VOORZIENINGEN TOT HET BEVORDEREN VAN EEN DOELTREFFENDE BRANDBESTRIJDING door ir W. A. Eggink, hoofd van de afdeling technische dienst van het bureau brandweer van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Mijnheer de Voorzitter, Mijne Heren. Door de vorige sprekers is in hoofdzaak de passieve brandpreventie behandeld en aan mij is de taak U het een en ander over de actieve preventie mede te delen. Ik zeg met opzet: het een en ander, omdat het gehele gebied van de actieve preventie zo groot is geworden, dat ik mij in het mij toegemeten tijdsbestek zal moeten beperken tot enkele hoofdpunten. De punten, die ik globaal de revue zal laten passeren, zijn de volgende: Brandverklikking; Brandmeldingsapparatuur; Kleine Blusmidde' len; Binnen Brandleidingen; Automatische blusinstallaties; Sprinklers; en Toegankelijkheid voor de plaatselijke brandweer. Ik ga dus beginnen U in het kort een en ander te vertellen over de brandverklikking. Bijna elke brand is in het begin maar heel klein en het is dus van het grootste belang het begin van brand zo snel mogelijk te ontdekken opdat de blussing nog met eenvoudige middelen kan plaats vinden. In vertrekken waar personen de brand met hun zintuigen kunnen waarnemen, is dit eenvoudig: zij kunnen de brand ruiken tengevolge van de rookontwikkeling of door de speciale lucht van het verbrandingsproces; zij kunnen de brand zien: de rook en de vlammen; zij kunnen de brand voelen tengevolge van de warmteontwikkeling en in geringe mate kunnen zij hem soms horen. De vraag is dus in hoeverre deze verschijnselen ook langs technische weg aangetoond en gemeld kunnen worden. Het is dank zij de ontwikkeling van de electrotechniek .— en in het bijzonder van de zwakstroom —• dat de mens er in geslaagd is langs technische weg de brandverklikking te waarborgen. In het algemeen berusten de geconstrueerde apparaten op de rookontwikkeling, op de
H9
temperatuursverhoging, op de vlamwerking of op het CO2-gehalte. Op
het ogenblik zijn in Amerika apparaten in ontwikkeling, die gebruik maken van de toenemende electrische geleidbaarheid van lucht indien de rookconcentratie groter wordt, andere apparaten zijn ingesteld op de eigenschappen van geïoniseerde verbrandingsproducten en tenslotte zijn er apparaten, die gevoelig zijn voor de ultraviolette stralen, die alleen in vlammen voorkomen. Deze apparaten die de rookontwikkeling moeten aantonen, werken alle onder gebruikmaking van de photo-electrische cel; jde onderbreking of de verzwakking van de lichtbundel kan
een electrisch contact verbreken of inschakelen en dan wordt een electrische bel geluid, of gaat er een rood licht branden in de controlekamer, waardoor b.v. weer de motoren stopgezet kunnen worden of een blusapparaat in werking gesteld kan worden. De apparaten die
gebruik maken van de photo-electrische cel, worden voornamelijk toegepast aan boord van schepen, waar men in elk ruim een dergelijke cel heeft aangebracht, die de rookontwikkeling dadelijk kan aantonen. Op het ogenblik begint dit principe ook ingang te vinden bij de beveiliging van fabrieken en werkplaatsen. In tegenstelling tot de vroegere methode, wordt thans deze cel in een bepaalde ruimte opgesteld, waarna de lucht uit de andere ruimten langs dit apparaat wordt gezogen; bij oude opstellingen werd meestal het licht van een lichtbron door middel van spiegels op het in de te beveiligen ruimte opgestelde apparaat geleid. De apparaten, die gebouwd zijn op grond van hun gevoeligheid voor temperatuursverandering, worden in het algemeen thermostaten genoemd. Zij worden verdeeld in twee groepen, n.l. de z.g. maximaalapparaten en de differentiaal-apparaten. Tot de eerste groep behoren de apparaten, die in werking komen zodra de vooraf ingestelde temperatuur is bereikt; de apparaten van de tweede groep komen in werking, zodra de temperatuursstijging sneller is dan de vooraf vastgestelde; normaal worden deze apparaten ingesteld op een stijging van 15 a 20°
F. per minuut. In wil U thans enkele voorbeelden geven van het element dat de eigenlijke brandverklikking inleidt. Op het eerste tekeningetje ziet U aangegeven een strip bimetaal, bestaande uit twee metalen, die op elkaar zijn aangebracht en waarvan het ene metaal een aanzienlijk hogere uitzettingscoëfficient heeft dan het andere. Bij twee (2) staat een
150
4 5 0 0 i
i
FIG.1
FIG. 2
contact getekend, bij 3 een inrichting om het contact zuiver te kunnen stellen, terwijl 4 en 5 stroomdraden zijn. Wanneer wij ervoor zorgen dat het aan de binnenzijde gelegen metaal een groter uitzettingscoëffi-
cient heeft dan het buitenste, dan zal bij verhitting het contact bij 2 worden verbroken.
FIG. 3
FIG. 4 151
In fig. 2 ziet U een aan weerskanten ingeklemde veer. Onder die veer zit een instelbaar contactpuntje. Wordt dit apparaat in een omgeving geplaatst waar de temperatuur toeneemt, dan zal ten gevolge van de lineaire uitzetting van de veer de doorbuiging groter worden, zodat de veer op een gegeven ogenblik met het contactpunt in aanraking komt, waardoor het stroomcircuit gesloten wordt. In het figuurtje 3 zien wij een gewone U-vormige buis getekend, die gedeeltelijk met kwik gevuld is. Boven de kwikspiegel bij l, bevindt zich een vloeistof, die gemakkelijk verdampt. Het essentiële van dit apparaat is, dat in het linkerbeen de glaswand dik is, terwijl die in het rechterbeen zo dun mogelijk gehouden wordt. Het is een bekend feit, dat glas een slechte warmte-geleider is en zodra het apparaat in een ruimte gezet wordt, waar de temperatuur toeneemt, zullen wij zien dat in het rechterbeen de vloeistof gaat verdampen, waardoor de spanning toeneemt en de kwikkolom in het linkerbeen omhooggedrukt wordt. Het contact wordt dan verbroken op het rechterbeen. Dit systeem berust dus op de verbreking van een electrisch circuit, waarmee de volgende handelingen worden ingeleid. Figuur 4 toont een apparaat met twee veren, waarvan de onderste volkomen open ligt, terwijl de bovenste in een doos is aangebracht. Wordt dit apparaat in een ruimte gebracht, waar de temperatuur langzaam oploopt, dan zullen wij zien, dat de uitzetting van de veren l en 2 dezelfde is en gebeurt er dus niets. Loopt de temperatuur echter snel op, dan zal de veer 2, die direct aan de warmte is blootgesteld, zich sneller uitzetten dan de veer l en wordt het contact c dus verbroken. De vindingrijke mens heeft nog meer systemen uitgedacht om, stroomverbreking of stroomsluiting te verkrijgen en een volgende groep verklikkers berust op het principe van de smeltpatronen. Deze kunnen worden ingesteld op temperaturen van 145, 165, 212, 260 en 300° F. Het is logisch dat wanneer de stroom door een dergelijke patroon gevoerd wordt en de patroon gaat door de warmte-ontwikkeling smelten, dat dan weer een verbreking van het stroomcontact tot stand komt. Het is misschien aardig om in dit verband op te merken, dat de sterkte van deze smeltpatronen kan bedragen 0,21, 0,65, 0,70, 1,05 kg per cm2. Dit is belangrijk omdat deze smeltpatronen ook wel toegepast worden voor automatisch werkende branddeuren.
