VO ORWO ORD
Bij de vierde druk De eerste druk van deze uitgave verscheen in december 2001 onder de titel ‘Telecommunicatiewet’. In de tweede en derde druk werd de titel aangepast tot ‘Telecommunicatierecht’ en bleef de nadruk liggen op het commentaar op de Telecommunicatiewet, hoewel ook de Wet bescherming persoonsgegevens en (vanaf de derde druk) de Roamingverordening en delen van de Mediawet van commentaar werden voorzien. In deze vierde druk is ervoor gekozen om de inhoud van de uitgave beter tot uitdrukking te brengen in de titel en die dan ook te verbreden tot ‘Telecommunicatie- en privacyrecht’. In deze druk is ook de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (bijlage B2) van commentaar voorzien. De in deze uitgave becommentarieerde wetgeving is gebaseerd op de wetgeving zoals die op 15 maart 2013 zal gelden, waardoor ook het op die datum in werking tredende nieuwe hoofdstuk 3 Tw kon worden meegenomen. Ook op 15 maart 2013 gewijzigd en in dit boek opgenomen zijn de artikelen 5.16, 7.9 (nieuw ingevoegd), 10.9, 12.1 en 12.2, 12.10, 18,1 (vervallen), 18.3 en 18.4 en 20.2a (nieuw ingevoegd). Daarnaast is ook artikel 6.24 van de Mediawet 2008 per 15 maart 2013 gewijzigd en opgenomen in dit boek. De invoering van de Instellingswet ACM (bijlage B1b) kon niet meer worden verwerkt. In deze uitgave wordt daarom nog naar de oude toezichthouders OPTA en NMa verwezen, waar de bevoegdheden na 1 april 2013 aan de ACM toekomen. Omdat de materiële wetgeving met de invoering van die wet niet zal wijzigen, gaan wij ervan uit dat dit bij het gebruik van deze uitgave geen problemen zal opleveren. De Telecommunicatiewet heeft op veel punten het karakter van een kaderwet. Veel concrete rechten en verplichtingen zijn neergelegd in AMvB’s en ministeriële regelingen. In deze uitgave hebben we er vanaf gezien om commentaren op te nemen bij die lagere regelgeving. Waar nodig en zinvol, is bij de behandeling van de wetsartikelen waarop die regels berusten op de lagere regelgeving ingegaan. De tekst van de belangrijkste lagere regelgeving is in de bijlagen opgenomen. Hetzelfde geldt voor de Europese richtlijnen waarop wetsartikelen zijn gebaseerd. De tekst van het commentaar in deze uitgave is afgesloten op 1 januari 2013. Met nadien verschenen literatuur en rechtspraak kon slechts bij uitzondering rekening worden gehouden. De per 15 maart 2013 gewijzigde artikelen bevatten uiteraard wel commentaar dat is afgesloten op 15 maart 2013. Ofschoon aan de uitgave grote zorg is besteed, zullen onvermijdelijk fouten en tekorten aan het licht komen. Met het oog V
T.B8 TenC
Pag. 0005
Voorwoord op volgende drukken stelt de redactie het zeer op prijs dat de gebruiker haar van gebleken gebreken op de hoogte brengt. P.C. Knol G.J. Zwenne
VI
T.B8 TenC
Pag. 0006
V E R KO RT E IN H OU D (* met commentaar)
Telecommunicatiewet* Roamingverordening* Mediawet 2008 * (Uittreksel) Wet bescherming persoonsgegevens* Bijlagen Europese regelgeving Bijlage A1. Bijlage A2. Bijlage A3. Bijlage A4. Bijlage A5. Bijlage A6. Bijlage A7. Bijlage A8. Bijlage A9. Bijlage A10. Bijlage A11. Bijlage A12. Bijlage A13. Bijlage A14. Bijlage A15. Bijlage A16. Bijlage A17. Bijlage A18. Bijlage A19.
Kaderrichtlijn Toegangsrichtlijn Machtigingsrichtlijn Universeledienstrichtlijn e-Privacy richtlijn Richtlijn bewaring van gegevens elektronische communicatie Richtlijn betere regelgeving (overwegingen) Richtlijn burgerrechten (overwegingen) RTE-richtlijn Privacyrichtlijn EMC-richtlijn Richtlijn Audiovisuele mediadiensten Notificatierichtlijn Richtlijn elektronische handtekeningen Verordening tot oprichting BEREC Mededingingsrichtlijn Richtsnoeren marktanalyse en aanmerkelijke marktmacht Aanbeveling relevante markten 2007 Aanbeveling locatie-informatie noodoproepdiensten
Nederlandse regelgeving Bijlage B1a. Bijlage B1b. Bijlage B2. Bijlage B3. Bijlage B4. Bijlage B5. Bijlage B6. Bijlage B7.
Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit Instellingswet Autoriteit Consument en Markt Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten* Besluit aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten Besluit alternatieve verdeling nummers Besluit beveiliging gegevens telecommunicatie Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007 IX
T.B8 TenC
Pag. 0009
Verkorte inhoud Bijlage B8. Bijlage B9. Bijlage B10. Bijlage B11. Bijlage B12. Bijlage B13. Bijlage B14. Bijlage B15. Bijlage B16. Bijlage B17. Bijlage B18. Bijlage B19. Bijlage B20. Bijlage B21. Bijlage B22. Bijlage B23. Bijlage B24. Bijlage B25.
Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten Besluit interoperabiliteit Besluit medegebruik omroepzendernetwerken Besluit nummerportabiliteit Besluit overgangsrecht Telecommunicatiewet Besluit randapparaten en radioapparaten 2007 Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie Besluit voorwaardelijke toegang Besluit vorderen gegevens telecommunicatie Frequentiebesluit 2013 Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen Procedureregeling geschillen en handhaving OPTA (PGHO) Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken over door het college uit te oefenen taken in de elektronische communicatiesector Vrijstellingsbesluit Wbp Meldingsbesluit Wbp Besluit continuïteit openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten
Registers
X
T.B8 TenC
Pag. 0010
Telecommunicatiewet
Wet van 19 oktober 1998, houdende regels inzake de telecommunicatie, Stb. 1998, 610, zoals laatstelijk gewijzigd bij wet van 10 mei 2012, Stb. 2013, 48 (i.w.tr. 15-032013) Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de algehele liberalisering van de telecommunicatie-infrastructuur en de telecommunicatiediensten wenselijk is regels te stellen ter waarborging van een samenhangende infrastructuur en ter bevordering van de daadwerkelijke mededinging; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der StatenGeneraal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: [Inleidende opmerkingen] 1. Algemeen. De Telecommunicatiewet bevat regels die gelden voor de in Nederland vrije telecommunicatiemarkt. In de periode tussen 1 januari 1989 en 1 juli 1997 is die markt in een aantal stappen geliberaliseerd. De toen geldende Wet op de telecommunicatievoorzieningen (Wtv) werd daarop telkens aangepast en sloot qua opzet niet langer aan op de ontstane marktverhoudingen. Op 15 december 1998 trad de Telecommunicatiewet (Tw) in werking. Sindsdien is die wet op een groot aantal punten gewijzigd, het meest ingrijpend per 19 mei 2004, ter implementatie van het nieuw Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 en per 5 juni 2012, ter implementatie van de herziening van dat Europees regelgevingskader van 2009 (zie aant. 4). a. Doel van de wet. De wet kent drie kerndoelstellingen: a. het versterken van de concurrentiepositie van Nederland door eersteklas telecommunicatievoorzieningen en toepassingen, b. het bevorderen van kwaliteit en toegankelijkheid van telecommunicatie-infrastructuren en c. het bewaken van maatschappelijke belangen bij de toegang tot en het gebruik van telecommunicatievoorzieningen (MvT, Kamerstukken II 1996/97, 25 533, nr. 3, p. 2‑4). In het kader van de implementatie van het nieuw Europees regelgevingskader (aant. 4) zijn in art. 1.3 doelstellingen voor toezicht op de wet neergelegd. Dat zijn a. het bevorderen van concurrentie bij het leveren van elektronische communicatienetwerken en -diensten (onder meer door efficiënte investeringen op het gebied van infrastructuur aan te moedigen en innovaties te steunen), b. de ontwikkeling van de interne Europese markt en c. het bevorderen van belangen van eindgebruikers wat betreft keuze, prijs en kwaliteit. Deze doelstellingen zijn afgeleid van art. 8 Kaderrichtlijn, waarin ze verKnol
T.B8 TenC
1
Pag. 0001
Telecommunicatiewet der zijn uitgewerkt. b. Kaderwet. De wet geeft op belangrijke punten slechts kaders voor lagere regelgeving (AMvB’s en ministeriële regelingen). Veel van de concrete rechten en verplichtingen zijn daarin uitgewerkt. c. Elektronische communicatie. De wet regelt verschillende aspecten van overdracht, uitzending of ontvangst van signalen door middel van kabels, radiogolven, optische middelen of andere elektromagnetische middelen. Het traditioneel hiervoor gebruikte begrip telecommunicatie is in de wet vervangen door elektronische communicatie, teneinde de techniekonafhankelijkheid te benadrukken. Onder elektronische communicatie is mede begrepen het transport van omroepprogramma’s. De inhoud van de communicatie is niet in de wet geregeld. Regelgeving ten aanzien van de inhoud van omroep is te vinden in de Mediawet (hierna deels opgenomen). Regels voor elektronische handel en het contracteren op afstand zijn in Nederland ingevoerd bij de Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel (Stb. 2004, 210) en de Wet betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (Stb. 2001, 25). Andere aspecten van de inhoud van communicatie (grondwettelijk communicatiegeheim, auteursrecht, overige aspecten) zijn elders geregeld. In de aantekeningen wordt het begrip telecommunicatie soms als synoniem van het wettelijke begrip elektronische communicatie gebruikt; zie voor het begrip telecommunicatie art. 1.1, aant. 31-32. d. Openbaarheid. De wet bevat voornamelijk regels voor openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten (zie art. 1.1, aant. 8 en 7). Behoudens uitzonderingen — zoals ten aanzien van frequenties — zijn de wettelijke regels veelal slechts van