Vrijenban
Voorontwerpbestemmingsplan 3 mei 2011
Toelichting
INHOUDSOPGAVE Blz. 1
INLEIDING 1.1 1.2 1.3
Aanleiding Ligging plangebied Vigerende plannen
1 1 1 2
2
BESCHRIJVING PLANGEBIED 2.1 Ontstaansgeschiedenis 2.2 Huidige situatie 2.3 Ontwikkelingen
3 3 4 12
3
BELEIDSKADER 3.1 Rijksbeleid 3.2 Provinciaal beleid 3.3 Regionaal beleid 3.4 Gemeentelijk beleid 3.5 Conclusie
15 15 18 21 23 27
4
OMGEVINGSASPECTEN 4.1 Lucht 4.2 Geluid 4.3 Bodem 4.4 Externe veiligheid 4.5 Milieuhinder bedrijven 4.6 Water 4.7 Natuur en ecologie 4.8 Cultuurhistorie en archeologie 4.9 Duurzaamheid 4.10 Verkeer en parkeren 4.11 Overige aspecten
29 29 32 34 35 41 43 47 49 51 52 52
5
JURIDISCHE PLANBESCHRIJVING 5.1 Planopzet 5.2 Artikelsgewijze toelichting
53 53 54
6
UITVOERBAARHEID EN HANDHAVING 6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 6.2 Economische uitvoerbaarheid 6.3 Handhaving
63 63 63 63
7
PROCEDURE 7.1 Voorbereidingsfase 7.2 Ontwerpfase 7.3 Vaststellingsfase
65 65 65 65
BIJLAGEN 1. Onderzoek luchtkwaliteit 2. Bodemonderzoek 3. Onderzoek externe veiligheid aardgastransportleiding 4. Onderzoek externe veiligheid transport A13 5. Watertoets 6. Natuurtoets
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
1
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de wijk Vrijenban en directe omgeving in het zuidoosten van Rijswijk. Het betreft een algehele herziening van de geldende bestemmingsplanregelingen in dit gebied. Dit heeft tot doel een actueel planologisch kader te bieden voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden in dit deel van Rijswijk. De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar worden herzien. Op deze manier kan de gemeente haar actuele ruimtelijke beleidskaders laten doorwerken in het gemeentelijk bestemmingsplan. Met het nieuwe bestemmingsplan worden diverse belangen met hun ruimtelijke effecten tegen elkaar afgewogen. Hiervoor zijn diverse studies en onderzoeken uitgevoerd. De resultaten en conclusies hiervan staan in deze toelichting beschreven. De toelichting vormt zodoende de beleidsmatige verantwoording van de gemaakte keuzes met betrekking tot het toekennen van bestemmingen met bijbehorende regels. In de afgelopen jaren zijn diverse vrijstellingen verleend van de geldende bestemmingsplannen, waarmee nieuwe woningen en bedrijven zijn gerealiseerd. Deze vrijstellingen ex artikel 19 WRO worden met dit nieuwe bestemmingsplan bestendigd. Vooruitlopend op dit bestemmingsplan wordt nog een vrijstelling verleend van het geldende bestemmingsplan voor de bouw van een aantal woningen aan De Ruijt (vrijstellingsprocedure ex artikel 19 WRO De Ruijt II). In dit kader zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Ten slotte vormt de geplande realisatie van een kantoor en een autobedrijf aan de Vrijenbanselaan een aanleiding voor dit nieuwe bestemmingsplan.
1.2
Ligging plangebied Het plangebied van het bestemmingsplan ‘Vrijenban’ is gelegen in het zuidoosten van Rijswijk. Het plangebied bestaat grofweg uit de driehoek gevormd door het Rijn-Schiekanaal (ter plaatse ook wel de Delftse Vliet genoemd), de gemeentegrens met Delft en de Zuiderweg. Zie figuur 1.1 voor de precieze ligging en begrenzing van het plangebied. In het zuiden wordt de plangrens gevormd door de gemeentegrens met Delft tussen het RijnSchiekanaal en de Vrijenbanselaan. Deze grens loopt door het midden van de Broekmolensloot. In het noordoosten wordt de plangrens gevormd door de sloot ten westen van rijksweg A13 en de sloot ten westen van golfbaan van de Rijswijkse Golfclub. De westelijke grens van het plangebied is het midden van het Rijn-Schiekanaal. Middenin dit gebied ligt de woonwagenlocatie Molenhof. Vanwege de herstructurering van Molenhof is voor deze locatie een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld en in procedure gebracht. De woonwagenlocatie Molenhof hoort daarom niet tot het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan ‘Vrijenban’.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
2
Figuur 1.1: Ligging en begrenzing plangebied.
1.3
Vigerende plannen Tot het moment dat dit bestemmingsplan van kracht wordt, gelden er diverse bestemmingsplannen in dit plangebied. Zie onderstaande tabel voor een overzicht van de naam en de datum van vaststelling en goedkeuring door de provincie van de vigerende bestemmingsplannen. Naam Bestemmingsplan ‘Ypenburg Midden’ Bestemmingsplan ‘Ypenburg West’ Bestemmingsplan ‘Delftkwartier’ Plan in onderdelen ‘Sion Delftkwartier’ Partieel uitbreidingsplan ‘Stadslandschap Rijswijk Zuid’ Bestemmingsplan ‘Vrijenban’ Bestemmingsplan ‘Tramtracé Vrijenbanselaan’ Paraplubestemmingsplan Regeling Seksinrichtingen
Vaststelling 02-02-1979 30-05-1988 19-02-1981 25-04-1952 15-11-1957
Goedkeuring 29-04-1980 03-01-1989 10-03-1982 12-05-1953 15-12-1958
24-06-1987 29-01-2008
16-02-1988 21-04-2008
17-12-2002
04-03-2003
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
3
2
BESCHRIJVING PLANGEBIED Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het plangebied. In paragraaf 2.1 wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Een goed begrip van de historische ontwikkeling van het plangebied geeft een beter inzicht in de bestaande ruimtelijke inrichting van het gebied. Paragraaf 2.2 geeft een toelichting op de bestaande situatie aan de hand van ruimtelijke structuren en functionele eigenschappen. Ten slotte wordt in paragraaf 2.3 een toelichting gegeven op enkele ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. Op sommige locaties wordt een verandering van functie en inrichting voorzien.
2.1
Ontstaansgeschiedenis Het landschap van Rijswijk en omgeving is ontstaan onder invloed van de zee en rivieren. De kustlijn lag circa 3700 voor Christus ter hoogte van Rijswijk en is later naar het westen verschoven. Achter de duinen en strandwallen ontstond een veengebied. De hoger gelegen strandwallen waren aantrekkelijk voor bewoning. In de middeleeuwen werd het gebied ontgonnen. De ontginningsbasis vormde de hoger gelegen strandwal, waar nu de Van Vredenburchweg gelegen is. Haaks op deze weg werden agrarische weidepercelen gerealiseerd. De bestaansmiddelen bestonden uit veeteelt, turfstekerijen en enkele steenfabrieken. De komst van het Rijn-Schiekanaal was belangrijk voor de economische ontwikkeling van Rijswijk. In de zeventiende eeuw werd Den Haag het centrum van de macht van de Republiek der Nederlanden. Dit stimuleerde de vestiging van welgestelde burgers in Rijswijk. In de zeventiende en achttiende eeuw zijn er diverse buitenplaatsen en kastelen gebouwd op Rijswijks grondgebied, zoals Huys ter Nieuburch, Cromvliet en Leeuwendaal. Naast de veeteelt kwam ook de bouwnijverheid en textielnijverheid op als economische bestaansmiddelen. In de negentiende eeuw kwam de industrialisatie op gang. De spoorlijn tussen Den Haag en Rotterdam werd aangelegd. Toch bleef Rijswijk in de negentiende eeuw nog voornamelijk een agrarisch dorp. Zie figuur 2.1 voor een kaart van Rijswijk halverwege de negentiende eeuw. In de twintigste eeuw is het agrarische karakter geheel verdwenen. Den Haag had een tekort aan bouwgrond en de vraag naar woningen was groot. Meerdere malen in de twintigste eeuw werd bestuurlijk gestreden om het grondgebied van Rijswijk, maar Rijswijk is als zelfstandige gemeente blijven bestaan en heeft het grootste deel van haar grondgebied kunnen behouden. Wel is Rijswijk sterk verstedelijkt. Voor de Tweede Wereldoorlog werd reeds gebouwd in Cromvliet en Leeuwendaal. Na de Tweede Wereldoorlog werden onder bestuur van burgemeester Bogaardt vele woon- en werkgebieden aangelegd. Het inwoneraantal steeg tot meer dan 50.000. De ontstaansgeschiedenis van het plangebied is sterk beïnvloed door de ligging nabij Delft. Het Rijn-Schiekanaal was de belangrijkste verbinding tussen Delft en Den Haag/Leiden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de oudste bebouwing gelegen is langs het RijnSchiekanaal. Met het slechten van de stadsmuren van Delft werd het gebied ten noorden van de stad aantrekkelijk voor bebouwing. Met name nieuwe industrieën kregen hier een plek door de gunstige ligging ten opzichte van water- en spoorwegen. De gronden langs het Rijn-Schiekanaal vormden een aantrekkelijke vestigingslocatie voor diverse vormen van bedrijvigheid uit Delft. Ook de rijkere burgers bouwden hier een woning buiten de drukke stad. Aan de Delftweg staan enkele karakteristieke panden uit de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw. De rest van het plangebied is nog lange tijd onbebouwd gebleven. Over de Delftweg bestaat al sinds eind negentiende eeuw een tramverbinding. Met de aanleg van de rijksweg tussen Rotterdam en Den Haag werd ook een nieuwe weg aangelegd richting Delft door het plangebied (Vrijenbanselaan). De trambaan werd toen ook verlegd naar de Broekmolenweg. Dit was een belangrijke route tussen Delft via de nieuwe
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
4
Reineveldbrug en het Vliettracé richting Rijswijk. Hoewel het gebied deel uitmaakt van het grondgebied van Rijswijk, is het gebied van oudsher sterk georiënteerd op Delft. Na de Tweede Wereldoorlog hebben nog enkele bedrijven zich gevestigd in het plangebied. In de loop van de twintigste eeuw zijn diverse bedrijfspercelen vrijgekomen en hebben plaatsgemaakt voor woningbouw. De verandering van de aansluiting van de Vrijenbanselaan op de A13 ging gepaard met de bouw van de woonwijk Vrijenban. Deze wijk is gerealiseerd rond 1990 in het gebied tussen de Vrijenbanselaan en de Broekmolensloot. Ten noorden van de Vrijenbanselaan is in die periode ook het vervoerderscentrum gerealiseerd. In de zone langs het Rijn-Schiekanaal heeft de woonfunctie een steeds prominentere plek gekregen.
Figuur 2.1: Kaart van Rijswijk uit 1867 (het plangebied bevindt zich binnen de rode cirkel).
2.2
Huidige situatie Vrijenban is een gebied zonder eenduidig karakter en kent een grote menging van functies. Dit valt te begrijpen uit de historische ontwikkeling van het gebied. In de volgende paragrafen wordt de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en diverse te onderscheiden deelgebieden beschreven. In de eerste subparagraaf wordt het plangebied aan de hand van structurerende lijnen en deelgebieden in beeld gebracht. Het gaat hier om bepalende richtingen van infrastructuur en bebouwing en de vorm en omvang van bouwvolumes. De paragrafen daarna gaan in op de diverse functies die in het plangebied voorkomen. Dit betreft met name wonen en bedrijvigheid. Het aantal voorzieningen is beperkt. Er is geen winkelcentrum in het gebied aanwezig. De inwoners zijn aangewezen op het buurtwinkelcentrum in de Indische buurt in Delft. Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
5
2.2.1
Ruimtelijke structuur De ontginningsrichting van het gebied loopt van noordwest naar zuidoost, precies haaks op de richting van de kavels in Delft. De ontwateringssloten werden haaks op de ontginningsbasis (Van Vredenburchweg) aangelegd. Hoewel deze ruimtelijke structuur de basis vormt van het cultuurlandschap, zijn deze lijnen nauwelijks meer te herkennen in het plangebied. Dit komt door grootschaligere infrastructuurlijnen die in de loop van de tijd in het gebied zijn aangelegd. De straten in de woonbuurt Vrijenban (tussen Vrijenbanselaan en Broekmolensloot) zijn wel op basis van de karakteristieke kavelrichting aangelegd. Ook de Broekmolensloot zelf is als dwarswetering een structuurbepalende lijn op basis van de ontginningsstructuur. De aanleg van het Rijn-Schiekanaal heeft gezorgd voor een schuine afsnijding van de kavels in het gebied. Het kanaal is een harde begrenzing in het landschap. Rijksweg 13 vormt ook een structurerende lijn in het gebied. De verkeerswegen Vrijenbanselaan, Broekmolenweg, Zuiderweg en de tramlijn vormen de overige structuurbepalende lijnen van het plangebied. Zie voor een schematisch overzicht van deze lijnen figuur 2.2.
Figuur 2.2: Ruimtelijke structuur van het plangebied.
De meer kleinschalige bebouwing is geconcentreerd aan de zuid- en westzijde van het plangebied. De grootste bouwvolumes zijn in het oostelijk deel te vinden. Het plangebied is in ontwikkeling gekomen door de aanleg van infrastructuur. Hierdoor werd het gebied aantrekkelijk voor wonen en werken. Doordat de infrastructuur eerder is aangelegd dan de meeste bebouwing, is de bebouwingsstructuur bepaald door de ligging van de infrastructurele lijnen. De deelgebieden die zijn ontstaan als gevolg van de infrastructuur, zijn als het ware naderhand ingevuld. De ruimtelijke structuur is niet in zijn totaliteit ontworpen, maar in de loop van de tijd ontstaan als gevolg van de aanleg van infrastructurele verbindingen op regionaal niveau. Hieronder wordt de ruimtelijke structuur van de deelgebieden beschreven (de nummering komt overeen met de nummers in figuur 2.2). De eerste is buurt gelegen tussen de Vrijenbanselaan, de Broekmolenweg en de Broekmolensloot. Opvallend is het grote bouwblok aan de zijde van de A13 (zie figuur 2.3). Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
6
Dit betreft een groot bedrijvenpand. Ook aan de zijde van de Broekmolenweg staan grotere bouwvolumes. Dit zijn appartementengebouwen. Daartussenin bestaat de bebouwing uit eengezinswoningen. De interne structuur wordt bepaald door een singel (zie figuur 2.4) en woonstraten in de ontginningsrichting. Dwars door de wijk heen is haaks op deze richting een langzaam-verkeersverbinding aanwezig, alleen toegankelijk voor voetgangers.
Figuur 2.3
Figuur 2.4
Het tweede deelgebied ligt tussen de Broekmolenweg en het Rijn-Schiekanaal. Dit deelgebied is net als het hele plangebied een driehoek. Langs de Delftweg is historische bebouwing aanwezig. Dit betreft met name woonhuizen (zie figuur 2.5), maar ook enkele bedrijfspanden. Op plekken waar vroeger bedrijfsbebouwing aanwezig was, zijn grotere appartementengebouwen gebouwd. Ook langs de Broekmolenweg staan bouwvolumes met een grotere bouwmassa (zie figuur 2.6). Het gebied daartussenin is bebouwd met zowel eengezinswoningen als grotere appartementengebouwen.
Figuur 2.5
Figuur 2.6
Tussen de tramlijn, de Delftweg en de Broekmolenweg is een woonstraat aangelegd in de richting van het Rijn-Schiekanaal (De Ruijt). Hiermee wordt het gebied achter de oudere bebouwing langs de Delftweg ontsloten. Langs het begin van deze straat staan nu eengezinswoningen (zie figuur 2.7). Aan de kant van de Broekmolenweg staat oudere bebouwing, vooral twee-onder-een-kapwoningen, maar ook bedrijfspanden. Het vierde deelgebied bestaat grofweg uit het gebied tussen de Zuiderweg, de tramlijn en de Vrijenbanselaan. Een groot deel wordt ingenomen door het vervoerderscentrum. Op dit terrein staan vier grote bouwmassa’s (zie figuur 2.8). In de hoek tussen de tramlijn en de Vrijenbanselaan staan ook grote bedrijfsgebouwen. De onbebouwde terreinen in deze hoek zijn in gebruik voor opslag en verwerking van materialen. Daartussenin ligt het woonwagencentrum Molenhof. De bebouwing hier is kleinschalig en compact. De rest van het deelgebied is ongebouwd. Dit zijn nog weilanden. Het laatste deelgebied (nummer 5) is een bijna onbebouwd gebied. Er zijn een aantal parkeerplaatsen, een skatebaan en er staat een reclamemast. Daarnaast staat er ook nog Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
7
een trafogebouw. Het is een zichtlokatie direct tegen de snelweg aan bij een afrit. Voor dit deelgebied zijn plannen voor de bouw van een kantoor en een autogarage.
Figuur 2.7
2.2.2
Figuur 2.8
Wonen Woningen zijn te vinden in het zuidelijke en westelijke deel van het plangebied. De woningvoorraad in het plangebied is relatief jong. Langs de Delftweg zijn woningen uit het begin van de twintigste eeuw te vinden, maar voor het overige zijn er vooral veel woningen van na 1980. Aan de Delftweg zijn afwisselend vrijstaande woningen, halfvrijstaande woningen en korte rijen aaneengebouwde woningen te vinden. Tevens staan er twee appartementengebouwen uit een latere bouwperiode. Ook langs de Broekmolenweg komen wat oudere woningen voor. Dit zijn vrijstaande of halfvrijstaande woningen. De woonbuurt Vrijenban tussen de Vrijenbanselaan en de Broekmolensloot heeft twee blokken met gestapelde woningen aan de kant van de Broekmolenweg en voor de rest grondgebonden woningen. De gebouwen met gestapelde woningen hebben drie tot vier bouwlagen. De grondgebonden woningen betreffen allemaal rijwoningen van twee lagen met een kap. Aan de overkant van de Broekmolenweg staat een ensemble van gestapelde woningen (zie figuur 2.9). De hoogte is afwisselend drie tot vijf lagen hoog. In dit deelgebied staan ook nog rijwoningen, waarvan de gevel per twee woningen verspringt (zie figuur 2.10).
Figuur 2.9
Figuur 2.10
Kwadrantwoningen De Ruijt Aan de noordzijde van het plangebied ligt tussen de Delftweg en de trambaan De Ruijt. Aan het begin van de straat zijn kwadrantwoningen gebouwd. Dit zijn grondgebonden woningen die in een groep van vier aan elkaar zijn gebouwd. Er staan vijf van deze groepen kwadrantwoningen. De kwadrantwoningen kenmerken zich door een alzijdige oriëntatie. Daarbij zijn de twee woonblokken langs de Delftweg een kwartslag gedraaid ten opzichte van de overige drie. De architectuur van de woonblokken kenmerkt zich door een kubische bouwvorm in twee bouwlagen met een terugliggende derde bouwlaag met kap. Het woonblok heeft aan de zijden van de woningtoegangen een klein aangebouwd bijgebouw in Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
8
één bouwlaag. Aan deze zijden bevinden zich ook twee doorgaande verticale raampartijen. Aan de andere zijden, de zijden van de woonkamers, bevinden zich twee kleinere aanbouwen in één bouwlaag. Na de oplevering is bij een aantal woningen de hoofdbouwmassa uitgebreid met bebouwing in één bouwlaag. Het betreft vergrotingen van de woonkamers met een serre en vergrotingen van de bestaande aanbouw nabij de woningentree. Ook is op enkele percelen een vrijstaand bijgebouw gerealiseerd. Geconstateerd kan worden dat door deze bebouwing de karakteristieke open ruimte tussen de gebouwen is verkleind of bij enkele woningen op tuinniveau nagenoeg geheel is verdwenen. Vanaf het openbare gebied onttrekken enkele vrijstaande bijgebouwen het beeld op de hoofdbouwmassa. Door de aanbouwen aan de woonkamers over de volle woningbreedte, wordt de karakteristieke hoek van de hoofdbouwmassa in enige mate aangetast. Verderop aan de straat staan twee-onder-een-kapwoningen. Deze woningen hebben net als de kwadrantwoningen drie lagen en een flauwe kaplaag, waarvan de derde laag en de kaplaag een kleinere oppervlakte hebben dan de eerste twee bouwlagen. Aan het einde van De Ruijt ligt nog een braakliggend terrein, waar op korte termijn nog zestien woningen gerealiseerd worden. Dit betreft woningen van vergelijkbare omvang als de bestaande woningen aan De Ruijt. Aansluitend op de bestaande woningen komen zes twee-onder-eenkapwoningen. De andere tien woningen worden in twee rijen van vijf aaneengebouwde woningen gerealiseerd. 2.2.3
Bedrijven en kantoren In het oostelijk deel van het plangebied is een bedrijvenzone aanwezig. Het betreft één groot bedrijvencomplex, waarin diverse bedrijfsruimten en kantoorruimten gevestigd zijn. De bedrijven worden aan de voorzijde ontsloten via een parallelweg van de Vrijenbanselaan: de Patrijsweg. Aan de achterzijde worden de panden ontsloten via de Reigerweg. Beide straten staan met elkaar in verbinding via de Vinkweg. Er is hier sprake van een onderdoorgang in het gebouw. Hier bevindt zich ook de aansluiting op de Vrijenbanselaan. De bedrijfspanden bieden aan de achterzijde de mogelijkheid voor laden en lossen met vrachtwagens. De hoogte van het hele gebouw varieert. Aan de kant bij de toe- en afrit van de A13 is het gebouw het hoogst (vier verdiepingen). Langs de Vrijenbanselaan in het zicht van de A13 kent het gebouw voor het grootste deel drie verdiepingen. Het resterende deel tegenover het vervoerderscentrum telt twee verdiepingen of slechts één. Bedrijfsactiviteiten die hier voorkomen zijn onder meer industriële dienstverlening, kleinschalige productie, autoservice, handel en reparatie. De bedrijfsactiviteiten hebben beperkte hinder voor de omgeving. Vervoerderscentrum Het terrein tussen de Vrijenbanselaan en de Zuiderweg wordt aangeduid als het vervoerderscentrum. Op het terrein zijn diverse bedrijven voor opslag, overslag, transport en distributie gevestigd. Het feit dat deze typen bedrijven bij elkaar gevestigd zijn op het vervoerderscentrum, betekent dat zij gebruik kunnen maken van gezamenlijke voorzieningen. Dit levert belangrijke bedrijfseconomische voordelen op. Dit geldt ook voor het feit dat de bedrijven op het vervoerderscentrum direct op een doorgaande weg ontsloten zijn en dat de afslag Delft Noord op korte afstand ligt. Hierdoor heeft het vrachtverkeer slechts een korte route naar het hoofdwegennet. Dit betekent ook minder vrachtverkeer door de stad, wat de luchtkwaliteit en verkeersveiligheid ten goede komt. De panden hebben een bouwhoogte van ongeveer 9 meter. Er zijn twee bedrijfswoningen op het terrein aanwezig. Van Puffelen Metaal Aan de Broekmolenweg is het terrein van het bedrijf Van Puffelen gelegen. Het betreft een bedrijf voor de opslag en verwerking van metaal en schroot. Op het terrein staan twee
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
9
bedrijfshallen. Verder vindt ook opslag en verwerking in de open lucht plaats. Op het terrein van het metaalverwerkingsbedrijf zijn ook twee bedrijfswoningen gelegen. Overige bedrijven Aan de Broekmolenweg nummer 9 is een bouwbedrijf gevestigd. Dit betreft een bedrijf in bouwmaterialen en keukens. Verder is op Delftweg 147 het kantoor van een uitgeverij gevestigd. In het pand van het Kunstgebouw (Broekmolenweg 16) zit een architectenbureau. 2.2.4
Voorzieningen Detailhandel Bij de aansluiting van de Reigerweg op de Vrijenbanselaan staat een bloemenkiosk. Aan de Patrijsweg zijn enkele detailhandelsvestigingen gelegen, waaronder in elk geval een meubelzaak. Onderwijs Aan de Pauwhof is het nieuwe pand van het ROC Mondriaan gelegen (Zie figuur 2.11). Hier worden MBO-opleidingen op het gebied van ICT gegeven.
Figuur 2.11
Figuur 2.12
Cultuur In het plangebied is het Kunstgebouw gevestigd. Het gebouw aan de Broekmolenweg huisvest de stichting voor kunst en cultuur in Zuid-Holland. De organisatie is actief als adviseur, conceptontwikkelaar, trainer en intermediair op alle terreinen van het kunst- en cultuurbeleid. Aan de Delftweg is op nummer 133 De Delftse Pauw gevestigd (zie figuur 2.12). Dit is een traditionele aardewerkfabriek uit de zeventiende eeuw. Het is een van de weinige plekken waar handmatig Delfts aardewerk wordt gemaakt. De Delftse Pauw trekt jaarlijks meer dan 100.000 bezoekers. Zij kunnen een rondleiding krijgen door de fabriek en een kijkje nemen in de showroom. Zorg Het gebouw Chateau Blanc aan de Broekmolenweg 20 herbergt praktijkruimten en kantoorruimten voor kraamzorg, chiropractie en zorg- en welzijnsinstellingen. Nutsvoorzieningen In het plangebied is een aantal transformatorhuisjes aanwezig, onder andere aan de Vinkweg, een aan de Reigerweg, twee aan de Delftweg en twee aan de Zuiderweg. Langs de Vrijenbanselaan bij de Rijswijkse Landingslaan is een transformatorgebouw aanwezig ten behoeve van de stroomvoorziening van de trambanen.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
10
2.2.5
Groen en water In het plangebied komt open water voor in de vorm van sloten en singels. De belangrijkste zijn de Broekmolensloot op de grens met Delft, de Zwaluwsingel, de singel aan de Reigerweg en de sloten langs het vervoerderscentrum en langs woonwagencentrum Molenhof. Ook een deel van het Rijn-Schiekanaal is in het plangebied gelegen. Dit is de hoofdroute voor het scheepvaartverkeer tussen Rotterdam en Den Haag. Aan de Sniplaan is het gemaal van de Lage Broekpolder gelegen. Hier is tevens een bedrijfswoning aanwezig. Het plangebied ligt in de nabijheid van de stadsparkzone. Dit is een groot groengebied met belangrijke natuurlijke en recreatieve waarden. De onbebouwde zone langs de A13 en de singels fungeren als verbindende schakel tussen de stadsparkzone en het Delftse Hout/Bieslandse Bos ten zuidoosten van het plangebied. Bovenstaande verbindingen zijn de belangrijkste aaneengesloten groene zones. Ze komen voor langs de singels en langs de wegen in de vorm van gras of dichte begroeiingen. Een van de grotere groene zones ligt tussen de Vrijenbanselaan en het metaalverwerkingsbedrijf. Ook het gebied tussen de A13 en de Vrijenbanselaan is nog onbebouwd en heeft een groene inrichting. Hier is tevens een speelplek (skatevoorziening) en een reclamemast aanwezig. Tussen het vervoerderscentrum en de trambaan van lijn 1 komt een open grasland voor. Het is in feite nog een stuk agrarisch weideland, maar de gronden zijn in eigendom bij de gemeente en niet langer agrarisch in gebruik. Naast bovenstaande grotere groene zones is er ook versnipperd groen aanwezig. In plangebied komen diverse kleinere groenstroken en plantsoenen voor. Ook de tuinen bij de woningen dragen bij aan het groene beeld in het gebied. Met name de tuinen bij de appartementengebouwen zijn wat grotere groenvoorzieningen. Langs de Sniplaan is een speelvoorziening aanwezig. Ook bij De Ruijt komt een plantsoen met een speelvoorziening voor. Nabij het gemaal zijn de restanten van de Oude Broekmolen zichtbaar.
2.2.6
Verkeer Auto In het plangebied ligt een belangrijke ontsluitingsweg: de Vrijenbanselaan. Deze weg verbindt Delft-noord en Rijswijk-zuid met de A13. De weg heeft twee keer twee rijstroken. Bij de kruisingen met de Broekmolenweg, Kievitlaan, Reigerweg, Zuiderweg en Vinkweg zijn ook opstelstroken aanwezig. De Zuiderweg en de Rijswijkse Landingslaan zijn belangrijke wegen richting het noorden en oosten. De Zuiderweg is tevens ontsluitingsweg voor het vervoerderscentrum. Zie figuur 2.13 voor een overzicht van de verkeersstructuur van het plangebied.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
11
Figuur 2.13: Verkeersstructuur Vrijenban.
Het gebied ten zuiden van de Vrijenbanselaan is toegankelijk via de Kievitlaan, de Reigerweg en de Vinkweg. Hoewel er geen afsluitingen zijn aangebracht in de straten in het gebied, is er door de ligging van de straten wel sprake van een segmentering in het gebied en kent ieder deel een eigen toegang op de Vrijenbanselaan. De Delftweg vormt een lange doorgaande route langs het Rijn-Schiekanaal van Delft naar Den Haag via Rijswijk. De weg heeft echter geen functie voor het doorgaande verkeer. Ter hoogte van Delftweg nummer 84 is de weg gesloten voor autoverkeer. Het gedeelte van de Delftweg in het plangebied heeft de functie van erftoegangsweg voor de aanliggende woningen en enkele aansluitende straten. Het gebied tussen de Delftweg en de Broekmolenweg wordt ontsloten middels de Pauwhof. Parkeren gebeurt in het woongebied voornamelijk op straat. Er zijn wel enkele garages aanwezig. Achter de bedrijfspanden aan de Reigerweg en bij de appartementengebouwen aan de Merellaan en het Pauwhof zijn terreinen ingericht als parkeerplaats. Ook achter het Kunstgebouw is een parkeerterrein aanwezig. Bij de woningen aan de Delftweg, Broekmolenweg en De Ruijt komt vaker parkeren op eigen terrein voor. Ter hoogte van de Delftse Pauw zijn op de Delftweg parkeerplaatsen ingericht voor touringcars. Op het terrein tussen het Kunstgebouw en het appartementengebouw aan de Delftweg staat nog een rij garages. Ten slotte is noemenswaardig dat aan de Vrijenbanselaan bij de afslag Delft-Noord een carpoolplaats is gesitueerd.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
12
Openbaar vervoer In het plangebied liggen twee trambanen. Deze komen samen op de Broekmolenweg en worden gebruikt door lijn 1 en lijn 19. Lijn 1 loopt vanuit Delft over de Broekmolenweg en buigt na de kruising met de Vrijenbanselaan af en loopt daarna evenwijdig aan het RijnSchiekanaal. Bij de Zuiderweg buigt de trambaan weer af richting de Delftweg. De kruising met de Zuiderweg is beveiligd met een AHOB-systeem (automatische halve overwegbomen) vanwege de hoge snelheid van de trams ter plaatse. Lijn 19 loopt langs de Vrijenbanselaan en de Rijswijkse Landingslaan richting Den Haag Ypenburg. De dichtstbijzijnde halte ligt aan de Broekmolenweg ter plaatse van de Broekmolensloot. Langzaam verkeer De Vrijenbanselaan is niet toegankelijk voor voetgangers en fietsers. Die moeten gebruik maken van de parallel gelegen Nachtegaallaan en Patrijsweg. Langs de Rijswijkse Landingslaan, de Zuiderweg en een klein stuk van de Vrijenbanselaan richting Delft is een vrijliggend fietspad in twee richtingen gelegen. Ook langs het gedeelte van de Delftweg vanaf de Broekmolenweg ligt een vrijliggend fietspad. Op de andere wegen en straten maken fietsers gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerde verkeer. Het bebouwde gebied ten zuiden van de Vrijenbanselaan heeft een centrale as, die ingericht is als verblijfsgebied en enkel toegankelijk voor voetgangers (het Eksterpad). Het Eksterpad kruist alle straten en loopt vanaf de Broekmolenweg tot aan de Reigerweg bij de bedrijvenzone. De Zwaluwsingel wordt gekruist door middel van een voetgangersbrug. Voor het langzaam verkeer zijn er enkele aanvullende verbindingen. In het verlengde van de Kievitlaan ligt een brug over de Broekmolensloot richting de Indische buurt in Delft. Ter hoogte van de kruising van de Broekmolenweg en de Delftweg is een voetgangersveer aanwezig. Langzaam verkeer kan hier het Rijn-Schiekanaal oversteken.
2.3
Ontwikkelingen Het bestemmingsplan ‘Vrijenban’ betreft voor een groot deel een actueel juridischplanologisch kader voor bestaande functies en bebouwing in het plangebied. De hoofdstructuur van het plangebied blijft ongewijzigd. Op drie plaatsen in Vrijenban speelt wel een ruimtelijke ontwikkeling. De eerste betreft de revitalisering van het woonwagencentrum Molenhof. Hiervoor is een apart bestemmingsplan opgesteld en in procedure gebracht (zie paragraaf 1.2). De tweede betreft de bouw van zestien woningen op het braakliggende terrein aan het einde van De Ruijt. De bouw van deze woningen wordt mogelijk gemaakt met een ander ruimtelijk besluit, namelijk een vrijstelling ex artikel 19 WRO (oud) onder de naam ‘De Ruijt II’. De derde ontwikkeling betreft de bouw van een kantoor en autobedrijf op het terrein tussen de Vrijenbanselaan en de rijksweg A13. Alleen over deze laatste ontwikkeling wordt met dit bestemmingsplan een besluit genomen. Daarom wordt hieronder alleen ingegaan op deze ontwikkeling langs de Vrijenbanselaan.
2.3.1
Kantoor en autobedrijf Vrijenbanselaan Op de locatie tussen de A13 en de Vrijenbanselaan worden twee gebouwen ontwikkeld, een kantoor en een autobedrijf. Het autobedrijf wordt gesitueerd aan de kant van de afslag van de A13. Het kantoorgebouw zal tegen de Rijswijkse Landingslaan gebouwd worden. Het autobedrijf bestaat uit twee geschakelde gebouwdelen. Een deel voor de showroom en een deel voor de werkplaats. Het bedrijf presenteert zich aan de A13 met de showroom in drie lagen. Dit gedeelte van het gebouw wordt 12 meter hoog. De achtergelegen werkplaats wordt ongeveer 8 meter hoog met een parkeerdek op het dak. Het kantoorgebouw zal bestaan uit drie delen, een horizontaal element en twee hogere elementen met verschillende hoogtes. Zie figuur 2.14 voor een impressie van het nieuwe Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
13
gebouw vanaf de A13. Het horizontale element verbindt de hoogteaccenten en vormt een antwoord op de kromming van de Rijswijkse Landingslaan. Het hoogste element is ongeveer 33 meter. Dit hoogteaccent reageert op het hoge gebouw aan de Patrijsweg in de tegenover gelegen hoek en is een herkenningspunt langs de snelweg. De totale oppervlakte van het gebouw bedraagt maximaal 8.500 m². Dit is zonder ruimte voor parkeren. Het gebied wordt ontsloten vanaf de Vrijenbanselaan. Er wordt een secundaire weg aangelegd met openbare parkeerplaatsen en door middel van twee bruggen wordt het water overgestoken naar het terrein van de gebouwen. Het terrein wordt rondom ingebed in groen en aan de kant van de rijksweg A13 wordt water aangelegd. Zie figuur 2.15 voor een overzichtstekening van hoe het terrein er in de nieuwe situatie ongeveer uit komt te zien. Vanwege de ligging van kabels en leidingen in dit terrein is het gedeelte wat bebouwd kan worden beperkt. Hierdoor ontstaat een grote ruimte tussen deze gebouwen. Deze ruimte wordt grotendeels benut voor parkeren. Door de grote open ruimte tussen de gebouwen blijft de bedrijfsbebouwing aan de Patrijsweg zichtbaar vanaf de snelweg en kunnen voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden. De verharding loopt niet helemaal door tot aan de Vrijenbanselaan. De huidige sloot wordt aangepast en herinricht met groene oevers. Deze groene zone moet de negatieve effecten op de ecologische verbindingszone zo veel mogelijk beperken.
Figuur 2.14: Impressie situatie ontwikkeling Vrijenbanselaan.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
14
Figuur 2.15 Overzicht nieuwe situatie bouwplan Vrijenbanselaan.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
15
3
BELEIDSKADER De hoofdrichting van het bestemmingsplan is te vinden in diverse gemeentelijke en regionale beleidsnotities. Dit beleid staat echter niet op zichzelf, maar vormt veelal een uitwerking van het rijks- en provinciaal beleid. Daarom volgt eerst een overzicht van het planologisch relevante beleid van de hogere overheden.
3.1
Rijksbeleid
3.1.1
Nota Ruimte De Nota Ruimte is begin 2006 vastgesteld als deel 4 van een Planologische Kernbeslissing (PKb). Volgens de huidige Wet ruimtelijke ordening geldt de Nota Ruimte nu als structuurvisie op rijksniveau. De Nota Ruimte heeft als titel ‘Ruimte voor ontwikkeling’ en tracht in vergelijking met haar voorgangers als de Vinex en de niet-vastgestelde Vijfde Nota meer mogelijkheden te bieden aan gebiedsspecifieke ruimtelijke ontwikkelingen. Hiermee samenhangend stelt de Nota Ruimte minder regels en wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij lagere overheden. De Nota Ruimte heeft dan ook als motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet.’ De Nota Ruimte legt hierbij de randvoorwaarden van het ruimtelijke beleid vast. Voor de periode tot en met 2020 worden de hoofdlijnen vastgelegd. In sommige gevallen wordt een doorkijk gegeven naar 2030. De Nota Ruimte richt zich op de volgende vier doelen: • het versterken van de nationale concurrentiepositie; • het bevorderen van krachtiger steden en een vitaal platteland; • het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter-)nationale ruimtelijke waarden; • het borgen van de veiligheid. Voor verstedelijking, infrastructuur en vestiging van bedrijven en economische activiteiten geldt een zogenaamd bundelingsbeleid: nieuwe woongebieden en bedrijvigheid moeten zoveel mogelijk worden aangesloten op bestaande bebouwing en infrastructuur. Hierbij moet bovendien rekening worden gehouden met (bestaande) recreatieve voorzieningen, groen en water (watertoets). De Nota Ruimte ondersteunt de gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren. ‘Ruimte voor ontwikkeling’ betekent dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen. Voor heel Nederland wordt een beperkt aantal generieke regels gehanteerd onder de noemer ‘basiskwaliteit’. Dit zorgt voor een heldere ondergrens op het gebied van bijvoorbeeld veiligheid, milieu, verstedelijking, groen en water. Een aantal ruimtelijke structuren en netwerken dat in belangrijke mate ruimtelijk structurerend is voor Nederland als geheel, vormt samen de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Rijswijk maakt onderdeel uit van een bundelingsgebied tussen Den Haag en Rotterdam. De provincie dient ervoor te zorgen dat de verhouding tussen de binnen deze gebieden gebundelde en de daarbuiten verspreide verstedelijking ten minste gelijk blijft. Het is niet de bedoeling dat de bundelingsgebieden geheel verstedelijken. In deze gebieden ligt wel het accent op verstedelijking, maar in samenhang moet ook ruimte gepland worden voor water, natuur, landschap, recreatie, sport en landbouw. Vooral in de bundelingsgebieden moeten ‘stad en land’ in onderlinge samenhang worden ontwikkeld. Een deel van de ruimtevraag van burgers, bedrijven en voorzieningen kan in het bestaande bebouwd gebied worden geaccommodeerd. Een optimale benutting van het bebouwd gebied blijft van groot belang. Revitalisering, herstructurering en transformatie van woon- en werkgebieden (waaronder soms ook bedrijfsverplaatsing) is cruciaal om de ruimtelijke Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
16
doelen van de nota te kunnen bereiken. Ook bieden herstructurering en transformatie kansen om het grond- en oppervlaktewatersysteem op orde te brengen. 3.1.2
Amvb Ruimte (Ontwerp) De doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt geregeld met een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de beleidsuitgangspunten in de diverse planologische kernbeslissingen (pkb) in principe alleen bindend voor het Rijk. In de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid staat een overzicht van de nationale ruimtelijke belangen in de vigerende pkb’s. Ook is aangegeven waarvoor de bevoegdheid voor het stellen van regels per AMvB wordt ingezet. Op basis hiervan heeft in 2009 een ontwerpbesluit ‘Algemene regels ruimtelijke ordening’ ter inzage gelegen. Dit betreft de ‘eerste tranche’. In dit deel komt de beleidsneutrale omzetting van bestaand ruimtelijk beleid op basis van de Realisatieparagraaf. Het is nog onduidelijk wanneer het besluit in werking treedt. Mogelijk wordt er een nieuw ontwerpbesluit ter inzage gelegd, waarin ook nieuwe beleidsuitgangspunten opgenomen zullen worden. In de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid staat een overzicht van alle nationale ruimtelijke belangen die zijn benoemd in de vigerende planologische kernbeslissingen d.d. juni 2008. Per nationaal belang is daarbij aangegeven op welke wijze het Rijk het belang wil realiseren. Ook is aangegeven voor welke gevallen regels moeten worden gesteld aan bestemmingsplannen. Dit betreffen onderwerpen die zijn ontleend aan de Nota Ruimte, de PKB Derde Nota Waddenzee, de PKB Ruimte voor de Rivier, de PKB Structuurschema Militaire Terreinen en de PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Het Rijn-Schiekanaal is aangewezen als belangrijk vaarwater voor motorboten. Een nieuw bestemmingsplan mag niet leiden tot een nieuwe belemmering ten aanzien van doorvaartbreedte, -diepte en hoogte.
3.1.3
Structuurvisie Randstad 2040 De structuurvisie Randstad 2040 is een structuurvisie op rijksniveau voor een deel van het grondgebied van het Rijk. De nieuwe structuurvisie Randstad 2040 ligt voor een groot deel in het verlengde van de Nota Ruimte. Beide beleidsdocumenten zijn vigerend. De Nota Ruimte beslaat echter wel een groter gebied dan de structuurvisie Randstad 2040. Het hoofddoel wordt omschreven in de volgende vier leidende principes: • leven in een veilige klimaatbestendige en groenblauwe delta; • kwaliteit maken door sterke wisselwerking groen, blauw, rood; • wat internationaal sterk is, sterker maken; • krachtige, duurzame steden en regionale bereikbaarheid. In de structuurvisie worden eerst de leidende principes uitgewerkt. Vervolgens worden hier twaalf concrete keuzes uit opgemaakt. Daarna wordt uitgelegd wat de acties voor de toekomst zijn en hoe de keuzes tot stand zijn gekomen. Voor Rijswijk zijn drie van de twaalf keuzes met name van belang. Randstad blijvend beschermen tegen overstromingen In 2040 is de Randstad een delta waarin veilig geleefd en gewerkt kan worden. Dit gebeurt door investeringen in de zeewaterkering en het bieden van voldoende ruimte voor water, met name langs de grote rivieren. Extra groenblauwe kwaliteitsimpuls bij de steden in de vorm van ‘metropolitane parken’ Het belang van recreatief groen vlakbij of in de stad wordt onderstreept. De huidige bufferzones, de groene gebieden tussen de steden, zullen een sterkere recreatieve functie krijgen. Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
17
Opschalen van de stedelijke regio’s: bereikbaarheid op niveau van de noordelijke en zuidelijke Randstad Er wordt blijvend geïnvesteerd in mobiliteit. Vooral de bereikbaarheid van de stedelijke regio’s (0 tot 40 kilometer) moet worden verbeterd. In de regio’s rond de steden moet het netwerk voor openbaar vervoer beter benut en aangesloten worden op het netwerk voor de auto. 3.1.4
Nota mensen wensen wonen In deze nota heeft het kabinet zijn visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. Onder het motto 'Mensen, Wensen, Wonen' stelt de nota de burger centraal in het woonbeleid. Dat is nodig, want uit onderzoek is gebleken dat de woonwensen van de burger nog onvoldoende worden bediend. De traditionele aanpak in de Nederlandse woningbouw kan in die behoefte onvoldoende voorzien. De burger wil een woning die fijn is en vele functies kan vervullen (huis, werk- en studieplek, plaats van waaruit boodschappen of vakanties worden geregeld).
3.1.5
Nota mobiliteit De Nota mobiliteit is het nationale verkeers- en vervoersplan voor de periode tot 2020. Het is eind 2005 vastgesteld en stelt doelen en kaders voor de middellange en lange termijn op het gebied van verkeer en vervoer. In de nota wordt mobiliteit gezien als een noodzakelijke voorwaarde voor economische en sociale ontwikkeling. Binnen de kaders van verkeersveiligheid en leefomgeving wordt de groei in mobiliteit in principe niet beperkt. Het streven is om de bereikbaarheid te verbeteren. Hierbij moeten de snelheid, betrouwbaarheid en veiligheid van een reis toenemen. De Nota mobiliteit bevat maatregelen voor een sterke economie, een veilige samenleving, een goed leefmilieu en een aantrekkelijk Nederland. Het Rijk draagt zorg voor de knelpunten die van nationaal belang zijn. Voor het overige wordt van provincies en gemeenten een nadere invulling van beleid en uitvoering verwacht. Hoe uitvoering wordt gegeven aan het beleid is verwoord in de Uitvoeringsagenda.
3.1.6
Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001) Het nationale milieubeleid is vastgelegd in de nota ‘Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid’. De nota beschrijft de ingrijpende (inter-)nationale veranderingen en maatregelen die nodig zijn om de gewenste milieusituatie in 2030 te realiseren. Volgens het NMP moet het milieubeleid – hier en nu, maar ook elders en later – een bijdrage leveren aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving en te midden van een vitale natuur. De mondiale biodiversiteit mag niet worden aangetast en natuurlijke hulpbronnen mogen niet worden uitgeput. In het NMP4 wordt een verandering van het beleid voor de lokale milieukwaliteit aangekondigd. Het ministerie van VROM (nu I&M) wil dat lokale overheden bij het inrichten van de leefomgeving kwaliteitsambities nastreven voor de kwaliteit van de ruimtelijke ordening, het milieu en wonen. Het NMP4 noemt zeven grote problemen, die in de periode tot 2030 zoveel mogelijk moet worden afgewend: verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen, bedreigingen van de externe veiligheid, aantasting van de leefomgeving en mogelijke onbeheersbare risico’s. Voor de gewenste oplossingen worden doelstellingen geformuleerd op het gebied van onder meer emissies, energie, biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen, externe veiligheid, gezondheid en leefomgeving. Nieuwe instrumenten zijn bijvoorbeeld verhandelbare emissies, heffingen of belastingen op milieugrondslag en het sluiten van convenanten. In het NMP4 wordt onder duurzame ontwikkeling verstaan: ‘een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generatie de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.’
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
18
3.2
Provinciaal beleid
3.2.1
Provinciale structuurvisie Zuid-Holland + Verordening De provincie heeft in juli 2010 een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland vastgesteld. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen en geeft zij haar kijk op de ruimtelijke ontwikkeling tot 2040. Samen met inwoners en betrokken partijen wil de provincie het toekomstbeeld van Zuid-Holland gaan invullen. De belangrijkste aanleiding voor het maken van een provinciale structuurvisie is de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die juli 2008 in werking trad. In deze Wro staat dat provincies, net als gemeenten en regio's, een structuurvisie voor hun grondgebied moeten maken. De oude vier streekplannen zijn daarom vervangen door één provinciale structuurvisie: 'Visie op ZuidHolland'. De sturingslijn is zo veel mogelijk vrijheden te laten bij lokale (en regionale) overheden en enkel die zaken provinciaal (centraal) op te pakken die moeten. De kern van Visie op ZuidHolland is een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk realiseren. Hierin is het goed wonen, werken en leven voor de inwoners. Deze toekomstige ruimtelijke inrichting versterkt de economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor natuur en water zijn kenmerkend voor de provincie. Een brede landbouw is drager van het landschap. De provincie wil het ruimtebeslag voor wonen en werken beperken om daarmee de kwaliteit van de steden en van het landelijk gebied te versterken. Er wordt ingezet op de opgave voor wonen en werken voor minstens 50% in bestaand bebouwd gebied te realiseren. Voor de Zuidvleugel wordt 80% in bestaand bebouwd gebied gehanteerd. Het uitgangspunt is bundeling van verstedelijking in combinatie met een goede afstemming met infrastructuur. Belangrijk middel is een betere koppeling van binnenstedelijke intensivering, infrastructuur en openbaar vervoer.
Figuur 3.1: Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie Zuid-Holland.
Zie figuur 3.1 voor een uitsnede van de functiekaart van de structuurvisie. Het plangebied is deels aangewezen als ‘stads- en dorpsgebied’ en deels als ‘bedrijventerrein’. Met bedrijventerreinen worden in de structuurvisie aaneengesloten bebouwde gebieden met als hoofdfunctie bedrijvigheid bedoeld. Voor de provincie is het goed functioneren van bestaande bedrijventerreinen (eventueel middels intensiveren, innoveren en herstructureren) van belang. Pas in laatste instantie komt de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen in beeld. Afspraken hierover zijn gemaakt met betrokken partijen. Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
19
Zowel het deel ‘stads- en dorpsgebied’ als het deel ‘bedrijventerrein’ is tevens aangewezen als ‘stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer’, waarbij de trambanen zijn aangegeven als regionale railverbinding. Met name in de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer wordt een intensivering van het stedelijk gebied voorgestaan. Deze benadering beperkt het stedelijk ruimtebeslag, stimuleert de benutting van het openbaar vervoer en vergroot het draagvlak van voorzieningen in het stedelijk gebied. Het onbebouwde deel tussen de A13 en de Vrijenbanselaan en Rijswijkse Landingslaan is aangewezen als ‘stedelijk groen.’ De gebieden met deze aanduiding betreffen de grotere eenheden stedelijk groen, die een essentiële functie vervullen voor het leef- en vestigingsklimaat in de stad. De provincie beschouwt daarom de grotere eenheden stedelijk groen als onderdeel van de groenstructuur en streeft ernaar deze beter in te bedden in de samenhangende groenstructuur. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, mits behoud van de groene functies en kwaliteiten voorop staat. Provinciale verordening De Verordening Ruimte Zuid-Holland is één van de instrumenten van de provincie om het beleid uit de structuurvisie te kunnen uitvoeren. In de verordening zijn regels opgenomen waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen en projectbesluiten dienen te voldoen. De provincie heeft geconstateerd dat doorwerking en borging voor een aantal belangen het beste via een ruimtelijke verordening kan plaatsvinden. Het gaat met name om zaken die generiek van aard zijn (voor alle gemeenten van toepassing) en in eerste instantie een werend of beperkend karakter hebben. In de artikelsgewijze toelichting bij de verordening is bij de bepalingen een korte duiding en verantwoording gegeven van de provinciale belangen. Bij de inwerkingtreding zijn de 'Regels voor Ruimte' komen te vervallen. 3.2.2
Eerste herziening provinciale structuurvisie en verordening Ruimte Begin 2011 is de eerste herziening van de structuurvisie en de verordening ruimte vastgesteld. Voor een aantal onderwerpen was bij de vaststelling structuurvisie nog geen passende oplossing gevonden. Daarnaast is een aantal moties aangenomen. Met de eerste herziening worden deze zaken opgenomen in de structuurvisie en de verordening. Het gaat onder meer om een aantal landgoedbiotopen en landgoederenzones. Ook worden de kaarten met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur, de transformatiegebieden en glastuinbouwgebieden aangepast.
