vra2003vrom.001
Vragen aan: Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid 1 Heeft ten behoeve van het onderzoek naar de onregelmatigheden in de bouw afstemming met het Onderzoeks- en Verificatiebureau van de Kamer plaatsgevonden? Zo ja, wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet? 2 Kan worden aangegeven of, en zo ja welke mogelijkheden, u ziet om de rechtsgang inzake onregelmatigheden in de bouw, voortgekomen uit de parlementaire enquête, te bespoedigen? 3 Heeft u kennis genomen van het rapport «Het nieuwe bouwen in Nederland» van TNO van 10 december 2002? In hoeverre geeft dit rapport u aanleiding tot bijstelling van uw conclusies en aanbevelingen? 4 Zijn er, naast de gemeente Arnhem en Groot Salland, nog andere overheden die onderzoeken of er mogelijkheden zijn om geld terug te vorderen van de bouwbedrijven? 5 Moeten overheden die gedupeerd zijn wachten op een eventuele actie van het Openbaar Ministerie, voordat zij zelf actie kunnen ondernemen tegen daarvoor in aanmerking komende bouwbedrijven? 6 De hamvraag – hoeveel hebben de prijsafspraken in de bouw de belastingbetaler gekost en krijgt de benadeelde burger zijn geld terug – heeft u niet beantwoord. Kunt u hier alsnog een toelichting op geven? Kan daarbij een onderscheid worden gemaakt tussen de schade die door de overheid rechtstreeks als opdrachtgever is geleden, en de schade die kopers van woningen in de Vinex-wijken is berokkend? 7 Heeft u er vertrouwen in dat de bouwwereld tot verandering in staat is en over een zelfreinigend vermogen beschikt? Zo niet, onder welke voorwaarden zal dat vertrouwen weer gaan ontstaan? 8 Waarom bepleit u enerzijds het deelnemen aan de gedragscode en laat u anderzijds de mogelijkheid open dat de opdrachtgever werk gunt aan bedrijven die een dergelijke code niet hanteren? 9 Wat zijn de sanctiemogelijkheden ten aanzien van de hoogste managers, aangezien de bestuurders van bouwondernemingen veel kritiek van u krijgen vanwege te passief gedrag? 10 Kunt u aangeven op welke wijze bouwbedrijven kunnen worden verplicht een gedragscode in te voeren? 11 Klopt het dat de conclusies over de geschillenbeslechting uitsluitend betrekking hebben op aanbestedingsverschillen? En houdt die conclusie tevens in dat de overige bouwgeschillen bij de Raad van Arbitrage zullen blijven?
1
12 Welk effect verwacht u op de prijs van bouwen in Nederland als uw voorstellen onverkort worden ingevoerd? 13 Kunnen aanbestedingsregels in de toekomst worden vastgelegd? Zo ja, welke instantie wordt met het toezicht op de naleving van de regels belast? 14 Heeft u kunnen constateren of en in hoeverre de bouwsector haar invloed aanwent om haar gezamenlijke bouwcapaciteit ten volle te laten benutten door de overheid? Met andere woorden, wat is de rol van de bouwsector bij de besluitvorming voorafgaand aan grote bouwprojecten? 15 Kunt u inschatten in hoeverre en hoe frequent «adviesfraude» voorafgaat aan bouwfraude? 16 Hoe groot is het risico, dat zonder vormen van vooroverleg de kosten in de bouwwereld toch flink kunnen stijgen, door het vaker optreden van discontinuïteit, etc.? 17 In uw onderzoek heeft u vooral gekeken naar drie categorieën onregelmatigheden, te weten mededingingsrechtelijke, fiscale en communestrafrechtelijk georiënteerde onregelmatigheden. Heeft u aanwijzingen dat er daarnaast sprake is (geweest) of zou kunnen zijn van onregelmatigheden die in een andere categorie in te delen zijn? Zo ja, waar moet aan worden gedacht? 18 In Nederland zijn circa 65 000 bedrijven in de bouwnijverheid actief. Door uw bevindingen is het beeld ontstaan dat sectorbreed sprake is van onregelmatigheden. Kunt u verduidelijken hoeveel bedrijven zich schuldig maken aan verwijtbaar gedrag of hoe groot het percentage is van de bedrijven dat zich schuldig maakt aan verwijtbaar gedrag? Zijn er verschillen waarneembaar tussen de kleine, middelgrote en grote bedrijven? 19 U concludeert dat aannemers «slechts als ultimum remedium» in geld of in op geld waardeerbare prestaties werden verrekend. Kan worden aangegeven in hoeveel gevallen deze wijze van verrekening is vastgesteld? 20 Kan, nu is gebleken dat zich in Nederland omvangrijke onregelmatigheden in de bouwnijverheid voordoen en dat deze deels te maken hebben met de structuurkenmerken van de bouw, inzicht worden gegeven in hoeverre deze onregelmatigheden zich ook in andere Europese landen voordoen? 21 In hoeverre is er gekeken naar verdachte transacties, die verband houden met bouwgerelateerde activiteiten, buiten de Europese Unie? Zijn er indicaties dat dergelijke financiële transacties verband houden of een relatie kunnen hebben met onregelmatigheden? Is er een indicatie te geven van de geldstromen die via «derde landen» plaatsvinden? Wat is de rol van de accountant hierbij?