toepassing op openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten. De interpretatie van het begrip openbaarheid is aan de rechtspraktijk overgelaten. Volgens de toelichting is het kenmerkende voor dit begrip het feit dat de desbetreffende telecommunicatiedienst beschikbaar is voor het publiek. De condities van het aanbod zouden de kring van degenen die van het aanbod gebruik kunnen maken niet zodanig mogen beperken, dat niet van een openbaar aanbod kan worden gesproken. Elektronische communicatiediensten die uitsluitend beschikbaar zijn voor de leden van een besloten gebruikersgroep zijn daarom geen openbare diensten (MvT, Kamerstukken II 1996/97, 25 533, nr. 3, p. 72 en NV II, Kamerstukken II 1997/98, 25 533, nr. 5, p. 5‑6). In de rechtspraak is vooralsnog slechts in één zaak dit centrale begrip van de wet inhoudelijk getoetst; zie CBb 22 juni 2012, LJN BX0230, Computerrecht 2012/187, m.nt. P.M. Waszink en H.P. Wiersema, waarin de dienstverlening van Surfnet niet openbaar wordt geacht, omdat de kring aan wie Surfnet diensten biedt beperkt is te achten. Zie over de invulling van het begrip openbaarheid Dries, Gijrath & Knol (2003) en art. 2.1, aant. 4. De invulling van het begrip openbaarheid heeft geen wijziging ondergaan met invoering van latere wijzigingen in deze wet. e. Techniekonafhankelijkheid. De opzet van de wet is dat de regels onafhankelijk van de gebruikte techniek toepasselijk zijn. De wet wordt niet alleen toegepast op vaste en mobiele telefonienetwerken, maar ook op satellietnetwerken, kabeltelevisienetwerken, aardse omroepzendernetwerken, elektronische programmagidsen en alle bijbehorende communicatiediensten en voorwaardelijke toegangssystemen. Internetdiensten worden op gelijke wijze als andere elektronische communicatiediensten behandeld (MvT, Kamerstukken II 2002/03, 28 851, nr. 3, p. 7‑8). Specifieke bepalingen voor bijvoorbeeld omroepnetwerken, openbare mobiele of vaste netwerken en -diensten zijn bij de implementatie van het nieuw Europees regelgevingskader zoveel mogelijk aangepast. De algemene regels voor elektronische netwerken en -diensten moeten in specifieke 2
Knol
T.B8 TenC
Pag. 0002
Inl. opm. situaties geïnterpreteerd worden. De opzet van de wet moet het mogelijk maken dat toezicht kan worden aangepast aan de snel veranderende telecommunicatiemarkt (MvT, Kamerstukken II 2002/03, 28 851, nr. 3, p. 10). Dit neemt niet weg dat in verschillende onderdelen van de wet nog bijzondere regels zijn opgenomen voor daarbij aangegeven netwerken en diensten. f. Territorialiteit. De wet is alleen van toepassing voor het grondgebied van Nederland in Europa. Voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldt de Wet telecommunicatievoorzieningen BES. 2. Geregelde onderwerpen. De inhoud van de wet valt grotendeels onder te brengen onder de thema’s markttoegang, marktgedrag en maatschappelijke belangen. De regels zijn administratiefrechtelijk van aard, maar regelen (indirect) eveneens de contractuele verhoudingen tussen aanbieders onderling en tussen aanbieders en afnemers. In afwijking van eerdere wetgeving bevat de wet geen regeling inzake (de beperking van) aansprakelijkheid van aanbieders (zoals nog in art. 12 en art. 12a Wtv en voorafgaand daaraan art. 17 T&T-wet). a. Markttoegang. De wetgever heeft gekozen voor een zo beperkt mogelijke voorafgaande toetsing van toegang tot de markt. Alleen ten aanzien van de verdeling van de schaarse middelen, frequenties en nummers is voorafgaande toestemming nodig (hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4). Behoudens deze gevallen is de toegang tot de markt vrij. Wel is voor aanbieders van openbare netwerken en diensten mededeling aan en registratie door OPTA verplicht (hoofdstuk 2). Onder dit thema wordt ook vaak de regeling van graafrechten/gedoogplichten (hoofdstuk 5) begrepen, hoewel deze veeleer te maken heeft met regulering van inbreuken op eigendomsrechten. b. Marktordening en marktgedrag. De wet geeft regels die de verhoudingen tussen aanbieders en afnemers en tussen aanbieders onderling regelen. Hieronder vallen in het bijzonder regels voor interoperabiliteit, aanmerkelijke marktmacht en toegang (hoofdstuk 6 en hoofdstuk 6a). Bij de implementatie van het nieuwe Europese regelgevingskader voor elektronische communicatie zijn deze regels geheel herzien. Voor het opleggen van bijzondere verplichtingen is in het nieuwe kader aansluiting gezocht bij het algemene mededingingsrecht (zie aant. 3). c. Maatschappelijke belangen. Hieronder vallen bijvoorbeeld regels ten aanzien van de bescherming van eindgebruikers (in hoofdstuk 7, bij universele dienstverlening in hoofdstuk 9 en bij geschillen in hoofdstuk 12), de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (hoofdstuk 11), de bescherming van openbare orde en veiligheid (aftappen in hoofdstuk 13 en buitengewone omstandigheden in hoofdstuk 14). d. Overige onderwerpen. De wet bevat ten slotte regels over het toezicht (hoofdstuk 15) en verschuldigde vergoedingen (hoofdstuk 16). In hoofdstuk 18 zijn bepalingen omtrent verschillende onderwerpen neergelegd en in hoofdstukken 19 en 20 zijn het overgangsrecht en de slotbepalingen opgenomen. Bij de Wet elektronische handtekeningen (Stb. 2003, 199) zijn in hoofdstuk 1, 2 en 18 regels toegevoegd in verband met elektronische handtekeningen, ter implementatie van de Richtlijn elektronische handtekeningen. 