3.2.3
Woonvisie Zuid-Holland 2005-2014 Op 26 januari 2006 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Woonvisie Zuid-Holland 2005-2014 vastgesteld. In deze visie geeft de provincie aan hoeveel woningen er in die periode in Zuid-Holland gebouwd moeten worden en welke kwalitatieve accenten zij daarbij legt. De Woonvisie is gebaseerd op een analyse van de ontwikkelingen in de periode 1995 2005 en op de inzichten in woningbehoeften van toen. In de provinciale woonvisie wordt de ambitie uitgesproken om in de periode tot 2015 in heel Zuid-Holland 214.000 woningen te realiseren. In de periode 2000-2005 kwamen er jaarlijks circa 1.000 woningen bij als gevolg van bestemmingswijziging, woningsplitsing en dergelijke. In die periode kwamen er 15.700 woningen bij als gevolg van vervanging en toevoeging. De stedelijke regio's hebben deze ambitie als uitgangspunt genomen voor het maken van verstedelijkingsafspraken met de Rijksoverheid. Het provinciale beleid is erop gericht ernaar te streven dat alle bevolkingsgroepen kunnen beschikken over passende woningen. In de woonvisie wordt daarom zorgvuldig gekeken naar de behoefte aan sociale woningbouw, naar het scheppen van woonmilieus voor midden- en hogere inkomens en de behoefte aan woningen voor ouderen en jongeren. Daarnaast blijft er ook aandacht voor de gezinshuishoudens. De provincie heeft vooral de
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
20
taak de lange termijnbehoefte transparant te maken en te bewaken dat de gestelde doelen worden bereikt. 3.2.4
Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan Provinciale staten van Zuid-Holland hebben in 2005 het Provinciaal Verkeer- en Vervoer Plan (PVVP), deel B vastgesteld. Het PVVP, deel B omvat de uitwerking van de provinciale visie en ambities op hoofdlijnen voor verkeer en vervoer, zoals die in de Nota Beheerst Groeien (PVVP, deel A) is vastgelegd. In deel B (de Beleidsagenda) wordt een eerste uitvoeringsprogramma geschetst. De algemene beleidslijnen zijn daarin omgezet in concrete maatregelen (zoals de Rijnlandroute) en geprogrammeerd in de tijd. Deel B geeft daarmee richting aan de provinciale investeringen en activiteiten voor verkeer en vervoer op de korte termijn. Het PVVP wordt tevens gebruikt om de (mobiliteits-)plannen van andere overheden en instanties te beoordelen en te beïnvloeden. In het provinciale verkeers- en vervoersplan heeft de provincie een groot aantal ambities uiteengezet. Voor Rijswijk geldt onder andere het volgende: • bundeling van verkeer op een beperkter aantal wegen; • gebiedsteams selecteren deze wegen, in overeenstemming met de kwaliteitseisen ten aanzien van de bereikbaarheid; • aanleg en reconstructie van wegen uitvoeren conform de principes van Duurzaam Veilig (consequent toepassen van CROW-richtlijnen); • de weggebruiker moet een helder wegbeeld worden aangeboden; • het opzetten van anticiperend milieubeleid op basis van integratie met het ruimtelijk, het economisch en het verkeersbeleid.
3.2.5
Actieprogramma Ruimte voor Economie 2007-2011 Provinciale Staten hebben in februari 2009 het Actieprogramma Ruimte voor Economie 2007-2011 vastgesteld. Hierin geeft de provincie aan hoe zij de komende jaren de (ruimtelijke) opgave voor economie aanpakt. Dit doet zij samen met haar partners. Door het scheppen van randvoorwaarden komen zij tot voldoende kwantitatieve en kwalitatieve ruimte. Ruimte voor bedrijven, maar ook voor glastuinbouwcomplexen, kantoren, detailhandel en voorzieningen voor vrije tijd. Er wordt ingezet op zowel het tegengaan van veroudering van bestaande werklocaties als een zorgvuldige ontwikkeling van nieuwe werklocaties. Hierbij staan zeven aandachtsgebieden centraal, waaronder herstructurering en ruimtewinst, beeldbepalende clusters en prioritaire projecten, regionale samenwerking en HMC-bedrijven (hoge milieucategorie).
3.2.6
Beleidsplan Groen, water en milieu 2006-2010 In 2006 heeft de provincie Zuid-Holland het Beleidsplan groen, water en milieu vastgesteld. Met het nieuwe beleidsplan streeft de provincie Zuid-Holland naar een duurzame ontwikkeling en een gezond, groen en veilig Zuid-Holland. Centraal staat in het plan de problemen rondom luchtverontreiniging, geluidhinder en slechte waterkwaliteit. De provincie ontwikkelt het groenbeleid in Zuid-Holland vanuit drie uitgangspunten. Ten eerste gaat ze uit van de kernopgaven uit de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland: zorgen voor een goede woonomgeving, water en groen ontwikkelen, en duurzaam verbinden. Ten tweede pakt de provincie de groenopgave op aan de hand van de lagenbenadering. En ten derde kiest de provincie bewust voor een integrale en gebiedsgerichte aanpak als gebieden worden ontwikkeld. Inzake het waterbeleid, wil de provincie de gevolgen opvangen van de klimaatverandering, zoals meer neerslag en hogere waterstanden. Het milieubeleid, staat in het teken van duurzame ontwikkeling, bescherming van mens en natuur, gebieds- en ontwikkelingsgericht, integraal en innovatief en lokaal maatwerk. Begin 2008 heeft de provincie ‘BGWM in Beeld’ uitgebracht, waarin per programmapunt staat vermeld wat de doelen zijn en wat de inzet van de provincie is. Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
21
3.3
Regionaal beleid
3.3.1
Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 Op 16 april 2008 is het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) vastgesteld. Dit plan heeft onder de huidige Wet ruimtelijke ordening de status van provinciale structuurvisie. In het RSP wordt de ruimtelijke visie voor Haaglanden aangegeven. Haaglanden is een regio met een heel eigen karakter. Dit karakter moet in de toekomst behouden blijven en daar waar mogelijk versterkt worden. Het regionale structuurplan bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen. Tien centrale investeringsprojecten Het RSP is een ambitieus plan. Vanuit het belang voor Haaglanden en voor de betekenis van Haaglanden in Randstad- en Zuidvleugelverband zijn er tien investeringsprioriteiten bepaald: drie centrale gebiedsontwikkelingen en zeven dragende projecten. De drie gebiedsontwikkelingen zijn: • de Internationale Zone uitbouwen, in het bijzonder het World Forum in Den Haag tot hart van de World`s Legal Capital; • een internationaal profiel voor Nieuw Binckhorst; • doorgroei van het Technologisch Innovatief Complex in Delft. De zeven dragende projecten zijn: • dynamiek en innovatiekracht in de Greenport Westland-Oostland; • verrijken van het leisure- en (top)sportaanbod voor toeristen en recreanten; • anticiperen op de veranderingen in het klimaat en verkleinen van de bijdrage van Haaglanden aan klimaatveranderingen; • mobiliteit duurzaam ontwikkelen; • groene landschappen versterken, verbinden en ontsluiten; • herstructurering en intensiever gebruik van stedelijke wijken; • herstructurering en intensiever gebruik van bedrijventerreinen. Voor Rijswijk staat de ontwikkeling van de Beatrixlaan, nieuwe woon- en werkmilieus in Rijswijk Zuid in combinatie met een nieuw station en een kwaliteitsverbetering van de landgoederenzone centraal. Er zijn geen specifieke punten voor Vrijenban opgenomen.
3.3.2
Regionale Woonvisie 2000-2015 De Woonvisie verwoordt de regionale ambities van de samenwerkende gemeenten in de stadsregio Haaglanden. Hierbij wordt ingezet op: • groen als drager van woonkwaliteiten, met als consequentie dat de groenstructuur beperkingen oplegt aan bouwwensen; • verschillen accentueren tussen woningen en woonmilieus, met accenten op stedelijke en groenstedelijke woonmilieus; • inspelen op de keuzemogelijkheden die mensen vragen, teneinde zelf vorm te geven aan hun woonwens; • waarborgen bieden voor mensen die dat nodig hebben, van vragen rond wonen en zorg tot nieuwe kwaliteiten in de sociale huursector. In de regionale woonvisie heeft Rijswijk het profiel 'Wonen in het groen aan de stad' gekregen. In Rijswijk, maar bijvoorbeeld ook in Leidschendam-Voorburg, worden tal van herstructurerings- en nieuwbouwprojecten ontwikkeld. Van regionaal belang is dat die projecten elkaar versterken en juist in samenhang zorgen voor blijvend herkenbare, Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
22
groenstedelijke woonmilieus, in aanvulling op de meer stedelijke woonmilieus in bijvoorbeeld Den Haag. Daartussenin zal Rijswijk haar identiteit als weliswaar veelzijdige, maar vooral ook ruime en rustige woongemeente willen behouden en versterken. Dat vergt bovenal afstemming en samenwerking. 3.3.3
Regionale nota mobiliteit Op 29 juni 2005 heeft het algemeen bestuur van Haaglanden haar eigen Regionale Nota Mobiliteit vastgesteld. De nota richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. Kern van de Regionale Nota Mobiliteit is dat er in de komende jaren veel maatregelen zullen moeten worden genomen om, ondanks een aanzienlijke verkeersgroei, de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan centraal in de nota. De belangrijkste plannen voor de regio zijn: • 40% meer reizigers in het openbaar vervoer in 2020; • meer gebruik van de fiets; • kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto – vooral in de spits; • minder verkeersslachtoffers; • een beter en gezonder leefklimaat. Daarnaast wil het stadsgewest bevorderen dat mensen bewuster kiezen voor het juiste vervoermiddel bij de juiste verplaatsing.
3.3.4
Regionaal Groenbeleidsplan Het Groenbeleidsplan is een uitwerking van het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020. Hierin wordt benadrukt welke verschillende functies de groengebieden voor de bewoners en voor de natuur vervullen. Groene gebieden zijn een belangrijke succesfactor voor een goed vestigingsklimaat voor bedrijven en inwoners. Gebieden van regionale betekenis komen aan de orde, waaronder de grote landschapsparken en de duinen. Ook gaat het plan in op de stadsrandparken en de onderlinge verbindingen, de ‘groen-blauwe aders’. Groen heeft een waarde en een functie voor gezondheid, ontspanning, duurzaamheid, natuur, economie en recreatie en toerisme. Het stadsgewest wil met het Groenbeleidsplan een extra stimulans geven aan de uitvoering van projecten. Voor het aanjagen van de uitvoering worden twee nieuwe beleidsinstrumenten voorgesteld: • het uitvoeringsprogramma, een programma van concrete regionale uitvoeringsprojecten; • het Regionale Groenfonds; een door gemeenten en partners gevoed fonds dat de nodige financiële prikkels kan geven. Veel van die groenprojecten zijn grensoverschrijdend.
3.3.5
Regionaal Milieuplan Haaglanden De samenwerkende gemeenten in de regio Haaglanden hebben een eigen ambitie neergelegd in het Regionaal Milieuplan Haaglanden om te komen tot een regio waar de inwoners wonen, werken en recreëren in een prettig en schoon leefklimaat. De regionale milieusamenwerking concentreert zich in de periode tot en met 2012 op: klimaat en energie, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geluid en handhavingssamenwerking. Verder wordt ook gewerkt aan een Duurzaamheidsvisie Haaglanden. Voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen hebben de samenwerkende gemeenten in Haaglanden de ambitie gesteld om als regio 30% CO2 te reduceren in 2020 en in 2050 klimaatneutraal te zijn. Om hiernaartoe te werken ontwikkelt het Stadsgewest de Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
23
regionale routekaart ‘klimaatneutraal Haaglanden’. Deze kaart maakt duidelijk hoe deze doelstellingen worden bereikt en welke partijen daarvoor nodig zijn. Milieu en milieusamenwerking staan in Haaglanden niet op zich. Milieuaspecten vervlechten zich meer en meer met de economische en ruimtelijke dynamiek van deze regio. Het Regionale Structuurplan Haaglanden voor de periode tot 2020 zet het integrale beeld van Haaglanden neer. Duurzaamheid geldt hierbij als één van de uitgangspunten. Het regionaal Milieuplan bevat met name een aantal doelen en acties voor de korte termijn. 3.3.6
MIRUP Het Stadsgewest Haaglanden heeft een milieu-instrument voor ruimtelijke plannen (MIRUP) opgesteld. Het MIRUP geeft aanknopingspunten voor een traject van duurzame ruimtelijke planvorming en heeft als doel om de inbreng van verschillende duurzaamheidsaspecten in het ruimtelijke planproces te structureren. Het biedt instrumenten, methodieken, kaartmateriaal, ambities, maatregelen en voorbeelden. In het MIRUP worden duurzaamheidsambities en maatregelen weergegeven voor de thema`s ruimtegebruik, verkeer, water, natuur, energie en leefbaarheid. Bij het benoemen van duurzaamheidsambities onderscheidt het MIRUP negen verschillende gebiedstypen. Vrijenban valt onder het gebiedstype ‘suburbaan gebied’ en ‘bedrijventerrein.’
3.4
Gemeentelijk beleid
3.4.1
Woonvisie 2007+ (Comfortabel wonen en samen leven) en hoogbouwvisie In de woonvisie Rijswijk 2007+ worden de belangrijkste keuzes ten aanzien van het wonen in brede zin verantwoord. De gemeente Rijswijk wil de keuzemogelijkheden voor de verschillende huishoudens in Rijswijk vergroten, zodat er voldoende goede woningen voor alle inwoners zijn. Op dit moment zijn er relatief veel meergezinshuurwoningen uit de jaren ’50-‘70 in Rijswijk aanwezig. Hoewel in de huidige situatie zowel de vraag als het aanbod van woningen groot is, is de verwachting dat in de toekomst de woningvoorraad niet geheel aansluit op de vraag. Derhalve zijn er voor Rijswijk meer koopwoningen, luxe huurwoningen en eengezinswoningen nodig. Daarnaast speelt de woonomgeving een grote rol; ligging, uitstraling en karakter van woonmilieus zijn daarin heel belangrijk. Er is behoefte aan gevarieerde woonmilieus met een eigen karakter, van stedelijk tot suburbaan en groen. Het werken aan kwaliteit in nieuwe en bestaande wijken is breder dan nieuwbouw, slopen en renoveren. Het gaat ook om investeren in sociaal opzicht. Hoogbouwvisie Rijswijk Het ontwikkelen van hoogbouw binnen een bestaand stedelijk verband vraagt om een zorgvuldige ruimtelijke afweging. Toekomstige hoogbouw moet een meerwaarde van kwaliteit, beleving en duurzaamheid opleveren. Om structuur aan te brengen en te behouden in de Rijswijkse hoogbouw is ervoor gekozen om de gelaagde opbouw te accentueren. Hoogbouw wordt geconcentreerd aan de belangrijke structuurdragende lijnen van de 'centrale stad' en op één concentratieplek (centrumstedelijk Stationsgebied). De ruimtelijke structuur wordt benadrukt door de twee oost-westlijnen: Generaal Spoorlaan en Sir Winston Churchilllaan te benoemen als 'stedelijke boulevard'. Deze stedelijke boulevards zijn de belangrijkste routes naar de voorzieningencentra Oud-Rijswijk en In De Bogaard. Langs deze routes ligt het voor de hand om de bebouwde ruimte te intensiveren met hoogbouw, vooral in de vorm van woonbebouwing. De maximale hoogte wordt vooral in het hart van de ‘centrale stad’ nagestreefd (Stationsgebied en In De Bogaard). Voor Vrijenban geldt ten aanzien van hoogbouw een ‘nee, tenzij’-principe.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
24
3.4.2
Verkeers- en vervoerplan + parkeerbeleid Rijswijk heeft een strategische ligging binnen de Randstad aan de belangrijke snelwegen A4 en A13 en de spoorverbinding Den Haag – Rotterdam. De gemeente is een schakel in het stedelijke netwerk van de regio Haaglanden. Het is belangrijk om dit prettige woon- en verblijfsklimaat en de strategische ligging vast te houden in een periode waarin de mobiliteit onverminderd blijft groeien. Uitgaande van deze groei moet een evenwicht worden gezocht tussen de gevolgen van verkeer en vervoer op het woon- en verblijfsklimaat enerzijds (leefbaarheid) en het sociaal en economisch functioneren (bereikbaarheid) van de gemeente anderzijds. Uit de analyse voor wonen kan worden geconcludeerd dat de leefbaarheid van de woongebieden over het algemeen goed is. Uitzondering hierop zijn de blackspotlocaties van verkeersongevallen, de hoge (auto)intensiteiten en doorgaand verkeer op een aantal wegen, de ‘enge plekken’, de hoge parkeerbezetting in een aantal wijken, de slechte oversteekbaarheid van bepaalde wegen en de ontbrekende schakels in het langzaam verkeersnetwerk. In 2000 was een groot aantal wijken nog niet ingericht als 30 km-zone, inmiddels is dat veelal wel het geval. De woongebieden zijn redelijk goed bereikbaar, behalve met het openbaar vervoer. Een aantal belangrijke fietsroutes loopt niet direct tussen de voorzieningen en woongebieden, maar via een omweg. De gemeente werkt inmiddels aan de opvolger van het verkeers- en vervoerplan voor de komende periode. Parkeerbeleid en parkeernormen Het parkeerbeleid vormt een onderdeel van het verkeers- en vervoersbeleid. Het parkeerbeleid, de parkeernormen- en kengetallen alsmede het beleid tot toepassing hiervan, worden door de gemeenteraad vastgesteld en geregeld herzien. Er wordt nu gewerkt met ‘Nota Parkeernormen Gemeente Rijswijk’, vastgesteld op 8 februari 2011. Deze parkeernota is het uitgangspunt bij het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid bij ver- en nieuwbouwplannen alsmede functiewijzigingen in de gemeente Rijswijk.
3.4.3
Groenbeleidsplan 2010-2020 ‘BomeNatuuRecreatie’ In 2009 is een nieuw gemeentelijk Groenbeleidsplan, ‘BomeNatuuRecreatie’ genaamd, opgesteld. Het plan is begin 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In het plan staan de ‘groene’ ambities voor ontwikkelingen in de stad. Het groen komt te vaak op de tweede plek. Met het groenbeleidsplan krijgt het weer de plek op de kaart van Rijswijk die het verdient. De groenstructuur van Rijswijk is de basis en dus het fundament van het groenbeleidsplan. Die groenstructuur bestaat uit de boomstructuur, natuurstructuur en recreatiestructuur en duurzaam, verbinden en beleven zijn de leidende principes. De visie van het groenbeleidsplan bestaat uit het creëren van een duurzame groenstructuur, door het behoud van de bestaande hoeveelheid groen, de identiteit en de kwaliteit van het groen te versterken en te zorgen voor groen dat in de omgeving past. Verbindingen zorgen voor samenhang in de groenstructuur. Dit vergroot de belevingswaarde van het groen. Investeren in de groenstructuur door middel van herinrichting en beheer betekent investeren in de stad als geheel. Het groenbeleidsplan fungeert als het groene toetsingkader voor ontwikkelingen en geeft richting aan het denken over groen, prioritering bij de uitvoering en keuzes in groenbeheer.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
25
Figuur 3.2: Deelgebied Q (Vrijenban) Groenstructuurplan.
Zie figuur 3.2 voor de uitwerking van het groenbeleidsplan voor Vrijenban. Dit gedeelte van Rijswijk grenst aan de noord- en noordoostzijde aan de stadsparkzone van Rijswijk. Er loopt een primaire verbindingszone door het plangebied over het onbebouwde deel langs de A13 tussen de stadsparkzone (de golfbaan) en het Delftse Hout/Bieslandse Bos. Verder is een secundaire verbinding opgenomen via het groen en water ten zuidoosten van het vervoerderscentrum, de Zwaluwsingel en de Broekmolensloot. Er liggen kansen deze secundaire verbinding beter te laten functioneren door het aanleggen van een faunapassage en het afstemmen van de inrichting op de doelsoorten. De ligging nabij de stadsparkzone is een sterk punt van Vrijenban, evenals de groenzone tussen het vervoerderscentrum en de trambaan van lijn 1. Dit stuk groen heeft potentie om als pauzegroen gebruikt te worden door de medewerkers van nabij gelegen bedrijven. Streefbeeld is dat het groen langs de Broekmolenweg en de Zuiderweg / Vrijenbanselaan en de Vliet de hoofdstructuur vormt van dit deelgebied. Dit komt tot uitdrukking door bomenrijen. De bomenlaan langs de Vliet is onderdeel van de hoofdboomstructuur. Voor het water wordt gestreefd naar ‘praktisch water’, met hier en daar een natuurvriendelijke oever. 3.4.4
Milieubeleidsplan 2006-2010 Hoewel de planhorizon van het Milieubeleidsplan 2006-2010 is verstreken, zijn de doelstellingen nog actueel. Het beleid blijft vooralsnog van kracht. Het milieubeleidsplan van de gemeente Rijswijk is benaderd vanuit de aspecten leefbaarheid en duurzaamheid. De gemeente Rijswijk wil de wettelijke taken, die gericht zijn op het bewaken van een goede milieukwaliteit, goed op de rails hebben. Hierbij wil de gemeente kansen die zich voordoen om een bijdrage te leveren aan een duurzame ontwikkeling van Rijswijk optimaal benutten. Het gaat hierbij met name om het inbrengen van milieuaspecten zoals duurzaam bouwen en energiebesparing in ruimtelijke planvorming.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
26
Onder meer de volgende doelstellingen zijn opgenomen in het milieubeleidsplan: • duurzaam bouwen maakt onderdeel uit van alle bouwplannen binnen de gemeente Rijswijk; • milieukwaliteitsaspecten maken deel uit van alle ruimtelijke plannen; • milieuambities wordt nagestreefd bij ruimtelijke ontwikkelingen op basis van uitgangspunten MIRUP (Milieu in Ruimtelijke Plannen). 3.4.5
Plan van aanpak duurzaam bouwen De gemeente Rijswijk heeft een plan van aanpak duurzaam bouwen vastgesteld (december 2006) waarin de ambities voor duurzaam bouwen in beleid zijn verankerd. Dit beleid is gericht op het besparen van energie en duurzaam materiaalgebruik in nieuwbouw- en herstructureringsprojecten. Ook is het van toepassing op woningen, bedrijven, kantoren, scholen en andere gemeentelijke gebouwen en grond-, weg- en waterbouw. De gemeente Rijswijk ziet duurzaam bouwen breder dan alleen de bouwmaterialen genoemd in het nationaal pakket woningbouw. Ook het stedenbouwkundig niveau, de utiliteitsbouw, de renovatiefase en de sloopfase zijn aandachtspunten. De gemeente hanteert de volgende definitie voor duurzaam bouwen: het op zodanige wijze inrichten, bouwen, beheren en slopen van gebouwen en van de gebouwde omgeving, op zodanige wijze dat de schade aan het milieu in alle stadia van ontwerp tot en met sloop, zoveel mogelijk wordt beperkt of tot stand wordt gebracht. Duurzaam bouwen betekent ook het toevoegen van positieve milieuaspecten, waardoor de draagkracht van milieu wordt verhoogd. De ambities geformuleerd in het plan van aanpak dienen als uitgangspunt voor de duurzame kwaliteit van de woningen en gebouwen binnen deze gemeente. Om duurzaam bouwen meetbaar te maken, maakt de gemeente gebruik van het rekenprogramma GPR gebouw (gemeentelijk praktijk richtlijn gebouw). Door het invoeren van gegevens worden prestaties zichtbaar voor de thema`s energie, milieu, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. De gemeente heeft in het plan van aanpak duurzaam bouwen aangegeven dat ze een ambitie van GPR 7 of hoger heeft voor nieuwbouwwoningen en een EPC-waarde (energieprestatiecoëfficiënt) van 10% onder het wettelijk minimum. Daarnaast is GPR-gebouw ook geschikt voor bestaande bouw; het geeft inzicht in kwaliteitsverbetering van een ingreep. De gemeente streeft ernaar om dit beleid bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringsonderdelen, renovatie en sloop toe te passen.
3.4.6
Economische visie 2010-2018 ‘Vernieuwen en profileren’ In de Economische Visie geeft de gemeente Rijswijk aan hoe ze haar sterke economische positie wil behouden en versterken. Om mogelijke nivellering of zelfs daling van werkgelegenheid en bedrijvigheid tegen te gaan, is het noodzakelijk om op dit punt ambities en doelstellingen te formuleren. Rijswijk heeft in potentie een aantrekkelijk vestigingsmilieu en een uitstekende ligging. De laatste jaren heeft Rijswijk echter last van de wet van de remmende voorsprong. De werkgelegenheidsgroei blijft achter bij die van Haaglanden, zelfs in sectoren waar Rijswijk van oudsher sterk in is. Oorzaken hiervoor zijn vooral de veroudering van het vastgoed, de functiescheiding en het ontbreken van een duidelijk imago. Vernieuwing en een duidelijke profilering zijn daarom essentieel. Dit moet gestalte krijgen door middel van het inzetten op een viertal pijlers: de Plaspoelpolder, In de Bogaard, OudRijswijk en het internationale vestigingsklimaat. Met deze vier gebieden/thema’s kan Rijswijk zich regionaal profileren. Voor de overige bedrijventerreinen in de gemeente, waaronder Vrijenban, wordt de constatering gedaan dat deze – voor zover bekend – goed functioneren. De gemeente heeft dan ook geen duidelijke visie of actieplan voor deze bedrijventerreinen. Het voornemen is om in de komende periode meer aandacht te besteden aan het functioneren van deze bedrijventerreinen. Dit kan bijdragen aan het behoud en de versterking van een gevarieerd vestigingsklimaat voor bedrijven. Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
27
3.5
Conclusie Het bestemmingsplan Vrijenban ziet voor het overgrote deel toe op de bestaande ruimtelijke situatie. Het betreft een woon-/werkgebied in de nabijheid van twee lijnen van hoogwaardig openbaar vervoer. Dit is daarom een goed gebied voor het realiseren van extra ruimte voor wonen en werken in bestaand bebouwd gebied. Een sterk punt hierbij is de ligging nabij de stadsparkzone van Rijswijk. Dit biedt recreatieve mogelijkheden voor zowel de bewoners van het gebied als de werknemers van de bedrijven in het gebied. Al met al is Vrijenban op regionaal schaalniveau een goede locatie om te voorzien in de ruimtevraag naar wonen en werken. Dit wordt met de bouw van een kantoor en een autobedrijf aan de A13 benut. Gezien de beantwoording van de ingediende gemeentelijke zienswijze op de ontwerpstructuurvisie is het aannemelijk dat deze ontwikkeling tussen de A13 en de Vrijenbanselaan passend is binnen de provinciale structuurvisie.1 Een gevolg van de nieuwbouw is een verkleining van het aaneengesloten groengebied. De recreatieve waarde van dit gedeelte was al beperkt door de geïsoleerde ligging. De ecologische waarde als verbindingszone is een belangrijk aandachtspunt. Door de aanleg van de groene zone worden de negatieve effecten op de primaire verbindingszone beperkt. Daarbij kan de secundaire verbindingszone via de Zwaluwsingel worden versterkt. Bij de bouwplannen van het kantoor en het autobedrijf zullen de ambities op het gebied van duurzaam bouwen worden nageleefd.
1
Zie pagina 173 van de Nota van Beantwoording en Wijziging, deel 3.A Thematische Beantwoording Overheden.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
29
4
OMGEVINGSASPECTEN Dit hoofdstuk geeft een nadere toelichting op enkele sectorale aspecten van het bestemmingsplan. Het gaat zowel om meer milieutechnische onderwerpen als luchtkwaliteit, bodemkwaliteit en externe veiligheid als om omgevingsaspecten als ecologie, archeologie en cultuurhistorie. Met name bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang om deze aspecten nader te beschouwen bij de afweging of een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wenselijk is en om te bepalen aan welke randvoorwaarden dit zou moeten voldoen. Om die reden krijgt het bouwplan van een kantoor en autobedrijf aan de Vrijenbanselaan in dit hoofdstuk specifieke aandacht.
4.1
Lucht Wettelijk kader Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden 'Wet luchtkwaliteit', als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen. Met de wijzigingen in de Wet luchtkwaliteit, is een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) van kracht geworden. De luchtkwaliteitsnormen zijn op Europees niveau vastgelegd. Voor veel stoffen wordt in Nederland nergens de norm overschreden. Van een aantal stoffen liggen de concentraties in Nederland boven de Europese luchtkwaliteitsnormen. Dit betreft met name stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). NO2 wordt voornamelijk beïnvloed door het wagenpark (verkeersbewegingen). PM10 wordt beïnvloed door grote industriële bronnen (met name uit het buitenland), diffuse bronnen zoals het totale wagenpark, natuurlijke bronnen en in mindere mate door lokale bronnen. Voor de Europese luchtkwaliteitseisen is aan Nederland ten aanzien van NO2 en PM10 op 7 april 2009 derogatie verleend. Dit betekent dat er uitstel is van de termijn waarbinnen Nederland aan de luchtkwaliteitseisen moet voldoen. Verschillende termijnen van derogatie zijn verleend voor diverse zones en agglomeraties binnen Nederland. Deze zones en agglomeraties zijn weergeven in figuur 4.1. Rijswijk is gelegen in de agglomeratie Den Haag/Leiden. Voor dit gebied geldt dat tot 1 januari 2015 de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 60 µg/m³ bedraagt en dat het uurgemiddelde dat 18 keer per jaar mag worden overschreden niet meer mag bedragen dan 300 µg/m³. Voor PM10 geldt dat voor dit gebied geen derogatie is verleend. Nederland heeft de derogatie gekregen, omdat een pakket aan maatregelen wordt uitgevoerd om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit betreft het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze maatregelen, zowel rijksmaatregelen als lokale, meer gebiedsgerichte maatregelen, moeten leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit, waardoor de luchtkwaliteitsnormen in 2011 en 2015 wel worden gehaald. Hierbij wordt rekening gehouden met de uitvoering van een aantal projecten, die bijdragen aan verhoogde concentraties NO2 en PM10.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
30
Figuur 4.1: Zones luchtkwaliteitseisen.
Een van de bepalende AmvB's is de AmvB 'Niet in Betekende mate' (NIBM). Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden). Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 µg/m³. Als van een project aannemelijk is gemaakt dat het niet meer dan 1,2 µg/m³ aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bijdraagt, is het 'NIBM' en vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht uit de Wet milieubeheer. In de Regeling NIBM zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarvan de projectbijdrage kleiner is dan 1,2 µg/m³ en geen nader onderzoek behoeven. Situatie Vrijenban Eén van de belangrijkste bronnen van verhoogde concentraties NO2 en PM10 betreft het wegverkeer. Om die reden worden met name in de buurt van drukke verkeerswegen de luchtkwaliteitsnormen overschreden. In en om het plangebied bevinden zich de Vrijenbanselaan en de rijksweg A13. Het is te verwachten dat hier verhoogde concentraties NO2 en PM10 voorkomen. Er is inzicht verkregen in de luchtkwaliteitsituatie door het uitgevoerde onderzoek vanwege de geplande ontwikkeling van het autobedrijf en kantoor aan de Vrijenbanselaan.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
31
Figuur 4.2: Overzicht locaties luchtkwaliteitsberekeningen.
Om de effecten van de realisatie van het autobedrijf en het kantoor op de luchtkwaliteit te bepalen is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Op basis van berekeningen is bepaald wat de concentratie NO2 en PM10 langs de belangrijke verkeerswegen in de omgeving is (zie figuur 4.2). In het referentiejaar (2009) worden nog niet alle luchtkwaliteitsnormen gehaald. De jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide ligt nabij de A13 boven de grenswaarde (zie figuur 4.3). Het maximale aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie NO2 wordt niet overschreden.
Figuur 4.3: Overzicht jaargemiddelde concentraties NO2.
De situatie ten aanzien van fijn stof is beter te noemen. De grenswaarden van PM10 worden niet overschreden (zie figuur 4.4). Zowel in de huidige situatie (2009) als in de toekomstige situatie (2015) blijft de jaargemiddelde concentratie beneden de grenswaarde van 40 µg/m³. Het aantal overschrijdingen van het etmaalgemiddelde ligt in de huidige situatie (2009) bij de A13 nog wel boven de norm. Er worden jaarlijks 39 overschrijdingen berekend, terwijl de norm op maximaal 35 overschrijdingen per jaar ligt.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
32
Figuur 4.4: Overzicht jaargemiddelde concentraties PM10.
Omdat er sprake is van een overschrijding van de jaargemiddelde concentratie NO2 (zowel in 2009 als in 2015) en een overschrijding van het maximaal aantal overschrijdingen van het etmaalgemiddelde van PM10 bij de A13, is voor deze componenten de planbijdrage bepaald. In alle drie de gevallen is de planbijdrage bepaald op 0. Dat betekent dat de bijdrage van de ontwikkeling van het autobedrijf en het kantoor langs de Vrijenbanselaan aan de concentraties NO2 en PM10 in de buitenlucht nihil is. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling voldoet aan artikel 5.16 lid 1 sub b onder 1 van de Wet luchtkwaliteit.
4.2
Geluid Wettelijk kader De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd. Er wordt een onderscheid gemaakt in geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer en ten gevolge van industriële processen. Wegverkeer Op basis van de Wet geluidhinder artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur-gebieden. De omvang van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken van de weg en of de weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximaal toelaatbare geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
33
In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied. Toetsing van de geluidbelasting aan de voorkeursgrenswaarde vindt plaats in geval van de bouw van nieuwe woningen of de aanleg of reconstructie van een weg. Industrielawaai Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden of de geluidsbelasting van dit industrieterrein van invloed is op de woningen binnen het plangebied. Indien de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt, kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A). Situatie Vrijenban Wegverkeer In en om het plangebied liggen diverse wegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur. De A13 is buitenstedelijk gelegen en heeft in de huidige situatie 2 x 3 rijstroken ter plaatse van Vrijenban. Hiermee bedraagt de geluidzone 600 meter vanaf de buitenste rijstrook. De Vrijenbanselaan en het aansluitende deel van de Broekmolenweg is binnenstedelijk gelegen en heeft 2 x 2 rijstroken en bij de kruispunten extra opstelstroken. De weg heeft een zone van 350 meter. De Zuiderweg is binnenstedelijk gelegen en heeft 2 x 1 rijstrook en heeft een zone van 200 meter. Op de overige wegen en straten geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Er is geen sprake van de bouw van nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen in het plangebied. Ook zijn er geen plannen voor de aanleg of reconstructie van wegen. Het nieuwe kantoor en het autobedrijf aan de Vrijenbanselaan betreffen geen geluidgevoelige bestemmingen. Toetsing aan de Wet geluidhinder blijft daardoor achterwege. Industrielawaai De bedrijventerreinen in het plangebied zijn geen industrieterrein volgens de Wet geluidhinder. Grenzend aan het plangebied is wel een gezoneerd industrieterrein aanwezig. Het gaat om het industriële complex van DSM in Delft. Zie figuur 4.5 voor de vigerende geluidcontour van 50 dB(A) rond het DSM-terrein nabij het plangebied. Binnen de geluidcontour zijn geen nieuwe woningen gepland.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
34
Figuur 4.5: Geluidcontouren DSM-terrein ter hoogte van Vrijenban. De rode lijn betreft de vigerende geluidcontour van 50 dB(A).
4.3
Bodem Wettelijk kader Het is wettelijk geregeld (bouwverordening) dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de bouwaanvraag te worden geweigerd. Situatie Vrijenban Op basis van beschikbare bodemonderzoeken is in het kader van de ‘Vrijstellingsregeling grondverzet’ op 18 juli 2006 door het college van burgemeester en wethouders de ‘Gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart 2005, Rijswijk’ (document B05A0261 d.d. 14 december 2005) en het Bodembeheerplan 2006, Rijswijk’ (nota 06.0142), vastgesteld. Uit deze documenten blijkt het volgende. Het plangebied is verdeeld over drie zones, te weten ‘zone 01 Delftkwartier’, ‘zone 07 Wonen Vrijenban’ en ‘zone 08 Bedrijven Vrijenban’. Bij alle drie de zones is de bovengrond (0 – 0,5 m-mv) geclassificeerd als ‘licht verontreinigd’. In de ondergrond (0,5 – 1,0 m-mv) kunnen binnen de zone ‘Delftkwartier’ matige verontreinigingen voorkomen. In de zones ‘Wonen Vrijenban’ en ‘Bedrijven Vrijenban’ is de ondergrond geclassificeerd als respectievelijk ‘licht verontreinigd’ en ‘schoon’. Onlangs is door Royal Haskoning een nieuwe bodemkwaliteitskaart opgesteld (kenmerk 9V8276.01, d.d. 11 januari 2011). Deze bodemkwaliteitskaart wordt binnenkort door de gemeente vastgesteld. Uit de bodemfunctiekaart blijkt dat binnen het plangebied drie functies voorkomen te weten, ‘wonen met tuin’, ‘industrie’ en ‘overig’.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
35
Verder blijkt dat de eerder genoemde zones zijn samengevoegd tot twee deelgebieden, te weten ‘deelgebied 1: Delftkwartier en Vrijenban’ en ‘deelgebied 5: Bedrijventerrein Vrijenban’. De kwaliteitsklasse van het deelgebied 1: Delftkwartier en Vrijenban (als zijnde de ontvangende bodem) betreft voor de bovengrond klasse ‘wonen’ en voor de ondergrond klasse ‘schoon’. In ‘deelgebied 5: Bedrijventerrein Vrijenban’ is de kwaliteitsklasse niet bepaald. Resultaten onderzoek Voor de ontwikkelingslocatie aan de Vrijenbanselaan heeft een specifiek bodemonderzoek plaatsgevonden (bijlage 2). Het doel van dit onderzoek was inzicht te verkrijgen in hoeverre het voormalige, dan wel huidige gebruik van de locatie heeft geleid tot verontreinigingen van de bodem sinds een bodemonderzoek uit 1984. Destijds is op een nabijgelegen locatie een lichte verontreiniging van de bodem en het grondwater aangetroffen. Gezien het gebruik van de grond sinds het uitvoeren van dit onderzoek, was de verwachting dat er geen verontreinigende stoffen voorkomen. De onderzoeksstrategie was dan ook ‘onverdacht’. In november 2007 zijn diverse monsters genomen van de bodem (tot twee meter onder maaiveld) en het grondwater. Deze monsters zijn chemisch geanalyseerd. Ook zijn tijdens het veldbezoek zintuiglijke waarnemingen gedaan. De bovengrond is zwak puinhoudend. Hier zijn licht verhoogde concentraties koper, kwik, lood, zink, PAK (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) en minerale olie aangetroffen. In de zintuiglijke schone bovengrond en de kleiige ondergrond zijn geen verhoogde concentraties gemeten. In het grondwater is aanvankelijk een matig verhoogde concentratie minerale olie aangetroffen. Na herbemonstering van het grondwater is gebleken dat er geen verhoogde concentraties (vluchtige) minerale olie aanwezig zijn. Conclusie De bodemkwaliteit is sinds het eerste bodemonderzoek uit 1984 niet noemenswaardig gewijzigd. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat de locatie in milieuhygiënisch opzicht geschikt is voor de geplande grondtransactie en bouwplannen. Een vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt verder geen belemmering voor het kantoor en het autobedrijf aan de Vrijenbanselaan.
4.4
Externe veiligheid Wettelijk kader Externe veiligheid betreft de kans op overlijden voor burgers (aanwezig in bebouwing of verblijfsgebieden grenzend aan risicobronnen) als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij de risicobron. Risicobronnen kunnen bedrijven zijn, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorwegen en via buisleidingen. Ook risico’s veroorzaakt door windturbines (afvallen rotorbladen) en dalend en stijgend vliegverkeer bij vliegvelden, wordt gerekend tot de externe veiligheidsrisico’s. Dit risico wordt uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico kan met behulp van een diagram worden weergegeven. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. De norm voor het plaatsgebonden risico is vastgesteld op 10-6 per jaar (kans van Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
36
1 op een miljoen). Voor kwetsbare objecten, zoals woningen en scholen, is dit een grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten, zoals bedrijfsgebouwen en sporthallen, is dit een richtwaarde. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en geeft ook aan hoe deze veiligheidseisen doorwerken in plannen voor de ruimtelijke ordening. Op grond van het besluit wordt in een ministeriële regeling voor een aantal bedrijfssectoren (LPG-tankstations, opslag van gevaarlijke stoffen (PGS 15) en ammoniakkoelinstallaties) vaste veiligheidsafstanden vastgelegd. Voor de overige bedrijven wordt de veiligheidsafstand met een risicoberekening bepaald. Bij het maken van een bestemmingsplan moeten gemeenten hiermee rekening houden. Het Bevi bevat geen norm voor het groepsrisico; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico in het gebied rondom de inrichting. Er is een oriëntatiewaarde bepaald, die aangeeft wanneer de kans dat bij een ongeval 10, 100 of 1000 doden vallen, voldoende klein is. Dit geeft houvast bij de beoordeling bij welke bevolkingsdichtheid in de omgeving van een risicobedrijf er nog sprake is van een voldoende veilige situatie. De gemeente dient verantwoording af te leggen met betrekking tot het groepsrisico. Het bevoegd gezag motiveert – kort gezegd – in ieder geval: • het aantal personen in het invloedsgebied; • het groepsrisico; • de mogelijkheden tot risicovermindering; • de alternatieven; • de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken; • de mogelijkheid tot zelfredzaamheid. Naast de verantwoording van het groepsrisico moet advies worden gevraagd aan de regionale brandweer over het groepsrisico en de mogelijke gevolgen van het bestemmingsplan voor de mogelijkheden van rampbestrijding en de zelfredzaamheid van de bevolking binnen het invloedsgebied van het bedrijf. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa. Situatie Vrijenban In en om het plangebied zijn diverse risicobronnen te onderscheiden. Het gaat om een tweetal inrichtingen en een tweetal transportroutes: • het onderzoekscentrum van TNO Defensie en veiligheid (Lange Kleiweg te Rijswijk); • het terrein van DSM (Alexander Fleminglaan te Delft); • buisleiding W-514-01-KR-022 van de Gasunie; • rijksweg A13. Zie figuur 4.6 voor een uitsnede van de risicokaart met de ligging van de risicobronnen en bijbehorende invloedsgebieden.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
37
Figuur 4.6: Risicobronnen in de omgeving van het plangebied.
TNO Defensie en veiligheid Aan de Lange Kleiweg in Rijswijk is een onderzoekscentrum van TNO Defensie en veiligheid gevestigd. Rond het onderzoekscentrum gelden veiligheidsafstanden voor defensieterreinen. Dicht op dergelijke terreinen zijn geen gebouwen, drukke wegen of recreatieterreinen toegestaan (veiligheidszone B). Op grotere afstand is dit wel toegestaan. Wel gelden dan nog een aantal beperkingen om het risico op zware ongevallen te verkleinen (veiligheidszone C). Zo zijn geen gebouwen toegestaan met een vlies- of gordijngevelconstructie en ook geen gebouwen met zeer grote glasoppervlakten, waarin zich als regel een groot aantal personen bevinden. Bovendien zijn geen bedrijven die bij calamiteit gevaar voor munitieopslag of omgeving opleveren hier toegestaan.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
38
Het uiterste noorden van het plangebied behoort tot veiligheidszone C van het terrein van TNO Defensie en veiligheid. In dit gebied ligt een deel van het vervoerderscentrum en ongeveer vijftig woningen aan de Delftweg en De Ruijt. Er komen geen gebouwen voor, die niet zijn toegestaan in dergelijke veiligheidszones. DSM Aan de Alexander Fleminglaan in Delft ligt het industriële complex van DSM. Het terrein is gelegen aan het Rijn-Schiekanaal en de spoorlijn Den Haag-Rotterdam en grenst aan de gemeente Rijswijk. DSM is een biotechnologisch bedrijf en produceert onder andere antibiotica en aroma’s voor de voedingsindustrie. Bij de productieprocessen worden diverse gevaarlijke stoffen gebruikt. DSM werkt aan de vernieuwing van haar terrein in Delft. Hierbij worden in het kader van diverse milieuvergunningen onder andere op het gebied van externe veiligheid milieutechnische onderzoeken verricht. Hierbij wordt een groot gebied rondom het complex van DSM in ogenschouw genomen. Dit gebied is grofweg gelegen tussen de A4 en de A13 ter hoogte van het terrein van DSM. Het plangebied ligt hierdoor grotendeels binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. Afhankelijk van de uiteindelijke terreininrichting van DSM valt de ontwikkelingslocatie aan de Vrijenbanselaan wel of niet binnen het nog definitief te bepalen invloedsgebied. DSM werkt in samenwerking met de gemeente Delft en andere overheidsinstanties aan een verantwoording van het groepsrisico vanwege het industriële complex van DSM. Ook de ontwikkeling aan de Vrijenbanselaan wordt hierbij beschouwd. Gezien de grote afstand van de ontwikkelingslocatie tot het DSM-terrein is de verwachting dat de bouw van het kantoor en het autobedrijf slechts in beperkte mate bijdraagt aan de hoogte van het groepsrisico. Aardgastransportleiding Gasunie Ter plaatse van de Zuiderweg is een ondergrondse buisleiding van de Gasunie aanwezig. Het betreft buisleiding W-514-01-KR-022 met een diameter van 12 inch en een druk van 40 bar. Deze aardgastransportleiding verlaat het plangebied aan de westzijde bij de kruising van de Zuiderweg met de Delftweg. Aan de oostzijde verlaat de leiding het plangebied ten zuidoosten van de Rijswijkse Landingslaan. Dat betekent dat de gasleiding de ontwikkelingslocatie aan de Vrijenbanselaan doorkruist. Het invloedsgebied van de buisleiding reikt tot 140 meter van de leiding. Rijksweg A13 Deze autosnelweg wordt onder andere gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Vanwege het risico op ongevallen met gevaarlijke stoffen geldt een toetsingsafstand van 200 meter vanaf de snelweg. De A13 ligt direct ten oosten van het plangebied. Dat betekent dat de ontwikkelingslocatie aan de Vrijenbanselaan binnen dit invloedsgebied gelegen is. Onderzoek In verband met de ligging van de ontwikkelingslocatie binnen de invloedsgebieden van de aardgastransportleiding en de A13 is onderzoek uitgevoerd naar de risico’s op een ernstig ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze onderzoeken worden de komende periode geactualiseerd. Aardgastransportleiding Gasunie De gasunie heeft een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd (zie bijlage 3). Hieruit blijkt dat het plaatsgebonden risico overal langs de gasleiding benenden de norm blijft. Hierbij is er onder andere van uitgegaan dat door een wettelijke grondroerdersregeling de faalfrequentie afneemt. Er is ook rekening gehouden met recent ingevoerde maatregelen. Om het groepsrisico in beeld te brengen, zijn de bevolkingsgegevens van de zone rond de gasleiding verzameld. Aan de hand hiervan is berekend wat de kans is dat een ongeval plaatsvindt met een bepaald aantal slachtoffers. Zie figuur 4.7 voor de Fn-curve van het groepsrisico in de huidige situatie.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
39
Figuur 4.7: Fn-curve bestaande situatie.
De rode lijn in het diagram geeft de oriënterende waarde van het groepsrisico aan. De Fncurve (blauwe lijn) van de bestaande situatie ligt benenden de oriënterende waarde. De verhouding tussen het berekende groepsrisico en de oriënterende waarde wordt de overschrijdingsfactor genoemd. Met behulp van de overschrijdingsfactor kan gemakkelijk een vergelijking worden gemaakt tussen twee situaties. De overschrijdingsfactor in de huidige situatie bedraagt 0,01. In de toekomstige situatie bedraagt de overschrijdingsfactor 0,08. In de toekomstige situatie is het groepsrisico uiteraard hoger, omdat er door de ontwikkeling aan de Vrijenbanselaan meer mensen zullen verblijven in het invloedsgebied van het groepsrisico vanwege de gasleiding. Het groepsrisico ligt in de toekomstige situatie echter ook ruim beneden de oriënterende waarde. Zie figuur 4.8 voor de Fn-curve van het groepsrisico in de toekomstige situatie.
Figuur 4.8: Fn-curve toekomstige situatie.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
40
In de komende periode wordt het onderzoek naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vanwege de aardgastransportleiding geactualiseerd. Dit zal gebeuren volgens de bepalingen uit het Bevb en de nieuwste rekenprogramma’s. Rijksweg A13 Vanwege de naastgelegen snelweg A13 is door Tebodin een risicoanalyse uitgevoerd (zie bijlage 4). Hieronder staan de belangrijkste conclusies uit het rapport. • • •
•
•
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A13 leidt in zowel de huidige als de toekomstige situatie tot een plaatsgebonden risico (PR) contour kleiner dan 10-6. Het PR voldoet daarmee aan de norm gesteld in de ‘Circulaire vervoer gevaarlijke stoffen’. Het groepsrisico (GR) zal in de toekomstige situatie toenemen, echter de bijdrage van het plangebied is relatief laag. In zowel de bestaande situatie als de toekomstige situatie wordt de oriëntatiewaarde van het GR voor het beschouwde baanvlak niet overschreden. Hiermee wordt voldaan aan de ‘Circulaire vervoer gevaarlijke stoffen’. De factor ten opzichte van de oriënterende waarde blijft ruim onder de waarde, het groepsrisico neemt beperkt toe door de voorgenomen bebouwing. In de nabije toekomst zal er nieuwe wetgeving worden opgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de vorm van het Basisnet. Voorlopige berekeningen van de impact van dit Basisnet wijzen uit dat de geplande ontwikkelingen rond het weggedeelte langs het plangebied geen beperkingen opgelegd krijgen. De verwachting is dan ook dat het plan binnen de kaders zal vallen van het Basisnet. Op het gebied van externe veiligheid zijn er met de huidige plannen geen beperkingen ten aanzien van externe veiligheid.
In de komende periode wordt het onderzoek naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A13 geactualiseerd. Dit zal gebeuren volgens de actuele beleidskaders die hierop van toepassing zijn. Verantwoording groepsrisico De situatie met betrekking tot externe veiligheid op basis van bovenstaande onderzoeken is destijds besproken met de Hulpverleningsregio Haaglanden. Zij adviseerden een aantal maatregelen te treffen. Enerzijds zien deze toe op de ruimtelijke ordening en anderzijds op andere beleidsterreinen. Een advies in het kader van de ruimtelijke ordening betreft het verbod om binnen vier meter van de aardgastransportleiding te bouwen. Andere typen maatregelen betreffen onder andere: het opnemen van een ‘worst case’-scenario in het bedrijfsnoodplan van het kantoor, goede risico- en crisiscommunicatie naar bewoners en bedrijven, geen grondroerende werkzaamheden zonder dat de beheerder van de leiding op de hoogte is en het voorzien in voldoende bluswater. Bij uitvoering van de maatregelen heeft de Hulpverleningsregio Haaglanden destijds aangegeven geen bezwaar tegen de ontwikkeling aan de Vrijenbanselaan te hebben. Op basis van de resultaten van de geactualiseerde onderzoeken zal een nieuwe verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld. Dit zal gebeuren in overleg met de Veiligheidsregio Haaglanden. Zij worden opnieuw in de gelegenheid gesteld te adviseren over maatregelen. Conclusie Vanwege het onderzoekscentrum TNO Defensie en Veiligheid gelden bouwkundige beperkingen in een deel van het plangebied. Het plangebied ligt nagenoeg geheel in het invloedsgebied van het industriële complex van DSM in Delft. Dit bedrijf is in overleg met diverse overheidsinstanties over haar bedrijfsactiviteiten en de gevolgen voor externe veiligheid. In verband met de ligging van de ontwikkelingslocatie aan de Vrijenbanselaan in de invloedsgebieden van de aardgastransportleiding en de A13 wordt de komende periode onderzoek uitgevoerd naar risico’s op zware ongevallen. De eerder uitgevoerde onderzoeken geven geen knelpunten. Op basis van de uitkomsten van de geactualiseerde Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
41
onderzoeken zal de gemeente in overleg met de Veiligheidsregio Haaglanden een nieuwe verantwoording van het groepsrisico opstellen. In een zone van vijf meter aan weerszijden van de aardgastransportleiding worden in verband met de veiligheid beperkingen opgelegd aan het gebruik van de gronden.
