Vrouwen, partnergeweld en thuisloosheid Helen Blow, Kris De Groof, Gerard Van Menxel (Verschenen in tijdschrift “Draad van Ariadne”, Centrum voor Gelijkheid van Mannen en Vrouwen, Brussel, 2005, juni) Thuisloosheid werd traditioneel gezien als een zaak van mannen. Het stereotype beeld van de thuisloze als een ‘haveloze man van middelbare leeftijd met een alcoholverslaving’ leeft vandaag nog altijd. In onze hedendaagse perceptie denken we mogelijk ook aan jongere dakloze drugsverslaafden, straatbedelaars of illegaal verblijvende vreemdelingen. Maar vrouwen? Die stellen we ons niet makkelijk voor als ‘thuisloos’, een vrouw is immers zo intens verbonden met haar ‘thuis’, met de plek waar ze woont, haar kinderen en de familie die haar omringt. Ook in het straatbeeld is de dakloze vrouw minder manifest aanwezig. In dit artikel beschouwen we thuisloosheid van vrouwen in relatie tot partnergeweld. We richten onze aandacht op deze éne probleemfactor omwille van het toenemend belang ervan als oorzaak voor thuisloosheid bij vrouwen. Vooreerst geven we een definitie van thuisloosheid met aandacht voor gender of verschillen tussen thuisloosheid van mannen en van vrouwen. In een tweede paragraaf wordt de problematiek van intrafamilaal geweld (IFG) toegelicht. De derde paragraaf schetst een beeld van de hulpverlening in het algemeen welzijnswerk inzake IFG met bijzondere aandacht voor de opvang van thuisloze vrouwen in vluchthuizen en vrouwenopvangcentra. We eindigen met een pleidooi voor meer (beleids)aandacht voor intrafamilaal geweld in het algemeen en voor de opvang van slachtoffers van partnergeweld in het bijzonder.
Thuisloosheid in genderperspectief Wat is thuisloosheid? Thuisloosheid ontstaat binnen een samenspel van drie probleemfactoren. Vooreerst de (al dan niet tijdelijke) afwezigheid van (een leefbare) woonst of onderdak. Ten tweede, een (vaak schrijnend) gebrek aan materiële middelen om te voorzien in het levensonderhoud door het gebrek aan werk, het verlies van recht op sociale zekerheid en zelfs op een menswaardig inkomen. Ten derde een proces van ontankering als gevolg van psychosociale en relationele problemen en het verlies van sociale netwerken. Het woonprobleem en de sociaal-economische situatie zijn de meest manifeste of acute problemen. „Ontankering‟ staat voor een proces van verschraling of verregaand verlies van houvast, contactpunten, steunfiguren, eigen mogelijkheden en een groeien van individuele onmacht. Zonder „herankering‟, het opnieuw opbouwen van functionele en relationele netwerken, wordt thuisloosheid bestendigd. Kenmerkend voor thuislozen is het gebrek aan een toekomstperspectief. Deze definitie geldt voor alle thuislozen, zowel mannen als vrouwen, jongeren en ouderen. Daarmee is niet gezegd dat de diepere oorzaken, de onmiddellijke aanleiding en de verschijningsvorm van thuisloosheid niet verschillend kunnen zijn voor mannen en voor vrouwen. Een illustratie daarvan vormt partnergeweld tegen vrouwen en hoe dit aanleiding kan geven tot thuisloosheid. Twee vaststellingen lopen hier door elkaar. Vooreerst is er een toename van intrafamiliaal geweld (Opdebeeck, 2003), waaronder partnergeweld, met vragen tot gevolg naar, bijvoorbeeld, een goede hulpverlening en opvang van zowel slachtoffers als daders van geweld. Een andere vaststelling is dat het aandeel vrouwen onder de thuislozen voortdurend toeneemt met als vooropgestelde (deel)verklaring dat partnergeweld een belangrijker oorzaak wordt voor het thuisloos worden. Maar zijn de vrouwen die wegens mishandeling hun (t)huis ontvluchten daarom wel „thuisloos‟? Is intrafamiliaal geweld de voornaamste verklaring voor het toenemend aantal vrouwen in de thuislozenzorg? Om op deze vragen een antwoord te geven, is zeker nog verder onderzoek gewenst. Voor het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk maken ze alvast deel uit van het Project Intrafamiliaal Geweld dat in 2004 van start ging en van een lopend behoefteonderzoek naar de residentiële opvang van slachtoffers van IFG (De Groof, 2005). Tijdschrift “Draad van Ariadne”, Brussel, 2005, juni Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, Diksmuidelaan 50 – 2600 Berchem – 03/366.15.40
