e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Nieuw Nederlands 2 vmbo-t/havo docentenhandleiding
Tiddo Ekens
Wolters-Noordhoff Groningen
© Wolters-Noordhoff
1
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
2
© 2007 Wolters-Noordhoff bv Groningen/Houten, The Netherlands Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van korte gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van niet-korte gedeelte(n) dient men zich rechtstreeks te wenden tot de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise without prior written permission of the publisher. ISBN 978 9001 76317 6
© Wolters-Noordhoff
3
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
INHOUD 1 De methode Nieuw Nederlands
4
2 Nederlands in de onderbouw
5
3 Inhoud Nieuw Nederlands vmbo-t/havo 2
7
4 Lesvoorbereiding vmbo-t/havo 2
14
5 Nieuw Nederlands in de scenario’s
20
6 Nieuw Nederlands van A tot Z
24
7 Achtergrondliteratuur
113
8 Overzicht leerstof vmbo-t/havo 2
114
9 Auteurs gezocht
136
© Wolters-Noordhoff
4
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
1 DE METHODE NIEUW NEDERLANDS DE BASISMETHODE Nieuw Nederlands biedt de volgende leerlingenboeken voor vmbo-basis tot en met vwo. vmbo vmbo/havo havo/vwo vwo
vmbo-basis 1 vmbo-kgt 1 vmbo-t/havo 1 havo/vwo 1 vwo 1
vmbo-basis 2 vmbo-kgt 2 vmbo-t/havo 2 havo/vwo 2 vwo 2
vmbo-basis 3 vmbo-bk 3 vmbo-gt 3 havo 3 vwo 3
vmbo-basis 4 vmbo-bk 4 vmbo-gt 4 havo 4/5 vwo 4
vwo 5/6
HET ACTIVITEITENBOEK Bij ieder leerlingenboek is een extra activiteitenboek beschikbaar. Dit boek is optioneel. Het activiteitenboek bestaat uit de volgende onderdelen: portfolio extra oefeningen voor: Lezen, Woordenschat, Grammatica en Spelling werkbladen bij drie projecten invulbladen bij het leerlingenboek gereedschapskist: overzicht belangrijkste leerstof in leerlingenboek persoonlijk wachtwoord voor extra oefeningen op de website DE WEBSITE: I-CLIPS Bij de methode is ondersteunend ICT-materiaal beschikbaar, dit heet de i-clips. De i-clips is bereikbaar via een persoonlijk wachtwoord in het activiteitenboek en te vinden op de website www.schoolwise.nl. De i-clips bestaat uit de volgende items: Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling D-toetsen: diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling zes minicursussen Schrijven cursussen Word, PowerPoint en Excel de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie drie webquests taalregister Projecten Teleblik Daarnaast is een gedeelte van de i-clips vrij toegankelijk en te vinden op de website 2th.nieuwnederlands.i-clips.wolters.nl. Het gaat om het item Weet je het?, waarmee de kennis van de theorie bij alle cursusonderdelen getoetst kan worden. SERVICEBOX VOOR DOCENTEN Nieuw Nederlands biedt een zogenaamde servicebox voor docenten. De inhoud bestaat uit 3 cd’s: kijkfragmenten op dvd luisterfragmenten op cd (ook van het onderdeel fictie) een cd-rom met: - docentenhandleiding - een didactisch naslagwerk met ongeveer 70 trefwoorden - een jaarplanner - antwoordkaarten - 60 toetsen - kopieerbladen: invulbladen voor de leerling DIGITALE PROEFWERKEN Per deel zijn er 60 proefwerken beschikbaar. Deze toetsen kunnen ook digitaal worden samengesteld, afgenomen en nagekeken. Meer informatie: www.digitaleproefwerken.nl.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
5
2 NIEUW NEDERLANDS IN DE ONDERBOUW DOMEINEN IN DE ONDERBOUW De vernieuwde onderbouw is augustus 2006 officieel van start gegaan. De onderbouw heeft betrekking op leerjaar 1 en 2. Scholen kunnen zelf invulling geven aan leerjaar 3. De kerndoelen onderbouw beschrijven de inhoud van het verplichte programma. Het verplichte deel is 2/3 van de totale onderwijstijd. Scholen kunnen dus 1/3 van de onderwijstijd naar eigen inzicht inrichten. In dit deel kunnen bijvoorbeeld Duits, Frans of godsdienst een plaats krijgen. Ook kan de school dieper ingaan op kerndoelen die zij belangrijk vindt. De onderbouw telt in het verplichte deel zeven domeinen: Nederlands Mens en maatschappij Engels Kunst en cultuur Rekenen en wiskunde Bewegen en sport Mens en natuur SAMENHANG IN DE ONDERBOUW De 58 kerndoelen voor de onderbouw zijn in onderlinge samenhang beschreven. Nederlands speelt in de onderbouw een cruciale rol binnen alle domeinen. Om goed te leren in de andere domeinen is beheersing van de taal onontbeerlijk. In de karakteristiek van het domein Nederlands wordt deze ondersteunende rol van taal bij het leren op school herhaaldelijk benadrukt. KENMERKEN VAN HET LEREN IN DE ONDERBOUW De belangrijkste kenmerken van het onderwijs in de onderbouw zijn: De leerling leert actief en in toenemende mate zelfstandig. De leerling leert samen met anderen. De leerling leert in samenhang. De leerling oriënteert zich. De leerling leert in een uitdagende, veilige en gezonde leeromgeving. De leerling leert in een doorlopende leerlijn. KARAKTERISTIEK VAN HET VAK NEDERLANDS Onderwijs in de Nederlandse taal heeft tot doel de taalvaardigheid van leerlingen te vergroten. Brede beheersing van de taal maakt het leerlingen mogelijk om intensief deel te nemen aan de verschillende aspecten van het maatschappelijk leven, nu en in de toekomst. Beheersing van de Nederlandse taal is onontbeerlijk bij het verwerven van inhoud en vaardigheden in alle leergebieden. In het funderend onderwijs is onderwijs in de Nederlandse taal daarom van grote betekenis. Taalverwerving en taalonderwijs in basis- en voortgezet onderwijs verlopen als het ware in cirkels: dezelfde inhoud komt in toenemende complexiteit en mate van beheersing aan de orde. Het onderwijs in Nederlandse taal in de onderbouw van het voortgezet onderwijs maakt deel uit van die concentrisch verlopende ontwikkeling en sluit daarbij aan bij wat de leerling in het basisonderwijs heeft bereikt. De kern van het vak bestaat uit het verwerven, verwerken en presenteren van informatie en meer algemeen uit het leren communiceren met behulp van de Nederlandse taal. Daarbij gaat het steeds om mengvormen van mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid, zoals een mondelinge presentatie die wordt ondersteund door geschreven teksten en beeldmateriaal. Omgaan met de computer als bron van informatie, als hulpmiddel en als communicatiemiddel is onlosmakelijk verbonden met de kern van het vak. Strategische vaardigheden vormen een wezenlijk onderdeel: lees- en luisterstrategieën, het opstellen van spreek- en schrijfplannen voor communicatieve handelingen. Ook door bewustwording van het belang van conventies in het taalgebruik en van de mogelijkheden om met taal te ‘spelen’, breiden leerlingen hun taalgereedschap en hun repertoire uit. Het onderwijs in de Nederlandse taal sluit aan bij het beheersingsniveau en de leefwereld van de leerling, en breidt deze uit. Leerlingen worden uitgedaagd tot taalactiviteiten en ontwikkelen een positieve houding ten opzichte van andere vormen van taalgebruik. Vanwege het oriënterend karakter van de onderbouw is het in het algemeen belangrijk dat de contexten tezamen over de volle breedte
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
6
reiken van de verschillende toepassingsgebieden van Nederlandse taal: het leven van alledag, andere leergebieden, vervolgonderwijs en beroepenwereld en de Nederlandse taal zelf. De relatie met andere vakken en leergebieden is tweezijdig: gebruik van teksten en contexten uit andere leergebieden in het onderwijs in de Nederlandse taal en bewust werken aan taalonderwijs in het onderwijs in andere leergebieden. De toepassing van taalvaardigheden in andere leergebieden is een belangrijk punt van aandacht en maakt deel uit van het taalbeleid voor de hele school. Daarnaast is er een inhoudelijke samenhang met het onderwijs in andere talen en in het leergebied Kunst en cultuur. KERNDOELEN VAN HET VAK NEDERLANDS Het vak Nederlands in de onderbouw telt 10 globaal geformuleerde kerndoelen: Kerndoel 1: De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken. Kerndoel 2: De leerling leert zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en leert het belang van die conventies te zien. Kerndoel 3: De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn woordenschat. Kerndoel 4: De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven teksten. Kerndoel 5: De leerling leert in schriftelijke en digitale bronnen informatie te zoeken, te ordenen en te beoordelen op waarde voor hemzelf en anderen. Kerndoel 6: De leerling leert deel te nemen aan overleg, planning, discussie in een groep. Kerndoel 7: De leerling leert een mondelinge presentatie te geven. Kerndoel 8: De leerling leert verhalen, gedichten en informatieve teksten te lezen die aan zijn belangstelling tegemoet komen en zijn belevingswereld uitbreiden. Kerndoel 9: De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te bereiden en uit te voeren. Kerndoel 10: De leerling leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn taalactiviteiten uitvoert en leert, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten. MEER INFORMATIE Meer informatie over de onderbouw vindt u op www.onderbouw-vo.nl.
© Wolters-Noordhoff
7
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
3 INHOUD NIEUW NEDERLANDS VMBO-T/HAVO 2 3.1 OPBOUW METHODE De methode Nieuw Nederlands bestaat uit zes hoofdstukken. Elk hoofdstuk bevat acht onderdelen, zoals Lezen, Spreken/kijken/luisteren etc. In ieder onderdeel wordt nieuwe leerstof aangeboden, geoefend en toegepast. De leerstof werkt aan de kerndoelen voor de onderbouw. De zes cursussen van ieder onderdeel hangen onderling samen. Gezamenlijk vormen de cursussen een module die ook aaneengesloten gegeven kan worden. Bij iedere cursus Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven is een taak beschikbaar, waarbij de leerlingen praktisch met de leerstof aan de slag gaan. De methode bevat per deel drie projecten, waarin samenwerken, informatievaardigheden en integratie met andere vakken een belangrijke rol spelen.
Lezen
Spreken / kijken / luisteren
Schrijven
1 Idolen Onderwerp, hoofdgedachte en deelonderwerp Taak Waar gaat het eigenlijk over?! Overleggen Taak Een dagje weg met de klas Stap voor stap schrijven Synoniemen Taak Een brief aan je idool
2 Leef! Feiten, meningen en argumenten
3 Te koop Opsommingen en voorbeelden
4 Verkeerd Tijd, oorzaak en gevolg
5 Schoon Schema’s maken
6 Weg Voorwaarden
Taak Smaken verschillen
Taak Baantjes
Taak Leuk nieuws!
Taak Je eigen huisdier
Luistermanieren Taak Dit doe ik graag!
Presentatie
Lichaamstaal
Taak Terug naar de winkel
Taak Praten met je handen
Informatief gesprek Taak Het goede doel
Taak Inpakken, wegwezen, tenzij … Uitleggen
Je mening geven Signaalwoorden Taak Ik houd van Holland
Advertentie Afkortingen
Verslag Tijdsaanduidingen
Affiche Opmaak
Zakelijke brief Standaardzinnen
Taak Dierenoppas gezocht! Informatie beoordelen
Taak De week van klas …
Taak Houd de kantine schoon! Scholierensite
Taak Rampkamp!
Taak Leg uit
Studievaardigheid Taal en woordenschat
Samenwerken en plannen
Woordenboek
Woordveld Letterlijk en figuurlijk
Kapstok Verwijswoorden
Schoenendoos Werkwoorden met een voorzetsel
Zintuigen gebruiken Streektaal
Ezelsbruggetje Vaktaal
Tekening met woorden Leenwoorden
Grammatica
Vragende en aanwijzende naamwoorden
Zinsdelen
Bijwoordelijke bepaling
Telwoord en bijwoord
Bijvoeglijke bepaling
Spelling
Persoonsvorm
Leestekens
Meervoud
Los of aan elkaar
Hoofdletters
Fictie
Spanning Joost Heyink, De Indringer
Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden Infinitief, voltooid deelwoord en onvoltooid deelwoord Andere culturen Joyce Pool, Blauw
Humor Mariken Jongman, Rits
Poëzie Doe maar, dicht maar
Andere tijden Annejoke Smids, Meester van de Schaduw
Boek en film Francine Oomen, Hoe overleef ik mijn ouders (en zij mij) Thea Beckman, Kruistocht in spijkerbroek
Test Project
© Wolters-Noordhoff
Gewoon anders
Informatie bewaren
Goed fout!
Encyclopedie
Op vakantie!
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
8
3.2 CURSUSSEN In iedere cursus wordt nieuwe leerstof aangeboden, geoefend en toegepast. De leerstof werkt aan de kerndoelen voor de onderbouw. De opbouw van een cursus ziet er schematisch als volgt uit: Opdracht 1 Om te beginnen Theorie
Opdracht 2 Tip Opdracht 3, 4 en verder Variatietip
* -opdracht (steropdracht)
Alles op een rij
Opdracht 1 doet een beroep op al aanwezige kennis en ervaring van de leerling. De theorie (groene letters) bestaat uit een: korte beschrijving van het belang van de leerstof gemiddeld zo’n vier actiegerichte stappen voor de leerlingen Opdracht 2 is een kleine verwerkingsopdracht bij de theorie. De tip bevat een handige aanwijzing of weetje om de leerstof goed in de praktijk toe te passen. Deze opdrachten zijn grotere verwerkingsopdrachten bij de theorie De variatietip is een open opdracht die de kans biedt om de actualiteit in de les te betrekken. Ook speelt de variatietip in op de eigen leefomgeving en de eigen interesses van de leerling. Aan het eind van de cursus staat soms een extra opdracht waarin een hoger beheersingsniveau wordt geoefend. Deze steropdracht kan gezien worden als de overgang naar een hoger niveau. De belangrijkste punten uit de theorie worden kort en bondig herhaald.
De integrale leerstof van alle cursussen vindt u achterin de docentenhandleiding. Lezen Leerlingen oefenen in het onderdeel Lezen hoe zij onderwerp, hoofdgedachte en deelonderwerp in een tekst kunnen herkennen. Ook ontwikkelen leerlingen inzicht in tekstverbanden, zoals bijvoorbeeld opsommingen en voorbeelden en oorzaak-gevolgverbanden, met als doel efficiënter informatie uit teksten te verwerven. Leesstrategieën uit deel 1 worden doorlopend toegepast. De titels van de cursussen zijn: 1 Onderwerp, hoofdgedachte en deelonderwerp 2 Feiten, meningen en argumenten 3 Opsommingen en voorbeelden 4 Tijd, oorzaak en gevolg 5 Schema’s maken 6 Voorwaarden Spreken/kijken/luisteren In het onderdeel Spreken/kijken/luisteren oefenen leerlingen verschillende gespreks- en spreeksituaties, variërend van een overleg tot een spreekbeurt. Ook is er aandacht voor drie luistermanieren en voor lichaamstaal. Elke cursus besluit met een kijk- en luisterfragment met vragen en opdrachten. De titels van de zes cursussen zijn: 1 Overleggen 2 Luistermanieren 3 Presentatie 4 Lichaamstaal 5 Informatief gesprek 6 Uitleggen Schrijven Het onderdeel Schrijven besteedt iedere cursus aandacht aan twee onderwerpen. Eerst wordt ingegaan op de inhoud van een tekst of op de kenmerken van tekstsoorten, waarna er geschreven wordt. Vervolgens wordt gericht geoefend met belangrijke deelaspecten van schrijven, zoals signaalwoorden en opmaak.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
9
De titels van de zes cursussen zijn: 1 Stap voor stap schrijven; Synoniemen 2 Je mening geven; Signaalwoorden 3 Advertentie; Afkortingen 4 Verslag; Tijdsaanduidingen 5 Affiche; Opmaak 6 Zakelijke brief; Standaardzinnen Studievaardigheid Het onderdeel Studievaardigheid bereidt de leerlingen voor op het uitvoeren van projecten waarin wordt samengewerkt en waarin informatie moet worden verzameld. Het beoordelen, bewaren en ordenen van informatie, onder andere van internet, staat centraal. De titels van de zes cursussen zijn: 1 Samenwerken en plannen 2 Woordenboek 3 Informatie beoordelen 4 Informatie bewaren 5 Scholierensite 6 Encyclopedie Taal en woordenschat Het onderdeel Taal en woordenschat besteedt aandacht aan het aanleren en gebruiken van technieken om nieuwe woorden te onthouden. Naast de woordenschatverwervingsstrategieën is er ook aandacht voor verschillende taaleigenaardigheden. Centraal staan het beleven van plezier aan taal en het spelen met taal. De titels van de zes cursussen zijn: Woordenschatverwerving Taal 1 Woordveld Letterlijk en figuurlijk 2 Kapstok Verwijswoorden 3 Schoenendoos Werkwoorden met een voorzetsel 4 Zintuigen gebruiken Streektaal 5 Ezelsbruggetje Vaktaal 6 Tekening met woorden Leenwoorden Grammatica In het onderdeel Grammatica oefenen leerlingen grammaticale begrippen die onder andere nodig zijn bij het aanleren van moderne vreemde talen. De titels van de zes cursussen zijn: 1 Vragende en aanwijzende naamwoorden 2 Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden 3 Zinsdelen 4 Bijwoordelijke bepaling 5 Telwoord en bijwoord 6 Bijvoeglijke bepaling Spelling Het onderdeel Spelling besteedt aandacht aan werkwoordspelling en andere spellingproblemen, zoals meervoudsvormen en het aan elkaar of los schrijven van woorden. Verder is er aandacht voor leestekens en hoofdletters. De titels van de zes cursussen zijn: 1 Persoonsvorm 2 Infinitief, voltooid deelwoord en onvoltooid deelwoord 3 Leestekens 4 Meervoud 5 Los of aan elkaar 6 Hoofdletters
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
10
Fictie Het onderdeel Fictie brengt leerlingen in aanraking met verschillende vormen van fictie. Verhalen, romanfragmenten, gedichten, film en tv, liedteksten en strips wisselen elkaar af. Daarnaast maken leerlingen kennis met het zelf maken van fictie zoals gedichten. In keuzeopdrachten verkennen en ontwikkelen leerlingen hun eigen voorkeuren voor fictie. Elke cursus besluit met enkele actuele leestips voor 13-14-jarigen. De titels van de cursussen zijn: Joost Heyink, De indringer 1 Spanning Joyce Pool, Blauw 2 Andere culturen Mariken Jongman, Rits 3 Humor Doe maar, dicht maar 4 Poëzie Annejoke Smids, Meester van de schaduw 5 Andere tijden Francine Oomen, Hoe overleef ik mijn ouders (en zij mij) 6 Boek en film Thea Beckman, Kruistocht in spijkerbroek Op www.nieuwnederlands.nl en de docenten Servicebox vindt u een fictielijst bij Nieuw Nederlands 4 editie deel 2 vmbo-t/havo. Hierin zijn alle verhalen, dichtbundels en (verfilmde) boeken opgenomen die in deel 2 vmbo-t/havo aan de orde komen in het onderdeel Fictie.
e
3.3 TAKEN In een taak passen de leerlingen taalvaardigheden in de praktijk toe. Elk deel bevat in totaal zes taken. De situatie in iedere taak is zoveel mogelijk geënt op het gebruik van taalvaardigheden in het echte, buitenschoolse leven. De taak is verder gericht op samenwerking tussen leerlingen en op het verzamelen en presenteren van informatie. Een taak bestaat gemiddeld uit ongeveer zes stappen. Een taak kent – globaal gezien – een vaste opbouw oriënteren kiezen
informatie verzamelen laten zien
De inleiding beschrijft kort en uitdagend de prestatie die van de leerling verwacht wordt. De leerling kiest een aspect van het onderwerp. Hij/zij kan zich de opdracht eigen maken door keuzes te maken die aansluiten bij eigen ervaringen of interesses. Op internet, in kranten, bij klasgenoten of deskundigen gaat de leerling op zoek naar informatie. Ook is de leerling soms zelf een informatiebron. Leerlingen wisselen uit wat zij ontdekt hebben.
Lezen De taken in het onderdeel Lezen sluiten aan bij de leerstof in de cursus van ieder hoofdstuk. Er zijn zes leestaken in deel 2: 1 Waar gaat het eigenlijk over?! 2 Smaken verschillen 3 Baantjes 4 Leuk nieuws! 5 Je eigen huisdier 6 Inpakken, wegwezen, tenzij … Spreken/kijken/luisteren De taken in het onderdeel Spreken/kijken/luisteren sluiten aan bij de leerstof in de cursus van ieder hoofdstuk. Er zijn zes spreek-, kijk- en luistertaken in deel 2: 1 Een dagje weg met de klas 2 Dit doe ik graag! 3 Terug naar de winkel 4 Praten met je handen 5 Het goede doel 6 Leg uit
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
11
Schrijven De taken in het onderdeel Schrijven sluiten aan bij de leerstof in de cursus van ieder hoofdstuk. Er zijn zes schrijftaken in deel 2: 1 Een brief aan je idool 2 Ik houd van Holland 3 Dierenoppas gezocht! 4 De week van klas … 5 Houd de kantine schoon! 6 Rampkamp
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
12
3.4 PROJECTEN De projecten hebben tot doel de aangeleerde taalvaardigheden van de voorafgaande hoofdstukken geïntegreerd toe te passen. Vooral de vaardigheden Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven worden in een project in samenhang in praktijk gebracht. Daarnaast bieden de projecten gelegenheid tot samenwerkend leren, het oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden en het toepassen van informatievaardigheden. In deel 2 zijn er drie projecten: Projecten Hoofdstuk 2: Gewoon anders Hoofdstuk 4: Goed fout! Hoofdstuk 6: Op vakantie!
Relatie met andere vak- en leergebieden kunst en cultuur, mens en maatschappij mens en natuur (m.n. verzorging), godsdienst en/of levensbeschouwing, mens en maatschappij bewegen en sport, mens en maatschappij, kunst en cultuur
Bij ieder project horen werkbladen. Deze werkbladen staan in het activiteitenboek en op cd 1 van de servicebox. De projecten zijn ook beschikbaar als webquests op www.nieuwnederlands.wolters.nl. Hiervoor hebben de leerlingen een persoonlijk wachtwoord nodig dat beschikbaar is via het activiteitenboek.
3.5 ACTIVITEITENBOEK Het activiteitenboek is optioneel. Het is een bewaar- en naslagwerk voor de leerling en bevat de volgende onderdelen: 1 Portfolio 2 Extra oefeningen voor Lezen, Woordenschat, Grammatica en Spelling 3 Werkbladen projecten 4 Invulbladen 5 Gereedschapskist voor taal Verder biedt het activiteitenboek een persoonlijk wachtwoord waarmee de leerling toegang heeft tot iclips, de website bij Nieuw Nederlands.
3.6 DE WEBSITE: I-CLIPS Bij de methode is ondersteunend ICT-materiaal beschikbaar, dit heet de i-clips. De i-clips is bereikbaar via een persoonlijk wachtwoord in het activiteitenboek en te vinden op de website www.schoolwise.nl. De i-clips bestaat uit de volgende items: Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling D-toetsen: diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling zes minicursussen Schrijven cursussen Word, PowerPoint en Excel de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie drie webquests taalregister Projecten Teleblik - Teleblik is een website voor het onderwijs. Leerlingen en docenten kunnen hierop audiovisuele bronnen zoeken en bekijken. Nieuw Nederlands heeft twee projecten gemaakt met Teleblik als belangrijkste bron: een project over Sport en een project over Mode. De Teleblik projecten zijn beschikbaar via de i-clips en zijn ook als projectbladen opgenomen op de servicebox voor docenten. Om de filmpjes in Teleblik te kunnen bekijken is een speciale toegangscode nodig. Deze code is gratis en meer informatie over hoe u deze kunt aanvragen, vindt u op de site van Teleblik: www.teleblik.nl.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
13
3.7 DIGITALE PROEFWERKEN Nieuw Nederlands biedt de mogelijkheid tot digitale toetsing. Proefwerken kunnen eenvoudig digitaal worden samengesteld, afgenomen en worden nagekeken. De proefwerken zijn in aantal en inhoud hetzelfde als de papieren proefwerken, oftewel zestig per deel. De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de leerlingen ook in aanraking via de i-clips. Meer informatie over digitale proefwerken vindt u op: www.digitaleproefwerken.nl.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
14
4 LESVOORBEREIDING VMBO-T/HAVO 2 INLEIDING Nieuw Nederlands is gemaakt voor zelfstandig werken en leren. Dat houdt in dat de leerling ook zonder voortdurende hulp door de methode kan gaan. In hoofdstuk 6 (Nieuw Nederlands van A tot Z) worden vier soorten werkwijzers beschreven die meer leerlinggestuurd onderwijs bevorderen. Bij een aantal opdrachten in Nieuw Nederlands is echter wel de hulp en de sturing van de docent gewenst en noodzakelijk. Bijvoorbeeld omdat van tevoren het computerlokaal gereserveerd moet worden, of omdat er voldoende woordenboeken aanwezig moeten zijn. Per hoofdstuk geven we aan welke stap(pen) een docent ter voorbereiding op de les moet nemen. Iedere stap kan na uitvoering worden afgevinkt.
HOOFDSTUK 1 IDOLEN Onderdeel Lezen Lezen
SKL SKL SKL SKL Taak Schrijven Studievaardigheid Studievaardigheid Taal en woordenschat Taal en woordenschat Grammatica
Spelling
Fictie
© Wolters-Noordhoff
Opdracht 3 Walk of Fame (variatietip) Meer oefenen Maak de D-toets
Actie 0 Neem mee of laat meenemen: tijdschriften waarin idolen staan zoals Hitkrant, Breakout, Oor. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 1 Om te beginnen 0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht. 2 Op MSN 0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht. 3 Klassenfeest! 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3 Klassenfeest!) bij deze opdracht. Bekijk het 0 Zet dvd-speler en cd klaar. fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 1. Een brief schrij0 Reserveer eventueel computerlokaal en controleer ven aan je idool beschikbaarheid van internet en e-mail. 3 Schoolwerk 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3 plannen Schoolwerk plannen) bij deze opdracht. 4 Je favoriete 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (4 docent Je favoriete docent) bij deze opdracht. 4 Favoriete film 0 Reserveer computerlokaal en controleer beschikbaarheid van Word en printerfaciliteiten. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Tekst 1 en 3 0 Laat eventueel tekst 1 en 3 horen vanaf de luister-cd.
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
15
HOOFDSTUK 2 LEEF! Onderdeel Lezen
Opdracht 4 Zelf vinden (variatietip)
Lezen
Meer oefenen Maak de D-toets
Taak Lezen
Smaken verschillen 3 Domme Belgen?
