoofdstuk 5 Wanneer is goed spellen extra belangrijk? Lezers beoordelen schrijvers op de spelfouten die zij maken. Als je veel spelfouten maakt, denken je lezers dat je slordig bent of gemakzuchtig. Daarom is goed spellen soms extra belangrijk. Niet alleen als je examen doet, maar ook als je een stageverslag maakt of een sollicitatiebrief schrijft. Zo kun je spelfouten voorkomen - Maak je zinnen niet te lang en wees zuinig met moeilijke woorden. - Controleer de spelling stap-voor-stap, zoals je dat geleerd hebt. - Laat je tekst een dag liggen en controleer hem dan nog één keer. - Blijf je twijfelen over een woord, vervang het dan door een ander.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
86
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Fictie Hoofdstuk 1 Onderwerp en genre Fictie heeft altijd een onderwerp. Bijvoorbeeld: liefde, oorlog, misdaad, vriendschap, reizen, het verleden, de toekomst enzovoort. Als twee boeken of twee films over hetzelfde onderwerp gaan, zeg je dat ze bij hetzelfde genre horen. Voorbeelden van genres zijn detectives, actiefilms, sciencefictionromans en historische verhalen (verhalen uit het verleden). Als je een boek in de bibliotheek zoekt, zie je vaak op de rug van het boek een pictogram staan. Dat kan een hartje zijn bij een liefdesverhaal of bijvoorbeeld een spook bij een griezelverhaal. Aan het pictogram kun je dus zien wat het genre is. Je weet dan over welk onderwerp het boek gaat. Zo zoek je fictie op onderwerp - Kijk in je bibliotheek naar pictogrammen op boekruggen. - Zoek in de computer van je bibliotheek ‘op onderwerp’. - Kijk op www.leesplein.nl voor lijsten met onderwerpen en boeken. Hoofdstuk 2 Fictie beoordelen Over fictie heb je meestal een mening. Als je samen naar de film bent geweest, kan het leuk zijn om na afloop over de film na te praten. Je vertelt dan wat je van de film vond. Als je een mooi boek hebt gelezen, wil je graag aan anderen vertellen hoe leuk je het vond. Misschien gaan zij het boek dan ook wel lezen. Bij het vak Nederlands geef je je mening over fictie, als je een boek- of filmverslag maakt. Zo beoordeel je fictie - Bedenk welke beoordelingswoorden je op het boek of de film van toepassing vindt. - Geef een argument bij elk beoordelingswoord. Vraag je dus af: waarom vind ik dat? - Bedenk bij elk argument een duidelijk voorbeeld uit het boek of de film. Een beoordeling kan er dus zo uit zien: Ik vond het gedicht Niet bang zijn origineel. (mening) Het einde bevat een woordgrapje dat ik goed bedacht vond: (argument) Mummies zijn in doeken gewikkeld en de ik-persoon noemt de mummie een ingewikkelde vent. (voorbeeld)
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
87
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 3 Fictie op internet Op internet kun je veel informatie vinden over fictie. Dat is handig als je een fictiedossier moet maken: een map met informatie, meningen en werkstukken over fictie die jij gelezen, bekeken of beluisterd hebt. Je mag het werk van een ander natuurlijk niet presenteren als je eigen werk. Geef daarom duidelijk in je fictiedossier aan, welke informatie je van internet hebt gehaald. Zo kun je gebruik maken van internet - Veel schrijvers hebben een eigen website. Zoek zo’n site als je meer wilt weten over één bepaalde schrijver. - Uitgeverijen hebben vaak een website met informatie over alle boeken die zij uitgeven. Ga daar naartoe voor informatie over de allernieuwste boeken over hun schrijvers. Soms staat er ook hoe je een boekverslag kunt maken of een spreekbeurt over een boek kunt voorbereiden. - Er zijn ook forums waarop mensen hun mening geven over boeken en films. Kijk daarop als je je eigen mening wilt vergelijken met die van andere mensen. Hoofdstuk 4 Recensies Een recensie is een bespreking van een boek of een film. Je kunt recensies vinden in kranten en tijdschriften en ook op internet. De schrijver van een recensie noem je een recensent. In een recensie geeft de recent zijn mening over het boek of de film. Die mening kan positief zijn, maar ook negatief. De recensent gebruikt argumenten en voorbeelden om zijn mening uit te leggen. Vaak staat er aan het einde van een recensie een conclusie. Bijvoorbeeld: Je moet dit boek echt gaan lezen of Deze film is niet om aan te zien. In een recensie staat ook informatie die je voor een boek- of een filmverslag kunt gebruiken. De recensent schrijft waar het boek over gaat en wie het heeft geschreven. Bij een film vermeldt de recensent ook wie de filmregisseur is en welke acteurs erin meespelen. Zo lees je een recensie - Vorm je een beeld van het verhaal en vraag je af: zou het verhaal me aanspreken? - Kijk naar de argumenten van de recensent: denk je dat je het met hem eens bent? - Maak je keuze: Ben je nieuwsgierig geworden? Ga jij het boek lezen / de film zien?
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
88
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
Hoofdstuk 5 Interviews Mensen die boeken of films maken, worden regelmatig geïnterviewd. Je kunt die interviews zien op de televisie, horen op de radio of lezen in een krant of een tijdschrift. Ook op internet kun je interviews vinden. In een interview worden vragen gesteld door een journalist of presentator. De persoon die wordt geïnterviewd, geeft antwoord. De interviewer heeft meestal een doel met zijn vragen. Hij bepaalt waar een interview met een schrijver over gaat: over de persoon van de schrijver of over zijn boeken of misschien alleen over een verfilming die net gemaakt is. Zo kun je interviews gebruiken - Een interview kan je een beeld geven van de mensen achter een boek of een film: schrijvers, regisseurs, acteurs en actrices enzovoort. - In een interview kan een schrijver of een regisseur ook vertellen over zijn werk: waarom hij voor een bepaald onderwerp kiest en wat hij met een boek of een film heeft willen zeggen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009
89
Nieuw Nederlands 4e editie, 4 vmbo bk, docentenhandleiding
90
8 AUTEURS GEZOCHT De auteursteams van Nieuw Nederlands zijn flink gegroeid, maar wij blijven op zoek naar enthousiaste, ervaren en beginnende docenten die in een team en individueel kunnen werken. Iets voor u? Vindt u het leuk om actief en op een andere manier met uw vak bezig te zijn? Om samen te werken met collega’s van andere scholen in het land? En om materiaal te ontwikkelen dat uitgegeven wordt? Neem dan contact met ons op en informeer naar de mogelijkheden! Wij zijn op zoek naar docenten die • • • • • • •
een volledige of parttime baan in het voortgezet onderwijs hebben; met Nieuw Nederlands, een andere methode of met eigen materiaal werken; lesgeven in het vmbo of in het havo/vwo; lesgeven in de onderbouw en/of de bovenbouw; de lerarenopleiding volgen; Nederlands studeren en hun schrijftalenten verder willen ontwikkelen; zich graag verder willen ontwikkelen.
Wilt u samen met dit team en Noordhoff Uitgevers praktisch, bruikbaar en inspirerend materiaal ontwikkelen voor deze doelgroep? Stuur dan uw CV naar Willemijn Muggen, onder vermelding van ‘auteur Nieuw Nederlands’ (e-mail:
[email protected], telefoon: 050-522 61 92).
© Noordhoff Uitgevers bv, 2009