Partners-VVEhandreiking-omslag
07-11-2006
14:17
Pagina 1
VVE OP DE AGENDA Handreiking Voor- en vroegschoolse educatie in het OAB
PARTNERS
IN LOKAAL
onderzoek & advies postbus 1423 3500 bk utrecht tel. : 030 - 230 60 90 fax : 030 - 230 60 80 e-mail :
[email protected] internet : www.oberon.eu
Postbus 30435 2500 GK Den Haag tel. : 070 - 373 83 93 fax : 070 - 363 56 82 internet : www.vng.nl
ONDERWIJSBELEID
In Nederland is de laatste jaren in honderden gemeenten VVE-beleid ontwikkeld en op vele peuterspeelzalen en basisscholen in uitvoering gebracht. De nieuwe wetgeving op het onderwijsachterstandsbeleid, die op 1 augustus 2006 is ingegaan, brengt voor de VVE een aantal veranderingen met zich mee. De bestuurlijke verantwoordelijkheid verandert. De gemeente wordt verantwoordelijk voor het voorschoolse deel van de VVE, de schoolbesturen voor het vroegschoolse deel. Daaraan gekoppeld is een knip in de geldstroom gemaakt. De aanpassingen in de regelgeving betekenen voor gemeenten en schoolbesturen dat ze in een nieuwe verhouding tot elkaar staan en hun VVE-beleid moeten bijstellen. Dit gaat met vragen gepaard. In deze handreiking gaan we in op die vragen. We geven gemeenten (en partners) argumenten en overwegingen bij het zo goed mogelijk positioneren van VVE op de lokale educatieve agenda.
Partners-VVEhandreiking-omslag
07-11-2006
14:17
Pagina 4
Colofon
Uitgave VNG Tekst & Samenstelling Oberon i.s.m. Sardes Sjak Rutten en Heleen Versteegen (Sardes) Marian van der Meijs en Wendy de Geus (Oberon) Redactionele adviezen Lex Boezeman, Utrecht Vormgeving Dvada, Utrecht Druk USP bv, Utrecht Fotografie Sijmen Hendriks De foto’s zijn gemaakt op de volgende locaties: Utrecht, vve ‘Klim-op’, Utrecht, vve ‘Merlijn’ en Amersfoort, peuterspeelzaal ‘Humpie Dumpie’.
ISBN: 90 77737 14 6
Utrecht, november 2006
© 2006 VNG en Oberon Niets van deze uitgave mag verveelvoudigd worden, op wat voor wijze dan ook, of opgeslagen worden in een gegevensbestand zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 1
VVE OP DE AGENDA Handreiking Voor- en vroegschoolse educatie in het OAB
PARTNERS
IN LOKAAL
ONDERWIJSBELEID
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 2
[VVE op de agenda]
Inhoud INHOUD
Een nieuwe fase 5 Veranderingen 5 Landelijke bezinning op de toekomst van VVE De lokale educatieve agenda 5 Leeswijzer 6
5
1 1.1 1.2
VVE-beleid: hoe het wordt 9 Veranderingen in de wetgeving 9 Veranderingen in de VVE 9 Nieuwe bestuurlijke verhoudingen Financiële boedelscheiding Minimum aantal dagdelen Verhoging doelgroepbereik naar 70% Verantwoording bestedingen
2 2.1
Samenwerking en overleg 13 De belangrijkste partners uitgelicht 13 VVE en het peuterspeelzaalwerk VVE en de kinderopvang VVE en de basisschool VVE en de consultatiebureaus Vormgeving van de samenwerking tussen de partners Samenwerking op bestuurlijk en managementniveau Samenwerking op uitvoerend niveau Inpassing VVE-beleid in het bredere jeugdbeleid 19
2.2
2.3 3 3.1
3.2
2
Ambities en kwaliteit 21 Verhoging doelgroepbereik naar 70% 21 Doelgroepbepaling Strategieën voor uitbreiding Bereik moeilijk haalbaar Problemen en dilemma’s bij de uitbreiding Werving en toeleiding VVE en kinderdagverblijven Invoering van een minimumniveau van drie dagdelen Dagdelen en leerwinst
16
25
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 3
[Inhoud]
3.3
3.4 3.5 4 4.1
4.2
4.3
Kwaliteit van de VVE 26 Effectieve programma’s De intensiteit van de uitvoering VVE-varianten en light versies Randvoorwaarden Activiteiten voor ouders en gezinnen Draagvlak voor VVE 29
27
Resultaten in beeld: verantwoording en evaluatie Verantwoording 31 Rechtmatigheid en doelmatigheid Onderlinge afspraken Verantwoording in de periode 2006-2010 Verantwoording in grote en kleine gemeenten Volgen van resultaten 34 Meting van het bereik Meting van kwaliteit en effecten Mogelijke indicatoren Benchmarken Wederzijdse verantwoording 37
31
Meer weten? 39 Achtergrondliteratuur Websites
3
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 4
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 5
Een nieuwe fase E E N N I E U W E FA S E Voor en vroegschoolse educatie (VVE) is een instrument in het onderwijsachterstandenbeleid en is er op gericht om onderwijsachterstanden bij leerlingen in het basisonderwijs en bij jonge kinderen vroegtijdig op te sporen en te bestrijden. Voor het aanpakken van (taal)achterstanden zijn VVE-programma’s ontwikkeld. Dit zijn educatieve programma’s gericht op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden beginnend in kinderdagverblijven of peuterspeelzalen en doorlopend tot en met de tweede groep van de basisschool.
De belangstelling voor voor- en vroegschoolse educatie in Nederland is eigenlijk nog van zeer recente datum. Pas sinds het begin van deze eeuw besteedt de overheid jaarlijks een substantieel bedrag aan VVE. De investering in VVE zal in de komende jaren eerder toenemen dan afnemen. Economen beschouwen VVE als een van de meest kansrijke opties voor het verhogen van de welvaart. In vrijwel alle westerse landen wordt ingezet op het versterken van de voor- en vroegschoolse educatie (Early childhood education). In Engeland is een ambitieus programma gestart dat voorschoolse educatie in een aantal jaren tot een basisvoorziening moet maken (Sure start). Veel staten in de VS stimuleren de
inzet van VVE-programma’s voor alle kinderen naast en in aanvulling op de federale programma’s voor achterstandsgroepen onder de paraplu van Head Start. Internationale organisaties als de OECD dringen al jaren aan op een intensivering van de voorschoolse educatie vanwege de grote positieve effecten op het kind en de samenleving. In Nederland is de laatste jaren in honderden gemeenten VVE-beleid ontwikkeld en op vele peuterspeelzalen en basisscholen in uitvoering gebracht.
Veranderingen De nieuwe wetgeving op het onderwijsachterstandsbeleid, die op 1 augustus 2006 is ingegaan, brengt voor de VVE een aantal veranderingen met zich mee. De
bestuurlijke verantwoordelijkheid verandert. De gemeente wordt verantwoordelijk voor het voorschoolse deel van de VVE, de schoolbesturen voor het vroegschoolse deel. Daaraan gekoppeld is een knip in de geldstroom gemaakt. Schoolbesturen ontvangen hun uitkering voor VVE sinds 1 augustus 2006 niet langer van de gemeente, maar rechtstreeks van het Ministerie van OCW. Gemeenten moeten hun financiële bijdrage aan het vroegschoolse deel van de VVE verminderen en mogen hieraan vanaf 2010 geen geld meer uitgeven. De aanpassingen in de regelgeving betekenen voor gemeenten en schoolbesturen dat ze in een nieuwe verhouding tot elkaar staan en hun VVE-beleid moeten bijstellen. Dit gaat met vragen gepaard.
De lokale educatieve agenda In de nieuwe wetgeving over het onderwijsachterstandenbeleid wordt uitgegaan van gelijkwaardigheid en wederkerigheid in de bestuurlijke verhoudingen. Geen van de partijen krijgt meer macht dan de ander. Er moet tussen gemeente en
5
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 6
[VVE op de agenda]
Landelijke bezinning op de toekomst van VVE De toekomst van VVE op wat langere termijn staat op dit moment vanuit het Rijk ter discussie. Blijft VVE een instrument voor bestrijding van onderwijsachterstanden of wordt het een voorziening die voor álle kinderen beschikbaar is? Is de huidige scheiding in de voorschoolse voorzieningen (kinderopvang en peuterspeelzalen) op den duur houdbaar en gewenst? Wat moet het toekomstige kwaliteitsniveau van de VVE zijn en hoe kan dat worden bereikt?
schoolbesturen in ieder geval overlegd worden over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden van onderwijsachterstanden. De lokale educatieve agenda fungeert daarbij als inhoudelijke onderlegger. De betrokken partijen kunnen de agenda zodanig invullen dat er maatwerk op lokaal niveau ontstaat. Daarnaast zijn er nog andere ontwikkelingen die de gemeente nopen om VVE hoog op de lokale educatieve agenda te plaatsen: • ouders vragen in toenemende mate om afstemming en integratie van voorzieningen voor opvang en onderwijs. De motie
6
van Aartsen-Bos kan als ondersteuning hiervoor worden gezien. Een antwoord op deze maatschappelijke eis kan de brede school zijn; • de inpassing van het onderwijsbeleid in het jeugdbeleid is een belangrijk vraagstuk. De zorg in de school en zorg die om de school wordt geboden, moet in het kader van het preventief jeugdbeleid op elkaar worden afgestemd. De initiatieven voor bundeling van voorzieningen voor ouders en kinderen in Centra voor Jeugd en Gezin laten zien dat er grote behoefte is aan een plaats waar ouders met alle vragen rond het opgroeien en opvoeden van kinderen terecht kunnen; • de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) vraagt van gemeenten een duidelijke bepaling van het peuterspeelzaalwerk. Vanaf 2007 gaat een deel van de AWBZ samen met de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) en de Welzijnswet op in de WMO. Dat betekent dat jeugd- en welzijnsvoorzieningen moeten concurreren met voorzieningen voor ouderen en gehandicapten. Om die reden is het van belang dat gemeenten een helder ambitieniveau voor het peuterspeelzaalwerk opstellen.
Leeswijzer Deze handreiking probeert antwoord te geven op de vragen en dilemma’s over de VVE waarmee gemeenten, schoolbesturen en peuterspeelzalen op korte termijn worden geconfronteerd. In hoofdstuk 1 staat een overzicht van wijzigingen in de wet- en regelgeving voor de bestrijding van onderwijsachterstanden. Elke wijziging die betrekking heeft op VVE wordt kort toegelicht. Het aantal partners in de VVE is vrij groot. Denk aan de peuterspeelzalen, de basisscholen en de kinderopvang. Natuurlijk zijn er ook nog andere partijen bij betrokken, zoals de gemeente, de jeugdgezondheidszorg, de bibliotheek, het consultatiebureau en het welzijnswerk. Hoofdstuk 2 gaat in op de vragen en dilemma’s rond samenwerking en overleg tussen de gemeente en al die partners. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de ambities en kwaliteit van VVE. Het is belangrijk dat gemeenten en andere VVEpartijen het gewenste kwaliteitsniveau kunnen behouden en zo mogelijk vergroten. Voor alle betrokkenen bij de VVE is het van belang om te weten of de gepleegde inspanningen resultaten opleveren. Ook al wordt van
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 7
[Een nieuwe fase]
rijkswege uitsluitend verantwoording op rechtmatigheidsgronden vereist, op lokaal niveau is er vaak behoefte aan inzicht in de resultaten van het beleid. Dit geldt zeker als de gemeente eigen middelen in de VVE steekt. Daarnaast speelt de lokale gegevensverzameling een rol in de wederzijdse verantwoording en biedt ook een basis om aan verbetering te werken. Daarom wordt in hoofdstuk 4 veel
aandacht besteed aan verantwoording en evaluatie van die resultaten. Voor mensen die meer over de voor- en vroegschoolse educatie willen weten, is achterin deze handreiking een lijst met achtergrondliteratuur opgenomen. Ook worden enkele websites toegelicht.
7
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 8
partners-VVE-handreiking
1
07-11-2006
14:49
Pagina 9
VVE-beleid: hoe het wordt V V E - B E L E I D : H O E H E T WO R DT
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van wijzigingen in de wet- en regelgeving voor de bestrijding van onderwijsachterstanden. Van elke wijziging die betrekking heeft op VVE wordt kort toegelicht wat deze wijziging feitelijk betekent op gemeentelijk niveau.
