Partnergeweld in een verslaafde populatie: Verschillen tussen mannen en vrouwen
Steven Rooijmans (0580082) Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Programmagroep Klinische Psychologie Supervisors: Drs. Fleur Kraanen en Prof. Dr. Paul M. G. Emmelkamp
Abstract Dit onderzoekt kijkt naar het verschil in partnergeweld tussen mannen en vrouwen die een verslavingsprobleem hebben. Er wordt onderzocht of er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen met betrekking tot prevalentie van daderschap en slachtofferschap van fysiek en verbaal partnergeweld. Tevens wordt er gekeken of er verschil is in ernst van de verwondingen die worden opgelopen naar aanleiding van fysiek partnergeweld. Van de proefpersonen waren er 18.2% vrouwen en 12.8% mannen slachtoffer van verbaal partnergeweld. Slachtoffer van fysiek partnergeweld waren 15.7% van de vrouwen en 10.8% van de mannen. Dader van verbaal partnergeweld waren 18.2% van de vrouwen en 12.5% van de mannen en dader van fysiek partnergeweld waren 15.1% van de vrouwen en 10.3% van de mannen. Van de proefpersonen hield 6.5% verwondingen over aan een gevecht met de partner. Hiervan waren er 13.8% vrouw en 5.9% man. Vrouwen raken ernstiger gewond als gevolg van een gevecht met de partner in vergelijking met mannen. Dit onderzoek laat zien dat het belangrijk is om in een populatie met een verslavingsproblematiek alert te zijn op de prevalentie van partnergeweld.
2
Inhoudsopgave
Inleiding
4
Methode
7
Proefpersonen
7
Materialen
7
Procedure
9
Data analyses
9
Resultaten
10
Discussie
17
Literatuurlijst
20
3
Inleiding Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke- of familiekring van het slachtoffer wordt gepleegd. In 70% van de geregistreerde gevallen gaat het om geweld tussen partners of ex-partners (www.huiselijkgeweld.nl). Partnergeweld kan fysiek, psychisch en seksueel van aard zijn. Fysiek geweld omvat gedragingen als fysieke verwaarlozing, slaan, schoppen, vastbinden, anderszins pijn doen en/of verwonden. Psychisch geweld betreft onder andere psychische verwaarlozing, bedreigen van de partner, intimideren, sociaal isoleren, verbaal geweld, vernederen, uitbuiten, en manipuleren. Onder seksueel geweld valt het tot seksueel gedrag dwingen, aanranden, verkrachten, onthouding van voorbehoedmiddelen en het opzettelijk besmetten met een seksueel overdraagbare aandoening (Campbell, 2002; Straus, 2006). In Nederland houdt de politie sinds 2004 de aangiftes van huiselijk geweld bij. In 2008 werden er 63.841 gevallen van huiselijk geweld geregistreerd, waarbij het in 45.3% van de gevallen ging om fysiek geweld en in 31.3% van de gevallen om psychisch geweld ging (www.huiselijkgeweld.nl). Het aantal gevallen is waarschijnlijk een onderschatting van de werkelijke cijfers. Dit komt omdat niet alle slachtoffers van huiselijk geweld ook daadwerkelijk aangifte doen en dus niet alle gevallen geregistreerd worden (Van Dijk, Flight, Oppenhuis, & Duesmann, 1997; Dobash, Dobash, Wilson, & Daly, 1992). Er wordt vaak gedacht dat mannen vaker pleger zijn van partnergeweld dan vrouwen en dat vrouwen vaker het slachtoffer zijn van partnergeweld dan mannen (Archer, 2002; Johnson 1995). Deze aanname blijkt echter niet overeen te komen met de werkelijkheid. Fysieke agressie tussen mannen en vrouwen blijkt vaak wederkerig te zijn, oftewel, ongeveer even veel mannen als vrouwen blijken plegers te zijn van partnergeweld (Gray & Forshee, 1997; Morse, 1995; Worden & Carlson, 1995; Dobash et al.,1992). Dat mannen meer partnergeweld lijken te plegen komt volgens Kaufman, Kantor, en Straus (1990) doordat als mannen geweld gebruiken tegen hun vrouwelijke partner er vaker politie bijkomt dan wanneer dit andersom is. Een mogelijke oorzaak is dat mannen zich schamen voor het feit dat ze mishandeld worden door hun vrouw en dat ze hier geen aangifte van doen (Straus, 2006; Ridley & Feldman, 2003).