152
Een volgend systeem maakt gebruik van de uitzetting van lucht, dat in een kolf je van kwarts is geborgen. De lucht wordt n.l. door een zeer nauw buisje naar een bepaald diafragma geleid, dat het contact regelt. Men kan ook gebruik maken van een U-vormig gebogen koperen buisje; de diameter, die over het algemeen gebruikt wordt, bedraagt 1/12 inch. Nog een andere vinding is gebaseerd op het principe van de smeltpatroon.' Een gemakkelijk smeltbaar metaal vloeit bij verhitting in gaatjes,
die in 2 van elkander geïsoleerde platen zijn aangebracht, waardoor een contact wordt gesloten.
In het algemeen kan gezegd worden dat de differentiaal-apparaten sneller werken dan de maximaal-apparaten, maar met het daaraan verbonden gevaar van het geven van een loos alarm. De differentiaalapparaten worden bij voorkeur toegepast in ruimten, waar men geen enkel risico wil lopen. Na de bevrijding zijn nog een aantal brandmelders op de markt gekomen die op nieuwe principes berusten. Het Engelse „Fyretron" apparaat berust op het principe van het thermo-element. Men maakt gebruik van geïsoleerde en niet geisoleerde stroomdraden en een brug van \Vheatstone. Bij verhoging van temperatuur ontstaat een klein thermostroompje dat het evenwicht van de brug verstoort, waardoor een alarmbel in actie komt. Een Deense verklikker (differentiaaltype) maakt gebruik van 3 spiraalveertjes die op één as zijn aangebracht. De middelste veer is in
een gesloten huis aangebracht. De werking komt in principe derhalve evereen met de in fig. 4 aangegeven constructie. De Zwitserse „Cerberus" melder berust op de omstandigheid dat de grootte van de ionisatiestroom, veroorzaakt door de stralen van een
electronen emitterende stof kleiner wordt, indien er verbrandingsgassen in de lucht voorkomen. De verdere ontwikkeling van deze melder wordt met grote belangstelling tegemoet gezien. In verband met de mij toegemeten tijd, M.d.V., wil ik nu zeer in het kort de kleine blusmiddelen behandelen. Het eerste ons bekende blusmiddel was de emmer met water. Deze had het grote nadeel, dat hij voor alle andere doeleinden, waarvoor men water nodig had, gebruikt werd, zodat hij op het moment dat men hem nodig had ofwel leeg was, of met een andere vloeistof was gevuld. Men is daarom gekomen tot de brandemmer, die voorzien was van een bolle bodem, 151
zodat het niet mogelijk was hem op de grond te zetten. Ook hier was het nadeel, dat men voortdurend moest controleren of hij wel gevuld was. Een tweede nadeel van de brandemmer was, dat men hem alleen maai kon gebruiken voor brandende voorwerpen op de grond, maar dat men hem niet kon gebruiken voor het blussen van branden, die hoger lagen.
Ben ander blusmiddel is de kist met zand en schop, die veel in garage-bedrijven aangetroffen wordt. Verder kent men nog de waterreservoirs, die vaak voorzien zijn van een handpomp, waardoor men een behoorlijk waterstraaltje uit een slang op de brandhaard kan rich-
ten. Een volgende vorm van een klein blusmiddel is de tuinslang, die op de waterleiding kan worden aangesloten, met een slang van }/2 of J4 duim en een lengte van maximaal 20 meter. Grotere lengte geeft ten eerste te ved weerstand en in de tweede plaats kan men bij het uitlopen van de slang gemakkelijk knikken krijgen.
Een volgende groep, die tot ontwikkeling is gebracht, is de groep van de z.g. natblussers. Deze berusten op het principe, dat als in een oplossing van natriumbicarbonaat en water zuur gevoegd wordt een
CO2 ontwikkeling ontstaat, die het water, dat in het reservoir aanwezig is, uitdrijft. Deze natblussers worden uitgevoerd als inslag-apparaten, waarbij het zuur in een gesloten glazen kolfje is geborgen, of als omkeerapparaten, waarbij het zuur in een kolfje is geborgen, dat afgesloten is met een loden prop. Een derde vorm, die hier te lande weinig bekend is, maar in Engeland veel voorkomt, is een gewone natblusser, die voorzien is van een patroon, die gevuld is met een hoeveelheid CO2, met een inslagknop. Zodra de knop ingeslagen wordt stroomt het CO2 gas uit de patroon in het apparaat en drukt het water door de spuitopening naar buiten. Het grote voordeel van dit apparaat is gelegen in het feit dat uitsluitend met schoon water wordt gespoten. Aangezien water niet in alle gevallen het meest ideale blusmiddel is, heeft men schuimblusapparaten tot ontwikkeling gebracht, waarin een mengsel zit van natriumbicarbonaat en aluminiumsulphaat plus een
schuimvormend middel. Door samenvoeging van de gescheiden gehouden chemicaliën, wordt CO2 gevormd, dat met behulp van het schuimvormende middel, meestal saponine, en water, blaasjes vormt, het z.g. schuim. "Deze blussers worden uitsluitend als omkeerapparaten uitgevoerd
154
Een andere groep vormen de blusapparaten voor speciale doeleinden,
die gevuld zijn met een halogeenkoolwaterstofverbinding. De meest bekende is de tetrachloorkoolstofblusser, vervolgens de methylbromideblusser en in Amerika de chloorbroommethaanblusser. Over de waarde van deze apparaten lopen de meningen uiteen. De tetrachloorkoolwaterstofapparaten worden meestal uitgevoerd als kleine pompapparaatjes met een dubbelwerkende pomp, terwijl er ook apparaten bekend zijn, waarbij het tetrachloorkoolstof door middel van in een drukpatroon samengeperst gas wordt uitgedreven. Over de methylbromide-blussers het volgende: Omdat het kookpunt van methylbromide slechts 5° bedraagt, is het gevaar dat deze apparaten uit eigen beweging leeglopen heel groot en daarom worden deze apparaten alleen toegelaten, als zij zijn voorzien van een afdekplaatje, dat op het reservoir dat methylbromide bevat is gesoldeerd; zij kunnen dus alleen in werking gesteld worden door middel van een inslaginrichting. Het methylbromide bevindt zich in het reservoir onder een stikstofdruk van ongeveer 6 atm. Over het chloorbroommethaan-apparaat valt weinig te melden. Het is bekend dat het in de laatste oorlog speciaal door de Duitsers tot ontwikkeling is gebracht en dat het later door de Amerikanen is overgenomen, maar de resultaten doen niet verwachten, dat het heel veel opgang zal maken. In het algemeen kan worden gezegd dat de halogeenkoolwaterstoffen hun blussende werking niet alleen ontlenen aan het feit, dat ze een afdekkende werking uitoefenen, maar dat ze, tevens als z.g. kettingbrekers fungeren. Van de genoemde drie blusstoffen begint het methylbromide steeds meer toepassing te vinden en verdringt het de tetrachloorkoolstof, vooral dank zij de grotere bluskracht. Proefnemingen met fijngemalen veldspaat (fluorverbinding) hebben o.a. uitgewezen dat hiermede magnesiumbranden zijn te blussen. Tenslotte moet ik melding maken van een belangrijke groep, de z.g. CO2-apparaten, waarbij CO2-gas in stalen cylinders wordt samengeperst, waardoor het in vloeibare toestand in de cylinders aanwezig is. De blussing berust hierbij op de afdekkende en de koelende werking Het CO2 verlaat het apparaat in de vaste (sneeuw) en de gasvormige iase. In verband met de tijd wil ik het hierbij laten en nu overgaan tot
155
de volgende groep, de binnen-brandleidingen. Deze binnenbrandleiding heeft als eerste doel de aanval met eigen middelen op bevredigende wijze te kunnen inzetten. Voor dit doel worden de daarvoor in aanmerking komende gebouwen van binnen-brandleidingen voorzien, die gevoed worden door de waterleiding, terwijl dikwijls eveneens een aansluiting wordt gemaakt waarop de brandweer kan aansluiten met haar materieel. Op de binnen-brandleiding worden brandkranen met afsluiters aangebracht, waarop de brandslang gekoppeld kan worden. Als binnenbrandslang wordt de hennep-, de vlas- en de volrubberslang gebruikt. De koppeling voor de binnen-brandleiding is genormaliseerd op \]/2.". Hierop kunnen de l, 134> 1M> 124 en 2" brandslang worden bevestigd. De plaatsing van deze blusslangen is zeer gevarieerd. Men kan ze laten hangen in een slangenrek, waarin ze zigzag opgeborgen zitten en met een handgreep losgemaakt kunnen worden. De slang, die dan op de grond komt te liggen, kan direct uitgelopen worden. Ook kan de slang worden aangekoppeld op de brandkraan en op een haspel worden gewonden, die in een muurkastje kan worden ondergebracht. Ook kunnen schuimtankjes en schuimkanonnen hierbij worden aangebracht. In verband met de hoogte van de gebouwen, kan het voorkomen, dat de normale waterleidingdruk niet toereikend is om de binnenbrandkranen voldoende te voeden op de hogere étages en in dergelijke gevallen kan overgegaan worden tot het installeren van drukverhogingsinstallaties. Deze zijn normaal zo berekend, dat drie straalpijpen tegelijk in actie kunnen komen. Ik kan er niet dieper op ingaan, omdat ik reeds nu mijn tijd overschreden heb, maar de meest handige vorm is hier het drukreservoir, dat gedeeltelijk met water, gedeeltelijk met lucht gevuld is. Zodra een bepaalde druk bereikt is, schakelt het pompapparaat zich zelf uit. Het volgende onderwerp, dat ik in het kort wil gaan bespreken, is de sprinklerinstallatie.