4.5
Milieuhinder bedrijven Kader In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009). In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In figuur 4.9 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter. Milieucategorie
1 2 3 4 5 6
Richtafstanden tot ‘rustige Richtafstanden tot woonwijk’ ‘gemengd gebied’ 10 meter 0 meter 30 meter 10 meter 50 - 100 meter 30 - 50 meter 200 - 300 meter 100 - 200 meter 500 - 1000 meter 300 - 700 meter 1500 meter 1000 meter
Figuur 4.9: Richtafstanden per milieucategorie.
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat. Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (milieuvergunning) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
42
Situatie Vrijenban Metaalverwerkingsbedrijf en vervoerderscentrum Zoals beschreven in hoofdstuk 2 liggen er diverse bedrijven en overige milieubelastende functies in het plangebied. Het metaalverwerkingsbedrijf Van Puffelen kan geschaard worden onder de omschrijving ‘overige groothandel in afval en schroot met een bedrijfsoppervlakte groter dan 1.000 m²’ uit de VNG-publicatie. Deze bedrijfsactiviteit is ingedeeld in categorie 3.2 met een richtafstand van 100 meter. Het vervoerderscentrum kan gerekend worden tot de ‘goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) met een bedrijfsoppervlak groter dan 1.000 m²’. Dit valt in categorie 3.2 en heeft een richtafstand van 100 meter. Voor beiden bedrijven is geluid de bepalende hinderfactor. Binnen de richtafstand van honderd meter liggen diverse woningen. Het woonwagencentrum ligt op ongeveer vijftien meter afstand en binnen twintig tot zeventig meter liggen zes woningen aan de Broekmolenweg. De woningen aan de Nachtegaallaan liggen op vijftig tot zeventig meter afstand. Gezien de ligging ten opzichte van omliggende woningen zou ter verbetering van het woon- en leefklimaat een bedrijf in maximaal categorie 3.1 hier beter passend zijn. Het vervoerderscentrum ligt op grotere afstand van woningen. Voor het grootste deel ligt het grote bedrijfsgebouw aan de Patrijslaan nog tussen de woningen en het vervoerderscentrum. De dichtstbijzijnde woning ligt op ongeveer tachtig meter. Bij de revitalisering van het woonwagencentrum Molenhof is de hindersituatie ten aanzien van het metaalverwerkingsbedrijf en het vervoerderscentrum nader beschouwd. De hindersituatie van het woonwagencentrum als gevolg van deze bedrijfsterreinen is niet zodanig, dat een verhuizing van het woonwagencentrum noodzakelijk wordt geacht. Mede op basis van de wensen van de bewoners hebben de gemeente en de woningcorporatie besloten tot revitalisering op de huidige locatie. De huidige hindersituatie wordt ook voor de toekomstige periode aanvaardbaar geacht. Dit betekent tevens dat de gebruiksmogelijkheden van de bedrijfsterreinen niet worden beperkt. Er worden maatregelen genomen om de nieuwe woonwagenstandplaatsen te kunnen realiseren om bij gelijkblijvende bedrijfsactiviteiten een acceptabel woon- en leefklimaat van de nieuwe woonwagenstandplaatsen te kunnen waarborgen. Deze maatregelen bestaan onder andere uit de realisatie van geluidschermen en het toepassen van een dove gevel. Overige bedrijven in het plangebied In de bedrijvenzone langs de Vrijenbanselaan zijn slechts beperkt hinderlijke bedrijven gevestigd, voornamelijk in categorie 1 en 2 en soms in categorie 3.1. Het bouwbedrijf aan de Broekmolenweg valt onder categorie 3.1. De uitgeverij aan de Delftweg betreft slechts de kantooractiviteiten en valt daarmee in categorie 1. De overige voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs en cultuur worden allemaal ingedeeld in categorie 1 of 2. Deze voorzieningen zijn goed inpasbaar in een woonomgeving. Overige bedrijven buiten het plangebied Buiten het plangebied is het bedrijf Uzimet aan de Delftweg en DSM in Delft nog noemenswaardig. Uzimet is een loodfabriek, die door zijn productieproces een geur in de directe omgeving van de fabriek veroorzaakt. Onlangs is een naverbrander geplaatst, waardoor de invloed op de omgeving vermindert. De geurcirkel van 0,3 OUE/m³ ligt op het meest ongunstige punt 100 meter buiten de terreingrens van Uzimet. Het plangebied ligt buiten deze contour. Het industriële complex van DSM in Delft brengt door zijn omvang een bepaalde milieubelasting (geluid, geur, stof) voor de omgeving mee. Binnen het plangebied hebben de woningen aan het zuiden van de Delftweg hier het meest mee te maken. Ontwikkelingslocatie Vrijenbanselaan Voor wat betreft de ontwikkelingslocatie kan gemeld worden dat het kantoor en het autobedrijf op een passende afstand van woningen gerealiseerd worden. Voor kantoren wordt milieucategorie 1 aangehouden en voor het autobedrijf categorie 3.1. De afstand tot de woningen aan de Sniplaan is bijna 200 meter. Deze afstand is groter dan de richtafstand
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
43
uit de VNG-publicatie. Bovendien wordt de woonwijk nog gescheiden van het nieuwe autobedrijf door het bestaande bedrijfsgebouw en de Vrijenbanselaan.
4.6
Water Kader In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets omvat het gehele proces van het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en het uiteindelijke beoordelen van wateraspecten in plannen en besluiten. Het resultaat van de watertoets is beschreven in een aparte rapportage (zie bijlage 5). De belangrijkste resultaten staan beschreven in deze paragraaf. Regionaal Bestuursakkoord Water Om de wateroverlast gezamenlijk aan te pakken is op initiatief van het Stadsgewest Haaglanden, de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Delfland het ‘Waterkader Haaglanden’ opgericht, en is in februari 2006 - in navolging van het Nationaal Bestuursakkoord Water - een Regionaal Bestuursakkoord Water Haaglanden ondertekend. Dit akkoord heeft als doelstelling het op orde hebben van het watersysteem in 2015. Daarbij wordt gestreefd naar een robuust en beheersbaar watersysteem dat zoveel mogelijk is gebaseerd op de principes van vasthouden, bergen en afvoeren. Het akkoord bevat afspraken omtrent het opstellen / actualiseren van gemeentelijke waterplannen, de ruimtelijke verankering van waterbergingsopgaven in bestemmingsplannen en het gezamenlijk (overheidsorganen en bedrijfsleven) zoeken naar innovatieve oplossingen. Beleid Hoogheemraadschap Delfland Waterkwantiteit Het hoogheemraadschap Delfland is in 1998 gestart met het project Afvoer- en Bergingscapaciteit Delfland, kortweg ABC-Delfland, omdat het dat jaar te maken kreeg met wateroverlast. Om zich in de toekomst hier tegen te wapenen, wordt meer verwerkingsruimte gecreëerd voor een plotselinge toename van de waterhoeveelheid, zoals bij hevige regenbuien. Dit is opgenomen in het beleid ABC-polders dat mede is gebaseerd op het landelijke beleid. De volgende uitgangspunten zijn met name voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van belang: • voor stedelijk gebied geldt een bergingsnorm voor open water van 325 m³/ha bruto verhard oppervlak; • voor verhard oppervlak geldt een maximale afvoer van 20 m³/min/100 ha; • in de eerste plaats dient regenwater op de locatie te worden vastgehouden in de bodem, ten tweede te worden geborgen in de vorm van oppervlaktewater. Verder streeft Delfland naar het vasthouden van gebiedseigen water en het beperken van inlaat van gebiedsvreemd water, duurzaam stedelijk waterbeheer, voorkomen van afwenteling van knelpunten naar andere gebieden en het realiseren van robuuste watersystemen. Dit is verder uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010 - 2015. Voor Rijswijk is dit gezamenlijk met de gemeente verder geconcretiseerd in het Waterplan Rijswijk. Gemeentelijk beleid De gemeente Rijswijk is vooral verantwoordelijk voor de ruimtelijke aspecten in het stedelijk gebied en voor de inzameling en afvoer van afvalwater, hemelwater en grondwater. De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe ontwikkelingen, voortkomend uit het Gemeentelijk Rioleringsplan en het Waterplan: • het scheiden van vuile en schone waterstromen; • verbeteren van de waterkwaliteit en beleving van water; • verbeteren van de waterberging en waterafvoer. Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
44
In het Waterplan Rijswijk heeft Vrijenban het streefbeeld ‘Praktisch Water’ gekregen. Dit is het basisniveau voor het watersysteem. De reden hiervoor is dat er weinig oppervlaktewater in de wijk aanwezig is. Wel is er een aantal riooloverstorten, waardoor de potenties van het watersysteem beperkt zijn. Het water voldoet aan de NBW-normen en er zijn vaste peilen. De waterkwaliteit en de kwaliteit van de waterbodem zijn voldoende. Plaatselijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd ten behoeve van de belevingswaarde. De ruimtelijke kwaliteit van het water is daarmee voldoende. Het water en haar oevers worden redelijk schoon gehouden. Binnen het Waterplan is aangegeven dat in het zuidelijke deel van de Hoge Broekpolder (Vrijenban) 1.900 m³ waterberging gerealiseerd moet worden. De benodigde ruimte voor deze opgave kan worden gevonden in een groene wig in de Vrijenban (bruto ruimte circa 25.000 m²). Daarvan zou een oppervlak van circa 6.300 m² nodig zijn voor waterberging (op basis van 1.900 m³ en een maximale peilfluctuatie van 30 cm). Situatie Vrijenban Veiligheid en waterkeringen Het plangebied wordt omringd door boezemkades en polderkades. Langs het RijnSchiekanaal is een boezemkade aanwezig. Langs de Broekmolensloot en de sloot langs de Vrijenbanselaan is een polderkade aanwezig. De normering van de regionale waterkeringen is gebaseerd een veiligheid per polder (naar analogie met de dijkring, maar dan op de schaal van een polder). Naarmate de mogelijke schade bij overstroming vanuit de boezem groter is, zal de norm hoger zijn. De provincies hebben dit vertaald in vijf veiligheidsklassen (klassen 1 t/m 5) met normen van respectievelijk 1:10, 1:30, 1:100, 1:300 en 1:1000. De boezemkade langs het plangebied heeft veiligheidsklasse 3. De waterkeringen in het plangebied worden mede bestemd voor waterstaatkundige doeleinden. Binnen de beschermingszones zijn het uitvoeren van werken en werkzaamheden niet zonder meer toegestaan. Voor werken op, in of onder een leggerzone van een waterkering is een Watervergunning nodig van het Hoogheemraadschap van Delfland. Kenmerken watersysteem Het plangebied is voor het overgrote deel onderdeel van de Hoge Broekpolder en betreft de peilgebieden VII, VIIa, VIIb en VIII (zie ook figuur 4.10). Peilvakken VIIa en VIIb wateren middels stuwen af op peilvak VII; dit peilvak watert middels een stuw af op peilvak VI (buiten het plangebied) dat bemalen wordt. Peilvak VIII watert middels een vaste stuw af op de aangrenzende Lage Broekpolder, onderdeel van Polder Ypenburg. De ontwikkellocatie Vrijenbanselaan ligt in de Lage Broekpolder in een peilvak met een flexibel peil van NAP 4,5/NAP -4,7 m. Het watersysteem in Vrijenban wordt gekarakteriseerd door een beperkte hoeveelheid open oppervlaktewater, veelal verbonden met (lange) duikers.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
45
Ontwikkellocatie Vrijenbanselaan
Figuur 4.10: De Hoge Broekpolder.
Wateropgave vanuit het verleden Vanuit het verleden is er in Vrijenban een aantal aspecten van belang voor de waterhuishoudkundige situatie. Het gaat om het volgende: • Historisch tekort (Waterplan): dit betreft een opgave van het Hoogheemraadschap van Delfland (ABC Delfland). Voor dit deel wordt water opgestuwd d.m.v. stuwen. Het gaat om 6.600 m³ water rond de golfbaan, 1.900 m³ in en rond Vrijenban. Ook het vergroten van het gemaal Vrijenban zit in het Waterplan. • De Ruijt II: 243 m² compensatie nodig aan andere zijde trambaan. Er wordt een duiker aangelegd tussen de locatie van De Ruijt II en de compensatielocatie aan de andere zijde van de trambaan. • Tramlijn 19: uit waterparagraaf in het bestemmingsplan ‘Tramtracé Vrijenbanselaan’ blijkt dat 1.850 m² nieuw compensatiewater moet worden gegraven; gesitueerd ten noorden en ten westen van het woonwagencentrum. Ook moeten stuwen verplaatst/gewijzigd worden. In het bestemmingsplan staat ook dat “aanvullend nog waterberging gerealiseerd wordt door het graven van een plasberm en het verbreden van de waterpartij in de oksel van de Vrijenbanselaan en Zuiderweg.” Er is door Delfland een keurvergunning afgegeven. De daadwerkelijke uitvoering is de verantwoordelijkheid van het Stadsgewest Haaglanden. Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
46
Nieuwe ontwikkelingen Ter plaatse van de ontwikkellocatie Vrijenban wordt op eigen terrein een bepaald areaal aan nieuw oppervlaktewater gerealiseerd. Over de onderstaande randvoorwaarden is overeenstemming met Delfland bereikt: • Berging van hemelwater binnen de locatie; in het bestemmingsplan wordt de voorwaarde opgenomen dat pas gebouwd mag worden, wanneer nieuw oppervlaktewater wordt gerealiseerd volgens de norm van 325 m³ / ha. • De maximaal toelaatbare peilstijging in het betreffende peilvak is 0,4 m (maximaal NAP 4,1 m). De watergang langs de rijksweg A13 is een polderwatergang van de Lage Broekpolder. • Aanliggende watergangen (op hetzelfde peil, dus voor dit plangebied de Lage Broekpolder) mogen voor 50% worden toegerekend aan het bruto plangebied als waterberging. In de huidige situatie is in het plangebied circa 120 m² oppervlaktewater aanwezig. Met een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,4 m is dit 48 m³ waterberging. • Nabij het plangebied ligt een ecologische verbindingszone. Bij het ontwerp van het plan dient hiermee rekening gehouden te worden. • Langs het plangebied loopt een polderwaterkering. Voor de activiteiten binnen de leggerzones is een watervergunning vereist. • Voor het dempen en het graven van watergangen en voor het plaatsen van een duiker in de watergang is een watervergunning vereist. • De peilhoogte van de gebouwen wordt zodanig ontworpen dat geen schade optreedt als gevolg van hoge waterstanden. Hieraan wordt het ontwerp getoetst. De huidige oppervlaktewaterpeilen zijn hierbij het uitgangspunt. • Indien het water geconcentreerd wordt aangelegd als ‘waterberging’, dient ten minste 1/3 deel (het middelste deel) van de waterberging op diepte te zijn. De minimale diepte van de waterberging is 50 cm. Bij een breedte van meer dan 5 m is dit 1 m. • Eénzijdig onderhoud volstaat langs een watergang van maximaal 5 m breed. De watergang langs de polderkade is breder dan 5 meter, zodat tweezijdig onderhoud noodzakelijk is. Onderhoudsstroken zijn vier meter breed en obstakelvrij. Voor de watergang langs de rijksweg wordt uitgegaan van onderhoud vanaf de rijkswegzijde. Het plan laat voldoende ruimte langs de watergang voor de ontvangst van onderhoudsspecie. • Onderhoud van de waterberging op het eigen terrein is de verantwoordelijkheid van de terreineigenaren. • Het plangebied wordt voorzien van een gescheiden rioolstelsel. In overleg met gemeente en Delfland en op basis van de ‘Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakken’ wordt het rioolstelsel en eventuele zuiveringsvoorzieningen nader gedetailleerd. • Aangezien momenteel nog geen riolering op het terrein aanwezig is, zal het vuilwater met een persriool naar de dichtstbijzijnde riolering moeten worden gebracht. Waterhuishouding Vrijenban is in waterhuishoudkundig opzicht een kwetsbaar gebied. Geconstateerd is dat waterberging niet als zodanig een groot probleem is, maar dat de beperkte verbindingen tussen de diverse gebieden c.q. de beperkte doorstroming van water in het gebied dat wél zijn. Kort gezegd: het water in het gebied is niet goed verdeeld. Vooral het woongebied ten zuidoosten van de Vrijenbanselaan en het woongebied ten zuidwesten van de Broekmolenweg kunnen bij een piekbelasting het hemelwater niet goed bergen dan wel afvoeren. Het is zaak het veiligheidsrisico met betrekking tot water in het gebied zo klein mogelijk te houden. De verbetering van de totale waterstructuur is daarbij de belangrijkste opgave. Het is daarom in Vrijenban vooral van belang dat er een betere doorstroming naar het noordelijker gelegen gebied wordt gecreëerd. Dit kan ofwel door bestaande sloten te verbreden ofwel door nieuwe verbindingen te realiseren. Ook kunnen nieuwe stuwen en duikers een hoop goed doen.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
47
Het bestemmingsplan Vrijenban staat deze oplossingsrichtingen niet in de weg. Immers, binnen alle relevante bestemmingen (‘Groen’, ‘Verkeer - 3’, maar ook bijvoorbeeld ‘Bedrijf’ en ‘Maatschappelijk - Onderwijs’) is de realisatie van waterhuishoudkundige voorzieningen en nieuw (oppervlakte-)water mogelijk. Het bestemmingsplan ziet echter niet op concrete oplossingsrichtingen, omdat een bestemmingsplan slechts aspecten kan toelaten ('toelatingsplanologie') en niet kan afdwingen. De gemeente Rijswijk werkt momenteel én in de komende jaren verder aan het realiseren van een adequate oplossingsrichting voor de waterhuishouding in Vrijenban. Om de voornoemde wateropgave op te lossen wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap bekeken welke oplossingsrichting uiteindelijk het kleinste veiligheidsrisico voor het gebied kan bewerkstelligen. Dit voornemen is vastgelegd in Waterplan Rijswijk 2008-2015 (gemeente Rijswijk en Hoogheemraadschap van Delfland, 2008). Overige aspecten Voor werken op, in of onder een watergang (waaronder dempen en graven) is een Watervergunning nodig van het Hoogheemraadschap van Delfland. De natuurvriendelijke oevers in het plangebied worden bestemd als ‘Water’ en/of ‘Groen’. Aanleg van natuurvriendelijke oervers is mogelijk volgens de regels van deze bestemmingen. Er zijn geen wijzigingen ten aanzien van onderhoud en bagger als gevolg van de herziening van bestemmingsplan Vrijenban. Ook zijn er geen wijzigingen ten aanzien van afvalwater en riolering. Overleg Tijdens de voorbereidingen voor de herziening van het bestemmingsplan heeft voorbereidend overleg plaatsgevonden op 30 augustus 2010 tussen Royal Haskoning en Delfland. Vervolgens heeft de gemeente Rijswijk de suggesties van Delfland opgepakt en zich bereid verklaard de mogelijkheden voor verbetering van de waterhuishouding in Vrijenban verder te onderzoeken. Dit is een nadere uitwerking van het voornemen zoals dit is vastgelegd in Waterplan Rijswijk 2008-2015 (gemeente Rijswijk en Hoogheemraadschap van Delfland, 2008). Conclusie De toename van verharding als gevolg van de bouw van het kantoor en het autobedrijf aan de Vrijenbanselaan dient gecompenseerd te worden door de aanleg van extra oppervlaktewater. Dit geldt als voorwaarde voor het bouwen. De gemeente Rijswijk werkt samen met het hoogheemraadschap aan goede oplossingsrichtingen voor het verbeteren van de waterhuishouding in het plangebied. Het bestemmingsplan staat deze niet in de weg.
4.7
Natuur en ecologie Wettelijk kader De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet. Soortenbescherming Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het ‘nee, tenzij’principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen worden verleend van de verbodsbepalingen. Het toetsingskader voor deze vrijstellingen is geregeld in een Algemene Maatregel van Bestuur, de AMvB artikel 75.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
48
Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is vrijstelling mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel ontheffing worden verleend na een uitgebreide toetsing. Gebiedsbescherming De natuurbeschermingswet biedt een beschermingskader voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet. Situatie Vrijenban Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is ‘Westduinpark & Wapendal’, dat zich op ongeveer 8,5 kilometer ten westen van het plangebied bevindt. Het plangebied bevindt zich noch binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), noch binnen de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) van de provincie Zuid-Holland. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied is de ‘Tweemolentjesvaart’ en bevindt zich op circa 1,5 kilometer van het plangebied, daarvan gescheiden door de A13 en bebouwde kom van Delft. Het plangebied als geheel is geschikt als leefgebied voor onder ander diverse grondgebonden zoogdieren, zoals muizen, egel, mol en kleine marterachtigen. Ook maken diverse broedvogels gebruik van de bomen en struiken in het plangebied. In het water komen diverse vissoorten voor, zoals snoek, baars, ruisvoorn en karper. Met name ten oosten van de bebouwde kom van Delft komen diverse amfibieën voor, waaronder de rugstreeppad. Onderzoek ontwikkelingslocatie Gezien de ontwikkeling aan de Vrijenbanselaan is door GroenTeam een specifiek ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6). Met dit onderzoek is nagegaan of de uitvoering van de plannen leidt tot overtredingen van de Flora- en faunawet en of eventueel een ontheffing benodigd is. Hiervoor is een literatuurstudie uitgevoerd, een inventariserend veldonderzoek in 2007 en een gericht soortenonderzoek in het voorjaar van 2008. Dit laatste was nodig, omdat op basis van de literatuurstudie en het inventariserende veldbezoek niet uitgesloten kon worden dat beschermde soorten als de rugstreeppad, kleine modderkruiper en diverse soorten vleermuizen. Deze soorten zijn echter niet aangetroffen. Het plangebied wordt slechts gebruikt door soorten uit tabel 1, waarvoor een algemene vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor broedvogels kan geen ontheffing worden verkregen, aangezien met mitigerende maatregelen negatieve effecten zijn te voorkomen. Dit betekent dat er geen ontheffing nodig is. Daarmee zijn er in het kader van de genoemde Flora- en Faunawet geen belemmeringen en volstaan de in de natuurtoets aangegeven mitigerende maatregelen als voorwaarden voor de uitvoering van het project. Daarbij dient wel de wettelijke zorgplicht in acht te worden genomen. Sloop, opschonings- en alle andere werkzaamheden, óók het verwijderen van het maaivelden de overige begroeiing, grondwerk en eventuele ophoging / voorbelasting, dienen Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
49
vanwege de gedragscode voor broedvogels strikt buiten de broedtijd plaats te vinden, dus ongeveer vóór maart of ná half juli. Dit volstaat ook voor het voortplantingsseizoen van kleine zoogdieren. Indien dit niet mogelijk is, dienen strikte mitigerende maatregelen te worden toegepast. Bij werkzaamheden aan watergangen moet rekening worden gehouden met de voortplantingstijd en winterrust. Deze dienen bij voorkeur plaats te vinden tussen eind augustus en eind november. Het dempen of uitdiepen/ baggeren dient uitsluitend in die periode plaats te vinden. Met het toepassen van de overige mitigerende maatregelen zoals genoemd in de natuurtoets kan het grootste deel van de natuurschade aan nietontheffingsplichtige soorten worden voorkomen, waarmee de wettelijke zorgplicht zo optimaal mogelijk wordt ingelost. Conclusie De onbebouwde locatie tussen de A13 en de Vrijenbanselaan maakt geen onderdeel uit van een beschermd natuurgebied. Het gebied wordt gebruikt door broedvogels en diverse algemeen voorkomende diersoorten. Door uitvoering van de beschreven mitigerende maatregelen en het in acht nemen van de zorgplicht leidt de bouw van het kantoor en het autobedrijf niet tot overtredingen van de Flora- en faunawet.
4.8
Cultuurhistorie en archeologie Wettelijk kader Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan – indien nodig – een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. Beleidskader In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland (CHS) staat voor de hele provincie aangegeven of er cultureel erfgoed van bijzondere waarde te vinden is. Het cultureel erfgoed wordt hier opgevat als het geheel van overblijfselen uit het verleden in de bodem (archeologie), de ongebouwde omgeving (landschap) en de gebouwde omgeving (nederzettingen). De bevindingen van deze inventarisatie staan weergegeven op de cultuurhistorische kaart. Voor sommige cultuurhistorisch waardevolle gebieden zijn de Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. De regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen. Situatie Vrijenban Monumenten In het plangebied is een aantal gemeentelijke monumenten aanwezig. Het betreft een boerderij, een woonhuis, een ijzeren hek en de restanten van een oude molen. Delftweg 79, boerderij Eben Haeser Dit betreft een parallel aan de Vliet gelegen langhuisboerderij met karnschuur. De boerderij is deels bepleisterd (woonhuisgedeelte) en deels van baksteen. De boerderij is aan de straatzijde met grijze oud-Hollandse dakpannen gedekt; aan de andere zijde met (in hoofdzaak) rode pannen. De motivering voor het aanwijzen als gemeentelijk monument ligt in het gegeven dat het een landelijk gelegen langhuisboerderij en vroegere karnschuur betreft, beiden met een negentiende eeuws uiterlijk. Als restant van vroegere agrarische bebouwing hebben de boerderij en de schuur een industrieel-archeologische waarde. Vanwege het geringe aantal boerderijen in Rijswijk is er tevens sprake van een zeldzaamheidswaarde. Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
50
Delftweg 132, woonhuis Dit betreft een pand uit 1899 in de stijl van de Neo-Renaissance. Het is een door middel van smeedijzeren sierhek van de weg gescheiden woonhuis op bijna vierkante plattegrond. Het symmetrisch opgebouwde pand rust op een plint, bezit een bouwlaag en een gebroken mansardekap, die gedekt wordt met bouletpannen. Het pand is opgetrokken uit rode baksteen in kruisverband. De motivering voor de monumentale status is gelegen in het gegeven dat het een gaaf woonhuis uit 1899 betreft, met architectuurhistorische waarde vanwege de verschijningsvorm die kenmerkend is voor de bouwperiode. Voorts bezit het pand enige typologische waarde als voorbeeld van een tuinderwoning en een zeldzaamheidswaarde vanwege de gaafheid van stijlkenmerken. Het smeedijzeren tuinhek uit circa 1935 bezit een kunsthistorische waarde. Delftweg 103, ijzeren hek Dit betreft een deels smeedijzeren, deels gietijzeren hek uit het midden van de negentiende eeuw. Het groengeschilderde hek is geplaatst voor het pand ‘Buitenrust’. Het hekwerk heeft een monumentale status omdat het een deels gietijzeren, deels smeedijzeren hekwerk uit circa 1850-1860 betreft, met kunsthistorische waarde vanwege de ambachtelijke wijze waarop het hek gemaakt is en de Empire stijlkenmerken, die – met name de hekpalen – bezitten. Bij Sniplaan 49, restanten Broekmolen Dit betreft de nieuw opgemetselde bakstenen fundamenten van de vroegere Broekmolen, deels in het water gelegen, deels op de openbare weg (plantsoen). Er is sprake van een achthoekige vorm. De omtrek en indeling van de vroegere molen wordt aangegeven. De opgemetselde structuur van de vroegere Broekmolen bezit een historische en een situeringwaarde, vanwege het feit dat de contouren van de zestiende eeuwse molen op deze plaats weer zichtbaar zijn gemaakt. Omdat er sprake is van archeologisch werkelijk aangetoonde molenfundamenten is er tevens sprake van een archeologische waarde. De oorspronkelijk zestiende-eeuwse Broekmolen werd in 1881 verwijderd na voltooiing van het stoomgemaal. Geologie en historie Rijswijk bevindt zich in een geologische zone die deel uitmaakt van de Nederlandse kustvlakte. De voor het plangebied direct relevante geologische ontwikkelingen vonden plaats vanaf het einde van het 5e millennium v. Chr. Nadat de kustlijn rond 4100 voor Chr. zijn meest landinwaartse positie, globaal op de lijn Ypenburg – Rijswijk-Zuid, had bereikt, verplaatste deze zich terug in westelijke richting. Van dit kustlandschap, met onder andere duinen, kunnen resten in de ondergrond van het plangebied bewaard zijn gebleven. De vroegste sporen van bewoning in Rijswijk, die teruggaan tot de periode 3800-3400 voor Chr., zijn aangetroffen in deze geologische zone. De bewoningssporen in deze periode – het Midden-Neolithicum – behoren zelfs tot de oudste in het holocene kustgebied van WestNederland. Eén van de vindplaatsen betreft de wijk Ypenburg ten noordoosten van het plangebied Vrijenban, waar in 1997 op het voormalige militaire vliegveld archeologische vondsten aan het licht kwamen. In latere eeuwen verschoof de kustlijn verder terug in westelijke richting. Langs de kust ontwikkelde zich een aaneengesloten strandwallengordel met duinen. De strandwallengordel sloot het achterland af van de zee waardoor het water vanuit het binnenland steeds moeilijker kon afvloeien naar de zee. Hierdoor begon zich op grote schaal veen te vormen, waardoor het gebied lange tijd niet of zeer beperkt bewoonbaar is geweest. Na de verlanding van het getijdensysteem klonken de zandige vulling van de voormalige waterlopen minder in dan het omliggende kleidek, waardoor de oude waterlopen als ruggen in het landschap kwamen te liggen. Door de hogere ligging waren deze ruggen aantrekkelijk voor bewoning; dit was vermoedelijk pas het geval vanaf de Romeinse tijd. Vanaf deze tijd nam de bewoning dan ook weer toe. Hoewel binnen het plangebied zelf vooralsnog geen nederzettingen uit de Romeinse tijd zijn aangetroffen geldt er een lage tot middelhoge verwachting voor archeologische resten uit deze periode. Deze verwachting is gebaseerd op Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
51
de geologische omstandigheden en vondsten uit de nabije omgeving. Zo werd bij de aanleg van de even ten noorden van het plangebied gelegen Rijswijkse golfbaan een Romeinse nederzetting aangetroffen. Hierna volgde een periode van ontvolking. In de loop van de Middeleeuwen nam de omvang van de bevolking weer gestaag toe. Vanaf de 12e eeuw ging men het laaggelegen klei- en veengebied ontginnen door het aanleggen van polders. Vanaf het begin van de 15e eeuw gingen molens een belangrijke rol spelen bij de ontginningen, ook in het plangebied Vrijenban. De resten van de rond 1500 gebouwde Oude Broekmolen bevinden zich langs de Sniplaan in het zuidelijk deel van het plangebied. Er geldt een middelhoge verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen. Vanaf eind zestiende eeuw/begin zeventiende eeuw werd de ontwikkeling van Rijswijk gedomineerd door de aanleg van buitenplaatsen: grote en luxueuze oorden voor rijke kooplieden, adel en hoffunctionarissen uit Den Haag en Delft. Deze ontwikkeling betrof ook het plangebied; rond 1644 werd de buitenplaats De Ruyt gesticht. Het hoofdgebouw van de buitenplaats De Ruyt bevond zich langs de Delftweg, ter hoogte van de huisnummers 83-87. Achter het hoofdgebouw lag een omvangrijke tuin. Resten van de buitenplaats en de bijbehorende tuinen bevinden zich in de bodem van het plangebied. In het algemeen geldt een middelhoge verwachting voor resten uit de Nieuwe Tijd. Archeologische verwachting Op de door het Rijk gehanteerde Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) staat het plangebied Vrijenban aangegeven als een terrein met een overwegend middelhoge kans om archeologische resten aan te treffen. Alleen voor het oostelijk deel, grofweg het gebied tussen de Reigerweg en de rijksweg A13, geldt een lage tot zeer lage trefkans. Deze afwijking op de verwachting houdt verband met de aanwezigheid van een voormalige droogmakerij, waar in het verleden een aanzienlijk pakket is afgegraven en derhalve weinig tot geen archeologische resten meer verwacht worden. Op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van Zuid-Holland staat het plangebied aangeduid als een gebied met een redelijke tot hoge kans op archeologische sporen. Op deze kaart staat het terrein van de Oude Broekmolen apart vermeld als een terrein van hoge archeologische waarde. Archeologisch onderzoek ontwikkeling Vrijenbanselaan In verband met de voorgenomen bouwplannen op het nu onbebouwde terrein tussen de A13 en de Vrijenbanselaan is in 2007 een nader archeologisch onderzoek uitgevoerd (gemeente Rijswijk, Bureau Monumentenzorg en Archeologie, september 2007). Dit betreft een bureauonderzoek en een inventariserend booronderzoek. Er zijn twee boringen uitgevoerd. Deze boringen hebben de hierboven beschreven lage verwachtingswaarde bevestigd. Het gespecificeerde verwachtingsmodel wijst op een zeer geringe kans op het aantreffen van archeologische resten binnen de ontwikkellocatie. Conclusie Gezien de hoge verwachting op het aantreffen in nagenoeg het gehele plangebied is het wenselijk om bij grootschalige bodemingrepen nader archeologisch onderzoek te doen. Voor nagenoeg het hele plangebied wordt daarom een archeologische dubbelstemming opgenomen. Voor de ontwikkellocatie aan de Vrijenbanselaan geldt een zeer geringe kans op het aantreffen van archeologische resten.
4.9
Duurzaamheid De gemeente streeft naar een duurzame gemeente. Binnen de gemeente zijn verschillende duurzame initiatieven gestart. Zo heeft de gemeente in februari 2010 het Convenant voor Warmte Haaglanden ondertekend, samen met andere gemeenten. Het doel van het convenant is om onder andere warmteprojecten te stimuleren. De gemeente is momenteel bezig om samen met woningcorporaties de kansen voor duurzame warmte/energie in beeld Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
52
te brengen. Tevens probeert de gemeente in het kader van prestatieafspraken met woningcorporaties, afspraken te maken over duurzaam bouwen. De gemeente is bezig om een plan van aanpak op te stellen voor de bestaande woningvoorraad. In 2011 wordt een gemeentelijk duurzaamheidsplan opgesteld. Ook komt er een vervolg op het milieubeleidsplan 2006-2010. De beleidsplannen kunnen consequenties hebben voor de omgeving Vrijenban. Wanneer zich ontwikkelingen in het plangebied voordoen, zal zoveel mogelijk conform het duurzaam-bouwenbeleid worden gebouwd en worden de uitgangspunten van het MIRUP gebruikt. Ook kunnen zich in de toekomst ontwikkelingen voordoen, voortvloeiend uit lopende projecten en het gemeentelijke duurzaamheidsplan, die (ruimtelijke) impact hebben op het gebied Vrijenban.
4.10
Verkeer en parkeren Inleiding Voor een goede ruimtelijke ordening is een goede verkeersafwikkeling en een veilige verkeersontsluiting van alle modaliteiten van belang. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen. Situatie Vrijenban In het plangebied is sprake van een duidelijk onderscheid in gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. De inrichting van de wegen is goed afgestemd op de functie voor het doorgaande verkeer. Dit bevordert een verkeersveilige verkeersafwikkeling. De ontwikkeling aan de Vrijenbanselaan heeft gevolgen voor de verkeerssituatie ter plaatse. Het nieuwe kantoor en autobedrijf wordt ontsloten via de bestaande kruising van de Vinkweg en Vrijenbanselaan. Via deze kruising wordt nu de carpoolplaats en de skateplek ontsloten. Tussen de hoofdrijbaan van de Vrijenbanselaan en de sloot wordt een nieuwe straat aangelegd, die het mogelijk maakt om de nieuwe werklocatie op twee plaatsen te ontsluiten. Deze straat wordt gecombineerd met de carpoolplaats. De gemeente hanteert voor het kantoor en het autobedrijf een parkeernorm van 1,0 tot 1,5 parkeerplaats per 100 m² bvo, zoals beschreven in de nota ‘parkeernormen gemeente Rijswijk’ van februari 2011. Het kantoor wordt maximaal 8.500 m² bvo, wat inhoudt dat 128 parkeerplaatsen benodigd zijn (op basis van 1,5 parkeerplaats per 100 m² bvo). Het autobedrijf heeft een oppervlakte van maximaal 4.130 m² bvo. Dit resulteert met dezelfde norm in een behoefte van 62 parkeerplaatsen. Het bouwplan voorziet in 150 parkeerplaatsen bij het kantoor er 148 bij het autobedrijf. Er zal daarom in elk geval kunnen worden voorzien in voldoende aanbod van parkeerplaatsen op eigen terrein. Het parkeren gebeurt grotendeels op maaiveld; op een parkeerterrein tussen het kantoor en het autobedrijf. Ook wordt het dak van de werkplaats van het autobedrijf ingericht als parkeerdek.
4.11
Overige aspecten Bij sommige ruimtelijke plannen is een nadere toelichting op enkele specifieke onderwerpen gewenst. Het gaat dan onder andere om windhinder (bij hoge gebouwen), niet-gesprongen explosieven, straalpaden voor telecommunicatie, ontgrondingen of een molenbiotoop. In dit plangebied is de ligging van een hoofdrioolleiding nog noemenswaardig. Deze doorsnijdt het plangebied in het uiterste noorden. De grond boven deze leiding is nu vrij van bebouwing. De overige onderwerpen spelen bij dit bestemmingsplan geen rol.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
53
5
JURIDISCHE PLANBESCHRIJVING Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden. Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang: • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planopbjecten (plankaart); • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels); • een bijbehorende toelichting (plantoelichting). Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen. Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2008). De toepassing van de SVBP2008 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke. Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.
5.1
Planopzet De hoofdopzet van het bestemmingsplan sluit aan bij de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. In principe zijn de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden van de vigerende bestemmingsplannen gehandhaafd. Deze bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn getoetst aan de bestaande situatie en waar nodig geactualiseerd. Verder acht de gemeente het wenselijk dat de inhoud van diverse bestemmingsplannen in de gemeente overeenkomt. Dit geldt zowel voor de bestemmingen die toezien op het openbaar gebied, zoals groen- en verkeersbestemmingen als bestemmingen voor woningen en bedrijven. Recentelijk vastgestelde bestemmingsplannen zijn als voorbeeld genomen voor de inhoud van diverse bestemmingen. Wonen De woningen binnen het plangebied zijn te onderscheiden in drie hoofdgroepen: rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen en gestapelde woningen. Gezien het grote verschil in bouwmassa en omvang van het bouwperceel krijgen deze groepen een eigen bestemming. De kwadrantwoningen aan het begin van De Ruijt vragen door hun specifieke karakter om een bijzondere regeling voor aan- en uitbouwen. Vanwege de mogelijkheden voor bouwen zonder omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het van belang goed te duiden wat de voorgevel is en welk deel van het perceel tot het achtererf behoort. Ook de kwadrantwoningen hebben Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
54
daarom een eigen bestemming. Er zijn zodoende vier woonbestemmingen opgenomen in dit bestemmingsplan. Bedrijven In het plangebied is een onderscheid te maken tussen de grote bedrijvenzones langs de Zuiderweg en de Vrijenbanselaan en de apart gelegen bedrijfspercelen. Met het oog op de flexibiliteit en gezien de meer afgezonderde ligging heeft het vervoerderscentrum een brede bestemming gekregen, waarin naast de bedrijfsactiviteiten ook de bijbehorende straten, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen en dergelijke zijn opgenomen. Voor de andere bedrijfspercelen zijn de bouwregels afgestemd op de specifieke situatie ter plaatse. Zoals beschreven in paragraaf 4.5 heeft de VNG een indeling gemaakt in milieuhinderlijke functies om een passende afstand te kunnen aanhouden tot milieugevoelige functies. In dit bestemmingsplan wordt bij bedrijfsbestemmingen een staat van bedrijfsactiviteiten gehanteerd, gebaseerd op de VNG-publicatie. Enkel bedrijfsactiviteiten uit een bepaalde categorie van de staat van bedrijfsactiviteiten wordt toegestaan. Er is wel een flexibiliteitsbepaling opgenomen, omdat het kan voorkomen dat een bepaald type bedrijf niet voorkomt op de lijst of slechts in een andere categorie, maar gezien de aard en invloed op de omgeving wel aanvaardbaar wordt geacht. Voorzieningen Langs de Broekmolenweg is een aantal voorzieningen gegroepeerd. In het gebouw ‘Chateau Blanc’ komen diverse zorgfuncties voor. Het pand met nummer 14 naast het Kunstgebouw staat op dit moment leeg. Door de drie panden met de omliggende terreinen één gemengde bestemming toe te kennen, worden de gebruiksmogelijkheden van deze gronden gewaarborgd. Verbouw of nieuwbouw is mogelijk, mits de locatie en de omvang van de panden vergelijkbaar is met de huidige gebouwen. Er worden studies uitgevoerd om in plaats van het leegstaande pand grondgebonden woningen uit te voeren. De gemeente staat hier in beginsel positief tegenover. Mocht in de komende periode uit onderzoeken blijken dat woningbouw op deze locatie haalbaar is, dan kunnen deze gronden in het ontwerpbestemmingsplan een woonbestemming krijgen. Wegen, groen en water Gezien het verschil in karakter en functie van de wegen en straten in het plangebied is een onderscheid in twee verkeersbestemmingen voor het wegverkeer gewenst. De vrijliggende trambaan heeft een aparte bestemmingsregeling. De belangrijkste groengebieden en waterlopen zijn als zodanig bestemd. Dit betreft in elk geval de ecologische verbindingszones.
5.2
Artikelsgewijze toelichting
5.2.1
Inleidende regels Artikel 1: Begrippen In het eerste artikel zijn omschrijvingen opgenomen van de belangrijkste begrippen die in de planregels voorkomen. Door het opnemen van begrippen wordt de interpretatievrijheid ten aanzien van de planregels verkleind, waardoor de rechtszekerheid wordt vergroot. Artikel 2: Wijze van meten Dit artikel geeft aan hoe de in het plan voorgeschreven maten dienen te worden gemeten of berekend. Door het opnemen van aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid ten aanzien van de planregels verkleind, waardoor de rechtszekerheid wordt vergroot. In dit bestemmingsplan wordt de bruto vloeroppervlakte op een bijzonder manier gemeten. De oppervlakte voor het parkeren van motorvoertuigen in een gebouw wordt niet Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
55
meegerekend. Dit heeft zijn grondslag in de ontwikkelovereenkomst voor het bouwplan aan de Vrijenbanselaan. 5.2.2
Bestemmingsregels Artikel 3: Bedrijf Deze bestemming is toegekend aan het terrein van het metaalverwerkingsbedrijf, het perceel van het bouwbedrijf, aan de nieuwe bedrijfskavel langs de Vrijenbanselaan, de Delftse Pauw en de bedrijvenzone langs de Vrijenbanselaan. Op deze gronden zijn in principe bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 toegestaan. Voor de diverse bedrijfsterreinen gelden soms specifieke regelingen. Voor het metaalverwerkingsbedrijf (milieucategorie 3.2) is een uitzondering getroffen door deze bedrijfsactiviteiten specifiek toe te staan. Indien in de toekomst de bedrijfsactiviteiten van het metaalverwerkingsbedrijf worden gestaakt en voor langere tijd niet meer worden hervat, dan kan de gemeente het bestemmingsplan wijzigen en ook op dit terrein slechts bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 toelaten. Vanwege de wat geïsoleerde ligging van het metaalverwerkingsbedrijf is gekozen voor een meer globale bebouwingsregeling. Gebouwen dienen op het zuidoostelijke deel van het terrein te worden gebouwd. Op dit deel mogen de gronden voor 50% worden bebouwd. De twee bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan op de huidige locaties. De bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 6 meter. Op het perceel van de Delftse Pauw is alleen het huidige gebruik als ambachtelijke aardewerkfabriek met toeristische betekenis toegestaan. Gezien de ligging tussen woningen zijn de bouwmogelijkheden voor dit perceel en het perceel van bouwbedrijf Verhaar beperkt tot de huidige omvang en locatie van de bebouwing. De bedrijvenzone langs de Vrijenbanselaan is bestemd voor diverse soorten bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1. Detailhandel in volumineuze goederen is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 1.500 m². Dit is passend voor de bestaande meubelzaak. Indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van deze regel en meer detailhandel in volumineuze goederen toestaan. Nieuwe vestiging van andere vormen van detailhandel of van zelfstandige kantoren is niet toegestaan. Overal binnen het bouwvlak is bebouwing toegestaan, maar de doorgang tussen de Patrijsweg en de Reigerweg dient gehandhaafd te blijven. Voor de ontwikkellocatie aan de overzijde van de Vrijenbanselaan is uitsluitend een kantoor en een bedrijf in de handel en reparatie van auto’s (garagebedrijf met showroom en werkplaats) toegestaan. De locatie van de nieuwe gebouwen is afgestemd op het bouwplan voor deze kavel. Een zelfstandig kantoorgebouw is enkel toegestaan in het bouwvlak langs de Rijswijkse Landingslaan. De maximale bouwhoogte hier is 33 meter, maar het is niet mogelijk over het gehele bouwvlak deze hoogte te realiseren. Als aanvullende is gesteld dat het bruto vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 8.500 m². Hiermee is de totale omvang van de kantoorfunctie gemaximeerd, maar bestaat er nog wel ontwerpvrijheid bij de verdeling van ondergeschikte bouwmassa’s van het gebouw. Voor het autobedrijf geldt een maximale bouwhoogte van 12 meter. De gronden binnen het bouwvlak mogen voor maximaal 75% worden bebouwd. De maximale bouwhoogte varieert afhankelijk van de bestaande hoogte van 18 meter op het deel bij de afslag van de A13 tot 8 meter bij de Zwaluwsingel. Artikel 4: Bedrijf - Nutsvoorziening Voor de meeste nutsvoorzieningen behoeft geen omgevingsvergunning te worden verleend en behoeven daarom geen aparte bestemming. De elektriciteitsvoorziening voor de trambanen aan de Vrijenbanselaan is van dusdanige omvang dat hiervoor wel een eigen bestemming opgenomen is. Binnen deze bestemming is de oppervlakte van nutsvoorzieningen gemaximeerd op 100 m². De bouwhoogte is maximaal 3,5 meter. Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
56
Artikel 5: Bedrijventerrein Deze bestemming is van toepassing op het vervoerderscentrum. Gezien de specifieke functie en het belang dat er voldoende ruimte beschikbaar blijft voor bedrijven in het wegtransport op deze locatie, zijn de gronden met de bestemming ‘Bedrijventerrein - 2’ specifiek bestemd voor bedrijfsactiviteiten die toezien op de opslag, overslag en distributie van goederen via wegvervoer. Bestaande bedrijfsactiviteiten die niet onder deze noemer geschaard kunnen worden, zijn tevens toegelaten. Vanwege de ligging van het vervoerderscentrum is gekozen voor een meer globale bebouwingsregeling. De exacte ligging van diverse gebouwen op het terrein kan hiermee zo optimaal mogelijk worden afgestemd op de behoeften van de transportbedrijven. Wel dient minimaal 5 meter afstand tot de bestemmingsgrens te worden aangehouden. Ook mag de bebouwde oppervlakte niet significant toenemen ten opzichte van de huidige bebouwde oppervlakte. Verder blijft de bouwhoogte maximaal 9 meter. Er zijn geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. Artikel 6: Gemengd De bestemming ‘Gemengd’ is toegekend aan de voorzieningen langs de Broekmolenweg. Binnen deze bestemming zijn diverse soorten voorzieningen toegestaan op het gebied van zorg, onderwijs, cultuur en recreatie. Voorzieningen die relatief veel hinder veroorzaken voor de omgeving zijn uitgesloten, door enkel activiteiten tot en met categorie 2 uit de VNGpublicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ toe te laten. Bestaande kantoren zijn ook toegestaan. De hoofdbebouwing is slechts toegestaan op de huidige locatie van de gebouwen. De maximale bouwhoogte is net als in de bestaande situatie 12 meter. Artikel 7: Groen Deze bestemming is toegekend aan de groenzones langs de singels en grote wegen, evenals aan plantsoenen en het grasland ten westen van het vervoerderscentrum. Binnen de bestemming ‘Groen’ zijn diverse groenvoorzieningen toegestaan, waaronder oevers van nabijgelegen watergangen. Ook speelvoorzieningen en paden zijn toegestaan. Bijzonder zijn de monumentale restanten van de Oude Broekmolen, die niet zo maar gesloopt mogen worden. Voor het gemaal van de Lage Broekpolder met de bijbehorende bedrijfswoning is een specifieke regeling getroffen. Standaard mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd, maar voor kleine gebouwen kunnen burgemeester en wethouders afwijken van deze regel. Dit moet uiteraard wel passend zijn binnen de groenbestemming. Voor de reclamemast bij de afrit van de A13 is een afwijkende bouwhoogte opgenomen. Artikel 8: Maatschappelijk - Onderwijs De bestemming ‘Maatschappelijk - Onderwijs’ is toegekend aan het schoolgebouw aan het Pauwhof. De bebouwing dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Hiermee is enige afstand tot de woningen aan de overzijde van de straat gewaarborgd. Artikel 9: Verkeer - 2 De gebiedsontsluitingswegen in het plangebied hebben de bestemming ‘Verkeer - 2’ gekregen. Ter plaatse van de vrijliggende trambaan worden wegen of straten voor autoverkeer uitgesloten. Gebouwen en overkappingen zijn toegestaan, mits deze afzonderlijk niet groter zijn dan 10 m². De bouwhoogte van overige bouwwerken (lichtmasten, bewegwijzering, verkeerslichtportalen) mag niet meer bedragen dan 7 meter. Artikel 10: Verkeer - 3 Deze bestemming is van toepassing op de erftoegangswegen, parkeerterreinen, voet- en fietspaden en overige verblijfsgebieden. Speelvoorzieningen, evenals ondergeschikte groenvoorzieningen en waterlopen zijn ook toegestaan binnen deze bestemming. Nabij de kruising met de Vrijenbanselaan is aan de Patrijsweg ambulante detailhandel toegestaan. Hier bevindt zich een bloemenkiosk. Aan het Pauwhof is een rij garageboxen toegestaan. Voor het overige zijn gebouwen slechts toegestaan, mits deze afzonderlijk niet groter zijn dan 10 m². Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
57
Artikel 11: Water - 1 Deze bestemming is toegekend aan het Rijn-Schiekanaal. De gronden zijn bestemd voor open water en het scheepvaartverkeer. Bruggen zijn niet toegestaan. Steigers zijn aan specifieke regels gebonden om het scheepvaartverkeer niet te veel te hinderen. Artikel 12: Water - 2 De Broekmolensloot, de Zwaluwsingel, de Reigersingel en een aantal sloten zijn bestemd als ‘Water - 2’. Wegens hun ruimtelijk structurerende en waterhuishoudkundige functie zijn deze waterlopen bestemd als open oppervlaktewater. Bruggen voor langzaam verkeer zijn toegestaan, mits niet breder dan 6 meter en hoger dan 3 meter. Ter plaatse van de aanduiding ‘brug’ is een hogere brug toegestaan. Artikel 13: Wonen - 1 De bestemming ‘Wonen - 1’ is van toepassing op de aaneengebouwde woningen in rijen van drie woningen of meer. Het aantal woningen mag niet toenemen. De locatie van de hoofdgebouwen is nader bepaald door middel van bouwvlakken. Hiermee wordt de oppervlakte van de hoofdgebouwen beperkt. Ook wordt de ligging ten opzichte van de verkeerswegen vastgelegd. Voor de meeste woningen geldt dat de oorspronkelijke achtergevel bepalend is voor de ligging van het bouwvlak. Hiermee zijn de regels voor het aan- en uitbouwen voor alle woningen gelijk, ongeacht of in de huidige situatie al een aan- of uitbouw is gerealiseerd. Voor de oudere woningen aan de Delftweg zijn logische bouwvlakken met gelijke diepte bepaald. De maximale goot- en bouwhoogten verschillen per rij woningen en is per locatie nader aangeduid. De mogelijkheden voor het realiseren van aan- en uitbouwen, (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen zijn afgestemd op de regels voor het vergunningsvrij bouwen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zijn slechts toegestaan op het ‘achterf’, waarbij de definitiebepaling uit de Wabo wordt gehanteerd. Dit zijn de delen van het erf aan de achterkant en zijkant van de woning, mits dit niet grenst aan het openbaar gebied. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 40 m², maar 50% van het achtererf dient onbebouwd te blijven. Er geldt een afwijkingsregeling om in bijzondere gevallen aanbouwen aan de zijgevel te kunnen bouwen. Artikel 14: Wonen - 2 Deze bestemming is van toepassing op de twee-onder-een-kapwoningen en de vrijstaande woningen in het plangebied. De regels zijn vergelijkbaar met die van de bestemming ‘Wonen - 1’. Omdat de percelen van twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen doorgaans groter zijn, geldt voor deze woningen dat de gezamenlijke oppervlakte van aanen uitbouwen, (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 60 m² in plaats van 40 m². Artikel 15: Wonen - 3 De bestemming ‘Wonen - 3’ is toegekend aan de kwadrantwoningen aan het begin van De Ruijt. Door hun specifieke karakter is bij deze woningen geen eenduidig voor- of achtererf aan te wijzen volgens de definitiebepaling uit de Wabo. Daarom is voor deze woningen exact bepaald welke gronden tot het achtererf behoren en op welke gronden aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zijn toegestaan. Door de alzijdige oriëntatie van de woningen en het feit dat de twee groepen woningen aan de Delftweg gedraaid zijn ten opzichte van de andere drie groepen is de voorgevel niet op voorhand te bepalen. Bij het aanwijzen van de voorgevel is getracht om een zo logisch mogelijke en een zo eerlijk mogelijke situatie te verkrijgen. Er is zodoende een voorgevel aangewezen per afzonderlijke woning en niet per groep van vier woningen. Alle gevels richting De Ruijt zijn aangewezen als voorgevel. De woningen die naar de andere zijden zijn gericht, hebben parallel hieraan aan de andere zijde de voorgevel. Zie figuur 5.1 voor een Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
58
overzicht van de kwadrantwoningen. De met rood aangegeven gevels worden beschouwd als voorgevel. Aan de hand van de gedefinieerde voorgevels is ook het voorerf en het achtererf bepaald. Alle zijden grenzend aan de voorgevel worden aangemerkt als voorerf, evenals de delen grenzend aan de Delftweg. Van de drie woningen waarvan het erf in zijn geheel niet grenst aan het openbaar gebied, wordt het erf volledig als achtererf beschouwd. Bij deze woningen wordt dan ook geen van de gevels als voorgevel aangemerkt. De mogelijkheden voor het realiseren van aan- en uitbouwen, aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen zijn afgestemd op de wens om de huidige stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit van de kwadrantwoningen zo veel mogelijk te behouden of zelfs te versterken. Ook is ernaar gestreefd zo veel mogelijk gelijkluidende regelgeving te verkrijgen voor ieder bouwperceel, maar tegelijkertijd moet recht worden gedaan aan de onregelmatige verkaveling. Aan- en bijgebouwen dienen altijd ondergeschikt te blijven en het beeld op de afzonderlijke gebouwen dient zo veel mogelijk behouden te worden. Voor de mogelijkheden voor aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen is onderscheid gemaakt in: • de zijden waaraan de woningtoegangen en de verticale raampartijen zich bevinden; • de zijden waaraan zich geen woningtoegangen bevinden (de gevels waaraan zich de woonkamers bevinden). In het eerste geval worden bouwmogelijkheden geboden (in één bouwlaag) met een breedte die kleiner is dan de breedte van het hoofdgebouw. Vanaf de hoek blijft 1,90 meter over, waardoor het zicht op de hoeken van het hoofdgebouw blijft bestaan. De bebouwing mag 3,10 meter diep zijn. In het tweede geval mag de gehele gevelbreedte worden bebouwd. De mogelijkheden voor het realiseren van vrijstaande bijgebouwen worden gelijkgesteld met de regels hiervoor bij de twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen (Wonen - 2). Vrijstaande bijgebouwen zijn alleen mogelijk op het achtererf. Deze gronden zijn aangeduid met ‘erf’. Op het voorerf zijn buiten de aangegeven mogelijkheden voor aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen (door middel van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding erfbebouwing’) geen mogelijkheden voor bebouwing. Artikel 16: Wonen - 4 Deze bestemming is van toepassing op de appartementengebouwen in het plangebied. De gebouwen zijn enkel toegestaan binnen het bouwvlak. De overige gronden zijn ingericht als gemeenschappelijke tuin of semi-openbare ruimte. Bijgebouwen zijn niet toegestaan. De maximale bouwhoogte is verschillend per (deel van) een gebouw en is nader aangeduid. Artikel 17: Leiding - Gas Dit betreft een dubbelbestemming. Naast de andere bestemmingen geldt dat deze gronden tevens bestemd zijn voor (het goed functioneren van) een aardgastransportleiding. Op deze gronden mag niet zo maar worden gebouwd. Ook mogen werken of werkzaamheden slechts worden uitgevoerd na het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Artikel 18: Leiding - Riool Ook dit betreft een dubbelbestemming. Naast de andere bestemmingen geldt dat deze gronden tevens bestemd zijn voor (het goed functioneren van) een hoofdrioolleiding. Op deze gronden mag niet zo maar worden gebouwd. Ook mogen werken of werkzaamheden slechts worden uitgevoerd na het verkrijgen van een omgevingsvergunning.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
59
Figuur 5.1: Bebouwingsmogelijkheden kwadrantwoningen De Ruijt.