4
Archer (2002) concludeerde in zijn review over sekseverschillen in partnergeweld, dat in 50% van de gevallen het geweld wederkerig was en dat bij de overige gevallen iets meer vrouwen dan mannen fysiek geweld gebruikten tegenover hun partner. Een mogelijke oorzaak voor het feit dat vrouwen meer huiselijk geweld plegen is volgens Greenblat (1983) dat vrouwen denken dat ze hun partner toch niet verwonden en dat het huiselijk geweld hierdoor minder erg is. Vrouwen raken echter wel vaker gewond dan mannen, omdat mannen over het algemeen fysiek sterker zijn dan vrouwen (Straus, 2006; Murphy & O’Farrell,1994). Er is sprake van een sterke samenhang tussen partnergeweld en middelengebruik (Klosterman & False-Stewart, 2006). Veertig tot zestig procent van de mannen die in behandeling waren voor alcoholgebruik, en die een partner hadden, hadden in het jaar voorafgaand aan de behandeling geweld gebruikt in hun relatie (Kraanen, Emmelkamp, & Scholing 2011). Dit percentage partnergeweld is vier tot zes keer hoger dan in de normale populatie (Kraanen et al., 2011; O’Farrell & Murphy, 1995). Omgekeerd is het zo dat wanneer in een forensische setting gekeken wordt bij daders van partnergeweld, blijkt dat er bij 50% van deze populatie sprake is van een verslavingsprobleem (Kraanen, Scholing, & Emmelkamp, 2010; Moore & Stuart, 2004). Deze cijfers laten een correlationeel verband zien tussen verslaving en partnergeweld. Mogelijk is er sprake van een temporele relatie tussen middelengebruik en partnergeweld (Fals-Stewart, Golden, & Schumacher, 2003; Feldman & Ridley, 1995). Fals-Stewart et al. (2003) vonden dat op dagen dat mannen alcohol en cocaïne gebruikten er significant vaker partnergeweld voorkwam dan op dagen dat deze middelen niet werden gebruikt. Tot slot zijn er aanwijzingen voor een causale relatie tussen alcoholmisbruik en partnergeweld; als daders van partnergeweld die overmatig alcohol gebruikten behandeld werden voor het alcoholgebruik, nam het partnergeweld eveneens af (Kraanen et al., 2011; Fals-Stewart, Kashdan, O’Farrell & Bichler 2002; O’Farrell et al., 1995). Dit gold zowel voor mannen die individueel behandeld werden (O’Farrell et al., 1995) als voor mannen die partnerrelatiebehandeling kregen gericht op het terugdringen van alcoholgebruik (Vedel, 2007). Wanneer de cliënten niet terugvielen in alcoholgebruik bleef het effect voor het afnemen van het partnergeweld bestaan. Wanneer er wel sprake was van terugval, werd er ook weer meer partnergeweld gebruikt (O’Farrell, Van Hutton, & Murphy, 1999). 5
Uit bovenstaande blijkt dat partnergeweld, in tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen, vaak wederkerig is en dat mannen en vrouwen zich ongeveer even vaak schuldig maken aan partnergeweld. Tevens blijkt dat partnergeweld vaak samenhangt met problematisch middelengebruik en dan met name met het gebruik van alcohol en cocaïne. Daders van partnergeweld bij wie sprake is van verslavingsproblematiek vormen dus een aparte populatie en deze populatie dient dan ook apart bestudeerd te worden. Dit onderzoek is uitgevoerd bij de Jellinek verslavingszorginstelling te Amsterdam, en zal trachten de volgende vragen te beantwoorden: 1) Welk percentage van de cliënten die zich aangemeld hebben bij de Jellinek zijn in het afgelopen jaar dader geweest en/of slachtoffer geworden van fysiek partnergeweld en bedreigingen? 2) Is er een verschil tussen mannen en vrouwen met betrekking tot daderschap en/of slachtofferschap van partnergeweld? 3) Is er verschil in ernst van gebruikt fysiek partnergeweld tussen mannen en vrouwen? 4) Verschilt de ernst van het gepleegde partnergeweld en het partnergeweld waarvan men slachtoffer is geworden en de verwondingen die iemand toegebracht heeft en toegebracht zijn tussen mannen en vrouwen? En 5) in welk percentage van de gevallen is het partnergeweld wederkerig? Op basis van de hierboven beschreven literatuur werden de volgende verwachtingen geformuleerd. Ten eerste werd verwacht dat meer vrouwen fysiek geweld gebruiken dan mannen, net zoals in de normale bevolking en dus meer mannen het slachtoffer zijn van fysiek geweld (Archer, 2002; O’Leary et al.,1989). Een tweede verwachting was dat de verhouding tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke daders van verbaal geweld en slachtoffers van verbaal geweld gelijk is (Archer, 2002; Straus & Gelles, 1986). Daarnaast werd verwacht dat mannelijke plegers van partnergeweld ernstiger letsel toebrengen dan vrouwelijke plegers van fysiek partnergeweld (Murphy & O’Farrell,1994; Straus, 2006). Tevens wordt verwacht dat in de meeste relaties het fysieke partnergeweld wederkerig is net zoals in de normale bevolking (Gray & Foshee, 1997; Langhinrichsen, Neidig, & Thorn, 1995; Stets & Straus, 1990).
6
Methode Proefpersonen Deelnemers aan dit onderzoek zijn cliënten die zich in de periode van 29 juni 2009 tot en met 28 juni 2010 hebben aangemeld bij verslavingszorginstelling Jellinek te Amsterdam voor een verslavingsbehandeling. Cliënten kwamen in aanmerking voor deelname als ze een relatie hebben ten tijde van het interview of een relatie hebben gehad in het afgelopen jaar en ze gediagnosticeerd zijn volgens de DSM-IV met een aan een middel gebonden stoornis. Cliënten werden uitgesloten van deelname aan het onderzoek indien er sprake was van onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal, nicotineafhankelijkheid, suïcidaliteit, psychoses of het hebben van ernstige psychische of cognitieve problemen.