1.1 Veranderingen in de wetgeving De belangrijkste veranderingen in de wet- en regelgeving op het gebied van het onderwijsachterstandenbeleid per 1 augustus 2006 zijn: • De autonomie van de scholen wordt groter en de rol van de gemeente wordt teruggedrongen. • De verplichting voor gemeenten om een vierjarig lokaal onderwijsachterstandenplan te maken, vervalt. • Het verplichte op overeenstemming gericht overleg (OOGO) vervalt, maar gemeenten en schoolbesturen moeten minimaal éénmaal per jaar overleg voeren over het bestrijden van onderwijsachterstanden (waaronder de voor- en vroegschoolse educatie), de inrichting van schakelklassen en het bestrijden van segregatie en bevorderen van integratie. • De gemeenten ontvangen een specifieke uitkering voor het bestrijden van onderwijsachter-
standen. Deze moet besteed worden aan VVE in de voorschoolse periode en schakelklassen. Maximaal 15% mag worden ingezet voor overige
activiteiten en coördinatie. • De gewichtenregeling, waaruit de schoolbesturen de vroegschoolse educatie moeten bekostigen, verandert.
1.2 Veranderingen in de VVE De veranderingen in het onderwijsachterstandenbeleid leiden
De nieuwe gewichtenregeling De gewichtenregeling is op 1 augustus 2006 gewijzigd. Dat heeft niet onmiddellijk gevolgen voor de formatie van de basisscholen. Op 1 oktober 2006 is voor het eerst volgens de nieuwe systematiek geteld voor de groep 4- en 5jarigen, en dat betekent dat de nieuwe gewichtenregeling vanaf 1 augustus 2007 voor het eerst gevolgen heeft voor de formatie van de basisscholen. • Extra formatie wordt alleen nog toegekend op basis van het opleidingsniveau van de ouders. Etniciteit speelt geen rol meer bij de toekenning. • Er komen twee gewichten: een gewicht van 0,3 voor kinderen waarvan beide ouders maximaal een opleiding op VMBO-niveau hebben en een gewicht van 1,2 voor kinderen waarvan een ouder maximaal basisonderwijs heeft genoten en de andere ouder maximaal een opleiding op VMBOniveau. • De drempel van 9% die werd gehanteerd voor het toekennen van extra formatie wordt verlaagd naar 6%. Dat wil zeggen dat het percentage doelgroepkinderen op de betreffende school 6% of hoger is. Scholen komen dus eerder voor extra formatie in aanmerking. • De nieuwe gewichtenregeling leidt tot een verschuiving van middelen van de stad naar het platteland en van scholen met veel allochtone naar scholen met veel autochtone leerlingen met een lage opleiding. De grote steden zullen tijdelijk voor het verlies aan formatie worden gecompenseerd.
9
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 10
[VVE op de agenda]
ook tot veranderingen in de VVE. Deze zijn opgenomen in een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit doelstelling en bekostiging onderwijsachterstandenbeleid 2006-2010) De belangrijkste veranderingen in de VVE zijn de volgende: • De verantwoordelijkheden zijn verschoven. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het voorschoolse deel van de VVE, schoolbesturen voor het vroegschoolse deel. Gemeenten en schoolbesturen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het realiseren van een doorgaande lijn in de VVE. • De bekostiging van het vroegschoolse deel loopt niet langer via de gemeente. Schoolbesturen ontvangen hun uitkering rechtstreeks van het rijk. Uiterlijk in 2010 moet de gemeente haar financiële middelen helemaal teruggetrokken hebben uit het vroegschoolse deel van de VVE. • Er is een minimum basisniveau vastgesteld voor het voorschoolse deel van de VVE. Kinderen moeten gedurende minimaal een jaar minimaal drie dagdelen VVE ontvangen. • In 2010 moet in de voorschoolse periode landelijk minimaal 70% van de doelgroepkinderen bereikt worden met
een effectief VVE-programma. 1) • Alle gemeenten moeten verantwoording afleggen over de rechtmatige besteding van de middelen voor VVE. Verantwoording aan de rijksoverheid over de doelmatigheid van de besteding is alleen verplicht voor de gemeenten die deelnemen aan het grotestedenbeleid. Nieuwe bestuurlijke verhoudingen Zoals gezegd zijn de gemeenten nu verantwoordelijk voor het voorschoolse deel van VVE en de schoolbesturen voor het vroegschoolse deel. In de afgelopen jaren viel ook het vroegschoolse deel van VVE onder verantwoordelijkheid van de gemeente. De ‘knip’ in de verantwoordelijkheid betekent dat de invloed van gemeenten op het VVE-beleid van de schoolbesturen beperkt is. De verhoudingen tussen de gemeenten en de schoolbesturen zijn hiermee gelijkwaardiger geworden. Ook de andere partners kunnen in het overleg een gelijkwaardige rol opeisen. Meer nog dan in het verleden is overleg op basis van gelijkwaardigheid het instrument om te zorgen voor een goede onderlinge afstemming.
1) In oktober 2006 is de motie Hamer aangenomen waarin de regering wordt gevraagd het
doelgroepbereik voor VVE op 100% te stellen. Hoe dit wordt uitgewerkt is nog niet duidelijk.
10
Doorgaande lijn als rode draad De afgelopen jaren is sterk ingezet op het realiseren van een doorgaande lijn tussen de voorschool en de kleutergroepen van het basisonderwijs. Via de keuze van een gezamenlijk programma, gezamenlijke scholing en afspraken over de observatie en overdracht van kinderen hebben peuterspeelzalen en basisscholen gewerkt aan de doorgaande lijn. Ook onder de nieuwe bestuurlijke verhoudingen is die doorgaande lijn tussen de voorschoolse en de vroegschoolse periode een van de belangrijkste doelen. Gemeenten en schoolbesturen zijn hier samen voor verantwoordelijk.
Handreiking De lokale educatieve agenda De doorgaande lijn binnen VVE is een van de onderdelen die op de agenda van het lokaal educatieve overleg staan. In de handreiking De lokale educatieve agenda (VNG/Oberon, 2006) wordt een stappenplan uitgewerkt voor dit overleg. Deze stappen zijn: – Visie-ontwikkeling – Diagnose van de staat van het onderwijs – Bepalen van de lokale educatieve agenda – Afspraken maken – Wederzijdse verantwoording.
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 11
[VVE-beleid: hoe het wordt]
Gelijkwaardig lokaal educatief overleg De onderwijswetgeving legt de gemeenten de verplichting op om minimaal een keer per jaar met de schoolbesturen te overleggen over een aantal onderwerpen, waaronder het realiseren van de doorgaande lijn in de ontwikkeling van de kinderen. Het is aan de gemeenten om er voor te zorgen dat alle lokale partners op basis van gelijkwaardigheid aan het lokale overleg kunnen deelnemen. Gezamenlijk bepalen zij welke thema’s prioriteit hebben, hoe aan deze thema’s gewerkt zal worden en wie waarvoor verantwoordelijk is. Deze beleidslijnen worden vastgelegd in de lokale educatieve agenda, waar alle partijen zich aan committeren.
nog wel middelen steken in het vroegschoolse deel van de VVE, dan is het zaak om dit zorgvuldig af te bouwen. In een aantal gemeenten zal dit weinig problemen opleveren. Deze gemeenten gaven ook in de periode 2002-2006 weinig geld uit aan het vroegschoolse deel van de VVE. Andere gemeenten betaalden aanzienlijk meer aan het vroegschoolse deel van de VVE. Wanneer dit het geval is zullen de gemeenten hun bijdragen op een zorgvuldige manier moeten beëindigen.
Financiële boedelscheiding Het bedrag dat gemeenten op 1 augustus 2006 aan basisscholen uitkeerden, mag niet meer verhoogd worden. In 2010 moet het bedrag zelfs geheel afgebouwd zijn.
De vraag is of de gemeente helemaal geen uitgaven voor het vroegschoolse deel mag doen. Het lijkt niet verboden dat de gemeente uitgaven voor monitoring als onderdeel van het vaststellen van resultaten op lokaal niveau blijft betalen. Wat in elk geval op termijn niet meer mag is het bekostigen van een dubbele bezetting en tutoren in de kleutergroepen. Die kosten moeten de schoolbesturen zelf gaan betalen.
De gemeenten Het is de bedoeling dat de gemeenten hun bijdragen geleidelijk afbouwen, de scholen betalen het vroegschoolse deel van de VVE zelf. Het is van belang om de overgang van de oude naar de nieuwe situatie goed te regelen. Wanneer gemeenten bij het begin van de vierjarige periode in 2006
De scholen Scholen moeten de VVE-activiteiten in de vroegschoolse periode zelf betalen uit de middelen die zij rechtstreeks van het rijk ontvangen. Over de besteding leggen zij verantwoording af in hun jaarrekening. Vanaf het schooljaar 2006-2007 heeft de overheid een extra
Onderwijsachterstandengeld in de lumpsum Door de opname in de lumpsum is het voor schoolbesturen en schoolleiders moeilijk om voor de eigen school of scholen de uitkering voor OAB te identificeren. Er is echter een rekenformule waarmee zij die uitkering uit kunnen rekenen. Vanaf het schooljaar 2006-2007 is structureel een budget van € 60 miljoen extra beschikbaar voor OAB. Met ingang van 1 augustus 2006 zijn deze middelen verwerkt in de lumpsumbekostiging. Het budget wordt verdeeld op basis van het schoolgewicht. De motie Verhagen heeft ertoe geleid dat de formatie per schoolgewicht is verhoogd van 0,0409 naar 0,0503. In geld uitgedrukt betekent dit het volgende: oorspronkelijk zou de school, uitgaande van de landelijke GPL-LA van € 50.727,29 een bedrag per schoolgewicht ontvangen van 0,0409 x € 50.727,29 = € 2074,75. Door de motie Verhagen krijgt de school echter 0,0503 x € 50.727,29 = € 2551,58. De middelen voor achterstandsbestrijding zijn dus als gevolg van de motie Verhagen verhoogd met een bedrag van € 476,83 per gewicht. Deze middelen zijn niet geoormerkt voor VVE, maar voor groep 1 t/m 4.
11
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 12
[VVE op de agenda]
bedrag van € 60 miljoen aan de schoolbesturen toegekend voor de bestrijding van onderwijsachterstanden. De Tweede Kamer heeft dit bedrag (ook wel de ‘Verhagengelden’ genoemd) geoormerkt voor de onderbouw. Schoolbesturen mogen deze middelen inzetten voor groep 1 t/m 4 van de basisschool. De uitkering wordt aan het schoolbestuur uitgekeerd. Het schoolbestuur is bevoegd om de middelen over de eigen scholen te verdelen. Minimum aantal dagdelen Op grond van de AMvB wordt een minimumniveau voor de voorschoolse VVE ingevoerd. Kinderen moeten in de voorschoolse periode gedurende minimaal een jaar minstens drie dagdelen VVE volgen. Het is voor het eerst dat in de regelgeving een landelijk minimumniveau wordt vastgelegd. In
12
2006-2007 mag nog twee dagdelen worden gehanteerd. Verhoging doelgroepbereik naar 70% In 2010 wil het ministerie minimaal 70% van de doelgroepkinderen bereiken met een effectief VVE-programma. Dit is een landelijke doelstelling, die niet voor elke individuele gemeente geldt. De gemeenten die deelnemen aan het grotestedenbeleid hebben met het rijk in een convenant een eigen, voor iedere gemeente verschillend, percentage afgesproken. De verhoging naar 70% wordt onderbouwd met de redenering dat gemeenten geld overhouden omdat het vroegschoolse deel van de VVE rechtstreeks door de rijks-
overheid aan de schoolbesturen wordt betaald. Met het vrijvallende geld kunnen gemeenten meer doelgroepkinderen in de voorschoolse periode bedienen. 2) Verantwoording bestedingen Voor de verantwoording heeft de rijksoverheid regels opgesteld. Deze verschillen voor de gemeenten die deelnemen aan het grotestedenbeleid en de overige gemeenten. Alleen de grote steden dienen het doelbereik te verantwoorden. Buiten de verantwoordingsregels van de rijksoverheid zijn in veel gemeenten aanvullende afspraken gemaakt om de resultaten van het VVEbeleid te meten.
2) In de begroting van OCW voor 2007 is incidenteel 45 miljoen beschikbaar gesteld voor
VVE met als doel versnelde uitgroei van gemeentelijke middelen uit de vroegschoolse periode mogelijk te maken en eerder 70% bereik te halen. Hoe dit wordt uitgewerkt is nog niet duidelijk.
partners-VVE-handreiking
2
07-11-2006
14:49
Pagina 13
Samenwerking en overleg S A M E N W E R K I N G E N OV E R L E G
In dit hoofdstuk staan de vragen en dilemma’s rond samenwerking en overleg tussen de gemeente en de partners die bij VVE betrokken zijn centraal.