Artikel 19: Waarde - Archeologie Voor alle gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt dat bodemingrepen niet zonder meer zijn toegestaan. Wanneer men dieper dan 60 centimeter wil roeren, dan moet een archeologisch rapport worden overlegd over de archeologische waarde van het terrein. De gemeente kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning aanvullende eisen stellen betreffende het laten begeleiden van werkzaamheden door een Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
60
archeoloog of het treffen van technische maatregelen ter bescherming van archeologische waarden. Artikel 20: Waarde - Ecologie Alle gronden met de bestemming ‘Water’ en ‘Groen’ die onderdeel uitmaken van de primaire of secundaire ecologische verbindingszone, hebben de dubbelbestemming ‘Waarde Ecologie’ gekregen. Het aanleggen en uitvoeren van werken of van werkzaamheden is niet zonder meer toegestaan. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verkregen als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het ecologisch waardevolle gebied. Artikel 21: Waterstaat - Waterkering De gronden van deze bestemming zijn naast de andere bestemmingen tevens bestemd voor de instandhouding van de waterkeringen. Dit betekent dat niet zo maar mag worden gebouwd. Ook mogen werken of werkzaamheden slechts worden uitgevoerd na het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Er kan dan getoetst worden of de geplande werkzaamheden het functioneren van de waterkering niet schaden. 5.2.3
Algemene regels Artikel 22: Anti-dubbeltelregel In dit plan zijn sommige bouwregels gerelateerd aan de oppervlakte van gronden, bijvoorbeeld aan de oppervlakte van een bouwperceel. Indien dezelfde gronden meerdere keren in aanmerking worden genomen bij het verlenen van (verschillende) bouwvergunningen, zouden de bebouwingsmogelijkheden daardoor onbedoeld verruimd kunnen worden. De anti-dubbeltelregel voorkomt dit. Artikel 23:
Algemene bouwregels
Lid 23.1 Ondergeschikte bouwdelen In dit lid is bepaald dat ondergeschikte onderdelen van een bouwwerk (bouwdelen) de aangegeven bouwgrenzen tot maximaal 2 meter mogen overschrijden. Dit komt de flexibiliteit van het plan ten goede. De bepaling is met name bedoeld voor technischfunctionele bouwdelen en bouwdelen ten behoeve van architectonische verfraaiing. Lid 23.2 Bestaande afwijkingen De bouwregels zijn afgestemd op de bestaande bebouwing in het plangebied. Wel kan het voorkomen dat in uitzonderingsgevallen de bebouwing niet past binnen de bouwregels van dit bestemmingsplan, zonder dat wordt beoogd deze bebouwing binnen de planperiode te slopen. Dit betreft bijvoorbeeld een aanbouw aan het lint langs de Delftweg, die al lang geleden is gerealiseerd of een grotere oppervlakte aan bijgebouwen. Het gaat bijvoorbeeld ook om een incidentele hogere hoogte op het vervoerderscentrum, die in het verleden met een vrijstelling van het bestemmingsplan is gerealiseerd. Voor deze gevallen is bepaald dat deze afwijkingen zijn toegestaan, maar dat deze niet mogen worden vergroot. Lid 23.3 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening Dit lid bepaalt dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening buiten toepassing blijven, behalve de bepalingen ten aanzien van parkeergelegenheid. Tot het moment dat deze bepalingen in de bouwverordening komen te vervallen, zijn de bepalingen ten aanzien van parkeergelegenheid dus nog van toepassing. Artikel 24: Algemene gebruiksregels In dit artikel zijn enkele vormen van gebruik expliciet genoemd als strijdig gebruik met de regels van het bestemmingsplan, zoals het gebruik van onbebouwde terreinen als afvalstortplaats en het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
61
Artikel 25:
Algemene aanduidingsregels
Lid 25.1 Geluidzone De geluidzone rond het industrieterrein in Delft-Noord dient in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Dit artikel bepaalt dat de aangegeven gronden behoren tot de bestaande geluidzone rond dit industrieterrein, overeenkomstig artikel 53 van de Wet geluidhinder. Voor de woningen binnen deze zone blijven de bestaande hogere geluidwaarden van toepassing. Nieuwe woningen zijn op grond van de regels van de woonbestemmingen niet toegestaan. Lid 25.2 Veiligheidszone De veiligheidszone vanwege het onderzoekscentrum van defensie legt beperkingen op aan de bebouwing in die zone. Gebouwen met zeer grote glasoppervlakten, waarin zich als regel een groot aantal personen bevinden of bedrijven die bij calamiteit gevaar voor munitieopslag of omgeving opleveren, zijn in dit gebied op grond van de regels van de bestemmingen al niet mogelijk. Dit lid regelt dat ook bebouwing met een vlies- of gordijngevelconstructie niet is toegestaan. Artikel 26: Algemene afwijkingsregels Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders in afwijking van de regels in het bestemmingsplan toch een omgevingsvergunning kunnen verlenen om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang. Het tweede lid bepaalt in welke gevallen kan worden afgeweken van de Staat van bedrijfsactiviteiten en de Staat van voorzieningen. Artikel 27: Algemene wijzigingsregels De algemene wijzigingsregels hebben als doel het bestemmingsplan van enige flexibiliteit te voorzien. Indien noodzakelijk voor een goede uitvoering van het plan kunnen de bestemmingen worden gewijzigd, door de bestemmingsgrenzen met maximaal 10 meter te verschuiven. Artikel 28: Algemene procedureregels Dit artikel bepaalt op welke wijze belanghebbenden in de gelegenheid worden gebracht hun zienswijzen naar voren te brengen in geval van het stellen van nadere eisen door burgemeester en wethouders. Procedures voor het wijzigen van het bestemmingsplan of het afwijken van de bouwregels zijn wettelijk geregeld. Artikel 29: Overige regels Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat voor zover in het bestemmingsplan wordt verwezen naar wet- en regelgeving, dat dan gedoeld wordt op de wet- en regelgeving zoals deze van kracht was op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het tweede lid geeft een rangorde in dubbelbestemmingen aan. 5.2.4
Overgangs- en slotregels Artikel 30: Overgangsrecht Dit artikel bevat regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. Het gaat hierbij specifiek om de rechtstoestand van bouwwerken die op het tijdstip van het ter visie leggen van dit ontwerpbestemmingsplan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en die afwijken van de regels van dit plan. Bij recht mogen deze bouwwerken niet worden vervangen, tenzij er sprake is geweest van calamiteiten. Vergroting is evenmin mogelijk, tenzij burgemeester en wethouders gemotiveerd afwijken van deze regel. Ook zijn overgangsregels opgenomen ten behoeve van het gebruik van de onbebouwde gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan afwijkt van dat plan. Voor zowel bouwwerken als gebruik van gronden en bouwwerken geldt voorts de uitzondering dat het overgangsrecht niet van toepassing is op Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
62
een bouwwerk of gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan. Artikel 31: Slotregel De titelbepaling geeft de citeertitel van het plan aan: bestemmingsplan Vrijenban.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
63
6
UITVOERBAARHEID EN HANDHAVING
6.1
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Gezien het feit dat dit bestemmingsplan voor het overgrote deel toeziet op een bestaand woon- en werkgebied, worden geen specifieke aandachtspunten ten aanzien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid verwacht. Voor de voorgenomen bouw van het kantoor en het autobedrijf aan de Vrijenbanselaan geldt dat de nieuwe bebouwing niet in de directe nabijheid van woningen komt. Verder is de bebouwingsregeling voor de kwadrantwoningen in 2006/2007 besproken met de bewoners. Sinds het opstellen van de conceptregeling zijn er verschillende wettelijke kaders veranderd. Omdat het merendeel van de bewoners zich destijds kon vinden in de conceptregeling, acht de gemeente het van belang dat de nu voorgestelde regeling zo veel mogelijk overeenkomt met de conceptregeling uit 2006/2007. De nu voorgestelde regeling komt dan ook in hoofdzaak overeen met de conceptregeling uit 2006/2007. Om het draagvlak van het nieuwe bestemmingsplan te vergroten wordt een inspraakprocedure doorlopen (zie paragraaf 7.1).
6.2
Economische uitvoerbaarheid Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen. Het bestemmingsplan Vrijenban is in hoofdzaak consoliderend van aard. Op één locatie voorziet het plan in een mogelijkheid voor nieuwbouw. Het gaat om de bouw van het kantoor en het autobedrijf aan de Vrijenbanselaan. Dit betreft een bouwplan volgens de criteria van artikel 6.2.1 Bro. Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is en het niet noodzakelijk is een fasering of locatie-eisen op te nemen. De gronden waarop het bouwplan mogelijk is, zijn in eigendom van de gemeente. Bij uitgifte van de gronden kan de prijs zo worden bepaald dat de kosten van de grondexploitatie worden gedekt. Via een reserveringsovereenkomst in verband met de uitgifte van de grond en de daaraan gekoppelde koopovereenkomst worden de kosten voor het toetsen en in procedure brengen van het bestemmingsplan (planproces en de apparaatskosten) gedekt uit de reserveringsvergoeding. Dit betekent dat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is. Ook acht de gemeente het niet noodzakelijk locatie-eisen of een fasering op te nemen in een exploitatieplan. Het bestemmingsplan en de reserveringsovereenkomst bieden voldoende sturingsmogelijkheden. Om hiervoor genoemde redenen besluit de gemeenteraad bij vaststelling van dit bestemmingsplan geen bijbehorend exploitatieplan vast te stellen. Voor de ontwikkeling van het kantoor en het autobedrijf is reeds een reserveringsovereenkomst gesloten met een projectontwikkelaar. De verwachting van zowel de projectontwikkelaar als de gemeente is dat binnen de planperiode eindgebruikers voor de nieuwe panden worden gevonden.
6.3
Handhaving Landelijk blijkt dat de overheid de afgelopen jaren niet voldoende aandacht heeft gehad voor handhaving. De laatste jaren is het besef gegroeid dat ook handhaving van regels op het Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
64
gebied van ruimtelijke ordening belangrijk is. Handhaving heeft een hoge landelijke prioriteit gekregen en veel gemeenten zijn aan de slag gegaan om de handhaving te optimaliseren. De gemeente Rijswijk heeft besloten om de handhaving te verbeteren en heeft daarom een integrale handhavingsnota opgesteld. De nota heeft betrekking op bouwen, ruimtelijke ordening, milieu, APV, openbare orde, de Drank en Horecawet en de Brandweer. Het doel van de integrale handhavingsnota is enerzijds om meer eenheid en uniformiteit te bewerkstelligen. Anderzijds wil de gemeente transparanter beleid, waarbij programmatische handhaving middels een jaarprogramma voor de uitvoering een belangrijk onderdeel is. De integrale handhavingsnota geeft het ambitieniveau weer van de gemeente en beschrijft hoe dit gerealiseerd kan worden. De ambitie van de gemeente is dat zij zo effectief en efficiënt mogelijk handhaaft op de wet- en regelgeving waarvoor zij bevoegd gezag is. Men richt zich op het voorkomen van overtredingen. Daarnaast worden burgers en bedrijven geïnformeerd over het gewenst naleefgedrag en over de consequenties van ongewenst naleefgedrag. Door middel van een handhavingsprogramma, dat jaarlijks wordt vastgesteld door het college, zijn de handhavingstaken beschreven die uitgevoerd worden door de gemeente. Het handhavingsprogramma heeft betrekking op alle handhavingsgebieden, zoals genoemd in de nota. Het programma bevat ook de integrale handhavingsprojecten, waarbij meerdere handhavingspartners betrokken zijn. De uitvoering van het programma wordt voortdurend gevolgd en de resultaten worden in een jaarlijks handhavingsverslag gerapporteerd aan het college. Voor het handhaven van regels heeft de gemeente de beschikking over een drietal instrumenten, de zogenoemde bestuurlijke, strafrechtelijke en privaatrechtelijke instrumenten. Het bestuursrechtelijke instrumentarium kan de gemeente zelfstandig toepassen. Het bestaat uit bestuursdwang en een bestuurlijke dwangsom. Bij strafrechtelijke handhaving heeft de gemeente de medewerking van politie en openbaar ministerie nodig. Strafrechtelijke sancties kunnen de bestuursrechtelijke aanpak van overtredingen zeer effectief ondersteunen. Als derde middel kan de gemeente privaatrechtelijk handhaven. De gemeente treedt dan op, op basis van haar eigendomsrecht.
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
65
7
PROCEDURE
7.1
Voorbereidingsfase Het bestemmingsplan bevindt zich in de voorbereidingsfase (voorontwerp). Het draagvlak voor het nieuwe bestemmingsplan wordt vergroot door verschillende belanghebbende actoren tijdig bij de planvorming te betrekken en met hen te (blijven) communiceren. Over het voorontwerp wordt overleg gevoerd met diverse organisaties en belanghebbenden, zoals de provincie, het hoogheemraadschap en de gasunie. Hiermee wordt invulling gegeven aan artikel 3.1.1 Bro. Ook wordt het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd om bewoners, bedrijven en overige belanghebbenden de gelegenheid te geven mee te denken over het plan en een reactie in te dienen bij de gemeente. Met de reacties van burgers en organisaties kan de gemeente het bestemmingsplan verbeteren.
7.2
Ontwerpfase Na de beoordeling en verwerking van de inspraak- en overlegreacties wordt het voorontwerpbestemmingsplan aangepast tot het ontwerpbestemmingsplan. Vervolgens neemt het college van burgemeester en wethouders het besluit om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Hiermee begint de wettelijke bestemmingsplanprocedure. Tijdens de periode van terinzagelegging (zes weken) kan een ieder zijn of haar zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan naar voren brengen. Na afloop van de terinzagelegging beoordeelt de gemeente de binnengekomen zienswijzen. De gemeente Rijswijk geeft indieners van een zienswijze de mogelijkheid hun zienswijze mondeling toe te lichten tijdens een raadsvergadering. Daarna stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan vast, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van de binnengekomen zienswijzen.
7.3
Vaststellingsfase Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt in principe binnen twee weken bekend gemaakt. Indien de provincie een zienswijze heeft ingediend, wordt deze periode verlengd tot maximaal zeven weken. De provincie krijgt dan namelijk de mogelijkheid om een deel van het vastgestelde bestemmingsplan tegen te houden (reactieve aanwijzing). Hierna gaat het vastgestelde bestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzagen. Diegenen die in de ontwerpfase een zienswijze hebben ingediend, kunnen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in stellen tegen het vaststellingsbesluit. Voor zover het gaat om onderdelen die bij de vaststelling zijn gewijzigd ten opzichte van ontwerpbestemmingsplan, kan iedere belanghebbende beroep instellen. Na de periode van terinzagelegging treedt het bestemmingsplan in werking, behalve wanneer tevens om een schorsing van inwerkingtreding wordt gevraagd (voorlopige voorziening). =o=o=o=
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
Bijlage 1 Onderzoek luchtkwaliteit
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
Toetsing Wet luchtkwaliteit Ontwikkeling Porsche dealer en kantoren Rijswijk
Definitief
Cleton&Com Januari 2008
Toetsing Wet luchtkwaliteit Ontwikkeling Porsche dealer en kantoren Rijswijk
Definitief dossier : B4099-01.001 registratienummer : MD-MK20080005 versie : v3
Cleton&Com Januari 2008
DHV B.V. Niets uit dit bestek/drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DHV B.V., noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitssysteem van DHV B.V. is gecertificeerd volgens ISO 9001. ©
DHV B.V.
INHOUD
BLAD
1
INLEIDING
2
2 2.1 2.2
BELEID EN TOETSINGSKADER Wet luchtkwaliteit basis voor toetsing Nederlandse plannen Toetsingskader
4 4 5
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.4.1 3.4.2 3.5 3.6
UITGANGSPUNTEN LUCHTKWALITEITONDERZOEK Onderzochte situaties Onderzochte wegvakken Rekenmethode en modelkeuze Invoergegevens luchtkwaliteitberekeningen Berekening luchtkwaliteit op basis van SRM1 Berekening luchtkwaliteit op basis van SRM2 Concentratiecorrecties Overige Wlk-stoffen
8 8 8 9 9 10 11 11 12
4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.2 4.3
REKENRESULTATEN EN TOETSING AAN DE WLK Stap 1: toetsing plansituatie NO2- jaargemiddelde concentratie NO2-uurgemiddelde concentratie PM10 –jaargemiddelde concentratie PM10 –etmaalgemiddelde concentratie Stap 2: toetsing planbijdrage Overige Wlk-stoffen
13 13 13 13 14 14 15 16
5
CONCLUSIES
17
6
REFERENTIES
18
COLOFON
19
BIJLAGEN 1 2 3 4 5 6
Invoergegevens CAR II Invoergegevens verkeer Pluim Snelweg Hoogteligging, afschermende voorzieningen en ruwheid Rekenresultaten CARII Rekenresultaten Pluim Snelweg Statistisch relaties voor bepaling PM10-etmaal
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 -1-
DHV B.V.
1
INLEIDING Aanleiding Men heeft het voornemen om een autoshowroom en garage voor een dealer van luxe automerken te realiseren in Rijswijk. De locatie van de geplande ontwikkeling is gelegen tussen de rijksweg A13 en de Vrijenbanselaan in Rijswijk. Voor de locatie is ook een plan ten aanzien van het ontwikkelen van kantoorgebouwen. In Figuur 1 is de locatie van de plannen voor de autodealer (Porsche) en de kantoren (EMdrie) in een kaart weergegeven. In deze rapportage worden de resultaten van het onderzoek naar de luchtkwaliteit en de toetsing aan de Wet luchtkwaliteit (Wlk) weergegeven. In het onderzoek is het totale effect van de plannen voor de ontwikkeling van de autodealer en voor de kantoren in beeld gebracht. Daarbij zijn alleen de effecten ten gevolge van het verkeer beschouwd.
Planlocaties N
Porsche EMdrie
Figuur 1. Planlocaties. Doel Het doel van het onderzoek is om op adequate wijze de luchtkwaliteit te toetsen aan de geldende wet- en regelgeving, de Wlk. Het luchtonderzoek is gericht op de vraag of het plan voldoet aan de Wlk. Daartoe zijn de volgende deelvragen onderzocht: 1 2 3
Wat zijn binnen het invloedsgebied de concentraties NO2 en PM10 ten gevolge van het plan? Welke bijdrage levert uitvoering van het plan aan de concentraties NO2 en PM10 in het invloedsgebied? Draagt het plan in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit?
Aanpak De Wlk verlangt in de eerste plaats inzicht in de concentraties in het invloedsgebied van het plan (plangebied en omliggende wegen). Vervolgens moeten de concentraties getoetst worden aan de grenswaarden uit de Wlk. Als er grenswaarden overschreden worden, is ook het vaststellen van de bijdrage van het plan aan de luchtkwaliteit in het invloedsgebied nodig.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 -2-
DHV B.V.
Als de bijdragen aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 kleiner zijn dan 1% 1 van de jaargemiddelde grenswaarde, dan draagt het plan niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het voldoet dan aan de Wlk. De toetsing verloopt daarom in twee stappen: • Stap 1: toetsing nieuwe situatie aan de Wlk 2007 Toetsing van de situatie na planontwikkeling aan de grenswaarden uit de Wlk. • Stap 2: bepalen en toetsen planbijdrage Indien bij stap 1 een overschrijding van één van de grenswaarden vastgesteld is, wordt de planbijdrage getoetst (planbijdrage = concentratie na planontwikkeling minus concentratie bij autonome ontwikkeling). Als de planbijdrage 1% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 of PM10 bedraagt (0,4 μg/m³), is de planontwikkeling in een overschrijdingssituatie toegestaan. Bij een planbijdrage groter dan 0,4 μg/m³ kan met het uitvoeren van een samenhangende maatregel waardoor de luchtkwaliteit per saldo verbetert, goedkeuring van een plan verkregen worden. In dit onderzoek zijn de effecten op de luchtkwaliteit bij de voorgenomen ontwikkeling ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking beschouwd. In de berekeningen is gebruik gemaakt van de meest recente inzichten ten aanzien van achtergrondconcentraties (BGE 2 , april 2007), emissiefactoren (BGE, april 2007), dubbeltellingcorrectie en correctie voor PM10 van natuurlijke herkomst (Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007). Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het beleid en het toetsingskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de uitgangspunten beschreven, waarna in hoofdstuk 4 de resultaten worden gepresenteerd. Tot slot volgt in hoofdstuk 5 de conclusie.
1
Dit is een tijdelijke grens, totdat het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking treedt (naar
verwachting begin 2009). Vanaf dat moment geldt een grens van 3% ten opzichte van de jaargemiddelde grenswaarde. 2
BGE: Beleid Global Economy.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 -3-
DHV B.V.
2
BELEID EN TOETSINGSKADER 2.1
Wet luchtkwaliteit basis voor toetsing Nederlandse plannen
De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht, is opgenomen in de Wet luchtkwaliteit (Wlk) middels de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) (Stb 414, 2007). Dit is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijnen voor luchtkwaliteit. Daarnaast bestaat het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (StB 440, 2007) en een aantal Ministeriële Regelingen: Regeling niet in betekenende mate bijdragen (SC 218, 2007), Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) (SC 220, 2007) en de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 (SC 218, 2007). Verder zijn nog in voorbereiding een AMvB Gevoelige bestemmingen, een Regeling gebiedsafbakening (NSL) en een Smogregeling. Op basis van de Wlk zijn plannen die niet in betekenende mate (nibm) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit vrijgesteld van toetsing. Plannen die wel in betekenende mate bijdragen moeten individueel getoetst worden aan de Wlk. Vanaf het moment van inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan er ook op programmaniveau getoetst worden. Naar alle waarschijnlijkheid zal het NSL vanaf 2009 in werking treden. Bijdragen “niet in betekende mate” Plannen die nibm bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, kunnen in overschrijdingssituaties conform de Wlk toch gerealiseerd worden (Wlk; art. 5.16, lid 1 sub c). Hiervoor wordt een tijdelijke grens 3 gehanteerd van 1% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Dit betekent dat planbijdragen aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 van maximaal 0,4 μg/m³ boven de grenswaarde zijn toegestaan. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen is voor verschillende categorieën projecten (woningen, kantoren, landbouwinrichtingen en spoorwegemplacementen) de kwantitatieve projectomvang voor het voldoen aan nibm benoemd. Wanneer een plan binnen een dergelijke projectomvang valt, is het vrijgesteld van toetsing en kan het zonder meer gerealiseerd worden. Wanneer een plan niet binnen een benoemde projectomvang valt, kan het alsnog als nibm opgevoerd worden. Er moet dan aannemelijk gemaakt worden dat de bijdrage van het plan kleiner is dan 0,4 μg/m³. Een plan is dan vrijgesteld van toetsing. Toetsing op individueel projectniveau Plannen waarvan niet aannemelijk gemaakt kan worden dat ze nibm zijn, moeten individueel getoetst worden aan de Wlk. Wanneer de grenswaarden en plandrempels uit de Wm worden overschreden op een locatie, zijn maatregelen vereist. Bij een lichte verslechtering is compensatie met een maatregel mogelijk via de saldobenadering (Wlk; art. 5.16, lid 1 sub b2). De eisen die aan de saldering gesteld worden zijn opgenomen in de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007. Verwachte ontwikkelingen regelgeving luchtkwaliteit Europese regelgeving Eind november 2007 is er Europese overeenstemming bereikt over een nieuwe richtlijn met betrekking tot luchtkwaliteit. Het gevolg van deze overeenstemming is dat Nederland uitstel kan verkrijgen voor het voldoen aan de normen voor fijnstof (PM10) tot 2011 en stikstofdioxide (NO2) tot 2015.
3
De tijdelijke grens geldt totdat het NSL definitief is vastgesteld, naar alle waarschijnlijkheid in 2009. Vanaf
inwerkingtreding van het NSL wordt een grens van 3% gehanteerd.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 -4-
DHV B.V.
Daarnaast worden er met de nieuwe richtlijn normen voor de fijnstof fractie PM2,5 ingesteld. Vanaf 2015 geldt er voor PM2,5 een grenswaarde voor de jaargemiddelde grenswaarde van 25 μg/m3. Daarnaast 3 moeten de achtergrondconcentraties van PM2,5 in 2015 voldoen aan een grenswaarde van 20 μg/m . De huidige verwachting is dat de Europese richtlijn in mei 2008 van kracht zal zijn. Nederlandse regelgeving De Nederlandse wet- en regelgeving wordt aangepast op basis van de nieuwe Europese richtlijn. De huidige verwachting is dat begin 2009 de nieuwe Nederlandse wet- en regelgeving gereed zal zijn. Dan kan ook het NSL in werking treden. Momenteel is er een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) in voorbereiding met betrekking tot gevoelige bestemmingen. Met deze AMvB wordt beoogd om te voorkomen dat er gevoelige bestemmingen in overschrijdingssituaties langs drukke wegen ontwikkeld worden. In dergelijke situaties mag het aantal blootgestelde personen met een verhoogde gevoeligheid voor de concentraties van de relevante stoffen niet toenemen. Nog niet duidelijk is wanneer de AMvB in werking treedt en welke bestemmingen daarin als gevoelig zullen worden aangemerkt. Naar alle waarschijnlijkheid zullen scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en verzorgingshuizen als gevoelige bestemmingen aangemerkt worden. De minister van VROM stuurt erop aan dat nieuwe scholen, kinderdagverblijven en verpleeghuizen op overschrijdingslocaties voortaan op minimaal 100 m. vanaf snelwegen en minimaal 50 m. vanaf provinciale wegen moeten worden gebouwd. Verder is er een regeling ten aanzien van smog in voorbereiding, waarin voor normen voor piekconcentraties worden opgenomen. Tenslotte wordt vanuit het kader van het NSL een regeling ten aanzien van gebiedsafbakening opgesteld. In de regeling wordt onder andere aangegeven binnen welke zones ruimtelijke ontwikkelingen en maatregelen onderling verdisconteerd dienen te worden. Bijdrage van natuurlijke bronnen Concentraties die zich van nature in de lucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens en haar milieu, worden bij het beoordelen van de luchtkwaliteit voor zwevende deeltjes (PM10) buiten beschouwing gelaten. Er is voor de fractie fijn stof afkomstig van zeezout in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit per gemeente een reductie vastgesteld voor de jaargemiddelde concentraties en het etmaalgemiddelde aantal dagen overschrijding. Er is sprake van een correctie achteraf van gemeten en berekende waarden. Een vergelijkbare correctiebepaling geldt met betrekking tot concentraties van fijn stof die worden veroorzaakt door overige natuurlijke bronnen. Welke bronnen en reducties dit betreft is nog niet bekend.
2.2
Toetsingskader
In de Wlk zijn normen (grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels 4 ) voor concentraties van stoffen in de buitenlucht opgenomen. De Wet geeft normen voor zeven stoffen, te weten zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden (NOx), zwevende deeltjes (fijn stof, afgekort PM10), benzeen (C6H6), koolmonoxide (CO) en lood (Pb). De grenswaarden uit de Wlk die gelden in 2009 en 2015, zijn in tabel 1 opgenomen. De concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) zijn in de Nederlandse situatie het meest kritisch ten opzichte van de grenswaarden. Naast een toetsing van de jaargemiddelde toetsingswaarde is er sprake van een toetsing van een termijngemiddelde waarde die een aantal maal per jaar mag worden overschreden. 4
Alarmdrempels zijn bedoeld voor acute overschrijdingssituaties (b.v door calamiteiten of meteo-omstandigheden en
dus niet relevant bij toetsing van plannen of ontwikkelingen
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 -5-
DHV B.V.
Voor stikstofdioxide ligt de jaargemiddelde waarde veelal kritischer dan de uurgemiddelde waarde. Het uurgemiddelde stikstofdioxide wordt in de Nederlandse situatie nauwelijks overschreden. Voor fijn stof is echter de etmaalgemiddelde toetsingswaarde kritischer dan de jaargemiddelde toetsingswaarde. Tabel 1. Toetsingskader op basis van de Wlk Stof
Plandrempel
Grenswaarde
Toetsingsperiode
2009 NO2 (stikstofdioxide)
42 μg/m³ 210 μg/m³
40 200
μg/m³
1)
Jaargemiddelde
μg/m³
1)
Uurgemiddelden, mag max. 18x per kalenderjaar overschreden worden
CO
2)
n.v.t.
10.000 μg/m³
8 uurgemiddelde
6 μg/m³
5
μg/m³
n.v.t.
125
μg/m³
PM10
n.v.t.
40
μg/m³
Jaargemiddelde
(fijn stof)
n.v.t.
50
μg/m³
24 uurgemiddelden, mag maximaal 35 maal per
(koolmonoxide) C6H6
1)
Jaargemiddelde
(benzeen) SO2 (zwaveldioxide)
24 uurgemiddelden, mag max. 3x per kalenderjaar overschreden worden
kalenderjaar overschreden worden. 1) Grenswaarde waar uiterlijk in 2010 aan voldaan moet worden 2) Alleen geldig voor wegen met intensiteiten van ten minste 40.000 motorvoertuigen per etmaal
Niet getoetste stoffen In het verspreidingsmodel CAR II zijn NOx en lood niet opgenomen. Voor stikstofoxiden (NOx) is toetsing alleen relevant voor specifieke ecosystemen, als omschreven in de luchtkwaliteitseisen in de Wm. De onderzoekslocaties in dit onderzoek voldoen niet aan de gestelde criteria voor ecosystemen. Toetsing aan deze norm is daarom voor deze studie niet relevant. Voor lood is toetsing in de Nederlandse situatie niet relevant omdat de achtergrondconcentratie en emissies van lood dusdanig laag zijn, dat de concentraties zich volgens metingen van het RIVM ruimschoots onder de norm bevinden. Standaard toetsingslocatie Bij het vaststellen van de effecten op de luchtkwaliteit van de ontwikkeling van een autoshowroom en garage in Rijkswijk, is het van belang op welke toetsingslocaties de effecten worden bepaald. In de Wlk wordt aangegeven dat de luchtkwaliteit in zijn algemeenheid moet worden beschouwd. Er wordt in het toetsingskader van de Wlk geen onderscheid in bijvoorbeeld meer of minder gevoelige bestemmingen. Wel is er een AMvB in voorbereiding waarin in regels worden opgenomen ten aanzien van gevoelige bestemmingen. Op dit moment is niet bekend wanneer de AMvB in werking zal treden en wat de exacte regels zullen zijn. In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is aangegeven dat de luchtkwaliteit representatief moet zijn voor een gebied van ten minste 200 m2. De standaard rekenafstanden bedragen: • NO2 op maximaal 5 meter van de wegrand; • PM10 op maximaal 10 meter van de wegrand. Dit artikel laat de mogelijkheid onverlet om dichter bij de wegrand de gevolgen voor de luchtkwaliteit te bepalen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de situatie dat er bebouwing dichterbij de wegrand aanwezig is. Van deze maximale afstanden uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 mag alleen gemotiveerd worden afgeweken.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 -6-
DHV B.V.
Met het in werking treden van de nieuwe Europese richtlijn (naar verwachting in mei 2008) wordt de toetsingsafstand zowel voor PM10 en NO2 10 meter van de wegrand. Daarnaast voorziet de nieuwe richtlijn in een bepaling dat er geen metingen naar de luchtkwaliteit plaats hoeven te vinden in gebieden waar geen mensen mogen verblijven. Toetsing op individueel projectniveau in drie stappen Conform de Wlk wordt op individueel projectniveau ten eerste getoetst of in de nieuwe situatie aan de norm wordt voldaan. Is er sprake van een overschrijding, dan wordt vervolgens getoetst wat de bijdrage vanwege het te nemen besluit is op de luchtkwaliteit. Als de bijdrage kleiner is dan 1% 5 van de jaargemiddelde grenswaarde, dan is dit toegestaan. Als de bijdrage groter dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde is en het plan geen onderdeel uitmaakt van het NSL, kan het besluit alleen genomen worden als in een eventuele derde stap aangetoond kan worden dat de luchtkwaliteit als gevolg van het plan per saldo niet verslechterd. Een dergelijke saldering kan uitgevoerd worden op basis van een door het plan optredend effect, of door toepassing van een met het plan samenhangende maatregel.
5
Dit is een tijdelijke grens, geldend totdat het NSL in werking treedt. Vanaf dan geldt een grens van 3%.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 -7-
DHV B.V.
3
UITGANGSPUNTEN LUCHTKWALITEITONDERZOEK
3.1
Onderzochte situaties De luchtkwaliteit als gevolg van uitstoot van het verkeer is op de relevante wegvakken in het invloedsgebied van het plan berekend voor de onderstaande situaties. 1 Situatie na planontwikkeling De situatie na realisatie van de autoshowroom en garage is berekend voor de jaren 2009 (jaar van planrealisatie) en 2015. In deze situaties is ook de invloed van de ontwikkeling van kantoorgebouwen op dezelfde locatie meegenomen. 2 Bij overschrijding in plansituatie: situatie bij autonome ontwikkeling Wanneer in de situatie na planontwikkeling overschrijdingen van grenswaarden uit de Wlk 2007 worden vastgesteld, wordt de situatie berekend waarin het plan niet wordt uitgevoerd (autonome ontwikkeling) voor de jaren 2009 en 2015.
3.2
Onderzochte wegvakken Het onderzoek richt zich op de wegen in het invloedsgebied van het plan. Het invloedsgebied bestaat uit de wegen waar relevante effecten van het plan op de luchtkwaliteit mogelijk zijn. Binnen het invloedsgebied zijn 5 berekeningslocaties langs representatieve wegvakken geselecteerd (zie figuur 2), te weten: 1 A13, tussen de afritten Rijswijk en Delft-Noord; 2 Rijswijkse Landingslaan; 3 Kfar Savaweg; 4 Vrijenbanselaan (west); 5 Vrijenbanselaan (oost). Op deze wegvakken vinden de grootste wijzigingen in verkeersintensiteiten plaats. De luchtkwaliteit is langs deze wegvakken berekend op de toetsingslocaties conform art. 70 van de Rbl. 1
Berekeningslocaties N
2
c A13 west d Rijswijkse Landingslaan e Kfar Savaweg f Vrijenbanselaan (west) g Vrijenbanselaan (oost)
5
3 4 Porsche EMdrie
Figuur 2. Berekeningslocaties.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 -8-
DHV B.V.
3.3
Rekenmethode en modelkeuze De berekening van de luchtkwaliteit langs de Rijksweg A13, de Kfar Savaweg en de Rijswijkse Landingslaan valt binnen het toepassingsbereik van standaardrekenmethode 2 (SRM2) conform art. 71 van de Rbl. Deze wegvakken zijn in een niet-stedelijke omgeving gelegen en de rekenafstand van de wegas tot de bebouwing is groter dan 30 m. In dit onderzoek is daarvoor het door TNO ontwikkelde model Pluim Snelweg versie 1.2 toegepast. De berekening van de luchtkwaliteit langs de Vrijenbanselaan valt conform art. 71 van de Rbl binnen het toepassingsbereik van standaardrekenmethode 1 (SRM1). Dit wegvak is gelegen in een stedelijke omgeving en de rekenafstand van de bebouwing ten opzichte van de wegas is kleiner dan 30 m. In dit onderzoek is voor het berekenen van de luchtkwaliteit op basis van SRM1 het CAR II-model, versie 6.1.1 toegepast.
3.4
Invoergegevens luchtkwaliteitberekeningen Verkeersgegevens en verkeersaantrekkende werking In het onderzoek zijn conform art. 69 van de Rbl weekdaggemiddelde etmaalintensiteiten toegepast. De verkeersprognoses voor de A13 zijn gebaseerd op de BLK rapportage 2006 van Rijkswaterstaat. De verkeersprognoses voor de lokale wegen zijn gebaseerd op het verkeersmodel van de gemeente Rijswijk van 2006. Op basis van een autonome groeifactor van 1,5% per jaar zijn de prognoses voor 2009 en 2015 bepaald. De ontwikkeling van de autoshowroom met garage en de ontwikkeling van de kantoren veroorzaken verkeersaantrekkende werking. In tabel 2 worden de gegevens van de verkeersaantrekkende werking van de plannen weergegeven, zoals aangeleverd door Cleton&Com. Tabel 2. Verkeersaantrekkende werking t.g.v. uitbreidingsplan Onderdeel
Mvt/etmaal per eenheid (weekdag)
Autodealer
- personeel: 20 - bezoekers: 55
Kantoren
Mvt/etmaal totaal (weekdag) 75
- gebouw 1: 160 - gebouw 2: 75
Totaal
235 310
Voor de fractieverdeling van vrachtverkeer van de verkeersaantrekkende werking, is dezelfde verdeling aangehouden als die op de betreffende wegvakken in de autonome situatie. Op basis van een worst-case scenario is de totale verkeersaantrekkende werking ten gevolge van zowel de autodealer als de kantoren aan alle wegvakken toegedeeld. Daarmee is in dit onderzoek het totale effect van beide plannen samen, de luchtkwaliteit in beeld gebracht. Achtergrondconcentraties Achtergrondconcentraties zijn het gevolg van de emissies van internationale, nationale en lokale bronnen, zoals industrie, huishoudens; alle verkeer (auto’s, schepen, vliegtuigen); natuurlijke emissies, etc. Voor gepasseerde jaren worden de achtergrondconcentraties door het RIVM bepaald met behulp van metingen (Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit) en berekeningen.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 -9-
DHV B.V.
De in dit onderzoek toegepaste achtergrondconcentraties zijn afkomstig uit de GCN-database 6 van het RIVM, daterend van april 2007. De achtergrondconcentraties zijn gebaseerd op het Beleid Global Economy (BGE) scenario. Tabel 3 geeft een overzicht van de achtergrondconcentraties in het onderzoeksgebied. Tabel 3 Jaar
Jaargemiddelde NO2 en PM10 achtergrondconcentraties in het onderzoeksgebied NO2
PM10
[µg/m³]
[µg/m³]
2009
30
28
2015
26
25
Emissiefactoren Om de emissies van het verkeer op de weg te bepalen, is het nodig zicht te hebben op de uitstoot per gereden kilometer voor verschillende soorten voertuigen. Deze uitstoot wordt beschreven met behulp van zogenaamde emissiefactoren. Emissiefactoren geven de uitstoot per voertuig per verreden kilometer weer en is afhankelijk van de rijsnelheid. In het onderzoek zijn de emissiefactoren toegepast die door het MNP op basis van het Beleid Global Economy (BGE) scenario (april 2007) opgesteld zijn. De set emissiefactoren bestaat uit emissiefactoren voor combinaties van verschillende rijsnelheden en voertuigcategorieën (licht, middelzwaar en zwaar wegverkeer). In de volgende paragrafen worden de specifieke invoergegevens per toegepast rekenmodel toegelicht.
3.4.1
Berekening luchtkwaliteit op basis van SRM1 Voor de berekening van de luchtkwaliteit op basis van SRM1 is het CARII-model versie 6.1.1 toegepast. Dit model is geaccrediteerd voor het uitvoeren van berekeningen op basis van SRM1. Onderzochte wegvakken in CARII Langs de volgende wegvakken is de luchtkwaliteit berekend met het CARII-model: • Vrijenbanselaan (west); • Vrijenbanselaan (oost). Invoergegevens CARII Op basis van beschikbare gegevens d.d. 28 november zijn de invoergegevens bepaald. Voor de wegvakken Vrijenbanselaan (west) en Vrijenbanselaan (oost) is snelheidstype C “normaal stadsverkeer” aangehouden. Er is daar sprake van typisch stadsverkeer met een gemiddelde snelheid tussen de 15 en 30 km/u en gemiddeld 2 stops per afgelegde kilometer. Beide wegvakken vallen onder wegtype 2. Dit is een basistype weg. In de berekeningen is het aantal parkeerbewegingen niet meegenomen, omdat dit alleen van belang is voor de benzeenconcentraties. Benzeenconcentraties zijn in de Nederlandse situatie niet kritisch ten opzichte van de normen uit de Wlk. Langs de Vrijenbanselaan (west) staan bomen. Een bomenfactor van 1,25 wordt gebruikt in de berekeningen wanneer er sprake is van één of meer rijen bomen over het gehele wegvak, met een onderlinge afstand van minder dan 15m. Hiervan is langs dit wegvak geen sprake en daarom is gekozen voor een bomenfactor van 1,0.
6
GCN = Generieke Concentraties Nederland.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 - 10 -
DHV B.V.
In bijlage 1 zijn alle in CARII versie 6.1.1 ingevoerde gegevens voor alle onderzochte situaties opgenomen. Meteorologische gegevens De met CARII berekende NO2- en PM10-concentraties zijn gebaseerd op meerjarige klimatologie (10 jaar gemiddelde meteo). CARII kiest op basis van de ingevulde x,y-coordinaten van de straten de bijbehorende regio waarin de straat ligt. Op basis van de regio en het gekozen meteojaar wordt een regiofactor gekozen.
3.4.2
Berekening luchtkwaliteit op basis van SRM2 Voor de berekening van de luchtkwaliteit op basis van SRM2 is het door TNO ontwikkelde model Pluim Snelweg versie 1.2 van augustus 2007 toegepast. Het Pluim Snelweg-model is geaccrediteerd voor het uitvoeren van berekeningen op basis van standaardrekenmethode 2. Onderzochte wegvakken in Pluim Snelweg De luchtkwaliteit langs de A13, de Rijswijkse Landingslaan en de Kfar Savaweg is met het Pluim Snelwegmodel berekend. De ligging van de wegvakken is ontleend aan het Nederlands Wegenbestand van Rijkswaterstaat Invoergegevens Pluim Snelweg In bijlage 2 is het overzicht opgenomen van de verkeersgegevens die in het Pluim Snelwegmodel toegepast zijn. De luchtkwaliteit naast een weg wordt bepaald door verkeerskenmerken, zoals verkeersintensiteiten, rijsnelheden etc. Daarnaast hebben ook de hoogteligging van wegvakken, afschermende voorzieningen (zoals geluidsschermen en –wallen) en de ruwheid van het terrein invloed op de verspreiding van luchtverontreinigingen. De invloed van deze karakteristieken is daarom in de concentratieberekeningen in Pluim Snelweg meegenomen. In bijlage 3 is beschreven hoe bovengenoemde karakteristieken in de berekeningen zijn meegenomen. Meteorologische gegevens De met Pluim Snelweg berekende NO2- en PM10-concentraties zijn gebaseerd op meerjarige klimatologie (1995-1999) van de regio Schiphol. Het meteorologisch bestand bestaat uit een tabel met de frequenties van voorkomen van de verschillende combinaties van windrichting en windsnelheid.
3.5
Concentratiecorrecties Zeezoutcorrectie PM10 Voor PM10 dat zich van nature in de lucht bevindt en niet schadelijk is voor de volksgezondheid, zijn de berekende fijn stof concentraties conform de Rbl gecorrigeerd voor de zeezoutbijdrage. Het aandeel zeezout (aërosol) in PM10 is plaatsafhankelijk. De plaatsafhankelijke correctie is aan gemeenten gekoppeld. Voor de gemeente Rijswijk bedraagt de correctie voor zeezoutaërosol 6 μg/m3. Van de berekende totale jaargemiddelde PM10-concentratie is daarom 6 μg/m3 afgetrokken. De invloed van de in de buitenlucht aanwezige concentraties zeezout op het aantal dagen waarop de concentratie van PM10 de waarde van 50 μg/m3 overschrijdt, is in geheel Nederland nagenoeg gelijk. Uitgaande van een niet voor zeezout gecorrigeerde jaargemiddelde concentratie van PM10, wordt een voor zeezout gecorrigeerde 24uurgemiddelde concentratie verkregen door het op de gebruikelijke wijze bepaalde aantal overschrijdingsdagen met 6 te verminderen.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 - 11 -
DHV B.V.
