Voorwoord Taaldomein, de methode die jullie gebruikten in klas 2 en 3, biedt in haar deel voor klas 4 te weinig om goed beslagen ten ijs aan de examens te beginnen. Althans dat is de mening van de samenstellers van Men-taal. Er moest iets anders komen. Wij zijn aan de slag gegaan en dit is dan het tweede deel van de RSG-methode Men-taal. De inhoud van Men-taal is een weergave van het goede dat we kenden uit de eerder gebruikte methodes, een paar onderdelen van nieuwe methoden en eigen materiaal van de lesgevers in klas 4. Ons uitgangspunt is geweest dat we een volledig overzicht bieden van alle theorie, die jullie nodig hebben voor de schoolexamens of het centraal examen. Daarnaast moet voldoende oefenstof aangeboden worden. Het allerbelangrijkste is echter dat de stof volledig zelfstandig kan worden verwerkt. Om te zorgen voor continuïteit worden alle delen (5, elk blok een deel) op de site van de RSG (www.rsg-enkhuizen.nl) gepubliceerd. Echter op de site staat alles niet per blok, maar per schoolexamen. Dit deel is het derde deel van Men-taal. Misschien dat jullie aanvullingen op de stof willen of fouten ontdekken in het gebodene. Reageer onmiddellijk, want wij willen natuurlijk alles zo compleet en correct mogelijk aanbieden. Zit je thuis, kom je er niet uit, heb je direct hulp nodig of heb je iets anders te melden over Mentaal, mail dan naar
[email protected] of
[email protected].
Veel succes!
P. Scheltema R. van Schaick
MEN-taal, deel 3
3
Inhoudsopgave
Schoolexamen 4: Taalbeheersing -
Inleiding Werkwoorden met een vast voorzetsel Voornaamwoordelijke aanduiding Zelfstandig naamwoord Persoonlijke voornaamwoorden Aanwijzende voornaamwoorden Bezittelijke voornaamwoorden Moeilijke woorden 1 Spreekwoorden, gezegdes en uitdrukkingen moeilijke woorden 2 Gelijkluidend en toch verschillend Persoonsvorm in de verleden tijd Voltooid deelwoord Weet je het nog? Rijm Beginrijm of alliteratie Eindrijm Moeilijke woorden 3 Oude naamvallen in staande uitdrukkingen Voorzetsels
MEN-taal, deel 3
Bladzijde 5 9 11 11 11 13 14 17 22 29 31 32 33 36 37 37 38 40 42
4
Schoolexamen 4: Taalbeheersing (15 %) Inhoud:
- met behulp van uitbreiding van de woordenschat, begrip van taalen spellingsregels, formuleren, gebruik van de juiste aanduidingen, etc. een taal goed te leren gebruiken
Afname:
- tentamenperiode van blok 3
Vorm:
- schriftelijk
Duur:
- 60 minuten
Herkansbaar:
- ja
Waar te vinden:
- RSG-site, onder Nederlands Mentaal SE4: Taalbeheersing
Inleiding Je moet dit schooljaar veel schriftelijk werk inleveren. Daarnaast wordt ook je mondeling taalgebruik beoordeeld, denk maar aan je boekbespreking en je mondeling. Het is dan belangrijk om goede zinnen te formuleren. In dit onderdeel leer je hoe je de Nederlandse taal correct moet gebruiken. Zo voorkom je fouten die vaak worden gemaakt. Daarnaast leer je meer afwisseling in je taal aan te brengen, want wie kent niet de verhalen met "En toen": En toen … En toen … En toen …”.
MEN-taal, deel 3
5
Opdrachten 1 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Schrijf het goedgespelde woord op en geef daarna de betekenis.
aanvankelijk
aanvangkelijk
Betekenis:
eerst, in het begin
ambiti
ambitie
Betekenis:
eerzucht, ijver
artistike
artistieke
Betekenis:
kunstzinnige
ouditie
auditie
Betekenis:
een proefoptreden
konsulent
consulent
Betekenis:
deskundige
grafisch
grafisies
Betekenis:
tot de drukkerswereld behorend
leggende
legende
Betekenis:
oud verhaal over heiligen (tegenwoordig:helden)
motievatie
motivatie
Betekenis:
beweegreden
normaliceren
normaliseren
Betekenis:
weer gewoon worden, terug naar eerde toestand
perspektief
perspectief
Betekenis:
vooruitzicht (figuurlijke betekenis)
MEN-taal, deel 3
____________________
____________________
____________________
____________________
____________________
____________________
____________________
____________________
____________________
____________________
6
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
2
problematische
problematige
____________________
Betekenis:
vol problemen of moeilijkheden oproepend
prootest
protest
Betekenis:
tegenspraak of verzet
publicitaire
publisitaire
Betekenis:
met het publiek te maken hebbend
relatiferen
relativeren
Betekenis:
betrekkelijkheid ergens van inzien
respekteren
respecteren
Betekenis:
eerbiedigen of waarderen
roetine
routine
Betekenis:
gewoonte handeling
stace
stage
Betekenis:
oefentijd, probeertijd of leerperiode in praktijk
stimullans
stimulans
Betekenis:
prikkel, aansporing
talent
tallent
Betekenis:
aangeboren begaafdheid
vakature
vacature
Betekenis:
onbezette werkplek
____________________
____________________
____________________
____________________
____________________
____________________
____________________
____________________
____________________
Vul de moeilijke woorden uit opdracht 1 op de juiste plaats in.
1
Voor hem was dat moeilijke karwei niet meer dan een routine klus.
2
Als je je eigen problemen kunt relativeren, zie je ook gemakkelijker een oplossing.
3
Mijn zus heeft zich opgegeven voor een stage plaats in een verzorgingshuis.
MEN-taal, deel 3
7
4
Weet jij misschien of die baan enig perspectief biedt?
5 6 7
Dat zij van zoveel mensen hulp krijgt, is voor haar een stimulans om door te zetten. We moeten haar gevoelens respecterenen haar niet dwingen tot iets wat ze niet wil. Dat wordt zo langzamerhand een problematische kwestie waar niet zo gemakkelijk een oplossing voor te vinden is. 8
Remy maakt prachtige aquarellen; zij is gewoon een natuurtalent.
9
Door alle publicitaire aandacht is de artiest een verwaande kwast geworden.
10
Aanvankelijk leek het erop dat ze genezen zou, maar het mocht helaas niet zo zijn.
11
Zij mocht voor de filmrol een auditie doen en werd aangenomen.
12
Jeroen kijkt in de krant of er nog niet een geschikte vacature voor hem instaat nu hij afgestudeerd is.
13
De toestand in dit land zal zich geleidelijk aan normaliseren.
14
Dat schilderij vind ik wel erg mooi, maar ik weet niet of deze wel kunstzinnige waarde heeft.
15
Veel mensen laten hun belastingpapieren door een belasting consulent invullen, omdat ze dat zelf te ingewikkeld vinden.
16
Tijdens de demonstratie droegen de studenten allerlei protestleuzen mee op grote spandoeken.
