Rechtspraak in Loon op Zand in de achttiende eeuw Gepubliceerd als scriptie voor de Katholieke Universiteit Brabant, later bewerkt voor Strol Zaand, 1999, nr.1-2.
(bron: Geneaknowhow.net)
Voorwoord In de komende afleveringen van dit blad zal ik aandacht besteden aan rechtszaken uit de achttiende eeuw. Daarbij zal ik me voornamelijk richten op die zaken die iets van doen hebben met Kaatsheuvel of Kaatsheuvelse inwoners. In deze eerste aflevering schets ik eerst een algemeen beeld van hoe de rechtsgang in de achttiende eeuw in de heerlijkheid Loon op Zand in elkaar zat en geef ik een kort verslag van drie rechtszaken. De vervolgartikelen zullen zich steeds op een zaak richten. Soms is de zaak wat uitgebreider dan anders, maar in de meeste gevallen zijn ze altijd interessant genoeg om behandeld te worden. De situaties die tot een rechtszaak hebben geleid zijn vaak heel herkenbaar en geven een goed beeld van hoe de maatschappij er tweehonderd jaar geleden uitzag. Een en ander is gebaseerd op een onderzoek dat ik eind 1995 heb uitvoerd bij het toenmalig streekarchief 'In het Kwartier van Oisterwijk'[1] in opdracht van de juridische faculteit van de Katholieke Universiteit Brabant.
1 Inleiding Loon op Zand was in de 18de eeuw een tamelijk grote heerlijkheid, die redelijk welvarend was. Naast de landbouw en turfwinning, kreeg ook de handel een belangrijke plaats in de economie. Niet alleen de kleine zelfstandige die nauwelijks kon rondkomen van zijn inkomsten, maar ook de grotere - en dus rijkere - handelaren vonden hun plaats in de heerlijkheid. Daarnaast was Loon op Zand ook interessant, omdat deze heerlijkheid aan de grens met Holland lag. Dit bood niet alleen grote mogelijkheden voor de handelaren in het dorp, maar tevens voor de aanwezige landlopers, dieven en andere criminelen. Uiteraard had een en ander ook zijn invloed op de rechtspraak. Zo was Loon op Zand het bolwerk van de vervolging van de 'heidenen' in het begin van de 18de eeuw[2] en nam de civiele rechtspraak mogelijk toe naar aanleiding van de groei van de zelfstandigen. Hoe het verband bestaat tussen de opkomst van de handel, het groeiend aantal 'buitenlanders' en de rechtspraak heb ik niet kunnen onderzoeken. Daarvoor zou een grootser opgezet onderzoek noodzakelijk zijn, dat niet alleen de rechtspraak, maar ook de demografische ontwikkelingen zou moeten omvatten. Het onderzoek dat ik heb verricht richtte zich op de rechtspraak door de schepenen van Loon op Zand in de periode tussen 1700 en 1770. Omdat Loon op Zand een heerlijkheid was met hoge jurisdictie, was de schepenbank bevoegd in alle zaken. Zowel civiele zaken als strafzaken komen we in de archieven van de schepenbank tegen. Aan de hand van de aanwezige processtukken heb ik procesdossiers samengesteld. Deze dossiers zijn vervolgens mijn basis geweest bij het onderzoeken van drie typische varianten van proces: civiel, ordinair crimineel en extraordinair crimineel. Daarnaast heeft het onderzoek plaats gevonden met een meer archivistische bedoeling. Tot nu toe was het niet alleen onduidelijk wat er bewaard was gebleven in de afgelopen eeuwen, maar ook waar alles zijn plaats had gevonden. Welke stukken zijn waar te vinden was een tweede belangrijke vraag. Dat betekende dat ik me niet alleen kon beperken tot de procesdossiers. Ook andere bronnen moesten geraadpleegd worden. Bij de beschrijving van de drie procesvarianten heb ik dan ook gebruik gemaakt van deze bronnen. Ik zal nu eerst in paragraaf 2 een verdeling maken tussen de verschillende typen van processen. Met deze
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
verdeling in het achterhoofd zal ik in de paragrafen 3, 4 en 5 telkens een concrete zaak reconstrueren, zodat het verloop ervan duidelijk wordt. Tenslotte zal ik in paragraaf 6 de theorie en de praktijk met elkaar vergelijken. Daar moet het antwoord volgen op de vraag of de praktijk van Loon op Zand aansluit bij de vaak geopperde theorieën. Eén opmerking vooraf is nog noodzakelijk. Bij de beschrijving van de procesvarianten in paragraaf 3, 4 en 5 heb ik niet altijd gebruik gemaakt van een proces uit de door mij onderzochte periode. De gebruikte zaken waren echter de beste voorbeelden van de gevolgde procedure en daarom het meest geschikt.