Dubbeltellingcorrectie NO2 De luchtkwaliteit rond wegen wordt in Nederland normaliter berekend door de bijdrage van het wegverkeer aan de concentraties verontreinigende stoffen in de lucht op te tellen bij de achtergrondconcentraties zoals die door het RIVM wordt bepaald. Voor stoffen waaraan het wegverkeer een bijdrage levert, leidt deze methode in de nabijheid (binnen 5 km.) van wegen tot een overschatting (“dubbeltelling”) van de concentraties. Dit komt doordat de bijdrage van het wegverkeer aan de concentraties ook al in de RIVM berekeningen van de achtergrondconcentraties zijn opgenomen. Voor wat de berekeningen van de luchtkwaliteit langs rijkswegen betreft, wordt in de huidige praktijk de bijdrage van het rijkswegverkeer dus meegenomen in de achtergrondconcentratie én in de specifieke bijdrage van het wegverkeer aan de luchtkwaliteit. Deze overschatting in de berekende concentraties treedt op voor zowel PM10 als NO2. Met name voor NO2-concentraties dicht langs de weg is deze overschatting substantieel, gezien de relatief grote bijdrage van het wegverkeer aan de totale NO2-concentraties. Om nu de lokale concentraties in beeld te brengen is door het RIVM (Hoogerbrugge, 2005) een methodiek ontwikkeld om de overschatting te berekenen: de zogenaamde dubbeltellingcorrectie 7 . In dit onderzoek is voor de rijksweg A13 voor NO2 een dubbeltellingcorrectie toegepast op de berekende concentraties. Voor PM10 is deze exercitie niet uitgevoerd, gezien de geringe overschatting. In tabel 4 zijn de toegepaste dubbeltellingcorrecties voor de rijksweg A13 weergegeven. Tabel 4
Dubbeltellingcorrecties A13 voor de jaargemiddelde NO2-concentratie
Situatie
NO2 dubbeltelling [µg/m³]
3.6
2010 autonoom
2,4
2010 planontwikkeling
2,4
2015 autonoom
1,7
2015 planontwikkeling
1,7
Overige Wlk-stoffen Voor de luchtkwaliteit in Nederland zijn de stoffen NO2 en PM10 maatgevend. In dit onderzoek zijn voor deze stoffen berekeningen uitgevoerd. Voor wat betreft de overige Wlk-stoffen zijn overschrijdingen van normen in de Nederlandse situatie redelijkerwijs uitgesloten. Voor deze stoffen is een screening uitgevoerd.
7
De methodiek van het RIVM is opgenomen in Rbl.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 - 12 -
DHV B.V.
4
REKENRESULTATEN EN TOETSING AAN DE WLK In dit hoofdstuk worden resultaten van de berekeningen en de toetsing aan de Wlk weergegeven. Eerst zal ingegaan worden op vastgestelde overschrijdingen, vervolgens zullen de planbijdragen weergegeven worden. In de bijlagen 4 en 5 zijn de uitvoergegevens uit respectievelijk CARII en Pluim Snelweg opgenomen.
4.1
Stap 1: toetsing plansituatie
4.1.1
NO2- jaargemiddelde concentratie In tabel 5 is de vastgestelde jaargemiddelde concentratie voor NO2 op de toetsingslocatie conform art. 70 uit de Rbl (5 m. uit de wegrand) weergegeven. Op de resultaten van de A13 is de dubbeltellingcorrectie toegepast. De weergegeven waarden zijn conform art. 68 van de Rbl afgerond naar het dichtstbijzijnde hele getal, waarbij een halve eenheid is afgerond naar het dichtstbijzijnde hele even getal. Tabel 5
Jaargemiddelde concentraties NO2
Wegvak
NO2 [µg/m³] 2009 ao*
2009 po*
2015 ao
2015 po 40
Grenswaarde
-
-
40
Plandrempel
42
42
-
-
A13
52
52
44
44
Rijswijkse Landingslaan
38
38
32
32
Kfar Savaweg
42
42
35
35
Vrijenbanselaan (west)
37
37
32
32
Vrijenbanselaan (oost)
36
36
31
31
* ao = autonome situatie * po = situatie inclusief planontwikkeling
Tabel 5 toont aan dat in 2009 na planontwikkeling langs de A13 de plandrempel voor de jaargemiddelde NO2 concentratie uit de Wlk wordt overschreden. Langs dit wegvak is in 2015 sprake van overschrijding van de grenswaarde. De jaargemiddelde concentraties langs dit wegvak nemen in de tijd gezien wel af, van 52 μg/m3 in 2009 naar 44 μg/m3 in 2015. Dit is toe te schrijven aan technologische ontwikkelingen in de autotechniek. Langs de overige wegvakken vindt na planontwikkeling in 2009 geen overschrijding van de plandrempel plaats, en in 2015 geen overschrijding van de grenswaarde. In 2009 vindt na planontwikkeling langs de A13 overschrijding plaats van de NO2 jaargemiddelde plandrempel en in 2015 van de jaargemiddelde NO2 grenswaarde.
4.1.2
NO2-uurgemiddelde concentratie In het onderzoek zijn alleen jaargemiddelde NO2-concenraties berekend en niet afzonderlijke uurconcentraties. De reden hiervoor is dat voor het berekenen van uurgemiddelde NO2-concentraties gedetailleerde gegevens (o.a. uurlijkse verkeers- en meteogegevens en achtergrondconcentraties op uurbasis) nodig zijn. De rekeninspanning is voor dergelijke detailberekeningen vele malen groter dan voor het berekenen van jaargemiddelde concentraties.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 - 13 -
DHV B.V.
Echter op basis van statistische relaties is het mogelijk om uitspraak te doen over het aantal uren met overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde (Teeuwisse, 2005). Uit de statistische analyse blijkt dat in het algemeen een overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde plaats vindt bij een jaargemiddelde NO2-concentratie van 82 µg/m³ of hoger. Zoals weergegeven in tabel 5, blijkt dat concentraties van deze hoogte in geen van de varianten voorkomen. In 2009 en in 2015 wordt het maximale aantal toegestane overschrijdingen van de uurgemiddelde NO2grenswaarde uit de Wlk 2007 na planontwikkeling niet overschreden.
4.1.3
PM10 –jaargemiddelde concentratie In tabel 6 worden de jaargemiddelde concentraties voor PM10 op de toetsingslocatie conform art. 70 van de Rbl (maximaal10 m. uit de wegrand) weergegeven. Op de resultaten is de zeezoutcorrectie toegepast. De weergegeven waarden zijn conform art. 68 van de Rbl afgerond naar het dichtstbijzijnde hele getal, waarbij een halve eenheid is afgerond naar het dichtstbijzijnde hele even getal. Tabel 6
Jaargemiddelde concentratie PM10 (incl. zeezoutcorrectie)
Wegvak
PM10 [µg/m³] 2009 ao*
2009 po*
2015 ao
2015 po
Grenswaarde
40
40
40
40
A13
28
28
24
24
Rijswijkse Landingslaan
20
20
20
20
Kfar Savaweg
24
24
22
22
Vrijenbanselaan (west)
29
30
27
27
Vrijenbanselaan (oost)
29
29
26
26
* ao = autonome situatie * po = situatie inclusief planontwikkeling
Tabel 6 toont aan dat in 2009 en in 2015 de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 uit de Wlk langs de onderzochte wegvakken niet wordt overschreden. Langs de onderzochte wegvakken vindt in 2009 en in 2015 na planontwikkeling geen overschrijding plaats van de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 uit de Wlk 2007.
4.1.4
PM10 –etmaalgemiddelde concentratie In tabel 7 wordt het aantal overschrijdingen van de etmaalgemiddelde grenswaarde voor PM10 op de toetsingslocatie conform de Rbl (maximaal 10 m. uit de wegrand) weergegeven. Op de resultaten is de zeezoutcorrectie toegepast.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 - 14 -
DHV B.V.
Tabel 7
Overschrijdingen etmaalgemiddelde grenswaarde PM10 (incl. zeezoutcorrectie)
Wegvak
PM10 [# overschrijdingen] 2009 ao*
2009 po*
2015 ao
2015 po
Grenswaarde
35
35
35
35
A13
39
39
25
25
Rijswijkse Landingslaan
23
23
17
17
Kfar Savaweg
26
26
18
18
Vrijenbanselaan (west)
28
29
20
20
Vrijenbanselaan (oost)
28
28
19
19
* ao = autonome situatie * po = situatie inclusief planontwikkeling
Tabel 7 toont aan dat langs de A13 in 2009 na planontwikkeling het aantal toegestane overschrijdingen van de etmaalgemiddelde grenswaarde voor PM10 wordt overschreden. In 2015 is er geen sprake meer van overschrijding. Langs de overige wegvakken wordt het aantal toegestane overschrijdingen in 2009 en in 2015 na planontwikkeling niet overschreden. Langs de A13 wordt in 2009 na planontwikkeling het aantal toegestane overschrijdingen van de etmaalgemiddelde grenswaarde voor PM10 uit de Wlk overschreden.
4.2
Stap 2: toetsing planbijdrage Er is vastgesteld dat er langs de A13 in 2009 na planontwikkeling overschrijding plaatsvindt van de jaargemiddelde plandrempel voor NO2 en van het aantal toegestane overschrijdingen van de etmaalgemiddelde PM10 grenswaarde. In 2015 is er langs de A13 sprake van overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2. In dergelijke situaties vereist de Wlk dat de planbijdrage vastgesteld wordt. De planbijdrage is de concentratie na planontwikkeling minus de concentratie bij autonome ontwikkeling. In tabel 8 worden de planbijdragen weergegeven voor de A13 in 2009 en in 2015. Tabel 8
Planbijdragen A13
Situatie
NO2 jaargemiddeld
NO2 jaargemiddeld
PM10 etmaal
[µg/m³]
[µg/m³]
[# overschrijdingen]
A13 2009
A13 2015
A13 2009
autonome ontwikkeling
51,9
44,4
39
planontwikkeling
51,9
44,4
39
planbijdrage
0,0
0,0
0
Tabel 8 toont aan dat de planbijdragen aan de NO2 concentraties langs de A13 in 2009 en in 2015 0,0 µg/m³ bedragen. De planbijdrage aan het aantal overschrijdingen van de etmaalgemiddelde PM10 grenswaarde bedraagt 0. Hiermee is er ten gevolge van de ontwikkeling van de autodealer en de kantoren geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Ten gevolge van de planontwikkeling is er langs de A13 in 2009 en 2015 geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 - 15 -
DHV B.V.
4.3
Overige Wlk-stoffen Voor de stoffen zwaveldioxide, koolmonoxide, lood en benzeen is met behulp van het CAR II-programma 8 een screening uitgevoerd. Voor deze stoffen, voor zo ver relevant voor wegverkeer, is het verschil tussen de grenswaarde en de som van de bijdrage van het wegverkeer en de achtergrondconcentratie dermate groot dat overschrijding van de grenswaarden in 2009 en in 2015 redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In het TNO-rapport 2007-A-R0538/B (Keuken et al, 2007) wordt dit nader toegelicht en onderbouwd Voor de stoffen arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen is door ECN een screening uitgevoerd met het VLW model. Op basis van de meest ongunstige uitgangspunten is voor deze stoffen vastgesteld dat het verschil tussen de richt-/streefwaarde en de som van de bijdrage van het wegverkeer en de achtergrondconcentratie dermate groot is, dat overschrijding van de richt-/streefwaarde in 2009 en 2015 en de tussenliggende jaren redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In het TNO-rapport 2007-A-R0538/B (Keuken et al, 2007) wordt dit nader toegelicht en onderbouwd.
8
Screening tool versie 2 in het kader van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) beschikbaar gesteld door het Ministerie van VROM. Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 - 16 -
DHV B.V.
5
CONCLUSIES In dit onderzoek is de luchtkwaliteit vastgesteld in het kader van de ontwikkeling van een autoshowroom en kantoren aan de Vrijenbanselaan in Rijswijk. In het onderzoek is het totale effect van beide plannen in beeld gebracht. Op basis van berekeningen zijn de plannen getoetst aan de Wlk. Het onderzoek leidt tot de volgende conclusies. Stikstofdioxide (NO2) • In 2009 vindt er na planontwikkeling langs de A13 (52 μg/m3) overschrijding plaats van plandrempel voor de jaargemiddelde NO2 concentratie uit de Wlk. • In 2015 vindt er na planontwikkeling langs de A13 (44 μg/m3) overschrijding plaats van jaargemiddelde NO2 grenswaarde uit de Wlk. • In 2009 en in 2015 zijn de planbijdragen aan de jaargemiddelde NO2 concentratie langs de A13 3 μg/m , waarmee er geen sprake is van een verslechtering van de luchtkwaliteit. • In 2009 en in 2015 vindt er langs geen van de onderzochte wegvakken overschrijding plaats van aantal toegestane overschrijdingen van de uurgemiddelde NO2 grenswaarde uit de Wlk.
de de 0,0 het
Fijn stof (PM10) • In 2009 en in 2015 vindt er langs geen van de onderzochte wegvakken overschrijding plaats van de jaargemiddelde PM10 grenswaarde uit de Wlk; • In 2009 vindt er na planontwikkeling langs de A13 (39 overschrijdingen) overschrijding plaats van het aantal toegestane overschrijdingen van de etmaalgemiddelde PM10 grenswaarde uit de Wlk; • In 2009 is de planbijdrage aan het aantal toegestane overschrijdingen van de etmaalgemiddelde PM10 grenswaarde 0 overschrijdingen, waarmee er geen sprake is van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Overige Wlk-stoffen In 2009 en in 2015 worden de grenswaarden voor de overige Wlk-stoffen zwaveldioxide, koolmonoxide, lood en benzeen niet overschreden. Ook vindt er in deze jaren geen overschrijding plaats van de richtwaarde voor ozon, de streefwaarde voor arseen, cadmium en nikkel en de grenswaarde voor benzo(a)pyreen. Op basis van dit onderzoek voldoen de ontwikkeling van een autoshowroom en kantoren aan de Vrijenbanselaan in de gemeente Rijswijk aan art. 5.16 lid 1 onder b1 van de Wet luchtkwaliteit. In dit onderzoek zijn de totale gevolgen van de ontwikkeling van de autodealer en de kantoren tezamen in beeld gebracht. Er is aangetoond dat er, op basis van het totale effect van beide plannen samen, wordt voldaan aan de Wlk. Wanneer de plannen afzonderlijk beschouwd worden, heeft dat tot gevolg dat de effecten op de luchtkwaliteit geringer zijn dan wanneer ze gezamenlijk beschouwd worden. Dit wordt verklaard door het gegeven dat de verkeersaantrekkende werking van een afzonderlijk plan geringer is dan de verkeersaantrekkende werking van beide plannen samen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat ook de ontwikkeling van de autodealer en de ontwikkeling van de kantoren afzonderlijk voldoen aan de Wlk.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 - 17 -
DHV B.V.
6
REFERENTIES Hoogerbrugge, R., Het effect van dubbeltelling bij luchtkwaliteitberekeningen in de buurt van bestaande snelwegen, RIVM-MEV juli 2005. Jonkers, S. en S. Teeuwisse, Handleiding CAR II, versie 6.1.1.1, TNO-rapport 2007-A-R0394/B, Apeldoorn, april 2007. Teeuwisse, S., CAR II: Aanpassing van CAR aan de nieuwe Europese richtlijnen, TNO rapport R 2003/119, Apeldoorn, 2005. Keuken, M.P., P.Y.J. Zandveld, J.P. Wesseling (2007), Bijlagen bij de luchtkwaliteitberekeningen in het kader van de ZSM/Spoedwet; TNO rapport 2007-A-R0538/B, Apeldoorn, mei 2007.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 - 18 -
DHV B.V.
COLOFON
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005 Opdrachtgever Project Dossier Omvang rapport Auteurs Interne controle Projectleider Projectmanager Datum Naam/Paraaf
: : : : : : : : : :
Cleton&Com Toetsing Wet luchtkwaliteit autoshowroom en kantoren Rijswijk B4099-01.001 19 pagina's Simon Bos, Tijmen van de Poll Karen van Dongen Tijmen van de Poll Hanneke van de Ven 10 januari 2007
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
10 januari 2007, versie v3 - 19 -
DHV B.V. Ruimte en Mobiliteit Laan 1914 nr. 35 3818 EX Amersfoort Postbus 1132 3800 BC Amersfoort T (033) 468 20 00 F (033) 468 28 01 www.dhv.nl
BIJLAGE 1
Invoergegevens CAR II versie 6.1.1
Tabel 1. Invoergegevens Car II 2009 autonome ontwikkeling Plaats
Straatnaam
X
Y
[m]
[m]
Intensit eit [mvt/et m]
Fractie vrachtverkeer
Fractie bus
Parkeerbewegingen
%
%
#
Snelheidstype
Wegtype
Bomenfactor
Afstand tot wegas
Fractie stagnatie
[m]
middel
zwaar
Rijswijk
Vrijenbanselaan (west)
83922
449179
23458
0,040
0,010
0
0
c
2
1
15
0
Rijswijk
Vrijenbanselaan (oost)
84260
449292
22893
0,040
0,010
0
0
c
2
1
16
0
Fractie vrachtverkeer
Fractie bus
Parkeerbewegingen
Snelheidstype
Wegtype
Bomenfactor
Afstand tot wegas
Fractie stagnatie
%
%
#
Tabel 2. Invoergegevens Car II 2009 planontwikkeling Plaats
Straatnaam
X
Y
[m]
[m]
Intensit eit [mvt/et m]
middel
zwaar
[m]
Rijswijk
Vrijenbanselaan (west)
83922
449179
23768
0,040
0,010
0
0
c
2
1
15
0
Rijswijk
Vrijenbanselaan (oost)
84260
449292
23203
0,040
0,010
0
0
c
2
1
16
0
Fractie vrachtverkeer
Fractie bus
Parkeerbewegingen
Snelheidstype
Wegtype
Bomenfactor
Afstand tot wegas
Fractie stagnatie
%
%
#
Tabel 3. Invoergegevens Car II 2015 autonome ontwikkeling Plaats
Straatnaam
X
Y
[m]
[m]
Intensit eit [mvt/et m]
middel
[m]
zwaar
Rijswijk
Vrijenbanselaan (west)
83922
449179
25650
0,040
0,010
0
0
c
2
1
15
0
Rijswijk
Vrijenbanselaan (oost)
84260
449292
25033
0,040
0,010
0
0
c
2
1
16
0
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk
bijlage 1 -1-
Tabel 4. Invoergegevens Car II 2015 planontwikkeling Plaats
Straatnaam
X
Y
[m]
[m]
Intensit eit [mvt/et m]
Fractie vrachtverkeer
Fractie bus
Parkeerbewegingen
%
%
#
middel
Snelheidstype
Wegtype
Bomenfactor
Afstand tot wegas
Fractie stagnatie
[m]
zwaar
Rijswijk
Vrijenbanselaan (west)
83922
449179
25989
0,040
0,010
0
0
c
2
1
15
0
Rijswijk
Vrijenbanselaan (oost)
84260
449292
25371
0,040
0,010
0
0
c
2
1
16
0
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk
bijlage 1 -2-
BIJLAGE 2
Invoergegevens verkeer Pluim Snelweg
Verklaring afkortingen: • i-pers: weekdag intensiteiten personenverkeer (aantal per etmaal); • i-mzw: weekdag intensiteiten middelzwaar vrachtverkeer (aantal per etmaal); • i-vr: weekdag intensiteiten zwaar vrachtverkeer (aantal per etmaal); • v-pers: rijsnelheid personenverkeer (km/u); • v-vr: rijsnelheid vrachtverkeer (km/u); • con: congestiefactor. Tabel 5 Invoergegevens Pluim Snelweg 2009 autonome ontwikkeling Naam Rijswijkse Landingslaan
I-PERS
I-MZW
I-VR
V-PERS
V-VR
CON
7054
297
74
50
50
0
Rijksweg A13
82646
2993
5986
100
80
0
Kfar Savaweg
15816
666
166
50
50
0
Tabel 6 Invoergegevens Pluim Snelweg 2009 planontwikkeling Naam
I-PERS
I-MZW
I-VR
V-PERS
V-VR
CON
7348
307
79
50
50
0
Rijksweg A13
82941
3003
5991
100
80
0
Kfar Savaweg
16111
676
172
50
50
0
Rijswijkse Landingslaan
Tabel 7 2015 Invoergegevens Pluim Snelweg autonome onwikkeling Naam
I-PERS
I-MZW
I-VR
V-PERS
V-VR
CON
7713
325
81
50
50
0
Rijksweg A13
90369
3273
6546
100
80
0
Kfar Savaweg
17294
728
182
50
50
0
Rijswijkse Landingslaan
Tabel 8 Invoergegevens Pluim Snelweg 2020 planontwikkeling Naam
I-PERS
I-MZW
I-VR
V-PERS
V-VR
CON
8035
336
87
50
50
0
Rijksweg A13
90691
3284
6551
100
80
0
Kfar Savaweg
17616
739
188
50
50
0
Rijswijkse Landingslaan
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk
bijlage 2 -1-
BIJLAGE 3
Hoogteligging, afschermende voorzieningen en ruwheid
Hoogteligging wegvakken Voor dit onderzoek is aangenomen dat alle wegen op maaiveldhoogte liggen. Afschermende voorzieningen In dit onderzoek is er vanuit gegaan dat er geen afschermende voorzieningen in het onderzoeksgebied aanwezig zijn. Ruwheid De terreinruwheid is een belangrijke parameter bij het beschrijven van de verspreiding. Voor het vaststellen van de terreinruwheid is gebruik gemaakt van de KNMI Roughness Map 9 met ruwheidlengten. De ruwheidlengte is een parameter die de mechanische wrijving tussen de luchtstromen en het landoppervlak beschrijft. De waarde van deze parameter wordt bepaald door de aanwezigheid en de aard van obstakels. De ruwheidlengte heeft invloed op de verdunning van de luchtverontreinigende emissies. Er zijn ruwheidklassen toegepast die zijn gebaseerd op ruwheidslengten welke conform de Regeling beoordeling zijn geaggregeerd op een schaalniveau van 1 bij 1 kilometer. In de onderstaande tabel staan de ruwheidsklassen en hun omschrijving weergegeven. In het onderzoeksgebied is sprake van ruwheidklasse 2 en 3. Tabel 9 Ruwheidklassen Ruwheidklasse
Omschrijving
1
Vlak land met alleen oppervlakkige begroeiing (gras) en soms geringe obstakels. Bijvoorbeeld startbanen, weideland zonder windsingels, braakliggend bouwland. Ruwheidlengte: z0 ≤ 0,055 m
2
Bouwland met regelmatig laag gewas, of weideland met sloten die minder dan 20 slootbreedten van elkaar liggen. Verspreide obstakels (lage heggen, enkelvoudige rijen kale bomen, alleenstaande boerderijen) kunnen voorkomen op onderlinge afstanden van minstens 20 x hun eigen hoogte. Ruwheidlengte: 0,055 m < z0 ≤ 0,173 m
3
Bouwland met afwisselend hoge en lage gewassen. Grote obstakels (rijen gebladerde bomen, lage boomgaard, enzovoort) met onderlinge afstanden van omstreeks 15x hun hoogte. Boomkwekerijen (jonge bomen), maïsvelden en dergelijke. Ruwheidlengte: 0,173 m < z0 ≤ 0,548 m
9
Zie: http://www.knmi.nl/samenw/hydra/roughness_map/index.html
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk
bijlage 3 -1-
BIJLAGE 4
Tabel 10
Rekenresultaten CARII
Uitvoergegevens CARII versie 6.1.1 2009 autonome ontwikkeling
Plaats
Straatnaam
Rijswijk
Vrijenbanselaan (west)
Rijswijk
Vrijenbanselaan (oost)
X
NO2 [μg/m3] Ca # Overschrijdingen 1h-grenswaarde
PM10 [μg/m3] incl. zeezoutcorrectie jaargem. Ca # Overschrijdinge n 24hgrenswaarde
Y
jaarge m.
83922
449179
37,1
30,5
0
29,4
27,6
84260
449292
36,0
29,9
0
29,2
27,5
18 (200 μg/m3)
40
Grenswaarde
40
X
Y
Benze en μg/m3 jaarge m.
SO2 μg/m3 jaarge m.
28 28 35 (50 μg/m3)
CO μg/m3
BaP ng/m3
# Overschrijdingen 24h-gemiddelde
98percentiel 8h
jaargem.
Plaats
Straatnaam
Rijswijk
Vrijenbanselaan (west)
83922
449179
1,1
3,8
0
931,1
0,3
Rijswijk
Vrijenbanselaan (oost)
84260
449292
1,1
3,7
0
932,1
0,3
10
20
3
6000
1
Grenswaarde Ca = achtergrondconcentratie
Tabel 11
Uitvoergegevens CARII versie 6.1.1 2009 planontwikkeling
Plaats
Straatnaam
Rijswijk
Vrijenbanselaan (west)
Rijswijk
Vrijenbanselaan (oost)
X
NO2 [μg/m3] Ca # Overschrijdingen 1h-grenswaarde
PM10 [μg/m3] incl. zeezoutcorrectie jaargem. Ca # Overschrijdingen 24hgrenswaarde
Y
jaarge m.
83922
449179
37,2
30,5
0
29,5
27,6
84260
449292
36,1
29,9
0
29,2
27,5
18 (200 μg/m3)
40
SO2 μg/m3
CO μg/m3
BaP ng/m3
Grenswaarde
40
X
Y
29 28 35 (50 μg/m3)
Benze en μg/m3 jaarge m.
jaarge m.
# Overschrijdingen 24h-gemiddelde
98percentiel 8h
jaargem.
Plaats
Straatnaam
Rijswijk
Vrijenbanselaan (west)
83922
449179
1,2
3,8
0
932,8
0,3
Rijswijk
Vrijenbanselaan (oost)
84260
449292
1,1
3,7
0
933,7
0,3
10
20
3
6000
1
Grenswaarde
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk
bijlage 4 -1-
Tabel 12
Uitvoergegevens CARII versie 6.1.1 2015 autonome ontwikkeling
Plaats
Straatnaam
Rijswijk
Vrijenbanselaan (west)
Rijswijk
Vrijenbanselaan (oost)
X
NO2 [μg/m3] Ca # Overschrijdingen 1h-grenswaarde
Y
jaarge m.
83922
449179
31,7
26,3
84260
449292
30,7
25,7
Grenswaarde
40
X
Y
Benze en μg/m3 jaarge m.
jaarge m.
PM10 [μg/m3] incl. zeezoutcorrectie jaargem Ca # . Overschrijdingen 24hgrenswaarde
0
26,6
25,4
0
26,4
25,3
18 (200 μg/m3)
40
SO2 μg/m3
20 19 35 (50 μg/m3)
CO μg/m3
BaP ng/m3
# Overschrijdingen 24h-gemiddelde
98percentiel 8h
jaargem.
Plaats
Straatnaam
Rijswijk
Vrijenbanselaan (west)
83922
449179
1,1
2,9
0
890,5
0,3
Rijswijk
Vrijenbanselaan (oost)
84260
449292
1,1
2,9
0
895,2
0,3
10
20
3
6000
1
Grenswaarde
Tabel 13
Uitvoergegevens CARII versie 6.1.1 2015 planontwikkeling
Plaats
Straatnaam
Rijswijk
Vrijenbanselaan (west)
Rijswijk
Vrijenbanselaan (oost)
X
NO2 [μg/m3] Ca # Overschrijdingen 1h-grenswaarde
PM10 [μg/m3] incl. zeezoutcorrectie jaargem Ca # . Overschrijdingen 24hgrenswaarde
Y
jaarge m.
83922
449179
31,8
26,3
0
26,6
25,4
84260
449292
30,8
25,7
0
26,4
25,3
18 (200 μg/m3)
40
Grenswaarde
40
X
Y
Benze en μg/m3 jaarge m.
SO2 μg/m3 jaarge m.
20 19 35 (50 μg/m3)
CO μg/m3
BaP ng/m3
# Overschrijdingen 24h-gemiddelde
98percentiel 8h
jaargem.
Plaats
Straatnaam
Rijswijk
Vrijenbanselaan (west)
83922
449179
1,1
2,9
0
891,7
0,3
Rijswijk
Vrijenbanselaan (oost)
84260
449292
1,1
2,9
0
896,3
0,3
10
20
3
6000
1
Grenswaarde
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk
bijlage 4 -2-
BIJLAGE 5
Rekenresultaten Pluim Snelweg
Figuur 1. Jaargemiddelde concentraties NO2 Rijksweg A13 (tussen de afritten Rijswijk en Delft-Noord) NO2 jaargem iddelde concentratie
55,0
Jaargemiddelde concentratie [µg/m³]
50,0 45,0 2009 ao 40,0
2009 po 2015 ao
35,0
2015 po Grensw aarde
30,0 25,0 20,0
noordzijde
Afstand t.o.v. w egrand [m]
-50
-40
-30
-20
-10
0
10
20
30
40
50
15,0 zuidzijde
Figuur 2. Jaargemiddelde concentraties PM10 Rijksweg A13 (tussen de afritten Rijswijk en Delft-Noord) PM10 jaargem iddelde concentratie (incl. zeezoutcorrectie) 45,0
Jaargemiddelde concentratie [µg/m³]
40,0 2009 ao 35,0
2009 po 2015 ao 2015 po
30,0
Grensw aarde jg Grensw aarde etm 25,0
20,0
noordzijde
Afstand t.o.v. w egrand [m]
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk
-50
-40
-30
-20
-10
0
10
20
30
40
50
15,0 zuidzijde
bijlage 5 -1-
Figuur 3. Jaargemiddelde concentraties NO2 Kfar Savaweg NO2 jaargem iddelde concentratie
55,0
Jaargemiddelde concentratie [µg/m³]
50,0 45,0 2009 ao 40,0
2009 po 2015 ao
35,0
2015 po Grensw aarde
30,0 25,0 20,0
noordzijde
Afstand t.o.v. w egrand [m]
-50
-40
-30
-20
-10
0
10
20
30
40
50
15,0 zuidzijde
Figuur 4. Jaargemiddelde concentraties PM10 Kfar Savaweg PM10 jaargem iddelde concentratie (incl. zeezoutcorrectie) 45,0
Jaargemiddelde concentratie [µg/m³]
40,0 2009 ao 35,0
2009 po 2015 ao 2015 po
30,0
Grensw aarde jg Grensw aarde etm 25,0
20,0
noordzijde
Afstand t.o.v. w egrand [m]
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk
-50
-40
-30
-20
-10
0
10
20
30
40
50
15,0 zuidzijde
bijlage 5 -2-
Figuur 5. Jaargemiddelde concentraties NO2 Rijswijkse Landingslaan NO2 jaargem iddelde concentratie
55,0
Jaargemiddelde concentratie [µg/m³]
50,0 45,0 2009 ao 40,0
2009 po 2015 ao
35,0
2015 po Grensw aarde
30,0 25,0 20,0
w estzijde
Afstand t.o.v. w egrand [m]
-50
-40
-30
-20
-10
0
10
20
30
40
50
15,0 oostzijde
Figuur 6. Jaargemiddelde concentraties PM10 Rijswijkse Landingslaan
PM10 jaargem iddelde concentratie (incl. zeezoutcorrectie) 45,0
Jaargemiddelde concentratie [µg/m³]
40,0 2009 ao 35,0
2009 po 2015 ao 2015 po
30,0
Grensw aarde jg Grensw aarde etm 25,0
20,0
w estzijde
Afstand t.o.v. w egrand [m]
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk
-50
-40
-30
-20
-10
0
10
20
30
40
50
15,0 oostzijde
bijlage 5 -3-
DHV B.V.
BIJLAGE 6
Statistisch relaties voor bepaling PM10-etmaal
Voor het bepalen van de het aantal dagen waarin de etmaalgemiddelde grenswaarde wordt overschreden is gebruik gemaakt van een statistische relatie, die gebaseerd is op meetgegevens van het RIVM (Jonkers en Teeuwisse, 2006). De relaties tussen het aantal keren per jaar dat de 24 uurgemiddelde concentratie 50 µg/m³ of meer bedraagt en de jaargemiddelde PM10 concentratie zijn als volgt: Als de jaargemiddelde concentratie (C PM10-jm ) meer bedraagt dan 31,2 μg/m3 : Aantal = 4,6218 * C PM10-jm -108,92 Als de jaargemiddelde concentratie meer bedraagt dan 16 μg/m3 maar minder dan 31,2 μg/m3 : Aantal = 0,13401 * (C PM10-jm – 31,2)2 + 3,9427 * (C PM10-jm – 31,2) +35 Als de jaargemiddelde concentratie minder dan 16 μg/m3 bedraagt: Aantal = 6 Uit de bovenstaande vergelijkingen kan worden afgeleid dat bij een jaargemiddelde PM10-concentratie van 32,4 µg/m³ (inclusief zeezoutcorrectie: 6 dagen aftrek) of hoger de etmaalgemiddelde grenswaarde wordt overschreden.
Cleton&Com/Toetsing Wlk autoshowroom en kantoren Rijswijk MD-MK20080005
bijlage 6 -1-
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
Bijlage 3 Onderzoek externe veiligheid aardgastransportleiding
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
!! "#
$
% % &&
'
" % &
!
(%
) (
$ #*
%
(* %
+,- !,
,"$,
% .
-
$/ 0 1 (
%
% &) *&)( * #*
2 $3
4*
%
#* % 1 #*
89
**
* ((
#*
% 6
*
:
7
* (* %6 7
4* <
&%
%6
%
% %
)
+
%
*
* & ** **
*(
(* % *( & *5 % ) $,
+,- !, #* #* 5 * (
' $,
6 7 &%
% ** : %&%* &
#* &% #; &
*(
,"$, % . 2 $3&% *
*
&
*
(
-
* % 4*
%
= => 7
?-
**%6 ,7
% ) ( & 6 6 7
* •
• •
7
! -
&% (& % 4 : % @ 5 5 A& % *( #: ** 8 ** #* * )* % * * * : %4* ; % & ( #% *( ** * : B * %: % % $ )* % 5 ** #* * * % * ( 5 5 A& % B 5 5 A& % * #: ** #* % 5#% * * ) % % * * B 5 5 A& % * #: ** #* ** # % * % 2 5#% * 3 % & 2 5#% * 3 B
% & @ !
(%
@
) (@$ #*
•
%
(* %
+,- !,
1 #* * %% 2 -C3 B 1 #* % & 5 : #% * %% $E ** $,
•
•
,
(
(
%
*
!! ,"$,
% .
-
:*&
%
:*&
% (&
* %% B &
%
#* 5%
*(
#% * %%
)
2 ?-C3
&% # &D% *( **
F(
C
**
&
*
! 5%
6 7
" G % *( #* ** % ) % % #% HH * % ** % (* % +,- !, ,"$, % . -9 # % * :** % ) 8/,#& ** 4 & % ) ( % * :% #% 9 HH * % % 9 % % % *% % ( % 4* *( * 4 % ) % &% * B 8 & &%% ) ** # % * % I J& ) K8 & = ! &%% ) ** # % * )* I F( & K * #: 5#% * < :*& % & 8/,#& * L% ) * #: 5#% * % 5 % :* * L% ) )* % *5* #: * #: 5#% * HH 5 % % 8/,#& * * L% ) 5 % 9 ) HH 4 8/,#& * L% ) ) *% HH )* % * L% ) * #:
% & @ !
(%
@
) (@$ #*
%
FN-Curve
(* %
+,- !,
!! ,"$,
% .
-
Oriënterende w aarde
1E-4
Frequentie [/jaar]
1E-5
1E-6
1E-7
1E-8 10
#
100 N [-]
1000
#$ %
! ) *
FN-Curve
+ '(
%&
& , %( '
'
%
(
Oriënterende w aarde
1E-4
Frequentie [/jaar]
1E-5
1E-6
1E-7
1E-8 10
#
100 N [-]
#$ %
! ) *
=
1000
+ '(
%&
( ( , %( ' -
'
%
(
% & @ !
(%
@
) (@$ #*
%
(* %
FN-Curve
+,- !,
!! ,"$,
% .
-
Oriënterende w aarde
1E-4
Frequentie [/jaar]
1E-5
1E-6
1E-7
1E-8
# (
10
100 N [-]
. #$ % ) /
+ '(
1000
! , %(
%&
FN-Curve
&
'
%
(
' 0
Oriënterende w aarde
1E-4
Frequentie [/jaar]
1E-5
1E-6
1E-7
1E-8
# ( , 67
67
10
#$ % ) /
'*
*( &
!
100 N [-]
% %
+ '(
1000
! , %(
%&
5 * % : %* % 9' $ 9 >>>
: % (* %
1
8 9
*5
** %
( ' 0
(
% 9
'
&
5 *
%
(
M& %%%
$
#* $
9 $
.
.
?=
9
% & @ !
(%
@
) (@$ #*
1
-
(* %
+,- !,
,"$,
% .
-
21
G * )* #* &% #; &
#
%
!!
.
* &
(
)
*
&
3
4*
**
% & @ !
(%
@
) (@$ #*
.4
(
%
(* %
+,- !,
&
!! ,"$,
3
% .
-
Bijlage 4 Onderzoek externe veiligheid transport A13
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
Tebodin B.V. Laan van Nieuw Oost-Indië 25 • 2593 BJ Den Haag Postbus 16029 • 2500 BA Den Haag Telefoon 070 348 09 11 • Fax 070 348 06 45
[email protected] • www.tebodin.com
Opdrachtgever: Cleton & COM Project: Risicoanalyse A13
Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Auteur: MB Bicknese Telefoon: 070-3480239 Telefax: +31703480591 E-mail:
[email protected] Datum: 8 september 2008
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 2 van 18
1
08-09-2008
Concept eindrapport
MB Bicknese
S. Tooten
0
013-08-2008
Concept
MB Bicknese
S. Tooten
Wijz.
Datum
Omschrijving
Opsteller
Gecontroleerd
© Copyright Tebodin Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever.
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 3 van 18
Inhoudsopgave
Pagina
1
Inleiding
4
2
Huidige situatie; Studie Haaglanden
5
3
Berekening toekomstige situatie
6
3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.3 3.4 3.4.1 3.4.2
Situatiebeschrijving Modellering Inleiding Vervoersintensiteit Plaatsgebonden risico Berekening Groepsrisico Bevolkingsdichtheden Resultaten Groepsrisico
7 8 8 8 9 9 9 12
4
Verwachte toekomstige situatie 2020
15
5
Conclusies
17
Referentie
18
Bijlagen
Revisie
Datum
Tekeningen
Revisie
Datum
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 4 van 18
1
Inleiding Op het terrein tussen afslag Delft-Noord A13 en de Vrijenbanselaan te Delft wordt op dit moment nieuwbouw geprojecteerd. Daar deze locatie binnen het invloedsgebied van de A13 ligt en het aantal aanwezigen met de nieuwe plannen toe zal nemen, is vanuit de gemeente Rijswijk gevraagd om het voorlopige plan te toetsen aan externe veiligheid en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A13 in het bijzonder. In samenwerking met Tebodin is voorliggende studie uitgevoerd om te onderzoeken of de voorgenomen plannen binnen de wettelijke kaders van de externe veiligheid vallen. Deze kaders worden geformuleerd in de ‘Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen’[1] en de ‘Nota vervoer gevaarlijke stoffen’[2]. Er zijn twee wettelijke normen waaraan voldaan moet worden, te weten; • het plaatsgebonden risico (PR) • het groepsrisico (GR) Daarnaast heeft de veiligheidsregio Haaglanden recent een studie [3] uitgevoerd die de huidige risico’s van het vervoer over de weg in Haaglanden in kaart gebracht. Rijswijk valt onder deze veiligheidsregio. Tot slot is er een eindconcept beschikbaar voor het Basisnet Weg. Hierin staat beschreven hoe men in de toekomst om wil gaan met bouwen langs routen vervoer gevaarlijke stoffen. Al deze documentatie zal kort aan bod komen, en er zal een berekening worden uitgevoerd op basis van huidige rekenregels en programmatuur. Het doel is een goede inschatting te maken betreffende de voorgenomen nieuwbouw ten aanzien van externe veiligheid. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op een dodelijk ongeval ten gevolge van een ongewoon voorval (ongevalscenario) indien een persoon (onbeschermd in de buitenlucht) zich bevindt op een bepaalde plaats waar hij voortdurend (24 uur per dag en gedurende het hele jaar) wordt blootgesteld aan de schadelijke gevolgen van een voorval. Het PR wordt weergegeven in PR-contouren. Zo laat de 10-6 PR-contour die plaatsen zien waar de kans op het overlijden van een persoon eens in de miljoen jaren bedraagt. De beoordelingshoogte is één meter boven de grond. Het PR is onafhankelijk van de bevolkingsverdeling in de omgeving van de inrichting. De wettelijke norm van het plaatsgebonden risico is dat er geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 per jaar contour ligt. Onder een (beperkt) kwetsbaar object wordt onder andere verstaan; woningen, bedrijven, kantoren, scholen etc. Groepsrisico Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval. Het GR wordt vastgelegd in een zogenaamde F(N)-curve en is afhankelijk van de bevolkingsverdeling in de omgeving van het wegvak. In een F(N)-curve staat op de verticale as de kans op overlijden weergegeven. Deze kans wordt uitgedrukt in de eenheid ‘per jaar’. Op de horizontale as staat het aantal slachtoffers weergegeven. De oriëntatiewaarde voor het GR is de rechte lijn gevormd door twee punten van de grafiek frequentie vs. aantal slachtoffers. Deze punten zijn 10-5 per jaar (één op de 100.000 per jaar) voor 10 slachtoffers en 10-7 per jaar (één op de 10.000.000 miljoen per jaar) voor 100 slachtoffers. Bij de toetsing aan de oriëntatiewaarde moet worden bezien of de kans per kilometer route op een bepaald aantal slachtoffers groter is dan bovengenoemde oriëntatiewaarde.
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 5 van 18
Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of een toename van het groepsrisico, moeten beslissingsbevoegde overheden het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het vervoersbesluit of omgevingsbesluit. Dit is in het bijzonder van belang in verband met aspecten van zelfredzaamheid en hulpverlening.
2
Huidige situatie; Studie Haaglanden In april 2008 is in opdracht van de veiligheidsregio Haaglanden het document ‘Verantwoording groepsrisico bij de ruimtelijke inrichting nabij wegen met vervoer van gevaarlijke stoffen’ opgesteld om de inzichtelijkheid en daarmee de efficiency te vergroten bij de beoordeling van de externe veiligheidsrisico’s in relatie tot ruimtelijke ordeningsbesluiten. Hiertoe zijn risicoberekeningen uitgevoerd op basis waarvan de risico’s van de routes gevaarlijke stoffen in de regio zijn gekwantificeerd. Voor het beschouwde weggedeelte waar de nieuwe ontwikkeling langs ligt is er in dit document geen plaatsgebonden risicocontour berekend. De factor ten opzichte van de oriënterende waarde is maximaal 0,006. (zie onderstaande figuur). Door de komst van een nieuwe versie van het rekenprogramma verwachten wij een gewijzigd risicobeeld in verband met o.a. een nieuwe keuze voor voorbeeldstoffen. Bij de berekening van de risico’s voor deze studie zal de huidige situatie opnieuw worden beschouwd.
Figuur 1; Berekende factor t.o.v. oriënterende waarde groepsrisico in de Haaglanden studie [3]
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 6 van 18
3
Berekening toekomstige situatie Om inzicht te verkrijgen in de veranderde risico’s ten gevolge van de voorgenomen activiteiten zullen de volgende twee verschillende situaties worden beschouwd met het rekenprogramma RBMII:
1. de huidige situatie zonder de geprojecteerde bebouwing; vervoersaantallen gebaseerd op 2008; 2. de toekomst situatie met de geprojecteerde bebouwing; vervoersaantallen gebaseerd op 2008; 3. de toekomst situatie waarbij naast de te bouwen woningen ook rekening wordt gehouden met de toename van het vervoer; 2018. Traject Verder is het gedeelte van de A13 beschouwd waarop het plangebied van invloed kan zijn. Daar de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen per kilometer gerekend worden, is het traject beschouwd dat langs het plangebied loopt + 1 kilometer wegvak aan beide kanten van het plangebied. Op deze manier is elke kilometer waarop het plangebied van invloed kan zijn beschouwd.
Invloedsgebied A13 meter
Wateringen
Locatie
Delft
Rijswijk
A13 Delft
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 7 van 18
3.1
Situatiebeschrijving Op de locatie tussen de A13, Vrijenbanselaan en de Rijswijkse Landingsbaan Nabij afrit Delft Noord ligt is de planlocatie gesitueerd. Op dit moment is het stuk land van ongeveer 3 hectare braakliggend. Op dit moment liggen er plannen om op dit stuk land kantoorgebouwen te plaatsen. Het plangebied ligt geheel binnen het invloedsgebied van de A13 . Figuur 2; Huidige situatie plangebied
In de nieuwe situatie zijn een tweetal kantoren gepland en automobielbedrijf met een showroom voor de 2 verkoop van auto’s. De kantoren beslaan ongeveer 8500 m bruto vloer oppervlak. Dit komt ongeveer 2 overeen met 280 personen (1 persoon op 30 m ) op 3 hectare. Dit zou overeenkomen met ongeveer 94 personen per hectare. Voor het autobedrijf is aangenomen dat er gemiddeld 15 mensen aanwezig zijn overdag. In totaal zijn er 100 mensen per hectare aanwezig op de locatie in de nieuwe situatie. Figuur 3 op de volgende pagina is een schematische weergave van de toekomstige bebouwing.
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 8 van 18
Figuur 3; Toekomstige situatie plangebied
3.2
Modellering
3.2.1
Inleiding De risico’s dienen berekend te worden met behulp van het software pakket RBMII, versie 1.2.1 build 7 [3], dat in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is ontwikkeld. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de handleiding behorende bij RBMII, inclusief de aanbevelingen.
3.2.2
Vervoersintensiteit De gegevens met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over de A13 langs het gebied zullen worden gebaseerd op de laatste tellingen die zijn uitgevoerd in 2006 door RWS Dienst Verkeer en Scheepvaart, Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Voor de toekomstige situatie zal aan de hand van het rapport ‘Toekomstverkenning vervoer gevaarlijke stoffen’ [4] de verwachte groei van het vervoer bepaald worden. Dit zijn dezelfde gegevens op basis waarvan de Haaglanden studie is uitgevoerd. Wanneer men deze gegevens in het programma voert kan het plaatsgebonden risico en het invloedsgebied voor het groepsrisico berekend worden. Voor de A13 gelden de volgende vervoerseenheden;
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 9 van 18
Tabel 1; overzicht vervoersintensiteit A13 Prognoses vervoer van gevaarlijke stoffen over de A13 tussen afslag Delft zuid en knooppunt Ypenburg Transport in aantal wagens per jaar LF1 LF2 LT1 LT2 LT3 GF3 GT4 6184
2006 Groei per jaar [2]
1%
2008 2018
6308 6968
24909 1%
284 2,7%
25410 28068
300 391
495 2,7%
32 2,7%
522 681
34 44
2311 0%
63 0,5%
2311 2311
64 67
Het vervoer van de gevaarlijke stoffen is als volgt verdeeld over de week (standaard RBMII gegevens) • 33% van het vervoer vindt overdag plaats; • 71,4% van het vervoer vindt gedurende de werkdagen plaats.
3.3
Plaatsgebonden risico Tabel 2; Plaatsgebonden contouren A13 PR-contour 10-6
PR-contour 10-7
PR-contour 10-8
2008 uitgangssituatie
geen
77 m
336 m
2008 nieuwe situatie
geen
77 m
336 m
2018 toekomst
geen
78 m
340 m
Situatie
De kans dat er een ongeval plaatsvindt ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A13 is kleiner dan 10-6 per jaar. Er is dan ook geen 10-6 contour en geen plaatsgebonden risico knelpunt; er wordt voldaan aan het gestelde in de ‘Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen’.
3.4
Berekening Groepsrisico
3.4.1
Bevolkingsdichtheden Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is op dit moment nog steeds het ‘Groene Boek PGS 1’ [5] aangewezen om de bevolkingsdichtheden te bepalen. Voor inrichtingen is het reeds verplicht om binnen de 10-8 oriënterende waarde contour de aanwezige bevolking gedetailleerder in kaart te brengen. Daar de risicogrenzen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een factor 10 lager liggen, is er voor deze studie de bevolking binnen de 10-7 contour de bevolking gedetailleerd in kaart gebracht. Dit om een zuiverder beeld te krijgen. De bevolking binnen de 10-7 betreft met name bevolking uit Delft en een aantal recreatiegebieden. In 2006 heeft de gemeente Delft een Statistisch jaarboek [6] uitgegeven met daarin onder andere het aantal woningen en aantal werkzame personen per deelgebied. Per woning is conform het ‘Groene boek’[5] uitgegaan van 2,3 Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 10 van 18
mensen per woning. Figuur 4 geeft aan welke deelgebieden binnen het invloedsgebied liggen van de A13, waarbij het donkerblauwe gedeelte het gebied binnen de 10-7 contour is. Het invloedsgebied van de A13 ligt op ongeveer 340 meter (zie tabel 3) van de rand van de buitenste weghelft (vanaf de vangrail), en is weergegeven met lichtblauwe strook. De aanwezigen van de gebieden in Delfgauw, Rijswijk en Den Haag zijn bepaald aan de hand van het ‘Groene boek’. Daar waar zowel mensen wonen en werken zijn de werknemers bij de bewoners opgeteld voor de dagsituatie. Hierbij is bij twijfel uitgegaan van de meest conservatieve aannames.
Figuur 4; Deelgebieden binnen invloedsgebied beschouwde traject Legenda; Wonen Bedrijven Wonen en werken Recreatie Gebied binnen 10-7 Invloedsgebied 1 16
2 15
14
17
4
3
5
6
13
7
12
8
9
11
10
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 11 van 18
Aan de hand van de wijknummers en –indeling van het ‘Statistisch Jaarboek Delft’ en bovenstaande figuur zijn de bebouwingsblokken bepaald. In Figuur 4 is weergegeven hoe de verschillende bebouwing is ingevoerd. In de situatie 2018 is geen rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen met uitzondering van het beschreven plangebied. De bevolkingsdichtheden zijn dan voor alle 3 de situaties gelijk. In Tabel 3 is dit weergegeven.
Tabel 3; Dichtheden deelgebieden binnen invloedsgebied Nr.
Naam deelgebied
Bevolking /Ha
Werkzame pers./Ha
Dag
Nacht
Dag
Nacht
56
80
-
-
Ypenburg 1
Ypenburg 1 en 2
2
Kantoren Rijswijk
3
Bedrijf Poortweg Den Haag
-
-
40
-
4
Den Haag Kantoren Brasserskade
-
-
40
-
5
Sportvelden
-
-
25
-
6
McDonalds
-
-
40
20
7
1601 Ypenburgse Poort
-
-
23
-
8
1600 De Bras recreatiegebied
2
-
-
-
9
1602 Delftsche Hout recreatiegebied
2
-
-
-
10
1205 Bomenwijk
33
47
-
-
11
1203 Sint Joris
34
49
20
-
12
1201 Indische Buurt-Noord
53
76
70
-
13
Vogelwijk
56
80
-
-
14
Kantoren Patrijsweg
-
-
80
-
15
Bedrijven Zuiderweg
-
-
40
-
16
Rijswijkse Golfbaan
2
-
-
-
17
Geprojecteerde bebouwing Emdrie
-
-
100
-
Den Haag
Delft
Rijswijk
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 12 van 18
3.4.2
Resultaten Groepsrisico In de volgende 3 figuren zijn de groepsrisico’s weergegeven van de 3 berekende situaties;
4. de huidige situatie zonder de geprojecteerde bebouwing; vervoersaantallen gebaseerd op 2008; 5. de toekomst situatie met de geprojecteerde bebouwing; vervoersaantallen gebaseerd op 2008; 6. de toekomst situatie waarbij naast de te bouwen woningen ook rekening wordt gehouden met de toename van het vervoer; 2018. Figuur 5; verwachte Groepsrisico 2008 huidige situatie
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 13 van 18
Figuur 6; verwachte Groepsrisico 2008 toekomstige situatie
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 14 van 18
Figuur 7; verwachte Groepsrisico 2020
Tabel 4 Getalsmatige weergave van het groepsrisico voor de gehele route in de drie situaties
GR (/jaar) ten opzicht van oriënterende waarde Max. Frequentie (/jaar), bij 11 slachtoffers Max. Slachtoffers
Situatie I
Situatie II
Situatie III
<0,001
<0,001
<0,001
3 *10-7/jaar
4,6*10-7/jaar
4,7*10 –7/jaar
83
88
88
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 15 van 18
3.5
Conclusie berekeningen Op basis van de berekeningen van de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A13 valt het niet te verwachten dat de voorgenomen activiteiten nu of in de toekomst zullen leiden tot een overschrijding van de huidige wettelijke kaders voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4
Verwachte toekomstige situatie; Basisnet Op dit moment wordt het Basisnet opgesteld, dat het spanningsveld tussen ruimtelijke ordening en vervoer van gevaarlijke stoffen zal moeten verlichten. Globaal houdt dit in dat bij hoofdtransportroutes voor gevaarlijke stoffen (dus ook voor de A13) de ruimtelijke ordening beperkt kan worden. Het Basisnet wordt beschreven in onder andere de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NVGS) [2]. Voor het toetsen van ruimtelijke ontwikkelingen langs deze transportroutes worden twee termen geïntroduceerd; PAG (plasbrand aandachtsgebied), en KOV (Kwetsbaar object vrije zone).