17
Na al die tegenslagen is zijn motivatie om verder te gaan niet erg groot.
18
Ken jij de middeleeuwse legende van Beatrijs?
19
Om die opleiding af te maken heb je veel ambitie nodig.
20 Later wil ik graag gaan werken in een grafisch bedrijf.
MEN-taal, deel 3
8
Theorie bij opdracht 3
Werkwoorden met een vast voorzetsel Veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel. Daar zijn nauwelijks regels voor te geven – je moet gewoon die voorzetsels onthouden. Bijvoorbeeld: Ik solliciteer naar die baan. Hij reageert op de beschuldiging. Hij trakteert ons op een etentje. De lerares verwijst naar de bepaalde paragraaf in het boek.
We noemen dit een vast voorzetsel omdat er geen ander voorzetsel gebruikt kan worden zonder dat er een andere betekenis ontstaat. Vergelijk de volgende voorbeelden: De vrouw staat naast / voor / achter / bij het postkantoor. (geen vast voorzetsel) De agent staat op orde en netheid. (vast voorzetsel)
Als je twijfelt aan het voorzetsel dat bij een werkwoord hoort, kijk dan in een uitgebreid woordenboek en zoek het werkwoord op. 3a
Vul het juiste voorzetsel in.
1.
Zich abonneren op iets.
2.
Bekend zijn met iets.
3.
Commentaar hebben op iets.
4.
Akkoord gaan met iets.
5.
Bang zijn voor iemand.
6.
Verlangen naariets.
7.
Zich aan zijn woord houden.
8.
Leiden tot iets.
9.
Veroordelen totiets.
10. De macht verliezen over iets. 11. Zich ergeren aaniets/iemand. 12. Betrokken zijn bij iets. 13. Benoemen tot iets. 14. Wachten op iets/iemand. 15. Iemand trakteren op iets.
MEN-taal, deel 3
9
16. Bekommeren om iemand. 17. Houden van iets/iemand. 18. Hoeden voor iets. 19. Hunkeren naariets/iemand. 20. Slagen voor iets. 3b
Maak een goede Nederlandse zin met bovenstaande werkwoorden.
1.
_______________________________________________________
2.
_______________________________________________________
3.
_______________________________________________________
4.
_______________________________________________________
5.
_______________________________________________________
6.
_______________________________________________________
7.
_______________________________________________________
8.
_______________________________________________________
9.
_______________________________________________________
10. _______________________________________________________ 11. _______________________________________________________ 12. _______________________________________________________ 13. _______________________________________________________ 14. _______________________________________________________ 15. _______________________________________________________ 16. _______________________________________________________ 17. _______________________________________________________ 18. _______________________________________________________ 19. _______________________________________________________ 20. _______________________________________________________
MEN-taal, deel 3
10
Theorie bij opdracht 4
Voornaamwoordelijke aanduiding Een voornaamwoord is een woord dat voor of in plaats van een zelfstandig naamwoord kan staan. Maar wat is ook al weer, een zelfstandig naamwoord? Zelfstandig naamwoord Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die mensen, dieren, dingen, eigennamen, begrippen en verschijnselen aanduiden. Bijvoorbeeld: boom, Nederland, man, Caroline, Middellandse Zee, dorp, stad, kooi, industrie, ministerie
We onderscheiden drie soorten zelfstandige naamwoorden: ◊ mannelijk (m) auto, telegraaf, man, vuurtoren
◊ vrouwelijk (v) vrouw, waterverf, cultuur, zuiperij
◊ onzijdig (o) telefoontoestel, vuurwerk, waxinelichtje, samenwerkingsproject
Bij mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden gebruik je altijd het lidwoord de, bij de onzijdige het lidwoord het. Als je niet weet of een zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is, kijk dan in het woordenboek. Achter elk zelfstandig naamwoord staat met welke soort (m, v of o) je te maken hebt.
Als je geen woordenboek o.i.d. bij de hand hebt, is dit een handig weetje. In principe zijn alle de-woorden mannelijk, behalve in de volgende gevallen. ◊ woorden die vrouwelijke personen of dieren aanduiden ◊ woorden met de achtervoegsels: -heid, -nis, -schap, -de, -te, -ij, erij, -arij, -ernij, -ing, -st, -ie, -tie, -logie, -sofie, -agogie, -iek, -ica, theek, -teit, -iteit, -tuur, -suur, -ode, -ude, -age, -ine, -se, -sis, -xis, -tis, -a, -ea Theorie bij opdracht 4 en 5
Persoonlijke voornaamwoorden Een zelfstandig naamwoord kun je vervangen door een persoonlijk voornaamwoord. Een wat???
MEN-taal, deel 3
11
Persoonlijke voornaamwoorden kunnen zelfstandige naamwoorden of eigennamen vervangen. Bijvoorbeeld: Harry valt op Moniek; hij is verliefd op haar. Die vrouw gaat met vakantie; zij heeft een reis geboekt naar Kreta.
Het is dus heel belangrijk dat je weet of je met een mannelijk, vrouwelijk of onzijdig woord te maken hebt. Want alleen dan kan je een zelfstandig naamwoord op de juiste manier vervangen door een persoonlijk voornaamwoord. Door welk persoonlijk voornaamwoord vervang je een zelfstandig naamwoord? In schema:
enkelvoud Mannelijk (de-woorden)
Vrouwelijk (de-woorden)
Onzijdig (het-woorden)
hij (ond.) hem (lijdend voorwerp/
zij (ond.) haar (lijdend voorwerp/
het (ond.) het (lijdend voorwerp/
meewerkend voorwerp)
meewerkend voorwerp)
meewerkend voorwerp)
Meervoud Bij personen zij/ze (ond) ze (in alle gevallen) hen (als lijdend voorwerp of als meewerkend voorwerp met voorzetsel) hun (als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel)
4
Vul het juiste persoonlijke voornaamwoord in.
1.
Heleen mocht alle kinderen uit de klas trakteren. Zij gaf hun allemaal een lekkere appel.
2.
Ik zoek mijn agenda. Heb jij hem misschien per ongeluk in je tas gestopt?
3.
De chauffeur zag de fietser te laat en hij kon een aanrijding met hem niet meer voorkomen.
4.
De koe had zoveel melk gegeven dat zij daarvoor een oorkonde kreeg van de zuivelfabriek.
5.
De planten zagen er verdord uit. Ze hadden dan ook geen water gehad.
6.
Als je ouders vanavond thuiskomen, wil je hun dan vragen mij op te bellen?
7.
Heb je dat verhaal ook aan de kinderen verteld? Ja, ik heb het aan hen verteld.
8.
Als je je vriendin ziet, wil je haar dan dit pakje geven?
MEN-taal, deel 3
12
9.
De politie stelt een onderzoek in. Ze vraagt iedereen die inlichtingen kan geven, zich te melden.