3. Verhouding tot het algemene mededingingsrecht. In het bijzonder de regels inzake marktordening en marktgedrag (zie aant. 2 onder b) hebben een sterk mededingingsregulerend karakter. Deze regels zijn van toepassing naast het algemene mededingingsrecht van de Mw en art. 101 en 102 VWEU. Het gaat daarbij — anders dan bij de algemene normen van de Mw — om specifieke regels ten aanzien van specifiek Knol
T.B8 TenC
3
Pag. 0003
Telecommunicatiewet daarvoor op basis van hoofdstuk 6a aangewezen markten. Aanbieders die blijkens onderzoek van OPTA op een dergelijke markt ‘aanmerkelijke marktmacht’ hebben krijgen één of meer ex ante verplichtingen opgelegd, zoals ten aanzien van non-discriminatie of kostenoriëntatie. De definitie van een onderneming met aanmerkelijke marktmacht (art. 1.1, onder s) is afgestemd op de definitie van een individuele of collectieve economische machtspositie in het algemene mededingingsrecht (art. 24 Mw en art. 102 VWEU). Onder de wettelijke regeling van voor 19 mei 2004 was volgens art. 6.4, tweede lid (oud), al bij een marktaandeel van groter dan 25 procent in beginsel sprake van aanmerkelijke marktmacht. OPTA heeft als toezichthouder op de bepalingen van de wet (zie aant. 5) geen bevoegdheid de Mw rechtstreeks toe te passen (zie art. 15.1, aant. 3 en art. 18.3, aant. 1 en aant. 3). In het bijzonder met het oog op samenlopende bevoegdheden hebben OPTA en NMa een (herzien) Samenwerkingsprotocol OPTA/NMa (Stcrt. 2004, 121, gewijzigd bij Regeling van 12 juli 2005, Stcrt. 2005, 136) gesloten (zie art. 18.3, aant. 4) en zie in verband met de samenvoeging van OPTA en NMa in de ACM aant. 5. Europees mededingingsrecht. In een drietal bekendmakingen heeft de Europese Commissie in de jaren 90 verduidelijking gegeven over de toepassing van de Europese mededingingsregels in de telecommunicatiesector. De bekendmakingen zijn niet aangepast aan het nieuwe regelgevingskader en de aanpassingen van het mededingingsrecht sindsdien, maar bevatten algemene beschouwingen die ook thans nog van belang kunnen zijn. Zie de Richtsnoeren mededinging in telecommunicatiesector (Richtsnoeren voor de toepassing van de EGmededingingsregels van 6 september 1991 in de telecommunicatiesector, PbEG 1991, C‑233/02), Mededeling over mededingingsregels en kabeltelevisie (Mededeling van de Commissie van 7 maart 1998, PbEG 1998, C‑71/04) en Bekendmaking over mededingingsregels inzake toegang in de telecommunicatiesector (Mededeling betreffende de toepassing van de mededingingsregels op overeenkomsten inzake toegang in de telecommunicatiesector, PbEG 1998, C‑265/02). In laatstgenoemde bekendmaking wordt ingegaan op de verhouding tussen mededingingsregels en (de oude) sectorspecifieke regulering (Deel 1, onder 1). 4. Europees telecommunicatierecht. De elektronische communicatieregelgeving is sterk bepaald door Europees recht. In 1990 is het proces van geleidelijke liberalisering van de telecommunicatiemarkt ingezet met de gelijktijdige totstandkoming van de Dienstenrichtlijn (90/388/EEG) en de ONP-kaderrichtlijn (90/387/EEG). a. Liberalisatierichtlijnen. De Dienstenrichtlijn was een richtlijn van de Europese Commissie op basis van het huidige art. 106 lid 3 VWEU (destijds art. 90 lid 3 EG-Verdrag en later art. 86 lid 3 EG-Verdrag). Met deze richtlijn en de aanpassingen daarop bij onder meer de Satellietrichtlijn (94/46/EG), de Kabeltelevisierichtlijn (95/51/EG), de Richtlijn mobiele communicatie (96/2/EG) en de Richtlijn volledige mededinging (96/19/ EG) werden de lidstaten verplicht toegangsbelemmerende wetgeving op te heffen. De Dienstenrichtlijn is op 25 juli 2003 vervangen door de Mededingingsrichtlijn. De tekst daarvan bevat een integratie en actualisering van de Dienstenrichtlijn en de daarop na 1990 aangebrachte wijzigingen. b. Harmonisatierichtlijnen (oude kader). Door middel van richtlijnen gebaseerd op het huidige art. 114 VWEU (destijds art. 100A EG-Verdrag, later art. 95 EG-Verdrag), hebben de Europese Raad en (in de meer recente richtlijnen) het Europees parlement richtlijnen uitgevaardigd met het oog op de harmonisatie in de EU van de telecommunicatieregelgeving. De per 25 juli 2003 4
Knol
T.B8 TenC
Pag. 0004