Figuur 8; Voorstel Arcadis voor Basisnet weg. Bij A15 KOV inderdaad verder dan PAG
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 16 van 18
Het PAG is vastgesteld op een zone van 30 meter, waarbij een motivatie gegeven dient te worden (vergelijkbaar met verantwoording groepsrisico) om binnen een dergelijk gebied te bouwen. Bij een KOV gebied, wat eigenlijk de maximale PR 10-6 afstand is, mogen er zoals de titel al zegt geen kwetsbare objecten gebouwd worden (zie Figuur 8). Een zeer recent gepubliceerd rapport ‘Voorstel Basisnet Weg’ [6] geeft aan dat voor het deel van de A13 dat langs het projectplan loopt een PAG van toepassing is. Echter, de geprojecteerde bebouwing valt buiten dit gebied van 30 meter. Er is geen KOV afstand berekend voor het gedeelte waar de geprojecteerde bebouwing langs ligt. De status van het document is ‘voorstel’, maar dit onderzoek zal zeker als input dienen voor de op handen zijnde Wet vervoer gevaarlijke stoffen, en het eventueel toekomstige Besluit externe veiligheid Transportroutes. De studie wijst uit dat hiervoor genoemde toekomstige toetsingskaders niet van toepassing lijken.
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 17 van 18
5
Conclusies •
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A13 leidt in zowel de huidige als de toekomstige situatie tot een plaatsgebonden risico (PR) contour kleiner dan 10-6. Het PR voldoet daarmee aan de norm gesteld in de ‘Circulaire vervoer gevaarlijke stoffen’.
•
Het groepsrisico (GR) zal in de toekomstige situatie toenemen, echter, de bijdrage van het plangebied is relatief laag.
•
In zowel de bestaande situatie als de toekomstige situatie wordt de oriëntatiewaarde van het GR voor het beschouwde baanvlak niet overschreden. Hiermee wordt voldaan aan de ‘Circulaire vervoer gevaarlijke stoffen’. De factor ten opzichte van de oriënterende waarde blijft ruim onder de waarde, het groepsrisico neemt beperkt toe door de voorgenomen bebouwing.
•
In de nabije toekomst zal er een nieuwe wetgeving worden opgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de vorm van het Basisnet. Voorlopige berekeningen van de impact van dit Basisnet wijzen uit dat de geplande ontwikkelingen rond het weggedeelte langs het plangebied geen beperkingen opgelegd krijgen. De verwachting is dan ook dat het plan binnen de kaders zal vallen van het Basisnet.
•
Op het gebied van externe veiligheid zijn er met de huidige plannen geen beperkingen ten aanzien van externe veiligheid. Dit is een voorlopige conclusie. Men dient, bij vaststelling van de plannen, opnieuw te toetsen aan externe veiligheid. Hierbij zijn de afstand van de bebouwing tot de A13 en persoonsdichtheden binnen het plangebied de belangrijkste factoren.
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Tebodin B.V. Ordernummer: T38858.03 Documentnummer: 3800764 Revisie: 1 Datum; 8 september 2008 Pagina: 18 van 18
Referentie [1]
Ministeries van V&W, VROM en BZK, Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, 2004
[2]
Ministeries van V&W, VROM en BZK, Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen, 2005
[3]
AVIV, RBM II versie 1.2.1 Build: 222, 5 mei 2008
[4]
Ministerie van Verkeer en waterstaat, Toekomstverkenning vervoer gevaarlijke stoffen, mei 2007
[5]
Ministeries van V&W, SZW en BZK, Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 1 (PGS 1), maart 2005
[6]
Statistisch jaarboek 2006, Gemeente Delft, mei 2007
Risicoanalyse A13 Groepsrisico nieuwbouw Rijswijk Emdrie
Bijlage 5 Watertoets
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
Watertoets bestemmingsplannen Vrijenban en Molenhof gemeente Rijswijk
Gemeente Rijswijk 7 april 2011 Conceptrapport 9W1423
HASKONING NEDERLAND B.V. RUIMTELIJKE ONTWIKKELING
George Hintzenweg 85 Postbus 8520 3009 AM Rotterdam +31 (0)10 443 36 66 (010) 443 36 88
[email protected] www.royalhaskoning.com Arnhem 09122561
Documenttitel
Verkorte documenttitel
Watertoets bestemmingsplannen Vrijenban en Molenhof gemeente Rijswijk Watertoets Vrijenban en Molenhof Rijswijk
Status
Conceptrapport
Datum
7 april 2011
Projectnaam
Watertoets bestemmingsplannen Vrijenban en Molenhof Rijswijk
Projectnummer
9W1423
Opdrachtgever
Gemeente Rijswijk
Referentie
Auteur(s) Collegiale toets Datum/paraaf Vrijgegeven door Datum/paraaf
9W1423/R20110407/501592/Rott
ir. A.P. (Annette) van den Berg M. (Matthijs) van Ginneken MSc ………………….
………………….
ir. F. (Frans) Jorna ………………….
………………….
Telefoon Fax E-mail Internet KvK
INHOUDSOPGAVE Blz. 1
INLEIDING 1.1 1.2
1 1 2
Watertoets Leeswijzer
2
BELEIDSUITGANGSPUNTEN 2.1 Waterbeleid 2.1.1 Nationaal en Europees beleid 2.1.2 Provinciaal beleid 2.1.3 Regionaal beleid 2.1.4 Gemeentelijk beleid 2.2 Uitgangspunten Watertoets 2.2.1 Veiligheid en waterkeringen 2.2.2 Waterkwantiteit 2.2.3 Watersysteemkwaliteit en ecologie 2.2.4 Onderhoud en bagger 2.2.5 Afvalwater en riolering
3 3 3 4 4 6 6 7 7 7 8 8
3
BESCHRIJVING ACTUELE SITUATIE 3.1 Ligging plangebied 3.2 Veiligheid en waterkeringen 3.3 Waterkwantiteit 3.4 Watersysteemkwaliteit en ecologie 3.5 Onderhoud en bagger 3.6 Afvalwater en riolering
9 9 10 12 15 15 15
4
TOEKOMSTIGE SITUATIE 4.1 Herziening bestemmingplan Vrijenban 4.2 De herontwikkeling van woonwagencomplex
17 17 19
5
CONTACTPERSONEN
21
6
WATERPARAGRAAF
23
7
LITERATUUR
27
Watertoets Conceptrapport
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
1
INLEIDING In deze watertoets komen twee plannen aan de orde: - de herziening van het bestemmingsplan Vrijenban te Rijswijk en - de herontwikkeling van woonwagencentrum Molenhof inclusief bijbehorende herziening van het bestemmingsplan, gelegen binnen Vrijenban te Rijswijk. Het bestemmingsplan voor de wijk Vrijenban en directe omgeving in het zuiden van Rijswijk, wordt herzien. Het betreft een algehele herziening van de geldende bestemmingsplanregelingen in dit gebied. Met het nieuwe bestemmingsplan worden diverse belangen met hun ruimtelijke effecten tegen elkaar afgewogen. Hiervoor worden diverse studies en onderzoeken uitgevoerd, een daarvan is de Watertoets. Binnen de wijk Vrijenban ligt het woonwagencentrum Molenhof. Zowel naar het oordeel van de bewoners als naar het oordeel van de gemeente Rijswijk is het wenselijk om de situatie op het woonwagencentrum Molenhof te verbeteren. Er gelden op dit moment meerdere bestemmingsplannen voor het woonwagencentrum. De revitalisering van Molenhof is op basis van deze plannen niet mogelijk. Er wordt daarom een nieuw bestemmingsplan vastgesteld, waarmee één heldere regeling voor het nieuwe woonwagencentrum ontstaat. Ook voor deze ontwikkeling dient een Watertoets uitgevoerd te worden. De Watertoets is uitgevoerd met beide doelen, maar de waterparagraaf is specifiek gemaakt voor de twee plannen.
1.1
Watertoets In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte Watertoets. De Watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De Watertoets omvat het gehele proces van het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en het uiteindelijke beoordelen van wateraspecten in plannen en besluiten. Dit resulteert uiteindelijk in de Waterparagraaf. De Waterparagraaf is “een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding”. In de Waterparagraaf neemt de initiatiefnemer het wateradvies op van de waterbeheerder, motiveert de eventuele afwijkingen hiervan en stelt eventuele compenserende of mitigerende maatregelen voor.
De waterbeheerder, in dit geval het Hoogheemraadschap van Delfland (hierna te noemen Delfland), stelt in dit proces de kaders voor de waterhuishouding vast. Als onderdeel hiervan worden de bestaande wateropgave en de wateropgave voor de ontwikkeling Molenhof bepaald. De wateropgave houdt in dat voldoende bergingscapaciteit wordt gerealiseerd voor de compensatie van de toename van verhard oppervlak of het dempen van sloten. Daarnaast geeft Delfland aan welk beleid en welke criteria aangehouden moeten worden voor bijvoorbeeld het graven van open water en lozingen van regenwater op de riolering en/of het oppervlaktewater. Naast het beleid van het Hoogheemraadschap dient rekening te worden gehouden met het gemeentelijke beleid voor water en riolering. Voor deze Watertoets is dat de gemeente Rijswijk.
1.2
Leeswijzer Achtereenvolgens vindt u in deze rapportage de specifieke uitgangspunten en richtlijnen voor de Watertoets in hoofdstuk 2, een beschrijving van het huidige watersysteem in hoofdstuk 3, een beschrijving van het effect van de nieuwbouw op het watersysteem in hoofdstuk 4 en een overzicht van de contactpersonen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt de Waterparagraaf weergegeven. Hoofdstuk 7 bevat de gebruikte literatuur.
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Watertoets Conceptrapport
2
BELEIDSUITGANGSPUNTEN
2.1
Waterbeleid
2.1.1
Nationaal en Europees beleid Nationaal Waterplan In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening. Naast alle plannen om Nederland in de toekomst veilig en leefbaar te houden, is de uitvoering van maatregelen nu al in volle gang. Bijvoorbeeld de projecten Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken zijn in uitvoering en moeten in 2015 gereed zijn. Ook worden langs de kust de zogenoemde zwakke schakels aangepakt en vindt versterking plaats door zandsuppleties. Adviescommissie Waterbeheer 21 eeuw Om problemen in waterkwaliteit en waterkwantiteit te bestrijden is de Adviescommissie Waterbeheer 21e eeuw met de trits vasthouden, bergen en afvoeren gekomen. Met het vasthouden van water wordt geanticipeerd op de klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, daling van de bodem en verstedelijking. Nationaal Bestuursakkoord Water In verschillende beleidsregels is vastgelegd dat het watersysteem zowel op kwantitatief gebied als kwalitatief gebied voor 2015 op orde moet zijn. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is de afspraak gemaakt om de lokale en regionale watersystemen op orde te brengen, waarvoor het watersysteem wordt getoetst aan de geldende inundatienormen. Vanuit de NBW is ook een trits met betrekking tot de waterkwaliteit geformuleerd: schoonhouden, scheiden en schoonmaken. Water dient allereerst schoongehouden te worden, waar nodig kan dit door het scheiden van waterstromen. Als dit beide niet kan, dient water te worden gezuiverd.
Watertoets Conceptrapport
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Kaderrichtlijn Water De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) bevat doelstellingen met betrekking tot het waterkwalitatieve deel van het watersysteem. De doelstellingen van richten zich vooral op de waterkwaliteit en de ecologische toestand van watersystemen en gelden voor alle waterlichamen in Europa. Voor de waterlichamen is bepaald wat het type is en daar horen maatlatten bij voor de chemische en ecologische te bereiken toestand. De termijn waarop die doelstelling moet worden gehaald kan verschillen, echter voor de beschermde gebieden geldt 2015. Op basis van het verschil tussen de huidige situatie en deze te bereiken toestand, zijn maatregelenprogramma's opgesteld. Voor de uitvoering hiervan geldt een resultaatverplichting aan het einde van de planperiode. 2.1.2
Provinciaal beleid Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven: 1. Waarborgen waterveiligheid; 2. Zorgen voor mooi en schoon water; 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening; 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem. In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad. Naast de visie heeft de provincie een Actieprogramma Water opgesteld. In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.
2.1.3
Regionaal beleid Regionaal Bestuursakkoord Water Om de wateroverlast gezamenlijk aan te pakken is op initiatief van het Stadsgewest Haaglanden, de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Delfland het ‘Waterkader Haaglanden’ opgericht, en is in februari 2006 - in navolging van het Nationaal Bestuursakkoord Water - een Regionaal Bestuursakkoord Water Haaglanden ondertekend. Dit akkoord heeft als doelstelling het op orde hebben van het watersysteem in 2015. Daarbij wordt gestreefd naar een robuust en beheersbaar watersysteem dat zoveel mogelijk is gebaseerd op de principes van vasthouden, bergen en afvoeren.
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Watertoets Conceptrapport
Het akkoord bevat afspraken omtrent het opstellen / actualiseren van gemeentelijke waterplannen, de ruimtelijke verankering van waterbergingsopgaven in bestemmingsplannen en het gezamenlijk (overheidsorganen en bedrijfsleven) zoeken naar innovatieve oplossingen. Waterkwantiteit Delfland is in 1998 gestart met het project Afvoer- en Bergingscapaciteit Delfland, kortweg ABC-Delfland, omdat het dat jaar te maken kreeg met wateroverlast. Om zich in de toekomst hier tegen te wapenen, wordt meer verwerkingsruimte gecreëerd voor een plotselinge toename van de waterhoeveelheid, zoals bij hevige regenbuien. Dit is opgenomen in het beleid ABC-polders dat mede is gebaseerd op het landelijke beleid. De volgende uitgangspunten zijn met name voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van belang: • Voor stedelijk gebied geldt een bergingsnorm voor open water van 325 m3/ha bruto verhard oppervlak • Voor verhard oppervlak geldt een maximale afvoer van 20 m3/min/100ha • In de eerste plaats dient regenwater op de locatie te worden vastgehouden in de bodem, ten tweede te worden geborgen in de vorm van oppervlaktewater Verder streeft Delfland naar het vasthouden van gebiedseigen water en het beperken van inlaat van gebiedsvreemd water, duurzaam stedelijk waterbeheer, voorkomen van afwenteling van knelpunten naar andere gebieden en het realiseren van robuuste watersystemen. Dit is verder uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010 – 2015. Voor Rijswijk is dit gezamenlijk met de gemeente verder geconcretiseerd in het waterplan Rijswijk (zie kopje gemeentelijk beleid). Waterkwaliteit Delfland streeft naar schoon en biologisch gezond water in kanalen, sloten en plassen. Delfland legt daarom zoveel mogelijk natuurvriendelijke oevers aan, omdat deze voor een grotere variatie in flora en fauna zorgen en een zuiverend vermogen hebben. Daarnaast streeft Delfland naar het zoveel mogelijk voorkomen van diffuse vervuilingsbronnen naar het oppervlaktewater. Diffuse bronnen zijn verspreid voorkomende bronnen van verontreiniging die kunnen leiden tot een verminderende water(bodem)kwaliteit. Het wassen van auto’s op straat, hondenpoep, het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (lood, koper, zink en dergelijke) en hout dat is behandeld met een anti-rotmiddel moet worden teruggedrongen. Het is wettelijk verboden om zonder vergunning afvalwater direct te lozen op sloten en kanalen. Delfland is in zijn beheersgebied belast met de uitvoering van deze aspecten van de Waterwet.
Watertoets Conceptrapport
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Veiligheid Het Hoogheemraadschap van Delfland zet zich in voor de waterveiligheid van haar beheersgebied. Het bouwen en opslaan op waterkeringen mag niet zonder meer en hierop is de Delfllands Algemene Keur van toepassing. Het maken van werken (waaronder bouwen) in de leggerzone waterstaatswerk heeft strengere eisen dan het maken van werken in de beschermingszone van de waterkering. Met deze Keurbepalingen wil Delfland voorkomen dat de stabiliteit of het functioneren van de waterkering wordt beïnvloed. Tevens moet de waterkering in de toekomst, indien nodig, opgehoogd of verbreed kunnen worden, hiervoor is een profiel van vrije ruimte vastgesteld. In veenkaden is het geheel niet toegestaan om in de leggerzones van de waterkeringen werken te maken. 2.1.4
Gemeentelijk beleid De gemeente Rijswijk is vooral verantwoordelijk voor de ruimtelijke aspecten in het stedelijk gebied en voor de inzameling en afvoer van afvalwater, hemelwater en grondwater. De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe ontwikkelingen, voortkomend uit het Gemeentelijk Rioleringsplan en het Waterplan: • • •
Het scheiden van vuile en schone waterstromen; Verbeteren van de waterkwaliteit en beleving van water; Verbeteren van de waterberging en waterafvoer.
In het waterplan Rijswijk heeft Vrijenban het streefbeeld ‘Praktisch Water’ gekregen. Dit is het basisniveau voor het watersysteem. De reden hiervoor is dat er weinig oppervlaktewater in de wijk aanwezig is. Wel is er een aantal riooloverstorten, waardoor de potenties van het watersysteem beperkt zijn. Het water voldoet aan de NBW normen en er zijn vaste peilen De waterkwaliteit en de kwaliteit van de waterbodem zijn voldoende. Plaatselijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd ten behoeve van de belevingswaarde. De ruimtelijke kwaliteit van het water is daarmee voldoende. Het water en haar oevers worden redelijk schoon gehouden. Binnen het Waterplan is aangegeven dat in het zuidelijke deel van de Hoge Broekpolder (Vrijenban) 1.900 m3 waterberging gerealiseerd moet worden. De benodigde ruimte voor deze opgave kan worden gevonden in een groene wig in de Vrijenban (bruto ruimte ca. 25.000 m2). Daarvan zou een oppervlak van ca. 6.300 m2 nodig zijn voor waterberging (op basis 1.900 m3 en een maximale peilfluctuatie van 30 cm).
2.2
Uitgangspunten Watertoets Het hoogheemraadschap van Delfland dient betrokken te worden in de planfase van de bestemmingsplanwijziging. Hiermee wordt invulling gegeven aan de watertoets. Onderstaand zijn de relevante beleidsuitgangspunten van Delfland en gemeente Rijswijk opgesomd.
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Watertoets Conceptrapport
2.2.1
Veiligheid en waterkeringen Delfland kent twee typen waterkeringen: - primaire waterkeringen (zeewering en Delflandsedijk); - regionale waterkeringen: o binnenwaterkering (Maasdijk); o boezemkaden; o polderkaden; o landscheidingen; o waterscheidingen. In de legger zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit een kernzone en beschermingszones. Beide typen zones moeten worden overgenomen in bestemmingsplannen. Binnen de kernzone en de beschermingszones zijn op basis van de Keur beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerende vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.
2.2.2
Waterkwantiteit -
-
2.2.3
Daar waar de watertoets verplicht is, hanteert Delfland een waterbergingsnorm van 325 m3 / ha. Als binnen de plangrens niet aan deze norm voor oppervlaktewaterberging kan worden voldaan, zijn aanvullende maatregelen binnen hetzelfde peilgebied (bij voorkeur binnen het plangebied) noodzakelijk om toch voldoende berging te realiseren. Als in de huidige situatie meer water aanwezig is dan de norm vereist, dan geldt de bestaande hoeveelheid als minimum (dempen = graven). Dit volgt niet alleen uit de normering die is vastgesteld in het kader van ABCDelfland, maar ook uit de Keur.
Watersysteemkwaliteit en ecologie -
-
Zorg ervoor dat watergangen zo min mogelijk een fysieke barrière vormen voor dieren. Houdt bij de inrichting van oevers zoveel mogelijk rekening met het ecologisch functioneren van deze oevers. Voor nieuw in te richten oevers in stedelijk en landelijk gebied leest u in de alinea Richtlijnen aanleg natuurvriendelijke oevers de minimale en de optimale inrichtingskenmerken. Compenseer te verwijderen natuurvriendelijke oevers (bijvoorbeeld bij dempingen) door aanleg van nieuwe in hetzelfde peilgebied. Zorg ervoor dat bij de inrichting van (natuurvriendelijke) oevers een zo veilig mogelijke situatie ontstaat voor (kleine) kinderen.
Watertoets Conceptrapport
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
2.2.4
Onderhoud en bagger -
-
-
2.2.5
Houd bij de ruimtelijke inrichting rekening met de eisen voor onderhoud van de watergangen. Onderhoud vanaf de kant heeft de voorkeur van Delfland, zowel uitvoeringstechnisch als financieel. Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte. o Bij watergangen met een breedte tot 5 meter (gemeten op de waterlijn) is een onderhoudsstrook aan één zijde voldoende. Langs elke watergang zijn stroken nodig waar de aangelanden bij onderhoud, bagger en plantenresten uit de watergang kunnen bergen. Deze stroken zijn 1 meter breed vanuit de insteek. Langs een natuurvriendelijke oever is in alle gevallen een onderhoudsstrook van 4 meter vereist. Leg bij nieuwe projecten de onderhoudsstrook aan als een doorgaand berijdbaar onderhoudspad, vrij van obstakels en bebouwing, dat vanaf de openbare weg bereikbaar is. Zorg bij nieuw aan te leggen watergangen voor voldoende ruimte op de oevers om de baggerspecie te kunnen bergen. Maak bij de uitgifte van particuliere percelen langs watergangen afspraken over het onderhoud.
Afvalwater en riolering Hemelwater - Hanteer de voorkeursvolgorde: o hemelwater vasthouden voor benutting; o water opvangen door toepassen van vegetatiedaken; o (in-)filtratie van afstromend hemelwater; o afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater; o afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI. - Gebruik zo weinig mogelijk verhard oppervlak en voer verharding zoveel mogelijk uit in waterdoorlatende vorm. - Sluit bij ruimtelijke plannen voor nieuwe woongebieden en bedrijventerreinen schoon hemelwater en drainagewater niet aan op de riolering. - Vang afstromend hemelwater bij voorkeur op binnen het peilvak waar het valt. Afvalwater - Houd in bestemmingsplannen voor nieuwe of te herstructureren woongebieden en bedrijventerreinen rekening met de beschikbaarheid van voldoende capaciteit in het rioolstelsel en in afvalwaterzuiveringsinstallatie. Dit om riooloverstortingen te voorkomen. - Kijk in principe bij elke bestemmingswijziging naar de mogelijkheden voor afkoppelen van verharde oppervlakken en het scheiden van waterstromen.
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Watertoets Conceptrapport
3
BESCHRIJVING ACTUELE SITUATIE
3.1
Ligging plangebied Het plangebied van het bestemmingsplan ‘Vrijenban’ is gelegen in het zuidoosten van Rijswijk. Het plangebied bestaat grofweg uit de driehoek gevormd door de RijnSchiekanaal, de gemeentegrens met Delft en de Zuiderweg. Zie figuur 1 voor de precieze begrenzing van het plangebied. In het zuiden wordt de plangrens gevormd door de gemeentegrens met Delft tussen het Rijn-Schiekanaal en de Vrijenbanselaan. Deze grens loopt door het midden van de Broekmolensloot. In het noordoosten wordt de plangrens gevormd door de sloot ten westen van rijksweg A13 en de sloot ten westen van golfbaan van de Rijswijkse Golfclub. De westelijke grens van het plangebied loopt midden door het RijnSchiekanaal. Het plangebied van het bestemmingsplan Molenhof betreft het terrein van de huidige locatie van het woonwagencentrum Molenhof plus een aantal aangrenzende gronden aan de noordwestzijde voor de uitbreiding van het terrein. Zie figuur 1 voor de exacte begrenzing van het plangebied. Aan de kant van de Vrijenbanselaan vormt de berm van de trambaan de grens van het plangebied. Aan de overige drie zijden is de kant van de sloot als begrenzing aangehouden. Figuur1: plangebied bestemmingsplan Vrijenban (rood) en Molenhof (ongearceerd in het midden)
Watertoets Conceptrapport
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
3.2
Veiligheid en waterkeringen Het plangebied wordt omringd door boezemkades en polderkades. Figuur 2: Waterkeringen (Hoogheemraadschap van Delfland, 2010)
plangebied
De normering van de regionale waterkeringen is gebaseerd een veiligheid per polder (naar analogie met de dijkring maar dan op de schaal van een polder). Naarmate de mogelijke schade bij overstroming vanuit de boezem groter is, zal de norm hoger zijn. De provincies hebben dit vertaald in vijf veiligheidsklassen (klassen 1 t/m 5) met normen van respectievelijk 1:10, 1:30, 1:100, 1:300 en 1:1000. De boezemkade langs het plangebied heeft veiligheidsklasse 3. De waterkeringen in het plangebied zijn in meer detail weergegeven in figuur 3.
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Watertoets Conceptrapport
Figuur 3: Waterkeringen plangebied
Omdat de waterkering ruimtebeslag tot gevolg heeft is er de relatie met de ruimtelijke ordening. Een waterkering (leggerzone waterstaatswerk) dient in een bestemmingplan van de gemeente de bestemming van de waterstaatkundige functie te verkrijgen. Figuur 4: Leggerzone waterstaatswerk (Hoogheemraadschap van Delfland, 2010)
Watertoets Conceptrapport
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Voor kades waar geen dijksloot aanwezig is, is de afstand ‘binnenkruinlijn – grens waterstaatswerk/beschermingszone (binnendijks) af te lezen in onderstaande tabel. Deze zone dient in het bestemmingsplan als waterkering bestemd te worden. Voor kades waar een dijksloot aanwezig is, loopt de waterstaatszone tot de niet aan de zijde van de binnenwaterkering gelegen insteek van de dijksloot (zie ook onderstaande tabel). Deze zone dient in het bestemmingsplan als waterkering bestemd te worden. Tabel 1: te bestemmen leggerzones Kernzone (= Kade langs
Peil
Peil
waterstaatszone) vanaf
peilvak
Kade langs
buitenzijde
binnenzijde
waterlijn
Beschermingszone
(binnenzijde)
(buitenzijde)
m NAP
m NAP
m
m
VIIa
boezem
-0,43
-1,35
12,60
15
VIIb
boezem
-0,43
-0,70
9,35
15
VII
boezem
-0,43
-1,65
14,10
15
VIII
Lage
-4,70
-2,43
19,35
15
-4,70
-1,65
23,25
15
Broekpolder VII
Lage Broekpolder
3.3
Waterkwantiteit Het plangebied is voor het overgrote deel onderdeel van de Hoge Broekpolder en betreft de peilgebieden VII, VIIa, VIIb en VIII (zie ook figuur 4). Peilvakken VIIa en VIIb wateren middels stuwen af op peilvak VII; dit peilvak watert middels een stuw af op peilvak VI (buiten het plangebied) dat bemalen wordt. Peilvak VIII water middels een vaste stuw af op de aangrenzende Lage Broekpolder, onderdeel van Polder Ypenburg. Tabel 2: peilen per peilvak Hoge Broekpolder Peilgebied
Peil (m NAP)
VIIa
-1,35
VIIb
-0,70
VII
-1,65
VIII
-2,43
Woonwagencomplex Molenhof ligt in peilvak VII. De ontwikkellocatie Vrijenbanselaan ligt in de Lage Broekpolder in een peilvak met een flexibel peil van NAP-4,5/NAP-4,7 m.
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Watertoets Conceptrapport
Figuur 4: Hoge Broekpolder (Gemeente Rijswijk en Hoogheemraadschap van Delfland, 2008)
Ontwikkellocatie Vrijenbanselaan
Het watersysteem in Vrijenban wordt gekarakteriseerd door een beperkte hoeveelheid open oppervlaktewater, veelal verbonden met (lange) duikers.
Watertoets Conceptrapport
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Figuur 5: Watersysteem (Hoogheemraadschap van Delfland 2010)
Wateropgave vanuit het verleden Vanuit het verleden is er in Vrijenban een aantal aspecten van belang voor de wateropgave gaat om het volgende: - Historisch tekort (Waterplan): dit betreft een opgave van het Hoogheemraadschap van Delfland (ABC Delfland). Voor dit deel wordt water opgestuwd d.m.v. stuwen. Het gaat om 6.600 m3 water rond de golfbaan, 1.900 m3 in en rond Vrijenban. Ook het vergroten van het gemaal Vrijenban zit in het Waterplan. - De Ruijt II: 243 m2 compensatie nodig aan de oostzijde van de trambaan. Er wordt een duiker aangelegd tussen de locatie van De Ruijt II en de compensatielocatie aan de oostzijde van de trambaan.
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Watertoets Conceptrapport
-
3.4
Tramlijn 19: uit waterparagraaf in het bestemmingsplan “Tramlijn 19” blijkt dat 1.850 m2 nieuw compensatiewater moet worden gegraven, gesitueerd ten noorden en ten westen van het woonwagencentrum. Ook moeten stuwen verplaatst/gewijzigd worden. In het BP staat ook dat 'aanvullend nog waterberging gerealiseerd wordt door het graven van een plasberm en het verbreden van de waterpartij in de oksel van de Vrijenbanselaan en Zuiderweg’. Er is door Delfland een keurvergunning afgegeven. De daadwerkelijke uitvoering is de verantwoordelijkheid van het Stadsgewest Haaglanden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie De biologische waterkwaliteit blijkt overwegend matig, gemeten naar de STOWAbeoordelingsmethodiek. Wat betreft de waterbodemkwaliteit is in enkele watergangen in peilvak VII sprake van waterbodemkwaliteit 2 matig verontreinigd (volgens de beoordelingsmethodiek van NW4). Alle overige watergangen hebben waterbodemkwaliteit 0 niet verontreinigd of 1 licht verontreinigd. Er bevinden zich in het plangebied geen oevers die specifiek zijn aangewezen als natuurvriendelijke oever.
3.5
Onderhoud en bagger Binnen het bestemmingplangebied bevinden zich geen baggerdepots. Het beheer en onderhoud van de A-watergangen wordt uitgevoerd door Delfland, voor de overige watergangen is dit de verantwoordelijkheid van de gemeente.
3.6
Afvalwater en riolering De wijk Vrijenban heeft grotendeels een gescheiden stelsel. Alleen het oude gedeelte aan de Broekmolenweg en Delftweg heeft een gemengd rioolstelsel.
Watertoets Conceptrapport
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Watertoets Conceptrapport
4
TOEKOMSTIGE SITUATIE
4.1
Herziening bestemmingplan Vrijenban Bestemmingen De toekomstige situatie voor het gebied Vrijenban bevat geen wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie. Het is van belang de waterhuishoudkundige functies goed in het bestemmingsplan op te nemen. Dat betreffen de volgende bestemmingen: Tabel 3: te geven bestemmingen Waterhuishoudkundige functie
Bestemming
Waterkering (leggerzones)
Waterkering
Watergang
Water
Natuurvriendelijke oever
Water
Onderhoudstrook
Groen
Overige waterhuishoudkundige inrichtingen ten behoeve van beheer
Kan voorkomen binnen elke bestemming
en / of onderhoud
Ontwikkelingen In het bestemmingplan Vrijenban wordt de ontwikkeling van een locatie aan de Vrijenbanselaan mogelijk gemaakt. In onderstaande figuur is deze locatie aangeduid. Figuur 6: Locatie Ontwikkellocatie Vrijenbanselaan
Watertoets Conceptrapport
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
In het verleden zijn plannen gemaakt voor de ontwikkeling van de locatie. Toen is met Delfland overeenstemming bereikt over de waterhuishoudkundige randvoorwaarden voor de ontwikkeling. De richting van de ontwikkeling is inmiddels (weer) onbekend, maar de randvoorwaarden zijn nog steeds geldend (en worden opgenomen als voorwaarden in het bestemmingsplan): - Berging van hemelwater binnen de locatie; In het bestemmingsplan wordt de voorwaarde opgenomen dat pas gebouwd mag worden, wanneer nieuw oppervlaktewater wordt gerealiseerd volgens de norm van 325 m3 / ha. - De maximaal toelaatbare peilstijging in het betreffende peilvak is 0,4 m (maximaal NAP -4,1 m). De watergang langs de rijksweg A13 is een polderwatergang van de Lage Broekpolder. - Aanliggende watergangen (op hetzelfde peil, dus voor dit plangebied de Lage Broekpolder) mogen voor 50% worden toegerekend aan het bruto plangebied als waterberging. In de huidige situatie is in het plangebied circa 120 m² oppervlaktewater aanwezig. Met een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,4 m is dit 48 m³ waterberging. - Nabij het plangebied ligt een ecologische verbindingszone. Bij het ontwerp van het plan dient hiermee rekening gehouden te worden. - Langs het plangebied loopt een polderwaterkering. Voor de activiteiten binnen de leggerzones is een watervergunning vereist. - Voor het dempen en het graven van watergangen en voor het plaatsen van een duiker in de watergang is een watervergunning vereist. - De peilhoogte van de gebouwen wordt zodanig ontworpen dat geen schade optreedt als gevolg van hoge waterstanden. Hieraan wordt het ontwerp getoetst. De huidige oppervlaktewaterpeilen zijn hierbij het uitgangspunt. - Indien het water geconcentreerd wordt aangelegd als ‘waterberging’, dient ten minste 1/3 deel (het middelste deel) van de waterberging op diepte te zijn. De minimale diepte van de waterberging is 50 cm. Bij een breedte van meer dan 5 m is dit 1 m. - Eénzijdig onderhoud volstaat langs een watergang van maximaal 5 m breed. De watergang langs de polderkade is breder dan 5 meter, zodat tweezijdig onderhoud noodzakelijk is. Onderhoudsstroken zijn vier meter breed en obstakelvrij. Voor de watergang langs de rijksweg wordt uitgegaan van onderhoud vanaf de rijkswegzijde. Het plan laat voldoende ruimte langs de watergang voor de ontvangst van onderhoudsspecie. - Onderhoud van de waterberging op het eigen terrein is de verantwoordelijkheid van de terreineigenaren. - Het plangebied wordt voorzien van een gescheiden rioolstelsel. In overleg met gemeente en Delfland en op basis van de ‘Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakken’ wordt het rioolstelsel en eventuele zuiveringsvoorzieningen nader gedetailleerd. - Aangezien momenteel nog geen riolering op het terrein aanwezig is, zal het vuilwater met een persriool naar de dichtstbijzijnde riolering moeten worden gebracht.
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Watertoets Conceptrapport
Waterhuishouding Geconstateerd is, dat 'waterberging' niet als zodanig een groot probleem is, maar dat de beperkte verbindingen tussen de diverse gebieden c.q. de beperkte doorstroming van water in het gebied dat wél zijn. Kort gezegd: het water in het gebied is niet goed verdeeld. Vooral het woongebied ten zuidoosten van de Vrijenbanselaan en het woongebied ten zuidwesten van de Broekmolenweg kunnen bij een piekbelasting het hemelwater niet goed bergen dan wel afvoeren. Het is zaak, het veiligheidsrisico met betrekking tot water in het gebied zo klein mogelijk te houden. De verbetering van de totale waterstructuur is daarbij de belangrijkste opgave. Het is daarom in Vrijenban vooral van belang dat er een betere doorstroming naar het noordelijker gelegen gebied wordt gecreëerd. Dit kan ofwel door bestaande sloten te verbreden ofwel door nieuwe verbindingen te realiseren. Ook kunnen nieuwe stuwen en duikers een hoop goed doen. Het bestemmingsplan "Molenhof" staat deze oplossingsrichtingen niet in de weg. Immers, binnen alle relevante bestemmingen ("Groen", "Verkeer - 3" e.d.) is de realisatie van nieuw (oppervlakte)water mogelijk. Het bestemmingsplan ziet echter niet op concrete oplossingsrichtingen, omdat een bestemmingsplan slechts aspecten kan toelaten ('toelatingsplanologie') en niet kan afdwingen. De gemeente Rijswijk werkt momenteel én in de komende jaren verder aan het realiseren van een adequate oplossingsrichting voor de waterhuishouding in Vrijenban. Om de voornoemde wateropgave op te lossen wordt gedacht aan het realiseren van een grotere waterpartij in het huidige groengebied ten noordwesten van het Molenhof. In samenwerking met Delfland zal bekeken worden welke oplossingsrichting uiteindelijk het kleinste veiligheidsrisico voor het gebied kan bewerkstelligen. Dit voornemen is vastgelegd in Waterplan Rijswijk 2008-2015 (gemeente Rijswijk en Hoogheemraadschap van Delfland, 2008).
4.2
De herontwikkeling van woonwagencomplex Ter plaatse van de woonwagenlocatie "Molenhof" wordt, door de vergroting van het bestaande woonwagenterrein, het areaal aan verharding / bebouwing vergroot. Voor heel Vrijenban is echter in het Waterplan al uitgegaan van een bepaald percentage verharding / bebouwing (namelijk 40-60%, de vaste norm voor "Stedelijk Gebied"). Een dergelijke ondergeschikte herinrichting is op dit percentage niet van invloed. De toename hoeft dan ook niet één op één gecompenseerd te worden. Wel is het noodzakelijk aandacht te besteden aan de waterhuishouding in groter verband. Vrijenban is, in waterhuishoudkundig opzicht, een kwetsbaar gebied. Op basis van de voornoemde 40-60% is namelijk in het Waterplan én in het beleid van Delfland gekeken welke problemen in de wijk optreden of zullen gaan optreden. Logischerwijs moeten dempingen van watergangen gecompenseerd worden. Hiervoor is ook een watervergunning vereist.
Watertoets Conceptrapport
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Figuur 7: Stedenbouwkundig plan Molenhof.
Het vernieuwde Molenhof zal worden uitgevoerd met een gescheiden stelsel.
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Watertoets Conceptrapport
5
CONTACTPERSONEN Initiatiefnemer: Gemeente Rijswijk Wanne Verweij Telefoon: (070) 326 1135 Email:
[email protected] Monique de Hoog Telefoon: (070) 326 1121 Email:
[email protected] Hoogheemraadschap van Delfland Hans Meijerink Telefoon: (015) 260 81 08 Email: http://watertoetsportaal.hhdelfland.nl/ Advies- en Ingenieursbureau Royal Haskoning Annette van den Berg (watertoets) Telefoon: 010 – 2865 634 Email:
[email protected] Matthijs van Ginneken (bestemmingsplan) Telefoon: 010 - 4433 835 Email:
[email protected]
Watertoets Conceptrapport
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Watertoets Conceptrapport
6
WATERPARAGRAAF Veiligheid en waterkeringen Tabel: te bestemmen leggerzones Kernzone (= Kade
Peil
langs
Peil
waterstaatszone)
Beschermings-
buitenzijde
binnenzijde
vanaf waterlijn
zone
peilvak
Kade langs
m NAP
m NAP
m
m
Opmerking
VIIa
boezem
-0,43
-1,35
12,60
15
-
VIIb
boezem
-0,43
-0,7
9,35
15
-
VII
boezem
-0,43
-1,65
14,10
15
-
VIII
Lage
19,35
15
23,25
15
Broekpolder VII
-2,43 -4,7
Lage Broekpolder
beschermingszone
-1,65 -4,7
aan beide zijden beschermingszone aan beide zijden
Figuur: betreffende waterkeringen
Watertoets Conceptrapport
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Voor werken op, in of onder een leggerzone van een waterkering is een Watervergunning nodig van het Hoogheemraadschap van Delfland. Waterkwantiteit Wateropgave vanuit het verleden Vanuit het verleden is er in Vrijenban een aantal aspecten van belang voor de waterhuishoudkundige situatie. Het gaat om het volgende: - Historisch tekort (Waterplan): dit betreft een opgave van het Hoogheemraadschap van Delfland (ABC Delfland). Voor dit deel wordt water opgestuwd d.m.v. stuwen. Het gaat om 6.600 m3 water rond de golfbaan, 1.900 m3 in en rond Vrijenban. Ook het vergroten van het gemaal Vrijenban zit in het Waterplan. - De Ruijt II: 243 m2 compensatie nodig aan andere zijde trambaan. Er wordt een duiker aangelegd tussen de locatie van De Ruijt II en de compensatielocatie aan de andere zijde van de trambaan. - Tramlijn 19: uit waterparagraaf in het bestemmingsplan “Tramlijn 19” blijkt dat 1.850 m2 nieuw compensatiewater moet worden gegraven; gesitueerd ten noorden en ten westen van het woonwagencentrum. Ook moeten stuwen verplaatst/gewijzigd worden. In het BP staat ook dat 'aanvullend nog waterberging gerealiseerd wordt door het graven van een plasberm en het verbreden van de waterpartij in de oksel van de Vrijenbanselaan en Zuiderweg’. Er is door Delfland een keurvergunning afgegeven. De daadwerkelijke uitvoering is de verantwoordelijkheid van het Stadsgewest Haaglanden. Nieuwe ontwikkelingen In het gebied is dus nog een wateropgave van enige omvang vanuit het verleden aanwezig. In relatie tot de ontwikkelingen die in het gebied gaan plaatsvinden, en welke in de bestemmingsplannen "Vrijenban" en "Molenhof" worden gefaciliteerd, kan voorts het volgende worden gemeld: 1. Ter plaatse van de ontwikkellocatie Vrijenban wordt op eigen terrein een bepaald areaal aan nieuw oppervlaktewater gerealiseerd. Over de onderstaande randvoorwaarden is overeenstemming met Delfland bereikt (en worden opgenomen als voorwaarden in het bestemmingsplan): - Berging van hemelwater binnen de locatie; In het bestemmingsplan wordt de voorwaarde opgenomen dat pas gebouwd mag worden, wanneer nieuw oppervlaktewater wordt gerealiseerd volgens de norm van 325 m3 / ha. - De maximaal toelaatbare peilstijging in het betreffende peilvak is 0,4 m (maximaal NAP -4,1 m). De watergang langs de rijksweg A13 is een polderwatergang van de Lage Broekpolder. - Aanliggende watergangen (op hetzelfde peil, dus voor dit plangebied de Lage Broekpolder) mogen voor 50% worden toegerekend aan het bruto plangebied als waterberging. In de huidige situatie is in het plangebied circa 120 m² oppervlaktewater aanwezig. Met een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,4 m is dit 48 m³ waterberging. - Nabij het plangebied ligt een ecologische verbindingszone. Bij het ontwerp van het plan dient hiermee rekening gehouden te worden. - Langs het plangebied loopt een polderwaterkering. Voor de activiteiten binnen de leggerzones is een watervergunning vereist.
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Watertoets Conceptrapport
-
Voor het dempen en het graven van watergangen en voor het plaatsen van een duiker in de watergang is een watervergunning vereist. - De peilhoogte van de gebouwen wordt zodanig ontworpen dat geen schade optreedt als gevolg van hoge waterstanden. Hieraan wordt het ontwerp getoetst. De huidige oppervlaktewaterpeilen zijn hierbij het uitgangspunt. - Indien het water geconcentreerd wordt aangelegd als ‘waterberging’, dient ten minste 1/3 deel (het middelste deel) van de waterberging op diepte te zijn. De minimale diepte van de waterberging is 50 cm. Bij een breedte van meer dan 5 m is dit 1 m. - Eénzijdig onderhoud volstaat langs een watergang van maximaal 5 m breed. De watergang langs de polderkade is breder dan 5 meter, zodat tweezijdig onderhoud noodzakelijk is. Onderhoudsstroken zijn vier meter breed en obstakelvrij. Voor de watergang langs de rijksweg wordt uitgegaan van onderhoud vanaf de rijkswegzijde. Het plan laat voldoende ruimte langs de watergang voor de ontvangst van onderhoudsspecie. - Onderhoud van de waterberging op het eigen terrein is de verantwoordelijkheid van de terreineigenaren. - Het plangebied wordt voorzien van een gescheiden rioolstelsel. In overleg met gemeente en Delfland en op basis van de ‘Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakken’ wordt het rioolstelsel en eventuele zuiveringsvoorzieningen nader gedetailleerd. - Aangezien momenteel nog geen riolering op het terrein aanwezig is, zal het vuilwater met een persriool naar de dichtstbijzijnde riolering moeten worden gebracht. 2. Ter plaatse van de woonwagenlocatie "Molenhof" wordt, door de vergroting van het bestaande woonwagenterrein, het areaal aan verharding / bebouwing vergroot. Voor heel Vrijenban is echter in het Waterplan al uitgegaan van een bepaald percentage verharding / bebouwing (namelijk 40-60%, de vaste norm voor "Stedelijk Gebied"). Een dergelijke ondergeschikte herinrichting is op dit percentage niet van invloed. De toename hoeft dan ook niet één op één gecompenseerd te worden. Wel is het noodzakelijk aandacht te besteden aan de waterhuishouding in groter verband. Vrijenban is, in waterhuishoudkundig opzicht, een kwetsbaar gebied. Op basis van de voornoemde 40-60% is namelijk in het Waterplan én in het beleid van Delfland gekeken welke problemen in de wijk optreden of zullen gaan optreden.
Waterhuishouding Geconstateerd is, dat 'waterberging' niet als zodanig een groot probleem is, maar dat de beperkte verbindingen tussen de diverse gebieden c.q. de beperkte doorstroming van water in het gebied dat wél zijn. Kort gezegd: het water in het gebied is niet goed verdeeld. Vooral het woongebied ten zuidoosten van de Vrijenbanselaan en het woongebied ten zuidwesten van de Broekmolenweg kunnen bij een piekbelasting het hemelwater niet goed bergen dan wel afvoeren. Het is zaak, het veiligheidsrisico met betrekking tot water in het gebied zo klein mogelijk te houden. De verbetering van de totale waterstructuur is daarbij de belangrijkste opgave. Het is daarom in Vrijenban vooral van belang dat er een betere doorstroming naar het noordelijker gelegen gebied wordt gecreëerd. Dit kan ofwel door bestaande sloten te verbreden ofwel door nieuwe verbindingen te realiseren. Ook kunnen nieuwe stuwen en duikers een hoop goed doen.
Watertoets Conceptrapport
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Het bestemmingsplannen "Molenhof" staat deze oplossingsrichtingen niet in de weg. Immers, binnen alle relevante bestemmingen ("Groen", "Verkeer - 3" e.d.) is de realisatie van nieuw (oppervlakte)water mogelijk. Het bestemmingsplan ziet echter niet op concrete oplossingsrichtingen, omdat een bestemmingsplan slechts aspecten kan toelaten ('toelatingsplanologie') en niet kan afdwingen. De gemeente Rijswijk werkt momenteel én in de komende jaren verder aan het realiseren van een adequate oplossingsrichting voor de waterhuishouding in Vrijenban. Om de voornoemde wateropgave op te lossen wordt gedacht aan het realiseren van een grotere waterpartij in het huidige groengebied ten noordwesten van het Molenhof. In samenwerking met Delfland zal bekeken worden welke oplossingsrichting uiteindelijk het kleinste veiligheidsrisico voor het gebied kan bewerkstelligen. Dit voornemen is vastgelegd in Waterplan Rijswijk 2008-2015 (gemeente Rijswijk en Hoogheemraadschap van Delfland, 2008). Voor werken op, in of onder een watergang (waaronder dempen en graven) is een Watervergunning nodig van het Hoogheemraadschap van Delfland. Watersysteemkwaliteit en ecologie De natuurvriendelijke oevers in het plangebied zullen bestemd worden als ‘water’ en/of ‘groen’. Onderhoud en bagger Er zijn geen wijzigingen op dit onderwerp als gevolg van de herziening van bestemmingsplan Vrijenban en de herontwikkeling van woonwagencomplex Molenhof. Afvalwater en riolering Deze voorzieningen worden in de herziening van bestemmingsplan Vrijenban niet opgenomen. In Molenhof wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Dit wordt niet als zodanig opgenomen in het bestemmingplan. Overleg Tijdens de voorbereidingen voor de herziening van het bestemmingsplan heeft voorbereidend overleg plaatsgevonden op 30 augustus 2010 tussen Royal Haskoning en Delfland. Vervolgens heeft de gemeente Rijswijk de suggesties van Delfland opgepakt en zich bereid verklaard de mogelijkheden voor verbetering van de waterhuishouding in Vrijenban verder te onderzoeken. Dit is een nadere uitwerking van het voornemen zoals dit is vastgelegd in Waterplan Rijswijk 2008-2015 (gemeente Rijswijk en Hoogheemraadschap van Delfland, 2008).
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Watertoets Conceptrapport
7
LITERATUUR
Gemeente Rijswijk en Hoogheemraadschap van Delfland, 2008. Waterplan Rijswijk. Beleid, visie en Uitvoeringsprogramma. Gemeente Rijswijk, 2011. Inrichtingsvoorstel Molenhof, dd januari 2011. Gemeente Rijswijk, 2008. Goede ruimtelijke onderbouwing; Voor de bouw van een automobielbedrijf aan de Vrijenbanselaan te Rijswijk, dd oktober 2008. Hoogheemraadschap van Delfland, 2010. Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid. Veilig nu en in de toekomst, samen met de omgeving. Hoogheemraadschap van Delfland. Leggertekst waterkeringen. Hoogheemraadschap van Delfland, download dd 31 maart 2011. Handreiking Watertoets. Ruimte voor water in ruimtelijke plannen. Royal Haskoning en gemeente Rijswijk, 2010. 1e concept bestemmingsplan Vrijenban, dd 23 november 2010. Royal Haskoning en gemeente Rijswijk, 2010. 1e concept bestemmingsplan Molenhof, dd 1 oktober 2010. Adviesbureau RBOI en gemeente Rijswijk, 2008. Bestemmingsplan Tramtracé Vrijenbanselaan, dd 29 januari 2008. Kuiper Compagnons en gemeente Rijswijk, 2010. Ruimtelijke onderbouwing ‘De Ruijt II’, dd juni 2010.
Watertoets Conceptrapport
9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011
Bijlage 6 Natuurtoets
Bestemmingsplan Vrijenban Gemeente Rijswijk Voorontwerp, 3 mei 2011
NATUURTOETS Bouwlocatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
Eindrapportage 13 augustus 2008 in opdracht van Cleton & Com - Emdrie B.V.