Materialen Jellinek Partnergeweld Screener De Jellinek Partnergeweld Screener (Kraanen, Vedel, Scholing, & Emmelkamp, submitted)
bestaat
uit
vier
vragen.
Twee
vragen
hebben
betrekking
op
slachtofferschap van partnergeweld in het afgelopen jaar (bedreigd worden met fysiek geweld en daadwerkelijk slachtoffer zijn van fysiek geweld); twee vragen hebben betrekking op daderschap van partnergeweld (dreigen met fysiek geweld en daadwerkelijk gebruiken van fysiek geweld). De vragen worden beantwoord met ‘ja’ of ‘nee’. Het afnemen van dit instrument gebeurt mondeling en neemt 3 minuten in beslag.
Revised Conflict Tactics Scale (CTS2) De CTS2 (Straus, Hamby, Boney-McCoy, & Sugarman, 1996) is een 78 items tellende vragenlijst die ten behoeve van dit onderzoek mondeling wordt afgenomen. Dit instrument inventariseert op welke manier iemand omgaat met conflicten die hij/zij met zijn/haar partner heeft, en heeft betrekking op de afgelopen 12 maanden. De CTS2 heeft 5 antwoordschalen, namelijk onderhandeling (‘Ik stelde een compromis voor om een meningsverschil op te lossen’), verbaal partnergeweld (‘Mijn partner
7
beledigde mij of vloekte tegen mij’), fysiek partnergeweld (‘Ik draaide de arm van mijn partner om of trok aan zijn/haar haar’), seksueel partnergeweld (‘Ik gebruikte dreigementen om mijn partner te dwingen tot seks met mij’) en verwondingen naar aanleiding van een gevecht met de partner (‘Mijn partner had de volgende dag nog fysieke pijn als gevolg van een gevecht met mij’). Dit instrument meet zowel daderschap als slachtofferschap. Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag van deze studie wordt gebruik gemaakt van de schalen verbaal partnergeweld, fysiek partnergeweld en verwondingen. Per vraag zijn er zijn zeven antwoordmogelijkheden die gaan over hoe vaak een bepaalde gedraging met betrekking tot het omgaan met conflicten in de partnerrelatie voorkwam in het afgelopen jaar. Ook is er de mogelijkheid aan te geven dat een gedraging in het afgelopen jaar niet voor is gekomen, maar eerder wel. De antwoordmogelijkheden lopen uiteen van “nooit” tot “meer dan 20 keer in het afgelopen jaar”. Door middel van deze antwoordmogelijkheden kan de frequentie van het partnergeweld en dus de ernst ervan worden bepaald. De cliënt krijgt de vragen voorgelegd en geeft antwoord over hoeveel keer het specifieke partnergeweld is voorgekomen in zijn/haar relatie in het afgelopen jaar. De afnameduur van dit instrument is ongeveer 20 minuten. De algehele validiteit en betrouwbaarheid van de CTS2 is goed (Newton, Donaldson Connelly, & Landsverk, 2001)
Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis-I Disorders (SCID-I) De SCID-I (Kranzler, Kadden, Babor, Tennen, & Rounsaville, 1996) werd gebruikt voor het classificeren van As-I stoornissen. Met dit instrument werd bekeken of er bij cliënten die zich aanmeldden bij de Jellinek naast hun middelgebruik sprake was van andere As-I stoornissen. De afname van dit instrument neemt ongeveer een uur in beslag. Aangezien de data van de SCID-I niet gebruikt worden in dit onderzoek zal dit instrument niet verder besproken worden.
Conflict Tactics Scale – Parent-Child (CTSPC) De CTSPC (Straus, 2004) werd afgenomen om te achterhalen er sprake is van kindermishandeling in het gezin. De afname van dit instrument neemt ongeveer twintig minuten in beslag. De uitkomsten van dit instrument worden niet meegenomen in dit onderzoek, hierdoor wordt dit instrument niet nader besproken.
8
Meten van Addicties voor Triage en Evaluatie (MATE) De MATE richt zich op cliënten in de verslavingszorg. Het doel van de MATE is de kenmerken van de cliënten vast te stellen om een indicatie te geven voor zorg en behandeling evenals de verleende zorg te evalueren (Schippers, Broekman, & Buchholz, 2007). De uitkomsten van dit instrument worden niet meegenomen in dit onderzoek hierdoor wordt dit instrument niet nader besproken.
Procedure Wanneer cliënten zich aanmeldden bij de Jellinek volgde er een intakegesprek. Dit gesprek werd gevoerd door een psycholoog en nam ongeveer een uur in beslag. Tijdens het intakegesprek werden de MATE en de Jellinek Partnergeweld Screener afgenomen. Deze screener werd aan het einde van het intake gesprek voorgelegd. Het afnemen van deze screener is de eerste fase van het onderzoek. Wanneer een cliënt op één van de vier vragen van de Jellinek Partnergeweld Screener positief antwoordde, werd hij/zij uitgenodigd voor de tweede fase van het onderzoek, een vervolginterview, waarbij er gekeken werd naar As-I stoornissen en het eventuele partnergeweld. Tijdens dit interview, dat werd afgenomen door één van de onderzoekers, werden achtereenvolgens de SCID-I en de CTS2 afgenomen. Wanneer de cliënt kinderen onder de 18 jaar had, werd tevens de CTSPC afgenomen. Dit interview duurde ongeveer anderhalf uur.