Thuisloze vrouwen Weinigen worden van dag op dag thuisloos. Thuisloosheid is, net als andere vormen van meervoudige uitsluiting, een proces. Als er verschillen zijn tussen thuisloosheid van mannen en van vrouwen dan hebben deze vooral te maken met de oorzaken en het verloop van het ontankeringsproces. Thuisloze mannen hebben vaak helemaal geen familiebanden of ondersteunde sociale netwerken meer. Omdat het erg moeilijk is om deze opnieuw te verwerven, wordt hun thuisloosheid ook „chronisch‟ genoemd. Ten aanzien van vrouwen zien we een grotere terughoudendheid om het „etiket‟ thuisloosheid op te kleven. Vrouwen die opgevangen worden binnen de thuislozenzorg, of het nu in crisisopvangcentra, vrouwenopvangcentra of vluchthuizen is, beantwoorden niet aan het klassieke beeld van thuislozen. Ze zullen zichzelf doorgaans ook niet als thuisloos benoemen. Ook hulpverleners zelf stellen niet zelden het etiket van „thuisloze‟ in vraag. De meningen zijn verdeeld. In eigen onderzoek stelde een hulpverleenster van een vluchthuis: “slachtoffers van intrafamiliaal geweld noemen wij geen thuislozen” terwijl iemand uit een vrouwenopvangcentrum wel spreekt over thuisloosheid als “gevolg van het ontbreken aan een sociaal netwerk, bestaansmiddelen woonst en/of werk. Het nergens meer hebben van een eigen, veilige plaats, waar het goed is om terug thuis te komen” (Van Menxel e.a., 2003: 105, 109). Onder thuisloze vrouwen is intrafamiliaal geweld een belangrijke achterliggende factor maar ook weer niet de enige. Andere belangrijke oorzaken zijn onder meer traumatische jeugdervaringen, het verblijf in instellingen, socio-economische afhankelijkheid. Ook in de literatuur wordt gewezen op verschillen tussen thuisloosheid van mannen en vrouwen. Dit is zeker zo voor vrouwen die als gevolg van mishandeling hun partner en woonst moeten verlaten, doorgaans samen met de kinderen. Juist omdat vrouwen veel identiteit en zekerheid ontlenen aan familie, gezin en woonplek, betekent thuisloos worden voor hen iets heel anders dan voor mannen. Auteurs wijzen erop dat het proces naar thuisloosheid anders verloopt voor vrouwen dan voor mannen. Vrouwen zouden inventiever zijn om niet op straat te moeten slapen. Ze vinden makkelijker dan mannen logement of opvang bij verwanten of vrienden. Er wordt geopperd dat vrouwen een grotere zelfredzaamheid zouden hebben en dat ze makkelijker ondersteunende sociale netwerken behouden (Blow, 2005; Cramer, 2002; Swithinbank, 2001; Passaro, 1996). Maar de hulpverleningspraktijk lijkt dit tegen te spreken. Steeds meer vrouwen vinden geen opvang in hun omgeving en doen een beroep op de georganiseerde opvang in het welzijnswerk. Dit is zeker het geval voor vrouwen die zich in een maatschappelijk kwetsbare positie bevinden en onvoldoende financiële draagkracht hebben of deze niet kunnen verwerven na een gezinsbreuk. Het niet hebben van een eigen thuis, veilig en geborgen, die bovendien nog betaalbaar en geschikt is om comfortabel in te wonen met kinderen, is niet zelden een oorzaak om uiteindelijk toch in een opvangcentrum te belanden.
Thuisloze vrouwen in het algemeen welzijnswerk Eén op drie thuislozen is vrouw Vandaag is één op drie thuislozen, die in het algemeen welzijnswerk worden opgevangen, een vrouw. In 1982 waren er nog 82% mannen tegenover 18% vrouwen. Toch was ook toen reeds een vervrouwelijking van de thuislozenpopulatie aan de gang. Een trend die zich sterk heeft doorgezet gedurende de afgelopen twintig jaar. Ook uit de armoedestatistieken blijkt een feminisering van de armoede, (alleenstaande) vrouwen (met kinderen) kennen een groter armoederisico dan mannen (Cantillon, 1999).
Jong, vrouwelijk en allochtoon Vrouwelijke thuislozen zijn jong. Meer dan de helft van de thuisloze vrouwen is jonger dan 30 jaar (56,5%). Bij mannelijke thuisloze is dit „slechts‟ een derde. Door de internationalisering maakt een “vreemde” bevolking in toenemende mate deel uit van de Belgische samenleving. Dit is in versterkte mate het geval voor de populatie thuislozen. Als we enkel naar de nationaliteit kijken, zien we dat het aandeel vrouwen van vreemde nationaliteit 12,5% tegenover 3,1% bij de mannen. Thuislozen van vreemde nationaliteit zijn niet alleen overwegend vrouwelijk, het betreft ook in hoofdzaak jonge vrouwen. Bijna tweederde van de
thuislozen van vreemde afkomst buiten de EU is jonger dan dertig jaar. De belangrijkste nationaliteit van vreemde thuislozen is Marokkaans. 2
Vanwege het grote aantal tot Belg genaturaliseerde vreemdelingen is de nationaliteit een zwak 1
gegeven. Het aandeel allochtonen in de thuislozenzorg bedraagt in 2003 gemiddeld 14%. Het aandeel allochtonen ligt aanzienlijk hoger dan dit gemiddelde in de vluchthuizen (51%), in de centra voor gemengde opvang en koppels (34%) en in de vrouwenopvangcentra (25%). In de vluchthuizen maken de allochtone vrouwen bijgevolg meer dan de helft van het cliënteel uit. In bepaalde stedelijke centra loopt hun aandeel op tot 80%. Dikwijls gaat het om vrouwen van de tweede of derde generatie die de stap zetten om hun echtgenoot of partner te verlaten. Intrafamiliaal geweld en mishandeling zijn belangrijke oorzaken in het thuisloos worden van deze vrouwen. Het toenemend aandeel van allochtonen is ook in andere werkvormen van het algemeen welzijnswerk een realiteit. Daarom nemen de CAW‟s ook initiatieven en worden projecten opgezet voor een beter bereik van en een aangepaste hulp voor allochtonen (Vanhorebeek, 2004).