SKL
SKL
SKL Taak Schrijven Studievaardigheid Taal en woordenschat
4 Jeugdjournaal bekijken en navertellen Bekijk het fragment Ik houd van Holland 2 Woordzoeker Meer oefenen Maak de D-toets
Grammatica
Meer oefenen Maak de D-toets
Spelling
Meer oefenen Maak de D-toets
Fictie Project
Tekst 1, 3 en 4 Gewoon anders
© Wolters-Noordhoff
Actie 0 Neem mee of laat meenemen: kranten en tijdschriften waarin meningen worden gegeven. 0 Laat zoeken op internetforums. Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding en printerfaciliteiten. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer computerlokaal, controleer internetverbinding en bereikbaarheid van scholieren.com en kennisnet.nl. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3 Domme Belgen, beoordelingsschema) bij deze opdracht. 0 Lees de volgende tekst voor: We spreken dezelfde taal, staan samen in de geschiedenisboekjes en vieren vakantie bij elkaar op de stoep. Toch zal een Hollander altijd grapjes blijven maken over de domme Belgen. En een Belg lacht om de Nederlandse zuinigheid. Belgen en Nederlanders zijn heel verschillend. De Nederlander is gewend aan een goed leven in zijn eigen land. Volgens de Belgen hebben wij daarom een grote mond en een arrogante houding. De Belgen zijn nog steeds heel dankbaar voor hun eigen land. België bestaat namelijk veel minder lang dan Nederland. Belgen zijn daarom heel bescheiden. Ondertussen gaan de Belgen rustig hun eigen gang. Maar ze hebben niet heel erg veel respect voor de zelfbewuste Nederlander. Naar: Quest, november 2005 0 Geef leerlingen ruim van tevoren de opdracht om thuis het Jeugdjournaal te bekijken. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 2. 0 Reserveer eventueel computerlokaal en controleer beschikbaarheid van Word en printerfaciliteiten. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2 Woordzoeker, puzzel) bij deze opdracht. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Laat eventueel tekst 1, 3 en 4 horen vanaf de luister-cd. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij het Project Gewoon anders! (Uiterlijk). 0 Reserveer computerlokaal en controleer beschikbaarheid van internet, Word en printer. 0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over opslaan van bestanden. 0 Overleg en stem af met collega’s van kunst en cultuur, en mens en maatschappij. 0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling, groepswerk en zelfbeoordeling.
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
16
HOOFDSTUK 3 TE KOOP Onderdeel Lezen
Opdracht 4 Variatietip
Lezen
Meer oefenen Maak de D-toets
Taak Lezen
Baantjes
SKL
3 Pindakaas!
SKL
4 Snacks!
SKL
Bekijk het fragment Dierenoppas gezocht!
Taak Schrijven
Taal en woordenschat
Meer oefenen Maak de D-toets
Grammatica
Meer oefenen Maak de D-toets
Spelling
Meer oefenen Maak de D-toets
Fictie
Tekst 1 en 3
© Wolters-Noordhoff
Actie 0 Neem mee of laat meenemen: tijdschriften met veel advertenties, bijvoorbeeld oude tv-gidsen, Kampioen etc. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding en printerfaciliteiten. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding, bereikbaarheid van nibudjong.nl, en printer. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3 Pindakaas!, beoordelingsschema) bij deze opdracht. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (4 Snacks, beoordelingsschema) bij deze opdracht. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 3. 0 Reserveer computers, controleer internet en zorg voor beschikbaarheid Word en printer. 0 Neem mee of laat meenemen: regionale, plaatselijke kranten en huis-aan-huisbladen. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Laat eventueel tekst 1 en 3 horen vanaf de luister-cd.
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
17
HOOFDSTUK 4 VERKEERD Onderdeel Lezen Lezen
Opdracht 4 Geen goed nieuws vandaag... Meer oefenen Maak de D-toets
Taak Lezen
Leuk nieuws!
SKL
4 Donatie
SKL
Bekijk het fragment Praten met je handen De week van klas …
Taak SKL Taak Schrijven
Taal en woordenschat
Meer oefenen Maak de D-toets
Grammatica
Meer oefenen Maak de D-toets
Spelling
Meer oefenen Maak de D-toets
Fictie Fictie
Tekst 1, 3, 4 en 5 3 Rijmgein
Project
Goed fout!
© Wolters-Noordhoff
Actie 0 Geef ruim van tevoren de leerlingen de opdracht om een krantenartikel mee te nemen over iets wat verkeerd gegaan is. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Maak voor stap 2 gebruik van deze mogelijkheden: 0 Neem mee of laat meenemen: landelijke en regionale kranten. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding en printer. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (4 Donatie, beoordelingsschema) bij deze opdracht. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 4. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding en printerfaciliteiten. 0 Reserveer computerlokaal, controleer internetverbinding en emailfaciliteiten. 0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over gebruik van e-mailprogramma’s indien berichten op de harde schijf worden opgeslagen. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Laat eventueel tekst 1, 3, 4 en 5 horen vanaf de luister-cd. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3 Rijmgein, tekst 3) bij deze opdracht. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij het Project Goed fout! (Verkeerd). 0 Reserveer computerlokaal en controleer beschikbaarheid van internet, Word, PowerPoint en printer. 0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over opslaan van bestanden. 0 Overleg en stem af met collega’s van mens en natuur (m.n. verzorging), godsdienst en/of levensbeschouwing, mens en maatschappij 0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling, groepswerk en zelfbeoordeling.
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
18
HOOFDSTUK 5 SCHOON Onderdeel Lezen Lezen Lezen
Lezen
SKL SKL SKL SKL Schrijven
Taak
Studievaardigheid Studievaardigheid Taal en woordenschat Grammatica
Spelling
Fictie
© Wolters-Noordhoff
Opdracht Actie 1 Om te beginnen 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (1 Om te beginnen, bekende soapseries) bij deze opdracht. 2 Schoon doekje? 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2 Schoon doekje) bij deze opdracht. 4 Schone 0 Reserveer computerlokaal, controleer printer, internetverbinding schema’s en bereikbaarheid wikipedia.nl. (variatietip) 0 Zorg ervoor dat er voldoende lege vellen papier in A4- of A3formaat in de klas aanwezig zijn. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 1 Om te beginnen 0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht. 3 Burgemeester 0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht. 4 Gesprek voeren 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (4 Gesprek voeren, beoordelingsschema) bij deze opdracht. Bekijk het 0 Zet dvd-speler en cd klaar. fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 5. 4 Tennistoernooi 0 Reserveer computerlokaal en controleer beschikbaarheid van de printer, van Word en van het bestand 5.4 Tennistoernooi.doc op www.nieuwnederlands.wolters.nl 0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over opslaan van bestanden. Houd de kantine 0 Reserveer computerlokaal, controleer beschikbaarheid van schoon! bijvoorbeeld Word en printerfaciliteiten. 0 Controleer de mogelijkheden op school om leerlingen hun poster van A4 naar A3 te laten kopiëren. 3 Kennisnet 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding, o.a. bereikbaarheid van kennisnet.nl en davindi.nl. 4 Schone school 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (4 Schone school, stappenplan INFORMATIE) bij deze opdracht. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Tekst 1 en 3 0 Laat eventueel tekst 1 en 3 horen vanaf de luister-cd.
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
19
HOOFDSTUK 6 WEG Onderdeel Lezen
SKL SKL SKL Studievaardigheid Studievaardigheid Taal en woordenschat Grammatica
Spelling
Fictie Project
© Wolters-Noordhoff
Opdracht Meer oefenen Maak de D-toets
Actie 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 1 Om te beginnen 0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht. 4 Hoe zit dat? 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (4 Hoe zit dat?, beoordelingsschema) bij deze opdracht. Bekijk het 0 Zet dvd-speler en cd klaar. fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 6. 2 Zoekwoorden 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding (met bedenken name de bereikbaarheid van www.wikipedia.nl). 2 Weg? 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding (met name de bereikbaarheid van www.wikipedia.nl). Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Tekst 1, 2 en 3 0 Laat eventueel tekst 1, 2 en 3 horen vanaf de luister-cd. Op vakantie! 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij het Project Op vakantie! (Weg). 0 Reserveer computerlokaal en controleer beschikbaarheid van internet, tekstverwerking (bijvoorbeeld Word) en printer. 0 Overleg en stem af met de collega’s van bewegen en sport, mens en maatschappij, kunst en cultuur. 0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling, groepswerk en zelfbeoordeling.
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
20
5 NIEUW NEDERLANDS IN DE SCENARIO’S 5.1 SCENARIO’S IN DE ONDERBOUW In de onderbouw is er sprake van vier scenario’s. Deze scenario’s zijn modellen om het onderwijs in de onderbouw vorm te geven en hebben tot doel om het gesprek over inhoud en vorm van onderwijs te vergemakkelijken. Alle vier scenario’s streven naar samenhang in leerstof en werkwijze. Er is geen kwalitatief onderscheid tussen de scenario’s. Binnen ieder scenario kan dus het best mogelijke onderwijs voor leerlingen worden gerealiseerd. De scenario’s kunnen als volgt worden gekarakteriseerd:
1 2 3 4
Samenhang … door leerstofafspraken door combinaties van vakken en projecten door integratie via competenties van leerlingen
Programma schoolvakken blijven uitgangspunt op het rooster, met variaties zoals blokuren en keuzewerkuren vakken en projecten bestaan naast elkaar in een vakrooster en projectrooster integratie van vakken met langere lessen (70/90 minuten) in grotere gehelen, bijv. leergebieden leerlingen kunnen zelf kiezen en werken zonder een rooster maar met flexibele planningen
Team afstemmen maar ieder werkt voor zich afstemmen en samenwerken samenwerken bepaalt het resultaat klantgerichtheid
Het doel van de onderbouw is onder andere dat iedere school een eigen scenario ontwikkelt dat optimaal aansluit bij de leerlingen en optimaal gebruikmaakt van kwaliteiten van de docenten. De vier voorbeeldscenario’s dienen ter inspiratie. Nieuw Nederlands kan in alle vier scenario’s worden ingezet. In dit hoofdstuk worden een aantal mogelijkheden geschetst om de methode geheel of gedeeltelijk in te zetten binnen genoemde scenario’s.
5.2 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 1 In scenario 1 is Nederlands een apart vak op het rooster. Afstemming met andere vakken vindt plaats door middel van overleg met de collega’s van andere vakken. Omdat in de onderbouw geen sprake is van een advieslessentabel, kan het vak Nederlands in aantal uren per school sterk verschillen. Daarom hebben we het vak Nederlands binnen scenario 1 uitgewerkt in drie varianten: variant A: Nederlands als 4-uursvak (ca. 144 uren op jaarbasis) variant B: Nederlands als 3-uursvak (ca. 108 uren op jaarbasis) variant C: Nederlands als 2-uursvak (ca. 72 uren op jaarbasis) Deze drie varianten kunnen ook ter inspiratie dienen als Nederlands geperiodiseerd wordt. Als Nederlands in jaar 1 bijvoorbeeld alleen in het eerste half jaar wordt aangeboden als 4-uursvak (dus ongeveer 18 weken x 4 uur = 72 uur), kan worden uitgegaan van variant C. Variant A: Nederlands als 4-uursvak (voorbeeld) In variant A worden de drie projecten en alle lessen Studievaardigheid uitgevoerd buiten de lesuren van het vak Nederlands. Deze onderdelen hebben immers meerwaarde voor alle andere vakken in de onderbouw. Voor Nieuw Nederlands deel 1 is dan ongeveer 144 uur vereist, oftewel 36 weken à 4 uur. Bijvoorbeeld: Maak de lessen Studievaardigheid onderdeel van de mentorlessen of van een aparte cursus Studievaardigheid. Plan de drie projecten in de algemene projecttijd in, in samenwerking met andere vak- en leergebieden. Of: maak in overleg met de onderbouwcollega’s andere keuzes.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
21
Variant B: Nederlands als 3-uursvak (voorbeeld) In variant B vindt net als in variant A overheveling plaats van de projecten en van Studievaardigheid naar andere uren in het rooster. Daarnaast worden sommige onderdelen versneld, beperkt of geïntegreerd uitgevoerd, bijvoorbeeld Grammatica, Spelling en Fictie. Voor Nieuw Nederlands deel 1 is dan ongeveer 108 uur vereist, oftewel 36 weken à 3 uur. Bijvoorbeeld: Maak de lessen Studievaardigheid onderdeel van de mentorlessen of van een aparte cursus Studievaardigheid. Plan de drie projecten in de algemene projecttijd in, in samenwerking met andere vak- en leergebieden. Combineer het onderdeel Grammatica met het onderwijs in een moderne vreemde taal. Verkort het onderdeel Spelling binnen de uren Nederlands en maak spelling tot inzet van alle vakken. Verkort het onderdeel Fictie tot twee lessen per hoofdstuk en integreer overige aspecten van Fictie met kunst- en cultuurvakken. Of: maak in overleg met de onderbouwcollega’s andere keuzes. Variant C: Nederlands als 2-uursvak (voorbeeld) In variant C is met 2 uur per week op jaarbasis ongeveer 72 uur beschikbaar. Bijvoorbeeld: Kies alleen voor de onderdelen die sterk op communicatieve vaardigheden gericht zijn, bijvoorbeeld Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven. Kies alleen voor die onderdelen die bij andere domeinen niet of niet voldoende aan de orde komen, bijvoorbeeld: Schrijven, Studievaardigheid, Spelling en Fictie. Of: maak in overleg met de onderbouwcollega’s andere keuzes.
5.3 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 2 In scenario 2 wordt uitgegaan van aparte vakken waarbij samenhang wordt bereikt door projecten waaraan verschillende vakken tegelijk deelnemen. De verhouding tussen vakuren en projecturen kan verschillen. Sommige scholen kiezen bijvoorbeeld voor 50% vaklessen en 50% projecttijd. Er zijn tal van andere opties om projecten in scenario 2 een plaats te geven. Bijvoorbeeld: keuzewerktijd: leerlingen voeren in de reguliere keuzewerktijduren een project uit, bijvoorbeeld e e het 5 en 6 lesuur op woensdagmiddag projectdagdelen: in het rooster worden voor een bepaalde periode, bijvoorbeeld vier weken, dagdelen vrijgepland voor het werken aan een project projectrooster: in het rooster wordt bijvoorbeeld twee keer per jaar één week ingepland voor het werken aan een schoolbreed project of aan het werken aan een project naar keuze Nieuw Nederlands biedt drie projecten aan. Eén project kost ongeveer 6 lessen maar kan gemakkelijk worden uitgebreid door het aantal bronnen uit te breiden of door de complexiteit van bronnen te vergroten. Ook kan het eindproduct in omvang worden vergroot. Verder kan de inhoudelijke reikwijdte van het project toenemen door leerstof of vaardigheden uit andere domeinen een grotere rol te laten spelen. De samenhang met andere vak- en leergebieden is als volgt: Projecten Hoofdstuk 2: Altijd en overal feest! Hoofdstuk 4: Hoe leef ik gezonder? Hoofdstuk 6: Boosheid: wat doe je eraan?
© Wolters-Noordhoff
Relatie met andere vak- en leergebieden mens en maatschappij, kunst en cultuur (presentaties) mens en natuur, met name biologie en verzorging; kunst en cultuur (presentaties) mens en maatschappij, bewegen en sport (zelfverdediging); sociaal-communicatieve vaardigheden of drama
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
22
De volgende onderdelen van Nieuw Nederlands spelen een belangrijke voorwaardelijke rol bij de uitvoering van projecten in andere domeinen: Lezen Spreken/kijken/luisteren Schrijven Studievaardigheid Spelling Tussen het vak Nederlands en de overige domeinen moeten onderbouwbreed afspraken gemaakt worden over de rol en de omvang van het vak Nederlands binnen de projectlessen. De varianten in scenario 1 kunnen ter oriëntatie dienen voor de invulling van de vaklessen op het rooster.
5.4 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 3 In scenario 3 wordt uitgegaan van samenhang door integratie van vakken tot grotere gehelen, zoals leergebieden. In dit scenario kan Nederlands worden geïntegreerd met het domein mens en maatschappij, waarbij Nederlands als apart vak nog maar één uur heeft, bijvoorbeeld voor spelling-, grammatica- of fictieonderwijs. Nieuw Nederlands kan in scenario 3 nog steeds als 1-, 2- of 3-uursvak bestaan. Afhankelijk van de mate van integratie blijven er voor een apart vak meer of minder uren over. Integratie van onderdelen van Nieuw Nederlands in andere domeinen kan er bijvoorbeeld zo uitzien: Integratie Nederlands binnen domein … mens en maatschappij mens en natuur kunst en cultuur moderne vreemde talen bewegen en sport alle domeinen alle domeinen alle domeinen
Onderdelen van Nieuw Nederlands Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven Lezen, Spreken/kijken/luisteren Fictie Grammatica Spreken/kijken/luisteren de drie projecten de zes taken Studievaardigheid
Tussen het vak Nederlands en de overige domeinen moeten onderbouwbreed afspraken gemaakt over de rol en de omvang van het vak Nederlands binnen de andere domeinen. De varianten in scenario 1 kunnen ter oriëntatie dienen voor de invulling van de vaklessen op het rooster.
5.5 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 4 In scenario 4 vindt samenhang plaats via de competenties van leerlingen. Leerlingen kiezen hun eigen weg door de leerstof en volgen daarin eigen interesses. Docenten en lesmethodes faciliteren de leerling en zorgen ervoor dat de leerling voldoende in aanraking komt met de kerndoelen voor de onderbouw. Scenario 4 vraagt van de docent een klantgerichte opstelling. De docent biedt cursussen, begeleiding, workshops of gastlessen aan in samenspraak met de leerlingen. Ook kan er binnen scenario 4 een aantal funderende cursussen worden aangeboden voor alle leerlingen. Nieuw Nederlands heeft in scenario 4 verschillende gebruiksmogelijkheden. Bijvoorbeeld: cursorisch: leerlingen volgen groepsgewijs bijvoorbeeld een basiscursus Lezen, Schrijven of Spelling uit de methode naslagwerk vaardigheden: leerlingen gebruiken Nieuw Nederlands als naslagwerk om zich vaardigheden eigen te maken, bijvoorbeeld het zoeken naar en beoordelen van informatie of het voorbereiden en uitvoeren van een schriftelijke of mondelinge presentatie remedial teaching: op basis van diagnostische toetsen of het onderdeel Weet je het? (i-clips) of op basis van persoonlijke interesses, kan een leerling besluiten om zich onderdelen van Nieuw Nederlands eigen te gaan maken
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
23
Tussen docenten en leerlingen worden voortdurend afspraken gemaakt over de rol en de omvang van het vak Nederlands binnen dit scenario. Docenten en leerlingen hebben gezamenlijk de verantwoordelijkheid dat minimaal de kerndoelen worden bereikt zoals deze voor Nederlands geformuleerd zijn.
5.6 NIEUW NEDERLANDS EN INDIVIDUEEL ONDERWIJS Nieuw Nederlands kan ingezet worden voor individueel onderwijs. Met behulp van de jaarplanner en een werkwijzer kan er een geïndividualiseerd traject worden samengesteld. De leerling meet zijn vorderingen vervolgens met behulp van de diagnostische toetsen (D-toetsen), de deeltoetsen en de hoofdstuktoetsen. Eventuele zwakke punten kunnen vervolgens worden getraind met behulp van het activiteitenboek en de extra oefenstof op de i-clips. Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden samengesteld.
© Wolters-Noordhoff
24
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
6 NIEUW NEDERLANDS VAN A TOT Z A
K
S
actief leren activerende didactiek activerende werkvormen actualiteit in taallessen Adviestoets Cito atheneum-plus
keuzes maken in de methode keuzevrijheid kerndoelen nader uitgelegd klassenmanagement
samenwerkend leren samenhang tussen vakken scenario’s Schoolwise sectorwerkstuk sociaal-communicatieve vaardigheden spelling
B beoordelen buitenschoolse opdrachten
C competentiegericht leren conflicthantering coöperatief leren cursus
D determinatie diagnostische toets D-toetsen digitale proefwerken docentrollen
E expertwerkvorm
L leerlingen in de onderbouw leerlingrollen leerstijlen leren door te doen leren leren lesplanning maken met Nieuw Nederlands lokaalinrichting
M meer oefenen meervoudige intelligenties methodesite
natuurlijk leren Nederlands in kleine, heterogene groepen Nederlands taalonderwijs in het buitenland nieuwe leren (het) nieuwe spelling
U uitgestelde aandacht
vaardigheidsgericht taalonderwijs variatietip veilig leren verschillen tussen leerlingen Volgtoets Cito vwo-plus
W
gereedschapskist voor taal groepsbeoordeling groepswerk
O
H
P
hoogbegaafde leerlingen
i-clips internet
positieve feedback portfolio probleemgestuurd onderwijs proefwerken profielwerkstuk project
J
R
jaarplanner in Nieuw Nederlands
remedial teaching
© Wolters-Noordhoff
taak taalgericht vakonderwijs taallessen maken thuiswerkvrij onderwijs toetsen
V N
G
I
T
ontdekkend leren ordeproblemen voorkomen
webquests werkvormen werkwijzer werkwoordspelling met expertwerkvorm woordenschatverwerving woordraadstrategieën
Z zelf lessen maken zelfbeoordeling zelfstandig leren zelfverantwoordelijk leren
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
25
ACTIEF LEREN
WAT IS ACTIEF LEREN? Uitgangspunt van actief leren is dat leerlingen het meeste leren door zelf actief met de leerstof aan de slag te gaan. Kortom: leren door te doen. Bij actief leren spelen vaardigheden, zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid een belangrijke rol. Uitvoering van vaardigheden vereist echter ook kennis van zaken. Actief leren heeft pas rendement als kennis en vaardigheden op elkaar zijn afgestemd en een voortdurende wisselwerking hebben met elkaar. WAAROM ACTIEF LEREN? Belangrijke argumenten voor actief leren zijn: 1 motivatie van leerlingen 2 rekening houden met verschillen tussen leerlingen 3 snel veranderende samenleving 4 informatiemaatschappij 5 voorkomen van uitval 6 aansluiten bij vervolgonderwijs 7 afwisselender rol docent ACTIEF LEREN IN NIEUW NEDERLANDS! Nieuw Nederlands stimuleert actief leren op deze manieren: De cursussen in Nieuw Nederlands – met uitzondering van Grammatica en Spelling - richten de aandacht op de uitvoering van vaardigheden; de theorie dient om actief aan de slag te gaan. De variatietip nodigt de leerling uit om zelf aan de slag te gaan met de theorie waarbij door het bieden van keuzevrijheid zelfstandigheid en verantwoordelijkheid geprikkeld wordt. De 18 taken voor Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven en de 3 projecten zijn vaardigheidsgericht en stimuleren zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van leerlingen. Een portfolio maakt zichtbaar wat de leerling door actief leren heeft bereikt. ZIE OOK docentrollen – portfolio – projecten – taken – variatietip
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
ACTIVERENDE DIDACTIEK Zie: actief leren - activerende werkvormen
© Wolters-Noordhoff
26
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
27
ACTIVERENDE WERKVORMEN
WAT ZIJN ACTIVERENDE WERKVORMEN? Activerende werkvormen hebben tot doel leerlingen actiever bij de les te betrekken. De werkvormen stimuleren een actieve inbreng van alle leerlingen. Activerende werkvormen zijn niet per se vaardigheidsgericht zoals actief leren dat wel is (zie actief leren). De activerende werkvormen kunnen ook ingezet worden bij het verwerken van theorie, bij kennisgerichte opdrachten of om simpelweg opdrachten op een andere, actieve(re) manier na te kijken. WAAROM ACTIVERENDE WERKVORMEN? Belangrijke argumenten voor activerende werkvormen zijn: 1 leerling is minder een consument en minder een toeschouwer 2 effectiever: meer aandacht per leerling bij de les 3 effectiever: meer leerlingen bij de les 4 afwisseling tussen luisteren en zelf iets doen 5 andere rol docent ACTIVERENDE WERKVORMEN IN NIEUW NEDERLANDS Er zijn vele tientallen activerende werkvormen. Dit zijn de vijf meest voorkomende: Denken-delen-uitwisselen Check-in-duo’s Drie-stappen-interview Genummerde hoofden Experts
Denken-delen-uitwisselen Denken-delen-uitwisselen kan gebruikt worden om: te controleren of de uitleg goed begrepen is de voorkennis en eigen ervaringen van leerlingen te activeren samen een probleem te verkennen Stap 1 Stap 2 Stap 3
Denken Delen Uitwisselen
Stel een vraag. Geef tien seconden tot enkele minuten bedenktijd. Laat in tweetallen de antwoorden navertellen. Vraag een leerling klassikaal om een antwoord. Laat een andere leerling reageren.
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt bij opdracht 1 Om te beginnen en bij de verwerking van de theorie in groene letters.
Check-in-duo’s Check-in-duo’s kan vooral goed gebruikt worden om snel de antwoorden te controleren op vragen en opdrachten waarop maar één antwoord goed is. Stap 1 Stap 2
Individueel Check-in-duo’s
Stap 3
Check-in-de-klas
Geef de opdracht en laat de opdracht individueel uitvoeren. Laat de leerling het antwoord met een klasgenoot vergelijken. Zoek samen het goede antwoord. Bespreek de vragen waarover duo’s het niet eens zijn geworden.
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt voor de onderdelen Spelling en Grammatica. Ook bij het beoordelen van schrijf- en spreekopdrachten kan deze werkvorm worden ingezet. De formulering van de opdrachten speelt daar meestal al op in.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
28
Drie-stappen-interview Het drie-stappen-interview is vooral geschikt voor opdrachten waarin een beroep wordt gedaan op persoonlijke ervaring, visies, meningen of ideeën. Leerlingen interviewen elkaar en vatten aan het eind samen wat de ander gezegd heeft. Stap 1
Interviewen
Stap 2 Stap 3
Rollen wisselen Samenvatten
Nummer binnen elke groep de leerlingen: 1, 2, 3 en 4. De nummers 1 interviewen nr. 2, terwijl nr. 3 nr. 4 interviewt. Draai de rollen om. Nr. 2 interviewt nu nr. 1 etc. Vraag ieder nummer om binnen de groep samen te vatten wat hij van de ander heeft gehoord.
In Nieuw Nederlands maakt deze activerende werkvorm al deel uit van opdrachten in het onderdeel Spreken/kijken/luisteren. Bij andere onderdelen kan de werkvorm incidenteel worden ingezet bij zogenaamde belevingsvragen, bijvoorbeeld bij leesopdrachten waarin leerlingen gevraagd worden (persoonlijk) te reageren op de inhoud van de tekst.