Data analyses Door middel van de chi-kwadraattoets werd gekeken of mannen en vrouwen verschilden wat betreft primaire diagnose. Tevens werd met chi-kwadraattoetsen gekeken in hoeverre mannen en vrouwen van elkaar verschilden met betrekking tot prevalentie van daderschap en slachtofferschap van fysiek geweld, en het toebrengen/toegebracht zijn van verwondingen. Als toetsingsresultaten significant waren, werd door middel van de standerdized residuals gekeken welke variabele van de anderen verschilden.
9
Aangezien de data niet normaal verdeeld waren, werd er met een Mann-Whitney toets gekeken of mannelijke en vrouwelijke daders en slachtoffers van partnergeweld van elkaar verschillen met betrekking tot ernst van dit geweld en ernst van verwondingen.
Resultaten Demografische gegevens
In totaal werd bij 899 proefpersonen, waarvan 693 (77.1%) mannen en 206 (32.9%) vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 40.6 jaar (SD 11.2), de Jellinek Partnergeweld Screener afgenomen tijdens de intake. De demografische gegevens van deze proefpersonen staan vermeld in Tabel 1. Uit de MATE bleek dat het grootste deel van de proefpersonen als primaire diagnose een aan alcoholgebruik gerelateerde stoornis (52.9%) had. Een chi-kwadraattoets toonde aan dat mannen en vrouwen bleken te verschillen in primaire diagnose (het primaire probleem waarvoor zij zich hadden aangemeld bij de Jellinek) (X2(5) = 13.11, p = .02). Vrouwen werden vaker primair gediagnosticeerd met een aan cannabisgebruik gerelateerde stoornis dan mannen. Mannen en vrouwen verschilden niet significant van elkaar met betrekking tot de overige primaire diagnoses (alcohol, cocaïne, heroïne en overige middelen). Mannen en vrouwen verschilden niet significant van elkaar met betrekking tot leeftijd.
10
Tabel 1 Leeftijd en primaire diagnose van cliënten zich die aanmeldden bij de Jellinek
Man (N = 693)
Vrouw (N = 206)
Totaal (N = 899)
Primaire diagnose*
N (%)
N (%)
N (%)
Leeftijd (SD)
40.5 (11.2)
40.9 (11.2)
40.6 (11.2)
357 (51.7)
119 (57.4)
476 (52.9)
91 (13.1)
37 (17.8)
128 (17.8)
Cocaïne
103 (14.9)
21 (10.1)
124 (13.8)
Heroïne
17 (2.5)
1 (0.5)
18 (2.0)
Overig**
18 (3.4)
4 (2.0)
22 (3.3)
Primaire Diagnose Alcohol Cannabis
1
*Bij primaire diagnose zijn afhankelijkheid en misbruik samengevoegd ** Onder overig vallen benzodiazepines, speed, GHB, XTC en polydruggebruik 1
Significant voor p < .05
Slachtofferschap en daderschap van partnergeweld als uitkomst van de Jellinek Partnergeweld Screener
In tabel 2 zijn de uitkomsten van de Jellinek Partnergeweld Screener weergegeven voor mannen en vrouwen. Er is gekeken naar 1) slachtofferschap van bedreiging door de partner, 2) slachtofferschap van fysiek partnergeweld, 3) daderschap van bedreiging van de partner en 4) daderschap van fysiek partnergeweld. Uit de resultaten van de Jellinek Partnergeweld Screener bleek een significant verschil tussen mannen en vrouwen voor slachtofferschap van bedreiging door de partner (X2(1) = 5.92, p = .02 ). Significant meer vrouwen dan mannen werden bedreigd door de partner. Er was geen significant verschil tussen mannen en vrouwen met betrekking tot slachtofferschap van fysiek partnergeweld, daderschap van fysiek partnergeweld of het bedreigen van de partner.
11
Tabel 2 Prevalentie van slachtofferschap en daderschap van partnergeweld aan de hand van de Jellinek Partnergeweld Screener
Man
Vrouw
Totaal
(N = 693)
(N = 206)
(N = 899)
N (%)
N (%)
N (%)
Bedreiging1
91 (13.1)
42 (20.4)
135 (15.0)
Fysiek geweld
104 (15.0)
44 (21.4)
146 (16.2)
Bedreiging
102 (14.7)
41 (19.9)
143 (15.9)
Fysiek geweld
91 (13.1)
34 (16.5)
125 (13.9)
Slachtoffer
Dader
1
p < .05
Proefpersonen in fase 2 van het onderzoek: afname van de CTS2
Van de 899 proefpersonen (100%) scoorden 241 (26.8%) cliënten positief op de Jellinek Partnergeweld Screener en kwamen daardoor in aanmerking voor fase 2 van het onderzoek: de afname van de CTS2. Van deze 241 personen vielen er 131 (54.4%) personen af. De redenen hiervoor waren het niet willen participeren in het onderzoek (N = 56; 23.3%), logistieke redenen (N = 21; 8.7%), niet of elders in behandeling gaan (N = 13; 5.4%), het niet willen tekenen van het informed consent (N = 21; 8.7%), of werden ten onrechte geïncludeerd door de intaker doordat een cliënt primair gediagnosticeerd was met nicotineafhankelijkheid (N = 20; 8.3%). Voor een overzicht van het aantal proefpersonen in de verschillende fases van de studie, zie Figuur 1. In totaal namen er 110 (45.6%) proefpersonen deel aan de 2e fase van het onderzoek, de afname van de SCID-I en CTS2. Van deze 110 proefpersonen zijn 80 personen van het mannelijk geslacht met een gemiddelde leeftijd van 37.0 jaar (SD 10.1) en 30 personen van het vrouwelijke geslacht met een gemiddelde leeftijd van 37.6 jaar (SD 9.1).