Inl. opm. ingetrokken ONP-kaderrichtlijn en met name de daarop gebaseerde ONP-huurlijnenrichtlijn (92/44/EEG), Interconnectierichtlijn (97/33/EG) en ONP-spraakrichtlijn II (98/ 10/EG) legden verplichtingen op aan de lidstaten om in hun regelgeving bepalingen op te nemen met betrekking tot zogenaamde ‘Open Network Provision-beginselen’, zoals transparantie, non-discriminatie en kostenoriëntatie. Daarnaast bevatten de Vergunningenrichtlijn (97/13/EG) en de Telecommunicatie privacyrichtlijn (97/66/EG) specifieke regels. Met ingang van 25 juli 2003 zijn deze richtlijnen vervangen door vijf nieuwe richtlijnen (zie onder c). Op grond van het overgangsrecht dienen de lidstaten specifieke verplichtingen voor aanbieders met aanmerkelijke marktmacht te handhaven totdat de nationale regelgevende instantie met betrekking tot deze verplichtingen onder het nieuwe kader de markt heeft geanalyseerd en beoordeeld dat die verplichtingen kunnen vervallen, of dat nieuwe verplichtingen worden opgelegd (art. 27 Kaderrichtlijn). c. Huidig Europees regelgevend kader (vijf richtlijnen). Het oude kader is per 25 juli 2003 vervangen door vijf nieuwe richtlijnen. De richtlijnen zijn gericht tot de lidstaten en dienen in nationale wetgeving te worden geïmplementeerd. Met twee richtlijnen van 25 november 2009, de Richtlijn burgerrechten (2009/136/EG) en de Richtlijn betere regelgeving (2009/140/EG), zijn wijzigingen in deze richtlijnen aangebracht. De wijzigingen dienden uiterlijk op 25 mei 2011 in het recht van de lidstaten te zijn geïmplementeerd, maar de wettelijke implementatie in Nederland trad pas in werking op 5 juni 2012 (Stb. 235). Kaderrichtlijn. Deze richtlijn bevat de kaders voor regelgeving voor elektronische communicatie, waaronder regels omtrent de positie van de nationale regelgevende instanties, verplichtingen tot coördinatie en consultatie en de regels omtrent marktanalyse en aanmerkelijke marktmacht. Toegangsrichtlijn. Deze richtlijn bevat regels ter waarborging van interoperabiliteit van diensten en bevat bepalingen omtrent de toegangsverplichtingen die aan aanbieders met aanmerkelijke marktmacht kunnen worden opgelegd. Machtigingsrichtlijn. Deze richtlijn bevat de kaders voor regelingen die markttoegang beperken. In hoofdzaak zijn individuele machtigingsstelsels uitsluitend toegestaan indien schaarste van frequenties of nummers dat noodzakelijk maakt. Universeledienstrichtlijn. Deze richtlijn bevat de kaders voor het opleggen van universele dienstverplichtingen alsmede bepalingen ter waarborging van de belangen van eindgebruikers. EPrivacyrichtlijn. Deze richtlijn bevat specifieke bepalingen ter bescherming van privacybelangen in verband met elektronische communicatie. d. Uitgangspunten Europees regelgevend kader. De richtlijnen zijn zo opgesteld dat de regels ongeacht de gebruikte technieken kunnen gelden. Deze ‘techniekonafhankelijkheid’ van de normen moet meebrengen dat de regels flexibel zijn ten aanzien van de snelle wijziging van techniek en economische omstandigheden. Regelgeving ten aanzien van de inhoud van telecommunicatie, omroep of ‘andere diensten van de informatiemaatschappij’, zoals elektronische handel of elektronisch bankieren, valt niet binnen het Europees elektronisch communicatierecht. Hiermee wordt aangesloten bij een traditionele grens aan de reikwijdte van het telecommunicatierecht. Meer dan de oude richtlijnen is aangesloten bij het algemene mededingingsrecht ten aanzien van de aanbieders die specifieke (‘ex ante’) verplichtingen krijgen opgelegd (zie aant. 3). Naast het sectorspecifieke toezicht blijft het mededingingsrecht onverkort gelden. e. Rechtstreeks werkende verordeningen. International roaming. Op 30 juni 2007 is de aanvankelijke Roamingverordening (717/2007) in werking getreden. Deze verordening bevatte bepalingen met betrekking tot tarieven op zowel groothandels- als eindKnol
T.B8 TenC
5
Pag. 0005
Telecommunicatiewet gebruikerniveau en informatieverplichtingen voor de dienstverlening ‘international roaming’ op mobiele netwerken. De verordening bevatte rechtstreeks werkende bepalingen, die niet in de Telecommunicatiewet geïmplementeerd behoeven te worden om verbindend te zijn. De verordening werd na vervroegde evaluatie per 1 juli 2009 aangepast bij Verordening (EG) nr. 544/2009 van 18 juni 2009 (PbEG 2009, L167). Na een tweede evaluatie in 2011 en 2012 is de verordening per 1 juli 2012 verder gewijzigd en geheel opnieuw vastgesteld. De Roamingverordening 2012 is voorzien van commentaar in deze uitgave opgenomen. Ontbundelde toegang. Onder het oude Europese kader was op 1 januari 2001 de Verordening ontbundelde toegang in werking getreden. Op grond van art. 27 Kaderrichtlijn, bleven de verplichtingen van deze verordening gelden tot het moment dat de nationale regelgevende instantie de relevante marktanalyses onder het nieuwe kader (hoofdstuk 6a) had voltooid. Met het voltooien van de (eerste) marktanalyses door OPTA in 2005 en de besluiten die daarop zijn genomen is aan de Verordening ontbundelde toegang voor Nederland effect ontvallen. f. Herziening Europees regelgevend kader. De Europese Commissie heeft het regelgevend kader van 2002 geëvalueerd. Die evaluatie leidde tot de wijzigingsrichtlijnen genoemd onder c. De Aanbeveling relevante markten