SPRINKLERINSTALLATIES De toename van de geïnvesteerde waarden en van het brandgevaar in industriële ondernemingen heeft de behoefte aan een overeenkomstigebescherming tegen brand geschapen. Deze overeenkomstige bescherming is eerst gevonden door de toe156
passing van automatisch werkende sprinkler-inrichtingen. Als voorlopers van de automatisch werkende sprinklerinrichting kunnen worden aangemerkt de geperforeerde buis, aangesloten op een waterleverende inrichting (regenscherm in schouwburgen) en de open sproeikoppen
/felPPKRAAN
\ TERUGSLAGKLEP/
.WATERLEIDING
FIG.5
157
gemonteerd op pijpen, de zgn. open sprinklers die voor het eerst in de
jaren 1850'—1880 toepassing vonden. Het geperforeerde buissysteem. Dit systeem bestond uit een serie pijpen die tegen het plafond werden aangebracht. Elke pijp was voorzien van een groot aantal kleine gaatjes. De pijpen werden in secties aangebracht. Elke sectie werd via een stijgbuis met water gevoed. In elke stijgbuis was buiten de afdeling van het gebouw die beschermd moest worden een afsluiter geplaatst, welke afsluiter in geval van brand met de hand bediend moest worden. Het waterverbruik was groot en het nuttig effect van het systeem was slechts matig. Het open sprinklersysteem. Was op overeenkomstige wijze uitgevoerd, echter met dien verstande dat bij dit systeem de gaatjes in de pijp waren vervangen door een soort sproeikoppen met kleine gaatjes. De watertoevoer werd dus eveneens uit de hand geregeld.
De automatisch werkende sprinklers. De automatisch werkende sprinklers, waarbij de door de brand ontwikkelde warmte de sprinkler opent en de watertoevoer regelt, dateert van omstreeks 1860, maar is vóór 1878 niet op grote schaal toegepast. De grote stoot aan de toepassing van automatisch werkende sprinklers
is gegeven door Frederick Grinnell. De eerste Grinnell sprinklers dateren van 1882. Deze sprinklers werden gesloten gehouden door middel van hefboompjes die op hun beurt door metalen smeltpatronen bijeen gehouden werden. Zodra de metalen smeltpatronen doorsmolten, werden de sprinklers onder invloed van de waterdruk geopend. Dit type sprinkler vindt nog steeds toepassing. Inmiddels zijn echter enkele andere typen op de markt verschenen. In 1921 verscheen n.l. de kolfsprinkler, waarbij een glaeen kolfje, dat de water- of luchttoevoer afgesloten houdt, bijna geheel met een speciale vloeistof is gevuld. Bij verhitting zet de vloeistof zodanig uit dat het kolfje springt en daardoor de water- of luchtuittrede mogelijk maakt. In 1931 verscheen opnieuw een ander model, waarbij de inhoud van het kolfje niet langer een vloeistof was, doch een chemisch mengsel.
Het doel van de automatisch werkende sprinkler is de distributie van 158
voldoende hoeveelheden water op het vuur teneinde de brand te blussen of in bedwang te houden. Het water wordt via een net van buizen naar de sprinklers gevoerd, die meestal tegen de zoldering zijn aangebracht. In verband met de grote waarde die men in Amerika en Engeland aan sprinklerinstallaties toekent, heeft men in deze landen algemene regels voor deze installaties opgesteld. In Amerika worden deze regelen gegeven door „The National Fire Protection Association" en in
Engeland door „The Fire Offices' Committee". De voornaamste punten die geregeld werden zijn:
Ie. classificatie van de sprinklersystemen: 2e. classificatie van de gebouwen naar brandgevaar; 3e. watervoorziening; 4e. pijpleidingen; 5e. kleppen en fittingen; 6e. sprinklerkoppen.
I. Sprinklersystemen. De voornaamste systemen zijn:
a. het natte systeem. Bij dit systeem zijn de pijpen met lucht onder een bepaalde druk gevuld. Zodra een sprinklerkop door het vuur wordt geopend, stroomt het water direct uit de sprinklerkop. Het nadeel van dit systeem is gelegen in het gevaar van bevriezing. In fig. 5 is schematisch een sprinklerinstallatie volgens het natte systeem getekend. b. het droge systeem, Bij dit systeem zijn de pijpen met lucht onder een bepaalde druk gevuld. Zodra een sprinklerkop wordt geopend, valt de luchtdruk weg, waardoor het water een klep kan openen en in het pijpsysteem kan stromen. Als nadeel van dit systeem kan worden aangemerkt dat na het doorsmelten van de sprinklerkop enige tijd verstrijkt voordat er water wordt gegeven. De kleppen worden volgens twee systemen gebouwd, te weten het differentieel en het mechanische systeem.
159
NAAR SPRINKLERS,
FIQ. 6
160
Een sprinklerinstallatie uitgerust met het differentieel systeem is schematisch aangegeven in fig. 6.
De pijpen van het systeem zijn gevuld met lucht. De waterdruk kan worden afgelezen op de manometer A en de luchtdruk op manometer B. De hoofdafsluiter c is geopend, daar het water door de klep wordt tegengehouden. De luchtdruk in het pijpsysteem staat op klep e. Met het oog op lekverliezen wensen we de luchtdruk niet al te hoog en in ieder geval
lager dan de waterdruk. Om het water te beletten in het pijpsysteem te stromen, wordt de doorsnede van de klep e groter gekozen dan die
van klep d. Het samenstel van de kleppen d en e noemt men de luchtklep. Om luchtlekkage langs de luchtklep te verhinderen, wordt op de bovenste klep wat water gebracht, waardoor een waterslot ontstaat.