12
Figuur aantallen van proefpersonen in de verschillende fases van het onderzoek
Proefpersonen aan het begin N=899 (100 %)
Jellinek Partnergeweld Screener negatief N = 658 (73..2%)
Jellinek Partnergeweld Screener positief N = 241 ( 26.8%)
Weigering participatie onderzoek N = 56 ( 23.3%)
Compleet onderzoek SCID, CTS2 N = 110 ( 45 .6%)
Drop - out N = 131 (54 .4%)
Logistieke redenen N = 21 ( 8 .7 %)
Elders of niet in behandeling N = 13 (5.4%)
Ten onrechte geïncludeerd N = 20 ( 8.3%)
Geen toestemming gebruik data N = 21 (8. 7%)
13
Slachtofferschap en daderschap van partnergeweld als uitkomst van de CTS2
Tabel 3 toont de prevalentie van partnergeweld zoals gemeten met de CST2 voor mannen en vrouwen in de totale overgebleven populatie (N=768) na exclusie van de drop-outs (N = 131). De prevalentie van verbaal geweld, fysiek geweld en opgelopen en toegebrachte verwondingen wordt gerapporteerd. Onderstaande tabel laat zien dat er een significant verschil is tussen mannen en vrouwen wat betreft de opgelopen verwondingen naar aanleiding van een gevecht met de partner (X2(1) = 2.18, p = .01): significant meer vrouwen dan mannen liepen verwondingen op als gevolg van een gevecht met de partner.Voor slachtofferschap en daderschap van zowel verbaal geweld als fysiek geweld blijkt er geen significant verschil tussen mannen en vrouwen te zijn. Tevens is er geen significant verschil tussen mannen en vrouwen in toebrengen van verwondingen aan de partner. Tabel 3 Prevalentie van daderschap en slachtofferschap van partnergeweld en verwondingen naar aanleiding van een gevecht met de partner op basis van de CTS2 bij mannen en vrouwen en de totale populatie.
Man
Vrouw
Totaal
(N = 609)
(N = 159)
(N = 768)
N (%)
N (%)
N (%)
Verbaal geweld
78 (12.8)
29 (18.2)
107 (13.9)
Fysiek geweld
66 (10.8)
25 (15.7)
91 (11.8)
Verbaal geweld
76 (12.5)
29 (18.2)
105 (13.7)
Fysiek geweld
63 (10.3)
24 (15.1)
87 (11.3)
Geïnterviewde 1
36 (5.9)
22 (13.8)
58 (7.6)
Partner
34 (5.6)
16 (10.1)
50 (6.5)
Slachtoffer
Dader
Verwondingen toegebracht aan
1
p < .05
14
Vervolgens is er gekeken naar de ernst van het partnergeweld en de verwondingen naar aanleiding van een gevecht met de partner (zie tabel 4). De ernst van het partnergeweld is bepaald aan de hand van de frequentie van verbaal partnergeweld, fysiek partnergeweld en verwondingen (toegebracht door/aan de partner). Uit een Mann-Whitney toets kwam naar voren dat er een significant verschil is in de ernst van slachtofferschap van verbaal geweld ( U = 826.00, p = .01), slachtofferschap van fysiek geweld ( U = 890.00, p = .04) en toegebrachte verwondingen bij de geïnterviewde ( U = 706.00, p = .00). Vrouwen werden significant ernstiger mishandeld dan mannen, zowel verbaal als fysiek. Daarnaast waren de verwondingen bij vrouwen significant ernstiger dan bij mannen als gevolg van een gevecht met de partner. Er is geen significant verschil voor de ernst in daderschap van verbaal geweld en fysiek geweld. Tevens is er geen verschil in de ernst van het verwonden van de partner. Tabel 4 Gemiddelde van ernstscores op basis van de CTS2 bij mannen en vrouwen en de totale populatie.
