Voorwaardelijke indexatie sneuvelt bij liquidatie pensioenfonds
1 Midden 2004 is de productie van een bedrijf in Nederland beëindigd en verplaatst naar fabrieken in België. Daarbij werden circa 140 mensen ontslagen; circa 10 mensen bleven aan het werk als Nederlandse verkooporganisatie. De Nederlandse vestiging had een eigen ondernemingspensioenfonds, met de pensioenverplichtingen bij een verzekeraar herverzekerd. Het pensioenfonds voerde een eindloonregeling uit, met voorwaardelijke indexatie, en met de pensioenpremie volledig voor rekening van de werkgever. Indexatie van pensioenaanspraken is afhankelijk van de financiële situatie van het pensioenfonds. Het heeft de pensioenaanspraken van de niet-actieven steeds kunnen indexeren, op de laatste twee jaar (2003, 2004) na. De actieve deelnemers ontvangen tijdens de opbouw in hun eindloonregeling als het ware indexatie via de verhoging van hun salaris, en dus verhoging van hun pensioengrondslag, en daarmee van hun pensioenopbouw. De waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken bedroeg eind 2004 circa € 9,3 mln. Aan opgebouwd ouderdomspensioen ging het per deelnemer gemiddeld om € 2.400. Aanpassing van de pensioenregeling (eindloon > middelloon; geen eigen bijdrage > wel een eigen bijdrage) werd al een paar jaar overwogen. De aanpassing is uiteindelijk doorgevoerd voor de circa 10 mensen die toen niet werden ontslagen. 2 Het had geen zin meer het eigen ondernemingspensioenfonds in stand te houden. Daarom is gezocht naar een verzekeraar waar de opgebouwde pensioenaanspraken konden worden ondergebracht en werden gegarandeerd. Uit een eerste selectie onder verzekeraars (= long list) zijn drie verzekeraars overgebleven (short list) waaruit vrij snel, begin 2005, de uiteindelijke pensioenuitvoerder is gekozen. En deze was niet de maatschappij waarbij het pensioenfonds zijn pensioenverplichtingen had herverzekerd. 3 Het bestuur van het pensioenfonds bestond uit vier mensen: twee namens de werkgever, twee leden van de ondernemingsraad namens de werknemers. Vrijwel het gehele liquidatieproces heb ik in en buiten de bestuursvergaderingen de werknemersvertegenwoordigers in het bestuur van advies mogen dienen. En de or, tot deze ophield te bestaan. 4 De eind 2004 ontvangen drie offertes bevatten de koopsom voor overname van alle tot in 2004 opgebouwde pensioenaanspraken, uitgebreid met een variant waarbij winstdeling op basis van overrente deling is vastgelegd. Beide bedragen per verzekeraar in figuur 1. B is de verzekeraar waarbij het pensioenfonds zich had herverzekerd. Bij het berekenen van de koopsom gaan verzekeraars vaak uit van een met de klant afgesproken rekenrente, bijvoorbeeld van 4%; toen kon dat nog, in latere jaren is de rekenrente gedaald naar 3%, en nog lager. En/of van de feitelijke rente op het moment van uitbrengen van een offerte aan de klant. De 10-jaars rente zoals deze door DNB wordt gepubliceerd, en dagelijks in het FD is te zien, was toen een veel gebruikte rente.
1
Figuur 1 Koopsom voor overname van bij pensioenfonds opgebouwde pensioenaanspraken
5 Bij belegging van de waarde van de over te nemen pensioenaanspraken kan een winstdelingsregeling worden afgesproken: als het beleggingsrendement meer is dan verondersteld, profiteert de klant daarvan. Uit te keren overrente wordt in het geval van collectief overgenomen pensioenaanspraken gebruikt om deze te verhogen (indexatie). Om de overrente te kunnen bepalen moet een maatstaf worden afgesproken. De overrente is het procentuele rendement dat feitelijk wordt gemaakt. Of fictief volgens een overeengekomen manier van ‘namaak’ beleggen, veelal in staatsobligaties, verminderd met een rekenrente van, zeg, 4%; in dit verband veel gebruikt zijn het zogenoemde t- en urendement. Van deze overrente houdt de verzekeraar vaak nog een deel in. Van A is het achteraf door mij niet meer te achterhalen; B houdt in zijn offerte 0,75 %punt in, en C 0,25 %punt. Het recht op het ontvangen van overrente is niet gratis. Wat de drie verzekeraars daarvoor in rekening brengen, laat figuur2 zien. Figuur 2 Kosten overrente deling Verzekeraar Kosten ord Kosten ord % van koopsom* A 294 K 3,12 B 374 K 3,90 C 196 K 2,04 Ord K(ilo) *
overrente deling 1.000 (euro) koopsom zonder ord
Zoveel jaar later is uit de mij nog ter beschikking staande informatie niet meer na te gaan wat de verzekeraars zouden doen met negatieve overrente. Negatieve overrente kan zich voordoen in tijden met lage rentes op staatsleningen en obligaties en/of lage beurskoersen. Als negatieve overrente wordt verrekend met in latere jaren behaalde positieve overrente blijft er in de huidige marktomstandigheden, en die van de laatste jaren, niets over om de pensioenrechten te verhogen. Waarom kosten maken voor de aankoop van het recht op overrente deling? Dat de rente zo ver zou wegzakken, wisten we in 2005 natuurlijk nog niet.