2
22 U concludeert dat de accountant in de loop der jaren is afgedreven van zijn eigenlijke taak, namelijk het controleren van de jaarrekening. Commerciële dienstverlening, adviesverlening en de verkoop van bijproducten zijn voor de Nederlandse accountant van steeds groter belang geworden. Kan in algemene zin ook gesproken worden van belangenverstrengeling met (delen van) de bouwsector? 23 Is de rol van buitenlandse vestigingen van accountantskantoren met aannemers in de bouw substantieel? Welk type transacties vindt daar plaats? 24 Is het terecht op basis van het rendement op het eigen vermogen, dat overigens in de bouw iets ongunstiger is dan bij andere bedrijfstakken, in algemene zin conclusies te trekken over het rendement van de sector? 25 Hoe groot is het gemiddelde rendement van de 65 000 bedrijven in de bouwnijverheid en zijn er significante verschillen in het rendement tussen de kleine, middelgrote en grote bouwbedrijven? Zo ja, is daar een verklaring voor te geven? 26 De mislukte openbare aanbestedingen die u heeft onderzocht, geven de indicatie dat het ophoogpercentage 8,8 procent bedraagt. U acht dit percentage representatief. Toch mogen er in uw ogen geen algemene conclusies aan worden verbonden. Kunt u uw visie, mede met het oog op de vele reacties, nog eens verduidelijken? Had u ten aanzien van de invulling van het begrip prijsopdrijving niet zorgvuldiger moeten zijn? Kan worden aangegeven wat nu van de bedrijfstak wordt verwacht? 27 Kijkend naar de rol van de overheid als opdrachtgever heeft u onderzoek gedaan bij zes overheidsdiensten. In hoeverre kan een representatief antwoord worden gegeven op de vraag of er in algemene zin sprake is van een deskundig en mondig opdrachtgeverschap? Is er sprake van een kritische ondergrens als het gaat om deskundig en mondig opdrachtgeverschap? Waar zal vooral naar moeten worden gekeken, de omvang en (minimum)capaciteit van het (overheids)apparaat of de grootte en omvang van een project? 28 Het vormen van combinaties in de bouw vertoont volgens u vaak kartelachtige kenmerken. Is er een reden waarom toezichthoudende instanties daar tot nu toe in uw ogen onvoldoende op hebben gereageerd? 29 Wordt buiten Nederland voldoende toezicht uitgeoefend op het voorkomen van kartelachtige constructies? 30 Onder welke voorwaarden is samenwerking en combinatievorming in de bouw wel mogelijk? 31 Kan worden aangegeven hoeveel Nederlandse bedrijven op het terrein van de grond-, weg- en waterbouw in staat zijn opdrachten van meer dan
3
50 miljoen euro uit te voeren? Is dit niet een beperkt aantal en duidt dit niet op de noodzaak tot samenwerking? 32 Ook in de installatiebranche is volgens u veelvuldig sprake van samenwerking tussen bedrijven. Vindt u dat ook in deze branche combinatievorming in principe moet worden afgewezen? Is de capaciteit en de kennis van de installatiebranche in Nederland toereikend om de voorkomende grote projecten te kunnen realiseren? 33 Dat bij combinaties tussen aannemers sprake is van mededingingsrechtelijke aspecten is duidelijk. Staan opdrachtgevers bij (toekomstige) samenwerking ook op gespannen voet met mededingingsrechtelijke aspecten? Welke waarborgen moeten worden gegeven om te voorkomen dat de bouw wordt gedupeerd door samenwerkende opdrachtgevers? 34 Worden in wet- en regelgeving voldoende waarborgen gegeven om aannemers te beschermen tegen afspraken en samenwerking tussen opdrachtgevers? 35 Wegenbouwers werken samen bij de productie van asfalt. Kan worden aangegeven waarom op het terrein van de asfaltproductie de wegenbouwers reeds vele jaren samenwerken? In hoeverre is een minimumschaalgrootte noodzakelijk in de asfaltindustrie? 36 Zijn het ook de overheden die door middel van vergunningverlening concurrentie in de asfaltmarkt tegenhouden? Is hier sprake van een onregelmatigheid, óók als deze vorm van samenwerking vooraf is gemeld aan ondermeer de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)? 37 In hoeverre is de winning van zand een volstrekt vrije markt? Welke rol speelt de overheid in dit proces, met name kijkend naar de vergunningverlening? 38 Wat zijn de gevolgen van het verbieden van vormen van combinaties van bedrijven bij de verwerving van opdrachten in de bouw? Wat betekent dit in het bijzonder voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven ten opzichte van het buitenland? 39 Wat zijn de mogelijke effecten van centrale registratie in de vorm van het opstellen van een zogenaamde «zwarte» lijst van bouwbedrijven die zich schuldig maken aan onregelmatigheden, zich niet aan de wet houden en/of wanprestaties leveren? 40 Hoe kan worden voorkomen dat er meerdere «zwarte» lijsten ontstaan? 41 U heeft de Vinex-lokaties slechts zijdelings in het onderzoek betrokken, maar toch wordt gesproken over dominante marktposities en tekortschietende marktwerking. Is inmiddels duidelijk of de NMa het door de commissie gesuggereerde onderzoek instelt?