Man
Vrouw
Totaal
Ernstscores op de Revised
(N = 80)
(N = 30)
(N = 110)
Conflict Tactics Scale
N
N
N
Slachtoffer Verbaal geweld1
42.5
59.2
47.0
1
Fysiek geweld
13.3
33.4
18.8
Verbaal geweld
40.2
50.6
43.1
Fysiek geweld
10.0
17.9
12.2
Geïnterviewde1
3.5
9.0
5.0
Partner
3.2
4.9
3.7
Dader
Verwondingen toegebracht aan
1
p < .05
15
Wederkerigheid van partnergeweld
Bij de 110 proefpersonen die meededen aan het complete onderzoek waarbij er partnergeweld voorkwam in de relatie, is gekeken naar wederkerigheid van het partnergeweld. Bij 105 personen (95.5%) was het verbaal geweld in de relatie wederkerig. Bij 78 personen (70.9%) was het fysiek geweld wederkerig en bij 51 personen (46.4%) was het hebben/toebrengen van verwondingen wederkerig. Eenzijdig partnergeweld komt voor verbaal geweld voor bij 2 personen (1.8%). Eenzijdig fysiek geweld komt bij 22 personen (20.0%) voor en bij 16 personen (25.5%) zijn verwondingen als gevolg van een gevecht met de partner eenzijdig. Verbaal geweld komt bij 3 proefpersonen (2.7%) niet voor in de relatie. Bij 10 personen (9.1%) komt er geen fysiek geweld voor in de relatie en bij 43 personen (39.1%) zijn er geen verwondingen als gevolg van een gevecht met de partner. Voor een overzicht zie Tabel 5. Tabel 5 Wederkerigheid van partnergeweld op basis van de CTS2
95%
Komt niet voor
Eenzijdig
Wederkerig
Betrouwbaarheidsinterval van wederkerigheid van
(N = 110)
(N = 110)
(N = 110)
partnergeweld
N (%)
N (%)
N (%)
Verbaal geweld
3 (2.7)
2 (1.8)
105 (95.5)
91.6-99.4
Fysiek geweld
10 (9.1)
22 (20.0)
78 (70.9)
62.4-79.4
Verwondingen
43 (39.1)
16 (14.5)
51 (46.4)
37.1-55.7
16
Discussie Dit onderzoek richtte zich op de prevalentie van partnergeweld in een verslaafde populatie en de verschillen in de prevalentie van partnergeweld tussen mannen en vrouwen. Wanneer de prevalentie van partnergeweld werd vastgesteld met behulp van de Jellinek Partnergeweld Screener, dan werden de volgende percentages gevonden. Van de onderzoeksgroep was 15% in het afgelopen jaar wel eens bedreigd door de partner en 15.9% heeft zich wel eens dreigend opgesteld naar de partner. Verder gold dat 16.2% van de onderzoekspopulatie in het afgelopen jaar slachtoffer is geweest van fysiek geweld gepleegd door de partner en heeft 13.9% zelf fysiek geweld gebruikt jegens de partner. Wanneer er gekeken werd naar het verschil tussen mannen en vrouwen is er alleen voor slachtofferschap van bedreiging een significant verschil gevonden tussen mannen en vrouwen. Significant meer vrouwen (20.4%) werden in het afgelopen jaar bedreigd door de partner dan mannen (13.1%). Bij daderschap van bedreigingen en bij zowel slachtofferschap als daderschap van fysiek geweld is er geen verschil gevonden tussen mannen en vrouwen. Wanneer naar de prevalentie van partnergeweld werd gekeken zoals vastgesteld met de CTS2, dan werden de volgende percentages gevonden. Van de totale populatie proefpersonen is in het afgelopen jaar 13.9% slachtoffer geworden van verbaal partnergeweld en is 13.7% pleger geweest van verbaal partnergeweld. Verder is in het afgelopen jaar 11.8% slachtoffer geweest van fysiek partnergeweld en heeft 11.3% zelf fysiek geweld gebruikt tegen de partner. Alleen voor verwondingen is er een significant verschil gevonden tussen mannen en vrouwen. Meer vrouwen (13.8%) dan mannen (5.9%) liepen verwondingen op als gevolg van een gevecht met de partner. Dit is in overeenstemming met de verwachting die is opgesteld. De meeste mannen zijn fysiek sterker dan vrouwen en wanneer mannen fysiek geweld gebruiken verwonden ze eerder een vrouw dan andersom (Straus, 2006; Murphy & O’Farrell,1994). Zoals van te voren verwacht is er geen verschil gevonden op verbaal partnergeweld tussen mannen en vrouwen. Tevens is er geen significant verschil gevonden tussen mannen en vrouwen wat betreft het gebruik van fysiek partnergeweld, terwijl dit wel verwacht was. Een reden hiervoor kan zijn is, dat huidig onderzoek gekeken heeft naar fysiek partnergeweld bij personen met een
17
verslavingsproblematiek en dat in deze populatie, in tegenstelling tot een normale populatie, mannen en vrouwen niet verschillen wat betreft het gebruiken van fysiek partnergeweld. Verder kwam uit de CTS2 dat mannen en vrouwen significant verschilden met betrekking tot de ernst van het partnergeweld. Zoals verwacht waren de verwondingen die vrouwen opliepen tijdens een gevecht met de partner ernstiger dan verwondingen die mannen opliepen tijdens een gevecht met de partner. Zoals eerder aangegeven zijn de meeste mannen fysiek sterker dan vrouwen en zullen de partner daardoor ook eerder ernstiger verwonden dan andersom (Straus, 2006; Murphy & O’Farrell,1994). Verder werd gekeken naar de mate van wederkerigheid bij de cliënten bij wie sprake was van partnergeweld. Bij 95.5% bleek het verbale partnergeweld wederkerig, voor fysiek geweld geeft 70.9% van de personen aan dat dit wederkerig is in de relatie. Zoals verwacht werd zijn de percentages van wederkerigheid van fysiek partnergeweld hoog. Voor het toebrengen/toegebracht worden van verwondingen is bij 46.4% van de geïnterviewde wederkerig. De wederkerigheid van verbaal partnergeweld en het toebrengen/toegebracht worden van verwondingen bij een normale populatie zijn geen cijfers bekend dus kan er hier geen vergelijking mee gemaakt worden. Tevens is voor wederkerigheid van partnergeweld een 95% betrouwbaarheidsinterval berekend. Wat wil zeggen dat in 95% van de gevallen dat dit onderzoek gereproduceerd zal worden zullen de cijfers die daar gevonden worden en hier gevonden zijn dicht bij elkaar liggen. Ten aanzien van dit onderzoek zijn er een aantal beperkingen. De eerste belangrijke beperking is de hoge mate van drop-out in de studie. Slechts 45.6% van de proefpersonen die in aanmerking kwamen voor afname van de CTS2 heeft dit ook daadwerkelijk afgerond. Hierdoor is het zeer aannemelijk dat de gevonden prevalentie cijfers een onderschatting zijn van de werkelijke prevalentiecijfers. Een tweede beperking is, dat de resultaten verkregen zijn door middel van zelfrapportage van de proefpersonen. Een mogelijk gevolg hiervan is dat men het partnergeweld van zichzelf kan bagatelliseren en/of van de partner kan uitvergroten. In dit onderzoek is er mogelijk sprake van onderrapportage, hetgeen eveneens zorgt voor een onderschatting van de werkelijke prevalentie van partnergeweld in een verslaafde populatie.