10. De regering doet er alles aan de asielzoekers te helpen. Ze probeert hun zo snel mogelijk onderdak te geven. Theorie bij opdracht 5 en 6
Aanwijzende voornaamwoorden Op bladzijde 9 t/m 11 heb je kunnen lezen dat je zelfstandige naamwoorden kunt vervangen door persoonlijke voornaamwoorden. Je moet dan bekijken met wat voor soort zelfstandig naamwoord je te maken hebt (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig) en of het woord in het meervoud of in het enkelvoud staat. Een zelfstandig naamwoord is ook vaak vervangbaar door een aanwijzend voornaamwoord. Woorden die een persoon, zaak, ding, kwestie, e.d. aanwijzen noemen we een aanwijzend voornaamwoord. Bijvoorbeeld: die, deze, dit en dat. Een aanwijzend voornaamwoord hoort bij een bepaald zelfstandig naamwoord. Meestal staat het daar direct voor, op de plaats van het lidwoord. Bijvoorbeeld: Deze jongen is een neef van dat meisje. Dit boek lag op tafel.
Door welk aanwijzend voornaamwoord kun je een zelfstandig naamwoord vervangen? lidwoorden de-woorden (mannelijk,
Dichtbij Veraf deze die
vrouwelijk, meervoud)
het- woorden (onzijdig
dit
dat
enkelvoud)
Bijvoorbeeld: De oefening (v) was moeilijk. Deze/die/zij was moeilijk. Het boek (o) lag op tafel. Dit/dat/het lag op tafel. De kinderen zijn leerlingen uit de vierde klas. Deze/die/zij zijn leerlingen uit de vierde klas. Heb jij de opdracht (v) al gemaakt? Heb jij deze/die/haar al gemaakt? Als de verwijzing onduidelijk is of een lelijke zin oplevert, gebruik je er + een voorzetsel, behalve als het op personen betrekking heeft. Bijvoorbeeld: We keken naar een toneelstuk. We keken ernaar. Zij trakteerde op stukjes kaas. Zij trakteerde erop. Johan keek naar zijn vriend. Johan keek naar hem.
Als je bij een de-woord niet zeker weet of je te maken hebt met een mannelijk of een vrouwelijk woord, kun je beter kiezen voor een aanwijzend voornaamwoord.
MEN-taal, deel 3
13
Theorie bij opdracht 5 en 6
Bezittelijke voornaamwoorden Een bezittelijke voornaamwoord geeft een bezit aan. Bijvoorbeeld: Dat is zijn schrift. Dat is haar I-pod.
Ook bezittelijke voornaamwoorden verwijzen naar een mannelijk, vrouwelijk of onzijdig woord. Bijvoorbeeld: De moeder gaat met haar kinderen naar Walibi World. De vader gaat met zijn zoons naar het circuit van Zandvoort. Mijn grootouders hebben hun vijftigjarig huwelijk in Enkhuizen gevierd.
Persoonlijk voornaamwoord hij zij het zij
mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud
5
1.
Bezittelijk voornaamwoord zijn haar zijn hun
In deze zinnen staan tien aanwijzende voornaamwoorden. Schrijf ze op en zet het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen erachter. Deze jongen zei dat hij dit werk niet opgekregen had. deze -> jongen dit -> werk
2.
Suzanne kent die mannen en dat meisje niet. die -> mannen
3.
dat -> meisje
Wie heeft dit koffiekopje laten staan en wie dat gebaksschaaltje? dit -> koffiekopje dat -> gebaksschaaltje
4.
De wielrenner die als eerste over die streep is, wint deze gouden medaille. die (2de!) -> streep deze -> medaille
5. Het team dat als eerste door dat lint komt, is de winnaar van deze grote trofee. dat (2de!) -> lint deze -> trofee
MEN-taal, deel 3
14
6
Vul een passend woord in en geef voor de schuingedrukte woorden een voornaamwoord. Schrijf de hele zin op. Als je een lelijke zin krijgt, gebruik je er + een voorzetsel. Bijvoorbeeld: De oude handschriften lagen in de vitrines. Zij lagen erin. Het meisje was … boek vergeten. Zij was haar boek vergeten.
1. Hij heeft zijn haar laten knippen.
2. Hebben jullie hem gisteravond nog gezien?
3. Ja, we hebben ernaar gekeken.
4. Hij vond haar ook moeilijk.
5. Hij huilde tranen met tuiten toen hij zijn huis niet terug kon vinden.
6. Zij waarschuwde me om er niet naar te luisteren.
7. Hij dweept ermee.
8. Zij doet haar best om het verkeer te regelen.
9. Het moest hen ontslaan.
10. Hetmoest enkele ervan ontslaan.
11. Zij heeft het aangekondigd.
12. Zij waren onvoldoende om dat te veroorzaken.
MEN-taal, deel 3
15
13. Zij smeekte erom.
14. Zij vermaakte zich met haar haarlintje.
15. Om het minste en geringste vaart hij tegen hen uit.
16. Zij geeft hun elk een euro.
17. Zij hunkeren ernaar.
18. Hij drijft de spot met hem.
19. Het spot ermee.
20. Hij is er beroemd om.
MEN-taal, deel 3
16
7
Schrijf de moeilijke woorden over op de lijn en geef daarna de betekenis.
1
actualiteit
____________________
Betekenis: onderwerp dat volop in de belangstelling staat
2
collectieve
____________________
Betekenis: gezamenlijk of gemeenschappelijk
3
economie
____________________
Betekenis: staathuishouding, doelmatigheid.
4
protegé
____________________
Betekenis: beschermeling
5
reconstrueren
____________________
Betekenis: opnieuw maken, na spelen op grond van de feiten
6
alert
____________________
Betekenis: waakzaam of oplettend
7
concentratieverlies
____________________
Betekenis: met je gedachten afgedwaald
8
effectieve
____________________
Betekenis: doelmatig, uitwerking hebbend
9
proviand
____________________
Betekenis: bepaalde hoeveelheid voedsel
10
recreant
____________________
Betekenis: iemand die iets doet of ergens verblijft voor ontspanning
MEN-taal, deel 3
17
11
beleid
____________________
Betekenis: afspraken over bestuur
12
consumptieve
____________________
Betekenis: voor gebruik
13
negeren
____________________
Betekenis: geen aandacht aangeven, net doen of iets of iemand niet bestaat
14
racisme
____________________
Betekenis: buitensluiten op grond van ras of afkomst
15
registreren
____________________
Betekenis: vastleggen
16
black-out
____________________
Betekenis: (kort) moment van geheugenverlies
17
zich distantiëren
____________________
Betekenis: afstand nemen van
18
(zijn) pappenheimers (kennen)
____________________
Betekenis: mensen
19
realiseren
____________________
Betekenis: waarmaken, tot stand brengen
20
subsidiëren
____________________
Betekenis: geldelijke steun van een overheid
MEN-taal, deel 3
18
8 1.
Vul de woorden uit opdracht 7 in. Die gemene opmerking zal ik maar negeren, want ik kan me niet voorstellen dat je het meent.
2.
Dulce is een beschermeling van Menko en hij betaalt ook zijn muziek- en pianolessen.
3.