2.1 De belangrijkste partners uitgelicht G Welke partners spelen een rol bij VVE en wat zijn hun belangen? Het aantal partners in de VVE is vrij groot. Kernpartners zijn de peuterspeelzalen en de basisscholen. De kinderopvang neemt nog weinig deel aan VVE-activiteiten, maar de belangstelling is wel groeiende. Vaak zijn peuterspeelzalen en scholen ingedeeld in koppels, de koppels werken met hetzelfde VVE-programma. In steden zoals Amsterdam, Utrecht en Den Haag spreekt men van voorscholen. De voorschool is een gedeelde verantwoordelijkheid van basisscholen en peuterspeelzalen en natuurlijk andere partijen zoals de gemeente en de jeugdgezondheidszorg. De activiteiten op peuterspeelzalen, dagverblijven en scholen kunnen worden ondersteund door activiteiten voor de ouders en leesbevorderingsactiviteiten in samen-
werking met de bibliotheek. Om de doelgroepkinderen op de voorschoolse voorziening te krijgen is een actief werving- en toeleidingsprogramma nodig. Hiermee komen het consultatiebureau en het welzijnswerk in beeld. Hieronder volgt van de belangrijkste partners (peuterspeelzaalwerk, kinderdagverblijven, basisscholen en consultatiebureaus) een beschrijving van de rol en positie binnen de VVE. VVE en het peuterspeelzaalwerk Nederland telt ruim 4200 peuterspeelzalen. Geschat wordt dat ongeveer tweederde van de kinderen van 2,5 tot 4 jaar de peuterspeelzaal bezoekt. De basisinfrastructuur van de peuterspeelzaal en de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk verschillen per gemeente. Hoewel de laatste jaren een grootscheepse professionaliseringsoperatie heeft plaatsgevonden, gepaard gaande met een bestuurlijke schaalvergroting, ontberen veel peuterspeelzalen nog professionele leidsters en professionele bestuurders. De professionalisering rondom
VVE bij de peuterspeelzalen heeft diverse impulsen gekregen: • De peuterspeelzalen zijn betrokken bij de ontwikkeling en implementatie van de pilotprojecten Kaleidoscoop en Piramide (1995-1999). • De stimuleringsregelingen VVE in 2000 en 2001 hebben ertoe geleid dat in de 172 GOAgemeenten de leidsters van peuterspeelzalen in een VVEprogramma zijn geschoold. • Sinds 2002 zijn 3500 leidsters van 600 peuterspeelzalen geschoold op de Taallijn VVE. • Voor 2006 en 2007 heeft het ministerie 18 miljoen beschikbaar gesteld om een kwaliteitsimpuls aan VVE te geven door het professionaliseren van leidsters en leerkrachten. De scholing is gericht op het huidige personeel. Toekomstig VVEpersoneel wordt via de opleiding bereikt. Niet alle gemeenten hebben gekozen voor een uitgebreid programma, veel peuterspeelzalen hebben scholing op maat gekregen, bijvoorbeeld taalstimulering of het gebruik van een observatiemethode. Naast scholing en de implementatie van een VVE-programma is het voor veel peuterspeelzalen een grote omslag geweest om met
13
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 14
[VVE op de agenda]
het onderwijs samen te werken. Met name deze samenwerking is geïntensiveerd bij de invoering van VVE-programma’s. Soms heeft dit er toe geleid dat de peuterspeelzaal het schoolgebouw is ingetrokken. Tot slot is er veel veranderd in de randvoorwaardelijke sfeer. Veelal zijn groepen verkleind en is er een tweede leidster op de groep gekomen, of op bepaalde dagdelen een leidster die een klein groepje kinderen extra ondersteunt. VVE en de kinderopvang Kinderdagverblijven zijn bij uitstek geschikte voorzieningen om kinderen te ondersteunen in hun ontwikkeling. Kinderen worden immers gedurende de hele dag opgevangen en begeleid door leidsters. Toch hebben de impulsen vanuit de regeling VVE nog maar weinig kinderdagverblijven bereikt, zo blijkt uit onderzoek van Deloitte in opdracht van SZW en VWS (maart 2005). Oorzaken van de beperkte betrokkenheid Ten eerste zijn op veel kinderdagverblijven maar weinig doelgroepkinderen aanwezig. Alleen in grote steden is bekend dat er kinderdagverblijven zijn waar een hoge concentratie doelgroepkinderen het kinderdagverblijf bezoekt. Veel gemeenten hebben slecht zicht op de doelgroep binnen de kinderdagverblijven. Ze sluiten de
14
kinderdagverblijven bij voorbaat uit om deel te nemen aan het VVE-beleid vanuit de veronderstelling dat er geen of maar enkele doelgroepkinderen de kinderdagverblijven bezoeken. Kinderdagverblijven vervullen ook veel minder dan de peuterspeelzalen een buurtfunctie, kinderen waaieren meestal uit naar
verschillende scholen in de gemeente, waardoor de doorgaande lijn niet gegarandeerd is. Een tweede belangrijke reden is dat de kinderopvang de huidige VVE-programma’s niet geschikt acht voor de kinderdagverblijven. Overigens worden daar nu wel gerichte verbeteracties op gezet.
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 15
[Samenwerking en overleg]
Kaleidoscoop bijvoorbeeld heeft het curriculum aangepast, er is een pilot van de Taallijn op een aantal kinderdagverblijven in Amsterdam Zuid-Oost. Ook Piramide, Startblokken en Ko-totaal bieden hun trainingen aan voor de kinderdagverblijven. In Rotterdam is door stichting de Meeuw een speciaal programma ontwik-
keld voor een voorschool in de kinderopvang. Het programma ‘Ben ik in beeld’ combineert elementen van de bekende VVEprogramma’s. Een derde aspect is het imago van VVE en de commerciële insteek van veel kinderdagverblijven. Kinderdagverblijven die zich presenteren als voorziening waar VVE wordt aangeboden kunnen door de ouders gezien worden als voorziening voor achterstandskinderen. Een dergelijk imago kan in het nadeel van het kinderdagverblijf werken. Aan de andere kant kan een kinderdagverblijf VVE juist gebruiken om zich te profileren als dagverblijf waar veel aandacht is voor taalontwikkeling. VVE en de basisschool De invoering van effectieve VVEprogramma’s heeft verschillende consequenties op de basisscholen: • Een intensievere bezetting op de groepen waar de programma’s worden uitgevoerd. Er zijn extra leerkrachten, tutoren of onderwijsassistenten gedurende een aantal dagdelen of uren per week. Ook verkleining van groepen komt voor. Hierdoor is het mogelijk extra aandacht te besteden aan kinderen die dat nodig hebben. • Meer samenwerking met peuterspeelzalen om een doorgaande lijn te kunnen realiseren. Een basisschool is vaak
•
•
•
•
gekoppeld aan een peuterspeelzaal, maakt daarmee samenwerkingsafspraken en werkt met hetzelfde of een aansluitend VVE-programma. In sommige gemeenten werken alle peuterspeelzalen en basisscholen met hetzelfde programma. Voor de overdracht van peuters van peuterspeelzaal of dagverblijf naar basisschool wordt vaak gebruik gemaakt van speciale overdrachtsformulieren. Vaak volgen leerkrachten en peuterspeelzaalleidsters gezamenlijk VVE-scholing. Leerkrachten constateren veelal dat een VVE-programma wel degelijk verschil uitmaakt en dat zij gerichter de ontwikkeling van de kinderen kunnen begeleiden en of stimuleren. Deze positieve resultaten hebben hun uitwerking, de meeste scholen zijn enthousiast over de nieuwe aanpak. Bij de leerkrachten is het zicht op en de waardering van de professionaliteit van peuterleidsters gegroeid.
VVE en de consultatiebureaus Doordat de medewerkers van het consultatiebureau bijna alle jonge kinderen en hun ouders bereiken, zijn ze een uitstekende partner bij het opstellen en uitvoeren van het VVE-beleid. Op de volgende gebieden kunnen
15
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 16
[VVE op de agenda]
Nulde groepen Bij sommige basisscholen zijn nulde groepen in opkomst. Dit zijn door het schoolbestuur opgezette peutergroepen op een basisschool. Vooral christelijke scholen hebben ervaren dat ouders hun kind vanuit geloofsoverwegingen niet bij een peuterspeelzaal aanmelden. Terwijl ouders wel hun peuter ‘op school’ willen achterlaten. De opzet van nulde groepen verschilt in doelgroep (leeftijd) en doelstelling (bijvoorbeeld voorbereiding op school of samen spelen, ontmoeten). In sommige gemeenten zijn nulde groepen concurrerend met de reguliere peuterspeelzalen. De peuterspeelzalen lopen leeg terwijl de nulde groep met gemak gevuld wordt. Peuterspeelzaalbesturen betreuren deze ontwikkeling. Zij zien nulde groepen als valse concurrentie omdat zij bijvoorbeeld geen ouderbijdrage hoeven te vragen. Met de opkomst van nulde groepen staan gemeenten voor een dilemma: wel of niet subsidiëren van een VVEprogramma bij deze groepen? Een beleidsdoel is zoveel mogelijk doelgroepkinderen bereiken en daar dragen nulde groepen zeker aan bij. Tegelijkertijd betekent het vaak een terugloop van aanmeldingen bij het reguliere peuterspeelzaalwerk.
consultatiebureaus een rol spelen 3): • De werving en toeleiding van doelgroeppeuters naar peuterspeelzalen met VVE-programma’s. Dit gebeurt door middel van voorlichtingsbijeenkomsten, maar ook door directe benadering en doorverwijzing
3) In september 2006 is de motie Rutte
aangenomen waarmee het consultatiebureau een rol krijgt in een screening van taalachterstanden bij alle kinderen voor hun derde levensjaar. Hoe dit wordt uitgewerkt is nog niet duidelijk.
16
van ouders en kinderen. • De bepaling van de doelgroep voor VVE en de screening van doelgroepkinderen. In sommige gemeenten wordt de doelgroep niet louter en alleen bepaald door het leerlinggewicht, maar worden aanvullende criteria geformuleerd. Deze worden vaak opgesteld in overleg met de verschillende partners. Het consultatiebureau is vaak betrokken bij de screening van kinderen op basis van de opgestelde criteria. • Uitvoerende taken op het gebied van stimulering van het gebruik van boeken, veelal in
samenwerking met de bibliotheek. Hierbij worden programma’s als Boekenpret en Boekenbas gebruikt. De organisaties voor jeugdgezondheidszorg werken vaak in meerdere gemeenten (soms in meerdere provincies). Het is voor de jeugdgezondheidszorg veel werk om met alle afzonderlijke gemeenten afspraken te maken. Vanuit de optiek van de jeugdgezondheidszorgorganisatie zijn afspraken met meerdere gemeenten tegelijk daarom het meest efficiënt. Veel werkzaamheden rond VVE, zoals actieve werving en screening, overtreffen de al betaalde reguliere taken uit het basispakket van de JGZ. Het zijn taken waar gemeenten soms extra voor betalen.
2.2 Vormgeving van de samenwerking tussen de partners Kenmerkend voor samenwerking binnen de VVE is de doorgaande lijn: dat wil zeggen de aansluiting en afstemming van de activiteiten van de verschillende instellingen. Het gaat onder andere om de vraag hoe activiteiten van consultatiebureau, bibliotheek, peuterspeelzalen en basisscholen elkaar kunnen versterken. In een ketenbenadering werken instellingen
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 17
[Samenwerking en overleg]
nauw samen om de visie op het werken met kinderen en het aanbod van de verschillende instellingen zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Het mag duidelijk zijn dat het realiseren van de doorgaande lijn om samenwerking en overleg vraagt. Samenwerking op bestuurlijk en managementniveau G Hoe kan de samenwerking op bestuurlijk en managementniveau vorm worden gegeven? Gelijkwaardigheid essentieel In gemeenten waar het peuterspeelzaalwerk door vrijwilligers wordt bestuurd waren tot voor kort peuterspeelzalen op bestuurlijk niveau niet vertegenwoordigd. Daar waar het peuterspeelzaalwerk onder een professionele instelling valt, gebeurde dat soms wel. Voor een breed gedragen VVE-beleid is een vertegenwoordiging van àlle kernpartners echter essentieel. Binnen het nieuw in te stellen lokaal educatieve overleg wordt daarom uitgegaan van de gelijkwaardigheid van alle partners. Het is dus ook niet meer vanzelfsprekend dat scholen het VVE-beleid voortzetten op de wijze die de gemeente het meest wenselijk vindt.