GROENTEAM - Adviescentrum voor Natuurontwikkeling, Landschapsplanning en Groenontwerp Burgemeester Brandtstraat 1-2 telefoon 0182-377.243 - postadres Postbus 25 - 2840 AA Moordrecht
Bouwlocatie Vrijenbanselaan te Rijswijk Natuurinventarisatie t.b.v. nieuwbouw en terreininrichting onderzoeksterrein gelegen binnen kilometerhok 84/449 foto voorpagina: 'sfeerbeeld' projectlocatie
Voor gewaarmerkte rapportage, contact opnemen met GroenTeam
onderzoek en rapportage onder verantwoordelijkheid van: drs. John Mulder, veldonderzoek ing. Jan Oosterbaan, eindrapportage
GROENTEAM - Adviescentrum voor Natuurontwikkeling, Landschapsplanning en Groenontwerp Burgemeester Brandtstraat 1-2 telefoon 0182-377.243 - postadres Postbus 25 - 2840 AA Moordrecht
INHOUDSOPGAVE
pagina
1 INLEIDING 1.1 Situatie, ingreep en mogelijke consequenties..................................................... 1 1.2 Aanpak onderzoek ............................................................................................. 2 1.3 Gegevensbronnen.............................................................................................. 5 1.4 Inventarisatie terreinkenmerken en biotoopbeoordeling ..................................... 6 2 LITERATUURONDERZOEK EN TOETSING 2.1 Vissen, amfibieën en reptielen............................................................................ 9 2.2 Zoogdieren ....................................................................................................... 10 2.3 Vogels .............................................................................................................. 11 2.4 Vaatplanten en andere vegetatieve soorten...................................................... 12 2.5 Ongewervelde soorten...................................................................................... 12 3 NADERE VELDINVENTARISATIE 3.1 Conclusie literatuurstudie t.b.v. veldinventarisatie............................................. 14 3.2 Bevindingen veldinventarisatie.......................................................................... 14 3.3 Conclusies natuuronderzoek ............................................................................ 15 4 RELEVANTE REGELGEVING 4.1 Inleiding ............................................................................................................ 17 4.2 Verbodsbepalingen Flora- en faunawet ............................................................ 17 4.3 Vrijstelling en ontheffing verbodsartikelen......................................................... 19 4.4 Provinciaal soortenbeleid.................................................................................. 22 5 NATUURSCHADE EN MAATREGELEN 5.1 Natuurschade en consequenties....................................................................... 23 5.2 Advies mitigerende maatregelen....................................................................... 25 5.3 Eindconclusie ................................................................................................... 30 GERAADPLEEGDE LITERATUUR ............................................................................ 31 GEBRUIKTE TERMEN EN AFKORTINGEN .............................................................. 35 BIJLAGE 1 - METHODEN VOOR VELDINVENTARISATIE ....................................... 38 BIJLAGE 2 - PLANKAART ........................................................................................ 41 BIJLAGE 3 - BEOORDELINGSSCHEMA FLORA- EN FAUNAWET ......................... 42
Natuurtoets Renovatie Radenbuurt, woonblokken Wezel- en Vossenrade
1
1
INLEIDING
1.1
Situatie, ingreep en mogelijke consequenties
Situatie De onderzoekslocatie is gelegen in de zuidrand van Rijswijk langs de grens van Delft, bij de afslag Delft-Noord van de A13. Het projectgebied zelf ligt aan de Vrijenbanselaan (zie figuur 1). Figuur 1 locatie onderzoeksterrein (rode aanduiding) in kilometerhok 84/449
Ingreep en natuurschade Met het bebouwen van het plangebied wordt het gehele terrein benut. Daartoe worden het maaiveld geheel opgeschoond, het terrein opgehoogd en bouwrijp gemaakt en vervolgens weer ingericht. Daarbij wordt de bestaande watergang uitgebreid en wordt alle aanwezige begroeiing verwijderd (zie ook Bijlage 2). De voorgenomen ingreep gaat ongetwijfeld ten koste van op het terrein aanwezige flora en fauna.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
2
Mogelijke consequenties vanwege natuurschade In dat kader biedt de Flora- en faunawet (Ff-wet) bescherming aan planten en dieren, onder meer tegen zogeheten 'natuurschade' waaronder ook Europese regelingen zoals de Vogelrichtlijn (REG 1997) en Habitatrichtlijn (REG 1992/ 1997). Onder natuurschade zoals bedoeld onder art. 8, 9, 10, 11 en 12 van de Flora- en faunawet (zie § 4.1) wordt begrepen de schade welke door werkzaamheden aan ter plaatse voorkomende (individuen van) beschermde soorten planten en dieren en vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen daarvan, wordt toegebracht ('natuurschade' zie verder § 5.1). De wet schrijft de verplichting voor om zo'n voorgenomen ingreep te toetsen aan: - aanwezige natuurwaarden en soorten om daarmee vast te stellen welke planten diersoorten er voorkomen; - mogelijke aanwezigheid van (ontheffingsplichtige) soorten van tabel 2 en/of 3 AMvB (art. 75 Ff-wet, zie ook § 4.3); - de kans dat deze ontheffingsplichtige soorten bedreiging of verstoring door de werkzaamheden zouden kunnen ondergaan en of hierbij sprake is van 'wezenlijke invloed' (LNV 2005; DLG 2006) dan wel de mogelijke bedreiging van de 'gunstige staat van instandhouding' (zie § 3.3); - voorgenomen maatregelen om bedreiging of verstoring van individuele planten en/of dieren van tabel 2 en/of 3 AMvB strikt te voorkomen en van soorten van tabel 1 AMvB zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen. De wet onderscheidt in dat beschermingskader verschillende wettelijke 'belangen' waaraan ook verschillende beschermingsvoorwaarden zijn verbonden (§ 4.3): het onderhavige project valt onder het belang 'ruimtelijke ingrepen en ontwikkelingen' (LNV 2005). Om nader vast te kunnen stellen in hoeverre en op welke wijze in dit project ál of géén natuurschade zou kunnen ontstaan, vergt nader onderzoek (zie hoofdstukken 2 en 3).
1.2
Aanpak onderzoek
Strekking van het onderzoek Deze natuurinventarisatie is gericht op de directe verstorende en/of bedreigende effecten van maatregelen en/of werkzaamheden op flora en fauna. Daartoe wordt de aanwezige flora en fauna in het plangebied geïnventariseerd door middel van literatuurstudie en veldinventarisaties. De resultaten van de inventarisaties worden vastgelegd in de onderhavige Natuurtoets waarin de uitkomsten worden getoetst aan de Flora- en faunawet. Met de daarin uitgewerkte analyse en onderbouwing fungeert deze als aantoonbare bewijslast bij eventuele controle op naleving van de Ff-wet, óók voor de situatie waarin er géén ontheffingsplichtige soorten in het geding zijn (soorten uit tabel 2 en/of 3 AMvB, zie § 4.3). Op basis van de met de inventarisatie vastgestelde, mogelijke effecten van de werkzaamheden op flora en fauna wordt in de Natuurtoets voorts advies uitgebracht over de
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
3
uitvoeringsvorm en/of de wijze van uitvoeren. Dit advies is gericht op het strikt vermijden van natuurschade ten aanzien van ontheffingsplichtige soorten of individuen, dan wel het zoveel als redelijkerwijs mógelijk beperken van natuurschade ten aanzien van overige soorten (mitigerende maatregelen, zie § 5.2). Indien compenserende maatregelen nodig blijken vallen uitgewerkte voorstellen daartoe buiten dit onderzoekskader. Onderzoeksplan 1. Als eerste vindt beoordeling plaats van terreinkenmerken, de daarmee samenhangende biotoop en de ecologische betekenis van de locatie ten opzichte van zijn omgeving. Deze beoordeling is gericht op de natuur-waarden van het primaire onderzoeksgebied en de directe omgeving (invloedssfeer van te verrichten werkzaamheden), met name op de potentieel te verwachten beschermde, ontheffingsplichtige soorten flora en fauna (zie ook § 4.3). De beoordeling vindt plaats door middel van een algemene verkenning van de situering van de locatie en van de terreinkenmerken. 2. Vervolgens wordt de beoordeling getoetst aan de verspreiding van soorten op basis van reeds bekende biogeografische informatie uit verspreidingsatlassen en overige literatuur, aan indicaties van Het Natuurloket en aan andere beschikbare onderzoekingen. Die informatie is echter veelal zeer incompleet (zie ook § 1.3). 3. Op grond van het voorgaande wordt bepaald voor welke soortgroepen nadere veldinventarisaties gewenst zijn die in het daartoe meest effectieve deel van het seizoen moeten worden verricht (zie tabel 1). Tabel 1: inventarisatieperioden Inventarisatieperiode: mrt.
april
mei
juni
Soortgroepen: vissen...................................... xxxx xxxx xxxx yyyy amfibieën, reptielen................ . . . x xxxx xxxx xxvv zoogdieren (grondgebonden) . xxx oooo oooo oooo vleermuizen ............................ niet zzzz zzzz zzzz broedvogels ............................ . . xx xxxx xxxx xxxx vlinders, libellen...................... niet niet xxxx xxxx vaatplanten ............................. niet niet xxxx xxxx x = optimale periode voor alle soorten v = aanvullende periode voor Rugstreeppad, groene kikkers en salamanders (echter voor uitsluiting geen juist moment) y = minder optimale periode (indien te hoge temperaturen) o = ongeschikte periode niet = periode waarin adequaat onderzoek niet uitvoerbaar is
juli
aug.
sept.
okt.
nov.
dec. t/m febr.
yyyy yyyy xxxx xxxx xxxx x------x vvvv vvvv niet niet niet niet oooo oooo ooxx xxxx xxxx x------x zzzz obbb bbbb bboo ooww w-----w x . . . niet niet niet niet w-----w xxxx xxxx niet niet niet niet xxxx xxxx niet niet niet niet z = periode onderzoek naar vaste zomerverblijfen foerageerplaatsen vleermuizen b = onderzoek naar baltsroep- en paarplaatsen vleermuizen w = onderzoek naar vaste winterverblijven vleermuizen en standvogels
Veldinventarisatie omvat voor de verschillende soortgroepen veelal meerdere en, afhankelijk van de soorten ook in verschillende perioden, af te leggen veldbezoeken in de meest optimale inventarisatieperioden. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de gebruikelijke bezoekfrequenties, bezoekmomenten en tijdsspannen, alles passend in door de overheid onderschreven onderzoeksmethoden (o.m. Bergers 1997; van Dijk 2004; Groenveld 2001). 4. De met literatuuronderzoek, veldverkenning en veldinventarisatie(s) te verzamelen en te toetsen informatie wordt aangewend om inzichtelijk te maken:
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
4
-
welke beschermde planten en dieren er in het onderzoeksgebied voorkomen of met grote waarschijnlijkheid kunnen worden verwacht (hoofdstukken 2 en 3); voor welke soorten een ontheffingsaanvraag nodig is (hoofdstuk 3 en § 5.1); met welke (mitigerende en/of preventieve) maatregelen de natuurschade in de vorm van directe effecten, kan worden voorkómen (§ 5.2; verklaring begrippen, zie lijst gebruikte termen).
Opzet rapportage In beginsel wordt in de rapportage aan alle mogelijke soortgroepen van (beschermde) organismen aandacht geschonken: voor sommige niet méér dan slechts het aangeven waarom daarvan géén beschermde soorten op de locatie worden verwacht, dan wel waarom sommige soorten niet worden bedreigd of verstoord. Hiermee wordt aangetoond en onderbouwd op welke gronden is vastgesteld met welke beschermde soorten rekening moet worden gehouden. In het vervolg van hoofdstuk 1 worden in § 1.3 de beschikbare informatiebronnen voor natuurgegevens aangegeven terwijl in § 1.4 de bevindingen worden weergegeven van de terreinkenmerken en de daarop gebaseerde biotoopbeoordeling. Naar aanleiding van de aanpak zoals beschreven in het onderzoeksplan, worden vervolgens in hoofdstuk 2 de bevindingen uit het literatuuronderzoek en toetsing aan de biotoop, per soortgroep in een aparte paragraaf aangegeven. Daar wordt per soortgroep ook aangegeven in hoeverre oudere gegevens beschikbaar zijn. Bovendien wordt onderbouwd welk veldonderzoek in ieder geval nodig wordt geacht, waartoe de onderzoeksmethode is beschreven in Bijlage 1. In hoofdstuk 3 worden de bevindingen van de veldinventarisaties weergegeven en wordt ook nader ingegaan op de soorten die beschermd zijn, een ontheffingsplichtige status hebben (zie § 4.2) en bovendien: - bij ons veldonderzoek daadwerkelijk zijn aangetroffen, of, - bij recente waarnemingen zijn aangetroffen (bestaande gegevens), of, - in deze biotoop gezien verspreidingsgegevens, zeker (kunnen) worden verwacht. In dit hoofdstuk worden voorts conclusies getrokken met betrekking tot mogelijke noodzaak tot nader onderzoek van ecologische relaties. Bovendien wordt ingegaan op de te verwachten juridisch zwaarder beschermde soorten (tabel 2 en 3 AMvB) en de gunstige staat van instandhouding daarvan. Tenslotte wordt in dit hoofdstuk tevens aangegeven welke, mogelijk in de regio voorkomende, ontheffingsplichtige soorten hier met zekerheid niét behoeven te worden verwacht. In hoofdstuk 4 wordt een toelichting gegeven op de relevante regelgeving, te weten Flora- en faunawet en eventueel geldend provinciaal soortenbeleid. In het laatste hoofdstuk (5) wordt ingegaan op de natuurschade en worden maatregelen geadviseerd om deze natuurschade tegen te gaan dan wel te voorkomen. Dit hoofdstuk wordt beëindigd met een eindconclusie waarin de voor de initiatiefnemer relevante conclusies beknopt op een rij worden gezet.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
5
1.3
Gegevensbronnen
Onderzoeksdoel Deze natuurinventarisatie richt zich op de Flora- en faunawet en de daarin geregelde 'soortbescherming'. De toets aan de Ff-wet richt zich daarbij met nadruk op soorten die volgens de Flora- en faunawet beschermd en tevens ontheffingsplichtig zijn. Belangrijke gegevensbronnen Voor globale toetsing aan de soortbescherming bestaan twee belangrijke literatuurbronnen: Het Natuurloket en verspreidingsatlassen. Daarnaast zijn er ook (recentere) verspreidingsgegevens beschikbaar uit andere bronnen (zie geraadpleegde literatuur). Het Natuurloket geeft gegevens per kilometerhok (1x1 km) met daarbij aangegeven het niveau van onderzoek voor een soortgroep inclusief aantallen aangetroffen soorten met beschermingsstatus, zonder echter de soorten expliciet te noemen: die soortgegevens kunnen, indien gewenst, worden aangekocht waarvan de eventuele aanbeveling in de afweging en het advies van deze toets wordt meegenomen. Verspreidingsgegevens bieden informatie per uurhok (5x5 km) wat een indicatie geeft in welke delen/ landschappen/ biotopen van Nederland bepaalde soorten zich hebben gevestigd, zonder daarbij de preciese locatie aan te geven. Beide bronnen bieden een relatief beperkt onderzoeksniveau. De informatie is gebaseerd op waarneming binnen het betreffende kilometerhok (Het Natuurloket) of zelfs het uurhok (verspreidingsgegevens). Het onderzoeksgebied beslaat daarbij slechts een beperkt deel van het betreffende kilometerhok en vormt van het betreffende uurhok een zeer klein deel. De informatie van Het Natuurloket en verspreidingsgegevens zijn bovendien weinig precies omdat die slechts is gebaseerd op steekproeven: indien in een hok de soort niet als aanwezig staat vermeld is dat veelal omdat in dat hok naar die soort(groep) nog geen onderzoek heeft plaatsgevonden. Er worden bij veldinventarisaties in de praktijk dan ook op veel onderzoekslocaties soorten aangetroffen die nog nergens voor die regio staan geregistreerd. Biotoopbeoordeling als onderdeel van de verkenning speelt dan ook een belangrijke rol om in te schatten welke soorten kunnen worden verwacht. Naar aanleiding van die beoordeling wordt met veldinventarisatie van met name de ontheffingsplichtige soorten gecontroleerd of een soort aanwezig is of waarschijnlijk niét. Veldonderzoek en aanwezigheid Veldonderzoek heeft, met name met betrekking tot schaars voorkomende dieren, altijd te maken met onvoorspelbaarheid: absolute uitsluiting dat een bepaalde bijzondere soort voor zou komen is veelal niet mogelijk. Bovendien zijn er nog veel lacunes in de gedragskennis, zoals thans blijkt met betrekking tot het voortplantingsseizoen van Rugstreeppad, wisselende seizoenshabitats bij vissen of locatiegebruik door vleermuizen: in dit kader hanteert het Ministerie beoordelingscriteria waarbij 'het zekere voor het onzekere' wordt genomen.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
6
Beschikbare gegevens en noodzaak tot inventarisatie Uit de gegevens van Het Natuurloket blijkt dat van het betrokken kilometerhok slechts zeer beperkt gegevens beschikbaar zijn: de meeste soortgroepen zijn er 'niet' onderzocht, een enkele 'matig' of 'redelijk'. Slechts de vaatplanten en de sprinkhanen zijn in dit hok 'goed' onderzocht. Voor de meeste soortgroepen moet er dus worden teruggevallen op verspreidingsgegevens welke slechts beschikbaar zijn per hok van 5x5 kilometer. Om vast te stellen welke ontheffingsplichtige soorten in het onderzoeksgebied werkelijk voorkomen dan wel kunnen worden uitgesloten, vergt nadere veldinventarisatie (zie hoofdstuk 3). Daarbij wordt in geval van ontheffingsplichtige soorten (tabel 2 en 3 AMvB), ten behoeve van de ontheffingsaanvraag tevens de hoedanigheid vastgesteld waarin de soort voorkomt. Voorts wordt, voor zover van belang, een indicatie gegeven van de omvang van de populatie dan wel van de ruimtelijke verspreiding van de aanwezigheid: deze informatie wordt vereist voor de ontheffingsaanvraag.
1.4
Inventarisatie terreinkenmerken en biotoopbeoordeling
Ecologische context Het plangebied ligt aan de rand van een groot recreatief groengebied met vele natuurelementen, de Delftse Hout/ het Bieslandse Bos. Tegelijkertijd grenst het aan het stedelijk gebied van Delft en ligt het, in de 'lus' van de afslag van de A13, ingesloten door wegen. Gevolg hiervan is dat in het plangebied invloeden kunnen worden verwacht vanuit het recreatie- en natuurgebied met betrekking tot vooral vliegende organismen en waterorganismen: aan het maaiveld gebonden organismen worden sterk beperkt door de omringende wegen. Terreinkenmerken en biotoopbeoordeling Het plangebied vormt in de uitgangssituatie een groen, niet-onderhouden terrein met rietruigte en wilgen dat in regentijden veel langdurig natte plekken kent (zie foto's 1 en 2, volgende blz.). Het geboomte is deels zodanig dat er wellicht reeds holtenbewonende standvogels zoals spechten en/of vleermuizen, gebruik van maken. Het wordt deels omsloten door een hooggelegen watergang waarvan het waterpeil hoger ligt dan het onderzoeksterrein. Een vluchtige verkenning laat in de watergang Watergentiaan zien en op het terrein zelf Grote kaardenbol als beschermde soort (zie foto 3).
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
7
Foto 1: geboomte bestaand uit wilgen
Foto 2: rietruigte met natte plekken
Foto 3: Grote kaardenbol, beschermd/ tabel 1
Werkzaamheden en natuurschade Het kappen van bomen, verwijderen van begroeiing en werkzaamheden aan oevers kan evenzoveel vormen van natuurschade aan met name fauna veroorzaken. Dat kan ook ontheffingsplichtige soorten betreffen, zoals vleermuizen, holtenbroedende standvogels, vissen of wellicht Rugstreeppad of een waterroofkever.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
8
Deze 'verwachtingen' worden in hoofdstuk 2 nader getoetst aan reeds bestaande gegevens en literatuur waarna onderbouwde conclusies worden getrokken met betrekking tot de noodzaak van verdere veldinventarisatie. Om nader vast te kunnen stellen in hoeverre en op welke wijze natuurschade in dit project kan ontstaan, vergt na eerdere toetsing voor sommige soorten controle door nadere veldinventarisatie (hoofdstuk 3). Consequenties Ontheffingsplichtige soorten vergen vooraf het verkijgen van een ontheffing. Aan die ontheffing worden voorwaarden gekoppeld welke ook in de uitvoering dienen te worden geïntegreerd, dan wel ter preventie voorafgaand daaraan dienen te worden uitgevoerd (uitwerking wettelijke consequenties zie § 5.1). ----------
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
9
2 LITERATUURONDERZOEK EN TOETSING Het onderzoek dat in dit hoofdstuk per soortgroep wordt weergegeven betreft de toetsing van reeds bestaande inventarisatie- en verspreidingsgegevens aan de biotoopbeoordeling en aan de te verrichten werkzaamheden, op grond waarvan wordt vastgesteld of eventueel nadere veldinventarisatie gewenst is.
2.1
Vissen, amfibieën en reptielen
Beschikbare gegevens en biotoopbeoordeling Uit de databank van Het Natuurloket blijkt dat van het betreffende kilometerhok géén onderzoeksgegevens van vissen, amfibieën of reptielen beschikbaar zijn. Derhalve moet voor indicaties worden teruggevallen op verspreidingsgegevens van deze soortgroepen, samen met biotoopbeoordeling Vissen Verspreidingsgegevens (de Nie 1995/ 1998; Ravon 27/'07) maken duidelijk dat in deze regio tenminste twee ontheffingsplichtige vissoorten kunnen worden verwacht: de Kleine modderkruiper en de Bittervoorn. De watergang in het terrein is daarvoor zeer geschikt (zie ook Emmerik 2006). Voorts kan hier ook de Kroeskarper, soort van de Rode Lijst en compensatieplichtig in het kader van een provinciale R.O.-procedure, worden verwacht. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten. Amfibieën Uit verspreidingsgegevens blijken beschermde soorten te kunnen worden verwacht als Gewone pad, Bruine kikker, Groene kikkers en Kleine watersalamander (Bergmans 1986; Creemers 1996; Ravon 27/'07). Voorts biedt de biotoop aanleiding om mogelijk de Rugstreeppad te verwachten: naar deze soort is nog relatief weinig onderzoek gedaan maar er is bekend dat deze pioniersoort zich in stedelijke regio's snel uitbreidt vanwege geschikte biotoopomstandigheden op braakliggende en verruigde, ruderale terreinen (Stumpel 2006; van Rijsewijk 2006). Reptielen Reptielen komen in deze omgeving met deze biotoop niet voor Conclusie vissen, amfibieën en reptielen * Op de onderzoekslocatie kunnen, gezien de literatuurgegevens en biotoopbeoordeling, naast beschermde soorten die onder de landelijke vrijstelling vallen, wellicht ook enkele ontheffingsplichtige soorten worden verwacht, te weten Kleine modderkruiper, Bittervoorn en mogelijk Rugstreeppad, naast Kroeskarper als compensatieplichtige soort. Dit vergt met betrekking tot deze soorten nadere veldinventarisatie (methoden zie Bijlage 1). De op grond van de beschikbare gegevens te verwachten beschermde soorten in het onderhavige onderzoeksgebied zijn weergegeven in tabel 2 (blz.16).
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
10
2.2
Zoogdieren
Beschikbare gegevens en biotoopbeoordeling Uit de databank van Het Natuurloket blijkt dat zoogdieren in het betreffende kilometerhok zeer beperkt zijn onderzocht, waarbij in ieder geval 1 ontheffingsplichtige soort, tevens van de Habitatrichtlijn, is aangetroffen. Dit betreft ongetwijfeld een vleermuizensoort. Verspreidingsgegevens bieden de volgende inzichten: Grondgebonden zoogdieren Grondgebonden zoogdiersoorten die in het betreffende uurhok (5x5 km) staan geregistreerd, zijn: Egel, Gewone bosspitsmuis, Huisspitsmuis, Mol, Wezel, Bunzing, Rosse woelmuis, Woelrat, Dwergmuis, Bruine rat, Huismuis, Haas en Konijn (Broekhuizen 1992). Voorts zijn in het uurhok ook braakbalsporen aangetroffen van Dwergen Waterspitsmuis, Rosse woelmuis, Veldmuis en Bosmuis. Voor soorten als de Haas en de Waterspitsmuis is de aanwezige biotoop volstrekt ongeschikt. Voorts zijn deze gegevens relatief oud, waarbij sommige soorten aanzienlijk zijn afgenomen terwijl een soort als de Bosmuis zich zeer snel wijd heeft verspreid, ook tot in stedelijke gebieden. Behalve de Waterspitsmuis betreft dit echter alle soorten die onder de algemene landelijke vrijstelling vallen en dus voor de werkzaamheden, behalve het in acht nemen van de wettelijke zorgplicht, verder geen consequenties hebben. Ontheffingsplichtige soorten kunnen hier op voorhand worden uitgesloten. Vleermuizen Uit de verspreidingsatlas (Limpens 1997) is in de regio binnen het uurhok waarvan het onderzoeksgebied deel uit maakt, het voorkomen van 5 soorten vleermuizen bekend: Watervleermuis, Gewone en Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger en Franjestaart. Al deze soorten kunnen gebruik maken van stadsgebied terwijl ze alle ook gebruik maken van gebouwen en, met uitzondering van laatvlieger, ook van bomen als vaste verblijfplaats. Gezien de aard van het terrein kunnen hier eventueel verblijf- en/of baltsplaatsen van Ruige dwergvleermuis worden verwacht en biedt dit samen met de situering van de locatie zeer goede voorwaarden als onderdeel van een vaste vliegroute voor alle genoemde soorten. Bovendien vormt het terrein een zeer geschikte foerageerbiotoop. Indien op de onderzoekslocatie vleermuizen worden aangetroffen dan is bedreiging van (een) enkel(e) individu(en) dan wel van specifieke gebruiksfuncties voor die soorten niet uit te sluiten. Alle vleermuizen zijn beschermd door de Habitatrichtlijn (REG 1992/1997) dus ontheffingsplichtig, evenals gebruiksfunties van deze dieren. Naast verblijfplaatsen zijn ook vaste vliegroutes te allen tijde ontheffingsplichtig terwijl dat voor foerageergebieden afhankelijk is van de plaatselijke omstandigheden. Conclusie zoogdieren * Op de onderzoekslocatie worden, gezien literatuurgegevens en biotoopbeoordeling, beschermde grondgebonden soorten verwacht die alle onder de algemene landelijke vrijstelling vallen (zie § 4.2): nadere veldinventarisatie is derhalve voor grondgebonden zoogdieren niet noodzakelijk.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
11
*
Gezien het ontbreken van recente onderzoeksgegevens is wél nadere veldinventarisatie noodzakelijk ten aanzien van vleermuizen in verschillende seizoensdelen (methode zie Bijlage 1).
De op grond van de beschikbare gegevens te verwachten en aangetroffen beschermde soorten in het onderhavige plangebied zijn weergegeven in tabel 2 (blz.16).
2.3
Vogels
Beschikbare gegevens Bij Het Natuurloket bleken van het betreffende kilometerhok ook géén gegevens beschik-baar van broedvogels. Ongetwijfeld kunnen er op de werklocatie verschillende soorten broedende vogels worden aangetroffen (Hustings 2002). Gezien de aanwezigheid van geboomte kunnen er mogelijk ook jaarrond verblijvende holtenbroeders worden verwacht zoals spechten. Oude nesten in bomen van roofvogels en broedholten van standvogels: Voor de meeste vogelsoorten is buiten de broedtijd géén ontheffing vereist, behalve voor enkele soorten met een vaste verblijf- of broedplaats. Dat betreft nestholten van standvogels welke jaarrond (ook als winterschuilplaats) worden gebruikt en oude kraaien- of roofvogelnesten in bomen: dergelijke holten en oude nesten vergen aanvraag van een ontheffing, óók voor de periode buiten de broedtijd (zie § 4.3). Mogelijk bieden aanwezige grotere bomen verblijfplaatsen voor dergelijke vogels. Overige broedvogels: Broedende vogels mogen onder géén énkele conditie worden verstoord. Daartoe moeten tijdens alle werkfasen beschermingsvoorwaarden in acht worden genomen, bijvoorbeeld door sloop- en bouwwerkzaamheden in beginsel buiten het broedseizoen uit te voeren (zie verder §§ 4.3 en 5.2). Conclusie vogels De onderzoekslocatie kent omstandigheden waarvan zeker diverse broedvogels gebruik zullen maken (zie ook § 1.4). *
Indien voor broedende vogels de juiste voorzorgen in acht worden genomen (ontzien broedtijd of preventieve maatregelen) is voor de hier te verwachten broedvogelsoorten géén aanvullende veldinventarisatie vereist.
*
Gezien het te kappen geboomte is wél nadere controle op gebruik door holtenbroedende standvogels gewenst (methode zie Bijlage 1).
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
12
2.4
Vaatplanten en andere vegetatieve soorten
Beschikbare gegevens en biotoopbeoordeling Vaatplanten Uit de databank van Het Natuurloket blijkt dat het betreffende kilometerhok goed op vaatplanten is onderzocht waarbij slechts 1 beschermde soort is aangetroffen en 3 van de Rode lijst, doch géén ontheffingsplichtige soort. De beschermde soort betreft vrijwel zeker de reeds vastgestelde Grote kaardenbol. De biotoop van het plangebied laat voorts een zodanige ruige pioniervegetatie zien dat hier verder géén beschermde soorten of soorten van de Rode Lijst, worden verwacht (zie ook Weeda 1988; v.d. Meijden 2000; Kreutz 2000). Korstmossen en paddenstoelen Van deze soortgroepen zijn in Nederland thans géén soorten beschermd: er zijn echter wel lange Rode Lijsten (LNV 2004). Deze groepen zijn volgens Het Natuurloket binnen het kilometerhok 'niet' onderzocht. Gezien de biotoop op de onderzoekslocatie zijn er ook géén bijzondere soorten te verwachten (korstmossen: Aptroot 1998; van Herk 2004; paddenstoelen: Nauta 1995; Gerhardt 1997/1999). Mossen Van de mossen zijn in Nederland slechts 5 soorten wettelijk beschermd. Deze komen echter deels niet (meer) in Nederland voor of zijn erg zeldzaam, en komen alle slechts in zeer specifieke natuurlijke biotopen voor. Deze soorten worden in deze regio geheel niet verwacht (zie ook Dort 2002). Conclusie vegetatieve soorten Er zijn van de vegetatieve soortgroepen op de locatie géén ontheffingsplichtige soorten of soorten van de Rode Lijst te verwachten: dit behoeft dan ook géén nadere veldinventarisatie.
2.5
Ongewervelde soorten
Beschikbare gegevens Bij ongewervelden moet men denken aan vlinders, libellen, sprinkhanen en 'overige ongewervelden' zoals mieren, kevers (land en water), kreeftachtigen, weekdieren e.d. Deze groepen kennen eveneens beschermde soorten terwijl voor sommige soorten ook een ontheffingsplicht geldt. De databank van Het Natuurloket geeft aan dat van het betreffende kilometerhok slechts van sprinkhanen substantiële gegevens beschikbaar: daarbij zijn er géén ontheffingsplichtige soorten of soorten van de Rode Lijst, geregistreerd. Van alle overige insecten en 'overige ongewervelden' zijn er géén gegevens beschikbaar. Verspreidingsgegevens laten zien dat er in de omgeving van van het onderzoeksgebied géén bijzondere leefgebieden voor insecten aanwezig zijn (libellen: Dijkstra
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
13
2002; LNV 2001; de Vries 2003; dagvlinders: Wynhoff 1995; Bink 1992; Bos 2006; sprinkhanen: Odé 1997; Kleukers 2004; mieren: Peeters 2004). Niet geheel op de voorhand uit te sluiten zijn enkele ontheffingsplichtige ongewervelde soorten die in het water leven omdat deze enerzijds wel worden aangetroffen in veenwateren doch anderzijds in Nederland nog nauwelijks structureel zijn geïnventariseerd (Gestreepte waterroofkever en Platte schijfhoorn). Deze vergen nadere inventarisatie (zie voor waterkevers ook Drost 1992, voor zoetwatermollusken Gittenberger 2004). Andere ontheffingsplichtige ongewervelde soorten zijn hier geheel niet te verwachten. Conclusie ongewervelden * Op de onderzoekslocatie worden gezien de biotoop en verspreiding, vrijwel géén ongewervelde soorten verwacht welke ontheffingsplichtig zijn. *
Er is slechts veldinventarisatie gewenst naar ongewervelde soorten die in het water leven: dit kan worden gecombineerd met de inventarisatie naar vissen. ----------
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
14
3
NADERE VELDINVENTARISATIE
3.1
Conclusie literatuurstudie t.b.v. veldinventarisatie
Terreinverkenning Hieruit blijkt enerzijds dat er sprake is van zekere onnatuurlijke, ruderale terreincondities met anderzijds een verwilderend karakter dat condities biedt voor een aantal ontheffingsplichtige soorten. Literatuurverkenning Uit hoofdstuk 2 blijkt dat er van het plangebied met omgeving vrijwel géén recente inventarisatiegegevens beschikbaar zijn. Verspreidingsgegevens en de biotoop geven de indicatie dat er mogelijk beschermde soorten zijn te verwachten van vissen, amfibieën, zoogdieren, broedvogels, vaatplanten en overige ongewervelden. (zie tabel 2 blz. 16) Algemene broedvogels behoeven in dit kader geen nadere veldinventarisatie: deze zijn reeds gebonden aan strikte regelgeving in het kader van de Ff-wet (gedragscode broedvogels, zie Vogelbescherming 2004). Nadere veldinventarisatie gewenst: Met betrekking tot soorten welke in het kader van de Ff-wet zijn vermeld op tabel 2 of 3 AMvB en welke mogelijk verstoring of bedreiging door de werkzaamheden zouden kunnen ondergaan, moet (wellicht) worden gedacht aan: * vissen (met name Kleine modderkruiper en Bittervoorn); * Rugstreeppad; * vleermuizen en holtenbroedende standvogels * mogelijk Platte schijfhoorn of Gestreepte waterroofkever.
3.2
Bevindingen veldinventarisatie
Seizoen en onderzoeksmethode Inventarisaties hebben plaatsgevonden op 10 mei en en 15 juni 2008 (dag- en nachtonderzoek). Daarbij is nachtonderzoek naar vleermuizen en Rugstreeppad en ochtendonderzoek naar spechten gecombineerd, zijn bij daglicht alle bomen op holten gecontroleerd en heeft controle op ontheffingsplichtige vissen en andere waterorganismen plaatsgevonden. Bevindingen wateronderzoek Een deel van het omringende water is begroeid met Watergentiaan, een opvallende en mooi bloeiende waterplant die echter niet beschermd is. Steekproeven met het schepnet maakte aanwezigheid duidelijk van soorten als Snoek, Kolblei, Baars, Ruisvoorn, Karper, Tiendoornige stekelbaars, Poelslak en waterwantsen, alle onbeschermde soorten. Ontheffingsplichtige soorten als Kleine modderkruiper, Bittervoorn, Platte schijfhoorn of Gestreepte waterroofkever werden geheel niet aangetroffen, evenmin als gewone zoetwatermossels.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
15
Vaatplanten Op het terrein groeit Grote kaardenbol als beschermde soort (doch niet ontheffingsplichtig) in een vegetatie van voornamelijk Riet, Zeegroene rus, Waterbies, Harig wilgenroosje, Grote brandnetel en schietwilgen, een duidelijke pioniervegetatie. Vleermuisonderzoek Beide onderzoeksnachten boden gunstige weersomstandigheden: 18 en 13 graden, weinig wind en geen neerslag. In beide nachten werden geheel géén vleermuizen waargenomen wat op zich al curieus is. Er zijn ook, behalve schietwilgen die naar verhouding nog beperkt van omvang zijn, geen mogelijkheden voor zomer- of winterverblijfplaatsen terwijl er tijdens het dagonderzoek ook geen spechtenholten zijn aangetroffen. Mede omdat de aanwezige schietwilgen ook nog beperkt van omvang zijn wordt het ook uitgesloten geacht dat er eventueel paarverblijven aanwezig zouden zijn. Rugstreeppad In beide onderzoeksnachten is ook de paarroep van Rugstreeppad geheel niet gehoord, in een periode dat deze dieren overal elders zeer actief zijn. Aanwezigheid van een voortplantingplaats is dan ook tot op een afstand van 1,5 tot 2 kilometer uitgesloten, zodat ook geen gebruik als landbiotoop behoeft te worden verwacht.
3.3
Conclusies natuuronderzoek
Resultaten literatuur- en veldonderzoek Het literatuuronderzoek, de biotoopbeoordeling en de aanvullende veldinventarisatie zijn in samenhang beoordeeld. Op basis hiervan is vastgesteld welke beschermde soorten op de locatie kunnen worden verwacht (tabel 2 volgende bladzijde) en met welke bedreiging of verstoring door de voorgenomen werkzaamheden, er rekening moet worden gehouden. Dit betreft de volgende beleidsrelevante aspecten: 1. Er zijn slechts algemene broedvogels te verwachten in bomen, struiken, in/aan/op gebouwen en langs en in watergangen. Hiervoor geldt een algemene gedragscode (zie § 4.3 en Vogelbescherming 2004). 2. Voorts worden op de onderzoekslocatie andere beschermde soorten verwacht welke van de voorgenomen ingreep verstoring kunnen ondervinden (zie tabel 2 volgende bladzijde). Dit betreft echter alle soorten welke onder de algemene landelijke vrijstelling vallen (tabel 1 AMvB, zie § 4.2; zie § 5.1 onder 'Wettelijke consequenties'). 3. De overige ontheffingsplichtige soorten welke in deze regio hun verspreiding vinden en derhalve wellicht binnen de grenzen van het plangebied verwacht konden worden, zijn niet aangetroffen, dan wel is er voor die soorten in het plangebied géén geschikte habitat aangetroffen.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
16
Tabel 2: mogelijk op de locatie aan te treffen, door de Ff-wet beschermde soorten 1 Beschermde soorten AMFIBIEËN Gewone pad Bruine kikker Groene kikkers Kleine watersalamander Rugstreeppad VISSEN REPTIELEN GRONDGEBONDEN ZOOGDIEREN Egel, Mol Gewone bos-, Dwerg- & Huisspitsmuis Wezel en Bunzing Rosse woelmuis en Woelrat Veld-, Dwerg-, Bos- en Huismuis Konijn VLEERMUIZEN VOGELS broedvogels in bomen, struiken, wateren, oeverzones en ruigten holtenbroedende standvogels INSECTEN OVERIGE ONGEWERVELDEN VEGETATIEVE SOORTEN Grote kaardenbol
2 GT 2007
3 gedrags Indicatie
4 eerder aangetr.
5 verst. kans
6 HR/ Bijl.
7 RL
8 art. 75 AMvB Ff-wet bij 'ruimtelijke ontwikkel.'
n.v.t. V, L Uu 2006 A Nee Nee Alg. Vrijstell./ zorgplicht n.v.t. V, L Uu 2006 A Nee Nee Alg. Vrijstell./ zorgplicht n.v.t. V, L Uu 2006 A Nee Nee Alg. Vrijstell./ zorgplicht n.v.t. V, L Uu 2006 A Nee Nee Alg. Vrijstell./ zorgplicht in de wijde omgeving geen voortplantingsplaatsen aangetroffen geen beschermde soorten aangetroffen niet van toepassing, geen geschikte habitat binnen de plangrenzen aanwezig n.v.t. L Uu 1992 A n.v.t. L Uu 1992 A n.v.t. L Uu 1992 A n.v.t. L Uu 1992 A n.v.t. L Uu 1992 A n.v.t. L Uu 1992 A geheel geen vleermuizen aangetroffen Nee
V, L
Uu 2002
A
Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Nee Nee Nee * Nee Nee Nee *
-
-
Alg. Vrijstell./ zorgplicht Alg. Vrijstell./ zorgplicht Alg. Vrijstell./ zorgplicht Alg. Vrijstell./ zorgplicht Alg. Vrijstell./ zorgplicht Alg. Vrijstell./ zorgplicht
broedverstoring verboden
geen vaste verblijfplaatsen aangetroffen niet van toepassing, geen geschikte habitat binnen de plangrenzen aanwezig geen beschermde soorten aangetroffen Ja
L
-
A
Nee
Nee
Alg. Vrijstell./ zorgplicht
VERKLARING bij tabel 2 Kolom 2 op terrein aangetroffen bij veldinventarisatie door GroenTeam in 2007 n.v.t. = geen veldinventarisatie nodig Kolom 3 gedragsindicatie: de functie die voor de betreffende soort mogelijk in het geding is; V = voortplantingsgebied Vvl = vaste vliegroute ZV = zomerverblijf PV = paarverblijf F = (vaste) foerageerlocatie VT = vaste trekroute WV = winterverblijf IW = incidentele waarneming Kolom 4 eerder aantroffen, gegevens van derden Uu = in betreffende uurhok (= 5 x 5 km, verspreidingsgegevens) Kolom 5 A = bij aanwezigheid, verstoringskans aanzienlijk B = bij aanwezigheid, verstoring kansrijk C = gezien de werkzaamheden slechts geringe kans op verstoring D = gezien de situatie géén kans op significante verstoring Kolom 6 opgenomen in Habitatrichtlijn (met Bijlagenummer) Kolom 7 staat op vigerende Rode Lijst (LNV 2004); Kw = kwetsbaar N.B. * = verandering in nieuwe lijst voorgesteld (VZZ) Kolom 8 beginsel m.b.t. regelgeving volgens art. 75 AMvB van de Flora- en faunawet, waaronder ‘zorgplicht’ (LNV 2005);
Gunstige staat van instandhouding Ontheffingsplichtige soorten Niet van toepassing, niet aangetroffen. Soorten vermeld in tabel 1 AMvB Vanwege het algemene voorkomen (en vermelding in tabel 1 AMvB) is de gunstige staat van instandhouding van deze groep geheel niet in het geding.
----------
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
17
4
RELEVANTE REGELGEVING
4.1
Inleiding
De regelgeving met betrekking tot natuur kent twee typen bescherming: 'soortbescherming' en 'gebiedsbescherming'. De Flora- en faunawet (Ff-wet) is geheel gericht op soortbescherming, dat wil zeggen bescherming van afzonderlijke soorten planten en dieren. Bovendien is deze wet gericht op de intrinsieke waarde van het dier, wat onder meer wil zeggen dat de bescherming eveneens is gericht op elk individueel dier. Gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet (Nb-wet 1998). Die is gericht op specifieke aspecten van specifiek aangewezen gebieden, zoals speciale beschermingszones in het kader van de Vogel- of Habitatrichtlijn (resp. REG 1979 en REG 1992/1997). Deze staat náást de Ff-wet: de regels van wetten sluiten elkaar dus niet uit doch vullen elkaar aan. Daarnaast hebben ook provinciale besturen een 'eigen' natuurbeleid, in aanvulling op de wetgeving. Daarin kan ook een onderscheid worden gemaakt in gebieds- en soortbescherming: de gebiedsbescherming wordt geregeld via het Streekplan terwijl de soortbescherming via andere wegen in de ruimtelijke ordening kan worden geregeld. Zo regelt de Provincie Zuid-Holland haar bescherming van soorten van de Rode Lijst via de Nota Regels voor Ruimte in relatie tot het Ontwerpbesluit Compensatiebeginsel: dit is in het onderhavige project echter niet aan de orde.
4.2
Verbodsbepalingen Flora- en faunawet
Met betrekking tot aanwezige en te verwachten, door de Flora- en faunawet beschermde soorten in het onderhavige projectgebied gelden de volgende algemene verbodsbepalingen: Artikel 8 Ff-wet Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, . . . . te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Artikel 9 Ff-wet Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. N.B. hieronder valt ook het 'per ongeluk' doden zonder afdoende voorzorgen te hebben genomen; tevens vergt het vangen van dieren vanwege onderzoek of het preventief wegvangen van dieren en ontwikkelingsstadia daarvan (zoals eieren of larven) voor ontheffingsplichtige soorten ontheffing voor 'te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen'.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
18
Artikel 10 Ff-wet Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. N.B. hiermee wordt bedoeld het verontrusten met de intentie de soort te verstoren zonder het nemen van maatregelen om het verontrusten te voorkomen, dan wel bijvoorbeeld het verwijderen van begroeiing of het bouwrijpmaken van een terrein juist op het moment dat vogels zich er aan het vestigen zijn om te gaan broeden: voor dergelijk 'opzettelijk' verontrusten wordt in dit kader van art. 75C AMvB géén ontheffing verleend. Artikel 11 Ff-wet Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. N.B. 'Vaste verblijfplaatsen': Met betrekking tot vleermuizen dienen naast jaarlijks in gebruik zijnde vaste zomerverblijven (kolonies), paarplaatsen en winterverblijven, ook structureel gebruikte, vaste vlieg- en trekroutes te worden geïnterpreteerd als ‘vaste verblijfplaatsen’ zoals bedoeld in art. 11 (DLG 2006/ zie tevens voetnoot aanvraagformulier). Echter ook vaste foerageerplaatsen kunnen hieronder vallen, afhankelijk van de plaatselijke condities en verbanden. Met betrekking tot vogels worden hier met name vaste nestel- en schuilplaatsen bedoeld van holtenbenuttende standvogels zoals van spechten, Bosuil en Steenuil, maar ook nesten van in bomen broedende roofvogels en Ransuil: deze verblijfplaatsen zijn óók buiten de broedtijd ontheffingsplichtig (DLG 2006). Dit geldt tevens voor andere dieren, zoals een vaste voortplantingslocatie van rugstreeppadden, broeihopen van ringslangen, een geschikte watergang voor een vaste verblijfplaats voor het visje Kleine modderkruiper en bijvoorbeeld krabbescheervegetaties voor de eieren van de libel Groene glazenmaker. Artikel 12 Ff-wet Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. N.B. Dit betreft ook eieren van beschermde amfibieën, reptielen, vissen en insecten. Indien bijvoorbeeld dergelijke eieren van een ontheffingsplichtige soort worden bedreigd vereist dit ook aanvraag van ontheffing (DLG 2006). Met betrekking tot eieren van beschermde diersoorten die niét ontheffingsplichtig zijn, geldt de wettelijke zorgplicht (zie hierna bij artikel 2). Artikel 13 Ff-wet Het is verboden: a. planten . . enz., of dieren dan wel eieren, nesten of . . enz., behorende tot een beschermde . . enz. . . diersoort . . . enz. te vervoeren . . enz. of onder zich te hebben. N.B. bij dit artikel gaat het om het redden en verplaatsen van bedreigde dieren, eieren, planten enz.: hiertoe dient de betreffende 'ter zake deskundige' voor de uitvoering een eigen ontheffing aan te vragen.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
19
Artikel 2 Ff-wet - algemene zorgplicht Naast de hiervoor aangegeven verbodsartikelen geldt in alle situaties een wettelijke zorgplicht. Deze houdt in dat: 'eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen ('de ingreep') of zijn nalaten (mitigerende maatregelen) nadelige gevolgen voor planten of dieren kunnen worden veroorzaakt, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten voor zover dat in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen (mitigerende of preventieve maatregelen) die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkómen of, voorzover deze (met maatregelen) niét kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken'. N.B. dit betekent dat elke ruimtelijke ingreep natuuronderzoek vergt dat als bewijslast wordt vastgelegd in een rapportage ('Natuurtoets'). Daarin dienen de zeker te verwachten en de met veldonderzoek aangetroffen soorten planten en dieren te worden getoetst aan de wettelijk regelgeving ('lichte' en 'uitgebreide' toets). Tevens worden hierin de mitigerende en/of preventieve maatregelen aangegeven welke er zorg voor dragen dat er aan de zorgplicht wordt voldaan (zie ook § 5.1).