2 Procesvarianten Alvorens de procesgang nader te onderzoeken is een korte inleiding op de verschillende procesvarianten op zijn plaats. Allereerst moeten onderscheiden worden de civielrechtelijke en strafrechtelijke zaken. Civielrechtelijke zaken worden altijd via de civiele procesgang afgehandeld. Strafrechtelijke zaken kunnen zowel via een civiel als via een crimineel proces behandeld worden, afhankelijk van het delict. Kleine strafzaken, waarop vaak alleen een boete stond, werden ook via de civiele procedure afgewerkt, terwijl de strafzaken waarop zwaardere straffen stonden via een crimineel proces ten einde gebracht werden. We kunnen deze laatste groep, de criminele zaken, nog eens verdelen over ordinaire en extraordinaire zaken. Hierna zal ik van deze drie procesvarianten een korte typering geven.
2.1 civiel Een civiele proces onderscheidt zich op twee manieren duidelijk van een crimineel proces. Allereerst is er een verschil in de partijen en daarnaast in de procesvoering. Bij een civiele zaak zijn de partijen in de meeste gevallen burgers (de kleine strafzaken vormen de uitzondering). Beide partijen zijn gelijkwaardig en kunnen over dezelfde instrumenten beschikken. Kenmerkend is het principe van hoor en wederhoor: partijen kunnen hun standpunt uiteenzetten tijdens diverse fasen van het proces en steeds reageren op het standpunt van de andere partij. De eerste fase is die waarin de eiser duidelijk maakt wat hij van de rechter verlangt. Hij zal zijn eis ('aanspraak') moeten indienen. Daarna is het aan de tegenpartij om met een antwoord hierop te komen. Vervolgens kan de eiser op het antwoord reageren in zijn repliek. De tegenpartij heeft dan nog een keer de gelegenheid hierop te reageren, door middel van de dupliek. Als deze vier fasen achter de rug zijn, kan de rechter eventueel toestaan dat de partijen bewijs ('thoon') leveren. Ook dan geldt dat iedere partij haar visie op het bewijs van de tegenpartij mag geven. Hierdoor ontstaan de volgende fasen: thoon, reproches en salvatiën. Kort gezegd wordt het bewijs geleverd in de thoon, reageert de tegenpartij hierop in de reproches en heeft de aandrager van het bewijs nog een laatste reactie bij de salvatiën. Wanneer al deze fasen in een proces gevolgd worden zal het proces vele maanden, zo niet jaren, in beslag nemen.[3] Om het geheel nog gecompliceerder te maken kan de gedaagde tijdens zijn antwoord een tegeneis indienen. Vanaf dat moment hebben beide partijen een dubbele rol: de eiser in conventie wordt verweerder in reconventie, de verweerder in conventie wordt eiser in reconventie. Daarna gaat het proces volgens de normale procedure voort. Een overzicht van het proces zal het een en ander verduidelijken. Na de eis in conventie, volgt het antwoord in conventie met de eis in reconventie. Daarna komt de repliek in conventie met het antwoord in reconventie. Vervolgens komt de dupliek in conventie met de repliek in reconventie en tenslotte komt de dupliek in reconventie. Deze situatie doet zich voor in de zaak van Kievits tegen Taelen, welke hierna in paragraaf 3
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
behandeld wordt. Een uitzondering op de hierboven beschreven situaties doet zich voor als een kleine strafzaak wordt afgewerkt via de civiele procedure. Hiertoe bestond de mogelijkheid als er sprake was van een kleine overtreding, waarop slechts een lage boete stond. De drossaard fungeerde dan als eiser, de verdachte als gedaagde. Van een gelijkwaardigheid van procespartijen is ook dan sprake, zij het dat de drossaard uit hoofde van zijn functie een grotere kennis van het recht en de procedures had waardoor hij een voorsprong op de verdachte had. Het proces had wel hetzelfde verloop als een 'echte' civiele zaak. Het verschil met een ordinaire strafzaak zit echter in het feit dat een dergelijke kleine criminele zaak op de civiele rol stond, terwijl de ordinair-criminele zaak op de criminele rol stond.[4]
2.2 ordinair crimineel Deze criminele procesvariant kent nagenoeg dezelfde procedure als de civiele zaak. Ook hier zijn er twee partijen die elkaars standpunten bestrijden. Van gelijkwaardige partijen is echter geen sprake omdat de drossaard uit hoofde van zijn functie tot vervolging overgaat en daarbij ook maatregelen als gijzeling tot zijn beschikking heeft staan. De fasen van het civiele proces vinden we ook terug in het ordinaire criminele proces. Eis, antwoord, repliek en dupliek zijn identiek aan het civiele proces. Daarom kan hier verwezen worden naar de hierboven beschreven procedure voor de civiele zaken. Een uitzondering moet gemaakt worden voor de eis in reconventie. Deze komt in de criminele zaak niet voor. De verschillen - die uiteraard ook bestaan - zijn vooral gelegen in de instrumenten die de drossaard ter beschikking staan. Zo kan hij in een voorbereidend onderzoek informatie over de verdachte inwinnen. Daarnaast bestaat voor hem de mogelijkheid om een 'preparatoir examen' af te nemen. Dit is een soort van verhoor dat niet voor de schepenen plaats heeft - zoals gebruikelijk is - maar door de drossaard wordt verricht. Daarnaast kan de drossaard op basis van bewijsmiddelen ('remonstrantie') de schepenen verzoeken om een 'decreet van apprehensie'. Dit besluit van de schepenen geeft de drossaard toestemming om de verdachte in bewaring te nemen.[5] In paragraaf 4 wordt dit type van crimineel proces verder beschreven aan de hand van de zaak tussen drossaard Rauws en de gebroeders Van Vught.