Genummerde hoofden De werkvorm genummerde hoofden kan vooral gebruikt worden bij opdrachten die meer tijd vragen omdat meer dan één antwoord mogelijk is, of omdat er een beroep wordt gedaan op bijvoorbeeld inzicht, meningsvorming, analyse of het combineren van kennis. Stap 1 Stap 2
Stap 3
Nummeren Geef in elke groep iedere leerling het nummer 1, 2, 3 of 4 etc. Groepsopdracht Geef iedere groep de opdracht. Benadruk twee dingen: De groep moet het samen eens worden. Elke leerling kan gevraagd worden na afloop het antwoord te geven. Nummer Vraag per groep een willekeurig nummer om het antwoord van hun groep noemen te geven.
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt bij de variatietip-opdracht en de meer complexe slotopdrachten van iedere cursus, bijvoorbeeld de steropdrachten.
Experts De werkvorm experts is handig bij opdrachten waarvoor leerlingen veel informatie nodig hebben. Iedere leerling wordt in zijn groep expert in een deel van de leerstof. De groep deelt aan het eind de expertise van de afzonderlijke leden. Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4
Leerstof verdelen Verdeel de leerstof in twee tot vijf gelijkwaardige en logische delen. Groep samenstellen Geef per groep elke leerling een eigen deel. Afhankelijk van de leerstofverdeling zijn dat twee tot maximaal vijf groepen, Bestuderen Geef tijd en eventuele andere faciliteiten (rust bijvoorbeeld) om het deel te bestuderen. Kennis delen Vraag de leerlingen om ieder zijn deel aan de groep te presenteren. Benadruk dat ieder groepslid geacht wordt alles te weten.
In Nieuw Nederlands komt de werkvorm experts voor bij taken en projecten waarin groepsgewijs informatie wordt verzameld en uitgewisseld. Deze activerende werkvorm is in de opdracht ingebouwd.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
29
ACTUALITEIT IN TAALLESSEN
WAT BETEKENT ACTUALITEIT IN TAALLESSEN? Lesmethodes vernieuwen voortdurend. Voor het vak Nederlands is vernieuwing noodzakelijk om bij de tijd te blijven in bijvoorbeeld de tekstkeuze bij het onderdeel Lezen. Ook bij de onderwerpskeuze in de onderdelen Schrijven en Spreken/kijken/luisteren is de actualiteit van belang om zo leerlinggericht mogelijk te werken. Bij Fictie is actualiteit van belang om zo nauw mogelijk aan te sluiten bij moderne fictiewerken. Daarnaast is actualiteit in taallessen van belang omdat de taal zelf zich voortdurend vernieuwt en dus verandert. Dan gaat het niet alleen om spellingveranderingen maar ook om ontwikkelingen in schrijftaal onder invloed van sms en msn, alsmede om invloeden vanuit vreemde talen en taalvariaties zoals straattaal en groepstaal. WAAROM ACTUALITEIT IN TAALLESSEN? Belangrijke argumenten voor actualiteit in taallessen zijn: 1 motivatie leerlingen 2 herkenbaarheid voor de leerling 3 onmiddellijk nut in het hier en nu 4 beter inspelen op taalveranderingen ACTUALITEIT IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands maakt zoveel mogelijk gebruik van actuele teksten. Deze teksten hebben helaas echter in veel gevallen een beperkte levensduur. Daarom past Nieuw Nederlands de volgende manieren toe om de lessen actueel te houden: de variatietip: deze opdracht richt de aandacht van leerlingen op teksten en thema’s van het hier en nu de taken: in de meeste taken gaan leerlingen zelf op zoek naar informatie en komen ze in aanraking met actuele teksten en thema’s de projecten: in de projecten maken leerlingen gebruik van vier verschillende soorten bronnen die actueel zijn ZIE OOK buitenschoolse opdracht – projecten – taken – variatietip – webquests
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
30
ADVIESTOETS CITO
WAT IS DE ADVIESTOETS CITO? De Adviestoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het adviseren en begeleiden van leerlingen in het tweede leerjaar. De Adviestoets wordt aan het einde van de tweede klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en de voortgang van uw leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands leesvaardigheid, Engels leesvaardigheid, Wiskunde en Studievaardigheden. Voor Nederlands levert de Volgtoets drie taken: Taak 1: Nederlands leesvaardigheid 1 Taak 2: Nederlands leesvaardigheid 2 Taak 8: Woordenschat Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide taken door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven hebben grotendeels betrekking op het begrip van het hoofdonderwerp, de hoofdgedachte of relaties tussen zinnen en alinea’s (oorzaak/reden – gevolg, middel – doel). Bij enkele opgaven komen zaken aan de orde als feiten – meningen en verwijzingen. De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname van deze taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen. De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken van de scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de normeringsgegevens altijd up-to-date. WAAROM ADVIESTOETS CITO? Argumenten voor de Adviestoets Cito zijn: 1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing 2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland 3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten 4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype ADVIESTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toets dus de behandelde leerstof. De Adviestoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Adviestoets de normtabellen baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Adviestoets geschikt voor determinatie. ZIE OOK digitale proefwerken – toetsen – Volgtoets Cito
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
ATHENEUM-PLUS Zie: vwo-plus
© Wolters-Noordhoff
31
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
32
BEOORDELEN
WAT IS BEOORDELEN? Door te beoordelen worden leervorderingen van de leerling inzichtelijk gemaakt. Dat kan op verschillende manieren: door het geven van cijfers, bijvoorbeeld van 1 tot en met 10 door het geven van talige waarderingen zoals: onvoldoende / voldoende / goed / uitstekend door mondelinge en/of schriftelijke evaluaties door een portfolio door leerlingen zelf het resultaat te laten presenteren Bij elke vorm van beoordeling worden bij voorkeur product én proces beoordeeld. Een goed proces kan immers – door omstandigheden - tot een slecht product leiden en andersom kan een slecht proces tot een goed product leiden. Daarom wordt de leerling en het leren zelf het meeste recht gedaan als zowel product als proces in ogenschouw wordt genomen. WAAROM BEOORDELEN? Belangrijke doelen van beoordelen zijn: 1 leervorderingen zichtbaar maken 2 motivatie en discipline bevorderen 3 selectie en kwalificatie: voldoende informatie verzamelen voor overgang en niveaubepaling BEOORDELEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands worden leerlingen doorlopend op product en/of proces beoordeeld. spreek- en schrijfopdrachten: leerlingen beoordelen zichzelf en/of elkaar op vorm en inhoud, op product en proces door hierover enkele gerichte vragen te beantwoorden de D-toets: een diagnostische toets om het instapniveau bij Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica te beoordelen de hoofdstuktoets: na ieder hoofdstuk maken de leerlingen een toets waarin Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica worden beoordeeld de deeltoets: voor de volgende onderdelen zijn per hoofdstuk aparte toetsen beschikbaar: Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica de taken: leerlingen ‘beoordelen’ elkaar doordat ze de uitkomsten van een taak laten zien aan klasgenoten en erover van gedachten wisselen; het resultaat wordt toegevoegd aan het taalportfolio de projecten: leerlingen en/of de docent beoordelen product en proces aan de hand van criteria die vervolgens in cijfers, talige waarderingen of mondelinge en/of schriftelijke evaluaties kunnen uitmonden; het resultaat van het project wordt toegevoegd aan het taalportfolio ZIE OOK diagnostische toetsen – digitale proefwerken – groepsbeoordeling – groepswerk – zelfbeoordeling
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
33
BUITENSCHOOLSE OPDRACHT
WAT IS EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT? Een buitenschoolse opdracht is een opdracht die de leerling in of buiten lestijd buiten het schoolgebouw uitvoert. Internet biedt echter de gelegenheid om een buitenschoolse opdracht ook ín de school te maken. WAAROM EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT? Belangrijke argumenten voor een buitenschoolse opdracht zijn: 1 authentieke leeromgevingen bestaan vooral buiten school 2 motivatie 3 variatie 4 samenhang ontdekken tussen leren in de school en buiten de school BUITENSCHOOLSE OPDRACHTEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands wordt taal op verschillende manieren buiten de school geoefend: variatietip: bij Lezen en Spreken/kijken/luisteren maken de leerlingen een opdracht die geschikt is om buiten de school uit te voeren omdat er authentieke teksten en gesprekssituaties vereist zijn taken: de taken zijn meestal gericht op de echte, actuele wereld buiten de school projecten: de projecten doen een beroep op informatieverzameling waarvoor ook authentieke, buitenschoolse bronnen (deskundigen, een museumbezoek) ingeschakeld kunnen worden keuzeopdrachten fictiedossier: in de keuzeopdrachten bij Fictie leggen leerlingen een relatie tussen Fictie en de buitenwereld, bijvoorbeeld door deelname aan een dichtwedstrijd of door het zoeken van actuele rapteksten ZIE OOK actualiteit in de lessen – project – taak – variatietip
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
COMPETENTIEGERICHT LEREN Zie: nieuwe leren (het)
© Wolters-Noordhoff
34
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
35
CONFLICTHANTERING
EEN STAPPENPLAN VOOR CONFLICTHANTERING Onderstaand stappenplan heeft tot doel om het conflict te de-escaleren door de onderlinge relatie te versterken. Niet de straf maar de relatie staat centraal. Niet het probleem maar de oplossing krijgt de aandacht. Gebruik de volgende stappen om ongewenst gedrag te corrigeren: 1 Beschrijf direct de situatie / overtreding en uw oordeel daarover. 2 Vraag of de beschrijving klopt. 3 Laat de leerling zijn gedrag uitleggen. 4 Vat regelmatig neutraal samen. 5 Vraag de leerling hoe het gedrag in de toekomst kan worden voorkomen. 6 Vat de concrete afspraak samen. ZIE OOK ordeproblemen voorkomen
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
COÖPERATIEF LEREN Zie: samenwerkend leren
© Wolters-Noordhoff
36
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
37
CURSUS
WAT IS EEN CURSUS? Een cursus is een aantal lessen die over hetzelfde onderwerp gaan en bij elkaar horen. Een cursus heeft een duidelijk begin- en eindpunt. Als de cursus is afgerond, wordt de leerling geacht de leerstof te beheersen. WAAROM EEN CURSUS? Belangrijke argumenten voor een cursus: 1 effectief: de cursus richt zich op een of meer kerndoelen 2 motivatie: leerling ziet direct het einddoel 3 variatie door voortdurende afwisseling in leeractiviteiten: aanleren (cursus), toepassen (taken), integreren (projecten) 4 onnodige herhaling voorkomen CURSUSSEN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands heeft in deel 1 de volgende onderdelen: Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven, Studievaardigheid, Taal en woordenschat, Spelling, Grammatica en Fictie. Elk onderdeel kent zes cursussen (één cursus per hoofdstuk) van gemiddeld twee tot drie lessen. De zes cursussen per onderdeel kunnen ook uit de hoofdstukken worden getild en aaneengesloten worden gegeven. De belangrijkste informatie van een cursus wordt verzameld in de gereedschapskist voor taal. Deze gereedschapskist is aanwezig in het activiteitenboek en kan door de leerling meegenomen worden naar het volgende schooljaar. ZIE OOK diagnostische toets – gereedschapskist voor taal – project – taak
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
DETERMINATIE Zie: Adviestoets Cito – Volgtoets Cito
© Wolters-Noordhoff
38
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
39
DIAGNOSTISCHE TOETS
WAT IS EEN DIAGNOSTISCHE TOETS? Een diagnostische toets is een toets om het beginniveau van de leerling te bepalen. Uit de diagnostische toets wordt onder andere duidelijk of een leerling weinig, gemiddeld of juist veel training nodig heeft. WAAROM EEN DIAGNOSTISCHE TOETS? Belangrijke argumenten voor een diagnostische toets: 1 maatwerk: rekening kunnen houden met verschillen tussen leerlingen 2 motivatie: leerlingen krijgen onderwijs dat aansluit bij hun niveau 3 warming-up: diagnostische toets kan leerlingen voorbereiden op de cursus 4 leerlinggestuurd onderwijs: leerlingen kunnen zelfstandig leren en werken met de methode DIAGNOSTISCHE TOETSEN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands kent voor de volgende onderdelen diagnostische toetsen oftewel D-toetsen: Lezen Taal en woordenschat Grammatica Spelling ZIE OOK beoordeling – D-toets
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
D-TOETS Zie: diagnostische toets
© Wolters-Noordhoff
40
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
41
DIGITALE PROEFWERKEN
WAT ZIJN DIGITALE PROEFWERKEN? Digitale proefwerken zijn proefwerken die leerlingen online – dus via internet – kunnen maken. De docent kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken. De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de leerlingen ook in aanraking via de i-clips. WAAROM DIGITALE PROEFWERKEN? Belangrijke argumenten voor digitale proefwerken zijn: 1 tijdwinst 2 variatie in toetsen 3 rapportage mogelijk per leerling, per klas en per vraag DIGITALE PROEFWERKEN BIJ NIEUW NEDERLANDS Bij Nieuw Nederlands zijn digitale proefwerken beschikbaar. Zie www.digitaleproefwerken.nl. ZIE OOK beoordelen – i-clips
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
42
DOCENTROLLEN
WAT ZIJN DE DOCENTROLLEN? Bij een activerende didactiek kunnen vier rollen voor de docent worden onderscheiden: de instructeur: de docent is de bron van kennis en opdrachtgever van leeractiviteiten de trainer: de docent werkt via het overdragen van kennis aan vaardigheden door deze vaardigheden voor te doen en door leerlingen te laten oefenen en toepassen de begeleider: de docent zorgt voor omstandigheden waarin leerlingen optimaal kunnen leren de coach: de docent begeleidt de leerling door gerichte vragen te stellen en nauw aan te sluiten bij individuele leerbehoeftes en knelpunten De inzet van een of meer van deze rollen is afhankelijk van de leerstof. In principe is het mogelijk om in één les alle vier rollen afwisselend in te zetten. WAAROM VERSCHILLENDE DOCENTROLLEN? Belangrijke argumenten voor verschillende docentrollen zijn: 1 effectiviteit: door de docentrol en het leerdoel op elkaar af te stemmen 2 verschillende docentrollen zijn een voorwaarde van activerende didactiek 3 variatie in het werk als docent DOCENTROLLEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands zijn alle vier rollen mogelijk. Bij sommige opdrachten ligt een bepaalde rol meer voor de hand om het gewenste effect te bereiken. Bijvoorbeeld: de cursus: de docent als instructeur en/of trainer en/of begeleider de variatietip: de docent als begeleider de taak: de docent als begeleider het project: de docent als coach ZIE OOK actief leren – activerende didactiek – activerende werkvormen
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
EXPERTWERKVORM Zie: activerende werkvormen – samenwerkend leren – werkwoordspelling met expertwerkvorm
© Wolters-Noordhoff
43
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
44
GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL
WAT IS DE GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL? De gereedschapskist is een onderdeel van het activiteitenboek. In de gereedschapskist staat de theorie uit de cursussen. Deze theorie bevat niet alleen de uitleg van belangrijke begrippen maar ook tips, strategieën en stappenplannen. De gereedschapskist hebben leerlingen bijvoorbeeld nodig als ze aan een taak of een project werken. WAAROM EEN GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL? Belangrijke argumenten voor het gebruik van de gereedschapskist voor taal zijn: 1 snelheid en gemak: leerling vindt snel belangrijke theorie, tips en stappenplannen terug 2 handig hulpmiddel bij uitvoering van taken en projecten 3 compact meeneemnaslagwerk voor volgende schooljaren ZIE OOK activiteitenboek – cursus – project – taak
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
45
GROEPSBEOORDELING
WAT IS GROEPSBEOORDELING? Groepsbeoordeling is de beoordeling van groepswerk. Dat kan op verschillende manieren: groepscijfer: de leden van een groep krijgen allemaal hetzelfde cijfer individueel cijfer: de leden van een groep krijgen ieder een individueel cijfer op basis van de eigen inbreng individueel cijfer met bonuspunten: naast het individueel cijfer kunnen leerlingen bonuspunten krijgen op basis van het groepsresultaat zelfbeoordeling per groep: iedere groep krijgt een vaste hoeveelheid punten (bijvoorbeeld 28 punten voor vier personen) die ze onderling moeten verdelen groepsbeloning: een beloning anders dan met cijfers, bijvoorbeeld door het resultaat te laten presenteren, mondeling, schriftelijk, digitaal of een combinatie WAAROM GROEPSBEOORDELING? Belangrijke argumenten voor groepsbeoordeling zijn: 1 samen leren met anderen speelt een belangrijke rol in de onderbouw 2 motivatie voor samenwerken bij groepswerk vergroten 3 evenwichtige aandacht bij het leren voor product en proces 4 vrijblijvendheid en vluchtgedrag bij groepswerk voorkomen GROEPSBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands kent verschillende vormen van groepswerk en groepsbeoordeling. Bijvoorbeeld: spreek- en schrijfopdrachten: groepsbeloning de taak: groepsbeloning het project: alle manieren van groepsbeoordeling mogelijk aan de hand van criteria die met cijfers van 1 tot en met 3 gewaardeerd worden; gezamenlijk puntenaantal kan worden omgezet in cijfers ZIE OOK beoordelen – project - samenwerkend leren – taak - zelfbeoordeling
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
46
GROEPSWERK
WAT IS GROEPSWERK? Groepswerk is het uitvoeren van opdrachten waarbij leerlingen voor een goed resultaat elkaar nodig hebben. Bij groepswerk gaat het niet alleen om het uiteindelijke resultaat maar ook om de totstandkoming van dat resultaat. Product en proces spelen in groepswerk dus allebei een rol. WAAROM GROEPSWERK? 1 samen leren met anderen speelt een belangrijke rol in de onderbouw 2 oefening van mondelinge taalvaardigheid, zowel spreken als luisteren 3 ontwikkelen van sociaal-communicatieve vaardigheden GROEPSWERK IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands zit groepswerk vooral in: de laatste opdrachten in de cursussen Spreken/kijken/luisteren de taak het project ZIE OOK groepsbeoordeling – project - sociaal-communicatieve vaardigheden - taak
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
HOOGBEGAAFDE LEERLINGEN Zie: vwo-plus
© Wolters-Noordhoff
47
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
48
I-CLIPS
WAT IS I-CLIPS? De i-clips is de website bij Nieuw Nederlands met extra opdrachten en ondersteunend lesmateriaal. Dit materiaal wordt aangeboden binnen de elektronische leeromgeving Schoolwise. Voor elke cursus in elk hoofdstuk uit het leerlingenboek is extra materiaal beschikbaar. I-clips is toegankelijk met een wachtwoord dat de leerling krijgt samen met het activiteitenboek. In de i–clips vindt u de volgende extra’s: Weet je het? : een controle van de theorie (ook zonder wachtwoord beschikbaar) D-toetsen: de diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling de kijk- en luisterfragmenten bij iedere cursus van het onderdeel Spreken/kijken/luisteren zes minicursussen Schrijven het taalregister: leerlingen krijgen in een register een korte uitleg over de belangrijkste begrippen uit de theorieblokken instructie voor gebruik van Word, PowerPoint en Excel de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie drie webquests WAAROM I-CLIPS? Belangrijke argumenten voor het gebruik van i-clips zijn: 1 extra oefening bij de leerstof uit de cursussen 2 complete naslagfunctie voor behandeld lesmateriaal 3 motivatie en variatie I-CLIPS IN NIEUW NEDERLANDS De i-clips vindt u op de website www.nieuwnederlands.wolters.nl. Het optionele activiteitenboek geeft toegang via een wachtwoord tot de i-clips en ander lesmateriaal. ZIE OOK buitenschoolse opdrachten – cursus – D-toets – project – Schoolwise – taak – webquest
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
49
INTERNET
WAT IS INTERNET? Internet – oftewel het world wide web – biedt toegang tot een ongekende hoeveelheid informatie. Om het zoeken op internet te vergemakkelijken, zijn er een aantal handige websites: www.davindi.nl: een zoekprogramma voor scholieren; onderdeel van Kennisnet www.startpagina.nl: een pagina met een overzicht van veelgebruikte websites, onderverdeeld in handige rubrieken www.startpagina.nl/dochters: Startpagina kent veel ‘dochterpagina’s’; deze dochterpagina’s bieden een overzicht van websites rond een bepaald thema WAAROM INTERNET? Belangrijke argumenten voor het gebruik van internet door leerlingen zijn: 1 leerlingen komen buiten schooltijd veel in aanraking met internet 2 grote diversiteit aan bronnen 3 actualiteit 4 individueel onderwijs mogelijk dat rekening houdt met verschillen tussen leerlingen 5 variatie en motivatie INTERNET EN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands speelt internet op verschillende manieren een rol. Bijvoorbeeld: Lezen: leesteksten zijn ontleend aan internet Schrijven: forumdiscussies op internet Studievaardigheid: zoekvaardigheid op internet en beoordelen betrouwbaarheid van informatie Taak: informatie verzamelen op internet Project: internet is een van de bronnen die geraadpleegd kunnen worden I-clips: extra lesmateriaal dat via internet wordt aangeboden, onder andere Meer oefenen, Dtoetsen en minicursussen Schrijven ZIE OOK actualiteit in taallessen - buitenschoolse opdrachten – D-toetsen - i-clips – Meer oefenen - project
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
50
JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS
WAT IS EEN JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS? In de onderbouw hebben scholen de vrijheid om een eigen invulling aan de onderbouw te geven. Deze keuzevrijheid van scholen betekent dat in principe iedere school het vak Nederlands een andere vorm én een andere inhoud kan geven, zolang de kerndoelen maar gerealiseerd worden. Voor een lesmethode betekent dit dat de leerstof flexibel moet kunnen worden ingezet. Nieuw Nederlands bevat een jaarplanner waarin alle leerstof aan de orde komt. Om scholen echter te ondersteunen in hun keuzevrijheid, biedt de docentenhandleiding verschillende aanpakken die aansluiten bij de vier scenario’s in de onderbouw. Bijvoorbeeld: Nederlands als 1-uursvak, 2-uursvak en 3-uursvak Nederlands geïntegreerd in een leergebied Nederlands als individueel onderwijs WAAROM EEN JAARPLANNER? Belangrijke argumenten voor een jaarplanner zijn: 1 overzicht bieden van de totale leerstof en benodigde lestijd 2 lesvoorbereiding vergemakkelijken 3 gemakkelijker inhoudelijke keuzes kunnen maken 4 gemakkelijker werkwijzers op maat kunnen maken JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS De jaarplanner in Nieuw Nederlands is beschikbaar in de docentenhandleiding. ZIE OOK keuzevrijheid – kerndoelen - scenario’s
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
51
KERNDOELEN NADER UITGELEGD
TIEN KERNDOELEN Het vak Nederlands in de onderbouw telt tien kerndoelen. De kerndoelen worden hieronder in samenhang beschreven en geanalyseerd. Kort gezegd: wat typeert Nederlands in de onderbouw? TYPERING VAN DE KERNDOELEN In de meeste van de tien kerndoelen zijn de taalvaardigheden geïntegreerd. De kerndoelen 1, 2 en 3 hebben bijvoorbeeld betrekking op zowel schrijf- als spreeksituaties. Taalvaardigheid wordt in de vernieuwde onderbouw gezien als een mengvorm van mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid. In taalsituaties combineer je met andere woorden zowel spreek-, luister-, lees- als schrijfvaardigheid. Geïsoleerd gebruik van een van de vaardigheden komt zelden voor. Kerndoel 3 en 4 laten zien dat Nederlands taalonderwijs tot doel heeft strategieën aan te leren. Woordenschatuitbreiding heeft met een apart kerndoel een belangrijke status gekregen binnen de tien kerndoelen. Bij kerndoel 4 staan strategieën centraal om informatie te verwerven uit gesproken en geschreven teksten. Deze informatievaardigheden gebruiken de leerlingen uiteraard niet alleen in het vak Nederlands, maar hebben sterke verwantschap met alle andere vakken waarin leerlingen onderwijs volgen. Lees- en luisterstrategieën spelen in deze kerndoelen een cruciale rol. Informatievaardigheden spelen niet alleen in kerndoel 4 maar ook in kerndoel 5 een prominente rol. In dit kerndoel worden schriftelijke en digitale bronnen genoemd. Leerlingen moeten getraind worden in het zoeken, het ordenen en het beoordelen van informatie op waarde voor hemzelf en anderen. De persoonlijke inschatting van de waarde, het belang van de informatie – zowel voor jezelf als voor anderen - wordt expliciet in dit kerndoel genoemd. Een kritische omgang met informatie wordt hier gepropageerd. In de kerndoelen 6 en 7 worden de mondelinge tekstsoorten genoemd waarin de leerlingen getraind moeten worden: deelnemen aan overleg, planning, discussie in een groep, en het geven van een mondelinge presentatie. Kerndoel 8 gaat in op het lezen van zowel fictie als non-fictie. Ook noemt het kerndoel een criterium voor de keuze van teksten: de teksten moeten tegemoetkomen aan de belangstelling van de leerling én zijn belevingswereld uitbreiden. Kerndoel 9 en 10 benoemen de metacognitieve vaardigheden die bij alle overige kerndoelen gebruikt kunnen worden: een planmatige aanpak van taalactiviteiten, en beter de taal leren door te reflecteren op taalactiviteiten.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
KEUZES MAKEN IN DE METHODE Zie: jaarplanning
© Wolters-Noordhoff
52
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
53
KEUZEVRIJHEID
WAT IS KEUZEVRIJHEID? In de onderbouw hebben scholen de keuze om het onderwijs in leerjaar 1 en 2 naar eigen voorkeur in te richten. Belangrijke voorwaarden zijn echter onder andere: het realiseren van de globaal geformuleerde kerndoelen het voldoen aan de zes kenmerken van het leren in de onderbouw De kerndoelen zijn voorgeschreven voor tweederde van de totale leertijd. Het resterende eenderde deel kunnen scholen naar eigen inzicht invullen. Er kunnen extra vakken worden aangeboden maar ook kunnen de verplichte vakken verder verdiept worden. WAAROM KEUZEVRIJHEID? Belangrijke argumenten voor keuzevrijheid van scholen in de onderbouw zijn: 1 recht doen aan verschillen tussen leerlingen 2 meer keuzemogelijkheden voor ouders en leerlingen 3 de school kan doen waar de school goed in is KEUZEVRIJHEID IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands is keuzevrijheid op verschillende manieren vormgegeven, zowel voor de school, de docent als de leerling. Bijvoorbeeld: jaarplanner van leerstof met een keur aan varianten variatie in opdrachten, teksten en bronnen onderscheid in cursus, taak en project ZIE OOK cursus – jaarplanning in Nieuw Nederlands – kerndoelen nader uitgelegd – project – taak
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
KLASSENMANAGEMENT Zie: ordeproblemen – uitgestelde aandacht
© Wolters-Noordhoff
54
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
55
LEERLINGEN IN DE ONDERBOUW
WAT VINDEN LEERLINGEN? Op een conferentie over de onderbouw is een tiental leerlingen gevraagd wanneer zij school leuk vinden. De leerlingen waren afkomstig uit alle schooltypen. Hun voorkeuren hebben we samengevat in een Top 5. TOP 5 1 Met elkaar kunnen praten / kunnen overleggen. 2 Inlevingsvermogen van de docent: serieuze omgang en niet gemeen doen. 3 Individuele benadering door docent: ‘Ik ben de klas niet!’ 4 Meer ict of gewoon eens wat anders. 5 Niet uit het boek werken maar gewoon iets doen!