Indien een sprinklerkop zich opent, vermindert de luchtdruk boven klep e, en wel zolang, tot de waterdruk de verminderde luchtdruk kan
overwinnen, waarbij de luchtklep doox het water wordt gelicht. Het mechanisch systeem is uitgerust met kleppen, die door middel van hefbomen gekoppeld zijn. Daar de kans op storingen in de hefboomconstructies van het mechanisch systeem betrekkelijk groot is, wordt het differentieel systeem het meest toegepast. Bij grote installaties is de tijd tussen het doorsmelten van een sprinklerkop en het water geven vrij groot. Men heeft waarden ter grootte van 2l/2 minuut opgetekend. De praktijk heeft geleerd, dat als er meer dan 300 sprinklerkoppen op een installatie zijn aangesloten, het tijdverlies te groot wordt. Voor het verkleinen vain dit tijdverlies zijn twee methoden ontwikkeld, n.l. door inschakeling van een exhauster en door gebruik te maken van een accelerator. De werking van een accelerator is schematisch aangegeven in de figuren 7 en 8. De accelerator heeft- twee kamers die met lucht gevuld zijn. De druk van deze lucht is gelijk aan die van het sprinklersysteem. De onderste kamer (a) staat in directe verbinding met het sprinklersysteem door middel van de buis (b). De bovenste kamer heeft geen directe verbinding met het sprinklersysteem, maar staat door middel van de gekalibreerde opening (d) in verbinding met de onderste kamer. De
bovenste kamer staat bovendien nog in verbinding met een luchtkamertje (e) dat van de onderste kamer gescheiden is door een beweeg161 Brandbeveiliging 11
GEKALIBREERDE OPENING-DTEGËNWICHT
ONDERKETEU-A-
FIG.7
DOORSNEDE A
FIG 8
baar diafragma (f). De luchtdruk in alle kamers blijft gelijk aan die in de sprinklerinstallatie totdat een sprinklerkop zich opent. Dan zakt de luchtdruk in de onderste kamer sneller dan die in de bovenste kamer en het luchtkamertje, omdat de gekalibreerde opening vertragend werkt. Hierdoor ontstaat er verschil in druk aan weerskanten van het diafragma waardoor dit zich naar de kant van de onderste kamer verplaatst. Via de plunjer g wordt nu de klep j geopend, waardoor een directe verbinding met de atmosferische kamer k van de luchtkkp (zie fig. 6) tot stand wordt gebracht. Er stroomt dus lucht in deze kamer k, waardoor de luchtdruk op de luchtklep wordt geneutraliseerd, waardoor het water de luchtklep kan lichten en in de sprinklerinstallatie kan stromen. De luchtklep wordt door een verende pal in de geopende stand gehouden.
c. het pre-action systeem. Bij dit systeem worden automatisch werkende sprinklerkoppen ge162
bruikt, aangesloten op pijpleidingen die met lucht, al dan niet onder druk, zijn gevuld. Tussen dit systeem wordt een tweede aangebracht, dat met warmtegevoelige inrichtingen is voorzien. Zodra één van deze warmtegevoelige inrichtingen tengevolge van een begin van brand aanslaat, wordt de klep die de gewone droge sprinklers voedt, geopend. Als vervolgens één der gewone droge sprinklers doorsmelt, wordt onmiddellijk water gegeven. Dit systeem wordt toegepast in ruimten waar men bij voorkeur zo weinig mogelijk water wil zien. Doordat de alarmeringsinrichting gekoppeld wordt met de warmtegevoelige inrichting, gaat eerst het waarschuwingssignaal, voordat een sprinkler water geeft.
d. het Deluge systeem. Dit systeem komt overeen met het pre-action systeem, met dien verstande, dat niet van droge sprinklers doch van gewone open sprinklerkoppen gebruik wordt gemaakt. Zodra dus de warmtegevoelige in-
richting aanslaat, wordt de klep geopend en alle sprinklers die op een sectie staan aangesloten, geven gelijktijdig water. Dit systeem wordt toegepast in de gevallen waar grote hoeveelheden uiterst brandbaar materiaal moeten worden beschermd. Door het gelijktijdig water geven via vele sprinklerkoppen bestaat de mogelijkheid het vuur in bedwang te houden. Dit systeem wordt
o.a. toegepast voor de beveiliging van vliegtuighangars. Vanzelfsprekend kan ook een combinatie van deze systemen worden toegepast. Voor de beveiliging van de Nederlandse monumenten wordt b.v. het droge systeem toegepast, echter uitsluitend met de bedoeling om op deze wijze te alarmeren. Het wegvallen van de luchtdruk als gevolg van het doorsmelten van een sprinklerkop doet wel de alarmering in actie komen, maar de watertoevoerklep naar de sprinklers blijft gesloten. Deze moet uit de hand worden bediend. Een en ander is gedaan om o.a. de orgels in de kerken voor waterschade te behoeden.
II. CLASSIFICATIE VAN DE GEBOUWEN NAAR BRANDGEVAAR. Door de Amerikanen worden drie klassen aangegeven, te weten: a. gering brandgevaar. Tot deze groep behoren o.a.: flatgebouwen, kerken, ziekenhuizen, leeszalen, musea, scholen, hotels, enz.
163
b. c.
middelmatig brandgevaar. Hiertoe behoren, warenhuizen, fabrieken, opslagplaatsen, vemen enz. groot brandgevaar. Tot deze groep behoren o.a. brandgevaarlijke industrieën (verwerking van film, licht, brandbare vloeistoffen, celluloid enz.).
III. WATERVOORZIENING. Volgens het Engelse Fire Offices' Committee behoren automatische sprinklerinrichtingen voorzien te zijn van twee onafhankelijk van elkaar staande watervoorzieningsinrichtingen. Toegestane watervoorzieningsinrichtingen zijn: de waterleiding, de hoge bak, de druktank en de bluspomp die zijn water betrekt uit een praktisch onuitputtelijke bron (rivier, kanaal enz.). De Engelsen verdelen de sprinklerinstallaties in klassen afhankelijk van de watervoorziening. De installaties met 2 onafhankelijke watervoorzieningen worden aangemerkt als Standaard A, Standaard B en Gewoon. Installaties met één watervoorziening worden geklasseerd in de groep „Single Supply". Deze groep wordt onderverdeeld in de klassen l, 2 en 3. Standaard A. Hierbij zijn twee goede watervoorzieningen vereist, waarvan de ene praktisch onuitputtelijk moet zijn. Beide moeten automatisch en vanuit twee onafhankelijke bronnen gevoed worden. Eén der voorzieningen moet de waterleiding zijn, en in staat zijn aan de hoogst geplaatste sprinklerkop doorlopend tenminste een effectieve druk van 1,76 kg/cm2 te geven. Standaard B. Als Standaard A, met dien verstande dat de effectieve druk aan de hoogst geplaatste sprinklerkop tenminste 0,84 kg/cm2 moet bedragen. Gewoon. Als Standaard A, moet dien verstande dat de effectieve druk aan de hoogst geplaatste sprinklerkop tenminste 0,35 kg/cm2 moet bedragen. Single Supply. Deze installaties moeten een automatische voeding hebben uit de waterleiding, uit een hoge bak of door middel van een automatisch werkende pomp. De klassen l, 2 en 3 geven de vereiste effectieve druk aan de hoogst geplaatste sprinklerkop.