4.3
Vrijstelling en ontheffing verbodsartikelen
Strekking vrijstelling en ontheffing Een 'vrijstelling' is een algemeen geldende uitzondering op een wettelijk verbod (LNV 2005): dit kan een landelijke vrijstelling betreffen of één op basis van een gedragscode. Een vrijstelling vergt géén aanvraagprocedure. Een 'ontheffing' is een besluit waarbij in een individueel concreet geval een uitzondering op een wettelijk verbod wordt gemaakt. Deze ontheffing dient per individueel project te worden aangevraagd. De regelgeving met betrekking tot vrijstelling en ontheffing is nader geregeld in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) met betrekking tot art. 75 C van de Ff-wet (Staatsblad 2004/501; LNV 2005). In de afweging tussen 'vrijstelling of ontheffing' staan daarbij in de toegepast van criteria enkele cruciale begrippen centraal: 'bestendig', 'zorgvuldig handelen', 'wezenlijke invloed' en 'significant effect', naast soortlijsten met betrekking tot specifieke regelgeving (tabellen 1, 2 en 3 AMvB). Dit is inhoudelijk toegelicht in de Brochure 'Buiten aan het werk' (LNV 2005, zie ook DLG 2006). Soorttabellen met betrekking tot vrijstelling en ontheffing De toepassing van een vrijstelling of ontheffing is nader genuanceerd middels wettelijke 'belangen' en soortlijsten. De vrijstellingsregeling is slechts van toepassing op drie categoriën van activiteiten (de 'belangen'), te weten: - bestendig beheer en onderhoud, ook in landbouw en bosbouw; - bestendig gebruik; - ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Het onderhavige project valt onder het belang 'ruimtelijke ontwikkeling en inrichting'.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
20
Vervolgens vindt naar aanleiding van de verschillende belangen en op basis van drie onderscheiden soortlijsten (tabellen AMvB art. 75 Ff-wet) een nacere nuancering plaats. Hieronder zijn die drie tabellen kort gekenschetst: Tabel 1 AMvB In deze tabel is een categorie soorten opgenomen waarvoor een algemene landelijke vrijstelling geldt: dit betreft beschermde soorten die in Nederland algemeen voorkomen. Aan die vrijstelling zijn géén voorwaarden verbonden anders dan de wettelijke zorgplicht (zie vorige bladzijde). Deze soorten vergen een zogenaamde ‘lichte toets’ welke aantoont dat de werkzaamheden het voortbestaan van de betreffende soorten niet in gevaar brengen. Tabel 2 AMvB Deze tweede categorie omvat een lijst met nader aangeduide ‘overige soorten’ (waaronder bijvoorbeeld Kleine modderkruiper, alle broedvogels en veel beschermde planten). Indien uit die tabel één of meerdere soorten worden aangetroffen welke door de werkzaamheden worden verstoord en/of bedreigd, vergt dat in principe aanvraag van ontheffing met eveneens een ‘lichte toets’ (zie echter uitzondering broedvogels). Uitzonderingspositie broedende vogels Voor vogels tijdens het broeden wordt in principe géén ontheffing verleend. Met betrekking tot het broedseizoen is in het kader van de Flora- en faunawet ook géén standaardperiode aangegeven. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor broedende vogels geldt daarbij de algemene gedragscode (Vogelbescherming 2004) dat deze, zolang ze broeden, onder géén énkele conditie mogen worden verstoord (zie ook REG 1979). In principe dient dus het broedseizoen met mogelijk verstorende werkzaamheden te worden ontzien, zoals grond-, bagger- en/of bouwwerkzaamheden op korte afstand van nesten. Er is in die periode voor broedvogels slechts ontheffing mogelijk indien er zwaarwegende maatschappelijke termen aanwezig zijn die ontheffing voor verstoring van broedende vogels nodig maken, wat in slechts uitzonderlijke situaties van openbare veiligheid e.d. aan de orde kan zijn. Onder vogels vallen twee categorieën waarvan de eerste categorie zich beperkt tot strikt het broeden (algemeen principe) en een groep die het jaar rond vaste verblijfplaatsen gebruiken (holtenbroedende standvogels en roofvogels): van die laatste groep zijn die verblijfplaatsen ook het jaar rond ontheffingsplichtig (zie hieronder). Holten van standvogels en oude nesten voor roofvogels Holtenbroedende vogels maken deels gebruik van boomholten (spechten, uilen) maar ook van 'holten' in of aan gebouwen (gaten, nokruimten, schoorstenen, dakpannen enz.: sommige uilen) of holten in de grond (zoals IJsvogel). De standvogels hieronder, dus de vogels die in de winter niét weg trekken, gebruiken die holten het jaar rond, dus ook als winterschuilplaats. Voorts zijn Ransuil en sommige roofvogels die in bomen broeden, niet in staat een geheel eigen nest te bouwen. Deze soorten zijn afhankelijk van oude kraaiennesten of nesten waar ze reeds eerder hebben gebroed.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
21
Voor verstoring of vernietiging van dergelijke vaste verblijfplaatsen is het jaar rond ontheffing vereist, dus ónafhankelijk van het broedseizoen (DLG 2006). Dit onderdeel is in het onderhavige project echter niet aan de orde. Tabel 3 AMvB Deze categorie van soorten vergt een strikte bescherming, indien niet te bereiken met preventieve en/of mitigerende maatregelen, te bewerkstelligen middels compenserende maatregelen om negatieve effecten ook strikt uit te sluiten. Dit betreft onder meer alle soorten die vallen onder de habitatrichtlijn (REG 1992/1997) waarvoor ten behoeve van de nodige ontheffing een 'uitgebreide toets' geldt. Deze categorie betreft onder meer een soort als Bittervoorn. Indien één of meerdere soorten uit deze tabel worden aangetroffen en door de werkzaamheden mogelijk worden verstoord en/of bedreigd, vergt dat in principe aanvraag van ontheffing met zowel als ontheffingsvoorwaarde (maar ook onder de gedragscode), een 'uitgebreide toets': * het voortbestaan van de soort mag door de werkzaamheden niet in gevaar worden gebracht ('gunstige staat van instandhouding', zie § 3.3); * er dient te worden onderbouwd dat er voor de betreffende activiteit geheel géén alternatieven zijn, dus bijvoorbeeld of de ingreep niet op een andere, minder schadelijke wijze of op een andere locatie kan plaatsvinden; * ontheffing wordt slechts verleend in het kader van 'dringende redenen van groot openbaar belang' met inbegrip van redenen van sociale, economische aard of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten; * de activiteit dient binnen bepaalde belangen te passen, in dit geval 'uitvoering in het kader van 'ruimtelijke ontwikkeling en inrichting'; * er dienen maatregelen te worden genomen om te garanderen dat u 'zorgvuldig handelt' (zie LNV 2005) zodat schade aan individuen van de soort wordt voorkómen. Dit onderdeel is in het onderhavige project echter niet aan de orde. Maatregelen als voorwaarde bij ontheffing Preventieve en mitigerende maatregelen Aan een door de Minister verleende ontheffing worden met betrekking tot de soorten uit tabel 2 en 3 AMvB strikt op te volgen uitvoeringsvoorwaarden verbonden, zogenaamde mitigerende maatregelen (zie § 5.2) en in sommige gevallen ook preventieve maatregelen, bedoeld om natuurschade aan de betreffende soorten te voorkomen. Deze voorwaarden dienen met betrekking tot tabel 2 en 3 nader te worden uitgewerkt in een 'ecologisch werkprotocol'. Dit onderdeel is echter in het onderhavige project echter niet aan de orde. Compenserende maatregelen Naast mitigerende en preventieve maatregelen kunnen in sommige situaties ook compenserende maatregelen als ontheffingsvoorwaarde worden vereist, met name indien er sprake is van een zodanig negatieve invloed door de ingreep dat de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort in het geding komt. Dit zal bij soorten uit tabel 2 AMvB niet zo gauw het geval zijn, doch ligt bij soorten uit tabel 3 AMvB eerder voor de hand. Dit onderdeel is echter in het onderhavige project echter niet aan de orde.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
22
Werkprotocol flora en fauna en ecologische begeleiding Indien soorten van tabel 2 of 3 AMvB in het geding zijn wordt daaraan standaard de voorwaarde gekoppeld van het opstellen van een 'ecologische werkprotocol'. Een dergelijk werkprotocol vormt een uitwerking van de mitigerende en preventieve maatregelen om strikt te voorkomen dat natuurschade ten aanzien van soorten uit tabel 2 en/of 3 AMvB ontstaat. In een ontheffing worden voorts aanvullende voorwaarden gesteld die eveneens in dat werkprotocol dienen te worden verwerkt. Dit 'Werkprotocol Flora en Fauna' omvat een apart, bestekachtig document waarin werkrichtlijnen worden aangegeven om te garanderen dat de werkzaamheden worden verricht conform de Flora- en faunawet en de in het verlengde daarvan opgestelde Natuurtoets. Deze richtlijnen vormen een concrete en afrekenbare uitwerking van de uitganspunten, werkwijzen, mitigerende en preventieve maatregelen om natuurschade door de werkzaamheden zoveel als mogelijk te voorkomen. Het uitvoeren van de maatregelen dient daarbij aantoonbaar plaats te vinden door of onder begeleiding van een 'terzake kundig persoon' en verslaglegging daarvan. Deze onderdelen zijn echter in het onderhavige project echter niet aan de orde. Verplicht ter inzage aanwezig op het werk Op het werk dienen voor een controlerend ambtenaar te allen tijde, onafhankelijk van gedragscode of ontheffing, de stukken met betrekking tot Flora- en faunawet ter inzage aanwezig te zijn op straffe van het onmiddellijk stilleggen van het werk, tot aan deze verplichting voldaan is. Indien géén ontheffingsplichtige soorten van tabel 2 of 3 AMvB zijn aangetroffen zoals dat bij het onderhavige project het geval is, betreft dit slechts de Natuurtoets.
4.4
Provinciaal soortenbeleid
Indien een activiteit wordt ontplooid welke in het kader van de Ruimtelijke Ordening een nadere (bestemmingsplan-) procedure vergt waarin Gedeputeerde Staten het bevoegde gezag vormt, geldt binnen de provincie Zuid-Holland in het kader van de soortbescherming een compensatieverplichting voor soorten planten en dieren van de Rode lijst (LNV 204; zie ook Vogelbescherming 2005), óók indien het 'slechts' mogelijke verstoring betreft (GS van Zuid-Holland 2005; Provinciale Staten 1997). De compensatieplicht geldt voor enkele typen gebieden (GS van Zuid-Holland 2005): - natuurgebieden buiten de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), opgenomen in het streekplan; - biotopen van zogenoemde Rode Lijst-soorten; - beplantingen vallend onder de boswet. Voor ingrepen in dergelijke gebieden is eveneens natuuronderzoek als grondslag voor beoordeling gewenst, vergelijkbaar met dat in het kader van de Flora- en faunawet. Dit is echter in het onderhavige project niet aan de orde. -----------
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
23
5
NATUURSCHADE EN MAATREGELEN
5.1
Natuurschade en consequenties
Vormen van natuurschade Bedreiging van alle dieren, ontheffingsplichtig of daarvan vrijgesteld, wordt vertaald in termen van 'natuurschade'. Onder natuurschade zoals bedoeld onder art. 8, 9, 10, 11 en 12 van de Flora- en faunawet wordt begrepen de schade welke door werkzaamheden aan ter plaatse voorkomende (individuen van) beschermde soorten planten en dieren en vaste verblijfen voortplantingsplaatsen daarvan, wordt toegebracht. De wettelijke zorgplicht gebiedt om natuurschade (zoveel als redelijkerwijs mogelijk) te voorkomen. In algemene zin kan dat als volgt worden aangegeven: - het verwijderen of anderszins beschadigen van beschermde planten, dan wel het zodanig aantasten van de groeiplaats (-factoren) van beschermde planten dat deze er niet meer kunnen groeien (zie § 4.1 art. 8); - het (on)opzettelijk verwonden of doden van ter plaatse voorkomende dieren, zowel volwassen dieren als, direct of indirect, (zogende) jongen in hun verblijfplaat-sen (nesten, holen e.d.); dit geldt tevens voor alle ontwikkelingsstadia van dieren, zoals van amfibieën of insecten (zie § 4.1 art 9); - elke vorm van verontrusting van ter plaatse voorkomende dieren waarmee de voortplanting wordt verstoord (zie § 4.1 art. 10); - het (tijdelijk) vernietigen van (essentiële onderdelen van) voortplantingsplaatsen of vaste rust- of verblijfplaatsen waaronder nesten en holen; vaste voortplantingsplaatsen van padden; watergangen als vaste verblijfplaatsen van Kleine modderkruiper; vaste verblijf- en paarplaatsen, vliegroutes en essentiële foerageerlocaties van vleermuizen, en andere vaste verblijfplaatsen (zie § 4.1 art. 11); - het vernietigen, beschadigen (of verwijderen) van eieren, ook van amfibieën, reptielen, vissen en insecten (zie § 4.1 art. 12). Oorzaken van natuurschade De natuurschade aan diersoorten kan in het algemeen worden veroorzaakt door: * fysieke ingrepen in de biotoop: - verwijderen van bomen en andere opgaande en bodembedekkende begroeiing; - opschonen van het maaiveld; - grondwerkzaamheden zoals omwerken, (ver-)graven, ophogen, vóórbelasten; - dempen, verbreden, uitdiepen of baggeren van bestaande watergangen; - het realiseren van bouwwerken, aanleg van infrastructuur en hernieuwde terreininrichting; - slopen of renoveren van gebouwen en bouwwerken; * belasting van het onverharde maaiveld door voertuigen en ander zwaar materieel; * overmatig natuurvreemde geluiden en trillingen (gebruik van voertuigen, machines, werktuigen, schallende radio’s); * visuele verontrusting (bewegende mensen, voertuigen, machines), met name voor vogels in hun broedperiode maar ook voor andere voorkomende, beschermde soorten in hun voortplantingsperiode; * verandering in gebruiksfuncties/ terreincondities.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
24
Te verwachten natuurschade aan ontheffingsplichtige soorten Natuurschade aan broedvogels Broedvogels zijn binnen de directe invloedssfeer van de werkzaamheden in het plangebied te verwachten in bomen, struiken, langs oevers, op het water en in, aan of op gebouwen. Aanwezigheid van broedende vogels kan daarbij visueel soms nauwelijks worden vastgesteld. Broedende vogels kunnen in de onderhavige situatie in hun broedactiviteit worden verstoord door het kappen van bomen, verwijderen van struiken maar ook door bouwen inrichtingswerkzaamheden. Verstoring ontstaat óók op korte afstand van dergelijke werkzaamheden vanwege overmatige geluiden en beweging: de gevoeligheid hiervoor is voor alle soorten verschillend en er kan dus géén richtlijn voor worden aangegeven. De verstoring ontstaat voor de meeste soorten alleen tijdens het proces van territoriumvestigen en broeden: nadat de jongen zijn uitgevlogen wordt volgens de wet geacht dat géén verstoring meer plaatsvindt. Wanneer potentieel verstorende activiteiten zijn aangevangen vóórdat het proces van territoriumvestigen en broeden is aangebroken waardoor vogels met hun broedactiviteiten de locatie zullen mijden, wordt dat niét als 'verstoring' aangemerkt. Dit kan worden beschouwd als 'preventieve maatregel om verstoring te voorkomen'. Overige natuurschade Voor het overige is in het onderhavige project géén natuurschade aan ontheffingsplichtige soorten te verwachten (vanwege het ontbreken daarvan) doch slechts aan andere, al of niet beschermde soorten. Wettelijke consequenties 1. Broedvogels: Territoriumactieve, broedende vogels of onzelfstandige jonge vogels mogen op geen enkele wijze worden verstoord vóórdat de jonge vogels zelfstandig zijn en deze de verstoring of bedreiging kunnen ontvluchten. Voor broedende vogels, van tabel 2 AMvB en in principe ontheffingsplichtig, wordt in principe géén ontheffing verleend. Men wordt geacht zich met mogelijk verstorende werkzaamheden tijdens het broedseizoen aan de betreffende gedragscode te houden (Vogelbescherming 2004; zie verder § 5.2 ). 2. Zorgplicht: De wettelijke zorgplicht geldt daarnaast voor álle soorten die onder de algemene landelijke vrijstelling vallen (zie paragraaf 4.3). In beginsel dient te worden voorkomen dat planten en dieren worden bedreigd of in hun voortplanting worden gestoord: hiertoe dienen mitigerende maatregelen in acht te worden genomen om natuurschade zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld met preventieve maatregelen ('verjagen'), een aangepaste werkwijze (mitigerende maatregelen) en/of het ontzien van voortplantingsperioden (zie § 5.2). Dit beginsel betreft alle in het project mogelijk bedreigde organismen.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
25
3. Eventuele sancties: Deze maatregelen dienen in het kader van projecten ook in acht te worden genomen om te voorkomen dat bij mogelijke controle de genomen voorzorgen onvoldoende worden geacht zodat een boete kan worden opgelegd en het werk kan worden stilgelegd. Controle kan plaatsvinden op basis van melding van particulieren en kan worden uitgevoerd door de A.I.D. (zie verklaring termen/ afkortingen) of andere wetshandhaver in het kader van de natuurwetgeving (zoals bijv. een boswachter of jachtopziener).
5.2
Advies mitigerende maatregelen
Betekenis en doel mitigerende maatregelen Mitigerende maatregelen omvatten het zodanig aanpassen van een (plan voor een) ingreep of uitvoeringswijze dat de negatieve effecten op de natuur (‘natuurschade’) worden voorkomen dan wel tot een minimum worden beperkt. Daartoe behoren tevens aanvullende, preventieve maatregelen en uitvoeringsvoorwaarden (zoals het rekening houden met voortplantingsperioden, zie onder). Het specifiekere doel van mitigerende maatregelen in het kader van de Ff-wet omvat voor vrijgestelde soorten het zo véél als redelijkerwijs mogelijk voorkómen van natuurschade en voor ontheffingsplichtige soorten het strikt voorkomen van natuurschade. De voorgestelde maatregelen zijn zoveel mogelijk afgestemd op hetgeen de beoordelende instantie, het Ministerie van LNV, vereist dan wel regulier als voorwaarde bij het toekennen van een ontheffing, voorschrijft (zie ook DLG 2006). Algemene mitigerende maatregelen Deze maatregelen zijn algemeen geldend voor de meeste soortgroepen en soorten. 1. Kwetsbare perioden De voortplantingstijd als meest kwestbare periode voor alle diersoorten maar ook kwetsbare perioden als bijvoorbeeld winterrust, dient bij dreigende natuurschade aan de voortplanting als effect van (fysieke) werkzaamheden te worden ontzien. De voortplantingstijd valt voor de meeste diersoorten min of meer samen doch is voor individuele soorten wel verschillend (zie ook tabel 3), evenals eventuele perioden van winterrust. Tabel 3, meest kwetsbare perioden van soortgroepen (inclusief voortplantingsperiode) mrt. apr. mei juni juli aug. sept. okt. nov. vissen xxxx xxxx xxxx xxxx xxxx xxxx . . . . . . . . . . oo amfibieën xxxx xxxx xxxx xxxx xxxx xx .... .... . . oo vleermuizen *) oooo . . . . kkkk kkkk kkk . . . bb bbbb bb . . . . oo over. zoogdieren xxxx xxxx xxxx xxxx xxxx . . . . .... .... . . oo broedvogels xxxx xxxx xxxx xxxx xxxx . . . . .... .... . . ss *) vleermuizen: afhankelijk van de specifieke soort lopen de perioden in elkaar over; minst kwetsbare perioden zijn: oktober+november en maart+april x = kwetsbare periode algemeen (inclusief voortplanting) k = kolonies t.b.v. voortplanting b = baltsroep- en paarplaatsen van vleermuizen in bomen o = overwinteringsverblijven/ winterrust (afhankelijk van seizoenstemperaturen) s = schuilplaatsen holtenbewonende standvogels . . = minst kwetsbare periode
dec. oooo oooo oooo oooo ssss
jan. oooo oooo oooo oooo ssss
feb. ooxx . . xx oooo . . xx ssss
mrt. xxxx xxxx oooo xxxx xxxx
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
26
Voorts is de aanvang van het voortplantingsseizoen voor verschillende soorten meer of minder, afhankelijk van het verloop van de weersomstandigheden: dit kan voor vogels en amfibieën per jaar verschillen van de tweede helft van februari (zachte winter) tot rond half maart (winter met vorst) en zal elk jaar opnieuw pas in de loop van de winter kunnen worden ingeschat. 2. Terreinwerkzaamheden Bij de ingrepen en werkzaamheden dient in beginsel de oppervlakte waar verstoring van de maaiveldzode of -oppervlakte plaatsvindt, vanwege holen van holtenbewoners (zoogdieren, amfibieën) steeds zo beperkt mogelijk te worden gehouden, dus bijvoorbeeld geen onnodige tracé's voor aanvoer van materiaal met (zwaar) materieel. Waar desalniettemin met zwaar materieel over onverharde delen van het maaiveld moet worden gereden dient er met rijplaten voor te worden gezorgd dat de kans op instortende ondergrondse verblijfplaatsen tot een minimum wordt beperkt. 3. Voorwaarden bij start van werkzaamheden De werkzaamheden dienen op een zodanige wijze te worden gestart dat de op de werkplek aanwezige dieren bij verstoring kunnen ontvluchten en dat bij het verdere verloop van werkzaamheden dieren niet 'opgesloten' raken, bijvoorbeeld tussen werkzaamheden op verschillende plekken of in een afgesloten situatie (bijv. tussen verschillende werkactiviteiten of bij het dempen vissen in een doodlopende watergang). 4. Zorg voor (álle) aan te treffen dieren Wanneer tijdens de werkzaamheden individuele dieren worden aangetroffen worden deze voorzichtig opgepakt en op een voor de soort geschikte en veilige plek in de omgeving weer weggezet. Voor ontheffingsplichtige soorten vereist dit tevens ontheffing van art. 9 en 13 Ffwet. 5. Kappen van bomen/ verwijderen van begroeiing Bij het verwijderen van alle begroeiing dient rekening te worden gehouden met mogelijk gebruik door broedende vogels welke niet mogen worden verstoord (broedperiode ca. 1 maart tot half juli). 6. Conclusies naar aanleiding van inventarisaties Ook bij veldinventarisaties kunnen soms aspecten worden 'gemist': absolute uitsluiting dat een bepaalde bijzondere soort voor zou komen is veelal niet mogelijk (zie blz.5). Mocht derhalve tijdens de werkzaamheden alsnog een mogelijk ontheffingsplichtige soort en/of vaste verblijfplaats worden aangetroffen, dient daar onmiddellijk een ter zake kundige bij te worden betrokken om te beoordelen hoe op dat moment moet worden gehandeld. In aansluiting hierop vergen alle soortgroepen en daarbinnen weer veel afzonderlijke soorten specifieke, op hun eigenschappen en leefwijze afgestemde, mitigerende maatregelen. Deze worden, voor zover relevant voor het project, hieronder in algemene zin aangegeven.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
27
Mitigerende maatregelen vissen en andere waterbewoners Mitigerende maatregelen vanuit de wettelijke zorgplicht gelden in principe alle, óók onbeschermde, waterbewoners. Bij werkzaamheden aan watergangen zoals verbreden, versmallen, beschoeiing verwijderen of plaatsen, aanleg natuurvriendelijke oevers, uitdiepen/-baggeren e.d. dienen bij voorkeur in de periode vanaf 1 september tot 30 november plaats te vinden, vanwege de daaraan voorafgaande voortplantingsperiode van alle soorten en de op die periode aansluitende winterrust met onder meer overwintering van kikkers in de bagger. Eventueel dempen of leegpompen van de watergang vergt het voorafgaand leegvissen van het betreffende deel van de watergang. Mitigerende maatregelen amfibieën Deze maatregelen in het kader van de wettelijke zorgplicht gelden alle dieren, ook de larven. In aanvulling op de algemene mitigerende maatregelen dient in dit project rekening te worden gehouden met diverse amfibiesoorten en de plek waar ze kunnen worden verwacht zodat dieren bij bedreigende werkzaamheden tijdig kunnen worden verwijderd: Gewone pad en Bruine kikker bewonen het grootste deel van het jaar een landbiotoop. Behalve op het maaiveld op allerlei plekken zoals tussen begroeiing, verschuilen dergelijke dieren, zowel volwassen als kleine jonge dieren, zich onder allerlei (afval-) materialen, maar ook in holletjes, bijvoorbeeld langs funderingsranden van gebouwen of onder sommige verhardingen (zie algemene maatregelen 3 t/m 7). Groene kikkers leven vooral dicht nabij, langs en in het water. Bij verontrusting springen ze snel weg, bij voorkeur ook het water in. Ze foerageren ook in dichte begroeiing, soms ook wel meer dan tien meter vanaf het water. Kleine watersalamander leeft deels in het water en deels op land, waar ze zich dan verschuilen onder allerlei materialen (zie ook Gewone pad). Op land foerageren ze tussen dichte vegetatie, bij voorkeur 's nachts. Eieren en larven: genoemde padden en kikkers leggen hun eieren in water waar ook de larven opgroeien. Mogelijke paddentrek: Met alle terreinwerkzaamheden geldt dat men tijdens de voortplantingsperiode van Gewone pad tussen half maart en half april, alert moet zijn op mogelijke, altijd massaal optredende, paddentrek in het werkgebied. Daarbij trekken de padden uit alle (tuinen en) groene terreinen in de wijde omgeving naar hun voortplantingswater (jaarlijks dezelfde locatie), zoals in de onderhavige situatie mogelijk naar de aanwezige watergangen langs en op het terrein. In de oeverzone concentreren ze zich, waar massaal wordt gepaard (waarbij bij verstoring géén vluchtgedrag optreedt) en waar vervolgens ook concentraties aan eierstrengen en uitgekomen larven een aantal weken aanwezig blijven. De trekroute moet dan tenminste 2 tot 3 weken worden ontzien totdat de trek is afgelopen en vervolgens dient ook de betreffende oeverzone, afhankelijk van het temperatuurverloop, nog wel 3 weken te worden ontzien totdat de eitjes zijn uitgekomen en de larven zich hebben verspreid. Werkzaamheden aan watergangen, zoals verbreden, uitdiepen en het realiseren van natuurvriendelijke oevers, vergen voorts mitigerende maatregelen welke vergelijkbaar zijn met die van waterorganismen (zie vorig onderwerp).
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
28
Mitigerende maatregelen grondgebonden zoogdieren De wettelijke zorgplicht geldt voor alle, ook onbeschermde, dieren. Van belang daarbij is onder welke condities men dieren kan verwachten: bij grondgebonden zoogdieren betreft dat bewoners van dichte kruidachtige vegetaties, ondergrondse holen en ophopingen van materiaal (riet, takken, hooi, compost, hout, afval) maar ook in holletjes direct onder de begroeiing/ grasmat of in holletjes tussen (ophopingen van) harde materialen, verschuilen. In dergelijke situaties worden ook de voortplantingsholen en -'nesten' gemaakt, bijvoorbeeld ook in hoge kruidachtige vegetaties en riet. Het betreft hier, voor verschillende omstandigheden, vooral muizensoorten, naast Mol en Egel. In beginsel wordt hiertoe met het opschonen van hopen en losliggende materialen, met het slopen van bouwwerken en met graafwerk, de periode met zogende jongen zoveel mogelijk ontzien, tenminste de periode tussen maart en augustus: in de loop van augustus raken de meeste jonge dieren zodanig zelfstandig en mobiel dat ze kunnen ontvluchten. Bij het verwijderen van begroeiing en genoemde ophopingen maar ook vanwege graafwerkzaamheden en rijdend materieel, zal bedreiging van individuele dieren onvermijdelijk zijn, vooral van zogende jonge dieren die hun (ondergrondse) schuilplaats nog niet (kunnen) verlaten. Mitigerende maatregelen vleermuizen Niet van toepassing. Mitigerende maatregelen vogels Broedende vogels kunnen in het plangebied worden aangetroffen in bomen, langs of in de watergangen en in struwelen en maaiveldbegroeiing. Aanwezigheid van broedende vogels kan daarbij visueel soms nauwelijks worden vastgesteld. Bedreigende werkzaamheden en broedseizoen: Werkzaamheden waarmee broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten kunnen worden bedreigd of verstoord dienen binnen de verstoringszone achterwege te blijven zolang de broedende vogels daar aanwezig (kunnen) zijn. Men moet daarbij voor het onderhavige project denken aan sloopwerkzaamheden, het verwijderen van bomen en overige begroeiing, werkzaamheden aan oevers en watergangen of andere werkzaamheden in de directe omgeving van broedende vogels. Ook bouw- en inrichtingswerkzaamheden werken verstorend op vogels die in de (directe) omgeving broeden: indien potentieel verstorende werkzaamheden (zoals dóórbouwen, zie hieronder) tijdens de broedtijd moeten worden gecontinueerd vergt dat preventief miti-gerende maatregelen. In het algemeen loopt de broedperiode van ca. begin maart tot half juli. Doorlopende werkzaamheden tijdens de broedtijd: Indien verstorende werkzaamheden tijdens de broedtijd onvermijdelijk zijn, moet aan stringente voorwaarden worden voldaan: * Er wordt een strikte uitvoering van de gedragscode voor vogels gehanteerd (zie onderaan maar ook § 4.3). * Dit houdt in dat met preventieve maatregelen tijdig wordt voorkomen dat op de werklocatie vogels zullen gaan broeden. Dit vergt dus condities die voorkómen dat
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
29
*
bij het starten van de projectwerkzaamheden aanwezige vogels worden verstoord: dat is bij wet verboden. Dergelijke preventieve maatregelen worden vóór eind februari genomen en vanaf dat moment zodanig in stand gehouden dat deze mogelijke broedgevallen effectief zullen uitsluiten. Tijdens de broedperiode wordt door een ter zake kundig persoon met voldoende regelmaat gecontroleerd op de effectiviteit van de preventieve maatregelen ('monitoren'). Daarvan vindt verslaglegging plaats welke te allen tijde op het werk ter inzage beschikbaar is. Mocht toch een broedgeval worden aangetroffen binnen enkele tientallen meters van de werkzaamheden dan worden (in samenspraak met de 'ter zake kundige') maatregelen genomen waarmee verstoring wordt voorkomen, dan wel worden verstorende werkzaamheden binnen de verstoringszone tijdelijk stilgelegd.
Mitigerende maatregelen vegetatieve soorten Niet van toepassing. Mitigerende maatregelen insecten en overige ongewervelden Van deze groepen zijn er géén beschermde soorten te verwachten. Het verwijderen van kruidachtige vegetaties dient bij voorkeur buiten de voortplantingsen overwinteringsperiode van insecten e.d. plaats te vinden, dus uitsluitend ná augustus en vóór november. (Eindconclusie, zie volgende bladzijde)
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
30
5.3
Eindconclusie
1. Flora en Faunawet en ontheffing Aangezien er geheel geen ontheffingsplichtige soorten in het plangebied zijn aangetroffen is er dan ook geen ontheffing nodig. Daarmee zijn er in het kader van de genoemde wet ook geheel geen belemmeringen en volstaat deze Natuurtoets met de daarin aangegeven mitigerende maatregelen als voorwaarden voor de uitvoering van het project: wel dient men de wettelijke zorgplicht in acht te nemen (zie ook volgende punten). 2. Broedseizoen en werkzaamheden Sloop, opschonings- en alle andere werkzaamheden, óók het verwijderen van de maaiveld- en overige begroeiing, grondwerk en eventuele ophoging/ voorbelasting, dienen in het kader van de gedragscode voor broedvogels strikt buiten de broedtijd plaats te vinden, dus vóór maart of ná half juli: Dit volstaat ook voor het voortplantingsseizoen van kleine zoogdieren. Indien dit niet mogelijk is dienen strikte mitigerende maatregelen te worden toegepast (zie mitigerende maatregelen § 5.2). Daarnaast gelden nog andere gelimiteerde perioden, zie hieronder. 3. Overige kwetsbare perioden Bij werkzaamheden aan watergangen moet rekening worden gehou-den met de voortplantingstijd en winterrust en dienen bij voorkeur plaats te vinden tussen eind augustus en eind november: dempen of uitdiepen/ baggeren dient uitsluitend in die periode plaats te vinden. 4. Wettelijke zorgplicht Met het toepassen van de overige mitigerende maatregelen (zie § 5.2) kan het grootste deel van de natuurschade aan niet-ontheffingsplichtige soorten worden voorkómen waarmee de wettelijke zorgplicht zo optimaal mogelijk wordt ingelost. ----------
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
31
GERAADPLEEGDE LITERATUUR Aptroot/ A. (1998), C.M. van Herk, H.F. van Dobben, P.P.G. van den Boom, A.M. Brand & J.L. Spier: Bedreigde en kwetsbare Korstmossen in Nederland: basisrapport met voorstel voor de rode lijst. Buxbaumiella 46. Arcadis (2006). Gedragscode Flora- en Faunawet voor de Bouw- en Ontwikkelsector. In opdracht van Bouwende Nederland en NEPROM, 2 november 2006, aangepast op goedkeuringsbesluit van de Minister van 22 december 2006. Bergers/ P.J.M. (1997): Kleine zoogdieren inventariseren: het kan efficiënter. Zoogdier 8(3):3-7. Bink/ F.A. (1992). Ecologische Atlas van de Dagvlinders van Noordwest-Europa. De Dorschkamp en Unie van Provinciale Landschappen. Schuyt & Co Uitgevers en Importeurs bv, Haarlem. Bos/ F. (2006), M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay, I. Wynhoff, De Vlinderstichting. De Dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming. Nederlandse Fauna 7, Leiden. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey - Nederland Bijlsma/ R.G. (2001), F. Hustings & C.J. Camphuysen. Algemene en schaarse Vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem/Utrecht. Broekhuizen/ S. (1992), B.Hoekstra, V.van Laar, C.Smeenk & J.B.M. Thissen (red.): Atlas van de Nederlandse Zoogdieren. Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht. DLG 2006, intern werkkader. Handreiking Flora- en faunawet, versie 1.0 - 31 oktober 2006. Dienst Landelijk Gebied. Dijk/ A.J. van (2004). Handleiding Broedvogel Monitoring Project. SOVON (i.s.m. CBS), Beek-Ubbergen. Dijkstra/ Klaas-Douwe (2002), B. Dijkstra, Vincent J.Kalkman, Robert Ketelaar, Michiel J.T.van der Weide: De Nederlandse Libellen (Nederlandse Fauna 4). KNNV Uitgeverij. Dort/ Klaas van (2002), Chris Buter en Paul van Wielink. Veldgids Mossen. Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht. Drost/ M.B.P. (1992), H.P.J.J. Cuppen, E.J. van Nieuwkerken, M. Schreijer. De waterkevers van Nederland. Uitgeverij K.N.N.V., Utrecht. Gerhardt/ Ewald (1997/1999): De grote Paddestoelengids. Tirion uitgevers, Baarn.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
32
Gittenberger/ E (2004), A.W. Janssen, W.J. Kuijper, J.G.J. Kuiper, T. Meijer, G. van der Velde, J.N. de Vries en G.A. Peeters. De Nederlandse Zoetwatermollusken (Nederlandse Fauna 2). Uitgeverij KNNV, Utrecht. GroenTeam 2006. Natuurtoets Plangebied De Raden, sloop 195 eensgezinswoningen, nieuwbouw en herinrichting, incl. terrein van voormalige schooltuinen locatie Den Haag, 28 juni 8 juli 2006. GroenTeam 2007. Natuurtoets sloop school Beresteinlaan (Den Haag) en herontwikkeling tot woonlocatie, Definitieve toetsrapportage 8 mei 2007. GroenTeam 2007. Natuurtoets voor bouwlocatie 'Hof van Wateringhe' te Wateringen. Eindrapportage 27 september 2007. Groenveld/ A. (2001) & G. Smit. Handleiding voor het Monitoren van Amfibieën in Nederland. RAVON Werkgroep Monitoring, Amsterdam. GS van Zuid Holland, maart 2005. Nota Regels voor Ruimte. Haarsma/ A.J. (2003). Meervleermuizen nemen heel Zuid-Holland over. Resultaten van een tweede jaar telemetrie onderzoek aan vleermuizen in Nederland. Zoogdier 14(4):18-21 Herk/ Kok van (2004) en André Aptroot. Veldgids Korstmossen. KNNV Uitgeverij, Utrecht en Kok van Herk & André Aptroot, Soest 2004. Hustings/ Fred (2002) & Jan-Willem Vergeer. Atlas van de Nederlandse Broedvogels. Nederlandse Fauna 5. SOVON, Uitgeverij K.N.N.V. te Utrecht. Kapteyn/ Kees (1995). Vleermuizen in het landschap. Schuyt en Co/ Provincie NoordHolland, Haarlem. Kleukers/ Roy (2004), Erik van Nieuwkerken, Baudewijn Odé, Luc Willemse, Walter van Wingerden. De Sprinkhanen en Krekels van Nederland (De Nederlandse Fauna 1). KNNV Uitgeverij, Utrecht. Laňka/ Václav (1985/1992) en Zbyšek Vít. Amfibieën en reptielen. Rebo productions, Lisse 1992. Limpens/ H.J.G.A. (1997), K. Mostert en W. Bongers: Atlas van de Nederlandse Vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. KNNV Uitgeverij, Utrecht. LNV 2001 (Ministerie van): Beschermingsplan Groene Glazenmaker 2002-2006. Directie Natuurbeheer Rapport nr. 2001/015 LNV 2004 (Ministerie van), Regeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit houdende vaststelling van Rode Lijsten Flora en Fauna.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
33
LNV 2005 (Ministerie van), Regeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit: brochure ‘Buiten aan het werk ? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten !’ (n.a.v. AMvB art. 75 Ff-wet). Musters/ Kees 1992. De Rugstreeppad. Orgaan van de Stichting Duin, nr. 41, december 1992. Nauta/ Marijke M. (1995) en Else C. Vellinga: Atlas van de Nederlandse Paddestoelen. A.A. Balkema Uitgevers, Rotterdam. Nie/ H.W. de (1996): Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. Nie/ H.W. de (1998) en G. van Ommering: Bedreigde en kwetsbare Zoetwatervissen in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapportnr. 33. IKC Natuurbeheer Wageningen. Nöllert/ Andreas (2001) en Christel Nöllert: Amfibieëngids van Europa. Tirion Uitgevers te Baarn. Odé/ B. 1997: Bedreigde en kwetsbare Sprinkhanen en Krekels in Nederland. Nederlandse Faunistische Mededelingen. Peeters/ T.M.J. (2004), C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, A. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis. De Wespen en Mieren van Nederland (Neder-landse Fauna 6). Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden. Ravon 27, uitgave december 2007, jaarverslag/ waarnemingenoverzicht 2006. REG 1979, Richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn, EEG 79/409, 2 april 1979). REG 1992/1997, Richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake de instandhouding van de natuurlijke Habitats en de wilde Flora en Fauna (Habitatrichtlijn, EEG 92/43, laatstelijk gewijzigd 1997). Rijsewijk/ Arnold van, 2005: Rugstreeppadden in de Noordoostpolder. Tijdschrift Ravon 19 7(1) 2005. Rijsewijk/ Arnold van, 2006: Een Rugstreeppad in de Polder. Uitgave Ravon Friesland, druk Messerschmidt Grafische Diensten, Roosendaal. Staatsblad 2004/501, publicatie AMvB art. 75 Ff-wet, houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van art. 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen. Stumpel/ Ton (2006) en Henk Strijbosch. Veldgids amfibieën en reptielen. KNNV Uitgeverij, Utrecht 2006.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
34
Vogelbescherming 2004: 'Gedragscode zorgvuldig bosbeheer 2004', opgesteld door Vogelbescherming Nederland te Zeist en Het Bosschap te Zeist, goedgekeurd 10 januari 2005 door de Minister van LNV (zie site LNV). Vogelbescherming 2005, en SOVON: 'Rode Lijst van de Nederlandse broedvogels'. Tirion Uitgevers bv. Vries/ Henk de (2003), Robert Ketelaar, Victor Mensing, Kees Mostert: De Groene Glazenmaker in Zuid-Holland. Vlinderstichting Rapport VS2003.018. Wynhoff/ I. (1995) en C.A.M. van Swaay: Bedreigde en kwetsbare Dagvlinders in Nederland. Basisrapport met voorstel voor de Rode Lijst. De Vlinderstichting, Wageningen. ----------
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
35
GEBRUIKTE TERMEN EN AFKORTINGEN adult aanduiding volwassen exemplaar van diersoorten; A.I.D. Algemene Inspectiedienst, controle- en opsporingsdienst Ministerie van LNV welke zich bezighoudt met de handhaving van de wet- en regelgeving van LNV. AMvB art. 75 Ffwet een Algemene Maatregel van Bestuur, in dit geval met betrekking tot art. 75 van de Flora- en faunawet, waarin de wetgeving nader wordt uitgewerkt (zie ook LNV 2005); biotoop de leefomgeving van één bepaalde planten- of diersoort (RIN 1984); de gehele samenhangende leefomgeving van een planten- of diersoort; het landschaps- of vegetatietype waarin een soort thuishoort; woonplaats van een levensgemeenschap (Emmerik 2006); compenserende maatregelen te treffen maatregelen waarbij in ruil voor het bewerkstelligen van natuurschade op de ene plaats vervangende natuurwaarden elders worden gecreëerd; fauna dierlijke organismen waaronder bijvoorbeeld zoogdieren, vogels, vissen, amfibieën, reptielen, insecten en andere ongewervelden; flora plantaardige organismen zoals houtgewassen, kruidachtige gewassen, grassen, waterplanten e.d.; Ffwet Flora- en faunawet welke onder meer de beschermingskaders met juridische verboden, verplichtingen, voorwaarden en toestemmingen biedt voor (het omgaan met) flora en fauna; foerageren naar voedsel zoeken; habitat woonplaats van een bepaalde soort; Habitatrichtlijn, HR-soorten soorten planten of dieren welke zijn opgenomen in de verschillende Bijlagen van de Europese habitatrichtlijn: Bijlage II: dier- en plantensoorten van communautair belang voor de instandhouding waarvan aanwijzing van speciale beschermingszones vereist is; Bijlage IV: dier- en plantensoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd; Bijlage V: soorten waarvoor bij de exploitatie (bijv. kikkerbilletjes) een beheersplan vereist is (wat hier echter niet het geval is); P: prioritaire soort. juveniel aanduiding jong exemplaar van diersoorten; kilometerhok, kmhok een hok van 1 x 1 kilometer (zie ruitennet op topografische kaarten 1 : 25.000/ 1 : 50.000);
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
36
larve(n) een tussenstadium in de ontwikkeling van amfibieën en libellen tussen eitjes en 'voortplantingsvorm'; LNV het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; maaiveld al of niet begroeide bovenkant/ oppervlakte van het terrein; mitigeren/ mitigerende maatregelen het zodanig aanpassen van een (plan voor een) ingreep of uitvoeringswijze (met eventuele specifieke maatregelen of voorwaarden) dat de negatieve effecten op de natuur (‘natuurschade’) tot een minimum worden beperkt of worden voorkomen; ongewervelde soorten diersoorten zónder dan wel met een uitwendig skelet, zoals weekdieren, kevers, mieren en insecten; ontheffing een in het kader van de Flora- en faunawet aangegeven toestemming tot onder meer het verstoren of (per ongeluk, onvermijdelijk,) doden van beschermde dieren en/of vernietigen van beschermde planten en hun groeiplaats welke bescherming in genoemde wet wordt geregeld; organisme behorende tot de levende natuur (plant, dier etc.); paarplaats een vaste plek, veelal in de directe omgeving van een vaste baltsroepplaats (zie aldaar), waar vleermuizen paren; Ravon Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland; refugium wijkplaats, verblijfsgebied; Rode Lijst, RL-soorten soorten planten of dieren die zijn vermeld op een gepubliceerde lijst van in Nederland bedreigde dier- of plantensoorten (zie literatuur); standvogel vogelsoort die het gehele jaar rond in hetzelfde territorium verblijft; territoriumindicerend gedrag zang van zangvogels waarmee een territorium wordt afgebakend waarbinnen zal worden gebroed, dan wel, waarbinnen reeds wordt gebroed; uurhok een hok van 5 x 5 kilometer = 25 kilometerhokken (zie ruitennet op topografische kaarten1 : 25.000/ 1 : 50.000) vaste verblijfplaatsen (Ff-wet) zomer-, winter- of paarverblijfplaatsen en foerageerplekken van vleermuizen, of schuil- en broedplaatsen van holtenbewonende standvogels, welke jaar-lijks opnieuw als zodanig worden gebruikt; Vogelrichtlijn, VR-soorten vogelsoorten die zijn opgenomen in de Europese Vogelrichtlijn; volgens het Europese recht wijzen de lidstaten beschermingszones aan om voor alle aangewezen soorten een voldoende gevarieerdheid van leefgebieden en een
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
37
voldoende omvang ervan te beschermden om populaties van deze soorten in stand te kunnen houden; vrijstelling een in het kader van de Flora- en faunawet geregelde toestemming tot onder meer het verstoren of (per ongeluk, onvermijdelijk,) doden van beschermde dieren en/of vernietigen van beschermde planten en hun groeiplaats welke bescherming in genoemde wet wordt geregeld, voor bepaalde categorieën werkzaamheden en onder voorwaarden (AMvB art. 75 Ffwet; zie ook LNV 2005). zode de met kruidachtigen en/of met gras begroeide bovenlaag van het maaiveld inclusief wortelzone; zorgplicht de in de Ffwet vastgelegde plicht (art. 2 Ffwet) dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren (en dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Dit is een algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt. Overigens geldt de zorgplicht ook voor planten (LNV 2005); ----------
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
38
BIJLAGE 1 METHODEN VOOR VELDINVENTARISATIE Methode veldinventarisatie vissen en andere waterorganismen Om het voorkomen van (beschermde) waterorganismen te controleren vinden in de watergangen steekproeven plaats. De bemonsteringslocaties worden zodanig gekozen dat daarmee een getrouw beeld van de beschermde (flora en) fauna van alle in het plangebied voorkomende wateren wordt verkregen, doch er wordt door keuze van de visplaatsen tevens met extra aandacht gespeurd naar mogelijk hier te verwachten ontheffingsplichtige soorten vissen, mollusken en waterkevers evenals naar (larven van) amfibieën terwijl tevens alle visuele waarnemingen van andere soorten worden genoteerd. Daarbij wordt onder meer aandacht besteed aan het feit dat in de praktijk is gebleken dat bijvoorbeeld veel vissen zich concentreren aan de uiteinden van sloten en bij duikers, met name in de winterperiode ook onder aanwezig drijfvuil. De steekproeven worden uitgevoerd met een groot steekschepnet met afmetingen van ca. 40x80 centimeter, een steel van circa twee meter en een maaswijdte van ca. 3x5 millimeter, welke laatste voldoende klein is om ook zeer kleine visjes mee te kunnen vangen. Waar nodig wordt gebruik gemaakt van een boot om ook lastig bereikbare plekken te kunnen bemonsteren. Vanwege de daarvoor noodzakelijke kennis over en ervaring met het gedrag en de beoordeling van de lokale biotoop worden deze werkzaamheden uitgevoerd door een gespecialseerde terzake deskundige op het gebied van de kleinere ontheffingsplichtige vissoorten en andere kleine waterorganismen. Met deze methode, vooral gericht op ontheffingsplichtige soorten welke alle van klein formaat zijn, worden echter de grotere, algemeen voorkomende en onbeschermde vissen zoals Snoek, Baars, Brasem, Kolblei en Blankvoorn, over het algemeen 'gemist': deze zijn daartoe te beweeglijk. Bij temperaturen tot 24ºC kan dit wegvissen, indien de omstandigheden dit vereisen, ook elektrisch plaatsvinden. Daarbij wordt vangapparatuur gebruikt waarmee de visjes door een lage stroomspanning naar het net worden gelokt. Ook de 'bijvangst' van alle amfibieën en andere vissen wordt naar een andere, veilige locatie overgeplaatst. Het verplaatsen van de vissen dient zodanig te geschieden dat de visjes in goede conditie blijven, dus met slechts zeer kort verblijf in de daartoe te hanteren containers. De vissen dienen in de directe omgeving weer te worden uitgezet in op dat moment ongestoorde en geschikte wateren.
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
39
Methode veldinventarisatie vleermuizen Algemeen Bij veldinventarisatie wordt de methode gehanteerd welke is afgeleid uit de onderzoeksmethode welke door de betreffende deskundige onderzoeksorganisatie wordt toegepast (VZZ, Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming). De te hanteren onderzoeksonderdelen en frequenties worden op basis van terrein- en biotoopkenmerken en daaruit voortvloeiende 'verwachtingen' ten aanzien van vleermuizen, zodanig geselecteerd en aangepast dat de inspanningen in redelijke verhouding staan tot die verwachtingen, waarmee deze ook kan worden geaccepteerd door de regelgevende overheid. Het basisonderzoek wordt op tenminste 3 momenten in de voortplantingstijd verricht: twee inventarisatiemomenten tijdens de kraamperiode en één inventarisatiebezoek tijdens de paartijd. Indien echter aanwijzingen worden verkregen voor de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen en/of vaste vliegroutes kan in tweede instantie uitgebreider onderzoek nodig blijken. Onderzoek naar vaste zomer- en paarverblijfplaatsen Het onderzoek naar kolonies en vaste vliegroutes wordt uitgevoerd tijdens de kolonievorming wanneer de dieren met warm weer frequent uitvliegen, en in de daarop aansluitende voortplantingstijd wanneer de jonge dieren (nog) afhankelijk zijn van hun ouders (periode begin mei tot eind juli). Basisonderzoek hiertoe omvat ten minste twee nachtelijke veldbezoeken. In de zomer tijdens nachten met geschikte weerscondities wordt het onderzoeksgebied met de batdetector onderzocht op mogelijk aanwezige verblijfplaatsen in bomen en/of gebouwen/ bouwwerken en op het gebruik als vaste vliegroute tussen verblijfplaats en foerageergebieden. Tevens wordt gekeken naar belangrijke foerageerplekken en eventuele beschikbare alternatieven daarvoor in de wijdere omgeving. Het nachtonderzoek wordt in eerste instantie gericht op uitvliegende en foeragerende dieren en vaste vliegpatronen (vanaf zonsondergang tot in de nacht). Indien vaste verblijfplaatsen van kolonies kunnen worden verwacht wordt dat, afhankelijk van de omstandigheden, aangevuld met onderzoek aan het eind van de nacht wanneer de dieren in hun verblijfplaats terugkeren en daartoe gezamenlijk enige tijd vóór de invliegopening gaan 'zwermen' waarmee de exacte locatie kan worden vastgesteld. Voorts wordt vanaf eind augustus tot eind september onderzoek gedaan naar het gebruik als baltsterritoria met bijbehorende vaste haremruimte dan wel paarverblijfplaatsen, welke door bijvoorbeeld dwergvleermuizen dikwijls tevens als vast winterverblijf worden gebruikt. Ook dit nachtonderzoek vindt plaats met de batdetector waarbij wordt gespeurd naar het speciefieke geluid dat door de dieren bij de paarroep wordt geproduceerd. Onderzoeksmethode nachtelijke inventarisaties: Nachtonderzoek wordt verricht met behulp van batdetectors (o.a. type Petterson D240x) in combinatie met digitale ultrasounddetector met time-expansion voor geluidsanalyse van 10x vertraagde ultrasone geluidsopnamen, en sterke lampen (Mac Charger) als aanvullend middel voor determinatie (gedrag, grootte en manier van
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
40
vliegen en jagen) en voor exemplaren die zich buiten bereik van de batdetector bevinden. Methode veldinventarisatie amfibieën Algemeen: Amfibieën leven zowel op het land als in het water of op de overgang daarvan. Inventarisaties maken gebruik van het feit dat de soorten een beperkte voortplantingsperiode hebben en zich daarvoor concentreren op de geschikte plekken in het water. Sommige amfibieën leven voornamelijk in of langs het water (veel kikkers) doch andere leven een groot deel van het jaar op het land (Bruine kikker, padden, sommige salamanders). Voor veldinventarisatie van amfibieën wordt te werk gegaan volgens de methode die wordt beschreven in de handleiding van Groenveld & Smit (2001), samengesteld door de Werkgroep Monitoring van de Stichting Reptielen, Amfibieën en Vissen Nederland (RAVON) en het Centraal Bureau voor de Statistiek. Gericht onderzoek naar Rugstreeppad: Buiten de voortplantingsperiode leeft de Rugstreeppad zeer verspreid in een landbiotoop waarbij hun leefgebied veel groter is dan de locatie waar ze tijdens de voortplanting worden waargenomen. Daarom wordt voor inventarisatie van deze soort gebruik gemaakt van het feit dat de soort zich voor zijn voortplanting concentreert op de geschikte plekken in water: kleine watertjes, ondiepe oeverzones, poelen, greppels en plassen, dikwijls zelfs in tijdelijke regenplassen, stagnerend water op land of in volgelopen wielsporen. Bovendien is de voortplantingsperiode vrij beperkt: inventarisatie dient te geschieden in de periode tussen begin mei (afhankelijk van de nachttemperaturen) en half juni. In nachten met een voldoende hoge nachttemperatuur wordt daartoe het terrein doorkruist en afgespeurd naar de (nachtelijke) lokroep waarmee rugstreeppadden elkaar in de voortplantingstijd opzoeken (zie ook Musters 1992). Daarbij wordt gebruik gemaakt van draagbare geluidsapparatuur waarmee de lokroep ten gehore wordt gebracht en vervolgens wordt geluisterd naar antwoord. Op grond van waargenomen beantwoording van lokroepen worden locaties getraceerd en worden met een sterke lamp de individuen en de (voortplantings-)locaties vastgesteld. Dit nachtonderzoek kan goed worden gecombineerd met eventueel nachtonderzoek naar vleermuizen. Bij het onderzoek naar waterorganismen wordt ter completering ook gespeurd naar amfibielarven. Methode veldinventarisatie holtenbroedende standvogels Voor een broedvogelkartering wordt in principe uitgegaan van de SOVON-richtlijnen van het ‘Broedvogel Monitoring Project–Alle soorten’ (BMP-A, van Dijk, 2004). Omdat het hierbij echter niet gaat om een volledige broedvogelkartering doch om het gericht vaststellen van aanwezigheid van holtenbroedende vogels in het (beperkt) aanwezige boombestand (en/of aan gebouwen), wordt dit onderzoek verricht door het speuren naar territorium-indicerend gedrag, visuele waarneming van soorten standvogels, het speuren naar geschikte nestelplaatsen in bomen en gebouwen en het fysiek controleren daarvan op mogelijk gebruik (methode en te gebruiken materieel zie vleermuizen). De controle wordt tijdens het hoogseizoen van het broeden verricht, meestal in combinatie met, en in de ochtend aansluitend op, onderzoek naar vleermuizen. ----------
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
41
BIJLAGE 2 - PLANKAART (indicatie voor planontwikkeling)
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk
42
BIJLAGE 3 BEOORDELINGSSCHEMA HANDELWIJZE FF-WET
Natuurtoets bouw locatie Vrijenbanselaan te Rijswijk