Problemen Méér dan 1 op 3 vrouwen melden zich in een opvangcentrum aan met een relationeel probleem, bij 41% draait de eerste hulpvraag rond materiële en financiële problemen, 1 op tien vrouwen melden 2
vragen opvang omwille van psychische en persoonlijke problemen . Het huis verlaten betekent verlies van woonst, financiële problemen en van sociale relaties. Het besluit om naar een vluchthuis te stappen, wordt genomen in een crisissituatie. Meestal beslissen vrouwen om thuis weg te gaan op een moment dat de situatie niet meer houdbaar is. Het vertrek is dikwijls niet gepland of voorbereid. Onmiddellijk opvang vinden binnen de ruime familie en/of vriendenkring is dan niet altijd mogelijk of organiseerbaar. Bovendien bieden vluchthuizen veiligheid: op een geheim adres is het voor de man moeilijker hen te vinden dan in een gehuurde woonst of bij familie. Opvang in een vrouwenopvangcentrum gebeurt meestal na een eerste opname in de crisisopvang. Hier stelt zich niet zozeer het probleem van het vinden van een onmiddellijke, niet voorziene residentiële opname, maar eerder de nood aan bijkomende residentiële opvang, zowel voor emotionele als praktische ondersteuning. Een bijkomende moeilijkheid is dat het vaak niet evident is een geschikte woning te vinden aan een betaalbare prijs. Er is een wet die stelt dat bij partnergeweld de pleger van het geweld uit huis dient geplaatst te worden. Deze wet vraagt echter een groot engagement van het slachtoffer, en voorziet bovendien niet in een onmiddellijke uithuisplaatsing. Praktisch is deze wet dus zeer moeilijk te realiseren, waardoor uiteindelijk het slachtoffer er toch voor kiest om uit de woonst weg te gaan. De slachtoffers behouden vaak een grote afhankelijkheid t.a.v. de gewelddadige partner. mogelijk is de partner al jaren jaloers, heeft hij de vrouw gemotiveerd om minder tot niet meer te gaan werken, worden de contacten die zij onderhoudt met vrienden en familie beperkt. Dit maakt dat deze vrouwen steeds afhankelijker worden. Wanneer de vrouw vertrekt, is ze vaak niet in orde met administratieve zaken en beschikt ze niet over de middelen om in het levensonderhoud te voorzien. Het huis verlaten wordt daardoor nog moeilijker. Een specifiek kenmerk voor vrouwelijke slachtoffers van geweld is het sociaal isolement dat mogelijk een proces van ontankering inluidt. Uit een onderzoek van Bruynooghe e.a. (1990) bleek dat vrouwen die geweld meemaken als gevolg daarvan een sterke verstoring van hun sociale relaties kenden, vooral van gezinsrelaties. Opdebeeck verrichtte in 1993 een onderzoek naar eenzaamheid bij slachtoffers van partnergeweld en kwam hierin tot de volgende bevindingen: wat de praktische en emotionele steun betreft vormt de ontoereikendheid van het sociaal netwerk voor de mishandelde vrouwen in sterke mate een probleem: 42,9 % van deze vrouwen heeft op dit vlak een ontoereikend netwerk (tegenover 32,9 % van de ouderen en slechts 19,3 % geniet van adequate praktische instrumentele steun. Voor de gezelschapsfunctie is de situatie van de mishandelde vrouwen zeer slecht: bij 71,4 % van de vrouwen is deze functie ontoereikend, en slechts bij 10,9 % is deze functie adequaat (versus 27,5 % van de ouderen). Wat emotionele steun betreft heeft 20,2 % van de mishandelde vrouwen een inadequaat sociaal netwerk. 1
Allochtoon werd gedefinieerd als “een persoon die zich legaal in België bevindt, ongeacht of hij/zij de Belgische nationaliteit heeft en die tegelijkertijd voldoet aan de volgende voorwaarden: (1) minstens 1 van de ouders of grootouders is geboren buiten België, en (2) hij/zij bevindt zich in een achterstandpositie vanwegen de etnische afkomst of een zwakke sociaal-economische situatie.” (Vlaams Minderhedendecreet) 2
Tellus 2003 – Cliëntregistratie autonoom Algemeen Welzijnswerk, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk.
3
Deze onderzoeken tonen aan dat slachtoffers van partnergeweld vaak erg te lijden hebben onder een verarming van hun sociaal netwerk, en dit vaak ten gevolge van het geweld. Naast het feit dat de partner het vaak moeilijk heeft met de aanwezigheid van andere ondersteunende figuren, speelt de schaamte hierin een grote rol. Liever dan nog eens te moeten uitleggen dat er ruzies geweest zijn, klappen uitgedeeld zijn, kiest het slachtoffer ervoor het contact te vermijden. Dit versterkt het sociaal isolement.
Intrafamiliaal geweld Wat is intrafamiliaal geweld? Intrafamiliaal geweld (IFG) kunnen we omschrijven als elk dwingend of intimiderend gedrag uitgeoefend tegenover een gezins- of familielid of een (ex-)partner. Geweld omvat zowel fysiek, psychisch en seksueel geweld, economische verdrukking of isolatie. Het geweld kan zowel effectief zijn als een dreiging. De agressor kan zowel een volwassene, kind of adolescent zijn. Dezelfde actoren kunnen ook slachtoffer zijn. Ook het getuige zijn van geweld kan erg kwetsend zijn. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen partnergeweld, stalking, kindermishandeling, oudermishandeling (van het kind tegenover de ouders), ouderenmis(be)handeling (door familieleden op thuiswonende ouders) en geweld tussen jongeren in een gezin. We beperken ons in dit artikel tot partnergeweld als een kernproblematiek van thuisloze vrouwen. Vandaar ook dat we binnen dit perspectief van hulpverlening aan mishandelde vrouwen, de vrouw per definitie als „slachtoffer‟ aanduiden en de man als „pleger‟. In de algemene maatschappelijke en familiale context kunnen beide posities verwisselbaar zijn.