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
56
LEERLINGROLLEN
WAT ZIJN DE VERSCHILLENDE LEERLINGROLLEN? Bij groepsopdrachten is wederzijdse afhankelijkheid een voorwaarde om alle leerlingen bij de opdracht te betrekken. Deze wederzijdse afhankelijkheid wordt versterkt als iedere leerling een duidelijke rol heeft. Bijvoorbeeld: schrijver: noteert alle uitkomsten rekenaar: controleert antwoorden met rekenmachine vrager: roept de docent erbij als dat nodig is materiaalchef: haalt en brengt benodigde spullen organisator: verdeelt werk over groepsleden checker: controleert of iedereen de opdracht snapt of kan criticus: stelt lastige vragen opzoeker: raadpleegt naslagwerken uitvoerder: voert praktische handelingen uit scheidsrechter: beslist bij meningsverschillen of schakelt hulp in informant: loopt langs bij andere groepen om antwoorden te controleren of ideeën op te doen pretletter: houdt de moed erin en zorgt voor een goede werksfeer WAAROM VERSCHILLENDE LEERLINGROLLEN? Belangrijke argumenten voor verschillende leerlingrollen zijn: 1 bevorderen wederzijdse afhankelijkheid in groepswerk 2 bieden van duidelijkheid, veiligheid en structuur 3 variatie in leeractiviteiten 4 bevorderen van verantwoordelijkheidsgevoel en sociaal-communicatieve vaardigheden LEERLINGROLLEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands komen de rollen op verschillende manieren aan de orde. Bijvoorbeeld: cursussen: de opdrachten wisselen rollen zoveel mogelijk af, met name de rol van schrijver, vrager, opzoeker, uitvoerder en informant taken: leerlingen zijn genoodzaakt voor een goede uitvoering van de taak om de rollen te verdelen, met name de rol van materiaalchef, organisator, checker, criticus, opzoeker, uitvoerder, informant en pretletter projecten: in een project spelen alle rollen een rol; in het stappenplan en de criteria wordt expliciet aangestuurd op verdeling van rollen ZIE OOK cursus – groepswerk – project – samenwerkend leren – taak
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
57
LEERSTIJLEN
WAT ZIJN LEERSTIJLEN? Een leerstijl is de manier waarop een leerling het prettigst en gemakkelijkst leert. Leren gaat het beste als de leerling zijn eigen leerstijl kan toepassen. Om de horizon van leerlingen te verbreden, is het echter ook zinvol om leerlingen kennis te laten maken met andere leerstijlen. Afhankelijk van de leerstijl, ontwikkelt een leerling zijn eigen technieken en trucs om te leren (zie leerstrategieën). Leerstijlen zijn divers. Bijvoorbeeld: leren door te horen, te zien, te voelen, te ruiken of door zelf iets te doen leren door exacte analyse leren door een globale benadering leren door extravert te zijn leren door introvert te zijn leren door reflectief te reageren leren door impulsief te reageren leren door de werkelijkheid open, intuïtief en associatief te benaderen leren door de werkelijkheid gesloten en gestructureerd te benaderen Niet alleen verschillen leerstijlen per leerling, ook doen de schoolvakken vaak een beroep op een bepaalde leerstijl. WAAROM AANDACHT VOOR LEERSTIJLEN? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan verschillen in leerstijlen zijn: 1 veiligheid bieden aan leerlingen: eigen leerstijl laten benutten 2 effectiviteit: leerling leert beter als hij zijn leerstijl kan toepassen 3 horizon verbreden: leerling andere, misschien voor hem of haar betere leerstijlen laten ontdekken LEERSTIJLEN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt in de cursussen, taken en projecten de leerling gelegenheid om zijn eigen leerstijl verder te ontwikkelen. De docent speelt een belangrijke rol door ruimte te bieden aan verschillen in leerstijlen. Opdrachten in Nieuw Nederlands doen een beroep op een ruim scala aan leerstijlen, zodat leerlingen ook kennismaken met andere manieren van leren. ZIE OOK leerstrategieën – meervoudige intelligenties
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
58
LEERSTRATEGIEËN
WAT ZIJN LEERSTRATEGIEËN? Leerstrategieën zijn de stappen die de leerling zet om zijn leren effectiever en efficiënter te maken. Leerlingen kiezen strategieën die het beste bij hun leerstijl passen. Er zijn tal van leerstrategieën. Bijvoorbeeld: betekenis van een woord afleiden uit de tekst voorkennis activeren categoriseren (rijtjes maken) concretiseren met voorbeelden schematiseren, bijvoorbeeld oorzaak-gevolg betekenis geven door koppeling aan eigen ervaringen vereenvoudigen door gebruik van metaforen uit je hoofd leren aantekeningen maken concentreren jezelf moed inpraten onderwerpen of invalshoeken kiezen op basis van eigen interesses ontspannen met muziek of sport doelgericht lezen met behulp van een je eigen vooruitgang bijhouden leesstrategie huiswerk plannen vragen stellen om verheldering of lastige woorden en zinnen niet gebruiken verbetering omschrijvingen geven samenwerken met klasgenoten WAAROM AANDACHT VOOR LEERSTRATEGIEËN? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan leerstrategieën zijn: 1 structuur en veiligheid bieden aan leerlingen 2 effectiviteit: leerling leert beter als hij de bij hem passende leerstrategieën kan toepassen LEERSTRATEGIEËN IN NIEUW NEDERLANDS Leerstrategieën spelen een belangrijke rol in opdrachten in Nieuw Nederlands. Bijvoorbeeld: klasgenoten als bron gebruiken om te leren vragen stellen en doorvragen eigen onderwerpen en invalshoeken kunnen kiezen leesstrategieën schrijfstrategieën spreekstrategieën woordraadstrategieën strategieën om woorden te onthouden ZIE OOK leerstijlen
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
LEREN DOOR TE DOEN Zie: actief leren
© Wolters-Noordhoff
59
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
LEREN LEREN Zie: zelfstandig leren
© Wolters-Noordhoff
60
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
LESPLANNING MAKEN Zie: jaarplanner in Nieuw Nederlands – werkwijzer
© Wolters-Noordhoff
61
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
62
LOKAALINRICHTING
WAT IS EEN GOEDE LOKAALINRICHTING? De lokaalinrichting is afhankelijk van de manier waarop in de klas geleerd wordt. Het lokaal kan op verschillende manieren worden ingericht. Bijvoorbeeld: de busopstelling: tafels staan in tweetallen achter elkaar opgesteld, vaak in drie rijen; alle tafels zijn gericht op de docent en het bord de U-vorm: tafels vormen een U-vorm met een grote binnenruimte; leerlingen kunnen elkaar maar ook de docent en het bord zien eilandvorm: tafels zijn in 3-tallen, 4-tallen of 5-tallen gegroepeerd waarbij de tafels zo zijn opgesteld dat niemand met zijn rug naar het bord of de docent zit Aanvullend op deze drie vormen van lokaalinrichting zijn een aantal varianten mogelijk door hoeken te creëren. Bijvoorbeeld: een rustig-werken-hoek een luisterhoek met apparatuur een computerhoek een opzoekhoek met naslagwerken een lekker-lezen-hoek Bij zelfstandig werken door leerlingen is een instructietafel nodig. Een instructietafel is een tafel in de klas waar een leerling of kleine groepjes leerlingen apart uitleg kunnen krijgen. Andere leerlingen moeten dan wel zelfstandig – zonder hulp van de docent – verder kunnen werken. WANNEER WELKE LOKAALINRICHTING? De keuze van de lokaalinrichting is afhankelijk van de manier van leren. Bijvoorbeeld: de busopstelling: vooral geschikt voor klassikale instructie en presentaties de U-vorm: vooral geschikt voor klassikale instructie en voor groepsgesprekken de eilandvorm: vooral geschikt voor groepswerk, samenwerkend leren, het gebruik van activerende werkvormen en zelfstandig werken De inrichting van hoeken met een speciale functie én een instructietafel is wenselijk bij alle drie vormen. LOKAALINRICHTING BIJ NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands is als communicatieve taalmethode gericht op interactie tussen leerlingen. In de lessen oefenen leerlingen hun lees-, schrijf-, spreek-, kijk- en luistervaardigheid. De hoeken en de instructietafel zijn daarom doorlopend gewenst. De opstelling van tafels kan variëren. De opstellingen die klassengesprekken en uitwisseling in kleine groepen mogelijk maken, hebben echter de voorkeur. Bijvoorbeeld: cursus: busopstelling, U-vorm en eilandvorm zijn alle drie mogelijk taken: busopstelling (bij alleen werken en in tweetallen werken) en eilandvorm (bij 3-tallen en meer) zijn mogelijk projecten: eilandvorm bij de projectfasen voorbereiden en uitvoeren; U-vorm en/of eilandvorm bij de projectfasen presentatie en nabespreking ZIE OOK uitgestelde aandacht – zelfstandig leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
63
MEER OEFENEN
WAT IS MEER OEFENEN? Bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica kunnen de leerlingen extra oefenstof maken op de website www.nieuwnederlands.wolters.nl. WAAROM MEER OEFENEN? Belangrijke argumenten voor Meer oefenen zijn: 1 differentiatie in leerstofaanbod: individuele leerroutes 2 variatie, veiligheid en motivatie door te leren met de computer 3 remedial teaching 4 de leerstof in Meer oefenen (leesvaardigheid, woordenschatverwerving, spellingvaardigheid en grammaticale kennis) spelen een belangrijke rol bij het leren in andere vakken MEER OEFENEN IN NIEUW NEDERLANDS Bij de volgende onderdelen biedt Nieuw Nederlands extra, digitale oefenstof aan: Lezen Taal en woordenschat Spelling Grammatica Bij ieder onderdeel kan de leerling een D-toets maken. Dat is een diagnostische toets waarmee de leerling kan controleren wat zijn niveau is. De leerling kan ook eerst de D-toets maken en daarna besluiten om wel of niet meer te oefenen. ZIE OOK diagnostische toets – i-clips – internet
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
64
MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES
WAT ZIJN MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES? Bij het verwerken van nieuwe leerstof zijn verschillende gebieden in de hersenen actief. Uit dit feit is het concept meervoudige intelligentie ontwikkeld. Mensen gebruiken verschillende intelligenties om effectief te leren. Per individu zijn sommige intelligenties meer ontwikkeld dan andere intelligenties. Gebruikmaking van zoveel mogelijk intelligenties biedt een effectiever en efficiënter leerresultaat. Er worden acht intelligenties onderscheiden. Bij iedere intelligentie wordt tussen haakjes ter illustratie een beroep genoemd. logisch / mathematische intelligentie: denken in begrippen; herkennen van redeneringen, patronen en volgorde (de wetenschapper) linguïstische intelligentie: dingen benoemen; gevoelig voor betekenis en volgorde van woorden (de dichter) muzikale / ritmische intelligentie: leven met geluid; gevoelig voor toonhoogte, melodie, ritme en toon (de componist) visueel / ruimtelijke intelligentie: denken in beelden; nauwkeurig waarnemen van de wereld of deze opnieuw vormgeven (de vliegtuigpiloot en de beeldend kunstenaar) lichamelijke / kinesthetische intelligentie: graag bewegen; goed gebruik kunnen maken van het lichaam en van objecten (de atleet of de danser) interpersoonlijke intelligentie: voorkeur voor samenwerken; goed mensen en relaties begrijpen (de koopman of de leraar) WAAROM AANDACHT VOOR MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan meervoudige intelligentie zijn: 1 veiligheid bieden aan leerlingen: eigen intelligenties laten benutten 2 effectiviteit: leerling leert beter als hij gebruik kan en mag maken van al ontwikkelde intelligenties 3 horizon verbreden: leerling andere, minder gebruikte intelligenties laten ontdekken MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt in de cursussen, taken en projecten de leerling gelegenheid om gebruik te maken van al ontwikkelde intelligenties. Leerlingen komen via Nieuw Nederlands door een variatie in type opdrachten in aanraking met alle acht intelligenties. Door de inhoud van het vak Nederlands worden linguïstische intelligentie en interpersoonlijke intelligentie vanzelfsprekend intensiever aangesproken. ZIE OOK leerstijlen – leerstrategieën
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
METHODESITE Zie: i-clips
© Wolters-Noordhoff
65
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
NATUURLIJK LEREN
Zie: nieuwe leren (het)
© Wolters-Noordhoff
66
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
67
NEDERLANDS IN KLEINE, HETEROGENE GROEPEN
WAT IS NEDERLANDS IN KLEINE, HETEROGENE GROEPEN? Soms is er sprake van individueel onderwijs, bijvoorbeeld op kleine scholen, bij thuisonderwijs of op de ruime zeventig vo-scholen van de Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland (NOB). In deze kleine, vaak heterogene groepen moet er veelal geïndividualiseerd onderwijs worden aangeboden. GEÏNDIVIDUALISEERD ONDERWIJS IN NIEUW NEDERLANDS Met behulp van de jaarplanner en een werkwijzer kan er een geïndividualiseerd traject met Nieuw Nederlands worden samengesteld. De leerling meet zijn vorderingen met behulp van de diagnostische toetsen (D-toetsen), de deeltoetsen en de hoofdstuktoetsen. Eventuele zwakke punten kunnen vervolgens worden getraind met behulp van het activiteitenboek en de extra oefenstof op de i-clips. Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden samengesteld. ZIE OOK i-clips – D-toetsen – digitale proefwerken
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
NEDERLANDS TAALONDERWIJS IN HET BUITENLAND Zie: Nederlands in kleine, heterogene groepen
© Wolters-Noordhoff
68
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
69
NIEUWE LEREN (HET) WAT IS HET NIEUWE LEREN? Het nieuwe leren is een verzamelnaam voor een grote hoeveelheid concepten in het onderwijs. Belangrijkste overeenkomsten tussen deze concepten zijn: actief en zelfstandig leren: leerling is zelf actief aan de slag, leert zelf zijn eigen leerproces vorm te geven en wordt in staat gesteld om zelf betekenis te geven aan de werkelijkheid leerlinggericht onderwijs: de leerstof is authentiek, voor de leerling herkenbaar en gericht op functionele toepassing in het echte leven samen leren: leerling leert van en samen met anderen Onderwijsconcepten met een sterke of minder sterke relatie met het nieuwe leren zijn: actief leren praktijkgericht onderwijs authentiek en betekenisvol leren probleemgestuurd onderwijs competentiegericht leren projectonderwijs coöperatief leren sociaal-constructivisme leren leren werkplekleren levensecht leren zelfstandig leren natuurlijk leren zelfverantwoordelijk leren ontdekkend leren WAAROM HET NIEUWE LEREN? Belangrijke argumenten voor het nieuwe leren zijn: 1 grotere effectiviteit volgens onderwijskundig onderzoek naar leerprocessen 2 veranderingen in de samenleving en de wensen van ouders en leerlingen 3 een alternatief bieden voor negatieve effecten van het schoolse leren 4 motivatie bij leerlingen bevorderen 5 voortijdige uitval van leerlingen voorkomen HET NIEUWE LEREN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands maakt door de driedeling in cursus, taak en project gebruik van zowel aspecten van schools leren als van aspecten van het nieuwe leren. Bijvoorbeeld: cursus: kennis- en vaardigheidsgerichte training; authentieke tekstkeuze; leerlinggericht; samenwerkend leren taak: functionele toepassing van taalvaardigheid in een authentieke situaties project: integratie van verschillende taalvaardigheden; samenwerking met andere vak- en leergebieden; samenwerken met klasgenoten; actief leren ZIE OOK actief leren – zelfstandig leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
70
NIEUWE SPELLING
WAT IS DE NIEUWE SPELLING? In oktober 2005 is de nieuwe Woordenlijst Nederlandse taal verschenen. Vanaf 1 augustus 2006 is deze Woordenlijst de wettelijke spellingnorm voor onderwijs en overheid. De belangrijkste aanpassingen hebben te maken met drie kwesties die vaak tot spellingvragen leiden: 1 de tussen-n, de ‘pannenkoekregel’ 2 aan elkaar, los of met een streepje’ 3 hoofdletters of kleine letters WAAROM DE NIEUWE SPELLING? De overheid heeft in 1994 besloten dat elke tien jaar een aangepaste Woordenlijst Nederlandse Taal verschijnt, om antwoord te kunnen geven op actuele spellingvragen. Verouderde woorden verdwijnen, nieuwe woorden worden toegevoegd. Bestaande regels worden getoetst aan de praktijk. Het uitgangspunt: zo min mogelijk veranderen, maar wel de noodzakelijke verbeteringen aanbrengen. DE NIEUWE SPELLING IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands hanteert met ingang van 1 augustus 2006 de nieuwe spelling.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
ONTDEKKEND LEREN Zie: nieuwe leren (het)
© Wolters-Noordhoff
71
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
72
ORDEPROBLEMEN VOORKOMEN
WAT ZIJN ORDEPROBLEMEN? Ordeproblemen zijn conflicten tussen docent en leerling(en), waarbij niet het leren centraal staat maar de relatie (lees: het conflict) tussen docent en leerling. In 1-op-1-gesprekken bij conflicten beveelt Teitler (Leren in veiligheid, Uitgeverij Agiel, 2004) aan om responsief te reageren, dat wil zeggen: de docent vraagt de leerling om respons, om een reactie op zijn gedrag. De docent oordeelt niet maar geeft de leerling de gelegenheid om openheid van zaken te geven. Als de leerkracht vraagt “Hoe komt het dat je zo doet?” weet de leerling dat er op hem gelet wordt, hij zal moeten nadenken over zijn gedrag en zal er een reden voor moeten geven. Gedragsproblemen in de klas kunnen echter vaak niet direct worden aangepakt, onder andere omdat de meeste leerlingen niet verantwoordelijk zijn voor het ontstane probleem en omdat anders veel leertijd verloren kan gaan. Om uitstel te creëren en het probleem later te bespreken, kan er ‘gegoocheld worden met aandacht’. In Leren in veiligheid staan enkele manieren en voorbeelden om met aandacht te goochelen en het conflict even in de ijskast te zetten: 1 goochelen met het onderwerp 2 goochelen met plaats en tijd 3 goochelen van inhoud naar betrekking
1 GOOCHELEN MET HET ONDERWERP De aandacht van de leerling wordt verplaatst van het ene onderwerp naar het andere met als doel om welles-nietes-gesprekken of discussies te voorkomen. Niet zo … Leerkracht: “Ga er maar uit!” Leerling: “Waarom?” Leerkracht: “Omdat je zat te kletsen.” Leerling: “Ik zei helemaal niks.” Leerkracht: “Jawel, ik zag het duidelijk.” Leerling: “Echt niet.”
… maar zo! Leerkracht: “Chantal, ga er maar uit!” Leerling: “Waarom?” Leerkracht: “Volgens mij heb je me wel gehoord, daarom gaan wij nu verder met de les. Wie van jullie weet het antwoord op vraag 6?”
2 GOOCHELEN MET PLAATS EN TIJD Goochelen met plaats en tijd lukt alleen als leerlingen in de les zelfstandig kunnen werken. Als dat het geval is, kunnen leerlingen namelijk apart worden genomen voor een gesprek. Uitstel van een gesprek naar een moment buiten de les, bijvoorbeeld naar de pauze of naar het eind van de dag, heeft niet de voorkeur omdat ook dan vaak de rust en de concentratie ontbreken voor een goed gesprek. Bovendien kan feedback het beste zo snel mogelijk plaatsvinden. Kies daarom het liefst een moment wanneer andere leerlingen zelfstandig werken. Goochelen met tijd Leerkracht: “Ga er maar uit!” Leerling: “Waarom?” Leerkracht: “Dat leg ik je na de les wel uit” Of: Leerkracht: “Hoe komt het dat je niet aan het werk bent?” Leerling: “Weet ik niet.” Leerkracht: “Dan kom ik zo tijdens Zelfstandig Werken even met je praten.” Goochelen met plaats Leerling: “Waarom heb ik een onvoldoende?” Leerkracht: “Als je op je plaats gaat zitten, kom ik je dat zo uitleggen.”
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
73
Of: Leerkracht: “Ga er maar uit.” Leerling: “Waarom?” Leerkracht: “Dat zal ik je zo op de gang vertellen.” Leerling: “Ik wil het nú weten.” Leerkracht: “Dat is goed, loop maar even met me naar de gang, dan zal ik je het vertellen.”
3 GOOCHELEN VAN INHOUD NAAR BETREKKING Bij goochelen van inhoud naar betrekking wordt de aandacht verplaatst van het onderwerp van het gesprek naar de relatie tussen de docent en de leerling. Van een gesprek op inhoudsniveau … Leerkracht: “Vandaag hebben jullie een toets.” Leerling: “Nee hoor, die heeft u voor volgende week opgegeven.” Leerkracht: “Nee, ik weet zeker voor vandaag.” Leerling: “Echt niet.” Leerkracht: “Echt wel.”
… naar een gesprek op betrekkingsniveau Leerkracht: “Vandaag hebben jullie een toets.” Leerling: “Nee hoor, die heeft u voor volgende week opgegeven.” Leerkracht: “Nee, ik weet zeker voor vandaag.” Leerling: “Echt niet.” Leerkracht: “Dat is vervelend. Kijken hoe we dat kunnen oplossen.”
Leerkracht: “Blijf na de les maar even wachten, je zit te snoepen.” Leerling: “Ik snoep helemaal niet.” Leerkracht: “Ik zie toch dat je zit te snoepen.” Leerling: “Echt niet, ik heb niks in mijn mond.” Leerkracht: “Ik zag je toch duidelijk kauwen.” Leerling: “Echt niet.” Leerkracht: “Echt wel.”
Leerkracht: “Blijf na de les maar even wachten, je zit te snoepen.” Leerling: “Ik snoep helemaal niet.” Leerkracht: “Ik zie toch dat je zit te snoepen.” Leerling: “Echt niet, ik heb niks in mijn mond.” Leerkracht: “Volgens mij heb je wat in je mond maar jij zegt van niet. Ik merk dat ik dat heel vervelend vind, tijdens Zelfstandig Werken wil ik het daar even met je over hebben.”
ZIE OOK conflicthantering – uitgestelde aandacht – veilig leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
74
POSITIEVE FEEDBACK
WAT IS POSITIEVE FEEDBACK? Uitgangspunt van positieve feedback is dat leerlingen beter leren als goed gedrag positief bevestigd wordt dan wanneer fout gedrag wordt afgekeurd. Ook kan positieve feedback worden gegeven als een leerling iets niet goed heeft gedaan. In dat geval wordt positieve feedback gegeven door de nadruk te leggen op de oplossing, en niet op het probleem. De feedback is in dat geval constructief; de leerling wordt een kans geboden om het goed te doen. POSITIEVE FEEDBACK IN VIER STAPPEN Gebruik de volgende richtlijnen voor het geven van positieve feedback: 1 Beschrijf het actuele gedrag van de ander specifiek en concreet. 2 Gebruik de ik-vorm. 3 Richt de feedback op veranderbaar gedrag. 4 Spreek een wens uit: welk gedrag wilt u van de leerling zien? ZIE OOK ordeproblemen voorkomen – uitgestelde aandacht – veilig leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
75
PORTFOLIO
WAT IS EEN PORTFOLIO? Een portfolio wordt ook wel eens een bewijzenmap genoemd. Met andere woorden: een portfolio laat zien wat een leerling allemaal heeft gemaakt en gedaan. Een portfolio heeft in het algemeen twee functies: een zachte, pedagogische functie en een harde, kwalificerende functie. WAAROM EEN PORTFOLIO? Belangrijke argumenten voor het gebruik van een portfolio zijn: 1 motivatie: de leerling kan trots laten zien wat hij heeft gemaakt of gedaan; hij ziet in zijn portfolio de groei die hij doormaakt 2 leereffect: de leerling kan via zijn portfolio leren van vroegere ervaringen; het leerproces kan via een portfolio gemakkelijker onderwerp van gesprek worden tussen docent en leerling 3 naslagwerk: de leerling kan bij nieuwe opdrachten een beroep doen op eerdere resultaten die in de portfolio bewaard zijn 4 evaluatie en beoordeling: een portfolio kan gebruikt worden om periodiek de vooruitgang van de leerling te bespreken (pedagogische functie) of te waarderen (kwalificerende functie). PORTFOLIO IN NIEUW NEDERLANDS Het activiteitenboek van Nieuw Nederlands bevat een portfolio. Het portfolio bestaat uit vier onderdelen: A Even voorstellen: de leerling maakt een taalpaspoort met een persoonlijk taalprofiel B Dit kan ik al: de leerling beschrijft periodiek hoe goed hij zichzelf vindt in Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven C Deze toetsen heb ik gedaan: de leerling houdt een overzicht bij van zijn cijfers én van zijn leerpunten D Dit heb ik gedaan: de leerling legt een bewijzenmap aan met de resultaten uit de cursussen, de achttien taken en de drie projecten ZIE OOK beoordeling – taak – project – zelfbeoordeling
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
PROBLEEMGESTUURD ONDERWIJS Zie: het nieuwe leren
© Wolters-Noordhoff
76
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
PROEFWERKEN Zie: toetsen
© Wolters-Noordhoff
77
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
78
PROFIELWERKSTUK
WAT IS EEN PROFIELWERKSTUK? Het profielwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen havo en vwo van alle profielen. (Leerlingen van het vmbo maken een sectorwerkstuk.) Leerlingen hebben 40 tot 80 (havo) of 80 (vwo) studielasturen tot hun beschikking om de zelfstandige onderzoeksopdracht uit te voeren. Het profielwerkstuk wordt vaak onderscheiden in vier fasen: oriëntatie en keuze onderzoek voorbereiden presentatie presentatie Leerlingen moeten voor het profielwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet meedoen aan het centraal examen. Om een profielwerkstuk tot een goed einde te brengen, dienen de leerlingen tal van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken en presenteren van informatie. Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het profielwerkstuk een cruciale positie in. Leerlingen met het profiel cultuur en maatschappij kunnen ook een profielwerkstuk voor het vak Nederlands maken. Wanneer Nederlandse taal en letterkunde bij het profielwerkstuk betrokken is, omvat het profielwerkstuk: een zelfstandig uit te voeren onderzoeksopdracht. Wat de bijdrage van Nederlandse taal en letterkunde betreft, is dit: het uitvoeren van een onderzoek naar een taalkundig of literair onderwerp Het feit dat het profielwerkstuk in de Nederlandse taal gepresenteerd wordt is op zich niet voldoende om aan de eisen van een profielwerkstuk voor wat betreft Nederlandse taal en letterkunde te voldoen. De presentatie van het verrichte werk vindt op een van de volgende wijzen plaats: een geschreven verslag (onderzoeksverslag, verhalend verslag, recensie, verslag van een enquête of weergave van een interview); een essay of artikel (uiteenzetting, beschouwing of betoog); een mondelinge voordracht (uiteenzetting, beschouwing of betoog, forumdiscussie); een reeks stellingen met onderbouwing; een posterpresentatie met toelichting; een presentatie met gebruik van media (audio, video, ICT). WAAROM EEN PROFIELWERKSTUK? Doel van het profielwerkstuk is om kennis en ervaring, die in diverse vakken is opgedaan, op een hoger niveau te integreren. Vaak wordt ook gesproken van een ‘meesterproef’, waarmee de leerling demonstreert dat hij zijn profiel beheerst. PROFIELWERKSTUK IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt alle taalvaardigheden aan die vereist zijn voor het maken van een profielwerkstuk. Het is aan te bevelen om in de schoolhandleiding voor het profielwerkstuk inzichtelijk te maken op welke onderdelen van de methode leerlingen kunnen terugvallen.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
79
PROJECT
WAT IS EEN PROJECT? Een project is een opdracht met een omvang van een aantal lessen waarin leerlingen zelfstandig samenwerken naar aanleiding van een probleemstelling. Een project leidt tot een concreet eindproduct. Verder bevat een project duidelijke aanwijzingen over de probleemstelling, de totale tijdsduur, de te raadplegen bronnen, het verwachte eindproduct en de criteria waarop het totale project beoordeeld wordt. Projecten bestaan meestal uit vier fasen: voorbereiden, uitvoeren, presenteren en evalueren. Omdat samenwerking en planning in een project van groot belang zijn, wordt in een project zowel het product als het proces geëvalueerd. In de onderbouw zijn projecten geschikt om integratie tussen vakonderdelen en tussen vak- en leergebieden aan te brengen. WAAROM EEN PROJECT? Belangrijke argumenten voor een project zijn: 1 bevorderen van actief en zelfstandig leren 2 oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden 3 praktische toepassing van leerstof 4 samenhang tussen vakonderdelen zichtbaar maken 5 integratie met andere vak- en leergebieden PROJECTEN IN NIEUW NEDERLANDS De projecten in Nieuw Nederlands hebben tot doel de aangeleerde taalvaardigheden geïntegreerd toe te passen. Vooral Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven worden in een project in samenhang in de praktijk gebracht. Daarnaast bieden de drie projecten gelegenheid tot samenwerkend leren, het oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden en het toepassen van informatievaardigheden. In deel 1 zijn er drie projecten: Projecten Hoofdstuk 2: Altijd en overal feest! hoofdstuk 4: Hoe leef ik gezonder? Hoofdstuk 6: Boosheid: wat doe je eraan?