2
Verzekeraar A heeft overigens ook aangegeven hoeveel inkoop van een vaste indexatie van 1% per jaar zou kosten: circa 20% van de koopsom exclusief overrente deling. Dat zou neerkomen op circa 2 mln €. 6 Begin 2005 besloot het pensioenfondsbestuur, met instemming van de werkgever, met verzekeraar A verder te gaan. De werkgever liet echter weten niet voor de kosten van in te kopen overrente deling te willen opdraaien. Een schatting van het vermogen van het pensioenfonds per eind 2004 liet zien dat het fondsvermogen te laag was om de koopsom, zonder overrente deling, aan verzekeraar A te kunnen voldoen. Het verschil zou de werkgever moeten bijstorten: naar schatting circa € 250 K (definitieve jaarcijfers 2004 moesten nog komen). Daarbij zou hij ook moeten afzien van een achtergestelde lening à € 190 K die hij het pensioenfonds eerder had verstrekt om de financiële positie van het pensioenfonds op het vereiste niveau te krijgen. Er was dus een akkoord, echter onder voorwaarde dat: - werkgever en vakbonden op het punt van de voorwaardelijke indexatie tot een oplossing zouden komen, en: - voor een aantal deelnemers aantoonbare onjuiste berekening van hun pensioenaanspraken zou worden gecorrigeerd. Zo zou er gerekend zijn met een ruim € 2 K te hoge franchise. Daarnaast kwam ‘oud zeer’ naar boven: bij het samengaan van enkele ondernemingen in de jaren ’90 zouden op pensioengebied voor een aantal deelnemers afspraken zijn gemaakt die nu niet zouden worden nagekomen. Het recht op voorwaardelijke indexatie werd door de betrokken vakbonden geclaimd als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden. Zij zijn door de or en op voorstel van de werknemersbestuursleden van het pensioenfonds actief benaderd om zich er tegen aan te bemoeien. De uiteindelijke uitkomst van het overleg tussen vakbonden en werkgever: geen inkoop van overrente deling. De werkgever: indexatie was en is voorwaardelijk, en: het pensioenfonds zou als het zou blijven voortbestaan onder de huidige financiële omstandigheden ook niet hebben kunnen indexeren. Enkele noodzakelijke correcties werden doorgevoerd. Maar het ‘oud zeer’ werd niet verholpen: erg lang geleden, niet goed helder te krijgen, en lang niet voor alle mensen van belang. 7 De tweede helft van het jaar 2005 ging op aan het inwinnen van juridisch advies van de werknemersbestuursleden over onder meer de voorwaardelijke indexatie en over een eventuele bijstortingsverplichting van de werkgever, en aan het komen tot een tussen pensioenfonds en werkgever overeen te komen zogenoemde vaststellingsovereenkomst. Daarin worden over en weer na te komen verplichtingen en claims tussen pensioenfonds en werkgever definitief geregeld. Eind van het jaar bleek dat het door de werkgever bij te storten bedrag -naast het afzien van de achtergestelde lening- naar verwachting ruim € 500 K te zijn. Dat is inclusief de kosten van liquidatie van het pensioenfonds; deze kosten zijn uiteraard niet aan de waarde van de pensioenverplichtingen te onttrekken. Aan het verzoek van de werkgever, de Belgische werkmaatschappij, dochter van een Engelse moeder, om het definitieve akkoord over de jaarwisseling heen te tillen gaf het bestuur van het pensioenfonds gehoor. Het waarom van dat verzoek is bij mijn weten nooit helder toegelicht. Een reden kan bijvoorbeeld zijn gelegen in het niet willen verminderen van de jaarprestaties over 2004 van de Belgisch werkmaatschappij (een van de werkgeversbestuursleden van het pensioenfonds was per slot van rekening werkzaam in België). Of het zich op eens moeten verantwoorden voor een aan het
3