4
42 Slechts een deel van de woningbouwproductie vindt plaats op zogenoemde Vinex-lokaties. Kunt u een indicatie geven over de gang van zaken bij woningbouw in steden en wijken, niet behorend tot de Vinexlokaties. Is er reden om aan te nemen dat er sprake is van wezenlijke verschillen? 43 Veel partijen die actief zijn in VINEX-lokaties houden zich ook bezig met de ontwikkeling van bedrijfsterreinen. Is ook daar sprake van dominante marktposities en tekortschietende marktwerking? 44 Hebben de conclusies over geschillenbeslechting uitsluitend betrekking op aanbestedingsverschillen? Blijven overige geschillen bij de Raad van Arbitrage? 45 U heeft kritiek op het functioneren van de Raad van Arbitrage, ondanks het feit dat in het verleden de Raad z’n meerwaarde meermalen heeft bewezen. In hoeverre wordt door de samenstelling van de Raad te verbreden, behalve de bouw zouden ook opdrachtgevers in de Raad vertegenwoordigd moeten zijn, de garantie gegeven dat het systeem beter functioneert? 46 U doet de aanbeveling te komen tot een snelle afwikkeling van onregelmatigheden. Is er zicht op de snelheid waarmee juridische procedures die inmiddels in gang zijn gezet kunnen worden afgehandeld? In hoeverre bestaat het risico dat de afwikkeling vele jaren in beslag gaat nemen en wat kan in algemene zin worden gedaan om de rechtsgang te bespoedigen? 47 U stelt voor de minister van VROM verantwoordelijk te maken voor het bouwbeleid, terwijl diverse ministeries als opdrachtgever betrokken zijn bij de bouw. Welke extra aspecten van het bouwbeleid moeten bij de coördinerend minister worden ondergebracht? Wat zijn de voor- en nadelen om het ministerie van Economische Zaken eerstverantwoordelijk te maken voor het bouwbeleid? 48 Voorgesteld wordt te komen tot een gedragscode voor alle bedrijven in de bouwnijverheid. Is het waar dat de NMa uit mededingingsrechtelijke overwegingen vindt dat brancheorganisaties hun leden hiertoe niet mogen verplichten? Zo ja, hoe wordt hierover geoordeeld en op welke wijze kan de NMa tot een ander inzicht worden gebracht? 49 Kunnen bedrijven in de bouwnijverheid worden verplicht een gedragscode in te voeren? Zo ja, op welke wijze? 50 Waarom stelt u niet voor dat opdrachtgevers moeten worden verplicht werk uit te laten voeren door bedrijven die over de bedoelde gedragscode beschikken? Ligt dit niet voor de hand in het licht van uw betoog dat onder meer door de verplichte gedragscode een einde kan komen aan het gebruik van «smeren en fêteren»?
5
51 In de bouwwereld gaat het verhaal dat sommige projecten laag geraamd zijn omdat anders de politiek verantwoordelijken nee gezegd hadden tegen (de wijze van uitvoering van) het project, terwijl de politiek verantwoordelijken wel zullen instemmen met meerwerk tijdens het project. Heeft u de indruk dat sommige ramingen onrealistisch gemaakt worden om ze politiek haalbaar te maken? 52 Waarom kon u geen beroep c.q. gebruik maken van de landsadvocaat? 53 Was de aanbesteding van het onderzoek door externe partijen een openbare aanbesteding? 54 Waarom is het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) niet bij het onderzoek betrokken? Volgens de begroting van VWS wordt er per jaar voor aanzienlijke bedragen aan bouw gerealiseerd en geeft de minister van VWS daartoe speciale vergunningen af. Tevens heeft het ministerie van VWS een aparte MvB voor het regelen van aanbestedingen en keurt het Cbz (het ZBO van het ministerie van VWS voor de bouw) namens de minister aanbestedingen, bouwverslagen, meerwerk en eindafrekeningen goed. 55 Kan het advies van de landsadvocaat inzake de verwerving van medewerkers via een aanbestedingsprocedure ter beschikking van de Kamer worden gesteld? 56 Hoe is de gekozen, langere procedure de commissie bevallen en welke meerkosten zijn hieraan verbonden? 57 U heeft vooraf met het Openbaar Ministerie en de NMa aanvullende afspraken gemaakt om strafrechtelijke en bestuursrechtelijke onderzoeken niet in de wielen te rijden. Kunt u aangeven of de parlementaire enquête inderdaad geen belemmeringen heeft opgeleverd voor de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke onderzoeken? Indien er wel belemmeringen zijn opgetreden kunt u dan aangeven op welke punten dit het geval is geweest? 58 Waarom heeft u in de definitie van onregelmatigheden niet het niet goed zijn van regels als hypothese opgenomen? 59 Waarom is geen gebruik gemaakt van de kennis van het Cbz? 60 Hoeveel projecten zijn er de laatste jaren gebracht voor de Raad van Arbitrage? Wat waren hun onderwerpen op hoofdlijnen? Hoeveel procent van de zaken zijn in voordeel van de opdrachtgever beslist? 61 Is het waar dat de advocatenkantoren met de specialisatie bouw opdrachten hebben van bijna alle aannemers, waardoor in beroepszaken nauwelijks gespecialiseerde advocaten zijn in te huren door opdrachtgevers wegens mogelijke belangenverstrengeling?
6
62 Is er verschil in integriteit bij facturering door een algemene kostenadviseur en een beëdigd kostenadviseur? Welk percentage van de kostenadviseurs is in overheidsdienst én in dienst van architecten en ingenieursbureaus? 63 Erg van belang voor de kwaliteit van een werk en de hoeveelheid meerwerk zijn de leidinggevenden. In hoeverre is het bij de overheid gebruikelijk dat de namen van bijvoorbeeld (hoofd)uitvoerders vastgelegd worden in contracten en speelt dat een rol bij gunning? 64 Waar ligt het omslagpunt tussen de extra benodigde inspanning op het gebied van toezicht en de extra hoeveelheid werk (en dus geld) en op welke manier moeten daarvoor extra budgetten beschikbaar komen? 65 Moet de aanbeveling voor meldplicht van ambtelijke omkoping verruimd worden met politiek verantwoordelijken? 66 In hoeverre steunt u de werkwijze bij Europese aanbestedingen dat slechts één aannemer van een holding/concern kan meedoen aan een aanbesteding? Zou deze werkwijze niet bij alle aanbestedingen moeten worden gehanteerd? 67 Zijn exclusiviteitgaranties van onderaannemers onwettig en/of strafbaar? 68 Een opdracht wordt door een aannemer «besmet» verklaard indien hij er «recht» op heeft door hetzij een eerdere aanbesteding, hetzij omdat hij huisaannemer is bij de betreffende opdrachtgever. Dit uit zich door weigering van andere aannemers om een prijs aan te bieden of door het aanbieden van een iets hogere prijs dan de rechthebbende aannemer afgeeft. Waarom is de besmetverklaring door de huisaannemer slechts zeer summier genoemd in het eindrapport? In hoeverre is de besmetverklaring strafbaar en op welke wijze zou een opdrachtgever de besmetverklaring ongedaan moeten kunnen maken? 69 Wie voert de onderhandelingen over het Uniform Aanbestedingsreglement (UAR), de SR (Standaardvoorwaarden Rechtsverhouding opdrachtgever-architect), de Regeling van de Verhouding tussen Opdrachtgever en Adviserend Ingenieursbureau (RVOI) en andere standaardregelingen? En wie is verantwoordelijk voor de goedkeuring namens de overheid? 70 Wordt door de regering onderzoek gedaan naar aanbestedingen van automatisering en adviseurs? Zo nee, moet de regering dit oppakken en op welke wijze? 71 Waar baseert u de conclusie op dat de smeer- en fêteercultuur die in de bouwnijverheid heerst, niet voorkomt in de meeste andere bedrijfstakken? Wijst de conclusie van het bureau Screening- en Bewakingsaanpak (SBA) dat bouwbedrijven niet vaker in de fout gaan dan bijvoorbeeld de automatiseringsbedrijven, niet op het tegengestelde?