Omvang van (partner)geweld Zowel de omvang als de ernst van het geweld tegen vrouwen zijn toegenomen. Voor het fysiek geweld is de toename voor 10 % toe te schrijven aan een toegenomen meldingsbereidheid en voor 21 % aan een reële toename van het geweld, voor seksueel geweld is er geen toegenomen meldingsbereidheid, maar wel een reële toename van 39%. Deze cijfers beschrijven de evolutie van '88 tot '98, voor nadien zijn er geen cijfers (Bruynooghe e.a., 1998). Eén op vijf vrouwen is ooit 'mishandeld' in die zin dat ze matig of zeer ernstige vormen van fysiek geweld hebben meegemaakt, maar dit geweld kan net zo goed vanwege de ouders, andere bekenden of zelfs onbekenden afkomstig zijn. Deze 'mishandeling' mag dus niet herleid worden tot „vrouwenmishandeling' in de betekenis van „partnergeweld‟. Dit neemt niet weg dat partnergeweld ook is toegenomen (Bruynooghe, e.a., 1998; Bruynooghe, e.a., 1988).
Kenmerken van slachtoffers van partnergeweld Wie familiaal geweld ondergaat, raakt geïsoleerd. Omwille van het zeer controlerende gedrag van de partner of ouder maar ook door schuld- en schaamtegevoelens. Het probleem bespreekbaar maken en ermee naar buiten komen is daarom zeer moeilijk. Geweldpleging of de dreiging ervan heeft een sterke invloed op het zelfbeeld van het slachtoffer. Gevoelens van mislukking, vernedering en angst tasten de levenskwaliteit en het zelfbeeld ernstig aan. Gaandeweg ontwikkelt het slachtoffer een laag gevoel van eigenwaarde en respect. Traumatiserende geweldservaringen kunnen zich vertalen in psychosomatische klachten zoals slapeloosheid, eetstoornissen, hoofdpijn, hyperventilatie. Het verlies van controle over het eigen leven leidt tot depressie, angsten of fobieën. Slachtoffers van partnergeweld komen vaak in een sociaal isolement terecht, en het risico bestaat dat dit een proces van ontankering inluidt dat leidt tot thuisloosheid. Dit sociaal isolement werd herhaaldelijk onderzocht (Bruyooghe, 1990, Opdebeeck, 1993). Globaal blijken mishandelde vrouwen een ontoereikend sociaal netwerk te hebben voor emotionele en praktische steun (42,9%). Aan praktische instrumentele steun heeft 80,7% een tekort, 71,4% van de mishandelde vrouwen meldt een tekort aan gezelschap, en 20,2% heeft onvoldoende sociaal netwerk voor emotionele steun (Opdebeeck, 1993). Al deze afhankelijkheidsrelaties zijn zeer verschillend maar bepalen wezenlijk of er nog in de relatie wordt geïnvesteerd en of „weggaan‟ als alternatief voor geweld wordt overwogen. De ernst van het geweld en de aard van de afhankelijkheid zijn bepalend voor de keuze om weg te gaan van een gewelddadige partner. Ook de kans op terugkeer wordt hierdoor bepaald. 4
De geweldsdynamiek tussen pleger en slachtoffer In relaties waarin mishandeling voorkomt, ontstaan dikwijls patronen waarbij zowel de man als de vrouw in feite de wens hebben dat de relatie in stand blijft. Wetenschappers noemen dit een „traumatische verbintenis' en beschrijven het patroon dat er het gevolg van is. Van Lawick (1998) spreekt over een spiraal van geweld, waarin verschillende stadia elkaar opvolgen. Deze spiraal start met een romantisch ideaal van beide partners over hun relatie. Mastenbroek (1995) geeft aan dat veel koppels, waarbij later geweldpleging opduikt, vlug gingen samenwonen, veelal op aandringen van de man. Hoe ze hun leven samen willen inrichten, bespreken de partners nauwelijks. Wanneer het romantisch ideaal barsten begint te vertonen, tracht meestal de vrouw als eerste relatieproblemen te bespreken. Mannen ervaren dit als een mogelijk verlies van liefde. De mannelijke trots wordt geraakt. Vrouwen binden dan in en vertonen gewenst gedrag om de relatie te herstellen. Door deze reddingsactie kan de man zich weer ontspannen. Hij voelt zich in zijn waarde hersteld en kan weer vertrouwen in de liefde van zijn vrouw. Dit roept bij de man aanhankelijk en toegewijd gedrag op, waardoor beiden zich weer – even - gelukkig voelen. Vrouwen die hun behoeften onderdrukken en de waarden van de man overnemen, in plaats van aan situaties hun eigen betekenis te verlenen, raken meer en meer gefrustreerd. Langzaam maar zeker loopt de spanning thuis op en dan vallen de eerste klappen. De macht van de man slaat om in machteloosheid. De vrouw trekt zich meer en meer terug en lijkt steeds ongelukkiger te worden. Haar gedrag geeft de man het gevoel niet te voldoen en hij krijgt het gevoel alles fout te doen. Als een man voor het eerst geweld gebruikt tegen zijn vrouw, roept dit zoveel schaamte op dat hij zijn gedrag externaliseert. Hij ziet zijn vrouw als degene die hem zo ver heeft gedreven. Dit is een belangrijke factor voor het continueren van het geweld. Vanuit zijn standpunt wil de man het geweld onder controle houden. Hij wil het gedrag van zijn partner veranderen. Zijn eigen gedrag blijft buiten discussie. Deze betekenisverlening werkt nieuw controlegedrag en geweld in de hand. Eenmaal geweld werd gepleegd, is de kans op herhaling groot. Ook al maakt de man zich sterk om dit te vermijden. De verwijten aan zijn partner worden een extra bron van woede.