Relatie met andere vak- en leergebieden mens en maatschappij, kunst en cultuur (presentaties) mens en natuur, met name biologie en verzorging; kunst en cultuur (presentaties) mens en maatschappij, bewegen en sport (zelfverdediging); sociaal-communicatieve vaardigheden of drama
Bij ieder project horen werkbladen. Deze werkbladen zijn beschikbaar in het optionele activiteitenboek en de docentenhandleiding. ZIE OOK actief leren – beoordeling – groepswerk – lokaalinrichting – taak – webquest – zelfbeoordeling
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
80
REMEDIAL TEACHING
WAT IS REMEDIAL TEACHING? Remedial teaching is onderwijs dat leerlingen – vaak individueel – krijgen aangeboden om specifieke leerproblemen aan te pakken en/of om leerachterstanden weg te werken. Remedial teaching kan plaatsvinden door de leerling extra oefenstof aan te bieden (meer van hetzelfde) of door de leerling met een andere onderwijskundige aanpak (zelfde leerstof, andere aanpak) te benaderen. WAAROM REMEDIAL TEACHING? Belangrijke argumenten voor remedial teaching zijn: 1 alle leerlingen bij de les houden 2 rechtdoen aan verschillen tussen leerlingen 3 rekening houden met individuele voorkeuren voor leerstijlen en leerstrategieën REMEDIAL TEACHING MET NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands streeft er door een gevarieerde aanpak in opdrachttypen naar om leerlingen zoveel mogelijk in de les met elkaar en van elkaar te laten leren. Daarnaast spelen cursusopdrachten, taken en projecten in op verschillende leerstijlen. Ook worden in de cursussen verschillende leerstrategieën aangeboden, onder andere in het onderdeel Studievaardigheid. Op deze wijze wordt geprobeerd om te voorkomen dat leerlingen in hun (stam)klas achterblijven of uitvallen. Verder biedt het portfolio de mogelijkheid om een precies inzicht te krijgen in wensen, mogelijkheden en beperkingen van individuele leerlingen. Nieuw Nederlands biedt verder een aantal varianten aan leerlingen die extra oefenstof nodig hebben. Bijvoorbeeld: extra oefenstof in activiteitenboek voor de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling extra oefenstof via de i-clips (de website van Nieuw Nederlands) Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden samengesteld. ZIE OOK i-clips – leerstijlen – leerstrategieën – Meer oefenen
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
81
SAMENHANG TUSSEN VAKKEN
WAT IS SAMENHANG TUSSEN VAKKEN? Samenhang tussen vakken betekent dat de verschillende vak- en leergebieden vorm en inhoud van het onderwijs op elkaar afstemmen. Bij aardrijkskunde en geschiedenis kan Pompeï bijvoorbeeld worden aangegrepen om zowel in te gaan op natuurgeweld (aardrijkskunde) als het Romeinse Rijk (geschiedenis). Samenhang tussen vakken speelt een sterke rol voor de vakken Nederlands en wiskunde omdat beide vakken voor een groot deel ondersteunend zijn voor onderwijs in de overige vakken. WAAROM SAMENHANG TUSSEN VAKKEN? Belangrijke argumenten voor samenhang tussen vakken zijn: 1 samenhang tussen vakken speelt een belangrijke rol in het advies voor de onderbouw 2 leerlingen een compleet en samenhangend beeld geven van de werkelijkheid 3 onnodige overlap of conflicten (bijvoorbeeld door verschillende uitleg) tussen vakken voorkomen 4 lestijd besparen en inzetten voor andere werkwijzen, bijvoorbeeld individuele leerlingzorg of een project SAMENHANG TUSSEN VAKKEN IN NIEUW NEDERLANDS Nederlands is voorwaardelijk voor alle vakken en leergebieden in de onderbouw. Dat geldt voor alle onderdelen in Nieuw Nederlands. Nieuw Nederlands werkt op een aantal manieren aan de samenhang met andere vakken. Bijvoorbeeld: het onderdeel Studievaardigheid: de cursussen Studievaardigheid spitsen zich toe op studievaardigheden die voor alle vakken nodig zijn; teksten bij Studievaardigheid worden dan ook ontleend aan andere vak- en leergebieden in de onderbouw het onderdeel Lezen: de leesstrategieën en de kennis van tekstsoorten kunnen leerlingen direct benutten in andere vakken op school het onderdeel Spreken/kijken/luisteren: het voorbereiden en uitvoeren van mondelinge presentaties maar ook het luisteren naar en verwerven van informatie hebben een directe link met andere vakken op school het onderdeel Schrijven: naast begrijpelijk en volledig schrijven, speelt ook bijvoorbeeld het schrijven van verslag een belangrijke rol in alle vakken het onderdeel Taal en woordenschat: leerlingen maken zich strategieën eigen om de betekenis van woorden te raden en te onthouden; ze breiden hun woordenschat uit de onderdelen Grammatica en Spelling: het onderdeel Grammatica heeft een sterke relatie met grammaticaonderwijs bij de moderne vreemde talen, terwijl het onderdeel Spelling toepasbaar is in alle andere vakken het onderdeel Fictie: Fictie heeft een relatie met de kunst- en cultuurvakken maar ook met fictieonderwijs bij moderne vreemde talen de taken: de taken leggen een brug tussen de afzonderlijke vakonderdelen van Nederlands maar spelen zich ook vaak op terreinen van andere vakken af de projecten: de projecten werken aan samenhang tussen alle vakken in de onderbouw ZIE OOK cursus – project – taak – taalgericht vakonderwijs
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
82
SAMENWERKEND LEREN
WAT IS SAMENWERKEND LEREN? Samenwerkend leren is een werkvorm waarbij leerlingen van elkaar en met elkaar leren. De werkvorm kan deel uitmaken van alle mogelijke typen opdrachten of onderwijsleersituaties. Samenwerkend leren voldoet volgens Ebbens e.a. (Samenwerkend leren, Wolters-Noordhoff) in de ideale vorm aan de volgende vijf voorwaarden: positieve wederzijdse afhankelijkheid tussen leerlingen individuele aanspreekbaarheid op taken van de leerling directe interactie tussen leerlingen gebruik van sociaal-communicatieve vaardigheden aandacht voor het groepsproces Een ezelsbrug voor een succesvolle uitvoering van samenwerkend leren biedt het GIPS-model, waarbij de letters van de afkorting achtereenvolgens verwijzen naar Gelijkheid in aandeel, Individuele verantwoordelijkheid, Positieve afhankelijkheid en Simultane activiteit. WAAROM SAMENWERKEND LEREN? Belangrijke argumenten voor samenwerkend leren zijn: 1 samen leren met anderen speelt belangrijke rol in het advies voor de onderbouw 2 negatieve gevolgen van samenwerken zoals ‘bij elkaar zitten’ en ‘ongelijke taakverdeling’ terugdringen 3 actief betrekken van alle leerlingen bij de les 4 ontwikkelen van actief en zelfstandig leren 5 ontwikkelingen in de samenleving SAMENWERKEND LEREN IN NIEUW NEDERLANDS Samenwerkend leren komt in verschillende gedaantes voor in Nieuw Nederlands. Bijvoorbeeld: de cursus: leerlingen wisselen door middel van activerende werkvormen oplossingen, antwoorden en eigen kennis en ervaring uit de taak: de taak betrekt de leerlingen actief bij de les waarbij het resultaat wordt gedeeld met de klasgenoten het project: het project gaat expliciet in op het eerlijk verdelen van taken, het creëren van positieve wederzijdse afhankelijkheid; in de evaluatie van de drie projecten spelen product en groepsproces een gelijkwaardige rol ZIE OOK actief leren – activerende werkvormen – groepsbeoordeling – groepswerk – leerlingen in de onderbouw – project – taak – werkwoordspelling met expertwerkvorm – zelfbeoordeling
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
83
SCENARIO’S
WAT ZIJN SCENARIO’S? In de onderbouw is er sprake van vier scenario’s. Deze scenario’s zijn modellen om het onderwijs in de onderbouw vorm te geven. De scenario’s hebben tot doel om het gesprek over inhoud en vorm van onderwijs te vergemakkelijken. Alle vier scenario’s streven naar samenhang. Er is geen kwalitatief onderscheid tussen de scenario’s. Binnen ieder scenario kan dus het best mogelijke onderwijs voor leerlingen worden gerealiseerd. De scenario’s kunnen als volgt worden gekarakteriseerd:
1 2 3 4
Samenhang … door leerstofafspraken door combinaties van vakken en projecten door integratie via competenties van leerlingen
Programma schoolvakken blijven uitgangspunt op het rooster, met variaties zoals blokuren en keuzewerkuren vakken en projecten bestaan naast elkaar in een vakrooster en projectrooster integratie van vakken met langere lessen (70/90 minuten) in grotere gehelen, bijv. leergebieden leerlingen kunnen zelf kiezen en werken zonder een rooster maar met flexibele planningen
Team afstemmen maar ieder werkt voor zich afstemmen en samenwerken samenwerken bepaalt het resultaat klantgerichtheid
Het doel van de onderbouw is dat iedere school een eigen scenario ontwikkelt dat optimaal aansluit bij de leerlingen en optimaal gebruikmaakt van kwaliteiten van de docenten. De vier voorbeeldscenario’s dienen ter inspiratie. WAAROM SCENARIO’S? Scenario’s hebben de volgende doelen: 1 model om het onderwijs in de onderbouw vormgeven 2 vergemakkelijken van het gesprek over inhoud en vorm van de onderbouw 3 variatie tussen scholen creëren: elke school een eigen gezicht 4 inzicht bieden aan ouders en leerlingen bij schoolkeuze SCENARIO’S IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands kan ingezet worden in alle vier scenario’s. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de leerstofplanning per scenario. Daarnaast is er een vijfde scenario toegevoegd, namelijk een scenario voor geïndividualiseerd onderwijs, bijvoorbeeld voor leerlingen die de methode gebruiken voor remedial teaching of leerlingen van de ruim zeventig scholen voor voortgezet onderwijs in het buitenland waar in kleine klassen wordt gewerkt. ZIE OOK actief leren – beoordelen – lokaalinrichting – project – remedial teaching – samenwerkend leren – taak – zelfbeoordeling
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
84
SCHOOLWISE
WAT IS SCHOOLWISE? Schoolwise is de elektronische leeromgeving waarbinnen leerlingen de i-clips krijgen aangeboden. Ook de digitale proefwerken werken binnen Schoolwise. Met uitzondering van het onderdeel Weet je het? moeten leerlingen en docenten inloggen om met Schoolwise te werken. WAAROM SCHOOLWISE? Belangrijke argumenten voor het werken Schoolwise zijn: 1 docenten kunnen met behulp van Schoolwise met de beschikbare onderdelen op de i-clips differentiëren, door bepaalde oefeningen wel of niet in te plannen voor een bepaalde leerling 2 Schoolwise biedt de docent inzicht in de uitvoering van de oefeningen op de i-clips, alsook over de resultaten daarvan 3 docenten kunnen binnen Schoolwise zelfgemaakt lesmateriaal aanbieden 4 met Schoolwise kunnen docenten zelf digitale proefwerken samenstellen, inplannen, afnemen en (geautomatiseerd) nakijken. ZIE OOK i-clips – digitale proefwerken – elektronische leeromgeving
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
85
SECTORWERKSTUK
WAT IS EEN SECTORWERKSTUK? Het sectorwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen vmbo voor de gemengde en theoretische leerweg. Bij het sectorwerkstuk gaat het om een vakoverstijgende thematiek die past binnen de sector. De leerling dient aan het sectorwerkstuk ten minste 20 uur te besteden. Bij het sectorwerkstuk wordt zowel het proces als het product beoordeeld. Het sectorwerkstuk moet met een voldoende worden afgesloten en wordt apart op de cijferlijst vermeld. In het kader van het sectorwerkstuk verzamelt de leerling schriftelijk documentatie. Deze informatie of het sectorwerkstuk is het uitgangspunt voor de opdracht ‘gedocumenteerd schrijven’ in het centraal examen Nederlands. Het sectorwerkstuk wordt vaak onderscheiden in vier fasen: oriëntatie en keuze onderzoek voorbereiden presentatie presentatie Leerlingen moeten voor het sectorwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet meedoen aan het centraal examen. Om een sectorwerkstuk tot een goed einde te brengen, dienen de leerlingen tal van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken en presenteren van informatie. Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het sectorwerkstuk een cruciale positie in. WAAROM EEN PROFIELWERKSTUK? Doel van het sectorwerkstuk is om kennis en ervaring, die in diverse (sector)vakken is opgedaan, op een hoger niveau te integreren. Met het sectorwerkstuk laat de leerling zien dat hij zijn sector beheerst. PROFIELWERKSTUK IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt alle taalvaardigheden aan die vereist zijn voor het maken van een sectorwerkstuk. Het is aan te bevelen om in de schoolhandleiding voor het sectorwerkstuk inzichtelijk te maken op welke onderdelen van de methode leerlingen kunnen terugvallen.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
86
SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN
WAT ZIJN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN? Sociaal-communicatieve vaardigheden zijn alle vaardigheden die leerlingen nodig hebben als ze met elkaar samenwerken. Ebbens e.a. noemen in hun boek Samenwerkend leren (Wolters-Noordhoff, 1997) sociale vaardigheden die nodig zijn om goed te kunnen samenwerken in de klas. Zij hanteren twee uitgangspunten, die door onderzoek positief bevestigd zijn: effectiviteit van leren is groter als leerlingen samen leren samen leren gaat beter als de docent aandacht besteedt aan sociale vaardigheden Deze lijst van sociale vaardigheden dient ter illustratie van wat sociaal-communicatieve vaardigheden zijn: actief kunnen luisteren hulp kunnen verlenen op je beurt kunnen wachten aanwijzingen kunnen opvolgen dank-je-wel kunnen zeggen complimenten kunnen maken materiaal kunnen delen mensen bij hun naam kunnen noemen handen en voeten thuis kunnen houden elkaar aan kunnen moedigen bij de groep kunnen blijven stemvolume aan situatie kunnen aanpassen het oneens kunnen zijn met idee i.p.v. persoon werkruimte kunnen delen afleiding kunnen weerstaan conclusies kunnen trekken door kunnen vragen gericht hulp kunnen vragen WAAROM SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan sociaal-communicatieve vaardigheden zijn: 1 belangrijk aspect om alle schriftelijke en mondelinge communicatie te doen slagen 2 voorwaarde voor goed samenwerken 3 effectief leren staat en valt bij goede sociaal-communicatieve vaardigheden 4 belangrijk aandachtspunt in het advies voor de onderbouw SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands besteedt op verschillende manieren aandacht aan sociaal-communicatieve vaardigheden. Bijvoorbeeld: cursussen: sociaal-communicatieve vaardigheden worden actief geoefend bij de onderdelen Spreken/kijken/luisteren en Schrijven; daarnaast passen leerlingen sociaal-communicatieve vaardigheden toe bij het bespreken van antwoorden, eigen kennis, ervaringen en meningen taken: de taken zijn gericht op communicatie tussen leerlingen, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling, en doen voortdurend een beroep op sociaal-communicatieve vaardigheden projecten: in de projecten oefenen leerlingen sociaal-communicatieve vaardigheden waaronder ook samenwerken, overleggen, plannen en taken verdelen; de toegepaste vaardigheden worden expliciet geëvalueerd ZIE OOK actief leren – activerende werkvormen – project – samenwerkend leren – taak
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
SPELLING Zie: nieuwe spelling - werkwoordspelling
© Wolters-Noordhoff
87
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
88
TAAK WAT IS EEN TAAK? In een Nieuw Nederlands-taak passen de leerlingen taalvaardigheden in de praktijk toe. De situatie in de taak is zoveel mogelijk geënt op het gebruik van taalvaardigheden in het echte, buitenschoolse leven. De taak is verder gericht op samenwerking tussen leerlingen en op het verzamelen en presenteren van informatie. Iedere taak bestaat globaal uit vier onderdelen: oriënteren, kiezen, informatie verzamelen en laten zien. oriënteren De inleiding beschrijft kort en uitdagend de prestatie die van de leerling verwacht wordt. kiezen De leerling kiest een aspect van het onderwerp. Hij/zij kan zich de opdracht eigen maken door te kiezen voor eigen ervaring of interesses. informatie verzamelen Op internet, in kranten, bij klasgenoten of deskundigen gaat de leerling op zoek naar informatie. Ook is de leerling soms zelf een informatiebron. laten zien Leerlingen wisselen uit wat zij ontdekt hebben. WAAROM EEN TAAK? Belangrijke argumenten voor het werken met een taak zijn: 1 bevorderen van actief en zelfstandig leren 2 keuzevrijheid voor de leerling bieden 3 bevorderen van buitenschools leren 4 het nieuwe leren simpel in de praktijk brengen TAKEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands voor havo/vwo en vwo bevat ieder hoofdstuk een taak, in totaal dus zes taken. In iedere taak worden de onderdelen Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven geïntegreerd. ZIE OOK actief leren – actualiteit in taallessen – beoordelen – buitenschoolse opdrachten – groepswerk – nieuwe leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
89
TAALGERICHT VAKONDERWIJS
WAT IS TAALGERICHT VAKONDERWIJS? Taalgericht vakonderwijs heeft als uitgangspunt dat leerlingen bij alle vakken de taal van het vak mondeling en schriftelijk moeten (leren) gebruiken om leerstof te verwerven, te verwerken en te laten zien wat ze ermee kunnen (Hajer en Meestringa, Coutinho, 2004). Taalgerichte vaklessen bevatten drie elementen: leren in interactie leren met taalsteun leren in context WAAROM TAALGERICHT VAKONDERWIJS? Belangrijke argumenten voor taalgericht vakonderwijs zijn: 1 belangrijk kenmerk van onderwijs in de onderbouw is de samenhang tussen vakken 2 taalvaardigheid speelt een cruciale rol bij het leren in alle vakken 3 aandacht voor verschillen in leerstijl en in leerstrategieën bij leerlingen TAALGERICHT VAKONDERWIJS IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op taalgericht vakonderwijs. Bijvoorbeeld: de cursussen: in verschillende opdrachttypen wordt leren in interactie gestimuleerd, bijvoorbeeld door antwoorden samen na te kijken, of door associaties (woordweb), meningen, argumenten, kennis en ervaringen met elkaar te vergelijken; door middel van actiegerichte theorie en tips krijgen de leerlingen taalsteun het onderdeel Studievaardigheid: studievaardigheid bereidt leerlingen voor op het leren in andere vakken het onderdeel Taal en woordenschat: bij Taal en woordenschat komen de leerlingen in aanraking met woordraadstrategieën die met name bij andere vakken ingezet zullen worden de taken: in taken oefenen de leerlingen hun taalvaardigheid in een zinvolle en levensechte context ZIE OOK actief leren – activerende werkvormen – samenhang tussen vakken – samenwerkend leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
TAALLESSEN MAKEN Zie: zelf lessen maken
© Wolters-Noordhoff
90
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
91
THUISWERKVRIJ ONDERWIJS
WAT IS THUISWERKVRIJ ONDERWIJS? Thuiswerkvrij onderwijs streeft naar onderwijs waarin leerlingen actief en zelfstandig op school leren en thuis geen huiswerk meer hoeven te maken. De gedachte hierachter is dat huiswerk een belemmerende factor kan zijn voor een activerende didactiek. Huiswerk houdt immers in veel gevallen de traditionele, klassikale les in stand: huiswerk bespreken en/of overhoren, instructie geven en de resterende tijd alvast aan het huiswerk gaan werken, bij voorkeur individueel. WAAROM THUISWERKVRIJ ONDERWIJS? Belangrijke argumenten voor en consequenties van invoering van thuiswerkvrij onderwijs zijn: 1 leerlingen krijgen meer verantwoordelijkheid voor het leren 2 leerlingen krijgen meer begeleiding tijdens het leren 3 uitbreiding van de docentrol: de docent is naast instructeur ook begeleider 4 verwerving van leerstof en kennis is niet het enige doel, ook het leerproces krijgt een belangrijke plaats THUISWERKVRIJ ONDERWIJS EN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op thuiswerkvrij onderwijs. Bijvoorbeeld: cursussen: aandacht voor actief en zelfstandig leren; ook aandacht voor uitwisseling tussen leerlingen van de uitkomsten van een opdracht; verder wordt in verwerkingsopdrachten stilgestaan bij de aanpak van het leren taken: leerlingen gaan actief en zelfstandig aan de slag projecten: product en proces spelen in gelijke mate een rol ZIE OOK actief leren – cursus – taak – project – zelfstandig leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
92
TOETSEN
WAT ZIJN TOETSEN? Toetsen hebben tot doel om inzicht te krijgen in het niveau en de vooruitgang van de individuele leerling. Toetsen kunnen schriftelijk of digitaal worden afgenomen. Toetsen bieden variatie in vraagtypen en sluiten nauw aan bij de aangeboden leerstof. WAAROM TOETSEN? Belangrijke argumenten voor toetsen zijn: 1 leereffect: leerling kan leren van de feedback op gemaakte toetsen 2 disciplinerend: toetsen versterken de motivatie om te leren 3 feedback op onderwijsaanpak: toetsen geven informatie over effectiviteit van de gevolgde aanpak in de lessen 4 kwalificerend: informatie verzamelen voor de overgang of groepsplaatsing TOETSEN IN NIEUW NEDERLANDS Bij Nieuw Nederlands worden verschillende soorten toetsen aangeboden: diagnostische toetsen of D-toetsen: bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling deeltoetsen per hoofdstuk: bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling. Deze deeltoetsen worden per hoofdstuk op de Servicebox op twee manieren aangeboden: met invullijnen en zonder invullijnen. De toetsen zonder invullijnen kunnen op twee manieren worden afgenomen: met en zonder meerkeuze. De toetsen worden ook zonder meerkeuzevragen aangeboden, waardoor er een groter beroep op de kennis en vaardigheid van de leerlingen wordt gedaan. hoofdstuktoetsen: bij ieder hoofdstuk is er een toets waarin de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling gezamenlijk worden getoetst. Ook de hoofdstuktoetsen worden op de Servicebox op twee manieren aangeboden: met invullijnen en zonder invullijnen. De toetsen zonder invullijnen kunnen op twee manieren worden afgenomen: met en zonder meerkeuzevragen. digitale proefwerken: leerlingen maken deze proefwerken online, dus via internet; de docent kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken ZIE OOK beoordelen – diagnostische toetsen – digitale proefwerken – i-clips – zelfbeoordeling
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
93
UITGESTELDE AANDACHT
WAT IS UITGESTELDE AANDACHT? De eerste stap op weg naar zelfstandig leren is het werken met uitgestelde aandacht. Als leerlingen zelfstandig werken, werken zij alleen, in tweetallen of in groepen, in ieder geval niet klassikaal. Zelfstandig leren en werken betekent dat de leerling niet ieder moment de docent kan inschakelen voor hulp of uitleg. De docent moet immers zijn aandacht over alle leerlingen verdelen. Met andere woorden: leerlingen moeten leren om hun behoefte aan uitleg uit te stellen. De docent maakt bij het werken met uitgestelde aandacht een vaste ronde door de klas. Uitgestelde aandacht kan op verschillende manieren georganiseerd worden. Bijvoorbeeld door een poster op te hangen met deze werkregels: Wanneer de Z op het bord staat gelden deze werkregels: 1 Zs = je werkt in stilte (eventuele vermelding van het aantal minuten) 2 Zf = je mag fluisteren (idem) 3 Steek geen vinger op. De docent komt langs. 4 Je stoort niemand. 5 Je bent aan het werk. 6 Je weet wat je moet doen als je niet verder kunt. 7 Je blijft op je plaats, tenzij er andere afspraken zijn gemaakt, bijvoorbeeld om een woordenboek te pakken. Een andere manier is het werken met een stoplicht. Bijvoorbeeld: ROOD zelfstandig in stilte werken ORANJE je mag fluisteren tijdens het zelfstandig werken GROEN je mag met elkaar overleggen en hulp vragen aan je docent WAAROM UITGESTELDE AANDACHT? Belangrijke argumenten voor het werken met uitgestelde aandacht zijn: 1 uitgestelde aandacht is een voorwaarde voor zelfstandig leren 2 alle leerlingen weten waar ze aan toe zijn doordat ze door de vaste ronde van de docent aandacht krijgen 3 alle leerlingen krijgen door de vaste ronde evenveel aandacht 4 leerlingen die normaal geen aandacht (durven te) vragen of niet nodig hebben, krijgen nu ook aandacht UITGESTELDE AANDACHT IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands is geschikt voor zelfstandig leren. Het werken met uitgestelde aandacht is hiervan een noodzakelijk onderdeel. Opdrachten in Nieuw Nederlands doen overwegend een beroep op klasgenoten en in mindere mate op de docent. ZIE OOK lokaalinrichting – ordeproblemen voorkomen – werkwijzer – zelfstandig leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
VAARDIGHEIDSGERICHT ONDERWIJS Zie: actief leren
© Wolters-Noordhoff
94
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
95
VARIATIETIP
WAT IS EEN VARIATIETIP? De variatietip is een open opdracht die de kans biedt om de actualiteit in de les te halen. Ook speelt de variatietip in op de eigen leefomgeving en de eigen interesses van de leerling. WAAROM EEN VARIATIETIP? Belangrijke argumenten om de variatietip uit te voeren: 1 variatie in de lessen 2 inspelen op actualiteit en de leefwereld van de leerling 3 de leerstof in een praktische context snel toepassen VARIATIETIP IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands komen variatietips met name voor bij de onderdelen Lezen en Spreken/kijken/luisteren. ZIE OOK actief leren – actualiteit in taallessen – leerlingen in de onderbouw
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
VERSCHILLEN TUSSEN LEERLINGEN Zie: leerstijlen – leerstrategieën – leerlingen in de onderbouw – remedial teaching
© Wolters-Noordhoff
96
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
97
VEILIG LEREN
WAT IS VEILIG LEREN? Veilig leren of leren in veiligheid is een concept van drs. P.I. Teitler. In het boek Leren in veiligheid: klassenmanagement en probleemgedrag (Uitgeverij Agiel, 2004) wordt leren in veiligheid als volgt ingeleid: “De manier van werken van leerkrachten binnen scholen voor voortgezet onderwijs wordt wel omschreven als werken binnen een ‘georganiseerde anarchie’: of het nu gaat om zelfstandig werken of om het aansturen van gedrag, elke leerkracht benadert leerlingen op zijn of haar eigen wijze. Dit boek werkt vanuit de stelling dat een dergelijke werkwijze een goede voedingsbodem kan zijn voor het ontstaan of in stand houden van probleemgedrag: wat van de ene leerkracht mag wordt de ander verboden en wat bij de een door de vingers wordt gezien wordt bij de ander bestraft. En dat terwijl leerkracht die samen werken aan de opvoeding en het onderwijs het beste perspectief bieden op een omgeving waarin leerlingen kunnen Leren in Veiligheid. In dit boek wordt een methode gepresenteerd om een werkbaar en leefbaar pedagogisch klimaat in het voortgezet onderwijs te creëren. Daarbij is niet het (probleem)gedrag van de leerling het uitgangspunt, maar de wijze waarop leerkrachten de leerlingen gezamenlijk benaderen.”