7
72 Moet bij het oordeel over adviserende partijen een onderscheid gemaakt worden naar sector? 73 Wat is de waarde van een afstandsverklaring van een aannemer bij een bouwteammodel? 74 Worden adviserende partijen aansprakelijk gesteld door de overheid? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo nee, waarom niet? 75 Waarom is het overzicht van risico’s en hun toedeling hier opgenomen? Welke waarde moet aan dit overzicht gehecht worden? Zijn andere opinies over risico’s mogelijk (bijvoorbeeld 15.vertraging in beslissingen en aanpakken en oplossen problemen, kan zeker na verstrekking van een coördinatieopdracht aan de hoofdaannemer voor een groot deel bij de hoofdaannemer liggen)? 76 Waarom heeft u ervoor gekozen om de schaduwboekhouding van Koop Tjuchem, de Hollandsche Beton Groep NV (HBG), de Koninklijke BAM NBM, alsmede delen van de schaduwboekhouding van Ballast Nedam niet openbaar te maken? Wat verzet zich ertegen om dat alsnog te doen? Biedt dat mogelijkheden voor benadeelden om eventueel hun schade te kunnen verhalen? 77 In hoeverre vinden aanbestedingen volgens standaardmethoden, zoals het Stabu-bestek, plaats? Op welke wijze zou dit vergroot kunnen worden? 78 Op welke wijze speelt de reputatie van een aannemer qua meerwerk mee bij een (onderhandse) aanbesteding? 79 Een constructie van Publiek Private Samenwerking (PPS) gaat verder dan een clusterbestek. Werken PPS-constructies marktafspraken en kartelvorming dermate in de hand, dat dit in Nederland door de overheid niet toegepast zou moeten worden? 80 Een begroting omvat het aantal stuks maal een eenheidsprijs en de posten algemene bedrijfskosten (AK) en winst en risico (WR). Is het waar dat bij de gunning en/of meer- en minderwerk het aantal stuks gecontroleerd wordt en dat er een standaardpercentage gehanteerd wordt voor de berekening van de AK en WR? Is het waar dat volgens de aannemers daardoor alleen via variatie in de eenheidsprijs rendement gemaakt kan worden? 81 Wordt onder duiken in de bouwwereld niet verstaan het voor minder dan de berekende kostprijs offreren van een werk, in plaats van het offreren van een prijs die onder de laagste prijs ligt van een kartel? Is het daarom niet juister hier het woord duiken te vermijden? 82 Waarom wordt de directiebegroting niet als uitgangspunt genomen in plaats van de laagste inschrijving van een aannemer die niet lid is van het
8
kartel? De directiebegroting zou immers een neutrale begroting moeten zijn en een aannemer die weet welke concurrenten meedoen en die weet van de kartelvorming, zal vermoedelijk ook geen neutrale prijs offreren. 83 Is er bij de projecten die dienen om het ophoogpercentage te bepalen, ook gekeken naar het meerwerk? Is er onderscheid in meerwerk te constateren bij projecten die naar het kartel gaan en projecten die door een buitenstaander gedaan worden? 84 Zijn er aanwijzingen dat de buitenstaanders werkelijk gedoken hebben om een opdracht binnen te halen, bijvoorbeeld om ervaring met bepaalde opdrachten op te doen zodat zij hun markt verbreden? 85 Verschilt het ophogingpercentage per sector en per regio? Zo ja, kan hiervan een indicatie gegeven worden? 86 Is er een verschil merkbaar in de aanbestedingsresultaten nu er geen vooroverleg meer is? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom zijn de aanbestedingsresultaten niet goedkoper? 87 Op welke wijze heeft de overheid gezocht naar prijsbrekers? Heeft de overheid bewust getracht te laten offreren door aannemers buiten de regio’s of buiten het marktsegment of door aannemers waarvan bekend was dat zij niet meededen aan kartelvorming? 88 Heeft de overheid getracht te verhullen welke aannemers meededen aan een aanbesteding, door bijvoorbeeld de wijze van inlichtingen niet zoals gebruikelijk op een bijeenkomst te houden? 89 Is het waar dat namens het ministerie van VWS de één op één gunning is goedgekeurd voor de nieuwbouw van een ziekenhuis van ruim 126 miljoen euro? Is een dergelijke aanbesteding mede met het oog op Europese aanbestedingsregelingen juridisch correct? 90 Zijn er gevallen bekend waar een kartel zodanig laag heeft ingeschreven dat zij verlies namen als kartel en een concurrent uit de markt gedrukt hebben? Zijn er bedrijven hieraan failliet gegaan? 91 Wordt bij het cijfervoorbeeld 1 niet ten onrechte meegegaan met het pepernotenverhaal? Het «blankcijfer» is het cijfer waarvoor zonder kartelvorming een aannemer zou inschrijven. Het verschil tussen het blankcijfer en de inschrijving bedraagt in dit voorbeeld 200. Deze 200 zijn geen pepernoten maar worden door de opdrachtgever betaald en door de opdrachtnemer (partij D) verdeeld onder het kartel. Partij D heeft dus uiteindelijk 840 in plaats van 800. De benadeling van de opdrachtgever bedraagt in dit geval dus 200. 92 Bij voorbeeld 2 schrijft partij D ten gevolge van de kartelvorming in voor 1000. Partij F schrijft in voor 920 en krijgt de opdracht. Omdat partij D de opdracht niet krijgt, zijn er geen claimrechten van de andere partijen en