2.3 extraordinair crimineel Een bijzondere plaats wordt ingenomen door de extraordinaire criminele procedure. Omdat de gebruikelijke ordinaire procedure vaak zeer veel tijd in beslag nam, ontwikkelde zich na verloop van tijd een nieuwe variant. In dit type proces worden alle fasen uit het ordinair-criminele proces overgeslagen. Geen eis en antwoord, repliek en dupliek, maar meteen van aanklacht naar vonnis. Omdat deze variant geen waarborgen kent voor de verdachte mag ook slechts in bepaalde situaties via de extraordinaire methode geprocedeerd worden. Vereist is dat de schepenen over voldoende bewijs beschikken om tot een veroordeling te komen. Dit bewijs kan bestaan uit rechterlijke vaststelling of door de verklaring van minstens twee getuigen van het feit. Maar de procedure wordt voornamelijk toegepast indien de verdachte het feit bekend heeft.[6]
Opmerkelijk is dat de drossaard over een instrument beschikt om een bekentenis van de verdachte los te krijgen: de tortuur. Vooral de pijnbank was in Loon op Zand een middel om de verdachte tot een bekentenis te dwingen. In de stukken wordt dan gesproken dat de 'bancke gespannen' is. De procedure kent niet veel fasen. Nadat de drossaard zijn aanklacht heeft ingediend, kan de schepenbank meteen overgaan tot het uitspreken van het vonnis. Hoewel ook vaak in andere zaken, wordt juist in een extraordinaire procedure eerst een rechtsgeleerd advies ingewonnen over de zaak, waarna het vonnis bestaat uit de inhoud van dat advies.[7]
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
Een en ander zal duidelijk worden in paragraaf 5 waar deze vorm van crimineel procederen wordt beschreven aan de hand van de zeer interessante zaak van drossaard Everts tegen de 12-jarige Gerrit Brent.
3 Variant 1: civiel (Kievits vs Taelen) 3.1 de partijen De hele kwestie begint eigenlijk met de erfenis van Cornelia Taelen en Jan Leendert Drus. In hun testament worden de kinderen van testatrice's zusters Elisabeth Taelen, gehuwd met Zacharias de Roon, en Pieternel Taelen, gehuwd met Jan van Osch sr., benoemd tot erfgenamen. Zo komen zowel Johan Kievits, gehuwd met Helena de Roon, als Huijbert Taelen, gehuwd met Josijn van Osch, in het bezit van een deel van de erfenis. In conventie is Johan Kievits eiser en Huijbert Taelen gedaagde, terwijl de rollen in reconventie uiteraard omgedraaid zijn. Een opvallend feit is dat het hier gaat om een oud-president-schepen (Kievits) tegen een regerend schepen (Taelen).
3.2 de feiten Dit proces krijgt eigenlijk een rare wending tijdens de rechtszittingen. Het begint allemaal met de vereiste reparatie aan het dak van een schuur die Kievits bij de eerdergenoemde erfenis heeft gekregen. De dakdekker kan het dak slechts bereiken door een stellage te plaatsen op het grondgebied van Huijbert Taelen. Deze is daar echter niet van gediend en breekt de stellage af. Hierna ontstaat er een conflict tussen de partijen over het betreden van de grond van Taelen. Tijdens het proces komt echter de eigendom van de schuur ter sprake. Kievits is van mening dat hij de schuur alleen in eigendom heeft, terwijl Taelen zich op mede-eigendom beroept. Niet langer gaat het proces over de vraag of Kievits via de grond van Taelen de schuur mag laten repareren, maar gaat het over de vraag wie eigenaar van de schuur is.