De studenten gingen de straat op om te protesteren tegen het beleid van de regering inzake de studiefinanciering.
4.
Harold heeft grootse plannen, maar ik moet nog zien dat hij die kan realiseren.
5.
In het verkeer moet je steeds alert zijn, want een ongeluk zit in een klein hoekje.
6.
Door haar nervositeit had Chaira tijdens het mondelinge examen opeens een black-out.
7.
“De collectieve kosten rijzen de pan uit,” meende de wethouder.
8.
Veel bejaarden klagen over concentratieverlies.
9.
Ook over consumptieve goederen moet belasting betaald worden.
10. De leraar kende zijn zijn pappenheimers en wist precies hoe hij de moeilijke klas moest aanpakken. 11. De bergbeklimmers hadden voor twee dagen proviand bij zich. 12. Iedereen die mee wil doen, moet zich laten registreren. 13. Aziza die als recreant in de Efteling kwam, ontmoette daar Barry die er een vakantiebaantje had. 14. De politie probeerde met behulp van getuigen het ongeluk te reconstrueren. 15. De Kamer drong bij de minister aan op het nemen van effectieve maatregelen, omdat anders het vreemdelingenbeleid volledig uit de hand zou lopen. 16. In wezen huldigt het racisme de opvatting dat het ras waar je zelf bij hoort beter is dan een ander ras of dan alle andere rassen. 17. Toen de economie in Azië ineenstortte, liep ook de economie in Europa en Amerika terug. 18. De regering wilde de boeren niet blijven subsidiëren. 19. Gilberto wilde afstand nemen van zijn vroegere vrienden toen hij merkte dat zij drugs gebruikten. 20. De Tour de France staat in de zomer volop in de actualiteit.
MEN-taal, deel 3
19
MEN-taal, deel 3
20
9
Wat voor geluid maken de dieren? Vind de juiste combinatie.
1.
Een ezel balkt
2.
Een varken knort
3.
Een kraai krast
4.
Een zangvogel zingt
5.
Een eend snatert (kwaakt)
6.
Een papegaai praat, krast
7.
Een slang sist
8.
Een uil krast
9.
Een duif koert, kirt
10. Een muis piept 11. Een stier bulkt 12. Een beer gromt 13. Een schaap blaat 14. Een paard hinnikt
a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l. m. n. o. p. q. r. s. t.
hinnikt kirt, koert kwaakt zoemt, gonst kakelt, tokt bromt, gromt piept zingt, fluit, kweelt, sjilpt, kwinkeleert knort praat, krast, schreeuwt krast balkt bulkt brult mekkert sist kwaakt, snatert blaat kraait krast
15. Een geit mekkert 16. Een kip kakelt n(tokt) 17. Een haan kraait 18. Een leeuw brult 19. Een kikker kwaakt 20. Een bij zoemt
MEN-taal, deel 3
21
Achtergrondinformatie bij opdracht Spreekwoorden 10, 11, 12, 13 en 14
Spreekwoorden, gezegdes en uitdrukkingen Een spreekwoord is een vaste zin die geen letterlijke, maar een figuurlijke betekenis heeft. Het is een korte, krachtige uitspraak die een waarheid of (algemene levens-) wijsheid bevat. Een voorbeeld: Iemand geeft jou zomaar een opdracht. Je vindt dat raar en zegt “Commandeer je hond en blaf zelf.” Je wilt nu niet letterlijk zeggen dat iemand moet gaan blaffen, maar je bedoelt dat diegene zich met zijn eigen zaken moet bemoeien. De algemene levenswijsheid is dat iemand niet zomaar opdrachten of bevelen van een ander moet opvolgen.
Spreekwoorden kun je niet zomaar veranderen. Dit in tegenstelling tot een gezegde. In de spreekwoorden en gezegdes herken je een stukje Nederlandse geschiedenis. Soms letterlijk in bijvoorbeeld uitdrukkingen als "de kop van Jut" of "praten als Brugman", maar de geschiedenis blijkt ook uit de boodschappen en onderwerpen van de spreekwoorden en gezegdes. Als dronkenschap, armoe en honger vroeger weinig zouden voorkomen, dan had men er niet zoveel uitdrukkingen voor verzonnen. Het grote aantal dieren en boeren dat voorkomt in spreekwoorden en gezegdes is zo een indicatie dat hier vroeger heel wat agrarische bedrijven waren. Zo zijn er ook heel wat uitdrukkingen ontleedt aan de zeevaart en ook het geloof (katholiek en protestant) is een inspiratiebron gebleken. Hiernaast zie je een schilderij van Pieter Brueghel uit 1559. In dit schilderij zijn meer dan 70 verschillende spreekwoorden verwerkt. Vind je het leuk om het schilderij eens te bekijken? Kijk dan op www.spreekwoorden.nl en klik op Spreekwoorden.
Een uitdrukking is geen vaste zin, maar een vast groepje woorden met een figuurlijke betekenis. Uitdrukkingen zijn nodig om de taal levendiger te maken. De betekenis van een spreekwoord kun je vinden in het (spreek)woordenboek. Je kijkt dan bij het eerste zelfstandige naamwoord. Als er geen zelfstandig naamwoord in staat, kijk je bij het belangrijkste werkwoord. Behalve in een woordenboek kun je een spreekwoord of gezegde ook via internet opzoeken. Kijk maar eens op dit internetadres: www.spreekwoord.nl
MEN-taal, deel 3
22
Er zijn erg veel spreekwoorden en gezegden waarin dieren voorkomen. Niet zo vreemd. Dieren hebben altijd al een belangrijk deel uitgemaakt van het dagelijks leven van mensen. Bijvoorbeeld: Met de kippen op stok gaan. Betekenis: Erg vroeg naar bed gaan.
10
Welk spreekwoord wordt hier afgebeeld? Geef ook de betekenis. Ik ben niet helemaal goed
1.
2. 3.
4.
5.
1 een kat in de zak kopen Betekenis: een miskoop doen 2.Een vreemde eend in de bijt zijn Betekenis: hij/zij hoort of past er niet helemaal bij 3.De aap komt uit de mouw Betekenis: Er wordt duidelijk wat de bedoeling is 4.Vieze varkens worden niet vet Betekenis: __________________________________________________ ___________________________________________________________ 5.De aap komt uit de mouw Betekenis: Er wordt duidelijk wat de bedoeling is
MEN-taal, deel 3
23
11
1.
Vul dierennamen in en zet de betekenis van de spreekwoorden en uitdrukkingen eronder. Je kunt kiezen uit de volgende dieren: hond, kat, kippen (2x), paarden, geit, paard, koe, kip, muizen, vos Er is geen koe zo bont of er zit wel een vlekje aan. Betekenis: er is altijd wel wat aan de hand
2.
Wie een hond wil slaan, vindt licht een stok. Betekenis: als je iets kwaad wil doen, vind je er altijd wel een reden voor 3.
Er als de kippen bij zijn.