eind van het jaar opgedoken tegenvaller van 7 à 8 ton. Het over het jaareinde heen tillen kan dan de tegenvaller voor ‘België’ laten verdwijnen in de financiële gebeurtenissen van 2006 in ‘België’. 8 Verzekeraar A bracht een nieuwe offerte voor de koopsom uit: in de loop van 2005 was er te veel veranderd, waaronder de rentestand. De bedragen van de in de loop van het totale offertetraject door A aan het te liquideren pensioenfonds geoffreerde koopsommen staan in figuur 3. Voor de overzichtelijkheid, het goed kunnen vergelijken van de verschillend koopsommen in verhouding tot de 10 jaars rente, is op de koopsommen € 5 mln in mindering gebracht. Als 10 jaars rente is gekozen voor die van de datum van de (aangepaste) koopsom. Als de verzekeraar zijn (aangepaste) offerte gebaseerd heeft op de 10 jaars rente, is niet bekend welke dag precies hij daarvoor heeft genomen. De dag van de offerte, of van het begin van de bijbehorende week of maand. Mogelijk heeft hij rekening gehouden met een historisch gemiddelde of een verwachte ontwikkeling. Figuur 3 Geoffreerde koopsommen van verzekeraar A
Figuur 3 laat een -omgekeerd- verband zien tussen de geoffreerde koopsom en de 10 jaars rente: lagere rente, hogere koopsom, en andersom. De verlaging van de koopsom, eind januari 2006, met circa 100 K kan met de ontwikkeling van de rente te maken hebben. De 10 jaars rente steeg van 25 naar 31 januari 2006 van 3,42 naar 3,46%. De onderhandelingsdelegatie namens het bestuur zag de verlaging als een kwestie van stevig onderhandelen. De verzekeraar gaf als verklaring voor de verlaging dat: - de pensioenaanspraken worden ingekocht per 1 januari 2006. Dat is onder meer zonder premievrijstelling voor arbeidsongeschiktheid voor deelnemers die in 2005 in aanmerking zouden kunnen komen voor een WAO/WIA excedent uitkering; - een korting van 2% wordt teruggedraaid; - in- en uitgaande waarde overdrachten gedurende 2005 in de aangepaste koopsom zijn verwerkt; - de korting van 4%, aanvankelijk te verlenen op de pensioenpremie van circa 140 K voor de mensen die pensioen blijven opbouwen, nu in de aangepaste koopsom voor overdracht van de verkregen pensioenaanspraken is verwerkt.
4
9 Het pensioenfonds is uiteindelijk in het voorjaar van 2007 echt helemaal geliquideerd. Het liquidatietraject besloeg daarmee zo’n 3 jaar. De werkgever is uiteindelijk duurder uit geweest dan eind 2004 gedacht. Naast het schrappen van de achtergestelde lening van 190 K heeft hij begin 2007 circa 600 K moeten bijstorten. Het definitieve bedrag is mij niet bekend geworden: op een gegeven moment zijn adviseurs niet meer nodig. Had de werkgever eind 2004, begin 2005 zijn akkoord gegeven, dan zou hij waarschijnlijk met de helft van die 600 K hebben kunnen volstaan. En als hij de bespaarde helft zou hebben aangewend voor indexatie, ja dan. Deelnemers/werknemers, en or, staan niet sterk als er geen werkorganisatie meer is: ze zijn ex geworden. De betrokkenheid en invloed van vakbonden is ook niet groot meer omdat ze op afstand zijn komen te staan van de voormalige onderneming, en van hun leden. Een en ander des te meer als een sociaal plan, op het punt van pensioenen in dit geval, niet spijkerhard blijkt te zijn. En de voorwaardelijke indexatie, voor alle deelnemers? Gesneuveld tijdens het liquidatieproces. Tenslotte: verzekeraar A. Die gaf eind 2004, begin 2005 aan met een scherpe prijsstelling een positie te willen opbouwen bij het binnenhalen van het vermogen van te liquideren pensioenfondsen. Of A er gezien de erg lage rentestanden (10 jaars rente begin december 2015: 0,62%) nog zo blij mee is, laat zich raden.
Begin december 2015 is bekend geworden dat verzekeraar A in de loop van 2016 zal stoppen met het aanbieden van zogenoemde verzekerde regelingen, regelingen waarbij de hoogte van pensioenen en van opgebouwde pensioenaanspraken door de verzekeraar wordt gegarandeerd. A zal stoppen als het door hem opgerichte Algemeen Pensioenfonds (APF) actief zal zijn. Het APF gaat beschikbare premie regelingen aanbieden. Lopende contracten met een verzekerde regeling worden gerespecteerd, tot de einddatum, en worden niet verlengd. Deze beleidswijziging van A heeft geen gevolgen voor de verzekerde regeling die uit de hierboven geschetste liquidatie is voortgekomen.
5