3.3 het proces Zoals hierboven gezegd, wil Kievits zijn schuur repareren. Omdat hij van Taelen geen medewerking krijgt, richt Kievits op 1 juli 1739 een verzoekschrift aan de schepenen waarin hij toestemming eist om de grond van Taelen te betreden. Tevens beschuldigt hij Taelen ervan dat diens planten en struiken schade veroorzaakt hebben aan de schuur. Taelen verweert zich in zijn antwoord hiertegen niet alleen, maar stelt een tegeneis in. Hij wil zijn mede-eigendom laten gelden en de schuur afbreken. Daarnaast beschuldigt hij Kievits ervan zijn grond te willen inpikken, door het verder laten uitsteken van de 'oesendrop' dan gebruikelijk is.[8] In de hierop volgende fasen van het proces - repliek en dupliek in conventie en reconventie - blijven de partijen steeds bij hun standpunt en worden de standpunten van de tegenpartij steeds verworpen.[9] Om een niet nader verklaarbare reden is het verloop van het proces pas vanaf de dupliek in reconventie te volgen op de civiele rol. Tijdens de diverse rechtszittingen vanaf 20 januari 1740 worden de bewijsstukken ingebracht. Kievits legt het volgende over: a. een akte van inspectie door de schepenen, b. een kopie van het bovengenoemde testament van Jan Leendert Drus en Cornelia Taelen, c. een verklaring van de dakdekker, d. een verklaring van de meester-dakdekker en e. een verklaring van de timmerman. De inspectie van de schepenen dient om vast te stellen waar en hoe de schuur gelegen is. De verklaringen van de dakdekkers en timmerman dient om aan te tonen dat de reparatie alleen via het grondgebied van Taelen kan en dat de oesendrop niet verlegd is.[10] Taelen komt met de volgende bewijsstukken: a. een verklaring van drie personen uit Loon op Zand, b. een verklaring van Pieternel Hommelen uit Besoijen en c. een kaart van landmeter Damen. De verklaringen moeten zijn aanspraak op mede-eigendom van de schuur ondersteunen, terwijl de kaart van de landmeter moet aantonen dat de schuur voor een deel op het grondgebied van Taelen staat.[11] Nadat beide partijen hun bewijsstukken hebben ingediend, verzoekt Kievits om een datum voor het fourneren van de stukken. De schepenen houden de beslissing hierover enkele malen aan, maar komen uiteindelijk met een datum: 22 juni 1740.[12]
3.4 de uitkomst Nadat de stukken gefourneerd zijn, komt er een vonnis van de schepenen. Volgens Kievits stellen zij hem weliswaar in het gelijk, maar gelasten de schepenen hem tevens de schuur af te breken. Kievits is het met deze uitspraak niet eens en is van plan in beroep te gaan tegen het vonnis. Zo ver komt het echter niet.[13] Op 14 december 1740 sluiten Johan Kievits enerzijds en Huijbert Taelen, Jan van Osch jr. en Jan van Osch sr. anderzijds een overeenkomst om verdere procedures te voorkomen. In deze overeenkomst bepalen de partijen
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
dat Kievits in het bezit van de schuur blijft en dat hij tevens van Taelen c.s. de grond rondom de schuur krijgt. Daarentegen krijgen de comparanten ter andere zijde - Taelen c.s. - een perceel akkerland. Deze overeenkomst wordt op verzoek van Kievits op 1 april 1741 door de schepenen goedgekeurd ten behoeve van de minderjarige kinderen van Kievits.[14]
3.5 de bronnen Vrijwel alle stukken uit dit proces zijn bewaard gebleven. De meeste zijn ook terug te vinden in het procesdossier.[15] Daarnaast zijn alle getuigenverklaringen opgemaakt voor de schepenen van Loon op Zand, met uitzondering van de verklaring van Pieternel Hommelen. Deze verklaringen zijn te vinden in het procesdossier, maar tevens in het 'Register van acten en contracten' van de schepenen van Loon op Zand. Ook de overeenkomst van december 1740 is hierin terug te vinden.[16] Het proces is vanaf 20 januari 1740 te volgen op de civiele rol. Waarom voor die datum niets te vinden is op deze rol is mij niet duidelijk. Vanaf genoemde datum is de rol zeer uitgebreid.[17] Tenslotte is er nog de goedkeuring van de overeenkomst door de schepenen. Deze bevindt zich als een appointement op een verzoekschrift in het hiervoor speciaal aangelegde register. Het verzoekschrift was noodzakelijk omdat Kievits door de dood van zijn vrouw de schuur in tocht was gaan bezitten voor zijn kinderen. Om de overeenkomst te kunnen uitvoeren moeten de schepenen goedkeuring verlenen.[18]
4 Variant 2: ordinair crimineel (drossaard vs gebroeders Van Vught) De tweede zaak die ik zal beschrijven is een crimineel proces volgens de ordinaire variant. Aan de hand van de stappen die in deze zaak zijn gezet wordt duidelijk het proces gereconstrueerd.
4.1 de partijen Het proces wordt aanhangig gemaakt door de drossaard, Sebastiaan Rauws. Voor hem treedt tijdens het proces procureur Van der Werken op. De verdachten in dit proces zijn Thomas en Hendrik van Vught, zonen van de procureur Hendrik van Vught. Hendrik van Vught sr. is tevens procureur voor zijn zonen.
4.2 de feiten Op 1 juli 1777 brengt Jan van Aalst Pieter Lankester, diens vrouw en hun kinderen met zijn kar van Loon op Zand naar 's-Hertogenbosch. Ter hoogte van de Drietorentjesgalg op de Vughterheide wordt de kar stilgehouden door Thomas en Hendrik van Vught. Zij dwingen Van Aalst het paard uit te spannen. Vervolgens lopen zij naar Lankester en vragen hem onder bedreiging met de dood - zij hebben een stok en een mes - om geld. Lankester heeft zelf geen geld en zijn vrouw slechts twee Zeeuwse Rijksdaalders. De gebroeders geven Lankester dan een briefje en vragen hem dit te tekenen. Als Lankester dit weigert, ontstaat er een gevecht tussen de broers en Lankester, waarbij Lankester door Hendrik van Vught met de stok geslagen wordt en op de grond valt. Lankester wordt dan alsnog gedwongen het briefje te tekenen. Als dit gebeurd is, gaan de broeders Van Vught ervandoor.