Betekenis : Er vlug bij zijn
4. De kool en de geit sparen. Betekenis: Iedereen tevreden stellen of geen keuzes maken 5.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
Betekenis: als het toezicht weg is maken de kinderen/leerlingen/ondergeschikten er een feestje van 6.
Als de vos passie preekt, boer, pas op je kippen. Betekenis: Pas op voor gevlei of huichelachtig gedrag dan kan er iets onaangenaams gebeuren
7.
Dat mens praat werkelijk als een kip zonder kop. Betekenis: zonder inzicht kletsen
8.
Paarden die de haver verdienen, krijgen ze niet. Betekenis: Inzet levert soms niet het verdiende op of als je altijd goed je best doet,krijg je weinig complimentjes
8.
Zich voelen als een kat in een vreemd pakhuis. Betekenis: verbaasd, onwennig
MEN-taal, deel 3
24
Het menselijk lichaam met al zijn organen en lichaamsdelen is een onderwerp dat vaak gebruikt wordt als inspiratiebron voor spreekwoorden. Bijvoorbeeld: Twee handen op één buik zijn. Betekenis: Het in alles met elkaar eens zijn. Zijn tanden laten zien. Betekenis: Laten zien dat je je niet zomaar gewonnen geeft. In hart en nieren. Betekenis: Door en door. Rasecht.
12
Vul de namen van organen of lichaamsdelen in in de onderstaande spreekwoorden en uitdrukkingen. Vergeet niet om de betekenis er bij te zetten. Ken je het spreekwoord of de uitdrukking niet, kijk dan in het woordenboek of op www.spreekwoord.nl.
1.
Dat is me uit het hart gegrepen. Betekenis: Daar sta ik helemaal achter
2.
Hij is leraar in hart en nieren. Betekenis: hij is door en door leraar
3.
Een oogje in het zeil houden. Betekenis: iemand of iets in de gaten houden
4.
Laat je geen oor aannaaien. Betekenis: laat je niets wijs maken
5.
Iemand een beentje lichten. Betekenis: iemand bedriegen of laten vallen
6.
Zijn ogen zijn groter dan zijn maag. Betekenis: hij neemt meer dan hij op kan
7.
Iemand de oren wassen. Betekenis: iemand eens goed de waarheid zeggen
8.
Iets door de vingers zien. Betekenis: iets dat eigenlijk niet mag toch goedkeuren
9.
Het gaat me het ene oor in en het andere oor uit. Betekenis: ik luister niet naar je geklets / het dringt niet tot me door
10. Iemand de voet dwars zetten. Betekenis: voorkomen dat iemand zijn doel bereikt 11. Op eigen benen staan.
MEN-taal, deel 3
25
Betekenis: zelfstandig zijn 12. Iemand op de hielen of huid zitten. Betekenis: hielen: iemand achterna zitten; huid: iemand opjutten 13. Lange tenen hebben. Betekenis: snel beledigd zijn 14. Iemand bij de neus nemen. Betekenis: iemand voor de gek houden, in de maling nemen
MEN-taal, deel 3
26
13
Bedenk nu zelf vijf spreekwoorden waar een dier in voorkomt en vijf met een lichaamsdeel of orgaan. Geef ook de betekenis.
Spreekwoorden met een dier: 1. __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ Betekenis: _________________________________________________________ __________________________________________________________________ 2. __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ Betekenis: _________________________________________________________ __________________________________________________________________ 3. __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ Betekenis: _________________________________________________________ __________________________________________________________________ 4. __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ Betekenis: _________________________________________________________ __________________________________________________________________ 5. __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ Betekenis: _________________________________________________________ __________________________________________________________________
MEN-taal, deel 3
27
Spreekwoorden met een lichaamsdeel of orgaan: 1. __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ Betekenis: _________________________________________________________ __________________________________________________________________ 2. __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ Betekenis: _________________________________________________________ __________________________________________________________________ 3. __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ Betekenis: _________________________________________________________ __________________________________________________________________ 4. __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ Betekenis: _________________________________________________________ __________________________________________________________________ 5. __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ Betekenis: _________________________________________________________ __________________________________________________________________
Natuurlijk hebben niet alle spreekwoorden en uitdrukkingen te maken met dieren en het menselijk lichaam. Andere onderwerpen zijn beroepen, liefde, etc. In opdracht 14 komen verschillende onderwerpen aan bod.
14
Vul de ontbrekende woorden in.
1.
Ik wil deze keer die fout nog door de vingers zien.
2.
Hij brak zijn hoofd over de vraag hoe hij die moeilijkheden moest oplossen.
3.
Hij ziet er geen been in je te bedriegen als het hem goed uitkomt.
4.
Die man heeft zijn schaapjes op het droge.
MEN-taal, deel 3
28
5.
Jeanne pronkt graag met andermans veren.
6.
Nieuwe bezems vegen schoon.
7.
Hans keek alsof hij van de prins geen kwaad wist.
8.
Vader knapte na het eten graag uiltje.
9.
Als het getij verloopt, verzet men de bakens
10. Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. 11. Hoogmoed komt voor de val. 12. Een ezel stoot zich in het gemeen niet twee keer aan de zelfde steen. 13. Ochtendstond heeft goud in de mond. 14. In het donker zijn alle katjes grauw. 15. Vieze varkens worden niet vet. 16. Komt men over de hond, dan komt men over de staart. 17. In die wedstrijd zal hij zeker hoge ogen gooien. 18. Toen hij betrapt werd, schaamde hij zich de ogen uit zijn hoofd. 19. Hij laat zich beslist geen oren aannaaien. 20. Geen zee gaat hem te hoog.
15 1.
Moeilijke woorden: noteer het schuin gedrukte woord en zet er de betekenis eronder. Het militaire vliegveld was het eerste doelwit van de geallieerde aanval. ______________________________________________________ Betekenis: doel / richtpunt
2.
In Twente en de Achterhoek behoren paasvuren tot de traditie met Pasen. ______________________________________________________ Betekenis: oud gebruik, vaste gewoonte
3.
Als je elke trend in de mode wilt volgen, mag je wel om verhoging van je kleedgeld vragen. ______________________________________________________ Betekenis: ontwikkeling, stroming
4.
Het busongeluk had catastrofale gevolgen voor de passagiers. Noodlottige, rampzalige
MEN-taal, deel 3
29
5.
De leerlingen van de leerlingenraad liepen in de pauze te lobbyen om zoveel mogelijk stemmen te krijgen. ______________________________________________________ Betekenis: buiten een vergadering om medestanders proberen te krijgen.
6.
Door de jaren heen heeft die school een heel goed imago opgebouwd. ______________________________________________________ Betekenis: beeld dat anderen van je hebben
7.
De uitgever geeft alleen een boek uit als hij er commercieel wat in ziet. ______________________________________________________ Betekenis: wat de handel betreft
8.
‘Mijn tolerantie kent grenzen,’ zei de leraar boos tegen een leerling die al weer zijn huiswerk niet gemaakt had. ______________________________________________________ Betekenis: verdraagzaamheid
9.