IFG en het algemeen welzijnswerk Een thema in vele werksoorten Het algemeen welzijnswerk bestaat uit 27 centra algemeen welzijnswerk (CAW‟s) in Vlaanderen en Nederlandstalig Brussel. Deze sector groepeert verschillende werksoorten, zowel residentiële hulp (crisisopvangcentra, vrouwen- en mannenopvangcentra, vluchthuizen,…) als gezins- en relationeel werk. Alle werksoorten worden met het thema intrafamiliaal geweld geconfronteerd. Sommigen richten zich op specifieke doelgroepen van intrafamiliaal geweld. Zo kunnen slachtoffers van een misdrijf (waaronder intrafamiliaal geweld) terecht bij de diensten voor slachtofferhulp en worden vrouwelijke slachtoffers van partnergeweld residentieel begeleid in vluchthuizen (Rosadoc, 2003). Plegers van intrafamiliaal geweld worden begeleid binnen het kader van alternatieve gerechtelijke maatregelen vanuit een gedwongen kader van justitie. Het Algemeen Welzijnswerk heeft een hulpverleningsaanbod naar plegers van intrafamiliaal geweld. Er wordt ook projectmatig gewerkt. In Antwerpen, bijvoorbeeld, loopt een experimenteel project (Time Out) waarin men een groepstraining aanbiedt aan plegers van partnergeweld. Dit aanbod kan zowel binnen een vrijwillig als binnen een gedwongen kader van justitie geformuleerd worden. In Oost-Vlaanderen (Project Partnergeweld) werd een project opgestart om te experimenteren met een aanbod aan koppels. Algemeen kunnen we stellen dat er nog visieontwikkeling nodig is inzake IFG in het algemeen welzijnswerk. Er moet kennis ontwikkeld worden op maat van iedere werksoort om signalen op te pikken en alert te zijn voor IFG. Verder is er nood aan uitwisseling van specifieke methodieken zowel binnen de sector als intersectoraal.
Het residentiële aanbod in vluchthuizen en vrouwenopvangcentra
Het Vlaamse algemeen welzijnswerk beschikt over 16 vrouwenopvangcentra en 6 vluchthuizen met een respectievelijke opvangcapaciteit van 250 en 100 bedden. Thuisloze meisjes en vrouwen kunnen 5
ook terecht in de centra voor koppels of gemengde opvang (169 bedden), crisisopvangcentra (144 bedden) en opvangcentra voor jongeren (131 bedden). Een aanzienlijk aantal vrouwen wordt verder begeleid in het ambulante begeleid wonen. In 2003 werden in de vrouwenopvangcentra 1.116 cliënten opgenomen en in de vluchthuizen 816. Deze vrouwen waren vergezeld van in totaal 336 kinderen in de vrouwenopvangcentra en 188 3
kinderen in de vluchthuizen . Ongeveer de helft van de opgenomen vrouwen woonde voor opname in het eigen gezin (47% in de vrouwenopvangcentra en 57% in de vluchthuizen). De verblijfsduur, die vrij gelijklopend is voor beide opvangvormen, is voor 48% korter dan 1 maand. Voor 43% ligt de opnameduur tussen 1 en 6 maanden. Een langer verblijf is zeldzaam voor vrouwelijke thuislozen (9%). We mogen stellen dat vluchthuizen en vrouwenopvangcentra op meer dan volle capaciteit draaien. De gemiddelde bezettingsgraad ligt rond 85%. Op zich is dit reeds een hoge bezettingsgraad, bijvoorbeeld in vergelijking met deze in ziekenhuizen. Maar deze gemiddelden verbergen ook piekmomenten, ze hebben betrekking op het aantal bezette bedden en niet op het aantal bezette kamers. De variatie tussen de centra is bovendien groot. De bezettingsgraad varieert tussen 61% en 106% voor de vrouwenopvangcentra en tussen 51% en 100% voor de vluchthuizen. In één op drie centra is het aantal bedden op jaarbasis voor meer dan 90% bezet. De bezettingsgraad is slechts één indicator. De intensiteit van de begeleiding, de samenstelling van het gezin (aantal kinderen), de zwaarte van de individuele problematiek, de belasting van het groepsleven en de diversiteit aan nationaliteiten en culturen bepalen evenzeer de druk op de residentiële hulpverlening. Aan de instroomzijde kan aan vele hulpvragen niet voldaan worden. In 2003 kregen de vrouwenopvangcentra 2.641 vragen voor opname, de vluchthuizen 2.228. Dit betekent dat de hulpvraag van resp. 58% en 64 % van de onthaalde cliënten niét heeft geleid tot een opname. Voor een deel van deze cliënten volstond een adviesverlening, doorverwijzing of ambulante hulp maar voor het merendeel kon geen hulp geboden worden omwille van een capaciteitstekort: 69% 4
in de vrouwenopvangcentra en 66% in de vluchthuizen . Aan de uitstroomzijde is er een gebrek aan doorstromingsperspectieven. Het gevolg is dat de opvangcentra „dichtslibben‟. Voor vrouwen die er klaar voor zijn, is het huren van een woning op de privé huurmarkt of het betrekken van een sociale woning allerminst vanzelfsprekend. Het begeleid wonen komt aan die noden ten dele tegemoet maar ook daar is de begeleidingscapaciteit aan uitbreiding toe. Toch mogen we niet uit het oog verliezen dat vele vrouwen – een meerderheid in de vluchthuizen – terugkeert naar huis en het, met zeer wisselend succes, opnieuw probeert met de partner.