4.3 het proces Het proces begint met een voorbereidend onderzoek door de drossaard. Hij ondervraagt op 21 juli Jan van Aalst, die het bovenstaande vertelt. De verklaring van Van Aalst wordt gesteund door een tweetal verklaringen van Jacobus van de Graaf resp. Michiel Kolb, die het een en ander van de gebroeders Van Vught hebben gehoord.[19] Dit is voor de drossaard voldoende om de schepenen een decreet van apprehensie te vragen. Op advies van de rechtsgeleerde Ackersdijck wordt dit op 29 juli verzoek afgewezen. Wel wordt hem een provisionele gijzeling van vier weken toegestaan.[20] Deze gijzeling is mogelijk een aantal keer verlengd, omdat deze pas op 1 december op het tweede verzoek van de verdachten opgeheven wordt. Wederom hebben de schepenen een preadvies ingewonnen, dit keer van Santvoort en Ackersdijck.[21] De verdachten worden nu gedaagden in persoon op de criminele rol. Dit betekent dat zij persoonlijk dienen te verschijnen op alle rechtszittingen. Een verzoek van de verdachten om zich te mogen laten bijstaan door een advocaat en procureur wordt in eerste instantie afgewezen.[22] Op 30 december worden de verdachten dan verhoord. Zij bekennen dat ze de familie Lankester op de Vughterheide hebben tegengehouden. Het geld waar ze om vroegen was het geld dat Lankester nog verschuldigd was aan hun vader. Het gaat om een bedrag van 48 gulden, 1 stuiver en 8 penningen. Zij verklaren
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
dat ze Lankester nooit met de dood bedreigd hebben. Wel zegt Thomas gezien te hebben dat zijn broer Hendrik genoemde Lankester sloeg. Uiteindelijk heeft Lankester een schuldbekentenis getekend en zijn ze naar huis gegaan.[23] Een confrontatie tussen verdachten en getuigen op 28 januari 1778 brengt geen nieuwe feiten aan het licht. De verdachten blijven bij hun verklaringen dat zij alleen het geld van hun vader wilden innen en dat zij Lankester en zijn vrouw nooit bedreigd hebben.[24] Na het voorbereidend onderzoek, het verhoor en de getuigenconfrontatie komt de zaak op de rol voor 23 september 1778. Namens de drossaard treedt procureur Van der Werken op.[25] Hij dient de aanklacht en conclusie in. De gedaagden verzoeken nogmaals om bijstand van een advocaat en een procureur. Ditmaal wordt het verzoek door de schepenen wel ingewilligd.[26] Na een drievoudig uitstel dient procureur Van Vught namens de verdachten het antwoord in. Tevens vraagt hij om een 'interlocutie ten thoon' om de feiten te verduidelijken. Dit verzoek wordt toegewezen. Daarna volgen de repliek en dupliek. Ondanks het toegekende verzoek om de interlocutie ten thoon, wordt nooit gebruik gemaakt van dit recht. Uiteindelijk besluiten beide partijen af te zien van hun rechten op thoon, reproches en salvatiën.[27] Zij verzoeken de schepenen tot een uitspraak te komen.
4.4 de uitkomst Na eerst een preadvies ingewonnen te hebben bij twee onpartijdige rechtsgeleerden komen de schepenen op 26 mei 1779 tot een einduitspraak. Zij ontzeggen de drossaard zijn aanklacht, maar laten hem vrij om tegen Hendrik van Vught een zaak aanhangig te maken op de civiele rol.[28] Het feitencomplex zoals hierboven omschreven kan dus niet tot een veroordeling leiden. De drossaard wordt echter wel in de gelegenheid gesteld een andere procedure te beginnen. Dit keer zou alleen Hendrik van Vught vervolgd kunnen worden en wel vanwege de slagen die hij aan Lankester toegebracht zou hebben. Deze nieuwe zaak wordt door de schepenen veel minder zwaar opgenomen, hetgeen te herleiden is tot de uitspraak dat die zaak op de civiele rol thuis hoort.
4.5 de bronnen In het procesdossier[29] zijn te vinden: de verklaringen van Van Aalst, Van de Graaf en Kolb, diverse adviezen van rechtsgeleerden, de ondervraging van de verdachten en de getuigenconfrontatie. De criminele rol[30] geeft een verslag van alles wat tijdens de rechtszitting gedaan en gezegd is. De zaak begint met de aanklacht op 23 september 1778 en eindigt met het verzoek om een uitspraak op 7 april 1779. Het vonnisboek[31] tenslotte bevat de uitspraken van de schepenen inzake de ingediende verzoekschriften van zowel de drossaard als de verdachten en het eindvonnis van 26 mei 1779.