De onderhandelingen zijn nu op een cruciaal punt gekomen. ______________________________________________________ Betekenis: beslissend, zeer belangrijk
10. Er kon niet meer dan een geforceerd lachje bij haar af. ______________________________________________________ Betekenis: onnatuurlijk, gespannen 11. Na zijn ziekte is hij nog steeds niet weer in een goede lichamelijke conditie. ______________________________________________________ Betekenis: toestand 12. Er komt een internationale conferentie over de bestrijding van de criminaliteit. Bijeenkomst met een bepaald onderwerp als gespreksthema Betekenis: ____________________________ 13. De dialectoloog had zich gespecialiseerd in de Drentse spreektaal. _____________________________________ Betekenis: kenner van dialecten
MEN-taal, deel 3
30
14. Voor veel jongeren is die partij te conservatief en daarom zullen zij er niet op stemmen. ______________________________________________________ Betekenis: behoudend 15. Die complexe moordzaak is nog lang niet opgelost. ______________________________________________________ Betekenis: ingewikkeld 16. De gearresteerde man hield consequent vol niets met de overval te maken te hebben. ______________________________________________________ Betekenis: vasthoudend aan principes of afspraken 17. De langdurige extreme kou bracht veel problemen mee voor de allerarmsten. ______________________________________________________ Betekenis: buitengewone 18. Hij is ontzettend aardig en hij bezit een natuurlijke hoffelijkheid die iedereen voor hem doet innemen. ______________________________________________________ Betekenis: beschaafd 19. Hij wilde gelijk hebben en dat is voor hem gewoon een prestigekwestie geworden. ______________________________________________________ Betekenis: kwestie waarbij iemands aanzien op het spel staat 20. De standvastigheid waarmee hij bij zijn standpunt bleef, heeft mij wel verwonderd. ______________________________________________________ Betekenis: vasthoudendheid 21. Die jongen komt steevast iedere morgen te laat op school. ______________________________________________________ Betekenis: geregeld / zoals gewoonlijk 22. Vrede over de hele wereld zal altijd wel een utopie blijven. ______________________________________________________ Betekenis: hersenschim / onbereikbaar ideaal
MEN-taal, deel 3
31
Theorie bij opdrachten 16 en 17
Gelijkluidend en toch verschillend. Sommige werkwoorden klinken hetzelfde, maar hebben een andere betekenis. (homoniemen) Die betekenis kan je uit het zinsverband halen. En je kunt hem herkennen aan de verleden tijd of het voltooid deelwoord. Voordat je aan de oefeningen 16 en 17 gaat beginnen geven we eerst nog even een korte herhaling over de spelling van de werkwoorden in de verleden tijd en van de voltooid deelwoorden.
Weet je het nog? Een werkwoord kan drie verschillende vormen hebben: de persoonsvorm (tegenwoordige tijd en verleden tijd), het hele werkwoord en het voltooid deelwoord. De persoonvorm in de verleden tijd Bij een groot aantal werkwoorden is de schrijfwijze van de persoonsvorm in de verleden tijd heel gemakkelijk. Je hoort hoe ze in de verleden tijd geschreven moeten worden. Bijvoorbeeld: geven houden
ik gaf ik hield
wij gaven wij hielden
Zulke werkwoorden heten sterke werkwoorden of klankveranderende werkwoorden. De andere werkwoorden zijn zwakke werkwoorden of klankvaste werkwoorden. Bij deze werkwoorden gebruik je in de verleden tijd de uitgang –de(n) of –te(n). Vaak kun je horen of je –de(n) of –te(n) moet schrijven. Bijvoorbeeld: Hij lachte keihard. Hij speelde de hele dag spelletjes op zijn computer.
Maar soms hoor je het niet goed. Wanneer gebruik je nu de uitgang –de(n) en wanneer –te(n)?
MEN-taal, deel 3
32
Daar is een heel handig ezelsbruggetje voor, nl. Kofschiptaxi. Hierbij gaat het om de medeklinkers (k, f, s, ch, p, t, x). Hoe gebruik je Kofschiptaxi? Stap 1: je neemt het hele werkwoord Stap 2: je haalt en eraf Stap 3: wat is de laatste letter? Denk erom, de z en de v blijven gewoon staan Stap 4: zit die letter in Kofschiptaxi? Ja uitgang te(n) Nee uitgang de(n) Pas nu verandert de z in een s en de v in een f.
Bijvoorbeeld: Stap 1: Stap 2: Stap 3: Stap 4:
Werken
Verhuizen
werken werken k ja werkte(n)
Stap 1: verhuizen Stap 2: verhuizen Stap 3: z Stap 4: nee verhuisde(n)
Het voltooid deelwoord Een voltooid deelwoord is ook een werkwoordsvorm. Je kunt het vinden door een of meer van de volgende zinnetjes aan te vullen: Ik heb … Ik ben … Ik word … Een voltooid deelwoord begint meestal met het voorvoegsel ge-. Er zijn een paar werkwoorden (zoals regenen, stormen, sneeuwen) waarbij je de ik heb/ben/word-proef niet kunt toepassen. Bij die werkwoorden moet je beginnen met: het heeft … (geregend, gestormd, gesneeuwd). Bijvoorbeeld: schrijven verhuizen kussen vriezen
voltooid deelwoord: ik heb geschreven voltooid deelwoord: ik ben verhuisd voltooid deelwoord: ik word gekust voltooid deelwoord: het heeft gevroren
Een voltooid deelwoord eindigt in de meeste gevallen op –en, -t of –d. Je hoort aan de uitspraak wanneer een voltooid deelwoord eindigt op –en. Je kunt niet horen of een voltooid deelwoord op een -t of een –d eindigt. Je moet nu weer de regel van de Kofschiptaxi toepassen (zie blz. 27). Als de stam eindigt op en k, f, s, ch, p, t of x, dan schrijf je het voltooid deelwoord met een –t. Wanneer de regel van de Kofschiptaxi niet geldt, dan schrijf je het voltooid deelwoord met een –d.
MEN-taal, deel 3
33
16
Schrijf de verleden tijd en het voltooid deelwoord op van de werkwoorden hieronder. Verleden tijd
Voltooid deelwoord
1.
prijzen (de prijs erop plakken)
prijsde
geprijsd
2.
prijzen (loven)
prees
geprezen
3.
pluizen (pluisjes afgeven)
pluisde
gepluisd
4.
pluizen (uit elkaar rafelen)
ploos
geplozen
5.
malen (bijv. koffie)
maalde
gemalen
6.
malen (voortdurend aan iets denken)
maalde
gemaald
7.
scheren (bijv. de baard)
schoor
geschoren
8.
scheren (rakelings langs strijken) scheerde
9.
scheppen (met een schep of schop opnemen)
gescheerd
schepte
geschept
10. scheppen (in het leven roepen)
schiep
geschapen
11. wassen (reinigen)
waste
gewassen
12. wassen (groeien)
wies
gewassen
13. zweren (bijv. van een wond)
zweerde
gezweerd
14. zweren (een eed doen)
zwoor
gezworen
15. jagen (de stuipen op het lijf)
joeg
gejaagd
16. jagen (op wild)
jaagde
gejaagd
17. plegen (begaan, verrichten)
pleegde
gepleegd
18. plegen (gewoon zijn)
placht
(bestaat niet)
stijfde
gestijfd
steef
gesteven
19. stijven (iemand in het kwaad sterken) 20. stijven (de was)
MEN-taal, deel 3
34
17
Vul het juiste werkwoord (verleden tijd of voltooid deelwoord) in. Let op de betekenis.