werd daarop in december 2007 herzien. BEREC. Teneinde de eenheid in toezicht te versterken, bevatten de voorstellen een ontwerpverordening tot oprichting van een ‘Europese Autoriteit voor de elektronische-communicatiemarkt’. Dit voorstel kreeg geen politieke steun en in plaats van die autoriteit werd de Body of European Regulators for Electronic Communications (BEREC) opgericht bij Verordening 1211/2009. BEREC wordt bestuurd door een raad waarin elk van de 27 nationale regelgevende instanties van de EU is vertegenwoordigd. Het bureau van BEREC is gevestigd in Riga (Letland). BEREC heeft vooral een adviserende rol en moet bijdragen aan de harmonisatie van toezicht binnen de EU, vooral bij toepassing van de regels van hoofdstuk 6a (zie hoofdstuk 6b) van de wet en bij transnationale aangelegenheden, zoals international roaming op mobiele netwerken. Publicaties van BEREC zijn te vinden op http://berec.europa.eu. g. Overige Europese regelgeving. De Europese regelgeving ter zake van (rand)apparatuur van de RTE-richtlijn en de EMC-richtlijn 2004 is geïmplementeerd in hoofdstuk 10, dat in 2007 geheel werd herzien. Daarnaast heeft de wetgever ervoor gekozen om ook de Richtlijn elektronische handtekeningen gedeeltelijk in deze wet te implementeren (art. 1.1, 2.1, 8.4a, 8.5, 11.5a en 18.15-18.18). h. Implementatie. De Europese Commissie publiceerde tot en met 2010 jaarlijks een rapport over de stand van zaken van de implementatie van de telecommunicatieregelgeving in de lidstaten van de EU. Het vijftiende implementatierapport is van 25 augustus 2010. Vanaf 2011 publiceert de Europese Commissie in de vorm van een zogenaamde Digital Agenda Scoreboard. De rapportages zijn te vinden via de website http://ec.europa.eu/information_society/digital-agenda/scoreboard/index_en.htm. De ervaring met (vertraagde) implementatie van de snel wijzigende EG-regels voor onder meer telecommunicatie, leidde tot indiening van een wetsvoorstel voor een Wet totstandkoming en implementatie EG-besluiten op het terrein van de energie, post en telecommunicatie (VvW, Kamerstukken II 2003/04, 29 474, nr. 2). Het oogmerk van dat wetsvoorstel was dat Nederlandse regelgeving eenvoudiger en sneller zou kunnen worden aangepast door verdergaande delegatie naar lagere regelgeving. Het wetsvoorstel stuitte op weerstand in de Tweede Kamer en is uiteindelijk ingetrokken.
6
Knol
T.B8 TenC
Pag. 0006
Inl. opm. 5. Toezicht. Het toezicht op de wet is opgedragen aan OPTA, voor zover niet de bevoegdheden bij de Minister EZ zijn gelegd (zie art. 15.1 lid 3). OPTA is het college bedoeld in de Wet OPTA (bijlage B1a). In art. 25 Wet OPTA is een vierjaarlijkse evaluatie van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van OPTA voorzien. Deze evaluatie vond voor de eerste maal plaats in 2001. Volgens een kabinetsvoorstel naar aanleiding van die evaluatie zou OPTA zelfstandig blijven tot in ieder geval 2005 en zou het sectorspecifieke toezicht op de telecommunicatiemarkt nadien bij een kamer van de NMa worden ondergebracht (Brief Staatssecretaris VW, Kamerstukken II 2000/01, 21 693, nr. 56). Nadien is besloten om OPTA, de NMa en de Consumentenautoriteit samen te voegen in de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (bijlage B1b), zal op 1 april 2013 in werking treden, waarmee de ACM per die datum een feit zal zijn. De materiële bevoegdheden van de toezichthouder blijven bij de samenvoeging vooralsnog ongewijzigd. Het voornemen bestaat om in voorjaar 2013 een wetsvoorstel in te dienen voor een afzonderlijke wet tot het onderling gelijktrekken en vereenvoudigen van procedures, welke wet later in werking zal treden. Een voorontwerp van die wet tot Wijziging van de Instellingswet ACM en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de ACM te houden markttoezicht (ook wel de 'Stroomlijningswet' genoemd) is in de zomer van 2012 geconsulteerd. Het aanvankelijke voornemen was dat de ACM op 1 januari 2013 van start zou gaan, maar de behandeling van de Instellingswet liep in de Eerste Kamer vertraging op, omdat de Eerste Kamer aanvankelijk verzocht om gelijktijdige behandeling van de Instellingswet en de Stroomlijningswet (NVV, Kamerstukken I 2012/13, 33 186, nr. E). Na toezeggingen van de Minister aan de Eerste Kamer (zie Handelingen I, 12 februari 2013) ter waarborging van de onafhankelijkheid van de ACM, nam de Eerste Kamer alsnog de Instellingswet aan. Daarbij werd ook een evaluatie na twee jaar toegezegd. De ACM is een publiekrechtelijke ZBO, zonder rechtspersoonlijkheid (anders dan voorheen OPTA) en zonder eigen personeel. Bij de inwerkingtreding van de Instellingswet zal overal in de wetgeving ‘het college’ (art. 1.1, onder b) en ‘de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit’ (art. 1.1, onder c) vervangen worden door ‘de Autoriteit Consument en Markt’. In deze uitgave wordt dat niet telkens als toekomstige wetswijziging aangegeven. In het commentaar zal na de invoeringsdatum, waar van