Voor het overleg op bestuurlijk en managementniveau zijn verschillende varianten mogelijk. We schetsen hier twee uitersten. Een uitgebreide bestuurlijke overleggroep Hierin zijn alle partners rond VVE vertegenwoordigd. In dit overleg worden gezamenlijke doelstellingen en een Plan van Aanpak vastgesteld. Hierover worden bindende afspraken gemaakt. Voor de voorbereiding van het beleid en voor de aansturing van de uitvoerende activiteiten kunnen een of meer gemeentelijke project- of werkgroepen worden ingesteld die input kunnen geven voor een Plan van Aanpak en binnen de gemaakte afspraken uitvoering geven aan het gezamenlijk vastgestelde beleid. In de meeste gemeenten zal worden gekozen voor de constructie waarbij de bestuursgroep geadviseerd wordt door de werkgroep op uitvoerend niveau. In de werkgroep zijn de volgende partners mogelijk: het onderwijs, de peuterspeelzalen, de kinderopvang, de jeugdgezondheidszorg, de bibliotheek. De bestuursgroep is over het algemeen ontstaan vanuit het OOGO. Een beperkt bestuurlijk overleg In dit overleg, dat onderdeel kan zijn van het verplichte jaarlijkse lokaal educatieve overleg, maken
gemeente en schoolbesturen een keer per jaar afspraken over de VVE. Afstemming van de uitvoering vindt plaats via bilaterale contacten. De nieuwe wetgeving zegt dat ‘jaarlijks verplicht overleg’ wordt gevoerd tussen de schoolbesturen en de gemeente. In dat overleg worden afspraken gemaakt over het voorkomen van segregatie, de bevordering van integratie en de bestrijding van onderwijsachterstanden (waaronder VVE). Convenant of Plan van Aanpak Het opstellen van een VVE-plan is in de nieuwe situatie niet verplicht, maar wel verstandig. Een advies is dan ook om een Plan van Aanpak op te stellen waarin de nieuwe vraagstukken en actiepunten worden geformuleerd. In samenspraak met de bij VVE betrokken instellingen kan het gemeentelijke beleid worden gericht op bijvoorbeeld: • een signaleringsfunctie vanuit de ouder- en kindzorg met verbindingen naar de andere instellingen en programma’s; • de functies die de diverse instellingen kunnen vervullen om een optimale ontwikkeling van jonge kinderen, in samenspraak met hun ouders, te stimuleren; • een goede overgang van kinderen tussen voorzieningen en programma’s; • effectieve combinaties van
17
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 18
[VVE op de agenda]
centrumgerichte en gezinsgerichte activiteiten; • verbindingen tussen programma’s en voorzieningen voor jonge kinderen en voor volwassenen; • structurele verbeteringen in de voor- en vroegschoolse voorzieningen.
Samenwerking op uitvoerend niveau G Hoe kan de samenwerking op uitvoerend niveau vorm worden gegeven? G En hoe kan daarbij de doorgaande lijn worden gehandhaafd en versterkt?
Er zijn verschillende gradaties van samenwerking op uitvoerend niveau aan te geven. We gaan hier kort in op verschillende vormen van samenwerking die naast elkaar kunnen bestaan.
Huisvesting van de peuterspeelzaal De trend op dit moment is om peuterspeelzalen te koppelen aan basisscholen en zodra het kan de peuterspeelzaal ook in de school te plaatsen. Een inpandige peuterspeelzaal kan een impuls zijn voor de samenwerking tussen de peuterspeelzaal en basisschool, waarmee inhoudelijke afstemming meer kansen krijgt. Bovendien zullen peuters die doorstromen naar de betreffende basisschool dit minder als een ingrijpende overgang ervaren. Beide argumenten wegen sterk in een VVE-beleid, maar daar staat tegenover dat ouders gevoelsmatig beperkt worden in hun vrijheid van schoolkeuze. Wanneer zij kiezen voor die ene peuterspeelzaal, kiezen zij impliciet ook voor die ene basisschool (deze peuters krijgen vaak voorrang).
18
Samenwerking tussen (koppels van) peuterspeelzaal en basisschool Samenwerking tussen de basisschool en de peuterspeelzaal is cruciaal voor het slagen van VVEbeleid (zoals inhoudelijke afstemming van de leerinhouden en een goede overdracht van kinderen). De culturen verschillen, maar zijn in de afgelopen jaren dichter bij elkaar gekomen. Beide partijen ervaren een goede samenwerking als een verrijking. De waardering voor het werk van elkaar is toegenomen. Wat beide partijen bindt is dat zij de ontwikkeling van kinderen willen stimuleren en veel bevrediging ervaren wanneer ze kinderen vooruit zien gaan. Voor de kleuter-
Van oudsher zijn peuterspeelzalen onderdeel van het welzijnswerk, daarom zijn veel peuterspeelzalen gehuisvest in een buurtcentrum. De koppeling van een peuterspeelzaal aan een buurtcentrum levert ook interessante afstemming op (denk daarbij aan taallessen, activiteiten ter bevordering van integratie, kinderwerk). Dit model biedt veel mogelijkheden voor betrokkenheid en activering van ouders. Ideaal is uiteraard het brede schoolconcept waarbij sprake is van een combinatie van peuterspeelzaal, school en buurthuis. De betrokkenheid van een bibliotheek zorgt voor een gerichte boekencollectie (rondom een thema), gezamenlijke voorleesbijeenkomsten voor kinderen en ouders, etc.
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:49
Pagina 19
[VVE op de agenda]
leerkracht levert goede afstemming met de peuterleidster veel op: zij neemt immers het stokje over en dan is het prettig wanneer peuters al bepaalde vaardigheden hebben geleerd op de peuterspeelzaal. Samenwerking in een brede school VVE is dikwijls opgenomen in een brede school: de peuterspeelzaal en de school werken samen aan een VVE-programma. Daarnaast zijn er ook andere instellingen die zich actief inzetten voor VVE, bijvoorbeeld een welzijnsorganisatie en een consultatiebureau die werken aan toeleiding en ondersteunen bij ouderactiviteiten. Ook biedt een brede school de mogelijkheid om de interne begeleider van de school de peuterspeelzaal te laten ondersteunen. Werkgroep VVE Om afspraken op de werkvloer te maken en het beleid concreet handen en voeten te geven, zijn er in veel gemeenten interdisciplinaire werkgroepen VVE in het leven geroepen. Om een gemeenschappelijk verantwoordelijk-
heidsgevoel te creëren is een krachtige coördinator van belang, zodat vanuit een structurele en actieve samenwerking wordt gewerkt aan een doorgaande lijn. Samenwerking op het gebied van scholing Scholingen voor VVE-programma’s worden in sommige gemeenten gezamenlijk gevolgd. In andere gemeenten hebben de instellingen ieder een eigen training gehad. Gezamenlijke scholing is vaak een goede basis voor verder overleg tussen leidsters en leerkrachten. Dit is echter niet vanzelfsprekend. De ervaring bij sommige gemeenten is dat, om het overleg levend te houden, dit overleg geïnitieerd en gefaciliteerd moet worden, bijvoorbeeld door een VVE- coördinator. Een terugkerende gezamenlijke studiedag en eens in de zoveel tijd een verplicht overleg over de overdracht van doelgroepkinderen kunnen bijdragen aan de continuïteit van de gezamenlijke afstemming tussen peuterleidsters en leerkrachten.
2.3 Inpassing VVE-beleid in het bredere jeugdbeleid G Hoe kan het nieuwe VVE-beleid worden ingepast in ander beleid rond jeugd en onderwijs? In veel gemeenten staat (meer) samenhang in het jeugdbeleid hoog op de agenda. Onderwijsbeleid en daarmee ook VVE-beleid worden afgestemd op het lokale jeugdbeleid. Ondersteunend hiervoor kan zijn als er in het college een wethouder jeugd is opgenomen die ook onderwijs in de portefeuille heeft. Gemeenten kunnen de lokale educatieve agenda bij uitstek als platform gebruiken om met alle partners te onderzoeken hoe het nieuwe VVE-beleid kan worden ingepast in een bredere jeugdagenda.
19
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 20
partners-VVE-handreiking
3
07-11-2006
14:50
Pagina 21
Ambities en kwaliteit A M B I T I E S E N KWA L I T E I T
Het is belangrijk dat gemeenten en andere VVE-partijen het gewenste bereik en kwaliteitsniveau kunnen behouden en zo mogelijk vergroten.
3.1 Verhoging doelgroepbereik naar 70%
wijsachterstanden; ook onder niet-gewichtenkinderen bevinden zich kinderen die baat hebben bij VVE.
Doelgroepbepaling G Hoe bepalen we de doelgroep? De wet zegt dat de gemeente zelf de doelgroep bepaalt. De uitkering aan de gemeenten is echter gebaseerd op de gewichtenregeling in het basisonderwijs. Veel gemeenten hebben daarom de gewichtenregeling als uitgangspunt voor de bepaling van de doelgroep gebruikt. Sommige gemeenten gebruiken die (oude) gewichtenregeling niet of hanteren naast de gewichtenregeling nog andere criteria. Denk bijvoorbeeld aan een indicatie van het consultatiebureau dat een kind in zijn ontwikkeling achterblijft. Argument om af te wijken van de gewichtenregeling is dat de gewichtenkinderen niet altijd de kinderen zijn die te kampen hebben met (dreigende) onder-
Sinds het schooljaar 2006-2007 is het nieuwe gewichtenstelsel van kracht. Volgens deze weging is de etniciteit niet van invloed op de kans op onderwijsachterstanden, maar geldt dat vooral voor het opleidingsniveau van de ouders. Deze nieuwe kijk op onderwijsachterstanden (ingegeven door wetenschappelijk onderzoek) beïnvloedt ook het gemeentelijk beleid. Het is een goede aanleiding om een pas op de plaats te maken en opnieuw te kijken naar de doelgroepbepaling voor VVE. De keuze voor een doelgroep moet expliciet zijn en goed onderbouwd. De jeugdgezondheidszorg denkt soms in termen van ‘risicokinderen’, terwijl de gemeente zich meestal laat leiden door de sociaal-economische invalshoek van het VVE-beleid. En het onderscheid tussen ‘zorgleerlingen’ en ‘onderwijsachterstandenleerlingen’ staat ook ter discussie.