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
98
VOLGTOETS CITO
WAT IS DE VOLGTOETS CITO? De Volgtoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het adviseren en begeleiden van leerlingen aan het einde van het eerste leerjaar. De Volgtoets wordt aan het einde van de eerste klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en de voortgang van uw leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands leesvaardigheid, Engels leesvaardigheid, Wiskunde en Studievaardigheden. Voor Nederlands levert de Volgtoets drie taken: Taak 1: Nederlands leesvaardigheid 1 Taak 2: Nederlands leesvaardigheid 2 Taak 8: Woordenschat Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide taken door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven in de leestaken toetsen behalve betekenissen (van woorden en zinnen), vooral relaties tussen zinnen en alinea’s (oorzaak/reden-gevolg, middeldoel), hoofdonderwerp, hoofdgedachte en schrijfdoel van de schrijver. De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname van deze taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen. De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken van de scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de normeringsgegevens altijd up-to-date. WAAROM DE VOLGTOETS CITO? Argumenten voor de Volgtoets Cito zijn: 1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing 2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland 3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten 4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype VOLGTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toetst dus de behandelde leerstof. De Volgtoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Volgtoets de normtabellen baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Volgtoets geschikt voor determinatie aan het einde van het eerste leerjaar. ZIE OOK digitale proefwerken – toetsen – Adviestoets Cito
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
99
VWO-PLUS
WAT IS VWO-PLUS? Vwo-plus is vwo-onderwijs voor leerlingen die behoefte hebben aan meer uitdaging. Zo worden voor vwo-plusonderwijs extra vakken aangeboden, bijvoorbeeld filosofie, drama of een extra moderne vreemde taal zoals Chinees of Spaans. Een andere manier om het onderwijs uitdagender te maken is het aanbieden van de vakken Engels en Duits in de doeltaal. Ook kan door onderzoeksopdrachten een extra uitdaging gecreëerd worden voor deze leerlingen. In de publicatie Nederlands verrijkt (Een handreiking en verrijkingstaken Nederlands voor hoogbegaafde leerlingen in de basisvorming, SLO, Enschede, 2003) worden de volgende criteria opgesomd voor geschikt lesmateriaal voor hoogbegaafden. Het lesmateriaal: 1 heeft een hoge moeilijkheidsgraad 2 bestaat uit interessante en uitdagende onderwerpen 3 bestaat uit open opdrachten 4 laat leerlingen echte problemen oplossen 5 laat leerlingen werken met abstracte begrippen en generalisaties 6 bevat voor leerlingen nieuwe leerstof 7 vraagt van de leerlingen een onderzoekende houding 8 laat leerlingen zoeken naar samenhang en verbanden 9 geeft leerlingen ruimte voor zelfstandigheid en samenwerken 10 laat leerlingen werken met een variatie informatiebronnen 11 stimuleert de metacognitieve vaardigheden van de leerlingen WAAROM VWO-PLUS? Belangrijke argumenten voor vwo-plusonderwijs zijn: 1 meer uitdaging bieden aan getalenteerde, nieuwsgierige leerlingen 2 kwalitatieve diepgang bieden op een hoger abstractieniveau voor leerlingen die dat aankunnen 3 een alternatief bieden voor leerlingen die Grieks en Latijn op het gymnasium niet zien zitten maar wel intellectueel geprikkeld willen worden 4 betere voorbereiding op hoger onderwijs VWO-PLUS MET NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands speelt in het havo/vwo-deel en uiteraard vooral in het vwo-deel op verschillende manieren in op vwo-plusleerlingen. Bijvoorbeeld: moeilijker teksten uit moeilijker bronnen bij Lezen, aangevuld met zoekopdrachten en kritische reflectie-opdrachten (Wat denk jij?) die de blik van de leerling op de wereld verruimen de variatietip bij Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven stelt leerlingen in staat om de taalvaardigheid op hun eigen niveau, en op een hoger niveau, in praktijk te brengen leerlingen krijgen bij Taal extra weetjes over taal aangeboden bij Grammatica in het vwo-deel krijgen leerlingen alle grammatica in twee jaar aangeboden: enkelvoudige zinnen in leerjaar 1, samengestelde zinnen in leerjaar 2; alle Latijnse grammaticale termen staan in het activiteitenboek van het vwo-deel de zes geïntegreerde taken bieden de leerlingen de gelegenheid om ‘taalmateriaal’ op hun eigen niveau te kiezen; ook wordt hiermee ingespeeld op de behoefte aan zelfstandig werken en samenwerken de drie projecten vragen van de leerlingen een onderzoekende houding, waarin samenhang en verbanden moeten worden aangebracht variatietips, taken en projecten zijn open opdrachten leerstof en opdrachten in alle cursussen, met name in het vwo-deel, bevat een hogere moeilijkheidsgraad ZIE OOK actief leren – leerstijlen – meervoudige intelligenties – werkwijzer – variatietip – webquest
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
100
WEBQUEST
WAT IS EEN WEBQUEST? Een webquest is een opdracht waarbij leerlingen onder meer gebruik maken van internet (het web) om een taak (een quest) uit te voeren. Een webquest bestaat meestal uit zeven onderdelen: 1 Inleiding 2 Opdracht 3 Werkwijze 4 Informatiebronnen 5 Beoordelingsschema 6 Terugblik 7 Informatie voor de docent Opdracht, werkwijze, informatiebronnen en criteria worden expliciet aan de leerling aangeboden zodat leerlingen de klus zelfstandig, zonder hulp van de docent, kunnen klaren. WAAROM EEN WEBQUEST? Belangrijke argumenten voor het werken met een webquest zijn: 1 handig leermiddel voor actief leren, vaak gratis beschikbaar 2 gebruik van actuele bronnen op internet 3 een webquest stimuleert door zijn gesloten aanpak systematisch werken 4 een webquest biedt keuzevrijheid aan leerlingen WEBQUESTS IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt in de i-clips (de methodewebsite) drie webquests aan. Deze webquests zijn afgeleid van de drie projecten: hoofdstuk 2: Altijd en overal feest! hoofdstuk 4: Hoe leef ik gezonder? hoofdstuk 6: Boosheid: wat doe je er aan? ZIE OOK actief leren – actualiteit in taallessen – i-clips – internet
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
WEDERZIJDSE AFHANKELIJKHEID Zie: groepswerk – leerlingrollen – samenwerkend leren
© Wolters-Noordhoff
101
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
WERKEN MET UITGESTELDE AANDACHT Zie: uitgestelde aandacht
© Wolters-Noordhoff
102
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
WERKVORMEN Zie: activerende werkvormen
© Wolters-Noordhoff
103
104
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
WERKWIJZER
WAT IS EEN WERKWIJZER? Werkwijzers bevatten een instructie voor de leerling om zelfstandig te werken, in actieve samenwerking met zijn docent en/of klasgenoten. Met een werkwijzer kan de leerling zelf aan de slag, zonder volledig of voortdurend van de docent afhankelijk te zijn. Een werkwijzer geeft in leerlingtaal antwoord op zeven vragen: Volledige instructie 1 Welke opdracht ga ik precies doen? 2 Wat heb ik nodig voor deze opdracht? 3 Met wie werk ik samen? 4 Waar kan ik terecht als ik hulp nodig heb? 5 Hoeveel tijd heb ik voor de opdracht? 6 Hoe wordt de opdracht nagekeken of beoordeeld? 7 Wat ga ik doen als ik eerder klaar ben?
Voorbeeld Nieuw Nederlands, p. 103-106, opdr. 1 t/m 5 woordenboek zelf kiezen: alleen, in 2-tallen of in 3-tallen eerst een klasgenoot, daarna pas je docent 3 uur nakijken met antwoordenboek maak de D-toets of kies Meer oefenen
Een werkwijzer is een middel om actief en zelfstandig leren te bevorderen. Echter, een dichtgetimmerde werkwijzer, waarin de route en de tijd volledig zijn vastgelegd, werkt contraproductief en leidt dus vaak niet tot actief en zelfstandig leren. Een voorwaarde voor het werken met een werkwijzer is het werken met uitgestelde aandacht. Zie ook het trefwoord uitgestelde aandacht. WAAROM EEN WERKWIJZER? Belangrijke argumenten voor het gebruiken van een werkwijzer zijn: 1 bevorderen van actief en zelfstandig leren 2 keuzevrijheid bieden aan leerlingen voor bijvoorbeeld extra stof, verdieping of het werken aan een ander vak 3 meer ruimte voor docent om andere rollen uit te voeren, bijvoorbeeld begeleiding WERKWIJZERS IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands bevat een jaarplanner van de leerstof. Deze globale werkwijzer bevat de volgende aspecten: Schooljaar: Week Les 1
2
Periode:
Klas(sen):
Docent:
Activiteiten Introductie Hoofdstuk 4 thema ‘Gezond’ met behulp van het gedicht ‘Recepten’ Lezen: opdracht 1, theorie, opdracht 2 …
Afronding
…
De jaarplanning kan vorm krijgen in verschillende werkwijzers. Wij noemen vier voorbeelden.
WERKWIJZER 1: een werkwijzer per vak, per vakonderdeel en voor zelfstandige planning Naam:
Klas:
Vak:
Onderdeel Individueel Lezen Spreken/kijken/luisteren … Test
© Wolters-Noordhoff
Hoofdstuk: Groepswerk
Aantal uren
Startdatum: Klaar op?
105
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
WERKWIJZER 2:een werkwijzer voor één vak, per les met leeractiviteiten Naam: Klas:
Vak: Hoofdstuk:
Niveau:
Les: 0 Lezen 0 Maken 0 Nakijken 0 Leren 0 Praktisch werken 0 Werkuur 0 Toetsen
WERKWIJZER 3: een globale werkwijzer voor alle vakken, per week met leeractiviteiten Naam:
Klas:
LEZEN
Week:
LEREN
MAKEN
Mentor:
DOEN
TOETS
Nederlands Engels …
WERKWIJZER 4: een werkwijzer voor één vak, per les, met groeperingsvormen en leeractiviteiten Naam:
Les Datum Lesstof 1 Klassikaal Zelf 2
Klas:
Vak:
Mak. Nakijk. Ler. Extra stof
Docent:
Mak.
Nakijk. Ler.
ZIE OOK actief leren – jaarplanning in Nieuw Nederlands – lokaalinrichting – uitgestelde aandacht – zelfstandig leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
106
WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM
WAT IS WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM? De expertwerkvorm is een van de meest gebruikte activerende werkvormen. Leerlingen worden expert in bepaalde leerstofonderdelen en door medeleerlingen als expert aangesproken. Zij moeten zich de kennis zodanig eigen maken dat ze het kunnen overdragen op medeleerlingen. De werkvorm is bedoeld om leerlingen in een actieve rol zelf verantwoordelijk te maken voor hun leerproces en voor het eindresultaat daarvan. Ook kan de werkvorm de leerling extra motiveren. WAAROM WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM? De spelling van werkwoorden blijkt een moeizaam aan te leren onderdeel van het Nederlands. Een van de verklaringen voor een slechte werkwoordspelling is dat de uitleg per schooltype (primair en voortgezet onderwijs) en per docent in het voortgezet onderwijs verschilt. Hierdoor gebruiken leerlingen verschillende spellingregels door elkaar heen, waardoor interferentiefouten worden gemaakt. De expertwerkvorm kan dit patroon doorbreken doordat leerlingen zichzelf de uitleg gaan eigen maken en een uitleg kiezen die bij hun leerstijl aansluit. WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM IN NIEUW NEDERLANDS Leerlingen gaan op zoek naar de spellingregels van de tegenwoordige, verleden, voltooide of andere tijd. Zij worden daarin met behulp van Nieuw Nederlands zelf deskundig, maken zelf oefenopdrachten, en geven aan andere leerlingen uitleg. Voorbereiding door docent Maak eilanden van drie of vier tafels. Leg op iedere tafel een lijntjespapier, kladpapier en een stevige geelgekleurde kaart met op de voorkant de tekst Jokerkaart voor de …(naam werkwoordstijd) Laat iedere leerling Nieuw Nederlands meenemen waarin de werkwoordsspelling is uitgelegd. Organisatie 1 Deel de groepen van drie of vier leerlingen zo willekeurig mogelijk in. Zet de leerlingen bijvoorbeeld op volgorde van huisnummer en verdeel ze daarna in groepen van drie of vier leerlingen. 2 (individueel in stilte) Schrijf de spellingregel op die bij jouw werkwoordstijd hoort. 3 (delen) Overleg en kom met elkaar tot de beste formulering van de spellingregel. Noteer de regel op de jokerkaart. Zet op de voorkant de werkwoordtijd: tegenwoordige tijd / verleden tijd / voltooide tijd / … 4 (individueel in stilte) Noteer drie zinnen die een andere leerling straks moet kunnen maken. Jij moet zelf het goede antwoord weten. 5 (delen) Lees je zinnen voor. Kies als groep samen vijf zinnen uit. Schrijf deze zinnen zo netjes mogelijk op een lijntjespapier. 6 (ruilen) Geef het papier met de zinnen aan een groep die een andere werkwoordstijd heeft. 7 (individueel in stilte) Maak de vijf zinnen. 8 (delen) Lees je antwoorden voor. Als jullie een antwoord echt niet weten, mag je de jokerkaart met de regel gaan halen. Kies als groep uit al jullie antwoorden het goede. Schrijf deze antwoorden zo netjes mogelijk op een nieuw lijntjespapier. Zet je groepsnummer erbij. 9 (ruilen) Geef het vragenblad en het antwoordblad terug aan de groep waarmee je geruild hebt. 10 (nakijken en tips geven) Kijk de gemaakte zinnen samen na. Iedere leerling doet om de beurt een zin. Verbeter de fouten en schrijf erbij waarom het antwoord fout was. Geef daarna het blad terug aan de groep die de antwoorden heeft gemaakt. ZIE OOK activerende werkvormen – samenwerkend leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
107
WOORDENSCHATVERWERVING WAT IS WOORDENSCHATVERWERVING? Woordenschatverwerving is de gerichte uitbreiding van de woordenschat van leerlingen. Door gebruik te maken van verschillende onthoudtechnieken, maken leerlingen zich het gebruik van een nieuw woord eigen. In de taallessen worden de nieuwe woorden in een zinvolle context aangeboden, en wordt de juiste betekenis achterhaald. Vervolgens keren nieuwe woorden in verschillende contexten terug, bij voorkeur zowel receptief (lezen en luisteren), als productief (schrijven en spreken). Op de website www.metwoordenindeweer.com van Marianne Verhallen en Dirkje van den Nulft is meer informatie te vinden over een aanpak voor woordenschatonderwijs. WAAROM WOORDENSCHATVERWERVING? Belangrijke argumenten voor woordenschatverwerving zijn: 1 een goede woordenschat is een vereiste voor goede leesvaardigheid 2 bij andere vakken op school komen leerling voortdurend in aanraking met nieuwe woorden 3 nieuwe woorden leren kennen heeft geen zin als deze woorden vervolgens niet duurzaam worden verankerd in het geheugen van de leerling 4 woordenschatuitbreiding is een apart kerndoel in de onderbouw NIEUW NEDERLANDS EN WOORDENSCHATVERWERVING Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat met ingang van deel 2 aandacht aan verschillende technieken om woordenschat te verwerven en te verankeren, bijvoorbeeld: een woordweb maken een kapstok maken woordkaarten maken beelden bedenken ezelsbruggetjes ‘stampen’ ZIE OOK woordraadstrategieën
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
108
WOORDRAADSTRATEGIEËN
WAT ZIJN WOORDRAADSTRATEGIEËN? Woordraadstrategieën helpen leerlingen om de context van de tekst te gebruiken om de betekenis van het nog onbekende woord te ontdekken. Leerlingen passen een woordraadstrategie toe nadat ze eerst hebben bepaald of het woord belangrijk is in de tekst (bijvoorbeeld als het woord vaak terugkeert). Als dat het geval is, helpen woordraadstrategieën de leerlingen om de betekenis van het onbekende woord zelfstandig te achterhalen. In het uiterste geval raadpleegt de leerling het woordenboek. WAAROM WOORDRAADSTRATEGIEËN? Enkele argumenten voor het aanleren van woordraadstrategieën zijn: 1 versterking van leesvaardigheid: door woordraadstrategieën toe te passen ontdekt de leerling verbanden in een tekst en geeft hij het lezen van een tekst minder snel op bij het eerste moeilijke woord 2 efficiëntie: het toepassen van woordraadstrategieën gaat sneller dan het opzoeken van onbekende woorden in het woordenboek 3 effectiviteit: woordraadstrategieën vergroten de kans dat de leerling de juiste betekenis van een woord achterhaalt doordat hij de context gebruikt NIEUW NEDERLANDS EN WOORDRAADSTRATEGIEËN Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat aandacht aan zes woordraadstrategieën: afbeelding(en) bij de tekst bekijken synoniem(en) in de tekst zoeken omschrijving(en) in de tekst zoeken voorbeeld(en) in de tekst zoeken bekend deel of bekende delen van het woord gebruiken tegenstelling(en) in de tekst zoeken Deze strategieën past de leerling toe nadat hij bepaald heeft of kennis van de woordbetekenis relevant is om de tekst te begrijpen. Als de woordraadstrategie niet tot het achterhalen van de juiste betekenis leidt, gebruikt de leerling het woordenboek. Het gebruik van het woordenboek wordt in de delen 1 geoefend. ZIE OOK woordenschatverwerving
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
109
ZELF LESSEN MAKEN
WAT IS EEN GOEDE LES? Een belangrijk element van een goede les is dat de leerling intrinsiek gemotiveerd raakt. Met een sterke, eigen motivatie leert een leerling het beste en het snelste. Deze motivatie kan op verschillende manieren uitgelokt worden, maar vooral door een les zo echt mogelijk te maken. Bijvoorbeeld: echte vrijheid bij het kiezen van het (deel)onderwerp een echt probleem staat centraal gebruik van echte bronnen, van naslagwerk tot internet, van eigen kennis tot interviews met deskundigen maken van een echt product, bijvoorbeeld een folder, ingezonden brief, een forumbijdrage of een videoclip echt publiek, bijvoorbeeld klasgenoten, lezers van de (school)krant of leden van de sportclub WAAROM ZELF LESSEN MAKEN? Belangrijke argumenten om zelf lessen te maken zijn: 1 inspelen op specifieke interesses of wensen van leerlingen 2 het hier en nu een grotere plaats geven in de lessen LESSEN MAKEN BIJ OF VOOR NIEUW NEDERLANDS Wolters-Noordhoff is altijd geïnteresseerd in auteurs voor Nieuw Nederlands. Wilt u auteur worden van de methode Nieuw Nederlands? Neem dan contact op met Wolters-Noordhoff via www.wolters.nl. ZIE OOK actualiteit in de taalles – keuzevrijheid – leerlingen in de onderbouw
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
110
ZELFBEOORDELING
WAT IS ZELFBEOORDELING? Bij zelfbeoordeling beoordelen leerlingen hun eigen werk. Zelfbeoordeling heeft als voordeel dat leerlingen kritischer stilstaan bij eigen werk en zich meer bewust worden van hun sterke en zwakke punten. Een ander voordeel is dat de werklast van de docent verminderd wordt. Voorwaarde bij zelfbeoordeling is dat er een evaluatief gesprek plaatsvindt, hetzij tussen docent en leerling, hetzij tussen leerlingen onderling. WAAROM ZELFBEOORDELING? Belangrijke argumenten voor zelfbeoordeling zijn: 1 zelfstandig leren: verantwoordelijkheid nemen voor het leren door de leerling zelf 2 leereffect vergroten 3 tijdbesparing voor de docent ZELFBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt op verschillende manieren de mogelijkheid tot zelfbeoordeling. Bijvoorbeeld: de cursus: bij gesloten opdrachten in de cursussen kan zelfbeoordeling plaatsvinden met behulp van het antwoordenboek van Nieuw Nederlands; ook bij de deeltoetsen en hoofdstuktoetsen bestaat de mogelijkheid dat leerlingen zichzelf of elkaar beoordelen, al dan niet met een cijfer de taken: bij open opdrachten, zoals de taken, beoordelen leerlingen zichzelf en/of elkaar door elkaar de eindproducten te laten zien en de eindproducten te bekijken en te bespreken de projecten: bij de projecten zijn criteria beschikbaar waarbij leerlingen per criterium zichzelf of elkaar punten kunnen toekennen beoordelen groepswerk: in diverse opdrachten werken leerlingen samen; ook groepswerk kan door leerlingen zelf beoordeeld worden; een groep van vier leerlingen krijgt bijvoorbeeld 28 punten die ze over hun vieren moeten verdelen, afhankelijk van ieders bijdrage. ZIE OOK beoordelen – digitale proefwerken – groepswerk – samenwerkend leren – toetsen
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
111
ZELFSTANDIG LEREN
WAT IS ZELFSTANDIG LEREN? De zelfstandigheid van leerlingen op school kan in vier fasen toenemen: Fase 1: zelf werken Fase 2: zelfstandig werken Fase 3: zelfstandig leren Fase 4: zelfverantwoordelijk leren Bij iedere fase neemt de verantwoordelijkheid van de leerling voor de inhoud en de aanpak toe. Het leren verschuift met andere woorden van meer docentgestuurd naar meer leerlinggestuurd. Zelfstandig leren is de derde van de vier fasen. Bij zelfstandig leren nemen de leerlingen zelf beslissingen over het wat en het hoe van het leren binnen door de docent gestelde kaders. Er is sprake van een gedeelde sturing van docent en leerling. De beslissingen kunnen betrekking hebben op zeven kenmerken van het leren: vaststelling leerdoel omvang en openheid van de opdracht gerichtheid op inhoud (cognitie) of proces (metacognitie) de rol van de docent de rol van de leerling feedback op leerinhoud en/of proces reflectie WAAROM ZELFSTANDIG LEREN? Belangrijke argumenten voor zelfstandig leren zijn: 1 hoger leerrendement 2 eisen van een snel veranderende samenleving 3 voorbereiden op vervolgonderwijs 4 afwisselender rol docent ZELFSTANDIG LEREN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands is zowel geschikt voor zelf werken, zelfstandig werken, zelfstandig leren als zelfverantwoordelijk leren. Met behulp van de jaarplanner kunnen werkwijzers worden samengesteld die inspelen op een van deze vier varianten. ZIE OOK actief leren – het nieuwe leren – samenwerkend leren – sociaal-communicatieve vaardigheden – werkwijzer – uitgestelde aandacht
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
ZELFVERANTWOORDELIJK LEREN Zie: zelfstandig leren
© Wolters-Noordhoff
112
113
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
7 ACHTERGRONDLITERATUUR LESMETHODES EN ANDERE LEERMIDDELEN Tekst in zicht. Extra training in leesvaardigheid voor onderbouw vmbo, havo en vwo. WoltersNoordhoff, Groningen. Basistrainer. Ondersteuning examen beroepsgerichte leerweg voor lwoo-leerlingen. WoltersNoordhoff, Groningen. Taal op school. Voor neven- en onderinstromende allochtone leerlingen in het vo. WoltersNoordhoff, Groningen. Wolters’ Literatuur in je Pocket. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2005. Wolters’ Nederlands in je Pocket. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2005. ‘Wolters’ Spellingboekje voor scholieren. Wolters-Noordhoff, Groningen 2005 (nieuwe spelling). VAKLITERATUUR Bonset, Helge, Martien de Boer & Tiddo Ekens. Nederlands in de onderbouw. Uitgeverij Coutinho, Bussum 2005. Ebbens, S. & Ettekoven, S. Actief leren, bevorderen van verantwoordelijkheid van leerlingen voor hun eigen leerproces. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2000. Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. Samenwerkend leren, praktijkboek. WoltersNoordhoff, Groningen, 1997. Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. (1996). Effectief leren in de les, basisvaardigheden voor docenten. Wolters-Noordhoff, Groningen. Ettekoven, S. en ALL-project, Gereedschap voor het werk, circa 100 werkvormen, strategietjes, e voorbeelden en tips, 3 versie, APS, Utrecht. Fogarty, R., Hersenwerk, APS, Utrecht, 1999. Hajer, Maaike & Theun Meestringa. Handboek taalgericht vakonderwijs. Uitgeverij Coutinho, Bussum, 2004. Hoogeveen, P. & Winkels, J., Het didactisch werkvormenboek, variatie en differentiatie in de praktijk, Van Gorcum, Assen, 1996. Nulft, van de, Dirkje & Marianne Verhallen, Met woorden in de weer, Uitgeverij Coutinho, Bussum 2002. Projectgroep Nederlands V.O., Nederlands in de tweede fase, een praktische didactiek, Uitgeverij Coutinho, Bussum, 2002. Samen aan de slag: klein praktijkboek voor actief en zelfstandig leren. PMVO, Den Haag, 1999. Stevens, L., Beekers, P., Evers, M., Wentzel, M., van Werkhoven, W., Zin in school. CPS, 2004 Teitler, P.I., Leren in veiligheid, klassenmanagement en probleemgedrag, Agiel, 2004 Energize!, groepsactiviteiten voor groot en klein, Quest International, 1999 TIJDSCHRIFTEN Levende Talen Onze Taal Onderbouw Magazine NEDERLANDS OP INTERNET http://didactobank.kennisnet.nl www.aps.nl www.codenamefuture.nl www.cps.nl www.digischool.nl www.eindexamen.nl www.eindexamentraining.nl www.kennisnet.nl www.kidon.com
© Wolters-Noordhoff
www.kpc.nl www.levendetalen.nl www.literatuurgeschiedenis.nl www.minocw.nl www.onderbouw-vo.nl www.taalunie.org www.onzetaal.nl www.scholieren.com www.schoolsupport.nl
www.schrijversnet.nl www.taallessen.nl www.talenquest.nl www.davindi.nl www.tumult.nl www.uittreksels.com www.vandale.nl
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
8 OVERZICHT LEERSTOF VMBO-T/HAVO 2 Lezen
Hoofdstuk 1 Onderwerp, hoofdgedachte en deelonderwerpen Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van de tekst. Als je een tekst goed wilt begrijpen, moet je weten wat er allemaal over het onderwerp gezegd wordt. Meestal kun je de belangrijkste informatie in één zin samenvatten. Zo’n samenvatting van één zin noem je de hoofdgedachte. Het onderwerp is weer opgesplitst in deelonderwerpen. Het deelonderwerp schrijf je in één woord op. Bijvoorbeeld: Onderwerp: Sieraden Hoofdgedachte: Sieraden zijn duur. Deelonderwerpen: Ringen, oorbellen, kettingen Zo vind je het onderwerp Bekijk de tekst. Kijk goed naar de titel, lead en foto’s. Stel jezelf de vraag waarover de tekst gaat. Het antwoord is het onderwerp van de tekst. Zo vind je de hoofdgedachte Lees de eerste alinea en de slotalinea. Schrijf in één zin op wat over het onderwerp gezegd wordt. Dit is de hoofdgedachte. Zo vind je de deelonderwerpen Lees de eerste of laatste zin van iedere alinea. Ga na wat er in de verschillende alinea’s over het onderwerp staat. Dit zijn de deelonderwerpen.