toepassing, voor de bevoegdheden van ‘OPTA’ of ‘NMa’ moeten worden gelezen: ACM. 6. Oud recht. Wet op de telecommunicatievoorzieningen. Van 1 januari 1989 tot 15 december 1998 gold de Wtv. De opzet en inhoud van deze wet week af van die van de Tw, omdat deze sterk was gebaseerd op het uitgangspunt van een exclusieve concessie voor de aanleg en exploitatie van een landelijke telecommunicatie-infrastructuur. Door de geleidelijke liberalisatie van de telecommunicatiemarkt werd dat uitgangspunt bij verschillende wijzigingen aangepast. In het bijzonder wijzigingen strekkende tot liberalisatie van datacommunicatie (per 1 januari 1993), mobiele telecommunicatie (per 1 september 1994), kabelgebonden infrastructuur (per 15 juli 1996) en spraaktelefonie (per 1 juli 1997) alsmede de noodzaak tot implementatie van Europese richtlijnen, brachten mee dat de Wtv vele malen ingrijpend werd aangepast. Telecommunicatiewet. Omdat de opbouw van de wet niet op een volledig geliberaliseerde markt was gericht, is besloten de Wtv per 15 december 1998 integraal te vervangen door de Tw. Het overgangsrecht ter zake is geregeld in hoofdstuk Knol
T.B8 TenC
7
Pag. 0007
Telecommunicatiewet 20. Ook de Tw werd meermalen aangepast. De meest ingrijpende wijziging werd ingevoerd per 19 mei 2004 met de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 (Stb. 2004, 189). Voor het daarbij behorende overgangsrecht is een nieuw hoofdstuk 19 ingevoegd, ter vervanging van bepalingen die op 15 december 1998 wijziging brachten in andere wetten. De wet zoals die luidde voor 19 mei 2004 wordt in deze uitgave ook wel aangehaald als ‘Tw 1998’, of ‘Tw oud’. In 2007 zijn zowel hoofdstuk 5 als hoofdstuk 10 van de wet geheel gewijzigd. Per 15 maart 2013 is hoofdstuk 3 geheel gewijzigd. Het overgangsrecht voor die wijzigingen is geregeld in hoofdstuk 20. Het oude recht wordt in deze uitgave alleen nog vermeld waar dat in verband met het overgangsrecht van belang is.
8
Knol
T.B8 TenC
Pag. 0008
HO OFD STU K 1 Algemene bepalingen [Inleidende opmerkingen] Algemeen. Het is gewenst in het begrippenapparaat het werkingsgebied van de wet zo precies mogelijk af te bakenen. Aangezien het begrippenapparaat soms technisch georiënteerd is en de betekenis in het normale spraakgebruik niet als vanzelfsprekend duidelijk is, wordt daarvan een nadere precisering gegeven. Voor de omschrijvingen van de definities genoemd in dit artikel wordt veelal aangesloten bij het begrippenapparaat uit de relevante Europese richtlijnen en vastgestelde gemeenschappelijke standpunten (MvT, Kamerstukken II 1996/97, 25 533, nr. 3, p. 69). Inhoud. De algemene bepalingen bij de wet beslaan drie artikelen. In het eerste artikel worden definities gegeven, het tweede artikel begrenst de territoriale werking van de wet en in het derde artikel wordt bepaald dat OPTA er zorg voor draagt dat zijn besluiten bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen als bedoeld in art. 8 Kaderrichtlijn (bijlage A1). De definities zijn steeds specificaties van wat in de wet en de daarop berustende bepalingen onder een bepaalde term wordt verstaan. Specificatie in art. 1.1 is onnodig geacht als de technische betekenis van een begrip samenvalt met de betekenis naar spraakgebruik (Nader rapport, Kamerstukken II 1996/97, 25 533, A). Als een begrip is omschreven in art. 1.1, dan is dat derhalve een aanwijzing dat een begrip een significante, mogelijk van het spraakgebruik afwijkende technische betekenis heeft. Opbouw commentaar. In het commentaar is onder de aanduiding ‘herkomst’ waar van belang aangegeven in welke Europese regelgeving de term wordt beschreven en is onder de aanduiding ‘de term wordt gebruikt in’ aangegeven waar de gedefinieerde termen in de wet specifiek worden gebruikt. Artikel 1.1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie; b. college: college, genoemd in artikel 2 van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit; c. raad van bestuur van de mededingingsautoriteit: raad van bestuur van de Nederlandse mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 2 van de Mededingingswet; d. nationale regelgevende instantie: instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie die krachtens het recht van die lidstaat is belast met een of meer regelgevende of daarmee verband houdende uitvoerende taken die zijn toegekend in de richtlijnen nrs. 2002/19/EG, 2002/20/EG, 2002/21/EG, 2002/22/EG of 2002/58/EG; e. elektronisch communicatienetwerk: transmissiesystemen, waaronder mede begrepen de schakel- of routeringsapparatuur, netwerkelementen die niet actief zijn en andere middelen, die het mogelijk maken signalen over te brengen via kabels, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen, waaronder satellietnetwerken, vaste en mobiele terrestrische netwerken, elektriciteitsnetten, voor zover deze voor overdracht van signalen worVan Aarnhem
T.B8 TenC
9
Pag. 0009
Telecommunicatiewet, Hfdst. 1
f.
g. h.
i.
j.
k.
l.
m.
n.