Met behulp van de gewichtenregeling is in het basisonderwijs vrij eenvoudig vast te stellen welke scholen het grootste aantal leerlingen met educatieve achterstanden hebben. Voor de voorschoolse periode is dat minder eenvoudig, omdat peuterspeelzalen veelal niet het opleidingsniveau van ouders registreren. In het algemeen zal het percentage kinderen met educatieve achterstanden in de voorschoolse periode niet veel afwijken van het percentage op de basisschool in dezelfde buurt. Strategieën voor uitbreiding G Hoe verhogen we het bereik van de doelgroeppeuters? In 2010 wil het ministerie als landelijke doelstelling minimaal 70% van de doelgroepkinderen bereiken met een effectief VVEprogramma, zowel voorschools als in groep 1 en 2. De scholen zijn verantwoordelijk voor het vroegschoolse bereik; gemeenten voor het bereiken van 70% doelgroeppeuters. Om het bereik van de voorschoolse educatie verder te verhogen is een aantal strategieën mogelijk. Denk aan een aanbod
21
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 22
[VVE op de agenda]
van VVE-programma’s op peuterspeelzalen waar dat nog niet gebeurt (eventueel in ‘light’-variant), uitbreiding van de VVE naar de kinderopvang, aanbieden van thuisprogramma’s en het werven en toeleiden van doelgroepkinderen die nu nog niet bereikt worden. Bereik moeilijk haalbaar G Is een bereik van 70% haalbaar? G Wat speelt mee bij het bepalen van het ambitieniveau? De gedachte achter het ophogen van het bereik naar 70% is dat de gemeente zich terugtrekt uit de vroegschoolse periode en daardoor meer geld overhoudt voor de voorschoolse periode. Hierdoor wordt een hoger bereik mogelijk. Zo eenvoudig zal het in de praktijk niet gaan. Er zijn drie redenen om aan te nemen dat een bereik van 70% moeilijk haalbaar is. Ten eerste nemen op dit moment de meeste peuterspeelzalen en basisscholen met een hoog percentage doelgroepkinderen deel aan VVE. Verdere uitbreiding zal plaats moeten vinden in meer gemengde wijken. In die wijken wordt VVE aangeboden in gemengde groepen, waarin ook kinderen zitten die niet tot de
22
doelgroep behoren. Dit kan voorkomen worden door de doelgroepkinderen te concentreren in aparte groepen. Dat is ongewenst, want versterkt de segregatie. En dat staat weer haaks op de doelstelling van het integratiebeleid en de opdracht aan gemeenten om segregatie te bestrijden en integratie te bevorderen. In de praktijk zal het bereik niet evenredig kunnen toenemen met het beschikbare geld. De kosten per bereikt doelgroepkind worden relatief steeds hoger. Er is sprake van een afnemende meeropbrengst per geïnvesteerde euro. Bovendien moet er meer energie worden gestoken in werving en toeleiding. Ten tweede is binnen het beschikbare budget, dat voor kleine gemeenten vaak niet meer is dan enkele tienduizenden euro’s, het niet altijd mogelijk om een volwaardig VVE-programma aan te bieden. Daarom kiest men veelal voor een lichte variant van een programma. Ook eigen in de regio ontwikkelde programma’s zijn in trek. Er zijn minimaal dertig plaatselijke of regionale programma’s in gebruik. In sommige gemeenten met een zeer klein budget is ook het gebruik van deze programma’s niet haalbaar. Veelal wordt dan gekozen voor het professionaliseren van leidsters, met name op het punt van taalstimulering. In kleine gemeenten is
dus wel een groot bereik mogelijk, maar vaak niet met een volwaardige VVE-aanpak. Tenslotte is de groep kinderen die nog geen voorschoolse voorziening bezoekt, niet erg groot. Ongeveer 65% van de kinderen van drie jaar bezoekt een peuterspeelzaal, 23% van de driejarigen gaat naar de kinderopvang. Dat betekent dat ongeveer 12% van de driejarigen helemaal geen voorschoolse voorziening bezoekt. Op basis van ervaringsgegevens kunnen drie groepen onderscheiden worden die geen voorschoolse voorziening bezoeken: 1. kinderen van allochtone ouders met een lage opleiding, die dus het meest gebaat zouden zijn bij VVE; 2. kinderen van laag opgeleide autochtone ouders in de volkswijken van grote steden; 3. kinderen van orthodoxe christenen. Zij vinden dat opvang buitenshuis niet past binnen het eigen normen- en waardenpatroon. Problemen en dilemma’s bij de uitbreiding Bij de uitbreiding van de capaciteit dienen zich meerdere vragen en dilemma’s aan: • Welk programma past het beste bij de lokale situatie en de VVE-partners? Moeten de nieuwe VVE-locaties aansluiten op al bestaande programma-
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 23
[Ambities en kwaliteit]
Kunnen we van VVE een basisvoorziening maken? Er gaan steeds meer stemmen op om een basisvoorziening voor kinderen van 0 tot 4 jaar te scheppen. Dit geldt als een antwoord voor de tweedeling die er op dit moment is tussen kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. De kinderopvang wordt vooral gezien als een arbeidsmarktinstrument. Het verantwoordelijke ministerie is het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Kinderopvang wordt betaald door ouders, werkgevers en de rijksoverheid via de belastingdienst. Peuterspeelzaalwerk is een gemeentelijke voorziening en valt onder de Welzijnswet. Het wordt bekostigd uit ouderbijdragen en gemeentelijke subsidies. In de toekomst wordt het peuterspeelzaalwerk als onderdeel van het lokaal jeugdbeleid onder de werking van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) gebracht, waarin het moet concurreren met de voorzieningen voor ouderen en gehandicapten. Een basisvoorziening voor 0–4-jarigen kan zowel kinderopvang als peuterspeelzaalwerk aanbieden aan werkende en niet-werkende ouders, waardoor de mogelijkheid voor ouders om een dienstenpakket op maat af te nemen, toeneemt. De basisvoorziening zou voor een groot
deel door de overheid bekostigd moeten worden en biedt ouders meer keus om diensten op maat af te nemen. Een basisvoorziening brengt ook meer tot uitdrukking dat een voorschoolse voorziening niet alleen een arbeidsmarktinstrument is, maar vooral een voorziening die goed is voor kinderen. Monique Kremer heeft in haar proefschrift de zorgidealen in vier landen in West Europa beschreven. Het Nederlandse zorgideaal gaat uit van ouders die werk en zorg voor kinderen zo eerlijk mogelijk verdelen, waarbij opvang in het gezin wordt beschouwd als verreweg te prefereren boven opvang buitenshuis. Dit in tegenstelling tot het zorgideaal in Scandinavische landen, waar ouders opvang buitenshuis beschouwen als iets wat goed is voor kinderen en wat je kinderen niet kunt onthouden. Kremer stelt dat financiële prikkels om ouders te stimuleren hun kind naar een voorschoolse voorziening te sturen, weinig effect zullen hebben bij het heersende Nederlandse zorgideaal. Pas als ouders ervan overtuigd zijn dat opvang buitenshuis goed is voor kinderen, zullen ze hun schuldgevoel als ze hun kind naar de voorschoolse opvang sturen, loslaten. Daarom is het, volgens Plantenga,
belangrijk dat kinderopvang een voorziening is waar kinderen van werkende en niet werkende ouders de ruimte krijgen om te spelen en zich te ontwikkelen. Zij pleit voor een basisvoorziening van 16 uur voor iedere ouder, met daarboven de mogelijkheid om meer af te nemen. Als er een basisvoorziening voor VVE komt, kan dat leiden tot een betere pedagogische aanpak voor alle kinderen. Daarnaast kunnen kinderen met (taal)achterstanden via een geïntensiveerd programma extra aandacht krijgen.
23
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 24
[VVE op de agenda]
keuzes? Kiezen de scholen en instellingen zelf? Lukt het om inderdaad een gezamenlijk programma te kiezen waarbij het schoolbestuur en het peuterspeelzaalwerk c.q. de kinderopvang op een lijn komen? • De gemeente zal vooral het voorschoolse gedeelte kunnen subsidiëren, voor het vroegschoolse gedeelte kunnen zij alleen die kosten op zich nemen die de grens van het vroegschoolse budget van 2005-2006 niet overschrijden. • Een ander knelpunt kan de verdunning van de doelgroep zijn. De scholen en peuterspeelzalen die nu pas worden betrokken bij het VVE-beleid zullen hoogstwaarschijnlijk een lager percentage doelgroepkinderen opvangen. Het programma, dat wordt gekozen en de intensiteit van uitvoering moet passen bij de problematiek. Dat is de reden waarom bij de meeste programma’s het mogelijk is om te variëren in intensiteit (zie ook paragraaf 3.4). • Van belang is dat er voldoende capaciteit is om de doelstelling (het bereik van 70% -of een ander percentage- van de gekozen doelgroep) te behalen. Ook moet duidelijk zijn welke kinderen niet bereikt worden, hoe ze heten, waar en in welke wijken ze wonen en waarom ze nog niet deelnemen.
24
Werving en toeleiding Mogelijke wervingsstrategieën zijn: • Het product verkoopt zichzelf; de beste reclame is mond-opmond reclame. In sommige gemeenten wordt het bezoek aan de peuterspeelzaal gezien als onderdeel van de opvoeding van de kinderen. • Benutten van partners: er zijn veel organisaties die werken voor en met peuters en kleuters en hun ouders. Denk aan de gemeente, de peuterspeelzalen, de basisscholen, het consultatiebureauteam, gezinsgerichte programma’s, opvoedingsondersteuning, volwasseneducatie. Deze partners kunnen samen zorgdragen voor een goed wervings- en toeleidingsbeleid. • Inzetten van instituties en netwerken (van de doelgroep). Betrek moskeebesturen, kerkelijke leiders of zelforganisaties bij de werving en toeleiding. Voorbeelden van creatieve en effectieve wervingsprogramma’s en strategieën zijn Stap in, een felicitatiedienst, huisbezoeken, Samenspel, speel mee, de Kruipgroep, een actieve rol van de jeugdgezondheidszorg, het vrijblijvend uitproberen van de peuterspeelzaal en werving via de Volwasseneneducatie. Het gaat niet alleen om het kiezen van strategieën; een planmatige aanpak van de werving is van
belang. Zie hiervoor de publicatie Allemaal naar de peuterspeelzaal. VVE en kinderdagverblijven De kinderdagverblijven komen meer en meer in beeld om mee te doen met het VVE-beleid. Dat heeft onder andere te maken met de beleidsdoelstelling om 70% van de doelgroep te bereiken. Aangezien ruim 23% van de kinderen gebruik maakt van enige vorm van georganiseerde kinderopvang, loont het de moeite om ook deze voorziening te betrekken bij het VVE-beleid. Daarnaast speelt de gedachte mee om in de toekomst peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en VVE-aanbod onder één dak te integreren.
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 25
[Ambities en kwaliteit]
3.2 Invoering van een minimumniveau van drie dagdelen G Hoe gaan we om met een minimumniveau van drie dagdelen? G Hoe financieren we drie dagdelen VVE binnen het budget? G Welke varianten voor uitbreiding van dagdelen zijn mogelijk? Dagdelen en leerwinst Op grond van de AMvB wordt een minimumniveau voor VVE ingevoerd. Kinderen moeten in de voorschoolse periode gedurende minimaal een jaar minstens drie dagdelen VVE volgen. Voor het schooljaar 2006-2007 mag dat nog twee dagdelen zijn. Het aantal dagdelen dat peuters naar de peuterspeelzaal gaan is sterk bepalend voor de leerwinst. Als kinderen de peuterspeelzaal slechts twee dagdelen per week bezoeken mag eigenlijk van een VVE-methode geen significant effect worden verwacht. De beste effecten worden gemeten bij kinderen die vier dagdelen de peuterspeelzaal bezoeken. Het minimum van drie dagdelen in plaats van vier dagdelen wordt
Wat vinden gemeenten ervan? Zowel kleine als grote gemeenten zullen weinig gelukkig zijn met het vastleggen van een minimumniveau van drie dagdelen. Klein Kleine gemeenten konden in het verleden meestal niet voldoen aan de eis van vier dagdelen, gezien de geringe omvang van hun budget. Voor veel gemeenten zal ook drie dagdelen niet haalbaar blijken. Zij zouden kunnen differentiëren en alleen de doelgroepkinderen meer dagdelen laten komen, maar dat stuit weer op andere problemen: het draagvlak bij ouders en de verschillen die je daarmee creëert tussen wel en geen doelgroepkinderen. In sommige gemeenten lossen ze dat op door de kinderen in eerste instantie twee dagdelen te laten komen en als ze wat ouder zijn ‘op indicatie’ meerdere dagdelen aan te bevelen. Of nog beter: de leidster en ouders bekijken samen wat het kind nodig heeft.
Groot Grote gemeenten bieden in het algemeen vier dagdelen aan, wat als een minimum wordt beschouwd voor effectiviteit. Zij zullen niet gelukkig zijn met het signaal van de rijksoverheid dat drie dagdelen ook volstaat. Gecombineerd met de eis dat het bereik omhoog moet naar 70% kan een discussie ontstaan over het vergroten van de kwantiteit ten koste van de kwaliteit. Dat zou ertoe kunnen leiden dat VVE voor geen enkel kind meer effectief is. Overigens wijzen de voorlopige signalen erop dat gemeenten waar mogelijk aan vier dagdelen zullen vasthouden. Daarnaast wordt door peuterspeelzalen ook nu al rekening gehouden met de belastbaarheid van peuters. In sommige gemeenten maakt men ook op dit moment al onderscheid naar leeftijd, waarbij twee en een halfjarigen drie dagdelen krijgen en driejarigen vier dagdelen. Of men laat dit afhangen van de mogelijkheden van het kind en de visie van de ouders.
25
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 26
[VVE op de agenda]
van Rijkswege beargumenteerd met de geringere belastbaarheid van jonge kinderen. Uitbreiding van dagdelen kan op verschillende manieren gebeuren: • Doelgroepkinderen wordt extra dagdelen aangeboden: in een speciale groep op een ander dagdeel: in de ochtend of in de middag. • De extra dagdelen worden alleen aangeboden aan kinderen vanaf drie jaar. • De extra dagdelen worden alleen aangeboden op indicatie van het consultatiebureau, op basis van de deskundige beoordeling door de leidster, op basis van de observatie- en toetsgegevens en/of in overleg met ouders.
3.3 Kwaliteit van de VVE G Hoe bereiken en behouden we het gewenste kwaliteitsniveau? Voor effectiviteit en kwaliteit van het VVE-programma zijn geen wettelijke criteria vastgesteld. Een VVE-programma wordt beschouwd als effectief als het voldoet aan de vijf kwaliteitscriteria die in de Stimuleringsregelingen VVE (2000 en 2001) zijn opgenomen: • het programma is geschikt voor
26
Aantal dagdelen en bezettingsgraad naar gemeentegrootte
Vier dagdelen of meer Dubbele bezetting
Kleine gemeente tot 30.000 inwoners 20% 41%
2-jarigen en loopt door tot en met groep 2 van de basisschool; • een gestructureerde didactische aanpak; • intensieve begeleiding van de kinderen; • uitgevoerd door gekwalificeerd personeel; • aangeboden in een voorschoolse instelling of een basisschool. Wetenschappers stellen daarnaast dat een goed uitgevoerde oudercomponent de effectiviteit van een programma aanzienlijk kan verhogen. Effectieve programma’s In 2001 is een Keuzegids VVE samengesteld, waarin alle in Nederland bekende VVE-programma’s zijn getoetst aan de criteria voor een effectief VVE-programma. Buiten Piramide en Kaleidoskoop waren er in 2001 geen programma’s die aan alle eisen van effectiviteit voldeden. Uitgevers en programmaontwikkelaars hebben, na het bekend worden van de beoordelingen in
Middelgrote gemeenten meer dan 30.0000 38% 70%
Grote gemeente (G30) 74% 100%
de keuzegids, maatregelen genomen die ertoe moeten leiden dat hun programma’s gaan voldoen aan meer criteria in de keuzegids. Voor programma’s die alleen voor de peuterspeelzaal bedoeld waren is in de afgelopen jaren een vroegschoolse variant ontwikkeld en omgekeerd, zodat er nu sprake is van een doorlopende VVE-programma’s. Een voorbeeld is het programma Ko Totaal. Het peuterprogramma ‘Ik en Ko’ en het kleuterprogramma ‘Puk en Ko’ zijn samengevoegd en opnieuw bewerkt, zodat er een doorlopende lijn ontstaat van de peuterspeelzaal naar de basisschool. Recent is onderzoek gedaan naar het veel gebruikte programma Startblokken en Basisontwikkeling. In het onderzoek worden geen effecten van het programma op de toetsen voor taal- en cognitieve ontwikkeling gemeten. Wel blijken de Startblokkenkinderen hoger te scoren op enkele aspecten van de sociaal-
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 27
[Ambities en kwaliteit]
emotionele ontwikkeling. Een mogelijke verklaring voor de achterblijvende toetsresultaten is het feit dat het programma nog niet volledig geïmplementeerd
Database met effectieve programma’s Om de effectiviteit van de programma’s met elkaar te kunnen vergelijken is een meetinstrument ontwikkeld door NIZW jeugd. Er bestaat behoefte aan dit meetinstrument aangezien steeds meer gemeenten en instellingen het liefst voor een programma kiezen waarvan bewezen is dat het effectief is: de evidence based programma’s. De website genaamd www.jeugdinterventies.nl biedt toegang tot een databank met beschrijvingen van VVE-programma’s, gezinsgericht en centrumgericht, maar ook van ondersteunings-, preventie-, behandel- en sanctieprogramma’s. In de databank zijn alleen veelbelovende interventies opgenomen en interventies waarvan onderzoek heeft aangetoond dat ze effectief zijn. Een kritische kanttekening hierbij is dat het oordeel over de effectiviteit mede afhankelijk is van de kwaliteit van de effectmeting. Deze database vervangt op den duur de keuzegids VVE.