Een krachtenbenadering De individuele hulpverlening in vluchthuizen en vrouwenopvangcentra is gericht op het krachtiger maken van de cliënt („empowerment‟) (Van Regenmortel, 2002, Heyndrickx et al, 2005). Er wordt gewerkt rond het bepalen van grenzen en de afhankelijkheid van de vrouw. Zo wil men de weerbaarheid en de zelfredzaamheid van de vrouwen vergroten. Het leven in een leefgroep biedt de vrouw kansen om opnieuw interactie met anderen op te bouwen en zich mogelijk gesteund te voelen. Dit proces kan ondersteund worden door groepsbegeleiding. Een aantal vrouwenopvangcentra bieden naast residentiële opvang ook studio-wonen en/of begeleid wonen aan. Gekoppeld aan ambulante begeleiding kan dit institutionalisering voorkomen en biedt het kansen voor een snellere verzelfstandiging. Zij kunnen steeds terugvallen op een begeleider, wat een extra veiligheid kan bieden voor vrouwen die jaren in isolement geleefd hebben. De cliënten van vluchthuizen hebben niet allemaal de intentie hun partner te verlaten: zes op tien komen naar het vluchthuis met die expliciete bedoeling, twee vrouwen op drie twijfelen over het al dan niet continueren van de relatie. Ongeveer één vrouw op tien wil even op adem komen en daarna terug naar huis (Opdebeeck, 1993). Sommige vrouwen geven zo aan wel te willen dat het geweld stopt, maar de relatie toch willen behouden. In die zin stellen we ons de vraag of er tijdens en na de residentiële opvang niet meer moet gewerkt worden rond het begeleiden van beide partners naar een veilige terugkeer. Enkel werken met de vrouw en hoe zij haar grenzen kan aangeven, blijkt hierin onvoldoende. De pleger
3
Nog eens 65 cliënten werden ambulant begeleid, voornamelijk door vluchthuizen die naast residentiële opvang meer en meer een ambulant aanbod van vroeghulp of outreach work aanbieden. 4
Tellus 2003 – Cliëntregistratie autonoom Algemeen Welzijnswerk, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk.
6
dient hierin betrokken te worden om verantwoordelijkheid te nemen voor de geweldpleging én om mee te zoeken naar andere mogelijkheden om conflicten te hanteren. De methodes getest in de projecten dienen nog ruimer verspreid te worden binnen de CAW‟s. Wat het werken met allochtonen betreft staat een individuele benadering in zekere zin haaks op de benadering van de problemen in migrantenfamilies zelf. Voor hen is het individuele belang ondergeschikt aan dat van de familiegroep. Het versterken van het individuele belang kan in deze situaties dan ook eerder een averechts effect hebben en de familieverhoudingen verder verstoren. Onze westerse methodieken gaan uit van respect voor de grens die de cliënt zelf trekt, en beogen vooral versterking van het „ik‟ van de individuele cliënt. Maar problemen en conflicten doen zich bij allochtonen dikwijls voor in relatie tot de sociale, religieuze, politieke en familiesituatie in het land van herkomst. Deze benadering van het conflict verdwijnt uit het oog als het individu centraal wordt gesteld. Het „ik‟ kan alleen versterkt worden in relatie tot het „groep-ik‟. Het systeem van relaties en de codes die daarin van belang zijn, moeten bij de hulpverlening worden betrokken.
Aandacht voor de kinderen Kinderen zijn ongewild getuigen van IFG. Kinderen die met hun moeders mee vluchten naar vluchthuizen, crisisopvangcentra en vrouwenopvangcentra hebben zowat per definitie geweld, angst, schaamte en vernedering ondergaan. Dikwijls voelen ze zich schuldig en machteloos. Ze hebben passief moeten toezien hoe diegene waarvan ze houden, werd mishandeld. Bovendien betekent een opname in een opvangcentrum het verlies van hun vertrouwde omgeving en moeten ze hun persoonlijke spullen voor een groot deel achterlaten. De gevolgen zijn veelvuldig en uiteenlopend maar beschadigd zijn ze allemaal. Sommige kinderen raken daardoor erg geïsoleerd. Anderen zijn dan weer juist heel veerkrachtig en sociaal vaardig. Sommigen vertonen gedragsproblemen, anderen hebben last van psychosomatische klachten. Puberteitsproblemen worden groter. De kans is groot dat deze kinderen er later zelf moeilijk in zullen slagen evenwichtige relaties uit te bouwen. Ze hebben daarvan geen voorbeeld gehad. Mogelijk bestaat er een verhoogd risico dat zij later zelf plegers worden. Dit is echter niet vanzelfsprekend: een meerderheid van kinderen die zelf mishandeld zijn blijkt in staat later zorgzame ouders te worden (Dutton, 1994, Widom, 1989). De begeleiding van kinderen is nog onvoldoende. In de vluchthuizen en vrouwenopvangcentra groeit het besef dat het begeleiden van kinderen zeer belangrijk is. In een aantal centra is een kinderwerking aanwezig maar lang niet in alle. Een „kinderwerker‟, die activiteiten organiseert om de kinderen te ontspannen en nuttig bezig te houden, is te onderscheiden van een „kinderhulpverlener‟, die een individuele begeleiding op maat van het kind kan bieden. Niet alle centra hebben beiden. Eén van de uitgangspunten is dat de relatie moeder-kind respectvol wordt behandeld, dat het nooit de bedoeling is de rol van de moeder over te nemen. De moeder wordt ondersteund in haar rol als opvoeder. Méér is vaak ook niet mogelijk, omdat het merendeel van de opgevangen kinderen zeer jong is. Toch zou het goed zijn als in de toekomst meer aandacht zou gaan naar het preventieve luik; dat er gewerkt wordt met de kinderen rond het thema geweld en relaties, met aandacht voor rolpatronen en door te zoeken naar constructieve oplossingen voor conflicten (zie hierover Vandewalle, 2003 en De Waele, 2004).