164
Eisen die aan de watervoorziening worden gesteld. A. Waterleiding. De aftakking van de hoofdbuis mag alleen voor de voeding van de sprinklerinstallatie worden gebruikt, met uitzondering van één l^j" leiding die eveneens vanaf de hoofdbuis mag worden afgetakt en die voor gewone doeleinden mag worden gebezigd. De maat van de hoofdbuis kan in de onderstaande tabel worden afgelezen:
Aantal sprinklerkoppen. 18 28
Min. maat hoofdbuis. 2" 2y2"
46
3"
78
3H"
115 150 meer dan 150
4" 5" 6"
De waterleiding moet voldoen aan de eis dat indien een 2" klep open staat, aan de hoogst geplaatste sprinklerkop een druk aanwezig is van 0,34 kg/cm2. Eigen watervoorziening met: B. Hoge bak. De normale capaciteit van de bak moet rond 900.000 liter bedragen. C Hoge bak als 2e watervoorziening. De bodem van de hoge bak moet tenminste 4,5 meter boven de hoogst geplaatste sprinkler liggen en moet een inhoud hebben van tenminste 34000 liter. Indien de bodem van de bak 6 meter of meer boven de hoogst geplaatste sprinkler is gelegen, mag met een inhoud van 27000 liter genoegen worden genomen, genomen. De hoge bak moet steeds met water gevuld zijn, en er moeten maatregelen tegen bevriezing en aalvorming zijn getroffen.
D. Druktank. De druktank is gedeeltelijk met water gevuld. Boven de waterspiegel moet lucht onder druk aanwezig zijn. De tank moet tenminste 15000 liter water bevatten, en de luchtdruk moet zodanig zijn, dat de laatste liter water onder een druk van 1,05 kg/cma de hoogst geplaatste sprinkler verlaat.
. 165
Amerikaanse eisen t.a.v. de watervoorziening. De Amerikanen zijn van mening dat theoretisch een enkelvoudige voeding van groot volume en voldoende druk voldoende is voor de voeding van sprinklerinstallaties.
In verband met de mogelijkheid dat de voeding om de een of ander reden kan uitvallen, bevelen zij een tweede voeding aan. Deze twee voeding wordt alleen voor bijzondere projecten verplichtend gesteld.
De waterleiding moet voldoen aan de eis dat zij tenminste 1900 liter water per minuut levert onder een druk van 1,02 kg/cm2 aan de hoogst geplaatste sprinklerkoppen.
Eigen watervoorziening met hoge bak. Indien de hoge bak uitsluitend sprinklers voedt, is een capaciteit van tenminste rond 19000 liter vereist, terwijl de onderkant van de hoge bak tenminste 10,67 m boven de hoogst geplaatste sprinkler moet zijn gelegen. Normaal worden de hoge bakken groter gemaakt; de kleinste hebben meestal geen inhoud beneden de 40.000 liter. Indien de hoge bak tevens brandkranen moet voeden, wordt de inhoud meestal 120.000 liter genomen. Wordt de hoge bak voor tweede watervoorziening gebruikt, dan moet de onderkant van de bak tenminste 6,10 meter boven de hoogst geplaatste sprinkler zijn gelegen.
Druktank. Deze tank behoort voor 2/3 deel met water te zijn gevuld en voor 1/3 deel met lucht. De lucht staat onder een druk van ongeveer 5 kg/cm2. Jarenlang zijn deze tanks gebouwd met een inhoud van
ruim 11000 liter water. Deze hoeveelheid wordt voldoende geacht voor kleine installaties. Voor middelgrote installaties worden meestal tanks van 22000 liter water toegepast. Voor inrichtingen met gering brandgevaar kan met een hoeveelheid water van ruim 7500 liter worden volstaan. Bovenstaande eisen zijn in 1940 vastgesteld. In verhouding tot de vroegere eisen, die meer met de Engelse eisen overeenstemden, zijn de nieuwe eisen minder zwaar te noemen.
IV. Pijpleiding. In verband met de wrijvingsverliezen in de pijpleidingen heeft men proefondervindelijk vastgesteld hoeveel sprinkler'-
166
koppen op een pijpleiding mogen worden aangesloten. Deze aantallen
zijn in de onderstaande staat opgenomen: Maat v. d. pijp in inches
1
ji/ \Yi 2 2Y2 3
installaties met brandgevaar gering middelmatig groot
2 2 5 10 40 onbeperkt
4 5 6
2 3
5 10 20 40 65 100 160 250
1 2 5 8 15 27 40 55 90 150
Het aantal sprinklerkoppen op een aftakleiding mag bij voorkeur niet meer dan 6 bedragen, hetgeen proefondervindelijk is gebleken. Voor de plaatsing van de sprinklerkoppen met het oog op de voeding moge worden verwezen naar de figuren 9, 10, il en 12. In fig. 9 is met + de centrale voedingsbuis (stijgleiding) aangegeven. Deze voedt de centraal aangebrachte verdeelleiding waarop de af takleidingen zijn aangesloten. Bij deze indeling zijn de buislengten waardoor het water naar de sprinklerkoppen stroomt, zo kort mogelijk. Deze verdeling moet als de meest ideale worden aangemerkt. Indien meer dan 250 sprinklerkoppen op een stijgleiding aangesloten moeten worden, kan men niet meer met één stijgleiding volstaan. In dit geval moeten twee of meer stijgleidingen worden aangebracht. In fig. 10 is een andere indeling aangegeven.
De voeding van de verdeelleiding is nog goed maar de aftakleidingen worden al vrij lang. In fig. 11 wordt de verdeelleiding niet meer centraal gevoed, doch van één kant. In fig. 12 is een indeling getekend die zowel een lange verdeelleiding als lange aftakleidingen geeft. Een dergelijke indeling moet bij voorkeur worden vermeden.
167
V. en VI. PLAATSING VAN DE SPRINKLERKOPPEN. De koppen moeten bij voorkeur staande worden aangebracht, waardoor doorspoeling van de pijpleidingen op eenvoudige manier kan plaats vinden zonder dat er gevaar voor verstopping van de koppen, optreedt De deflector van de sprinklerkop mag niet meer dan 25 cm en niet minder dan 10 cm van de zoldering of het plafond verwijderd zijn. Deze waarden zijn proefondervindelijk gevonden, waarbij gelet is op de verdeling van het water en het tijdstip waarop de sprinklerkop opengaat. In fig. 13 is een schematische plaatsing van de sprinklerkoppen onder een niet brandgevaarlijk plafond aangegeven. Als algemene regel geldt, dat per 7 m2 te beveiligen vloeroppervlak l sprinklerkop benodigd is. Waterlevering door een sprinklerkop. Uit fig. 14 is de waterlevering van een normale J/£" sprinklerkop bij verschillende drukken af te lezen. In verband met de eisen die aan
•®
FIG. 9
168
FIG. 10
FI6.11
FIG. 12
de watervoorziening worden gesteld, kan worden opgemerkt, dat volgens de Amerikaanse eisen de waterlevering van een sprinklerkop rond 80 liter water per minuut bedraagt, terwijl volgens de Engelse eisen deze bij Standaard A rond 110 liter, bij Standaard B rond 75 liter en bij ,.Gewoon" rond 50 liter bedraagt. 2.75
ns
U FIG. 13
169'
LITERS P MIN
^
1(3 (~l
160
x/
140
^x
/
120
~~7 / 80 ———-ƒ
100
60 /
40 20
f c)