Hoofdstuk 2 Feiten, meningen en argumenten Een feit kun je controleren. Je gaat na of een uitspraak waar is of niet. Bijvoorbeeld de uitspraak In Nederland heb je polders is waar. De uitspraak In Nederland heb je gletsjers is niet waar. Een mening is wat iemand vindt. Bijvoorbeeld: Ik vind het weer in Nederland altijd lekker. Je mening kun je uitleggen met argumenten. Bijvoorbeeld Ik vind het weer in Nederland altijd lekker, want het vriest er nooit harder dan 10 graden. Een argument begint meestal met de woorden want en omdat. Zo herken je feiten, meningen en argumenten Ga na of je een uitspraak kunt controleren. Zo ja, dan is de uitspraak een feit. Zo nee, dan is de uitspraak een mening. Ga na bij een mening waarom iemand dat vindt. Dat is het argument. Kijk of de woorden want of omdat in de zin staan. Na deze woorden volgt vaak een argument.
Hoofdstuk 3 Opsommingen en voorbeelden In teksten kom je vaak opsommingen en voorbeelden tegen. Een opsomming bestaat uit onderdelen die bij elkaar horen. Bijvoorbeeld in de zin De Nederlandse vlag heeft drie kleuren: rood, wit en blauw bestaat de opsomming bestaat uit drie delen: rood, wit, blauw. Door voorbeelden kun je een tekst beter begrijpen. Bijvoorbeeld: Een mobiele telefoon kan je veel geld kosten. Zo kunnen je gesprekskosten oplopen tot 200 euro. De gesprekskosten van 200 euro is een voorbeeld van hoeveel geld een mobiele telefoon kan kosten. Zo herken je opsommingen en voorbeelden Een opsomming volgt na een dubbelepunt of na woorden als ten eerste, ten tweede, ten derde, allereerst, bovendien, ook, verder, ten slotte. Soms staan de delen van een opsomming
© Wolters-Noordhoff
114
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
onder elkaar in een rijtje. Een voorbeeld herken je aan woorden als: neem nou, bijvoorbeeld, zoals, zo, onder andere.
Hoofdstuk 4 Tijd, oorzaak en gevolg In een tekst staat alles in een bepaalde volgorde opgeschreven. Zo kunnen in een tekst de gebeurtenissen in volgorde van tijd staan. Bijvoorbeeld: De inbreker sloeg eerst het raam in. Daarna kroop hij naar binnen. Er kan ook in een tekst staan hoe iets kon gebeuren: wat de oorzaak was. Vaak kun je dan ook lezen wat de gevolgen zijn. Bijvoorbeeld: Doordat de dijken braken, kwam het dorp onder water te staan. Oorzaak: de dijken breken Gevolg: het dorp staat onder water Zo herken je volgorde van tijd De gebeurtenissen staan opgeschreven in de volgorde waarin ze gebeurd zijn. Signaalwoorden voor tijd zijn: eerst, dan, daarna, vervolgens, eens, toen, vroeger, later, voordat, nadat Zo herken je oorzaak en gevolg Staat er hoe iets heeft kunnen gebeuren? Zo ja, dan is dat de oorzaak. Staat er wat er daardoor gebeurd is? Zo ja, dan zijn dat de gevolgen. Signaalwoorden voor oorzaak en gevolg zijn: daardoor, zodat, zodoende, dus, had tot gevolg
Hoofdstuk 5 Schema’s maken Als je een tekst moet onthouden of gebruiken, kun je er een schema van maken. Je onthoudt de tekst beter en je weet meteen of je de tekst goed begrepen hebt. In een schema schrijf je alleen de belangrijkste woorden op. Gebruik streepjes (-), getallen (1, 2, 3) en letters (A, B, C) om opsommingen aan te geven. Met pijlen kun je bijvoorbeeld aangeven wat de oorzaak en wat het gevolg is: wekker loopt niet af → te laat op school Zo maak je een schema van een tekst Lees de tekst goed door. Onderstreep belangrijke woorden. Schrijf het onderwerp van de tekst op. Zoek in de tekst de informatie die je in je schema wilt zetten. Gebruik streepjes, getallen, letters en pijltjes.
Hoofdstuk 6 Voorwaarden In teksten als advertenties of reglementen staan vaak voorwaarden. Een voorwaarde vertelt je: wanneer iets geldig is; wanneer je geen gebruik mag maken van bijvoorbeeld een aanbieding; wat je allemaal moet doen om bijvoorbeeld gebruik te maken van de aanbieding. Zo herken je voorwaarden In een advertentie of in een reglement staan de voorwaarden meestal in de kleine lettertjes. De signaalwoorden als, indien, mits en tenzij geven aan dat er een voorwaarde volgt. Bijvoorbeeld: Als/Indien je een tweejarig abonnement neemt (voorwaarde), dan kun je deze telefoon kopen voor 20 euro.
© Wolters-Noordhoff
115
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Je kunt deze telefoon voor 20 euro kopen, mits je een tweejarig abonnement neemt (voorwaarde). Je kunt je deze telefoon niet kopen voor 20 euro, tenzij je een tweejarig abonnement neemt (voorwaarde).
© Wolters-Noordhoff
116
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Spreken/kijken/luisteren
Hoofdstuk 1 Overleggen Als je met andere mensen samenwerkt, moet je overleggen. Overleggen doe je met een doel. Bijvoorbeeld: je wilt een plan maken of een probleem oplossen. Om het doel te bereiken moet je uitleggen wat jij vindt en waarom jij dat vindt, je geeft argumenten. Je luistert ook goed naar de ander. Komen jullie er niet uit? Sluit dan een compromis. Dat is een oplossing waarmee iedereen het een beetje mee eens is. Zo overleg je Bepaal het doel. Maak duidelijk wat jouw mening is. Geef ook aan waarom je dat vindt. Luister goed naar de ander. Zijn ideeën kunnen soms beter zijn dan die van jezelf. Probeer een goede oplossing te vinden waar iedereen het helemaal mee eens is. Lukt dit niet? Sluit dan een compromis. Maak aan het einde duidelijke afspraken over dingen die moeten gebeuren. Wie doet wat, waar en wanneer.
Hoofdstuk 2 Luistermanieren Er zijn verschillende luistermanieren. Je kunt naar iets luisteren om informatie te krijgen, om je een mening te vormen of om mee te kunnen zingen met je lievelingscd. Globaal luisteren Je luistert oppervlakkig tot je iets interessants hoort. Je luistert bijvoorbeeld naar een discussieprogramma op TMF. Zoekend luisteren Je weet van tevoren waarop je moet letten. Je wacht op de informatie die jij nodig hebt. Naar die informatie luister je dan precies. Je luistert bijvoorbeeld naar je docent die de cijfers van iedereen opnoemt. Precies luisteren Je luistert goed naar alles wat er gezegd wordt. Je luistert bijvoorbeeld naar je huisarts. Zo luister je precies Concentreer je op wat iemand zegt. Stel eventueel vragen als je iets niet goed gehoord of begrepen hebt. Maak aantekeningen als je de informatie later nog nodig hebt. Noteer de belangrijkste woorden.
Hoofdstuk 3 Een presentatie Iedereen moet wel eens een presentatie houden, ook volwassenen. Bij een presentatie vertel je iets aan een publiek. Je houdt bijvoorbeeld een spreekbeurt, je presenteert een werkstuk, je geeft een demonstratie of je prijst een product aan. Bedenk van tevoren de indeling van je presentatie en bedenk een pakkende openingszin. Zo bereid je een presentatie voor Bepaal het onderwerp. Maak een woordveld. Streep in je woordveld aan waarover je gaat vertellen. Zoek de informatie die je nog mist (op internet of in de bibliotheek). Deel je presentatie in. Maak een inleiding, een middenstuk en een slot. Bedenk een pakkende openingszin. Maak eventueel een spiekbriefje. Oefen je presentatie voor de spiegel of voor je ouders.
© Wolters-Noordhoff
117
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Zo houd je een presentatie Praat luid, duidelijk en rustig. Kijk naar de luisteraars. Maak de presentatie interessant door dingen te laten zien.
Hoofdstuk 4 Lichaamstaal Met je lichaam kun je veel zeggen zonder te praten. Dat noem je lichaamstaal. Je kunt iets bewust met je lichaam zeggen: dan gebruik je lichaamstaal expres. Bijvoorbeeld: Je wilt laten merken dat je boos bent, dus je doet je armen over elkaar. Je bent het ergens mee eens, dus je knikt opvallend met je hoofd. Je kunt ook onbewust je lichaamstaal gebruiken: dan heb je het zelf niet door. Bijvoorbeeld: Je bent moe, dus je zit onderuit gezakt. Je bent zelfverzekerd, dus je loopt rechtop. Zo ga je om met lichaamstaal Gebruik je lichaamstaal om nog duidelijker te maken wat je wilt zeggen. Bedenk van te voren wat je wilt laten zien. Probeer te ontdekken welke bewegingen je onbewust met je lichaam maakt. Verander je lichaamstaal als je lichaamstaal storend is voor wat je wilt zeggen.
Hoofdstuk 5 Een informatief gesprek In een informatief gesprek wil je iets van iemand weten. Je wilt bijvoorbeeld weten van je decaan welke vakken je moet blijven volgen als je later naar de opleiding dierverzorging wilt. Als je informatie wilt krijgen moet je goede vragen stellen. Je bereikt meer als je niets vergeet. Bereid daarom je gesprek goed voor. Zo bereid je een informatief gesprek voor Ga na wat je wilt weten. Maak als het nodig is een afspraak. Schrijf je belangrijkste vragen kort en duidelijk op. Zo voer je een informatief gesprek Stel je vragen rustig en duidelijk. Luister goed naar de ander. Kijk de ander aan. Laat de ander uitpraten. Stel extra vragen of herhaal wat de ander zegt: - zo laat je merken dat je luistert; - zo kun je controleren of je iets goed begrepen hebt; - zo onthoud je dingen beter.
Hoofdstuk 6 Uitleggen Door informatie te geven kun je iets duidelijk maken aan iemand. Dit noem je uitleggen. Uitleggen moet als iemand iets niet weet of niet begrijpt. Uitleg kun je geven met behulp van de vijf w-vragen of de h-vraag. Je kunt alleen uitleg geven over iets dat je zelf goed begrijpt. Bijvoorbeeld: Ik ben helemaal weg van haar, omdat ze zo ontzettend goed kan zingen. Zo geef je uitleg Bepaal wat je precies moet uitleggen. Leg rustig en helder uit. Spreek duidelijk. Controleer of de persoon snapt wat je hebt uitgelegd:
© Wolters-Noordhoff
118
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
- vraag of hij je begrepen heeft; - of vraag of hij wil herhalen wat je hebt uitgelegd.
© Wolters-Noordhoff
119
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Schrijven
Hoofdstuk 1 Stap voor stap schrijven Als je een verhaal gaat schrijven is het moeilijk om in één keer alles goed op papier te zetten. Daarom maak je een schrijfplan voor de inleiding, de kern en het slot. Met een schrijfplan zorg je ervoor dat je eerst goed nadenkt over wat je wilt opschrijven. Zo wordt je tekst duidelijker. Met behulp van een schrijfplan schrijf je je tekst uit: zin voor zin, alinea voor alinea. Zo schrijf je stap voor stap Noteer over welk onderwerp je gaat schrijven. Maak een woordweb. Schrijf alle woorden op die met je onderwerp te maken hebben. Maak een schrijfplan. Doe dat als volgt: - Schrijf het woord inleiding op. Zet daarachter waarover je gaat schrijven, waarom je de tekst schrijft. - Schrijf het woord kern op. Zet daarachter wat je allemaal over het onderwerp wilt vertellen. - Schrijf het woord slot op. Zet daarachter bijvoorbeeld nog kort waarover je geschreven hebt. Schrijf je tekst uit in volledige zinnen. Maak van de inleiding en het slot een alinea. De kern kan uit meerdere alinea’s bestaan. Zet een titel boven je tekst. Controleer je tekst en verbeter taal- of spelfouten.
Synoniemen Een tekst wordt saai als je vaak achter elkaar hetzelfde woord gebruikt. Je kunt dit voorkomen door synoniemen te gebruiken. Een synoniem is een ander woord dat hetzelfde betekent. Bijvoorbeeld: man, vent, kerel. Als je geen synoniem kunt vinden, kun je ook de woorden hij, ze, het, die, dat of daarover gebruiken om een woord niet te herhalen. Zo vind je een synoniem Denk na welke andere woorden je kent, die hetzelfde betekenen. Zoek in het woordenboek het woord op en kijk of daar een synoniem staat. Gebruik de synoniemenlijst van het computerprogramma Word.
Hoofdstuk 2 Je mening geven In een ingezonden brief of een forumtekst vertel je hoe je over een onderwerp denkt. Je geeft je mening. Bijvoorbeeld: Ik vind uiterlijk niet belangrijk. Als je je mening geeft, moet je ook zeggen waarom je dat vindt. Je geeft dan een argument voor je mening. Bijvoorbeeld: Omdat alleen het innerlijk telt. Vaak kun je meerdere argumenten bedenken voor je mening. Zo geef je je mening in een tekst Geef in de inleiding je mening. Schrijf in de kern de argumenten vóór je mening. Zet in elke alinea één argument. Herhaal in het slot je mening, het liefst in andere woorden. Als je klaar bent, controleer je nog één keer je tekst.
© Wolters-Noordhoff
120
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Signaalwoorden Als je een tekst schrijft, zet je je gedachten op papier. Met signaalwoorden lijm je je gedachten aan elkaar. Zo krijg je een samenhangende tekst. Signaalwoorden zijn bijvoorbeeld: omdat, want, namelijk, ten eerste, ten tweede, vervolgens, dus, daarom, bijvoorbeeld, zoals, als, zo. Bijvoorbeeld: “Ik vind de kleding van Marije erg mooi, want die is zo hip en vernieuwend!” Zo schrijf je een samenhangende tekst Bedenk wat je wilt opschrijven. Schrijf op wat je wilt zeggen. Gebruik zoveel mogelijk woorden als: omdat, want, namelijk, ten eerste, ten tweede, vervolgens, dus, daarom, bijvoorbeeld, zoals, als of zo.
Hoofdstuk 3 Een advertentie schrijven In een advertentie kun je reclame maken, spullen te koop aanbieden of te koop vragen, een activiteit aankondigen enzovoort. Met een advertentie wil je veel mensen bereiken. Daarom zet je de advertentie in een krant, op internet of hang je hem op aan het advertentiebord in de supermarkt. Het doel van een advertentie is mensen over te halen iets te doen of te kopen. Zo schrijf je een advertentie Beantwoord de vijf w-vragen. Schrijf de tekst kort en krachtig. Maak je de lay-out leuk en opvallend.
Afkortingen In een advertentie heb je niet altijd genoeg ruimte om alles voluit te schrijven. Je kunt dan afkortingen gebruiken. Bij miniadvertenties gebruik je zoveel mogelijk afkortingen om geld te besparen. Maar pas op: je tekst moet wel duidelijk blijven. Zo gebruik je afkortingen Woorden kort je af door de eerste letters of alleen een paar medeklinkers te gebruiken: max., tel., incl., bj. Achter de afkorting zet je een punt. Groepjes van woorden kort je meestal af door de eerste letter(s) van de woorden te nemen: i.z.g.st., i.c.m. Achter elke letter zet je een punt.
Hoofdstuk 4 Het verslag In een verslag beschrijf je de gebeurtenissen in dezelfde volgorde als waarin ze gebeurd zijn. Dat noem je de chronologische volgorde. In een zakelijk verslag schrijf je alleen op wat er is gebeurd. Het gaat om de feiten, niet om je eigen gedachten en gevoelens. Een voorbeeld is een verslag van een proef bij biologie. In een persoonlijk verslag schrijf je ook op wat je zelf van de gebeurtenissen vond en wat je voelde toen het gebeurde. Een voorbeeld is een verslag van een excursie. Zo schrijf je een verslag Kies of je een zakelijk of een persoonlijk verslag schrijft. Gebruik de vijf w-vragen om alle feiten te verzamelen. Schrijf de antwoorden kort en duidelijk op. Gebruik voor een persoonlijk verslag ook de h-vraag. Bijvoorbeeld: hoe vond je de excursie? Zet de feiten in de volgorde waarin ze gebeurd zijn. Schrijf je verslag. Controleer je nog één keer je tekst. Staat alles erin? Staan de feiten in een chronologische volgorde?
© Wolters-Noordhoff
121
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Tijdsaanduidingen In een verslag beschrijf je gebeurtenissen. Het moet duidelijk zijn wanneer en in welke volgorde deze gebeurtenissen plaatsvonden. Dat kun je doen door tijdsaanduidingen te gebruiken. Tijdsaanduidingen geven altijd antwoord op de w-vraag wanneer.
Zo gebruik je tijdsaanduidingen Gebruik losse woorden zoals eerst, vandaag, daarna, vervolgens of tot slot. Gebruik woordgroepen als om twaalf uur, in de pauze of na het weekend. Gebruik zoveel mogelijk verschillende tijdsaanduidingen. Daardoor wordt je tekst prettiger om te lezen.
Hoofdstuk 5 Een affiche maken Als je iets organiseert, bijvoorbeeld een feestje, wil je graag dat er veel mensen komen. Daarom moet je zo’n evenement aankondigen. Je kunt dat doen door een affiche te maken. Dat is een soort poster waarop je alle informatie zet die de mensen moeten weten. Je maakt ze duidelijk dat jouw evenement echt de moeite waard is: dit mag je niet missen! Het doel van een affiche is dus: overhalen. ZO MAAK JE EEN AFFICHE Gebruik de vijf w- en h-vragen om op een rij te zetten welke informatie je moet geven. Gebruik enthousiaste woorden. Bijvoorbeeld: supergezellig, hartstikke leuk. Maak de lay-out opvallend, gebruik verschillende lettertypes en felle kleuren.
De opmaak van een affiche Mensen lezen een affiche in het voorbijgaan. Je affiche moet dus overzichtelijk en aantrekkelijk zijn. Door afbeeldingen in je affiche te zetten, maak je je affiche aantrekkelijk. Zo voeg je afbeeldingen in Scan of download afbeeldingen. Bewaar ze op je computer. Bijvoorbeeld in de map ‘Mijn afbeeldingen’. Ga in Word naar Beeld. Kies Werkbalken en Figuur (of Afbeelding). De werkbalk voor ‘Figuur’ verschijnt nu in je beeld. Klik op de map waarin je afbeeldingen staan. Kies de afbeelding die je wilt invoegen en klik op Invoegen. Je afbeelding staat nu in je Word-document. Gebruik de andere knoppen in je werkbalk Figuur om je afbeelding te bewerken.
Hoofdstuk 6 Zakelijke brief Iedereen moet wel eens een zakelijke brief schrijven, bijvoorbeeld om je telefoonabonnement op te zeggen of om een klacht in te dienen. Een zakelijke brief is een officiële brief. Je gebruikt formele taal en je houdt je aan een vaste indeling. Zo deel je een zakelijke brief in De indeling van een zakelijke brief is als volgt: je eigen naam en adres, bijvoorbeeld: Nikki Zouterwelle Waterviolier 298 3815 AA Amersfoort de naam en het adres aan wie je de brief stuurt, bijvoorbeeld: Wolters-Noordhoff Postbus 58 9700 MB Groningen
© Wolters-Noordhoff
122
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
plaats en datum, bijvoorbeeld: Amersfoort, 20 mei 2007 aanhef, bijvoorbeeld: Geachte heer/mevrouw, de brief zelf. Hierin maak je een inleiding, kern en slot. groet, bijvoorbeeld: Met vriendelijke groet, handtekening je eigen naam
Standaardzinnen In de zakelijke brief hoef je niet origineel te zijn. De inleiding en het slot hebben meestal standaardzinnen. Zo gebruik je standaardzinnen Schrijf in het begin waarom je de brief schrijft (de aanleiding). Bijvoorbeeld: ‘Naar aanleiding van de verhoging van de prijs van een treinkaartje wil ik graag een klacht bij u indienen.’ Of: ‘Hierbij wil ik graag mijn telefoonabonnement opzeggen.’ Schrijf in het slot wat je precies van de geadresseerde verwacht. Bijvoorbeeld: ‘Ik hoop snel een antwoord van u te krijgen.’ Of: ‘Ik hoop u voldoende informatie te hebben gegeven.’
© Wolters-Noordhoff
123
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Studievaardigheid
Hoofdstuk 1 Samenwerken en plannen Als je samen een opdracht maakt, is samenwerken belangrijk. Bij samenwerken moet je goed overleggen. Voordat je gaat samenwerken, bedenk je eerst wat je moet doen en wanneer het af moet zijn. Daarna verdeel je de taken. Je maakt duidelijke afspraken over deze drie onderwerpen: - actiepunten: Wat doen we? - tijd: Wanneer moet het af zijn? - taakverdeling: Wie doet wat? Om niet te vergeten wat je hebt afgesproken, kun je een planformulier gebruiken. Zo plan je samen Overleg met elkaar en luister goed. Bedenk wat je moet doen, maak een actielijst. Verdeel de taken, zodat iedereen ongeveer evenveel doet. Spreek af wanneer iets klaar moet zijn. Maak een planformulier en vul dat in. Houd je aan de afspraken.
Hoofdstuk 2 Het woordenboek De vetgedrukte woorden in een woordenboek heten trefwoorden. In sommige woordenboeken hebben ze een kleur. Achter het trefwoord vind je informatie over het woord, bijvoorbeeld over: - de betekenis - de schrijfwijze - de uitspraak - het meervoud - het geslacht - de betekenis van uitdrukkingen waarin het woord voorkomt Zo haal je informatie uit een woordenboek Bekijk de eerste twee of drie letters van het woord dat je zoekt. Zoek het gidswoord (bovenaan de pagina) met dezelfde beginletters. Zoek het trefwoord, kijk naar de vetgedrukte of gekleurde woorden. Achter het trefwoord vind je de informatie die je zoekt.
Hoofdstuk 3 Informatie beoordelen Als je teksten zoekt voor een werkstuk, merk je dat je niet elke tekst over jouw onderwerp kunt gebruiken. De informatie die je gebruikt, moet betrouwbaar zijn. Anders heb je er niets aan. Bijvoorbeeld: als iemand tegen je zegt dat er in de Noordzee twee keer zoveel vissen zitten als 10 jaar geleden, kun je dat niet natellen. Je moet dan beoordelen hoe betrouwbaar die informatie is. Daarvoor kun je het beste naar de bron kijken. Zo beoordeel je informatie Stel de volgende vragen: - Uit welke bron komt de tekst? - Wanneer is de tekst verschenen? Is de informatie niet te oud? - Is de auteur een deskundige of laat hij andere deskundigen aan het woord? - Heeft de auteur belang bij de tekst? Wil hij iets van je? - Zie je maar één kant van het verhaal?
© Wolters-Noordhoff
124
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Hoofdstuk 4 Informatie bewaren Op school moet je vaak informatie bewaren, bijvoorbeeld voor een spreekbeurt, werkstuk of een presentatie. Papieren informatie kun je het beste in mappen bewaren, bijvoorbeeld in insteekmappen of in een multomap. Digitale informatie bewaar je in mappen op je computer. Om de informatie gemakkelijk terug te vinden, kun je de mappen namen geven. Zo bewaar je informatie Verzamel alle informatie in een map of sla de informatie in een mapje op je computer op. Geef de map een passende naam, bijvoorbeeld: spreekbeurt Nederlands, klas 2. Markeer de informatie die jij belangrijk vindt met een markeerstift (op je computer). Vermeld de bron bij elke tekst die je bewaart.