was op het moment dat het onderzoek werd uitgevoerd. De intensiteit van de uitvoering Niet alleen de programmakeuze en de kwaliteit van dat programma zijn belangrijk, dat geldt ook voor de intensiteit van de uitvoering. Hierbij zijn onder andere bepalend het aantal dagdelen dat kinderen deelnemen aan het programma en het aantal gekwalificeerde leidsters per
groep. Uit onderzoek onder gemeenten blijkt dat in de grote steden de intensivering van de programma-uitvoering het sterkst ontwikkeld is en daarnaast ook de dubbele bezetting gerealiseerd is.
Intensiteit De intensiteit van een VVE-programma kan verschillen, er kan worden gevarieerd met de leertijd per peuter, de trainings- en begeleidingstijd van de leidsters en leerkrachten en de aanschaf van materiaal. De leertijd per peuter Het aantal dagdelen waarop kinderen de peuterspeelzaal bezoeken. Het aantal kinderen in de groep. Het aantal uren van de tweede leidster of leerkracht. De specifieke inzet van de tweede leidster of leerkracht: begeleiding van individuele kinderen of groepjes kinderen, verschil maken tussen aantal uren voor de peuters en kleuters, het aantal uren dat er per kind beschikbaar is. De trainings- en begeleidingstijd Het aantal dagdelen voor scholing kan variëren. Daaraan gekoppeld kan begeleiding op de werkvloer worden geboden: deze coaching kan meer of minder intensief zijn of zelfs helemaal vervallen. De aanschaf van materialen Daarnaast hoort bij de meeste programma’s bepaald materiaal. Niet alles hoeft te worden aangeschaft of er kan worden gekeken of er alternatieven (aanwezig) zijn. Ook aan de inrichting van het lokaal kan veel of weinig geld worden besteed.
27
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 28
[VVE op de agenda]
VVE-varianten en light versies G Hoe gaan we om met de verschillende VVE varianten (light versies)? Welke aspecten spelen daarbij een rol? Steeds vaker worden zogenaamde ‘light’ versies ontwikkeld om in de behoefte aan minder intensieve (en goedkopere) varianten te voorzien. Het is bijvoorbeeld mogelijk om locaties waar hoge percentages doelgroepkinderen zitten een intensief aanbod te geven en op (alle) andere locaties te werken met lichte varianten van een VVEprogramma. Daarnaast is het mogelijk alle peuterspeelzalen (en scholen), ook als zij geen doelgroepkinderen hebben, deel te laten nemen aan bepaalde aspecten van VVE: bijvoorbeeld een overdrachtsformulier en taalbeleid. Randvoorwaarden Van invloed op de kwaliteit van uitvoering is tevens het draagvlak bij de uitvoerders, de leidsters, leerkrachten, directies en bestuurders. Verder dragen de inrichting van de ruimte en de aanwezigheid van geschikte materialen bij aan de kwaliteit van het programma. Overigens kan het programma nog zo goed zijn, maar als er bij de uitvoering van het programma geen rekening wordt gehouden
28
met de problemen en behoeften van de doelgroep ter plekke, dan gaat dat ten koste van de effecten.
3.4 Activiteiten voor ouders en gezinnen G Gezinsgerichte programma’s of opvoedingsondersteuning in VVE? De ontwikkeling van kinderen kan optimaal worden ondersteund wanneer beroepskrachten samenwerken met ouders. Deze op ouders gerichte activiteiten binnen een bepaald VVE-programma worden meestal met het begrip ‘oudercomponent’ aangeduid. De uitwerking van de ouderactiviteiten beperkten zich meestal tot voorlichting over het programma (waar zijn de kinderen mee bezig) en tips voor ouders om daar aansluitend thuis mee aan de slag te gaan. Een nadere uitwerking van de oudercomponent is wel een onderwerp dat door veel gemeenten als aandachtspunt voor de komende periode is opgenomen. Naast de oudercomponent in de VVE-programma’s bestaan er ook aparte gezinsgerichte programma’s zoals de Stap-programma’s van NIZW. Een combinatie van een gezinsgericht programma met
een goed programma vanuit een peuterspeelzaal of basisschool is ideaal. Een dergelijke combinatie leidt tot een aanzienlijke verbetering van de schoolprestaties van kinderen. (Leseman en Van der Leij, 2003). Kinderen worden dan op de peuterspeelzaal of op school én thuis gestimuleerd. In veel gemeenten zijn de gezinsgerichte programma’s afgebouwd de laatste jaren. De keuze voor VVE-programma’s en het laten vallen van de gezinsgerichte programma’s is vaak een politieke (en financiële) keuze. Inmiddels is in de AMvB Onderwijsachterstandenbeleid opgenomen dat de gezinsstimulerende programma’s wel kunnen worden bekostigd met het OAB-geld, maar alleen vanuit het deel van het budget dat bedoeld is voor coördinerende of overige activiteiten (dit bedraagt maximaal 15% van het toegekende bedrag). Opvoedingsondersteuning koppelen aan de peuterspeelzaal of basisschool? Het is een (beleids)keuze om opvoedingsondersteuning te koppelen aan een peuterspeelzaal of basisschool. Voor beide werksoorten levert het voordelen op. Voor opvoedingsondersteuning is het goed om temidden van de doelgroep het werk te kunnen verrichten; de peuterspeelzalen en basisscholen kunnen ouders deze
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 29
[Ambities en kwaliteit]
Allochtone ouders Een nieuwe impuls voor ouderbetrokkenheid is het onlangs geïnstalleerde platform Onderwijs en allochtone ouders (zie www.Forum.nl). Het vierjarige project, gefinancierd door OCW, moet uiteindelijk resulteren in structurele betrokkenheid van allochtone ouders bij het onderwijs van hun kinderen. Want vooral bij de migrantenouder is die betrokkenheid nog gering.
hierover verschillen en daarmee ook het beleid rondom opvoedingsondersteuning en VVEprogramma’s. In sommige gemeenten bestaan succesvolle samenwerkingsverbanden waarbij de beide functies onder één dak zijn gehuisvest. In andere gemeenten beperkt men zich tot een waardevolle samenwerking en afstemming op afstand.
3.5 Draagvlak voor VVE extra service verlenen. Een ander veel genoemd voordeel is dat beide partijen zich kunnen concentreren op hun kerntaak. Door de impuls opvoedings- en gezinsondersteuning is opvoedingsondersteuning hoog op de gemeentelijke agenda komen te staan. Gemeenten zoeken ook naar vormen om hun jeugdbeleid en onderwijsbeleid af te stemmen zodat het daar waar dat kan elkaar versterkt. De combinatie van opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering (O&O) binnen een VVE–centrum kent voordelen, maar staat ook ter discussie. Zijn scholen of peuterspeelzalen mede verantwoordelijk om ouders te ondersteunen in hun opvoedingstaak? Is het niet beter dat opvoedingsondersteuning onafhankelijk van scholen of peuterspeelzalen wordt aangeboden? De meningen
G Hoe zorgen we voor voldoende draagvlak bij de lokale politiek? VVE heeft over het algemeen een groot draagvlak op landelijk en lokaal niveau. In de periode 2002–2006 was VVE binnen het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid de meest gekozen prioriteit en van het onderwijsachterstandenbudget werd het grootste deel uitgegeven aan VVE. De betrokkenen in de praktijk zijn zeer positief over de effecten van VVE. Kleuterleerkrachten constateren grote verschillen tussen kinderen die een voorschoolse voorziening hebben bezocht en kinderen die dit niet gedaan hebben. Helaas is in Nederland weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de resultaten van VVE. De deelname
aan een VVE-programma wordt meegenomen in het Primacohortonderzoek, maar gegevens over kinderen die een volledig VVE-programma hebben doorlopen zijn nog niet beschikbaar. Harde gegevens over de effectiviteit van VVE komen vooral uit het buitenland. Vooral in de VS zijn kinderen die VVE-programma’s gevolgd hebben langdurig gevolgd. Ten opzichte van kinderen die geen voorschools programma gevolgd hebben zijn de verschillen groot en blijvend. VVE is belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen en VVE heeft grote maatschappelijke opbrengsten voor de samenleving. Belang van VVE voor de ontwikkeling van kinderen De effecten van voor- en vroegschoolse programma’s worden zichtbaar bij alle kinderen, ongeacht sociaal-economische of etnische achtergrond. Echter vooral kinderen die door hun thuissituatie een groot risico lopen om een educatieve achterstand op te lopen, hebben veel baat bij vooren vroegschoolse interventie. Onderzoek laat zien dat de kwaliteit van het programma en de kwaliteit van de uitvoering de doorslag geven. Hoe beter de kwaliteit, hoe groter de effecten. Door VVE maken kinderen een betere start op de basisschool. Ze blijven minder zitten, worden
29
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 30
[VVE op de agenda]
minder verwezen naar het speciaal onderwijs, halen vaker een diploma in het voortgezet onderwijs en vinden vaker werk. Ook zijn positieve lange-termijn-effecten op de gezondheid en de criminaliteit aangetoond. VVE heeft ook een positieve uitwerking op de gezinnen waarvan de kinderen VVE ontvangen. Internationale studies waarbij de kinderen binnen VVE lang gevolgd zijn (High Scope, Abcdarian) tonen aan dat de effecten groot zijn en lang doorwerken, ook in de volgende generaties. Iedere geïnvesteerde dollar of euro leidt op de lange termijn tot een veelvoud aan maatschappelijke opbrengsten.
30
In Nederland heeft vooral Leseman onderzoek gedaan naar de effectiviteit van VVE, door het uitvoeren van een metastudie op basis van nationaal en internationaal effectonderzoek. Enkele belangrijke bevindingen zijn dat achterstanden van jonge kinderen met VVE-programma’s met 40 tot 45% kunnen worden gereduceerd en dat dit effect nog met 30% kan toenemen als een centrumgerichte aanpak wordt gecombineerd met ouderactiviteiten en gezinsondersteuning. Dit alles onder de voorwaarde dat het gaat om kwalitatief goede programma’s die op professionele wijze worden uitgevoerd.
Het is opvallend dat de positieve effecten van voor- en vroegschoolse educatie vanuit verschillende disciplines, zoals de pedagogiek, de ontwikkelingspsychologie en de economie worden onderbouwd. Ook in Nederland heeft het VVE-beleid veel draagvlak. Hoewel langjarig effectonderzoek, i.t.t. de Verenigde Staten, ontbreekt en VVE nog een jonge geschiedenis heeft zijn de eerste ervaringen positief. De komende jaren zal blijken of deze indrukken door wetenschappelijk onderzoek worden bevestigd.
partners-VVE-handreiking
4
07-11-2006
14:50
Pagina 31
Resultaten in beeld: R E S U LTAT E N I N B E E L D : verantwoording en evaluatie V E R A N T WO O R D I N G E N E VA L UAT I E
Voor alle betrokkenen bij de VVE is het van belang om te weten of de gepleegde inspanningen resultaten opleveren.