1
4 ATM.
RG .14
Waarde van de beveiliging door middel van sprinklerinstallaties. In Amerika en Engeland wordt zeer grote waarde gehecht aan de sprinklerinstallaties. In Amerika is momenteel een waarde van 75 billioen dollars door sprinklers beveiligd, en men neemt aan, dat het
verlies tengevolge van brand is teruggebracht tot ongeveer 10 % van de waarde die verloren zou zijn gegaan, indien geen sprinklers waren toegepast. De jaarlijkse winst aan nationaal vermogen -— of beter gezegd de mindere schade aan het nationaal vermogen — wordt in Amerika geschat op 300 millioen dollar. De National Fire Protection Association heeft over een tijdvak van 50 jaren de branden, in met sprinklers beveiligde gebouwen, opgetekend Dit aantal bedraagt 86029. Van deze branden zijn er 14510 geblust met kleine middelen voordat de sprinklers in actie kwamen, zodat bij 71519 branden de sprinklers hebben gewerkt. Van deze 71519 branden zijn er 49348 of 69,0 % volledig door de sprinklers geblust; 19263 branden of 26,9 % zijn dank zij de sprinklers in bedwang gehouden, terwijl bij 2908 branden, of 4,1 % de sprinklers onbevredigend hebben gewerkt. 170
Er is tevens nagegaan hoeveel sprinklerkoppen bij deze branden
hebben gewerkt. Het resultaat is in de onderstaande staat opgenomen:
Aantal watergevende
sprinklerkoppen
natte systeem
o/
/o
AANTAL BRANDEN onbedroge kend Totaal systeem %
%
l 20,3 977 25178 35,2 21640 39,5 2561 2 10212 1774 14,0 453 12439 17,4 18,6 8,7 259 9,3 3 5315 9,7 1096 6670 4 3598 7,3 199 6,6 918 4715 6,6 5 2201 4,0 4,7 123 2919 4,1 595 6 1763 3,2 4,0 111 3,3 511 2385 7 1231 2,3 3,4 1715 2,4 426 58 8 1117 364 2,0 2,9 80 1561 2,2 9 756 290 2,3 52 1,4 1098 1,5 10 664 1,2 250 2,0 975 60 1,4 11 522 1,0 204 32 1,6 758 1,1 12 57 559 1,0 258 2,0 874 7,2 Indien deze staat volgens de cumulatieve totalen wordt opgesteld verkrijgt men het volgende:
Aantal watergevende
sprinklerkoppen 1 2 of minder
3 of minder 4 of minder
5 of mindei 6 of minder 7 of minder
8 9 10 11 12
of of of of of
minder minder minder minder minder
nat
%
21640 31852 37167
39,5 58,1 67,8 74,4 78,4 81,6 83,9 86,0 87,3
2561 4335
88,5 89,5 905
8785 8989 9247
40765 42966 44729 45960 47077 47833 48498 49020 49579
droog
5431 6349 6944 7455 7881 8245 8535
%
20,3 34,3 43,0 50,3 55,0 59,0 62,4 65,3 67,6
onbekend Totaal
977 1430 1689 1888 2011 2122 2180 2260 2312 69,6 2372 71.2 2402 73.2 2459
25178 37617
44287 49002 51921 54306 56021 57582 58680 59655 60413 61287
% 35,2 52,6 61,9 68,5 72,6 75,9 78,3
80,5 82,0 83,4 84,5 85,7 171
Men heeft nagegaan, waaraan het falen van de sprinklerinstallaties, bij 2908 branden te wijten is geweest. Het resultaat van dit onderzoek is alsvolgt: Oorzaak:
Aantal branden
956 of 32,8 "/ water afgesloten /o 237 of 8,2 °/ systeem defect /o niet gesprinklerde delen 236 of 8,2 o/ /o watervoorziening defect 258 of 8,8 o/ /o te langzame werking v. h. droge systeem of defecte klep 96 of 3,3 "/ /o systeem bevroren 81 of 2V8 "/ /o te langzame werking van gevoelige sprinklerkoppen 29 of 1,0 °/ /o pijpleidingen verstopt 191 of 6,6 °/ /o foutieve contructie v. h. gebouw 142 of 4,9 °/ /o brandgevaarlijk object met te weinig sprinklerkoppen uitgerust 170 of 5,9 °/ /o systeem beschadigd door explosie HO of 4,8 "/ /o samenloop van omstandigheden 97 of 3,3 °/ /o 90 of 3,1 »/ verstopte sprinklerkoppen /o verwaarlozing 185 of 6,3 °/ /o 2908
100
Uit de bovenstaande gegevens zijn bepaalde conclusies te trekken, mits men er rekening mee houdt, dat de getallen slechts een betrekkelijke waarde hebben. De waarnemingen lopen vanaf 1897, hetgeen betekent, dat in de staten ook gegevens zijn opgenomen over oude (voor onze begrippen zelfs verouderde) installaties. In dit verband geeft een kleine tabel die door de Londense brandweer is aangelegd over de periode van 30 Maart 1929 tot 4 November 1933 een aardige aanvulling. Deze tabel vermeldt, dat door l sprinklerkop 58 %, door 3 of minder, 82 %, door 8 of minder 96 % der branden werd geblust of in bedwang gehouden. De overblijvende 4 % der branden werd door 10-—27 sprink-
172
lerkoppen geblust of in bedwang gehouden. Jammer genoeg geeft deze tabel niet het aantal branden. Bij vergelijking met de Amerikaanse tabel valt het op, dat bij de
moderne installaties door l sprinklerkop 58 % der branden is geblust tegen 35,2 % volgens de Amerikaanse tabel. Een overeenkomstig verschil tonen de andere gegevens. Uit beide tabellen is onomstotelijk te zien, dat meer dan 75 % der branden door 8 of minder sprinklerkoppen zijn geblust. De hoeveelheid water die hiervoor benodigd is, kan uit fig. H worden afgeleid. Houdt men de Amerikaanse eis van l kg/cm2 aan de hoogst ge-
plaatste sprinklerkop aan, dan is het waterverbruik voor een gebouw zonder verdiepingen 8 x 80 = 640 liter per minuut. Voor een gebouw waar de hoogst geplaatste sprinkler op een hoogte van 30 meter boven de grond is aangebracht, moet in het ongunstigste
geval op een waterverbruik van 8 x 175 = 1400 liter per minuut worden gerekend (druk op de laagst geplaatste sprinkler ± 4 kg/cm2). Aan deze eisen kan de waterleiding goed voldoen. In dit licht bezien moeten de Engelse eisen t.a.v. de watervoorziening als zwaar worden aangemerkt. "Wil de sprinklerinstallatie ook hier te lande een grotere plaats gaan innemen, dan zal het noodzakelijk zijn dat de eisen die aan de sprinklerinstallaties worden gesteld minder zwaar worden. Doordat op het ogenblik de sprinklerinstallaties vrijwel uitsluitend worden aangebracht in die objecten die op beurspolis, waarvan de herverzekering bij Lloyds is aangebracht, zijn verzekerd, betekent dit, dat hier te lande de Engelse voorschriften van kracht zijn. Door de zware eisen wordt hierdoor de ruimere toepassing van sprinklerinstallaties belemmerd. Het verdient aanbeveling de eisen nader te bezien, eventueel door internationaal overleg. In verband met het tijdsgebrek zal ik geen verdere aandacht vragen voor enkele problemen die betrekking hebben op de actieve preventie, doch zal ze alleen maar noemen. Ten eerste dan de kwestie van het localiseren van brand door middel van watergordijnen. Het is een vrij oud beginsel, maar wetenschappelijk staat er nog maar weinig van
vast; men weet o.a. nog niet hoe groot men de tussenruimte moet kiezen tussen twee watergordijnen om een waarborg te hebben dat de brand niet doorslaat.
173
De beveiliging van de moderne tankinstallaties door middel van mist
is een ander probleem, dat hier niet nader bekeken kan worden. Een andere methode voor beveiliging van tankinstallaties is door middel van luchtschuim en de vraag is of wij dit boven op de vloeistof moeten
laten vloeien of dat het via de in het reservoir aanwezige benzine of olie naar boven gedrukt kan worden. Ook dit zal ik niet kunnen behandelen.
En ook het laatste punt, dat ik in de aanhef heb genoemd, de toegankelijkheid voor de plaatselijke brandweer tot bepaalde objecten, zal ik wegens tijdsgebrek niet kunnen bespreken. Mijne Heren, ik dank U voor Uw langdurige aandacht. Dii s c u s s i e .