9
wordt er geen geld verdeeld. Indien er geen kartelvorming was geweest zou partij D ingeschreven hebben voor 800. De kartelvorming kost in dit geval de opdrachtgever 120. Is dus de benadeling niet 120 in plaats van 80? 93 Klopt de redenering in de tweede alinea? Worden voorbeeld 1 en 2 niet ten onrechte vermengd? 94 Zijn de claimrechten voor vereffening niet gelijk aan de behandeling en zijn dus de conclusies 1 t/m 3 bij de beantwoording van vraag 4 niet onjuist (zie ook vorige vragen)? 95 Is er een onderscheid te maken in vooroverleg waarbij slechts de rekenvergoeding volgens de oude standaard verdeeld werd en vooroverleg waarbij meer dan de rekenvergoeding op de prijs gezet werd? Hoeveel van de meer dan 600 bedrijven deden mee aan het tweede soort vooroverleg? 96 Is het niet opstellen van een offerte niet een van de redenen waarom in het verleden de rekenvergoeding niet op een andere wijze (bijvoorbeeld via de algemene kosten) is toegestaan ondanks aandringen van de Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB)? 97 Zijn er gevallen bekend waarbij de aanbestedende dienst de inschrijving intrekt en openbaar maakt en waarbij vervolgens door voorafspraken de nieuwe inschrijvers zich aan het kartel houden en dus inschrijven iets boven de laagste oude inschrijving? 98 Ingenieurs- en architectenbureaus werden in de oude situatie ingehuurd door een opdrachtgever. Steeds vaker worden ze nu ook opdrachtnemer van aannemers die contracten inclusief ontwerp hebben. Speelt de onduidelijke ontwikkeling van de positie van de ingenieurs- en architectenbureaus een rol? Zo ja, wat beveelt u aan om de onafhankelijkheid van de positie van de advies- en architectenbureaus te waarborgen zonder dat dat ten koste gaat van de deskundigheid? 99 Is een aantal accountantfirma’s, die de jaarrekeningen van de opdrachtgever en aannemer controleren en die tevens de eindafrekeningen van projecten controleren, ook bouwadviseur? Zijn het bouwadviesschap en de controlerende taak van de accountant strijdig met elkaar? 100 Hoever moet de accountant gaan met het controleren van rekeningen? Moet een accountant zich overtuigen dat de hoeveelheden op de rekeningen voor een project kloppen met de voor dit project geleverde hoeveelheden? Zo ja, op welke wijze? Moet een accountant zich als deskundige opstellen indien rekeningen voor een project toebedeeld worden over twee delen, bijvoorbeeld in verband met subsidie? 101 Kunt u nader uiteenzetten welke taken en bevoegdheden de private forensisch accountant zich aan meet die hem niet toekomen en in
10
hoeverre hierdoor opsporings- en vervolgingswerkzaamheden van overheden belemmerd kunnen worden? 102 Is naast het meer- en minderwerk ook het omgaan met stelposten onderbelicht? 103 Waarom is de onderzoeksvraag inzake de integriteitsschending beperkt tot ambtenaren en vormen de politiek verantwoordelijken geen onderdeel van de onderzoeksopdracht? Beperken onverenigbare functies en bindingen en het misbruik maken van informatie en bevoegdheden zich slechts tot ambtenaren? 104 Heeft u indicaties dat er bij de inlichtingsbijeenkomsten of nota’s van inlichtingen over een opdracht soms extra eisen gesteld worden of stelposten genoemd worden die niet in het goedgekeurde bestek staan, zodat extra potjes worden gecreëerd? 105 Kent u het excuus dat bij volschrijven van opdrachten of het creëren van een verhoging van het aanbestede bedrag, slechts potjes worden gemaakt die nodig zijn omdat de post onvoorzien te laag is c.q. omdat meerwerk ten laste van de post onvoorzien goedgekeurd moet worden door niet-deskundigen? 106 Betreffen de bouwgerelateerde integriteitschendingen op gemeentelijk niveau alleen ambtenaren? 107 Heeft u de indruk dat er thans bij de overheid een overreactie is ontstaan waardoor noodzakelijke werkzaamheden (o.a. het opbouwen en onderhouden van marktkennis) verstoord worden? 108 Is het nut van functierotaties niet beperkt aangezien het aantal aannemers in Nederland beperkt is? Gaat door functierotatie niet veel kennis van een project verloren waardoor de kans op meerwerk vergroot wordt? 109 Bestaat er een relatie tussen de beschikbare budgetten voor onderhoud en het hebben van potjes bij huisaannemers? 110 Bent u er zeker van dat de rekeningen niet bedoeld waren voor het creëren van potjes zoals omschreven op pagina 207? 111 Moet volgens het UAR-2001 toestemming gegeven worden voor het sluiten van onderaannemingsovereenkomsten en moet de onderaannemer ten genoegen zijn van de opdrachtgever? 112 Zouden de leden van de Raad van Arbitrage, gezien hun samenstelling en gezien de bekendheid van vooroverleg in de bouwnijverheid, niet een redelijk vermoeden gehad moeten hebben dat de inschrijfprijzen van aannemers niet marktconform waren omdat zij niet altijd in mededinging tot stand zijn gekomen? Indien dit het geval is, wat zijn de repercussies
11