18
Een derde beperking is dat er bij dit onderzoek geen gebruik is gemaakt van een gematchte controlegroep, waardoor het niet mogelijk is om de gevonden prevalentiecijfers in deze verslaafde populatie te vergelijken met prevalentiecijfers in de normale Nederlandse populatie. Een laatste beperking is dat er niet is gekeken of het middelengebruik verband hield met het partnergeweld dat plaatsvond. Hierdoor kunnen geen uitspraken gedaan worden over een temporeel verband tussen het gebruik van het middel en het voorkomen van het partnergeweld. De beperkingen van het huidige onderzoek monden uit in een aantal aanbevelingen voor vervolgonderzoek. -
Een eerste suggestie is om zowel de cliënten als hun partner te interviewen. Hierdoor krijgt men wellicht een beeld van het partnergeweld dat meer waarheidsgetrouw is dan wanneer het alleen aan de cliënt wordt gevraagd.
-
Een tweede suggestie voor vervolgonderzoek is het includeren van een matched controlegroep waarbij partnergeweld op dezelfde manier wordt onderzocht. Dit maakt het mogelijk om de prevalentie van partnergeweld in een verslaafde populatie te vergelijken met partnergeweld in de normale Nederlandse bevolking.
-
Een laatste suggestie voor vervolgonderzoek is uitvragen of er al dan niet middelengebruik voorafging aan het partnergeweld. Dit maakt het mogelijk om een eventuele temporele relatie tussen middelengebruik en partnergeweld bloot te leggen, om zo een eventuele relatie vast te stellen tussen partnergeweld en middelgebruik. Zoals eerder vermeld kan dan beter gekeken worden of er een temporeel verband is tussen het hebben van een verslavingsproblematiek en partnergeweld.
Ondanks de beperkingen van het huidige onderzoek kan er geconcludeerd worden dat de bevindingen overeenkomen met de verwachtingen en ook met de bevindingen beschreven door Archer (2002) ondersteunen. Vrouwen raken ernstiger gewond dan mannen als gevolg van een gevecht met de partner. Waar vaak gedacht wordt dat mannen een frequenter pleger zijn van partnergeweld blijkt dit niet zo te zijn, dit is in overeenstemming met Dobash, Dobash, Wilson & Daly (1992). Dit onderzoek laat zien dat het belangrijk is om in een verslaafde populatie alert te zijn op de prevalentie van partnergeweld. Dit geldt voor zowel daderschap al slachtofferschap. Daarnaast toont dit onderzoek aan dat het van belang is om hier alert op te zijn bij zowel mannen als vrouwen. 19
Literatuurlijst Archer, J. (1999). An assessment of the reliability of the Conflict Tactics Scales: A metaanalytic review. Journal of Interpersonal Violence, 14, 1263-1289
Archer, J. (2002). Sex differences in physically aggressive acts between heterosexual partners: A meta-analytic review. Psychological Bulletin, 126 (5), 651-680.
Campell, J., (2002). Health consequences of intimate partner violence. The Lancet, 359, 1331-1336.
Dijk, van, T., Flight, S., Oppenhuis, B., & Duesmann, B. (1997). Huiselijk geweld – Aard, omvang en hulpverlening. Den Haag: Ministerie van Justitie.
Dobash, R.P., Dobash, R.E., Wilson, M., & Daly, M. (1992). The Myth of Sexual Symmetry in Marital Violence. Social Problems, 9 (1), 71-91.
Fals-Stewart, W.F., Golden, J., & Schumacher, J.A. (2003). Intimate partner violence and substance use: A longitudinal day-to-day examination. Addictive Behaviors, 28 (9), 1555-1574.
Fals-Stewart, W., Kashdan, T. B., O’Farrell, T. J., & Birchler, G. R. (2002). Behavioral couples therapy for drug-abusing patients: Effects on partner violence. Journal of Substance Abuse Treatment, 22, 87-96.