4.1 Verantwoording G Wat moet je als gemeente verantwoorden? G Wat mag betaald worden uit het budget of de verschillende budgetten? Rechtmatigheid en doelmatigheid De rijksoverheid toetst op rechtmatige besteding van onderwijsachterstandsmiddelen. Alleen voor de GSB-gemeenten is daarnaast sprake van doelmatigheidstoetsing. Bij rechtmatigheidstoetsing gaat het om de vraag of de beschikbare middelen zijn besteed voor het doel waarvoor ze beschikbaar zijn gesteld. De accountant gaat dus na of de middelen die gemeenten hebben ontvangen voor VVE, ook daadwerkelijk aan VVE zijn besteed.
Bij doelmatigheid gaat het om de vraag of de doelstellingen van het VVE-beleid zijn bereikt. Wanneer middelen onrechtmatig zijn uitgegeven, kan de rijksoverheid deze terugvorderen. Het niet bereiken van de doelstelling, in dit geval het aanbieden van een effectief VVE-programma aan 70% van de kinderen uit de doelgroep van de VVE, is geen reden om middelen terug te vorderen. De rijksoverheid heeft voor 1 augustus 2006 jaarlijks de rechtmatigheid van de uitgaven gecontroleerd, maar nauwelijks aandacht besteed aan de doelmatigheid. Een landelijke monitor ontbrak waardoor er aan het eind van de periode 2002-2006 geen landelijk beeld bestaat over het wel of niet bereiken van de doelstelling van het VVE-beleid. Omdat een landelijke monitor wel verschillende malen is aangekondigd hebben veel gemeenten het verschijnen hiervan afgewacht en zelf geen actie ondernomen om de resultaten van het lokale VVEbeleid te meten. Onderlinge afspraken Veel gemeenten zijn pas gedu-
rende de periode 2002-2006 met schoolbesturen en peuterspeelzalen afspraken gaan maken over het meten van de resultaten, zodat men enig zicht zou krijgen op de resultaten op lokaal niveau. 45% van de gemeenten beschikte in 2005 over een monitor, waarbij het percentage in de grote gemeenten aanzienlijk hoger lag dan in kleine gemeenten. Ook in het nieuwe onderwijsachterstandenbeleid is het monitoren van de resultaten van beleid een kwestie van afspraken met de beleidspartners. Verantwoording in de periode 2006-2010 Voor de periode 2006-2010 wordt voor alle gemeenten de rechtmatigheid van de uitgaven voor VVE gecontroleerd. Om niet het risico te lopen geld te moeten terugbetalen is het van belang dat gemeenten geen onrechtmatige uitgaven doen. Dat wil zeggen dat gemeenten vanaf het schooljaar 2006-2007 de uitgaven voor vroegschoolse educatie in elk geval niet meer mogen verhogen en in het schooljaar 2009-2010 helemaal afgebouwd moeten hebben. Een andere bepaling die in dit verband van belang is, is de regel dat uitgaven voor ouderprogramma’s niet als VVE-activiteiten mogen worden verantwoord,
31
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 32
[VVE op de agenda]
32
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 33
[Resultaten in beeld: verantwoording en evaluatie]
maar onder de kop ‘coördinatie en overige activiteiten’ moeten worden verantwoord. Nog niet duidelijk zijn de gevolgen van het opnemen van een minimumniveau voor VVE in de voorschoolse periode. Nu voor het eerst een minimumniveau is vastgelegd kan de redenering worden gevolgd dat gemeenten die minder dan drie dagdelen aanbieden onrechtmatig handelen. In het uiterste geval kan dit leiden tot terugvorderen van middelen. Het lijkt ook wel duidelijk dat gemeenten met een betrekkelijk kleine VVE-uitkering het minimumniveau van drie dagdelen niet kunnen halen. In het verleden had dat geen gevolgen. Omdat er geen minimumniveau in de regelgeving was vastgelegd, gold dat gemeenten alleen gevaar liepen de VVE-uitkering te moeten terugbetalen als ze de VVE-middelen niet besteedden aan het doel waarvoor ze ter beschikking waren gesteld. Dat zou in de toekomst anders kunnen liggen.
Verantwoording in grote en kleine gemeenten G Moet de vroegschoolse VVE verantwoord worden? G Welke rol heeft de Onderwijsinspectie? Alle gemeenten moeten verantwoording afleggen over de rechtmatige besteding van de middelen voor VVE. Verantwoording over de doelmatigheid van de besteding aan de rijksoverheid is alleen verplicht voor de gemeenten die deelnemen aan het grotestedenbeleid. Via doelmatigheidstoetsing wordt nagegaan of de afgesproken prestaties zijn bereikt. De prestaties zijn per stad vastgelegd in het GSB-convenant dat de gemeenten met het kabinet hebben afgesloten. De afspraken verschillen dan ook per gemeente. Voor de overige gemeenten geldt dat er geen doelmatigheidstoetsing plaats vindt. Wel verplicht de rijksoverheid deze gemeenten om resultaatgegevens te verzamelen in verband met een landelijke evaluatie die na het schooljaar 2007-2008 plaats vindt. In de Algemene Maatregel van Bestuur wordt een indicatie gegeven, zij het dat deze bijzonder onduidelijk is. In de opsomming van gegevens die gemeenten
33
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 34
[VVE op de agenda]
moeten verzamelen staat dat gemeenten in beeld moeten brengen welk deel van de specifieke uitkering is besteed aan voorschoolse educatie en het aantal kinderen dat deelneemt aan een programma voor voorschoolse educatie. In de algemene toelichting worden echter veel meer gegevens genoemd: de gemeente moeten gegevens aanleveren over de definitie van de doelgroep, de aard en omvang van het VVEprogramma, welk personeel is ingezet tijdens het VVEprogramma en de verhouding tussen doelgroepkinderen en nietdoelgroepkinderen in de groepen in het voorschoolse trajectdeel van de VVE. De uitvoering van de vroegschoolse VVE valt volledig onder verantwoordelijkheid van de scholen. Het toezicht hierop is geregeld in de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT). Voor wat betreft de voorschoolse VVE heeft de inspectie geen taak, maar ontwikkelt wel een aanbod. Momenteel wordt in de G4 een pilot uitgevoerd met toezicht van de onderwijsinspectie naar de kwaliteit van de VVE in de voor- en vroegschoolse periode. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de kwaliteit van de uitvoering in de voor- en vroegschool, maar ook naar de samenwerking tussen peuterspeelzaal en basisschool en de doorgaande lijn.
34
4.2 Volgen van resultaten G Hoe zorgen we voor een sobere en doelmatige gegevensverzameling? G Welke zaken monitoren? Ook al wordt van rijkswege uitsluitend verantwoording op rechtmatigheidsgronden vereist, op lokaal niveau is er vaak behoefte aan inzicht in de resultaten van het beleid. Dit geldt zeker als de gemeente eigen middelen in de VVE steekt. Daarnaast speelt de lokale gegevensverzameling een rol in de wederzijdse verantwoording en biedt ook een basis om aan verbetering te werken. Een aandachtspunt bij alle evaluaties is dat het in proportie moet zijn. Niet alleen in relatie tot het totale budget, maar ook in relatie tot de inspanning die de betrokken partijen moeten leveren. Hier geldt als algemeen advies: aansluiten op wat er is. Door gebruik te maken van de al bestaande registraties is vaak al een eenvoudig overzicht te maken waarmee de belangrijkste vragen zijn te beantwoorden. Te denken valt aan de gemeentelijke leerlingenadministratie, ervaringen van leidsters en leerkrachten, overdrachtformulieren, resultaten op observatiesystemen en toetsen.
Bij de monitoring van VVE gaat het grofweg om drie thema’s: bereik, kwaliteit en effecten. Bij bereik gaat het om de deelname van (doelgroep) kinderen aan de VVE-groepen. Zowel absoluut (aantal kinderen) als relatief (als percentage van de doelgroeppopulatie). Met kwaliteit bedoelen we de uitvoeringskwaliteit. De gedachte is dat van VVE meer effecten te verwachten zijn naarmate aan meer uitvoeringscriteria voldaan wordt. Het is dus goed om periodiek na te gaan of de uitvoering nog voldoet. Uiteraard is de uitvoeringskwaliteit bij uitstek onderwerp van afspraken tussen de VVE-beleidspartners. Het is zeer de vraag of het zinvol is op lokaal niveau verantwoord effectonderzoek te doen. Hiervoor ontbreken op lokaal niveau doorgaans de mogelijkheden, de expertise ontbreekt veelal, ook gaat het om relatief weinig deelnemers. Is de expertise nog in te huren (uiteraard een kostenpost); de kleine aantallen deelnemers binnen een gemeente maken het minder waarschijnlijk dat resultaten statistisch significant zijn. Desalnietemin kunnen er wat minder ‘harde’ signalen zijn die relevant zijn bij het beleidsmatig evalueren. Denk aan observaties van leidsters en leerkrachten over de baat die kinderen hebben bij een VVE-programma, eventueel
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 35
[VVE op de agenda]
aangevuld met toetsresultaten. In de Handreiking Blauwe ogen (Oberon, 2006) wordt dit ‘softmonitoring’ genoemd. Meting van het bereik Bereik kan men op verschillende manieren meten. Er is geen voorschrift hoe gemeenten dit moeten doen. In de periode 2002–2006 gebruikten gemeenten in hoofdzaak drie definities van het begrip ‘bereik’: 1. Kinderen die drie tot drie en een half jaar hebben deelgeno-
men aan een VVE-programma op de peuterspeelzaal en de basisschool. 2. Het aantal kinderen dat op een vaste teldatum aan een VVEprogramma deelneemt. 3. Een kind dat op enig moment enige tijd aan een VVEprogramma heeft deelgenomen. De definities lopen af in strengheid. Dat leidt ertoe dat gemeenten die definitie a hanteren tot lagere deelnamecijfers komen dan
Monitoring Vele gemeenten hebben een monitor in gebruik voor het vaststellen van het doelgroepbereik van de VVE. De gegevens worden verzameld ter verantwoording van de middelen richting het rijk en verantwoording bij de gemeenteraad en de instellingen die het VVE-beleid uitvoeren. Wat wordt er zoal gemonitord? Het doel is doorgaans om bereik en omvang van de doelgroep in beeld te brengen. Daartoe wordt deelname bijgehouden en achtergrondgegevens van kinderen (zoals sekse, leeftijd, gewicht, etniciteit). Daarnaast soms procesgegevens over de uitvoering en effectiviteit van VVEprogramma’s: type VVE-programma, het aantal dagdelen dat kinderen aanwezig zijn, de dubbele bezetting, scholing van leidsters en leerkrachten, de bezettingsgraad en de wachtlijsten. De informatieverzameling gaat via vragenlijsten, vraaggesprekken en ‘inspectiebezoeken’, maar ook door periodieke levering van in- en uitschrijvingen. De grotere gemeenten kunnen de monitor uitbesteden aan de afdeling Onderzoek en Statistiek van de gemeente. De monitor kan ook worden opgezet en uitgevoerd door een extern advies- en onderzoeksbureau of door de schoolbegeleidingsdienst. Uiteraard is ook een mix mogelijk: de monitor wel laten opzetten door een externe partij, maar door de afdeling onderwijs zelf laten bij houden.