voor de leden van de Raad van Arbitrage en voor de uitspraken van de Raad? 113 Zijn er geen geruchten over corruptie onder politiek verantwoordelijken? 114 U concludeert dat het vooroverleg vooral voorkomt uit het continuïteitsstreven van de in het overleg betrokken ondernemingen. Op grond waarvan is de kwalificatie van het begrip «vooral» gebaseerd? En hoe is dit te rijmen met het gegeven dat op pagina 265 wordt aangegeven dat bij 211 mislukte aanbestedingen het ophoogpercentage 8,8 bedroeg? 115 Wat is de winst en het rendement op vermogen dat aannemers in het buitenland maken? 116 Is onderzocht hoe het gemiddeld rendement op het eigen vermogen zich heeft ontwikkeld bij de bedrijven waarvan vaststaat dat ze zich bezig hebben gehouden met vooroverleg c.q. prijsafspraken? 117 U concludeert dat een gering aantal gegadigden voor (grote) projecten de mededinging al vermindert. Is nog onderzocht in hoeverre of zich hierbij op regionaal niveau nog verschillen voordoen? Met andere woorden, hoeveel bedrijven in de verschillende regio’s zijn daadwerkelijk actief? 118 Is de innovatie in de bouwnijverheid in het buitenland groter of kleiner dan in Nederland? 119 Wordt het achterblijven van de arbeidsproductiviteit veroorzaakt door het systeem van vooroverleg of door de conjunctuur (aantrekken nieuwe medewerkers en loondruk)? 120 U constateert een tendens van verticale integratie, binnen de bedrijfskolom van de sector, waarbij bouwbedrijven bijvoorbeeld eigenaren zijn van aanbieders van bouwmaterialen, zoals asfalt. Waarom is op dit punt geen aanbeveling gedaan, bijvoorbeeld om randvoorwaarden te ontwikkelingen voor een transparante prijsstelling, waarbij wordt voorkomen dat «bevriende» bedrijven worden voorgetrokken ten opzichte van buitenstaanders? 121 Op welke wijze zouden «extraatjes» (zoals kunstwerken), die nu als cadeau door aannemers gefinancierd worden, en die eigenlijk niet op die manier gefinancierd zouden moeten worden, in de toekomst op een nette manier geregeld kunnen worden? 122 U constateert dat de smeer- en fêteercultuur die in de bouwnijverheid heerst niet voorkomt in de meeste andere bedrijfstakken. Waarop is deze conclusie gebaseerd? 123 Duidt het ontbreken van klachten over aanbestedingen in Brussel juist niet op het wijdverspreid zijn van kartelvorming?
12
124 U constateert dat sommige adviseurs niet alleen de betrokken aanbestedende dienst, maar ook de inschrijvende aannemers van advies dienen. Op dit punt wordt geen aanbeveling gedaan. Bent u van mening dat het voorkomen van dergelijke belangenverstrengeling moet worden overgelaten aan de zelfregulering van de sector, of zouden er expliciet voorschriften moeten komen die dit verbieden? 125 Bij de casus waterkering Kampen wordt geconstateerd dat de inschatting van risico’s onvoldoende was. Elders wordt geconstateerd dat het noodzakelijk is dat opdrachtgevers professionaliseren. U doet echter geen aanbeveling over de consequentie hiervan voor de voor de aanwezigheid van kennis (dus de formatie) bij aanbestedende overheidsdiensten. Is de formatie bij deze diensten de afgelopen tien jaar gereduceerd, ten gevolge van bezuinigingen en/of MDW-operaties? 126 Is het waar dat in het UAR-2001 wel een vergoeding voor de offertekosten is opgenomen? 127 Is in verband met de controle het openen van de enveloppen voldoende? Is het niet tevens noodzakelijk dat een op een gestandaardiseerde wijze gespecificeerde inschrijfbegroting met onderliggende offertes overhandigd wordt bij de aanbesteding? 128 Is in het kader van de enquête systematisch onderzoek gedaan naar disciplinaire onderzoeken op het terrein van integriteit die de afgelopen jaren bij aanbestedende overheidsdiensten zijn ingesteld? 129 U onderschrijft de doelstelling van de gedragscode voor de sector ter bevordering van integer handelen. Hierbij geeft u aan dat het meeste effect van de code te verwachten is wanneer op overtreding stevige sancties staan. Hoe ziet u in dit licht dat deelname aan de gedragscode niet verplicht kan worden gesteld? Ziet u mogelijkheden om bouwbedrijven te verplichten een gedragscode in te voeren? Zo ja, welke mogelijkheden? Zo nee, waarom niet? 130 U concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat bouwgerelateerde corruptie van ambtenaren een structureel verschijnsel is. Kunt u reageren op de kritiek van een aantal wetenschappelijk onderzoekers op uw conclusie, verwoord in het artikel «corruptie bouw is geen incident» in de NRC van 19 december 2002? 131 Kan worden aangegeven waarom uw conclusie niet dichterbij het citaat van de minister van Justitie – «de Tweede Kamer heb ik op 14 november 2001 naar beste weten geïnformeerd maar naar achteraf blijkt dit wellicht onjuist» – is gebleven. 132 U constateert dat de NMa duidelijk tekort is geschoten in haar handhavende taak als gevolg van een eendimensionale prioriteitstelling. Hoe is deze eendimensionale prioriteitsstelling tot stand gekomen? Welke verantwoordelijkheid hadden de NMa, de minister van Economische Zaken en de Kamer hierbij?