Hoofdstuk 5 Scholierensites Er bestaan veel websites speciaal voor scholieren. Een handige scholierensite is bijvoorbeeld kennisnet. Op www.kennisnet.nl vind je allerlei informatierubrieken die je helpen bij je schoolwerk, zoals: vakken, informatie voor alle schoolvakken stappenplannen, handig bij het voorbereiden van presentaties schoolloopbaan, hulp bij het kiezen van een vervolgstudie webplekken, ervaringen uitwisselen over allerlei onderwerpen Elke dag vind je er nieuwe en bruikbare informatie en nuttige tips. De zoekmachine van kennisnet is Davindi. Zo gebruik je een scholierensite Ga naar www.kennisnet.nl of www.scholieren.com of kies een andere scholierensite. Bekijk de startpagina en klik op het onderdeel waar je meer van wilt weten. Zoek je iets speciaals, type dan bij zoeken een zoekwoord in.
Hoofdstuk 6 Encyclopedie Als je meer over een onderwerp wilt weten, kun je in de encyclopedie kijken. Daarin vind je veel meer informatie dan in bijvoorbeeld het woordenboek. Ook staan er foto’s en tekeningen in een encyclopedie. De meeste encyclopedieën zijn in boekvorm en op cd-rom. Een voorbeeld van een encyclopedie is Encarta. Zo zoek je in een encyclopedie Bedenk een zoekwoord. Kies het belangrijkste woord uit je zoekvraag. Zoek het woord op in het boek of typ het in bij zoeken. Soms moet je verschillende zoekwoorden bedenken voordat je de juiste informatie vindt.
© Wolters-Noordhoff
125
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Taal en woordenschat
Hoofdstuk 1 Het woordveld Een nieuw woord kun je pas begrijpen en gebruiken, als je het ‘hebt ingevoerd in je systeem’. Je hersenen werken dan bijna hetzelfde als een computer: het nieuwe woord wordt opgeslagen onder een onderwerp waar het mee te maken heeft. Als je de betekenis van een woord wilt onthouden, schrijf je het woord op en bedenk je er woorden bij die ermee te maken hebben. Je maakt dus een woordveld. Bijvoorbeeld klamboe hoort bij bed, slaapkamer en muggen. Zo maak je een woordveld Noteer het woord dat je wilt onthouden midden op een leeg vel papier. Zet daaromheen zoveel mogelijk woorden die ermee te maken hebben.
Hoofdstuk 2 De kapstok Om een woord te onthouden kun je het woord ophangen aan een woord dat je wel kent. Dat woord dat je wel kent, is dan een soort kapstok. Bijvoorbeeld: je moet het woord première onthouden. Je kent het woord carrière, dat ook eindigt op de uitgang -ière. Het kapstokwoord carrière zet je boven een kolom. Daaronder noteer je andere woorden op –ière zoals het woord première. Je kunt ook naar een overeenkomst in de betekenis zoeken. Première betekent: eerste voorstelling. Als kapstokwoord kun je voorstelling nemen. Daaronder schrijf je première en andere woorden die met voorstelling te maken hebben, bijvoorbeeld acteur. Zo maak je een kapstok Zoek naar overeenkomsten met een ander woord. Bijvoorbeeld een woord: - met dezelfde klank; - met dezelfde begin- of slotletters; - dat met de betekenis te maken heeft. Noteer dit woord boven een bladzijde. Zet de woorden die je moet onthouden eronder.
Hoofdstuk 3 De schoenendoos Als je herhaalt, kun je veel meer onthouden. Zoals sporters trainen om hun lichaam in conditie te houden, zo wordt jouw geheugen steeds beter door het herhalen. Als je veel woorden moet leren, kun je er het beste een week van tevoren mee beginnen. Zo train je het geheugen met een schoenendoos Neem een schoenendoos en maak daarin drie tussenschotten. Noteer de woorden die je moet kennen op losse kaartjes of papiertjes: op de voorkant het woord, op de achterkant de betekenis. Doe alle woorden in het eerste vak. Leer de woordjes. Haal na tien minuten de kaartjes er één voor één uit. Weet je de betekenis nog? Dan gaat het kaartje naar het tweede vak. Weet je de betekenis niet meer? Dan gaat het kaartje terug naar het eerste vak. Herhaal de woorden die je de volgende week moet kennen op de tijden volgens het schema. Als je het woord nog kent, zet je het kaartje een vakje verder. Na een week zijn alle woorden in het laatste vakje. Alle woorden zijn in je geheugen geprent.
© Wolters-Noordhoff
126
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Hoofdstuk 4 Zintuigen gebruiken Je kunt een woord beter onthouden als je gebruik maakt van je zintuigen. Door het tegelijkertijd zien en horen of zien en voelen, onthoud je een woord beter. Zo gebruik je meer zintuigen tegelijk Lees het woord met de betekenis hardop voor. Lees het woord en spreek het daarna uit zoals je het schrijft. Schrijf het woord in de lucht terwijl je het uitspreekt. Maak een tekening bij het woord. Bijvoorbeeld: schermutseling Schrijf woorden die met elkaar te maken hebben op één gekleurd papier.
Hoofdstuk 5 Een ezelsbruggetje Een ezelsbruggetje is een trucje om iets te onthouden. Een ezelsbruggetje heeft vaak niets met de woorden te maken, maar is een manier om ze niet te vergeten. Denk maar aan ’t kofschip. Dat is een ezelsbruggetje om de medeklinkers te onthouden die in de verleden tijd met stam +te geschreven worden. Je kunt ook zelf een verhaal maken met de woorden die je moet leren. Zo maak je een ezelsbruggetje Kijk of je met de beginletters een woord kunt vormen. Bijvoorbeeld TV-TAS, de eerste letters van de Waddeneilanden. Maak een rijmpje: de limiet, die haal je niet. Limiet betekent: dat je niet verder kunt. Schrijf het woord op zoals je het uitspreekt: frequent en Freek went. Zing de woorden op een melodie van een liedje. Zo heb je misschien op de basisschool het alfabet op melodie geleerd. Maak met de woorden een kort verhaaltje. Bijvoorbeeld: woordenboek in het Engels is vaak een dik boek, begint met dik..., dictionary.
Hoofdstuk 6 Een tekening bij woorden Om woorden te onthouden kun je een tekening maken. Het woord zet je naast de tekening en met een pijl wijs je aan waar het zich in de tekening bevindt. Dat doe je bijvoorbeeld als je de plaatsnamen op een ‘blinde kaart’ moet noemen. Zo maak je een tekening bij een woord Maak een tekening. Zet naast de tekening de woorden die je moet onthouden. Teken een lijn van het woord naar de juiste plek in de tekening.
© Wolters-Noordhoff
127
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Grammatica Hoofdstuk 1 Vragende en aanwijzende voornaamwoorden Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat vooraan in een vragende zin. Er zijn vijf vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e), wat voor en wat voor een. Voorbeeld: Welke docent bedoel jij? Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) staat meestal voor een zelfstandig naamwoord. Je kunt je voorstellen dat je iets aanwijst, terwijl je zo’n woord gebruikt: deze tafel, die jongen, dit meisje, dat gebouw, zo’n fiets, zulke mensen. Soms wordt een aanwijzend voornaamwoord ook los gebruikt: Dat vind ik gemeen! Zo vind je een vragend voornaamwoord Staat wie, wat, welk(e), wat voor of wat voor een vooraan in een vraagzin? Dan is het een vragend voornaamwoord. Zo vind je een aanwijzend voornaamwoord Staat deze, die, dit, dat, zo’n, zulke voor een zelfstandig naamwoord? Dan is het een aanwijzend voornaamwoord. Staat deze, die, dit, dat, zo’n, zulke los in de zin? Ga dan na of je iets kunt aanwijzen. Zo ja, dan is het een aanwijzend voornaamwoord.
Hoofdstuk 2 Persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) gebruik je in plaats van een zelfstandig naamwoord. Zo voorkom je dat je steeds hetzelfde zelfstandig naamwoord moet gebruiken. Bijvoorbeeld: Wesley zei dat Wesley jarig was. In plaats daarvan zeg en schrijf je: Wesley zei dat hij jarig was. Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het bezit waarbij het hoort. Bijvoorbeeld: jouw fiets, uw auto, mijn boek. Staat een voornaamwoord achter het bezit, dan is het een persoonlijk voornaamwoord.: de fiets van jou, het boek van mij. persoonlijke voornaamwoorden onderwerp geen onderwerp ik mij, me jij, je jou, je u u hij hem zij, ze haar, ze het het wij, we ons jullie jullie u u zij, ze hen, hun, ze
bezittelijke voornaamwoorden mijn jouw, je uw zijn haar zijn ons, onze jullie uw hun
Zo vind je een persoonlijk voornaamwoord Een persoonlijk voornaamwoord staat in de plaats van een persoon, dier of ding. Zo vind je een bezittelijk voornaamwoord Een bezittelijk voornaamwoord staat altijd vóór het bezit.
© Wolters-Noordhoff
128
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Hoofdstuk 3 Zinsdelen Een zin kun je verdelen in zinsdelen. Als je een woordgroep voor de persoonsvorm kunt zetten, is die woordgroep een zinsdeel. Voorbeeld: In het donkere bos / liep / een hert. Een hert / liep / in het donkere bos. Zo benoem je de zinsdelen Zet de zin in een andere tijd: Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm (pv). Verdeel de zin in zinsdelen. Vraag: Wie (Wat) +persoonsvorm? Het antwoord is het onderwerp (ow). Het gezegde (gez) bestaat uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden. De woorden te en aan het horen bij het gezegde als ze voor het hele werkwoord staan. Voorbeeld: De popster was aan het zingen. Moeder stond een uur te bellen. Soms zijn de werkwoorden ‘gesplitst’. Beide delen horen bij het gezegde. In de zin Het fotomodel liep gewoon door is het gezegde liep door. Vraag: Wat (Wie) +gezegde +onderwerp? Het antwoord is het lijdend voorwerp (lv). Vraag: Aan wie +gezegde +onderwerp +lijdend voorwerp? Het antwoord is het meewerkend voorwerp (mw)
Hoofdstuk 4 Bijwoordelijke bepaling Na persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp, blijven er soms nog zinsdelen over. Die zinsdelen noem je bijwoordelijke bepalingen (bwb). Zo vind je een bijwoordelijke bepaling Stel de volgende vragen: waar? De familie Aartsen woont in Den Haag. wanneer? Vanavond kom ik je halen. waarmee? Hij zwaaide met een witte zakdoek. waardoor? Door de gladheid moesten we thuis blijven. waarom? Vanwege het onweer werd het toernooi stilgelegd. hoe? Sommige wielrenners sprinten vol overgave naar de eindstreep. hoelang? De kerstvakantie duurt twee weken.
Hoofdstuk 5 Telwoord en bijwoord Telwoorden (tw) zijn cijfers en woorden die afgeleid zijn van cijfers. Bijvoorbeeld: twee, achttien, eerste, twintigste. Maar veel, weinig, sommige, laatste zijn ook telwoorden. Een bijwoord (bw) is een bijwoordelijke bepaling die uit één woord bestaat. Bijvoorbeeld: Hij schrijft prachtig. Bel jij mij morgen? Ze staan daar te wachten. Andere bijwoorden zijn: nog, steeds, misschien, ook, toch. Zo vind je een telwoord Alle cijfers zijn telwoorden. Een telwoord kun je vaak invullen na: Ik heb er … (van). Een telwoord kan ook een plaats in een rij aangeven. Zo vind je een bijwoord Zie je een bijwoordelijke bepaling van één woord? Dan is dat een bijwoord. Een bijwoord geeft antwoord op vragen als waar?, wanneer?, waarom?, hoe?
© Wolters-Noordhoff
129
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Hoofdstuk 6 Bijvoeglijke bepaling Sommige zinsdelen bestaan uit meerdere woorden. Vaak is een zelfstandig naamwoord het belangrijkste woord van het zinsdeel. Je noemt zo’n woord het kernwoord van het zinsdeel: De getrainde jongen uit Heukelum / zwom / de brede rivier / over. In het eerste en het derde zinsdeel wordt nog iets extra’s verteld over het kernwoord. Dit zijn bijvoeglijke bepalingen bij het kernwoord: De getrainde jongen uit Heukelum / zwom / de brede rivier / over. Een bijvoeglijke bepaling zegt altijd iets over een zelfstandig naamwoord in hetzelfde zinsdeel. De extra informatie kan voor of achter het kernwoord staan. Zo vind je een bijvoeglijke bepaling Zoek zinsdelen die uit meer dan één woord bestaan. Kijk of een zelfstandig naamwoord de kern is. Wordt er iets extra’s over het kernwoord gezegd? Dan is dat een bijvoeglijke bepaling. Noteer een bijvoeglijke bepaling met een hokje en een pijltje. Voorbeeld: In de nieuwe boekwinkel droeg de erg beroemde dichter uit Engeland een heel mooi gedicht voor. pv = droeg ow = de beroemde → dichter ← uit Engeland gez = droeg voor lv = een heel mooi → gedicht bwb = in de nieuwe→ boekwinkel
© Wolters-Noordhoff
130
131
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Spelling
Hoofdstuk 1 Persoonsvorm Als je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed wilt schrijven, moet je weten wat de stam is van het werkwoord. De stam of ik-vorm is de kortste vorm van het werkwoord. Bijvoorbeeld: hele werkwoord: snurken → stam: snurk → ik snurk In de verleden tijd heb je sterke werkwoorden en zwakke werkwoorden. Bij sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd. Bij zwakke werkwoorden zet je –de(n) of – te(n) achter de stam. Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd: - ik erbij of jij erachter? de stam: - ander enkelvoud? - meervoud?
de stam +t: het hele werkwoord:
Ik rijd op mijn fiets. Loop jij naar school? Güliz rijdt op een mountainbike. Güliz en Marvin rijden op één fiets.
verleden tijd: -sterke werkwoorden: Schrijf de persoonsvorm zo eenvoudig mogelijk op: Carl koopt – Carl kocht -zwakke werkwoorden: enkelvoud: stam +de/te: Het vliegtuig landde op Schiphol. meervoud: stam +den/ten: De toeschouwers klapten hard.
Hoofdstuk 2 Infinitief, voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord De infinitief (inf.) is het hele werkwoord. Bijvoorbeeld: Ik moest het boek uit mijn kluisje halen. Het voltooid deelwoord (volt.dw.) gaat samen met de werkwoorden hebben, zijn of worden. Bijvoorbeeld: Ik heb gehaald, Ik ben gevallen, Ik word ontdekt. Het onvoltooid deelwoord (onvolt. dw.) is de vorm van hele werkwoord met een –d erachter. Bijvoorbeeld: Lachend en schreeuwend gingen de kinderen naar huis. Zo schrijf je een infinitief Schrijf het hele werkwoord op. Zo schrijf je een voltooid deelwoord Maak het voltooid deelwoord langer om te horen of het op een –d of een –t eindigt. Bijvoorbeeld: gehaalde, dus gehaald met een –d; ontdekte, dus ontdekt met een –t. Zo schrijf je een onvoltooid deelwoord Zet achter het hele werkwoord een –d.
Hoofdstuk 3 Leestekens Zinnen beginnen met een hoofdletter en eindigen met een punt, vraagteken of uitroepteken. Binnen in zinnen komen ook leestekens voor, zoals de komma, de dubbele punt en aanhalingstekens. Zo gebruik je een komma Een komma gebruik je wanneer er in een zin twee persoonsvormen naast elkaar staan: Als de wedstrijd afgelopen is, blijven we nog even kletsen. wanneer je iemand aanspreekt met zijn naam, of begint met een uitroep: Cato, geef jij mij de afstandsbediening aan. tussen de delen van een opsomming (behalve voor het woordje en): Ik moet nog huiswerk
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
maken voor wiskunde, geschiedenis, biologie en aardrijkskunde. voor het woord maar, als dit woord een tegenstelling aangeeft: Ik had het proefwerk goed geleerd, maar ik haalde een onvoldoende. Zo gebruik je een dubbele punt Een dubbele punt gebruik je bij een opsomming: Wij vragen: dekens, tenten, medicijnen, geld en voedsel. bij een toelichting: Let op: niet duiken! bij wat iemand letterlijk gezegd of geschreven heeft: De trainer zei: ‘We gaan vandaag winnen.’ Zo gebruik je aanhalingstekens Aanhalingstekens gebruik je om te geven wat iemand letterlijk gezegd heeft: De overspannen docent riep: ‘Ik gooi die computer het raam uit!’
Hoofdstuk 4 Meervoud Niet alle zelfstandig naamwoorden krijgen op de zelfde manier een meervoud. Zo maak je het meervoud Zet -en achter het woord: bord – borden, plank – planken. Maar let op: - Als het woord eindigt op een -f of een -s, verandert die letter vaak in een v of een z (brief – brieven, doos – dozen). - Als het enkelvoud eindigt op -ee, schrijf je er -ën erachter: zee – zeeën. - Als het enkelvoud eindigt op -ie, schrijf je: - -ën erachter als de klemtoon op de ie ligt: industrie – industrieën; knie – knieën. - -n erachter als de klemtoon ergens anders ligt. De laatste e krijgt dan een trema: bacterie – bacteriën.
Zet –s achter het woord: haven – havens, tante – tantes, niveau – niveaus. Maar let op: - Als je het meervoud verkeerd kunt uitspreken, schrijf je een apostrof (’) voor de s: mama’s, bikini’s, foto’s, paraplu’s, pony’s.
Hoofdstuk 5 Los of aan elkaar vast Een woord als tuinhek noem je een samenstelling. Het woord is samengesteld uit twee andere woorden: tuin en hek. Het hangt af van de betekenis en van de uitspraak of je het woord aan elkaar schrijft. Bijvoorbeeld: Een jongedáme is een jónge dáme. Het hék van de túín is het túínhek. Een splitsbaar werkwoord schrijf je aan elkaar als de delen van het werkwoord in dezelfde volgorde staan als het hele werkwoord. Bijvoorbeeld: Mijn horloge heeft nog nooit achtergelopen. Jouw horloge liep achter. Voorzetsels moet je vastplakken achter: - een ander voorzetsel: vooruit, achterop - er-, daar-, hier-, waar-: ernaast, daarover, hierlangs, waardoor. Zo schrijf je woorden die een geheel vormen Als twee woorden samen één woord vormen, schrijf je ze aan elkaar. Als de delen van een splitsbaar werkwoord in de zelfde volgorde staan als het hele werkwoord, schrijf je ze aan elkaar. Een voorzetsel schrijf je vast aan een ander voorzetsel. Een voorzetsel schrijf je vast aan woordjes als er-, daar-, hier-, waar-.
© Wolters-Noordhoff
132
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Hoofdstuk 6 Hoofdletters Een zin begint altijd met een hoofdletter. Ook eigennamen en bijvoeglijke naamwoorden die van namen zijn afgeleid, moeten met een hoofdletter. Zo gebruik je een hoofdletter Je schrijft een hoofdletter in de volgende gevallen: aan het begin van een zin. Let op: wanneer de zin met ’s begint, schrijf je het eerste hele woord met een hoofdletter: ’s Ochtends drink ik thee. bij eigennamen: personen. Esmeralda, Jojo, Boy. Let op: bij namen met tussenvoegsels: M. van der Stoel, meneer Van der Stoel. aardrijkskundige namen. Noord-Holland, Turkije, Azië feestdagen en historische gebeurtenissen. Pasen, Vaderdag, Tweede Wereldoorlog verenigingen en bedrijven. Feyenoord, Free Record Shop titels van boeken, kranten, films. Rits, Trouw, Karakter bij bijvoeglijke naamwoorden die van namen zijn afgeleid: Franse auto, Friese nagelkaas, Zuid-Hollandse steden.
© Wolters-Noordhoff
133
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Fictie
Hoofdstuk 1 Spanning Thrillers en detectives zijn spannende verhalen. Een thriller gaat over gewone mensen die enge situaties meemaken. Je vraagt je steeds af of er misschien iets gevaarlijks gaat gebeuren. In een detectiveverhaal weet je al dat er een misdaad is gepleegd. De detective moet onderzoeken wie de dader is. Tijdens zijn onderzoek puzzel je met hem mee. Je zit het hele verhaal in spanning, want pas aan het einde ontdekt de detective wie de dader is. Zo herken je thrillers en detectives Je herkent spannende verhalen aan de misdaden, enge gebeurtenissen of personen die in het verhaal voorkomen. aan de angstaanjagende omgeving waarin het verhaal zich afspeelt. Bijvoorbeeld een verlaten parkeergarage of een gure sneeuwstorm. doordat je steeds niet komt te weten hoe het verhaal afloopt. Vaak ontdek je dit pas op de laatste bladzijde.
Hoofdstuk 2 Andere culturen Een verhaal kan gaan over mensen die leven in een ander land dan Nederland. Bijvoorbeeld in India, Egypte of Marokko. Die landen hebben een andere cultuur. Je komt door verhalen iets te weten over het leven in die landen. Je leert de mensen en de cultuur beter kennen. In verhalen die in Nederland spelen, komen de hoofdpersonen soms uit een andere cultuur. Daardoor kun je iets leren over hun leven in Nederland. Zo herken je verhalen met een andere cultuur Verhalen waarin een andere cultuur voorkomt, gaan over mensen die anders leven. Ze rijden bijvoorbeeld op een kameel in plaats van op een fiets. gaan over mensen met andere gewoontes. Ze leven bijvoorbeeld naar de gewoontes van een bepaald geloof, zoals het boeddhisme. spelen zich af in een andere omgeving, zoals een woestijn of een tropisch land. Een ander woord voor omgeving is decor.
Hoofdstuk 3 Humor Mensen maken grapjes om verschillende redenen. Soms gebruiken ze humor om je lekker te laten lachen. En soms gebruiken ze humor om makkelijker met een probleem om te gaan. Een boek waarom je moet lachen, noem je een humoristisch boek. Een speciale vorm van humor is cabaret. Een cabaretier gebruikt humor op toneel. Een cabaretier wil mensen laten lachen én ze aan het denken zetten. Zo herken je humor Je herkent humor aan je eigen lach. Humor is heel persoonlijk. aan grappige taal. Bijvoorbeeld gekke woorden zoals ‘dreuzels’ voor mensen in Harry Potter. aan overdrijvingen zoals "Sorry?! Wat nou sorry?!! Dit is VERSCHRIKKELIJK!!" wanneer de haribo-bananen op zijn in de supermarkt. aan rare, onverwachte gebeurtenissen. Bijvoorbeeld een clown die over een bananenschil uitglijdt. aan tegenstellingen. Bijvoorbeeld met een volle mond praten over tafelmanieren.
© Wolters-Noordhoff
134
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
Hoofdstuk 4 Poëzie Gedichten noemen we poëzie. In een gedicht staat wat iemand denkt, voelt, fantaseert of ziet. Liedteksten en rapteksten zijn ook gedichten. Zo herken je poëzie De zinnen van een gedicht lopen niet door tot het einde van de bladzijde. Daardoor heeft een bladzijde waarop een gedicht staat, veel wit en weinig zwart. Veel gedichten rijmen, maar lang niet alle. In een gedicht staat niets teveel: weinig woorden zeggen veel. Vaak begrijp je daardoor een gedicht niet meteen. Lange gedichten zijn vaak verdeeld in stukjes tekst met een regel wit ertussen. Zo’n stukje tekst noemen we een strofe. De regels in een strofe horen bij elkaar. Vaak gaan ze over hetzelfde onderwerp, net zoals een alinea in een tekst.
Hoofdstuk 5 Andere tijden Verhalen nemen je soms mee naar een andere tijd. Bijvoorbeeld naar de middeleeuwen of naar de tijd van de Romeinen. Boeken met verhalen die spelen in het verleden noemen we historische romans. Verhalen kunnen je ook meenemen naar de toekomst. Toekomstverhalen noemen we sciencefictionromans. Zo herken je verhalen die spelen in een andere tijd Verhalen die spelen in een andere tijd: gaan vaak over gebeurtenissen uit de geschiedenis, zoals de Tweede Wereldoorlog. gaan over mensen die leven in een andere tijd. Die mensen leefden anders dan jij nu. Zo dronken de middeleeuwse kinderen verdund bier bij het ontbijt. hebben een andere omgeving dan de tijd waarin jij leeft. Vroeger zag de wereld er anders uit. Er stonden bijvoorbeeld nog geen hoge flatgebouwen, maar er was veel meer bos en grote delen van Nederland stonden onder water! Ook de wereld in de sciencefictionroman ziet er anders uit dan de wereld waarin jij nu leeft. laten vaak de mogelijkheden van technische ontwikkelingen zien. De hoofdpersoon neemt dan bijvoorbeeld een vliegende bus naar de planeet Mars.
Hoofdstuk 6 Boek en film Een film is fictie, net als een boek. Van een boek wordt vaak een film gemaakt, dat noem je verfilmen. De verfilming verschilt vaak van het boek, omdat: het verhaal van het boek ingekort wordt en meestal spannender wordt gemaakt; het in een film moeilijk is om gedachten en gevoelens te laten zien. Het personage in de film spreekt deze vaak niet uit. In een film kun je gedachten en gevoelens wél laten zien door de manier waarop een iemand kijkt en zijn gezicht beweegt; door de mimiek. Een acteur kan huilen als het personage verdrietig is. Ook kan een stem op de achtergrond, een voice-over, de gedachten en gevoelens van de personages uitspreken. Belangrijke onderdelen bij het verfilmen zijn: Het script: een boek waarin staat wat de personages moeten zeggen, hoe ze moeten bewegen en wat er te zien is in de film. De muziek: in een film kun je niet, zoals in een boek, de sfeer beschrijven met woorden. De muziekkeuze kan de sfeer in de film bepalen. De acteurs: wie gaan de rollen spelen en hoe zien de acteurs er in de film uit?
© Wolters-Noordhoff
135
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 2 vmbo-t/havo, docentenhandleiding
136
9 AUTEURS GEZOCHT De auteursteams van Nieuw Nederlands zijn flink gegroeid, maar wij blijven op zoek naar enthousiaste, ervaren en beginnende docenten die in een team en individueel kunnen werken. Iets voor u? Vindt u het leuk om actief en op een andere manier met uw vak bezig te zijn? Om samen te werken met collega’s van andere scholen in het land? En om materiaal te ontwikkelen dat uitgegeven wordt? Neem dan contact met ons op en informeer naar de mogelijkheden! Wij zijn op zoek naar auteurs die
een volledige of parttime baan in het voortgezet onderwijs hebben; met Nieuw Nederlands, een andere methode of met eigen materiaal werken; lesgeven in het vmbo of in het havo/vwo; lesgeven in de onderbouw en/of de bovenbouw; de lerarenopleiding volgen; Nederlands studeren en hun schrijftalenten verder willen ontwikkelen; zich graag verder willen ontwikkelen.
Wilt u samen met dit team en Wolters-Noordhoff praktisch, bruikbaar en inspirerend materiaal ontwikkelen? Stuur dan uw CV naar Elout Roeland, uitgever Nederlands of Gemma Jissink, projectleider Nederlands, onder vermelding van ‘auteur Nieuw Nederlands’. e-mail:
[email protected], telefoon: 050-522 67 05 of e-mail:
[email protected], telefoon: 050-522 61 67
© Wolters-Noordhoff