5 Variant 3: extraordinair crimineel (drossaard vs Brent) 5.1 de partijen In deze zaak fungeert drossaard Bernardus Everts als aanklager. Hij heeft tevens de verdachte op heterdaad betrapt. De verdachte is Gerrit Brent, nog geen 12 jaar oud, zoon van Peter Brent en Maria van Gorcum.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
5.2 de feiten Op 21 september 1779 heeft de drossaard op weg van Loon op Zand naar Sprang op de daar gelegen heide een jongen aangetroffen die op de grond zit met een schaap tegen zich aan. Eerst denkt de drossaard dat de jongen het schaap aan het pluizen is, maar dan trekt hij de conclusie dat de jongen zich schuldig maakt aan de 'schandelijcke zonde', namelijk bestialiteit. Onmiddellijk grijpt de drossaard in. Hij houdt de jongen vast, slaat hem zelfs om zo van hem te horen wat hij daar aan het doen is. De jongen bekent alles. Omdat op dat moment president-schepen Henckel en secretaris-klerk De Gester voorbij komen, besluit de drossaard de jongen naar hen mee te nemen. In hun aanwezigheid vraagt de drossaard nogmaals wat er gebeurd is en wederom bekent de jongen zijn daden. De drie heren zijn dan van mening dat de jongen zo snel mogelijk naar de vorster moet om in bewaring genomen te worden. Dat gebeurt dan ook. Later die dag wordt de jongen in het huis van de vorster nogmaals naar zijn daden gevraagd en ook dit keer bekent hij. Daarna begint de drossaard aan zijn voorbereidend onderzoek.
5.3 het proces In het voorbereidend onderzoek verzamelt de drossaard allerlei bewijsstukken. Niet alleen zijn eigen verklaring, maar ook die van de president-schepen, de klerk en de vorster worden aan de schepenen voorgelegd. Vervolgens verzoekt hij de schepenen om een decreet van apprehensie. Op advies van de rechtsgeleerden Santvoort en Ackersdijck besluiten de schepenen dit decreet op 9 oktober te verlenen.[32] Op 15 oktober vindt dan het verhoor van de verdachte plaats. Tijdens dit verhoor verklaart Gerrit Brent dat hij inderdaad met een schaap op de heide lag toen de drossaard hem vond. Maar hij heeft nooit enige sexuele handeling met het schaap gepleegd. Tijdens het preparatoir examen heeft hij zijn verklaring afgelegd onder angst voor de drossaard en de andere functionarissen.[33] Eén dag later legt Brent voor de schepenen een bekentenis af. Hij vertelt dat hij de vorige dag ten tijde van het verhoor niet de gehele waarheid heeft verteld. Nu verklaart hij dat hij weliswaar het een en ander met het schaap heeft geprobeerd, maar dat het zover niet is gekomen. Nogmaals zegt hij de eerdere bekentenissen afgelegd te hebben uit angst voor de drossaard.[34] Ondertussen heeft ook de verdediging niet stil gezeten. Vader Brent dient op 29 oktober een verzoekschrift[35] in met daarbij twee bewijsstukken. In zijn verzoekschrift stelt hij dat zijn zoon de feiten niet begaan kan hebben, omdat zowel de wil als het fysieke vermogen bij hem ontbraken. Zijn verklaring wordt ondersteund door een aantal personen die vaak met Gerrit Brent omgegaan zijn. Een uittreksel uit het doopregister moet de leeftijd van zijn zoon bevestigen.[36] Op 1 november is het dan zover. De drossaard dient zijn aanklacht in. Hij vordert extraordinaire rechtspraak in deze zaak. Als bewijs legt hij over: 1. het preparatoir examen, 2. de remonstrantie voor een decreet van apprehensie, 3. het op rechtsgeleerd advies verkregen decreet, 4. het verhoor van de verdachte, 5. de nadere bekentenis, 6. de verklaring van de drossaard, 7. de verklaringen van de president-schepen en klerk, 8. de verklaring van de vorster en 9. het uittreksel uit het doopregister.[37] Omdat de drossaard zich bewust is van de minderjarigheid van de verdachte, maar toch zeer zwaar tilt aan de ten laste gelegde feiten, doet hij iets dat zeer ongebruikelijk is voor een drossaard. Nadat hij de schepenen een tweetal vragen heeft voorgelegd, geeft hij zijn eigen visie op deze vragen. Hierbij verwijst hij niet alleen naar artikelen uit de criminele ordonnantie van keizer Karel V, maar ook naar rechtsgeleerde schrijvers. Hij besluit zijn aanklacht met het verzoek aan de schepenen om tot een gepaste straf voor deze feiten te komen.[38]