De heer Renssen: M.d.V., de heer Mijnlieff heeft mij zo straks gevraagd, waarom ik niet het woord heb gevraagd als oud-collega van de inleiders. Ik zou er dit op kunnen zeggen: ik heb geen critiek, ik heb alleen maar een groot enthousiasme voor dit alles, omdat ik hierin zie het grote belang van een grotere bekendheid van deze uiterst belangrijke vraagstukken over de brandpreventie in ruimere kring; een belangstelling, die naar ik hoop aanleiding zal zijn dat wij kunnen komen tot uniforme voorschriften, waar ook de overheid achter staat. Het moet nu maar eindelijk eens uit zijn, dat als een brandweerdeskundige een advies geeft, men schouderophalend tracht dit ter zijde te schuiven of te ontduiken, iets wat zoveel voorkomt. Ten aanzien van de inleiding van de heer Eggink zou ik graag even willen wijzen op een maximaalverklikker van zeer eenvoudige constructie. Deze bestaat uit een klein buisje in de vorm van een zandloper. Boven is dit geheel gevuld met kwik en onder met een wassoort. die men voor verschillende smelttemperaturen kan kiezen, en het gehele apparaat is niet groter dan een 5 cm. Aan de was-zijde zitten de contacten. Als nu de was gaat smelten zal het kwik er doorheen lopen en het contact sluiten. Keert men nu na het wederom stollen van de was het apparaatje om, dan zal nadat de was opnieuw smelt, het kwik van de contacten wegzakken en het contact dus weer verbreken. Wil men het steeds de ene kant uit laten lopen, dan kan men het ding weer in de oude vorm brengen door de was even op te smelten en het kwik te 174
laten vallen in het deel waar het in hoort. Ik geloof dat dit systeem
zeker de aandacht verdient. Dan 2ou ik nog even de aandacht willen vestigen in verband met de binnen-brandleiding voor de haspel onder druk. Deze heeft het voordeel, dat men de slang niet helemaal uit hoeft te lopen, maar dat op elke gewenste lengte de straalpijp door het openen van de brandkraan water kan geven.
In de derde plaats wil ik er op wijzen, dat hoe nodig een voortreffelijke brandpreventie in de gebouwen ook moge zijn, het toch noodzakelijk is dat een aantal mensen in ieder geval geoefend is in het gebruik van de brandblusmiddelen en bereid is om die te bedienen. Ik dank U.
De heer Eggink: De eerste opmerking van de heer Renssen zou ik ter beantwoording graag over willen laten aan de heer van Boven in zijn slotbeschouwing. De maximaalverklikker, die door de heer Renssen is beschreven, is mij persoonlijk niet bekend geweest. Ik geef toe dat dit een buitengewoon handige oplossing is in de grote serie van uitvoeringen, die de techniek al kent. T.a.v. de kwestie van het onder druk brengen van de binnen-brandleidingen wil ik opmerken dat ik op de binnen-brandleidingen slechts heel summier ben ingegaan wegens tijdsgebrek, zodat het mij niet mogelijk was de nieuwe Engelse constructies van haspels onder druk te behandelen. Wat het laatste punt betreft, dit is inderdaad vanzelfsprekend. Wij zouden nog een stap verder kunnen gaan en rollend brandweermaterieel gaan verstrekken, waarbij voor de bediening uiteraard deskundig, in ieder geval goed geoefend personeel nodig is. De heer Maks: Is het waar dat de sprinkler installaties relatief zo duur zijn wegens het ontbreken van concurrentie op dit gebied? En als bij vraag: kan hier dan gesproken worden van de invloed van de assuradeur op de leveranciers van de sprinkler-installaties? Mijn tweede vraag gaat over binnen-brandleidingen. In onze praktijk hebben wij vaak verschil van mening met de brandweer-autoriteiten over de zwaarte van de binnen-brandkranen. Ik geloof dat het mondstuk niet zo zwaar genomen kan worden voor de binnenleidingen als 175
voor de beroepsbrandweer omdat men over het algemeen bij de binnen-brandleidingen op leken aangewezen is en vaak op betrekkelijk zwakke leken zelfs, zoals het kantoorpersoneel. Het zou daarom prettig zijn als de binnen-brandleidingen lichter gemaakt konden worden, dus de kranen en de slangen lichter dan tweeduims, zoals meestal door de brandweer voorgeschreven wordt. Het zou ook mogelijk zijn de kraan tweeduims te houden en er een verloopstuk op aan te brengen, waardoor de slang l}.<$ duims zou kunnen worden, hetgeen de kosten voor de betreffende bouwexploitanten ook verlagen /zal. Dan zou ik graag het oordeel horen van de geachte inleider over de capaciteit, waarop per brandkraan voor de binnen-brandleiding gerekend moet worden. Dan zou ik nog willen wijzen op een andere schakelingsmogelijkheid bij de sprinklerinstallaties en wel bij de verhogingsinstallaties. De installaties met gelijktijdige alarmmelding hebben het voordeel dat het mogelijk wordt direct te laten melden op de groepsleidingen, zodat men ook kan weten in welk gedeelte van het gebouw de brand is ontstaan. Een andere mogelijkheid is nog om de brandinstallatie in te schakelen door het afnemen van de straalpijp. \Vanneer men daar een geleiding aanbrengt dan heeft men bij het inschakelen van de brandpomp het voordeel dat geen druklucht wordt afgenomen van het luchtdrukreservoir. Dan de vraag of voor éénverdiepingsgebouwen een buiten-brandleiding niet gunstiger is dan een binnen-brandleiding in verband met de bereikbaarheid bij brand. En tenslotte en dat is meer een aanvulling dan een vraag, die vanzelfsprekend geacht mag worden, dat de brandmelding toch altijd op ruststroom moet werken.
De heer Eggink: Op de eerste vraag of de sprinklerinstallaties relatief duur zijn, is moeilijk te antwoorden. Ik kan er alleen dit op zeggen, dat het mij wel eens bevreemd heeft, dat b.v. in Engeland een van
de bekendste firma's op dit gebied ook vaak optreedt als adviseur bij de aanleg van bepaalde installaties. Ik geloof echter dat het beter is hier maar niet verder op in te gaan.
In de tweede plaats, het vraagstuk van de binnen-brandleiding. Over het algemeen wensen de waterleidingen de aanleg aan de lichte kant, 176
doch de brandweer zou de tendenz hebben naar de zware kant. Ik geloof dat dit laatste niet helemaal juist is, wanneer U in ogenschouw neemt dat de brandweer rekent met het in gebruik zijn van twee, hoogstens drie brandkranen tegelijkertijd en tevens de eis stelt, dat er op de straalpijp een druk moet zijn van twee atmosferen. Als wij het oog
slaan op het nieuwe normaalblad Koppelingen, dan zien wij vermeld koppelingen met een ring van 2J^ duim en daarnaast koppelingen met ringen van \y2 duim. Dit wijst erop dat men van plan is voor binnenbrandleidingen speciaal te gaan in de richting van l J/2 duims koppelingen. De vragensteller heeft enkele aanvullingen gegeven, o.a. in verband
met het inschakelen van de brandpomp in de binnenleiding. Daar ben ik hem zeer erkentelijk voor omdat ik zelf wegens tijdsgebrek geen gelegenheid heb gehad andere mogelijkheden uiteen te zetten. W^at tenslotte de vraag betreft om aan éénverdiepingsgebouwen de brandleiding als buiten-leiding uit te voeren, aan de ene kant zit er iets aanlokkelijks in, maar aan de andere kant moet men daarmee toch voorzichtig zijn met het oog op het bevriezingsgevaar. Ik geloof hiermede Uw vragen beantwoord te hebben.