Preventie, vroeghulp en een integraal aanbod Er wordt bij intrafamiliaal geweld dikwijls pas ingegrepen van zodra politie of justitie worden ingeschakeld. Gezinsleden, familie of buren nemen al te vaak een afwachtende houding aan bij (een vermoeden van) geweld in het gezin. Uit onderzoek blijkt dat ook de slachtoffers van IFG zelf geen of zeer moeilijk een hulpvraag formuleren. Wanneer ze dit toch doen zal dit vaak tijdens een crisismoment zijn. In een vroeg stadium detecteren is daarom belangrijk. Daarvoor moeten verschillende actoren een alertheid ontwikkelen om signalen van problemen in het gezin op te vangen en een aangepast hulpaanbod te formuleren. Scholen, Kind en Gezin, huisartsen en jeugdbewegingen hebben een belangrijke rol te spelen in het opvangen van signalen, het detecteren van IFG, het benoemen en bespreekbaar stellen van de problemen. CAW‟s zijn daarnaast een aangewezen partner om een laagdrempelig onthaal m.b.t. IFG te voorzien. Ze kunnen dit doen door een outreachend aanbod te voorzien naar de verschillende gezinsleden. Daarnaast dienen ze nauw samen te werken met het netwerk van detectoren van signalen (zoals scholen, huisartsen,…) en deze te ondersteunen in het oppikken van signalen.
Naast het onthaal is begeleiding bij IFG aangewezen. Het begeleidingsaanbod van het algemeen welzijnswerk ligt momenteel nog te veel op het einde van de as van probleemwording, met name 7
wanneer de vrouw het huis verlaat. We pleiten voor een laagdrempelig aanbod dat vroegtijdiger ingrijpt zodat personen hulp krijgen in een fase waarin ze nog niet beslist hebben bij elkaar weg te gaan. Op het moment van een crisis zijn mensen meer geneigd om op een hulpverleningsaanbod in te gaan dan in de periode daarna. Daarom is „kort-op-de-bal‟ spelen en een outreachend aanbod aangewezen. Uit de projecten die er opgezet zijn in Antwerpen en Oost-Vlaanderen blijkt de nood om in een vroeg stadium van intrafamiliaal geweld hulp te bieden. Het huidige aanbod is noodzakelijk maar kan voorafgegaan worden door een vroegtijdiger aanbod. Daarnaast dient het aanbod in het algemeen welzijnswerk ook meer aansluiting moeten vinden bij elkaar, en bij andere diensten die met intrafamiliaal geweld geconfronteerd worden. Afspraken maken over wie welke rol en taak heeft is hierin aangewezen.
Intrafamiliaal geweld als een prioriteit voor zorg en beleid Problemen rond intrafamiliaal geweld komen in vrijwel alle werksoorten van het algemeen welzijnswerk. Soms wordt expliciet rond dit thema gewerkt maar meestal is dat niet het geval. Het aanbod van de verschillende werksoorten sluit nog te weinig op elkaar aan. Voor de CAW‟s ligt hier een taak voor de komende jaren, waar men nu al volop aan werkt. Het algemeen welzijnswerk staat voor de belangrijke taak de rol en de taak van elke werksoort uit te klaren. Een aangepaster en sluitend aanbod moet het gevolg zijn. Zo zouden, bijvoorbeeld, vrouwen die opgevangen worden in een vrouwenopvangcentrum of vluchthuis meteen reeds een relatiebegeleiding in het gezins- en relationeel werk moeten kunnen krijgen, indien gewenst. De Kinderwerking Slachtofferhulp zou aanvullend know how en materiaal kunnen aanleveren om tijdens de residentiële opname met de kinderen en moeders rond geweld te werken. Voor schoolgaande kinderen is samenwerking nodig met het CLB en onderwijs. Ook de huisarts moet betrokken worden. Huisartsen hebben ook een preventie rol te spelen bij het informeren van patiënten en zijn belangrijke toeleiders tot meer gespecialiseerde diensten. De Vlaamse regering gaf in haar regeerakkoord van 2004 aan werk te maken van een beleidsplan intrafamiliaal geweld. Het algemeen welzijnswerk is hiervoor alvast vragende partij en voorstander van een samenwerkingsakkoord waarin de rol en taak van elke sector (onderwijs, gezondheid, justitie, minderheden, welzijn, ….) wordt uitgeklaard en benoemd, zodat er over de sectoren heen een aanbod kan ontstaan. Een aanbod dat ingrijpt op verschillende momenten in het proces van probleemwording en dat aangeboden wordt vanuit verschillende invalshoeken en disciplines. Op die wijze kan een integraal aanbod ontstaan. Het stemt ons hoopvol dat Vlaams minister van Welzijn, Inge Vervotte, het voornemen kenbaar maakte om de behoeften voor opvang van slachtoffers van intrafamiliaal geweld in de vluchthuizen en vrouwenopvangcentra te onderzoeken. De nood aan meer opvangcapaciteit en een aangepaste begeleiding lijkt. Het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk ijvert ook voor de voortzetting en ontwikkeling van pilootprojecten om met plegers (Antwerpen) of koppels (Oost-Vlaanderen) te werken aan de slag te gaan. De methodieken die zo ontwikkeld worden, kunnen veralgemeend worden naar het volledige algemeen welzijnswerk. Steunpunt Algemeen Welzijnswerk vzw, Berchem, april 2005-04-27