5.4 de uitkomst De schepenen besluiten twee onpartijdige rechtsgeleerden te raadplegen over deze wel zeer gecompliceerde zaak. De heren Damisse en Van Goor den Oosterling uit Breda komen op 4 december met hun advies. Ook zij wijken van het gebruikelijke af door het concept-vonnis zeer uitgebreid te motiveren. Vanwege deze uitzonderlijke inhoud zal ik de motivering van beide heren kort samenvatten. Allereerst spreekt het advies over de leeftijd van de verdachte. Volgens de heersende leer is er bij misdaden waarop een lijfstraf staat een onderscheid tussen de 'kindsheid' en de 'pubertas'. De verdachte die met zijn leeftijd aan de kindsheid grenst is niet strafbaar. De verdachte daarentegen die de pubertas nadert is wel strafbaar. De kindsheid bestrijkt de jaren van 0 tot 7. De pubertas begint bij 14 jaar. In de tussenliggende periode van 7 tot 14 jaar, moet de rechter aan de hand van de verdachte's lichamelijke en geestelijke ontwikkeling tot het oordeel komen of de leeftijd van de verdachte aan de kindsheid dan wel aan de pubertas grenst. Omdat het van zeer groot belang is om te weten of de verdachte de pubertas nadert, wordt de grens van het naderen van de pubertas door de juristen gelegd bij 13,5 jaar. In casu moet de verdachte tot de categorie van de kindsheid gerekend worden. Hij zou daarom niet strafbaar zijn. Ten tweede. De ten laste gelegde feiten vereisen een zekere lichamelijk ontwikkeling. De juristen en natuurkundigen zijn het er over eens dat een jongen van 11,5 jaar niet over deze ontwikkeling beschikt. Daarom zou Gerrit Brent fysiek niet in staat zijn geweest om de feiten te plegen. Als derde punt uiten de rechtsgeleerden kritiek op de conclusies getrokken uit de verklaringen van Gerrit Brent.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
Volgens hen is het niet uitgesloten dat er slechts sprake was van een spelletje, namelijk het rijden op een schaap, zoals dat gebruikelijk is onder boerenjongens. Een buitenstaander als de drossaard zou dit makkelijk verkeerd op kunnen nemen. Tenslotte over de betrouwbaarheid van het bewijs het volgende. De bekentenissen van Brent zijn allemaal uit angst voor de drossaard afgelegd. Daarnaast is er slechts één getuige, terwijl er toch altijd twee getuigenverklaringen vereist zijn voor een veroordeling. Daarom mogen de schepenen niet zonder meer de bekentenis van Brent als doorslaggevend beschouwen. Concluderend kan gezegd worden dat de rechtsgeleerden van mening zijn dat: a. de verdachte's leeftijd zijn strafbaarheid in de weg staat, b. de verdachte noch de wil noch de fysieke vermogens heeft gehad om de feiten te plegen, en c. dat ondanks de bekentenissen en de verklaringen de feiten niet overtuigend bewezen zijn. Daarom komen Damisse en Van Goor den Oosteling tot de conclusie dat de verdachte niet veroordeeld kan worden voor de ten laste gelegde feiten.[39] De schepenen nemen dit advies over en komen tot hun eindvonnis waarin zij de drossaard zijn aanklacht ontzeggen en de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte gelasten.[40]
5.5 de bronnen Omdat er sprake is van een extraordinair proces is er weinig te vinden in de criminele rol.[41] De rechtszitting waarop de drossaard zijn aanklacht indient is de enige vermelding. Het procesdossier[42] bevat echter alle stukken die in dit proces geproduceerd zijn. Niet alleen de stukken van de drossaard, maar ook die van Peter Brent, vader van de verdachte. Juist omdat dit allemaal losse stukken zijn mogen we van geluk spreken dat ze bewaard zijn gebleven. Zonder deze stukken uit het procesdossier zou de zaak voor een groot deel verloren zijn gegaan, het bijzonder interessante advies incluis. Tenslotte zijn het decreet van apprehensie en het vonnis van de schepenen te vinden in het vonnisboek.[43]