1.
Het water in de rivier gewassen.
2.
In den beginne heeft God hemel en aarde geschapen.
3.
De man placht iedere week zijn oude moeder te bezoeken.
4.
Hij joeg me de stuipen op het lijf.
5.
Mijn trui heeft in het begin erg gepluisd.
6.
Mijn vader heeft zich zojuist geschoren.
7.
De verdachte heeft gezworen dat hij de waarheid sprak.
8.
Mijn oma steef vroeger de lakens altijd.
9.
De boer waste zich bij de pomp.
10. De winkelbediende heeft de artikelen opnieuw geprijsd 11. De jongen pleegde de inbraak samen met een vriend. 12. De jager jaagde op groot wild. 13. De kleuter heeft zand uit de zandbak geschept. 14. Zijn vriend stijfde hem in het kwaad. 15. De directeur heeft de man erg geprezen voor al zijn werk. 16. Het mes scheerde rakelings langs zijn hoofd. 17. De koffie is zojuist gemalen. 18. De wond zweerde en deed behoorlijk pijn. 19. De angstige droom heeft me de hele dag door mijn hoofd gemaald 20. Hij heeft het touw uit elkaar geplozen.
MEN-taal, deel 3
35
18
Geef een tegenstelling van de schuingedrukte woorden. De tegenstellingen staan in de derde kolom.
1.
een neerslachtige bui
een optimistische bui
a. laag-bij-de-gronds
2.
belegen kaas
jonge kaas
b. (goed) gestructueerd/
3.
de officiële opening
de officieuze opening
4.
matige vorst
strenge vorst
5.
een waarderende
een afkeurende opmerking
6.
de verstuurde brief
de ontvangen brief
7.
een bescheiden meisje
een brutaal meisje
8.
een chaotisch verhaal
een gestructureerd verhaal
9.
een uitgelezen dag
een ongeschikte dag
goed opgebouwd c. officieuze d. benutte e. weloverwogen f. zachtaardige g. vergevingsgezind h. gezond i. optimistische
10. een hoogstaand
een laag-bij-de-gronds gezelschap j. afkeurende
11. een heldhaftige daad
een laffe daad
k. strenge
12. een kunstmatige
een natuurlijke ademhaling
l. onbescheiden/brutaal
13. een haatdragend persoon een vergevingsgezind persoon
m.ongeschikte
14. een ziekelijk kind
een gezond kind
n. natuurlijke
15. een overhaast besluit
een weloverwogen besluit
16. een onverschrokken man
een vreesachtige man
17. een sentimenteel lied
een ongevoelig lied
18. een gemiste kans
een gepakte kans
19. een zuivere toon
een valse toon
20. een hardvochtige
een zachtaardige houding
o. laffe p. onsentimenteel/ ongevoelig q. vreesachtige, bange, laffe r. niet verstuurde/ ontvangen s. jonge t. ongeschikte
Theorie bij opdracht 19
Weet je het nog? Rijm In gedichten kunnen allerlei soorten rijm voorkomen, maar het is niet zo dat gedichten altijd rijm bevatten. Tegenwoordig komen ‘rijmloze’ gedichten zelfs vaker voor. Onder rijm verstaan we overeenkomst in klank lettergrepen. Bijvoorbeeld:
in niet te ver van elkaar verwijderde, beklemtoonde
gaat - staat kinderen - hinderen
MEN-taal, deel 3
36
Er bestaan verschillende soorten rijm. De belangrijkste die jij moet weten: Beginrijm of alliteratie Beginrijm is gelijkheid van beginklanken van beklemtoonde lettergrepen (klinker, medeklinker of lettergreep). Bijvoorbeeld: bruine bergen zacht zoet zeewier klein kittig kalfje heerlijk helder Heineken Eindrijm Het laatste deel van het woord rijmt. Bijvoorbeeld: gaat – baat maaien – zwaaien kinderen – verminderen
19 1.
Vul de uitdrukkingen aan. Gebruik begin- of eindrijm en zet de betekenis erbij. Hij heeft de gekookte vis tegen heug en meug opgegeten. Betekenis: met tegenzin
2.
Mijn vader staat altijd voor dag en dauw op. Betekenis: heel vroeg
3.
Fatima vertelde ons het hele verhaal in geuren en kleuren Betekenis: met alle details
4.
In die zaak kun je te kust en te keur kopen. Betekenis: wat je maar wilt, bijna alles
5.
Het schip is met man en muis vergaan. Betekenis: met alles en iedereen
6.
De kat verslond de muis met huid en haar Betekenis: helemaal
7.
Lars zette alles op haren en snaren om zijn zin te krijgen. Betekenis: alles op alles
8.
Door schade en schande wordt men wijs. Betekenis: door fouten te maken verder komen
9.
We hebben sinds zijn vertrek taal noch teken van hem vernomen. Betekenis: niets
10.
Het hele huis was in rep en roer Betekenis: druk bezig, stond op zijn kop
MEN-taal, deel 3
37
11.
Ze helpen elkaar door dik en dun Betekenis:
12.
in voor- en tegenspoed
Bepakt en bezakt gingen we op weg.
Betekenis: met veel bagage
20
Wat is de betekenis van de moeilijke woorden?
1.
anatomie
wetenschap van de bouw van het (menselijk) lichaam
2.
communiceren
onderling contact hebben
3.
creativiteit
scheppend vermogen
4.
experimenten
proefnemingen
5.
imposant
indrukwekkend
6.
kent zijn weerga niet
niet te evenaren
7.
lugubere
huiveringwekkend / angst oproepend
8.
oorlogsveteraan
oud-militair die in een oorlog heeft gediend
9.
ordner
opbergmap
10.
progressief
vooruitstrevend
11.
promotie
verbetering van positie / doctorsgraad halen
12.
publiekscampagne
actie om publiek achter iets te krijgen
13.
reactie
tegenwerking / tegenbeweging
14.
realiseren
waar maken
15.
select
uitgezocht
16.
silhouet
schaduwbeeld
17.
trimester
kwartaal
18.
zich aansprakelijk stellen
zich opwerpen als verantwoordelijke voor schulden of schade
19.
(zich) oriënteren
positie bepalen
20.
zintuiglijke
met de zintuigen: ruiken, zien, Horen, voelen en proeven
MEN-taal, deel 3
38
21
Vul de woorden uit opdracht 20 op de juiste plaats in.
1.
Geuren en kleuren zijn voorbeelden van zintuiglijke waarnemingen.
2.
Weet jij in welke ordner deze brieven opgeborgen moeten worden?