13
133 In hoeverre zijn bij de overdracht van de Economische Controledienst (ECD) aan de NMa (inschattings)fouten gemaakt die tot gevolg hebben gehad dat de bouwsector onvoldoende aandacht kreeg? 134 U geeft aan dat het vertrouwen in het accountantsberoep door de enquête is geschaad. Zo was handelend, laat staan corrigerend optreden, eerder uitzondering dan regel en leek de deskundigheid en alertheid van accountants inzake van fraude en onregelmatigheden nogal eens zoek. Geldt deze constatering ook voor de accountants van het MKB? In hoeverre zou een strikte scheiding van controle en dienstverlening (waaronder forensische accountancy) deze situatie ten goede kunnen veranderen? In hoeverre zou aanstelling van een accountant voor een vaste periode van zes jaar met verplichte roulatie na die periode deze situatie ten goede kunnen veranderen? In hoeverre denkt u dat deze situatie zich ook zou hebben voorgedaan als er een meldingsplicht van onregelmatigheden voor accountants was geweest? In hoeverre zou een wettelijke aansprakelijkheid voor de beroepsgroep accountants dit beschaamde vertrouwen weer kunnen versterken? Welke relatie ziet u tussen deze constatering en de discussie over de breedte van de titelbescherming voor accountants? 135 Omdat de Vinex een aanbiedersmarkt is, zou extra aandacht voor de belangen van de woonconsument op zijn plaats zijn. Immers, u oordeelt dat de prijs van onvolkomen marktwerking door de koper wordt betaald. Kunt u nader duiden of, en zo ja hoeveel de burger in de Vinex -wijken te veel heeft betaald voor een koopwoning? Indien dit niet bekend is, acht u het mogelijk dat te achterhalen? Moet de burger het eventueel teveel betaalde terug kunnen vorderen? Ziet u daar mogelijkheden toe? 136 Bent u bekend met het onlangs uitgebrachte rapport «Concurrentiebevordering op ontwikkelingslocaties» dat door de Stec-groep is opgesteld? Hoe beoordeelt u dit rapport? Indien u dit rapport eerder had gekend, op welke wijze had dit uw onderzoek beïnvloed? Bent u bekend met de reden waarom het zo lang heeft geduurd alvorens dit rapport is gepubliceerd door de minister van VROM? Hoe oordeelt u daarover? 137 Wilt u reageren op de kritische kanttekeningen die worden aangereikt in de brief van Neprom (23 december 2002), in het bijzonder op het verwijt dat de bevindingen, conclusies en aanbevelingen in het Vinex-deelonderzoek onvolledig zijn, gedeeltelijk onjuist en onvoldoende zijn onderbouwd? 138 De gemeenten met Vinex-locaties die zelf kunnen beschikken over de grond kennen een grotere variëteit in selectie van ontwikkelaars in vergelijking met gemeenten met het bouwclaimmodel. Waarom geeft u geen inzicht in de effecten hiervan op de prijs-kwaliteitsverhouding? Denkt u dat het mogelijk is hier alsnog in te voorzien? 139 U stelt dat de bouwsector wat betreft de mededinging geen uitzondering is en dat er daarom sprake moet zijn van een open en eerlijke concurrentie en een gezonde marktwerking. In hoeverre belemmert de structuur van de
14
grondstoffenmarkt waarop de verschillende bouwondernemingen structureel samenwerken ten ene male een open en eerlijke concurrentie? Kunt u hierbij in het bijzonder ingaan op de positie van buitenlandse bouwbedrijven? Welke mogelijkheden tot verbetering ziet u hiervoor? In hoeverre kan dit een reden zijn om delen van de grondstoffenmarkt in overheidshanden te brengen? 140 In het rapport wordt de suggestie gedaan om een denktank in het leven te roepen, zoals het Britse «Rethinking Construction». Waarom is dit niet in de aanbevelingen opgenomen? 141 U beveelt één verantwoordelijke minister voor het bouwbeleid aan. U beveelt (in bijlage 4 «Juridische aspecten van aanbesteding») één verantwoordelijke minister voor het aanbestedingsbeleid aan die hierbij een instrument voor preventief toezicht op de naleving van de EU-aanbestedingsrichtlijnen door aanbestedende diensten krijgt. Kunt u precies aangeven wat het verschil tussen deze twee aanbevelingen is, waarom zij voor één verantwoordelijke minister voor het bouwbeleid heeft gekozen en waarom dit de minister van VROM zou moeten zijn? 142 Kunt u nader aangeven wat wordt verstaan onder de eerste opdracht van de bouwminister «het revitaliseren van het bouwbeleid om de bouwnijverheid de komende jaren weer een positief perspectief te bieden»? 143 U wilt komen tot één coherent wettelijk verankerd kader voor overheidsaanbestedingen. Bedoeld u hiermee dat ook het verschil tussen Europese aanbestedingen en niet-Europese aanbestedingen moet worden opgeheven? 144 Geeft u de voorkeur aan een ouderwets bestek in plaats van een prestatiebestek? 145 Is het uw bedoeling om aanbestedende diensten te verplichten om bij standaard werken de laagste prijs als gunningcriterium te hanteren of moet deze aanbeveling als een suggestie voor deze diensten worden opgevat? Wat verstaat u hierbij onder standaardwerk? Wie bepaalt of een aan te besteden werk al dan niet standaard is? 146 Mogen in plaats van de rekenvergoeding per project de algemene kosten of winst/risico in het algemeen omhoog zodat de kosten voor offertes in de bouwnijverheid verrekend worden? 147 Hoe verhoudt zich uw aanbeveling om tot expertisecentra voor aanbesteding te komen tot de ervaringen die zijn opgedaan met het inhuren van externen? Zijn de expertisecentra exclusief bedoeld voor aanbestedende diensten? Kan voor deze expertisecentra worden aangesloten bij het Kenniscentrum Europa Decentraal en overige reeds bestaande initiatieven?