6 De procesgang in Loon op Zand: eigenzinnig of volgzaam? Nu we in de voorafgaande paragrafen een aantal zaken hebben gereconstrueerd, is het tijd geworden om tot een aantal conclusies te komen. 1. De zaken die in Loon op Zand gespeeld hebben, zijn te verdelen in drie varianten: civiel, ordinair crimineel en extraordinair crimineel. Bij iedere variant hoort een eigen manier van procederen. Wanneer we de fasen in de procedure bekijken dan zien we dat deze overeenkomen met de fasen, die gebruikelijk waren in de achttiende eeuw. Er kan niet gesproken worden van een afwijkende procedure voor de schepenbank van Loon op Zand. 2. Wanneer we het aantal zaken per jaar, of per drossaard, bekijken, dan kunnen we vaststellen dat het aantal civiele zaken in de loop van de tweede helft van de achttiende eeuw toeneemt. Dit is verbazingwekkend, omdat landelijk gezien het aantal zaken juist afneemt.[44] Een verklaring zou kunnen liggen in de toename van de handel in Loon op Zand in de tweede helft van de achttiende eeuw. Hiernaar is echter nog geen onderzoek verricht. Een andere verklaring zou gevonden kunnen worden in een actievere vervolging door de drossaard. Echter, een kanttekening moet geplaatst worden. Omdat mijn telling gebaseerd is op de gevormde dossiers - en dus op die zaken waarvan processtukken bewaard zijn gebleven - kan er sprake zijn van een enigszins vertekend beeld. Nader onderzoek van alle procedures zou hiervoor noodzakelijk zijn. 3. Gelet op de omvang van het dorp was de criminaliteit in Loon op Zand groter dan gemiddeld. In de onderzochte periode 1700-1770 was er in 41 gevallen sprake van een crimineel proces. Daarnaast staan een aantal zaken, die wij nu strafrechtelijk zouden noemen, op de civiele rol. Deze zaken zijn niet meegeteld bij het aantal criminele zaken. Het totaal aantal zal daarom de 50 overschrijden. In vergelijking met andere dorpen in Brabant ligt dit aantal aanzienlijk hoger.[45] Een gedeeltelijke verklaring hiervoor is te vinden in de geografische ligging, die het dorp aantrekkelijk maakte voor criminelen. Het ontvluchten van de vervolging was eenvoudig: de grens van de provincie lag dichtbij.[46] Een verklaring voor de criminaliteit onder de inheemse bevolking is moeilijk te vinden. 4. De schepenen van Loon op Zand maakten bijna altijd gebruik van rechtsgeleerde adviezen. Niet altijd zijn de adviezen bewaard gebleven, maar vaak is er nog wel een aantekening in het register van vonnissen te vinden waaruit blijkt dat het vonnis gebaseerd is op een ingewonnen advies. Opvallend, maar tegelijkertijd goed te begrijpen, is dat vaak gebruik gemaakt werd van dezelfde rechtsgeleerden. De meest geraadpleegde juristen waren W.C. Ackersdijck, T.F. Santvoort en J.L. Verster, alle drie uit 's-Hertogenbosch. Vooral Ackersdijck was zogezegd 'huisadvocaat' van de Loonse schepenen.[47] 5. Tot slot kort een opmerking over de bronnen. Vaak is het proces te reconstrueren aan de hand van de criminele of civiele rol. De inhoud van de stukken moet echter altijd gezocht worden in de overblijfselen in het
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
procesdossier. Eventueel kan het register van acten en contracten informatie opleveren met betrekking tot gerechtelijke inspecties en getuigenverklaringen. De vonnissen tenslotte zijn of in het register van vonnissen en appointementen of in de betreffende rol te vinden. Aanvankelijk werden de vonnissen in de rol bijgeschreven, tussen de notulen van de rechtszittingen. Later werden er afzonderlijke registers voor vonnissen en appointementen aangelegd.
Noten ! /
"# $
# %
&'
% 0
$
( ))*+ ,
-!.
-
, 1 2
,
* 4 6
5 $#
5
7 ,5 %
0
6
5 , &% 3 4 '
%9 : ( ( % , )) + , =,
< 4 - 4 5
3 #
&3 0
5 4
) : ;0 0 ! ?
8 ,
+ ,# !;. /!
,
, 6.).
,
>
,!;. . <1;& ,!< <1;&
4 ,
, /%
@
1 ?
#
, 1. !. <1;&? : 3 , .1. <1 &?:3 , !!6 > B , , )* , !!6 , !!6 ,! .<. <<<& 3 ,!).<. <<<& 0 3 C , /.). <<<&
* 6 < ) !; !
(
A <* ?:3 ?:3 ?:3 0 3 3 0 *) !! 3 3 ,! .1. <<-& 0 6* !/ ? ,/;. !. <<<& !1 ,!-. . <<-& !* 0 !6 : !/.). <<-&?:3 , ! !< !< : ). . <<-,!. !. <<<.1. <<)&?:3 , !- 0 ,!6.*. <<)&?:3 , /!, 6< !) 0 '
/; ?:3 , ! !< / ?:3 , /! /! 0 ,6. ;. <<)& <<)&?:3 , /!, 6// 0 , *. ;. <<)& /1 ' , 6. ;. <<)& /* 4
3
&?:3
+ ,
)*,
,!).<. <<<&?:3
;
, /!, *, <.). <<<&?:3 , *.-. <<-&?:3
, ,
/!, /!,
! !<
,<. ;. <<)&
,). ;.
4 7
, /6 0
A A , *. ;. <<)&
/< 3 /- ?
,!). ;. <<)&
0
,
3 ,1. !. <<)& 2 ,-. !. <<)&?:3 ?:3 , ! !< 0
1/ ?:3 , /! 11 #9 ,5 4 5 , & "# $ A : ,3 , ))1+ , // 1* # 9 "3 16 2 % 5 5 &
, ,! . ;. <<)&
@
, &5 4 5
: /) 1; 1 1!
,
,
/!,
C ,.
. <<)&
<
'
: 'D
(
+ ,%
'
(
<
?
: %
9
0
5 !;
4 #
5.%
,
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
%
1< %
3
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008