3.
Mijn vader heeft promotie gemaakt.
4.
Ze waren in het bos verdwaald en konden zich beslist niet meer oriënteren.
5.
Studenten in de medicijnen krijgen uitgebreid les in de anatomie van de mens.
6.
In het laatste trimester van het schooljaar heeft hij zijn cijfers aardig opgehaald.
7.
In het licht van een straatlantaarn zagen we het silhouet van een ons onbekende man.
8.
Zo’n uitgebreid onderzoek als zij gedaan hebben, kent zijn weerga niet, zelfs niet in Amerika.
9.
Door middel van een publiekscampagne wil men aandacht vragen voor de hongersnood in Afrika.
10.
Gelukkig hebben we telefoon, zodat we tenminste geregeld kunnen communiceren.
11.
Hij heeft geen enkele reactie gehad naar aanleiding van zijn stuk in de krant.
12.
Er was slechts een select gezelschap uitgenodigd voor de première.
13.
De oorlogsveteraan kreeg in het stadhuis een lintje opgespeld door de burgemeester.
14.
We zullen de chauffeur die ons aanreed aansprakelijk stellen voor de schade.
15.
Ilona heeft toch een creativiteit; ze maakt de prachtigste dingen.
16.
Durdane betoogde dat ze de experimenten met dieren zouden moeten verbieden.
17.
Met alle giften hopen ze het jeugdhonk spoedig te realiseren.
18.
De kathedraal is een imposant vierhonderd jaar oud gebouw.
19.
De kinderen deden aan de kant van de sloot een lugubere vondst.
20.
Politieke partijen moeten wel progressief zijn en met de tijd meegaan.
kathedraal van Reims (Fr.)
MEN-taal, deel 3
39
Theorie bij opdrachten 22 en 23
Oude naamvallen in staande uitdrukkingen In het Duits gebruikt men naamvallen. In onze taal zijn ze al een tijdje niet meer in gebruik, maar dat wil niet zeggen dat ze er niet zijn (geweest). Zeker niet. Aan sommige uitdrukkingen, we noemen dat staande uitdrukkingen (uitdrukkingen die al heel lang bestaan), kunnen we nog zien dat het Nederlands wel degelijk naamvallen kende. Deze uitdrukkingen worden veel gebruikt, vandaar dat de naamvallen, in deze gevallen, konden blijven bestaan.
22
Schrijf de juist gespelde staande uitdrukking op. Gebruik het woordenboek.
1
te allen tijde
ten allen tijde
te allen tijde
2
te attentie van
ter attentie van
ter attentie van
3
ter onrechte
ten onrechte
ten onrechte
4
in levenden lijve
in levende lijven
in levenden lijve
5
toendertijd
toentertijd
toentertijd
6
een steen des aanstoots
een steen der aanstoots
een steen des aanstoots
7
te zijner ere
ter zijner ere
te zijner ere
8
te zijner tijd
ter zijner tijd
te zijner tijd
9
in koele bloede
in koelen bloede
in koelen bloede
10
van goede huizen
van goeden huize
van goeden huize
11
ten bate van
te bate van
ten bate van
12
ten dode opgeschreven
te dode opgeschreven
ten dode geschreven
13
ten gevolge van
ter gevolge van
ten gevolge van
14
ter goede trouw
te goeder trouw
te goeder trouw
15
ten langen leste
ten langen lesten
ten langen leste
16
ter plaatse
te plaatse
ter plaatse
MEN-taal, deel 3
40
23
Vul de staande uitdrukkingen op de juiste plaats in.
1.
Op een morgen stond hij plotseling in levenden lijve voor me.
2.
Toentertijd werd de post nog met een postkoets vervoerd.
3.
De vrouw werd in koelen bloede vermoord.
4.
Na het ongeluk was de politie snel ter plaatse.
5.
Je moet van goeden huize komen als het je gelukt zijn wil te breken.
6.
De zakenman heeft volkomen te goeder trouw gehandeld.
7.
Ten gevolge van een verkeersongeluk moest hij wekenlang in revalidatie.
8.
Er werd een te zijner ere feestje gehouden.
9.
De voortdurende burenruzie was voor hem een steen des aanstoots.
10.
Ik heb hier een pakje ter attentie van Jan Mulder.
11.
Hij werd ten onrechte van diefstal beschuldigd en wist zijn onschuld ook te bewijzen.
12.
Ik denk dat dit probleem te zijner tijd vanzelf opgelost zal zijn.
13.
Men collecteerde ten bate van het Rode Kruis.
14.
De patiënt kan niet meer geholpen worden en is ten dode opgeschreven.
15.
Natuurlijk zijn we te allen tijde bereid je te helpen.
16.
Ten langen leste moest hij wel toegeven, maar het kostte veel moeite.
MEN-taal, deel 3
41
Theorie bij opdracht 24
Voorzetsels Voorzetsels zijn woordjes als: aan, met, op, onder, achter, in, voor. Ze gaan vooraf aan een zelfstandig naamwoord (zie ook blz. 9), al kunnen er tussen het voorzetsel en het zelfstandig naamwoord nog wel andere woorden staan. Bijvoorbeeld: Op school. op onze nieuwe school. Een voorzetsel staat nooit alleen in een zin; het is een onderdeel van een zin.
een kast van een huis
Er is een ezelsbruggetje om zeker te weten of een woord een voorzetsel is. Als je er het huis/de kast of de huizen/de kasten achter kunt zetten, is het een voorzetsel. Bijvoorbeeld: Aan het huis was een vlag bevestigd. Tussen de huizen liep een sloot.
MEN-taal, deel 3
42
24
Vul de weggelaten voorzetsels in.
1. In het voorjaar van 1463 vertrekken vier pelgrims, waaronder Reinoud en zijn vriend Wouter, te paard van Nijmegen naar een bedevaartstocht in het Heilige Land. 2. In de omgeving van Maastricht ontmoet het viertal twee Vlaamse reizigers die ook een pelgrimstocht naar Palestina ondernemen. 3. Een van deze reizigers is Ylonka, de dochter van een rijke Vlaamse wever. 4. Wouter is zeer onder de indruk van haar, maar zij helemaal niet van hem. 5. Wouter is er van overtuigd, dat hij weinig kans maakt ooit haar belangstelling te wekken. 6. Min of meer als grap snijdt Reinoud een lok af van het haar van Ylonka als zij slaapt. 7. Hij geeft de lok aan Wouter en zegt hem die te bewaren en geduld te hebben. 8. Wouter stopt de lok in een buideltje en verbergt het onder zijn kleding. 9. De pelgrims gaan gezamenlijk verder en na een moeizame tocht over de Alpen, bereiken ze op een dag Venetië. 10. Daar beginnen de moeilijkheden pas goed en blijkt dat een tocht naar het Heilige Land veel gevaarlijker is dan ze gedacht hadden. 11. Deze geschiedenis wordt verteld in het spannende jeugdboek De lok van Ylonka.
MEN-taal, deel 3
43
Aantekeningen
MEN-taal, deel 3
44