15
148 Bestaat de mogelijkheid tot het geven van een ontwerpvergoeding zowel bij aanbestedingen boven de Europese grens van 6,2 miljoen euro als bij aanbestedingen onder deze grens? 149 U vindt het mogelijk en redelijk om bij complexere en innovatieve projecten een beperkt aantal gegadigden een ontwerpvergoeding te geven. In welke mate gebeurt dit nu? 150 Is het instrument van een ontwerpvergoeding alleen inzetbaar bij complexere en innovatieve projecten of komen ook andersoortige (grootschalige) projecten daarvoor in aanmerking? 151 U beveelt aan een openbare registratie aan te leggen van geconstateerde onregelmatigheden. Kunt u nader toelichten wat onder een dergelijke registratie wordt verstaan? Wie behoort het initiatief en het beheer onder zijn hoede te nemen? Met wie behoort te worden samengewerkt? Klopt het dat de AVBB een inventarisatie maakt van alle bouwbedrijven die fraude hebben gepleegd? Zo ja, hoe zou zich dit moeten verhouden met het genoemde registratiesysteem? 152 U stelt voor om het besluit vrijstelling combinatieovereenkomsten op korte termijn aan te passen. Kunt u aangeven in hoeverre dit besluit zelf als problematisch wordt ervaren in het licht van de mededingingsregels? 153 U stelt dat de combinatievorming vaak kartelachtige kenmerken vertoont en beveelt aan het besluit vrijstelling combinatieovereenkomsten op korte termijn aan te passen. Kunt u aangeven op welke punten dit besluit moet worden aangepast? Kunt u aangeven om welke redenen combinatievorming nog wel plaats zou kunnen vinden, bijvoorbeeld indien er behoefte bestaat aan specialisatie, lokale marktkennis, risicospreiding etc.? 154 Wenst u dat de door de minister van Economische Zaken met het oog op innovatie bevorderde samenwerking tussen bedrijven wordt beëindigd? 155 Heeft u zich er in het licht van de combinatiebeperking rekenschap van gegeven dat het aantal spelers op terrein van grond-, weg-, en waterbouwkundige werken (GWW) dat in staat is opdrachten van meer dan 45 miljoen euro uit te voeren hoe dan ook beperkt is? 156 Wordt bij de NMa voorzien in versterking van de personele capaciteit, verscherping van sancties en uitbreiding van opsporingsmogelijkheden? Waarom heeft de NMa de mogelijkheid van het opleggen van forse boetes nog nauwelijks benut? 157 Kunt u aangeven in hoeverre de aanbevolen hogere prioriteit van het OM voor de aanpak financieel economische criminaliteit strookt met het onlangs door de Kamer besproken veiligheidsplan?
16
158 U oordeelt hard over de accountantsorganisaties. Zijn of worden er concrete juridische stappen ondernomen richting accountants? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar bestaan die uit? 159 Kan de positie van klokkenluiders wettelijk verankerd worden bijvoorbeeld in een vorm van ontslagbescherming, indien de melding terecht blijkt te zijn? 160 Kunt u aangeven wat het uiteindelijke doel is van het aanbevolen onderzoek dat de NMa in zou moeten stellen naar de beperking van mededinging op Vinex-lokaties? 161 In aanbeveling 3 wordt voorgesteld om te komen tot kaderwetgeving. Kunt u nog iets explicieter zijn over de reikwijdte van dergelijke kaderwetgeving? Op welke bouwsectoren zou deze betrekking moeten hebben? Ook op toeleveranciers? Moeten er wel of geen richtlijnen over openbaar aanbesteden komen? Moeten er wel of geen richtlijnen over risicoverdeling komen? 162 In aanbeveling 6 wordt gepleit voor een beter controleerbare plek van integriteitbeleid in het personeelsbeleid. Zou in dit licht niet wettelijk verplicht moeten worden om in het sociaal jaarverslag te rapporteren over de uitvoering van integriteitbeleid, met inbegrip van een geanonimiseerd overzicht van disciplinaire onderzoeken die tot maatregelen geleid hebben? 163 U bepleit aanvullende wet- en regelgeving. Is het geconstateerde disfunctioneren van OM en NMa echter niet allereerst te wijten aan het voortdurend groeiende aantal prioriteiten voor deze organisaties, die zij met de (beperkt) beschikbare middelen onvoldoende adequaat kunnen honoreren? 164 In de aanbevelingen laat u sterk doorklinken dat de bouwsector behandeld moet worden als iedere andere bedrijfstak. In hoeverre levert dat spanning op met het evenzeer benadrukte specifieke karakter van de werkzaamheden in de bouw, zoals het werken aan unieke bouwwerken op locatie, de overgevoeligheid voor discontinuïteit, etc? 165 U constateert dat informatie van klokkenluiders cruciaal is (geweest) voor het boven water krijgen van onregelmatigheden in de bouwsector. Waarom worden in dit licht bij de belangrijkste conclusies op dit onderdeel geen aanbevelingen gedaan? 166 Waarom doet u geen aanbeveling over de vervolging van leidinggevenden bij bouwbedrijven, die zich schuldig gemaakt hebben aan vormen van bouwfraude, omkoping e.d.? Acht u het huidige wettelijk instrumentarium voldoende om tot vervolging te kunnen overgaan, of zou een aanscherping wenselijk zijn?
17
167 Kan het begrip fraude een zelfstandige titel zijn voor strafrechtelijke vervolging? 168 Is het aanbevolen landelijk register van bedrijven die onregelmatigheden hebben gepleegd een uitwerking van de successen dat het bureau Screenings- en Bewakingsaanpak (SBA) in Amsterdam heeft gehaald? Kunt u een nadere toelichting geven op deze aanbeveling? 169 Klopt het dat de conclusies over geschillenbeslechting uitsluitend betrekking hebben op aanbestedingsgeschillen? En houden die conclusies tevens is dat overige bouwgeschillen bij de Raad van Arbitrage zullen blijven? 170 Geldt de scheiding van controlewerk en forensische opdrachten door accountants waarin in aanbeveling 22 wordt ingegaan ook voor advieswerk? 171 In de Raad van Arbitrage worden de leden benoemd door de AVBB, de Bond van Nederlandse Architecten (BNA) en het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs (KIVI). Waarom zijn geen afgevaardigden van de BNA en de KIVI geraadpleegd tijdens deze enquête?
18