Bronnen Blow, H. (2005), Discourse Analysis of Policy Documents on Homelessness in Scotland. Dissertation for M.A. in Cultural and Media Studies, Milton Keynes, Open University. Bruynooghe, R., Opdebeeck, S., Vandewege, R. (1988), Ervaringen van vrouwen met fysiek en seksueel geweld. Prevalentie en gevolgen. Rapport ten behoeve van de staatssecretaris voor leefmilieu en maatschappelijke emancipatie mevrouw M. Smet, Brussel, 1988. Bruynooghe, R., Noelanders, S., Opdebeeck, S. (1998), Geweld ondervinden, gebruiken en voorkomen, Limburgs Universitair Centrum, Diepenbeek. Cantillon, B. (1999), Vrouwen-armoede: de prijs voor een onvoltooide emancipatie. In: Cantillon, B. e.a. (edit.), De welvaartsstaat in de kering, Pelckmans, Kapellen, 1999, pp. 195-215; D‟Olieslager, 8
T. en De Boyser, K., Armoede en sociale uitsluiting becijferd. In: Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.) Armoede en sociale uitsluiting, Jaarboek 2004, Leuven/Voorburg, Acco , pp. 462473. Comijs, H.C., Jonker C., Pot A.M., Smit J.H. (1996), Agressie tegen en benadeling van Ouderen. Een onderzoek naar oudernenmishandeling. Vrije Universiteit, Amsterdam. Cramer, H. & Carter, M. (2002), Homelessness: what's gender got to do with it? Bristol, Shelter De Groof, K. (2005),Het aanbod van de CAW’s met betrekking tot intrafamiliaal geweld. Steunpuntdossier. Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, Berchem (in voorbereiding). De Waele, L. (2004), Het kind als getuige van partnergeweld: gevolgen en aanpak door de Vlaamse vluchthuizen Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Criminologische Wetenschappen, Gent, Universiteit Gent. Dutton, D.G. (1994), The domestic assault of women. In: Psychological and criminal justice perspectives, Vancouver, University of British Colombia Press. Heyndrickx, P., Barbier, I., Driesen, H., Van Ongevalle, M. en Vansevenant, K. (2005), Meervoudig gekwetsten. Contextuele hulpverlening aan maatschappelijk kwetsbare mensen. Tielt, Lannoo Campus, 220 p. Mastenbroek, S. (1995), De illusie van veiligheid: Voortekenen en ontwikkeling van geweld tegen vrouweni n relaties, Utrecht, Van Arkel. Opdebeeck, S. (1993), Afhankelijkheid en het beëindigen van partnergeweld, Leuven/Apeldoorn, Garant. Passaro, J. (1996), The Unequal Homeless: Men on the Streets, Women in Their Place, New York/London, Routlegde RoSadoc (2003), Vluchthuizen, vroeger en nu, RoSa-factsheets, nr. 24, RoSa, Brussel. Swithinbank, T. (2001), Coming up from the Streets. The Story of the Big Issue. London, Earthscan Publications, Ltd. Vandewalle, I., (2003), Kinderen helpen na een schokkende gebeurtenis. Praktische gids na een misdrijf of een plotseling overlijden,Tielt, Lannoo. Van Horebeek, K. (2004), Een open deur voor elke kleur. Werken aan toegankelijkheid van het CAW voor etnisch-culturele minderheden. Steunpunt Algemeen Welzijnswerk i.s.m. het Vlaams Minderhedencentrum, Berchem, 241 p. Van Lawick, J., Groen M. (1998), Intieme oorlog: over geweld en kwetsbaarheid in gezinsrelaties, Amsterdam, Van Gennep. Van Menxel, G., Lescrauwaet, D. and Parys, I. (2003), Verbinding Verbroken. Thuisloosheid en Algemeen Welzijnswerk in Vlaanderen, Berchem, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Van Regenmortel, T. (2002), Empowerment en maatzorg. Een krachtgerichte psychologische kijk op armoede, Acco, Leuven. Widom, C.S. (1989), Does violence beat violence? A critical examination of the literature. In: Psychological Bulletin, 106, pp. 3-28. Wileman, R. en Wileman, B. (1997), Naar een evenwichtiger verdelingvan macht in relaties die gepaard gaan met geweld in het gezin. In: Gezinstherapie, jg. 8, nr. 4. Vervotte, I. (2004), Beleidsnota 2004-2009 van de Vlaamse minister voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Brussel, Vlaamse regering. Vlaamse Regering (2004), Vlaams Regeerakkoord „Vertrouwen geven, verantwoordlijkheid nemen‟, Brussel, Vlaamse regering. 9