De heer Hak: M.d.V. Ik zou enige inlichtingen willen hebben over de soepelheid van het observerend element zowel in verklikkersinstallaties als in sprinklerinstallaties. Mijn probleem is dat van de fabriek met zeer speciale elementen als warmtegeneratoren en het gaat hier om een textielfabriek, waar de temperatuur in een ruimte waar gewerkt wordt snel kan stijgen en ook weer snel zal verdwijnen. Voor zover ik begrepen heb uit de inleiding zijn juist de differentiaalobservatoren in gebruik gekomen en ik weet niet of hun soepelheid in dit geval wel groot genoeg is. Ik zou verder willen wijzen op de tijd van inwerkingtreding van deze observatoren in verband met de voortplantingssnelheid van de brand. In textielfabrieken is het gevaar van snelle brandverspreiding zeer groot, evenals misschien in lakfabrieken, waardoor de mogelijkheid bestaat dat de hele installatie te traag werkt. Verder zou ik graag enige inlichtingen willen hebben hoe in vakkringen het element water beoordeeld wordt. Om in mijn speciale geval te blijven: wat zijn de mogelijkheden van blussing met water, voor177 Brandbeveiliging 12
opstellend dat de waterschade tot een minimum beperkt moet blijven? Ik zou ook graag het oordeel willen hebben uit vakkringen over de CO2blussers omdat deze uiteraard veel minder blusschade mee'
brengen dan water.
De heer Eggink: De eerste vragen over de soepelheid en de tijd van inwerkingtreding van de verklikkersinstallaties zou ik gecombineerd
willen behandelen. Zoals ik reeds heb vermeld zijn speciaal de differentiaalapparaten gevoeliger dan de maximaal verklikkers en daarom past men juist in die objecten, waar een vrij groot brandrisico is en waar de temperatuur vrij snel kan stijgen de differentiaal apparaten toe. Ten aanzien van Uw vraag over water als blusmiddel moeten wij ons afvragen: welke functie vervult dit water bij de blussing? Het antwoord dat water een afkoelende werking uitoefent en dat water tussen nul en 100 graden een van de elementen is die een grote hoeveelheid warmte kan opnemen; daarom speelt het water een zeer belangrijke rol als blusmiddel. In dit verband is het begrijpelijk dat water iiy de moderne methode als mist verstoven, wetenschappelijk bezien een groot voordeel heeft, omdat het fijn verstoven water nog meer capabel is om snel warmte op te nemen en daardoor de temperatuur beneden de ontbrandingstemperatuur te brengen. Aan de andere kant moet men met water natuurlijk wel voorzichtig zijn, omdat dit element speciaal aan de machines grote schade kan berokkenen. Als het gaat om de bescherming van speciale machines, dan zou ik zeker de toepassing van water willen afraden en moet men inderdaad overgaan tot het gebruiken van blusstoffen als COs, waarvan bekend is dat het geen nadelige invloed heeft op machines, hetgeen niet altijd gezegd kan worden van tetrachloorstof, of methylbromide. Momenteel worden door het Brandveiligheidsinstituut T.N. O. vergelijkende proefnemingen gedaan met verschillende blusstoffen; wij zien de resultaten van deze proeven met grote belangstelling tegemoet, omdat wij ons dan een beter oordeel kunnen vormen over de verschillende blusstoffen.
Ir v. d. Zande: M.d.V. Ik zou de heer Eggink het volgende willen vragen. Ik heb voor een paar maanden een droge sprinkler-installatie moeten construeren, en toen bleek dat er zelfs bij het eenvoudigste schema niet voldoende druk acher zat. Ik heb toen de volgende installatie geïnstalleerd en ik wilde de heer Eggink vragen of hij daarmede
J 78
J L
V r /
accoord zou kunnen gaan. Ik kreeg hiermede dezelfde druk als met elke andere sproeier. Kan de heer Eggink mij hierop antwoorden?
De heer Eggink: In wezen komt het er op neer dat U de tussenverbindingen van grotere doorsnede maakt dan de eigenlijke sprinklerleiding. In wezen is het een combinatie van de schema's die ik gegeven heb en waarvan ik gezegd heb dat zij moeten worden toegepast als men de toevoerleiding groter dan 6 duim zou moeten maken. In Uw geval hebt U in plaats van meer stijgleidingen te nemen de hoofdbuis onderverdeeld in een aantal stukken om een gelijkmatige druk te krijgen. h van Rooijen: M.d.V. Ik heb mij deze twee dagen met toenemende spanning afgevraagd wanneer ik als waterleidingman contact zou krijgen met de sprekers en er dreigde bij mij een beetje teleurstelling te komen, omdat de onderwerpen niet een direct resultaat schenen op te leveren. Op gevaar af van een onderwerp ter sprake te brengen, dat hier eigenlijk niet thuis hoort, zou ik toch Uw aandacht willen vragen voor een paar opmerkingen. De relatie tussen brandweer en waterleiding dateert van jaren her en de belangstelling voor elkaar blijkt regelmatig. Ik kan U vertellen dat onlangs een waterleidingdeskundige een artikel geschreven heeft over binnenleidingaanleg in het Jaarboek van de Ver. v. Brandweercommandanten. Verder zal op de eerste vergadering van de Ver. van Waterleidingbelangen een inleiding gehouden worden over de relatie Brandweer—Waterleiding. Deze relatie is historisch gegroeid, maar het is noodzakelijk dat er van beide zijden contact is om in de practijk eikaars mogelijkheden en desiderata te kennen. De brandweer moet weten wat de waterleidingbedrijven kunnen verwezenlijken en de waterleidingbedrijven dienen op de hoogte te blijven van 179
de wensen van de brandweer. Om U een voorbeeld te noemen: de waterleidingen plaatsen in hun distributie-netten brandkranen om een begin van blussing mogelijk te maken; de vraag kan worden gesteld
wat de juiste plaats van zo'n brandkraan is en wat de geschikste afstand van de brandkranen onderling moet zijn. Is het in een niet te lange straat noodzakelijk dat men de kraan in het midden van de straat zet, of is het mogelijk dat men de brandkranen plaatst op de hoeken van de straten waar de wateraanvoer beter is? Dit hangt natuurlijk af van de mechanische middelen waarover de brandweer beschikt. Het is U waarschijnlijk allen bekend dat de brandkraan slechts een beperkte hoeveelheid water levert. De waterleidingen gaan ervan uit dat er gegeven moet kunnen worden een 18 m3 per uur, waarbij er naar gestreefd wordt, dat deze levering geschiedt zonder dat de normale waterverbruikers enig ongemak hebben. U voelt wel dat daardoor een vrij zware belasting op de waterleidingbedrijven wordt gelegd en toch
is deze 18 m3 skchts een druppel op de gloeiende plaat van de brandweer, want de moderne brandspuit heeft een capaciteit van 60 m3 per uur en onlangs is zelfs gebleken dat in een gemeente gesteld werd dat de brandspuiten een gezamenlijke capaciteit moesten hebben van 150 m3 per uur! M.d.V. ik breng dit niet naar voren om te zeggen dat de waterleidingen fungeren als een rijke Sinterklaas, die het water maar laat stromen, maar juist omdat de consequenties zo ernstig zijn voor de waterleidingsbedrijven moet er een innig contact bestaan tussen brandweer en waterleidingbedrijven. Ik zou mijzelf onredelijk vinden als ik deze vraag alleen op de schouders van de heer Eggink zou willen laten rusten, doch ik meen in zijn inleiding enige aanleiding daarvoor te hebben, alhoewel ik het volkomen kan begrijpen als de heer Eggink deze vraag zou willen delegeren aan anderen. Ik zou het zeer op prijs stellen als de heer van Boven in zijn slotbeschouwing enige woorden hieraan zou willen wijden.
180