10
den gebruikt en netwerken voor radio- en televisieomroep en kabeltelevisienetwerken, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie; elektronische communicatiedienst: gewoonlijk tegen vergoeding aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, waaronder telecommunicatiediensten en transmissiediensten op netwerken die voor omroep worden gebruikt, doch niet de dienst waarbij met behulp van elektronische communicatienetwerken en -diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd. Het omvat niet de diensten van de informatiemaatschappij zoals omschreven in artikel 1 van de notificatierichtlijn die niet geheel of hoofdzakelijk bestaan uit het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken; openbare elektronische communicatiedienst: elektronische communicatiedienst die beschikbaar is voor het publiek; openbaar elektronisch communicatienetwerk: elektronisch communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om openbare elektronische communicatiediensten aan te bieden, waaronder mede wordt begrepen een netwerk, bestemd voor het verspreiden van programma's voor zover dit aan het publiek geschiedt; aanbieden van een elektronisch communicatienetwerk: het bouwen, exploiteren, beheren of beschikbaar stellen van een elektronisch communicatienetwerk; bijbehorende faciliteiten: de bij een elektronisch communicatienetwerk of een elektronische communicatiedienst behorende diensten, fysieke infrastructuren en andere faciliteiten of elementen die het aanbieden van diensten via dat netwerk of die dienst mogelijk maken of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten; netwerkaansluitpunt: fysiek punt waarop een abonnee de toegang tot een openbaar elektronisch communicatienetwerk wordt geboden; in het geval van netwerken met schakelings- of routeringsfuncties wordt het netwerkaansluitpunt bepaald door middel van een specifiek netwerkadres, dat met een abonneenummer of -naam kan zijn verbonden; toegang: het aan een andere onderneming beschikbaar stellen van netwerkonderdelen, bijbehorende faciliteiten of diensten onder uitdrukkelijke voorwaarden, al dan niet op exclusieve basis, ten behoeve van het aanbieden van elektronische communicatiediensten, het aanbieden van diensten voor de informatiemaatschappij of het verspreiden van programma's aan het publiek, door die onderneming; interconnectie: specifiek type toegang dat wordt gerealiseerd tussen exploitanten van openbare netwerken, inhoudende het fysiek en logisch verbinden van openbare communicatienetwerken die door dezelfde of een andere onderneming worden gebruikt om het de gebruikers van een onderneming mogelijk te maken te communiceren met die van dezelfde of van een andere onderneming of toegang te hebben tot diensten die door een andere onderneming worden aangeboden; gebruiker: natuurlijk persoon of rechtspersoon die gebruik maakt van of verzoekt om een openbare elektronische communicatiedienst; Van Aarnhem
T.B8 TenC
Pag. 0010
Art. 1.1 o.
p.
q.
r. s.
t.
u. v. w. x.
y. z.
aa.
bb.
cc.
eindgebruiker: natuurlijke persoon of rechtspersoon die van een openbare elektronische communicatiedienst gebruik maakt of wil gaan maken en die niet tevens openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt; abonnee: natuurlijke persoon of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst met een aanbieder van openbare elektronische communicatiediensten voor de levering van dergelijke diensten; consument: natuurlijke persoon die gebruik maakt van of verzoekt om een openbare elektronische communicatiedienst voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden; onderneming: onderneming in de zin van artikel 81, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap; onderneming die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht: onderneming die alleen of tezamen met andere ondernemingen over een economische kracht beschikt die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen; transnationale markt: bij beschikking, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG, gedefinieerde markt die de Europese Unie of een aanzienlijk, zich over meer dan één lidstaat uitstrekkend, deel daarvan beslaat; (vervallen;) (vervallen;) (vervallen;) openbare telefoondienst: dienst die voor het publiek beschikbaar is voor direct of indirect uitgaande en binnenkomende nationale of internationale gesprekken, met behulp van een nummer of een aantal nummers in een nationaal of internationaal nummerplan; programma: programma als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008; kabels: fysieke geleidingsdraden bestemd voor de rechtstreekse overdracht van signalen tussen punten en de bij deze fysieke geleidingsdraden behorende ondergrondse ondersteuningswerken, beschermingswerken en signaalinrichtingen, alsmede inrichtingen, bestemd om daarin verbinding tot stand te brengen tussen fysieke geleidingsdraden in, op of boven openbare gronden enerzijds en fysieke geleidingsdraden in gebouwen en daarmee één geheel vormende gronden anderzijds dan wel tussen laatstgenoemde fysieke geleidingsdraden onderling; openbare gronden: 1° openbare wegen met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, glooiingen, bermen, sloten, bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiingen en andere werken; 2° wateren met de daartoe behorende bruggen, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen, die voor eenieder toegankelijk zijn; nummer: cijfers, letters of andere symbolen, al dan niet in combinatie, die bestemd zijn voor toegang tot of identificatie van gebruikers, netwerkexploitanten, diensten, netwerkaansluitpunten of andere netwerkelementen; nummeridentificatie: Van Aarnhem
T.B8 TenC
11
Pag. 0011