Gray, H.M., & Foshee, V.A. (1997). Adolescent dating violence: Differences between one-sided and mutually violent profiles. Journal of Interpersonal Violence, 12, 126141.
Greenblat, C.S. (1983). A hit is a hit is a hit. Or is it? Approval and tolerance of the use of physical force by spouses. In D. Finkelhor, R.J. Gelles, G.T. Hotaling, & M.A. Straus (Eds.), The dark side of families (pp. 235-260). Beverly Hills, CA: Sage.
20
Johnson, M.P. (1995). Patriarchal terrorism and common couple violence: Two forms of violence against women. Journal of Marriage and the Family, 57, 283-294.
Kaufman Kantor, G., & Straus, M. A. (1990). Response of victims and the police to assaults on wives. Physical violence in American families: Risk factors and adaptations to violence, 8, 473-487.
Klostermann, K. C., & Fals-Stewart, W. (2006). Intimate partner violence and alcohol use: Exploring the role of drinking in partner violence and its implications for intervention. Aggression and Violent Behavior, 11, 587-597.
Kraanen, F.L., Scholing, A., & Emmelkamp, P.M.G. (2010). Substance Use Disorders in Perpetrators of Intimate Partner Violence in a Forensic Setting. International journal of offender therapy and comparative criminology, 54 (3), 430-440.
Kraanen, F.L., Emmelkamp, P.M.G. & Scholing, A. (2011). Partnermishandeling: Samenhang met Andere Stoornissen & Behandeling van Daders van Partnermishandeling. In Press.
Kraanen, F.L., Vedel, E., Scholing, A & Emmelkamp P.M.G. (Submitted). J-IPV: a screener for international partner violence, perpetration & victimization in substance abusers. Journal of Substance Abuse Treatment.
Kranzler, H. R., Kadden, R. M., Babor, T. F., Tennen, H., & Rounsaville, T. J. (1996). Validity of the SCID in substance abuse patients. Addiction, 91, 859-868.
Langhinrichsen-Rohling, J., Neidig, P., & Thorn, G., (1995). Violent marriages: Gender differences in levels of current violence and past abuse. Journal of Family Violence, 10, 159-176.
Moore, T. M., & Stuart, G. L. (2004). Illicit substance use and intimate partner violence among men in batterers’ intervention. Psychology of Addictive Behaviors, 18(4), 385-389. 21
Morse, B.J. (1995). Beyond the Conflict Tactics Scale: Assessing gender differences in partner violence. Violence and Victims, 10, 251-272.
Murphy, C.M., & O’Farrell, T.J. (1994). Factors associated with marital aggression in male alcoholics. Journal of Family Psychology, 8 (3), 321-335.
Newton, R.R., Donaldson Connelly, C., Landverk, J.A. (2001). An examination of Measurement Characteristics and Factorial Validity of the Revised Conflict Tactics Scale. Educational and Psychological Measurement, 61 (2), 317-335.
O’Farrell, T. J., & Murphy, C. M., (1995). Marital violence before and after alcoholism treatment. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 63 (2), 256-262.
O’Farrell, T.J., Van Hutton, V., & Murphy, C.M. (1999). Domestic Violence before and after Alcoholism Treatment: A Two-Year Longitudinal Study. Journal of Studies on Alcohol, 60, 317-321.
O’Leary, K.D., Barling, J., Arias, L., Rosenbaum, A., Malone, J., & Tyree A. (1989). Prevalence and stability of physical aggression between spouses: A longitudinal analysis. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 57, 263-268.
Ridley C.A., & Feldman, C.M. (2003). Female domestic violence toward male partners: Exploring conflict responses and outcomes. Journal of Family Violence, 18 (3), 157170.
Schippers, G., Broekman, T., & Buchholz, A. (2007). Handleiding en protocol voor afname, scoring en gebruik van de MATE. Nijmegen: Bèta Boeken.
Sets, J.E., & Straus, M.A. (1990). Gender differences in reporting marital violence and its medical and psychological consequences. In M.A. Straus & R.J. Gelles (Eds.), Physical violence in American societies: Risk factors and adaptations to violence in 8,145 families. (pp. 151-165). New Brunswick, NJ: Transaction Publications. 22
Straus, M.A. (2004). Scoring the CTS2 and CTSPC. New Hampshire: University of New Hampshire.
Straus, M.A., (2006). Future research on gender symmetry in physical assaults on partners. Violence against women, 12 (11), 1086-1097.
Straus, M.A., Hamby, S.L., Boney-McCoy, S., & Sugarman, D.B. (1996). The revised conflict tactics scales (CTS2): Development and Preliminary Psychometric Data. Journal of family issues, 17, 283-316.
Straus, M.A., & Gelles, R.J. (1986). Societal change and change in family violence from 1975 to 1985 as revealed by two national surveys. Journal of Marriage and the Family, 48, 465-479.
Vedel, E. (2007). The comparative effectiveness of behavioral couple therapy in the treatment of alcohol use disorder. Proefschrift. Universiteit van Amsterdam
Worden, A.P., & Carlson, B.E. (2005). Attitidudes and beliefs about domestic violence: Results of a public opinion survey. Journal of Interpersonal Violence, 20, 1219-1243.
23