gemeenten die definitie c gebruiken. De meest gebruikte definitie is overigens b, waarbij de kinderen op een vaste datum geteld worden. Veel gemeenten geven niet exact aan welke definitie van bereik ze hanteren, waardoor de gegevens van gemeenten moeilijk vergelijkbaar zijn. In de convenanten van het GSB-beleid is wel een deelnamepercentage opgenomen dat de gemeente in 2009 bereikt wil hebben, maar de exacte manier van meten wordt meestal niet vermeld. Met de nieuwe voorwaarden ten aanzien van de voorschoolse VVE lijkt het erop dat er ook deelnameduur (een jaar) en intensiteit ( 3 dagdelen per week) meetelt bij het bepalen van het bereik. Meting van kwaliteit en effecten Voor gemeenten is het moeilijk om toezicht te houden op de kwaliteit van de VVE. In de lokale monitor kunnen gegevens in beeld worden gebracht over het aantal dagdelen, programma’s, de aanwezigheid van dubbele bezetting en scholing van leidsters. Dit geeft echter geen helder beeld van de kwaliteit van de uitvoering op de werkvloer. In de vroegschoolse periode neemt de onderwijsinspectie de VVE mee in het periodiek kwaliteitsonderzoek van de basisschool. In de voorschoolse periode wordt door de GGD toezicht gehouden, maar dat betreft de hygiëne en veiligheid in
35
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 36
[VVE op de agenda]
peuterspeelzalen, niet de kwaliteit van de VVE. Effectonderzoek naar de VVE is weinig gedaan. Veel gemeenten zouden graag de effecten meten via schoolprestaties van doelgroepkinderen in de jaren na afloop van de VVE. Dit onderzoek is echter tijdrovend, specialistisch en duur. Vandaar dat meestal alleen gekeken wordt naar de kwaliteit van de uitvoering. De aanname is dan dat een programma dat wetenschappelijk onderzocht is en resultaten oplevert in de proefperiode, ook effectief zal zijn in de eigen gemeente mits het op de juiste wijze wordt uitgevoerd. Dit betekent wel dat de kwaliteit moet worden gemonitord. Mogelijke indicatoren Hieronder staan mogelijke indicatoren voor een (landelijke) monitor. Bereik Indicatoren die betrekking hebben op het bereik van de VVE-voorzieningen: • Het aantal locaties (peuterspeelzalen, voorscholen en basisscholen) waar een VVEprogramma wordt uitgevoerd. • Het aantal kinderen van 2,5 en 3 jaar dat deelneemt aan een VVE-programma en het percentage (uitgesplitst naar doelgroepkinderen en niet-doel-
36
groepkinderen). • Het aantal kinderen uit groep 1 en 2 (4 t/m 6 jaar) dat deelneemt aan een VVEprogramma en het percentage (uitgesplitst naar doelgroepkinderen en niet-doelgroepkinderen). • Het aantal dagdelen waarop doelgroepkinderen en nietdoelgroepkinderen deelnemen aan een VVE-programma. • De duur van de deelname van doelgroepkinderen aan een voorschools VVE-programma. Uitvoering Indicatoren gericht op de uitvoering van VVE-programma’s zijn: • Het type VVE-programma dat wordt uitgevoerd. • Het criterium intensiteit (naast dagdelen en duur):groepsgrootte en de leidster /leerkracht/assistent-kind-ratio. • Het criterium gekwalificeerd personeel: opleidingsniveau en scholing van het (betaalde en niet-betaalde) personeel. • Het criterium doorgaande lijn: de samenwerking en afstemming voor- en vroegschools. • Werving en toeleiding: afstemming met onderwijs-, opvoeding- en zorgrelevante partners voor jonge kinderen. Opbrengst Indicatoren die betrekking hebben op de opbrengsten van VVEprogramma’s zijn:
• De scores op de toetsen die worden gebruikt voor het bepalen van de taalprestaties van alle kinderen (zowel doelgroep- als niet doelgroepkinderen) uit groep 2 en van alle basisscholen (zowel scholen met als zonder VVE). Daarbij worden ook landelijke referentiegegevens gebruikt. Benchmarken G Hoe kunnen we benchmarken? Behalve door te refereren aan de landelijke doelstelling van 70%, hebben gemeenten soms weinig zicht op of ze het goed doen. De landelijke vve-monitor biedt op termijn de mogelijkheid tot benchmarking. De eerste meting vindt over 2006-2007 plaats. Op grond van de opgave van gemeenten over het bereik wordt geprobeerd landelijke cijfers op te stellen.
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 37
[Resultaten in beeld: verantwoording en evaluatie]
4.3 Wederzijdse verantwoording G Hoe kun je verantwoording en rekenschap in de nieuwe situatie vormgeven zonder de verhoudingen tussen de partners te belasten? G Hoe houd je partners aan de afspraken zonder sancties te gebruiken? Als het goed is hebben de betrokken partijen onderling afgesproken wie waarvoor verantwoordelijk is. Op gezette tijden, bijvoor-
beeld jaarlijks, maakt iedereen inzichtelijk welke beleidsinspanningen zijn gepleegd, tegen welke kosten en met welke resultaten. Om deze verantwoording af te kunnen leggen, dient elk partij zijn ‘beleidsgedeelte’ te evalueren. Dit kan met behulp van monitoring en evaluatie. Maar gegevens hoeven niet alleen kwantitatief te zijn; ook beschrijvende, kwalitatieve gegevens (‘soft-monitoring’) kunnen daarbij dienst doen. Bij deze wederzijdse – horizontale – verantwoording hoort een zekere gelijkwaardigheid tussen de betrokken partijen. Deze vorm van verantwoording heeft onder meer tot doel dat betrokkenen
Sanctioneren of niet? • Schoolbesturen kunnen de gemeente aanspreken via de gemeenteraad of via het interbestuurlijk toezicht waarin het toezicht van hogere op lagere overheden (i.c. rijk op gemeenten) wordt geregeld (de effectiviteit van deze mogelijkheid dient nog nader onderzocht te worden). • De gemeente kan lokale partijen veelal aanspreken door gebruik te maken van haar positie als subsidieverstrekker. • Gemeenten kunnen schoolbesturen indirect aanspreken door scholen die tekort schieten bij de Onderwijsinspectie te melden. De inspectie kan de school vervolgens aanspreken, op basis van het toezichtskader. Zo nodig kan de inspectie zaken melden bij de minister, die in ultimo kan besluiten tot korting op of beëindiging van de financiering. • Op de gezamenlijke, lokale beleidsthema’s is nauwelijks sprake van wettelijk vastgelegde doorzettingsmacht voor gemeenten richting de schoolbesturen. Andersom stellen ook scholen en besturen terecht de vraag welke doorzettingsmacht zij hebben, als gemeenten hun afspraken of wettelijke verplichtingen niet nakomen.
elkaar aan kunnen spreken op het nakomen van gemaakte afspraken. De functie van het afleggen van verantwoording is zeker ook het leren en verbeteren. Doordat men van elkaar weet welke activiteiten al dan niet zijn uitgevoerd en met welke reden en doordat er gezamenlijk zicht is op succesvolle en minder succesvolle onderdelen van het beleid, ontstaat de mogelijkheid de sterke kanten van het beleid te borgen en de mindere punten te verbeteren. Wat te doen als partijen hun afspraken niet nakomen? In de brochure Blauwe ogen worden een beperkt aantal formele sanctiemogelijkheden genoemd voor het geval dat één of meerdere partijen de afspraken niet nakomen en informele instrumenten geen resultaat hebben gehad.
37
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 38
[VVE op de agenda]
38
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 39
[Meer weten]
3
Meer weten? MEER WETEN?
Achtergrondliteratuur • Mc Cartney, K., E. Dearing en B.A. Taylor, Quality child care supports the achievement of low income children: direct and indirect affects via caregiving and the home environment. Tampa, 2003. • Cleveland, G. en M. Krashinsky, Financing ECEC Services in OECD Countries, Toronto, 2003. • Maarten Cornet, Free Huizinga, Bert Minne en Dinand Webbink, Kansrijk kennisbeleid, CPB-Document nr. 124, Den Haag 2006. • IJsbrand Jepma, Paul Kooiman (Sardes) en Sylvia Peters (Expertisecentrum Nederland), Naar een landelijke monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie. Vooronderzoek VVE-beleidsmonitor. • Leo van de Kerkhof, WMO vooral zorg, lokaal jeugdbeleid onder Wet maatschappelijke ondersteuning. In: 0/25, juli-augustus 2006, p. 28-30. • Monique Kremer, How Welfare States Care. Culture, Gender and Citizenship in Europe. Utrecht, 2005. • Leseman, P. en A.van der Ley. Educatie in de voor- en vroegschoolse periode. Baarn: HB Uitgeverij, 2004. • Janneke Plantenga: Iedereen 16
uur, kinderopvang als basisvoorziening. In: Lover 2005, nr. 3. • Startnotie voor aanpassing van de meerjaren ontwikkelingsprogramma’s van de grote steden op het terrein van voorschoolse educatie en schakelklassen i.v.m. toevoeging middelen aan de BDU SIV. Ministerie van OCW, augustus 2006. • Veen A., R. Fukkink en J. Roeleveld, Evaluatie van Startblokken en Basisontwikkeling, implementatie en effecten van het programma Startblokken en Basisontwikkeling in het kader van Voor- en Vroegschoolse Educatie. Amsterdam, SCO–Kohnstamminstituut, 2006. • Woutje Westenbrink, Allemaal naar de peuterspeelzaal, een planmatige aanpak van werving en toeleiding naar voor- en vroegschoolse educatie. Utrecht, Sardes, 2006
Websites • De site www.delokaleeducatieveagenda.nl
bevat zeer veel informatie over doelen, werkwijzen en agendapunten voor de lokale agenda. Er zijn sub-pagina’s met meer
informatie over de VVE, schakelklassen, onderzoek, wet- en regelgeving, beleidsplannen en nieuwsbrieven. Via een groot aantal links surft u snel en probleemloos door naar andere relevante sites. • De achtergronden, ambities en recente ontwikkelingen bij het onderwijsachterstandenbeleid van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden uitgebreid beschreven in het dossier dat u kunt vinden op: www.minocw.nl/achterstanden • Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een afzonderlijke pagina op haar website www.vng.nl
ingeruimd voor het onderwijsachterstandenbeleid. •
www.ontwikkelingsstimulering.nl
geeft onafhankelijke informatie over voor- en vroegschoolse educatie, de doorgaande lijn tussen voorschoolse en schoolse voorzieningen en aanverwante onderwerpen. De site is bedoeld voor beroepskrachten in het welzijnswerk, peuterspeelzaalleidsters, leidsters in kinderdagverblijven en leerkrachten in basisscholen. Daarnaast vinden ook managers van die voorzieningen hier relevante informatie, evenals gemeente-ambtenaren en andere beleidsmakers, ondersteuners en onderzoekers.
39
partners-VVE-handreiking
07-11-2006
14:50
Pagina 40
[VVE op de agenda]
• Ook de site www.onderwijsachterstanden.nl
is bestemd voor beleidsmakers en uitvoerders in scholen, schoolbesturen en gemeenten. Deze website biedt zeer veel informatie over het onderwijsachterstandenbeleid en de uitvoering daarvan. • De website www.jeugdinterventies.nl
bevat een databank met beschrijvingen van VVEprogramma’s, gezinsgericht en centrumgericht, maar ook beschrijvingen van ondersteu-
40
nings-, preventie-, behandel- en sanctieprogramma’s. • Het afgelopen decennium zijn er verschillende gezinsprogramma’s ontwikkeld die de onderwijskansen van jonge kinderen met een (taal)achterstand vergroten. Inmiddels hebben de ‘Stap-programma’s’ van het NIZW een belangrijke plaats verworven in het lokale onderwijsachterstandenbeleid. De site www.stapprogramma.nl
geeft alle informatie over deze programma’s.
• Het Platform Allochtone Ouders en Onderwijs (PAOO) is bedoeld voor allochtone ouders die zich in willen zetten of zich al inzetten voor de schoolloopbaan van hun kind. Het platform streeft ernaar dat allochtone ouders beter vertegenwoordigd zijn in de overlegstructuur en beter worden toegerust voor participatie. Zie: www.forum.nl/paoo/index.html
Partners-VVEhandreiking-omslag
07-11-2006
14:17
Pagina 4
Colofon
Uitgave VNG Tekst & Samenstelling Oberon i.s.m. Sardes Sjak Rutten en Heleen Versteegen (Sardes) Marian van der Meijs en Wendy de Geus (Oberon) Redactionele adviezen Lex Boezeman, Utrecht Vormgeving Dvada, Utrecht Druk USP bv, Utrecht Fotografie Sijmen Hendriks De foto’s zijn gemaakt op de volgende locaties: Utrecht, vve ‘Klim-op’, Utrecht, vve ‘Merlijn’ en Amersfoort, peuterspeelzaal ‘Humpie Dumpie’.
ISBN: 90 77737 14 6
Utrecht, november 2006
© 2006 VNG en Oberon Niets van deze uitgave mag verveelvoudigd worden, op wat voor wijze dan ook, of opgeslagen worden in een gegevensbestand zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
Partners-VVEhandreiking-omslag
07-11-2006
14:17
Pagina 1
VVE OP DE AGENDA Handreiking Voor- en vroegschoolse educatie in het OAB
PARTNERS
IN LOKAAL
onderzoek & advies postbus 1423 3500 bk utrecht tel. : 030 - 230 60 90 fax : 030 - 230 60 80 e-mail :
[email protected] internet : www.oberon.eu
Postbus 30435 2500 GK Den Haag tel. : 070 - 373 83 93 fax : 070 - 363 56 82 internet : www.vng.nl
ONDERWIJSBELEID
In Nederland is de laatste jaren in honderden gemeenten VVE-beleid ontwikkeld en op vele peuterspeelzalen en basisscholen in uitvoering gebracht. De nieuwe wetgeving op het onderwijsachterstandsbeleid, die op 1 augustus 2006 is ingegaan, brengt voor de VVE een aantal veranderingen met zich mee. De bestuurlijke verantwoordelijkheid verandert. De gemeente wordt verantwoordelijk voor het voorschoolse deel van de VVE, de schoolbesturen voor het vroegschoolse deel. Daaraan gekoppeld is een knip in de geldstroom gemaakt. De aanpassingen in de regelgeving betekenen voor gemeenten en schoolbesturen dat ze in een nieuwe verhouding tot elkaar staan en hun VVE-beleid moeten bijstellen. Dit gaat met vragen gepaard. In deze handreiking gaan we in op die vragen. We geven gemeenten (en partners) argumenten en overwegingen bij het zo goed mogelijk positioneren van VVE op de lokale educatieve agenda.