Voorbereiding op calamiteiten nog niet op orde
Een onderzoek binnen acht instellingen voor verpleging en verzorging naar de voorbereiding op een grote calamiteit en de continuering van zorgverlening
Den Haag, april 2004
Aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Veiligheid binnen instellingen voor de verpleging en verzorging is een belangrijk aspect van verantwoorde zorg. In gevallen van uitval van nutsvoorzieningen of bij brand zijn de bewoners door hun niet-zelfredzaamheid volledig afhankelijk van de hulpverlening door het personeel. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft binnen acht instellingen voor de verpleging en verzorging een onderzoek gedaan naar de voorbereiding op een grote calamiteit (inclusief ontruiming en evacuatie) en de continuering van de zorg tijdens en na de calamiteit. In het bijzonder werd onderzocht hoe de instellingen zich hebben voorbereid op crisissituaties in de avonduren. De inspectie heeft gezocht naar normen waarin wordt aangegeven hoeveel verplegend en verzorgend personeel met een kwalificatie bedrijfshulpverlener aanwezig moet zijn om te kunnen optreden in crisissituaties. Die landelijke norm blijkt niet te bestaan. Handhaving op dit specifieke onderdeel van veilige c.q. verantwoorde zorg is dus niet mogelijk. In de wet- en regelgeving rond de arbeidsomstandigheden worden wel normen gesteld waar het gaat om het aantal bedrijfshulpverleners in relatie tot het aantal aanwezige werknemers. Dat is één bedrijfshulpverlener op vijftig werknemers. Handhaving hierop geschiedt door de Arbeidsinspectie. Het wordt dus aan het bestuur van een instelling overgelaten aan te geven wat de deskundigheid moet zijn van de medewerkers die zorg bieden tijdens een crisis en de voortzetting van zorg, bijvoorbeeld na evacuatie. Naar de mening van de inspectie was in de avonduren onvoldoende specifiek op bedrijfshulpverlening geschoold verplegend en verzorgend personeel aanwezig om zich in crisisomstandigheden te ontfermen over niet-zelfredzame bewoners, van wie een omvangrijk aantal bedgebonden. Dat is een zeer zorgelijke situatie, waar in nauw overleg met de brancheorganisatie Arcares (inter-) departementale aandacht aan moet worden geschonken. Weliswaar betrof het een onderzoek binnen acht instellingen, maar de inspectie verwacht niet, mede gezien in het licht van de conclusies uit de onderstaande onderzoeken van de Arbeidsinspectie en de VROM-inspectie, dat een uitgebreider onderzoek het nu opgedane beeld in grote mate zal veranderen. Recent heeft de Arbeidsinspectie een rapport uitgebracht betreffende de arbeidsomstandigheden in de intramurale zorg (verpleging en verzorging), waarin onder andere aandacht voor de risicoinventarisatie en evaluatie inzake de bedrijfshulpverlening door en voor werknemers. Ook de VROM-inspectie brengt binnenkort een rapportage uit met betrekking tot de brandveiligheid in zorginstellingen. De conclusies uit de rapportages zijn complementair, vandaar dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg aandringt op interdepartementale aanpak voor de zorg onder crisisomstandigheden, en (verdere) ontwikkeling van handhaafbare regelgeving op dit onderwerp. Hoogachtend,
Prof. Dr. J.H.Kingma
Den Haag, april 2004
5
RAPPORT
Inhoud 1
Inleiding 7
1.1
Legitimering toezicht 7
1.2
Werkwijze 8
2
Conclusies en aanbevelingen 9
2.1
Conclusies 9
2.2
Te treffen maatregelen door de instelling 10
2.3
Aanbeveling voor de brancheorganisatie Arcares 11
2.4
Aanbeveling voor het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 11
3
Bevindingen van het onderzoek 12
3.1
Calamiteitenplan of bedrijfsnoodplan 12
3.2
Receptiepost en brandmeldinstallatie 12
3.3
Bedrijfshulpverleningsorganisatie 12
3.4
Zelfredzaamheid van bewoners bij een calamiteit 13
3.5
Medische en verpleegkundige informatie 14
3.6
Aanwezigheidsoverzichten bewoners 14
3.7
Beschikbaarheid van gegevens van familieleden of contactpersonen 14
3.8
Continuering van de zorg na ontruiming en evacuatie 14
3.9
Het oproepen van sleutelfunctionarissen in de achterwacht 15
3.10
Melden van calamiteiten aan de inspectie 15
6
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
7
RAPPORT
1
Inleiding
Met enige regelmaat komt het voor dat zich kleine en grote branden voordoen in zorginstellingen waar mensen langdurig verblijven. Om zicht te krijgen hoe deze instellingen zich voorbereiden op een dergelijke situatie heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg in 2002 een toetsingsinstrument gemaakt. De resultaten van de pilot met het instrument lieten een groot aantal lacunes zien. Besloten is in 2003 nogmaals een aantal instellingen voor lang-durige zorg met hetzelfde instrument te benaderen. Het doel is op basis van de bevindingen het veld een spiegel voor te houden welke verbeteringen in de voorbereiding op een grote calamiteit (inclusief ontruiming en evacuatie) noodzakelijk zijn om veilige en continue zorg te garanderen. In Nederland zijn 1900 locaties van verpleeg- en verzorgingshuizen.
[1]
Binnen verzorgings- en verpleeghuizen heeft een brand of uitval van nutsvoorzieningen vaak grote gevolgen. De bewonerspopulatie is veelal onvoldoende of niet-zelfredzaam. De bewoners zijn in feite volledig afhankelijk van de hulp van het personeel totdat de brandweer komt. De voorbereiding op dergelijke calamiteiten door het management en personeel is van groot belang voor de veiligheid van de bewoners. Zaken welke de arbeidsomstandigheden van de werkgever en werknemer aangaan zijn wettelijk vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbeidsomstandighedenbesluit, de Arbeidsomstandighedenregeling en de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving. Op deze wetgeving houdt de Arbeidsinspectie toezicht. De lokale brandweer is belast met toezicht inzake de brandverordening, waaronder brandbestrijdingsmiddelen en vluchtwegen.
1.1
Legitimering toezicht
De inspectie houdt toezicht op zorginstellingen op basis van onder andere de Kwaliteitswet zorginstellingen. Hierin wordt vermeld dat de zorgaanbieder verantwoorde zorg moet leveren (doelmatig, doeltreffend en afgestemd op de reële behoeften van de patiënt). De inspectie gaat ervan uit dat veiligheid een belangrijk aspect is van verantwoorde zorg. Daarnaast zal de zorg, met name in het geval van grote calamiteiten, geen grote onderbrekingen te zien moeten geven. Van zorgaanbieders mag verwacht worden dat zij hun organisatie voorbereiden op de kans dat zich ooit een grote calamiteit voordoet (risicomanagement). Verpleeg- en verzorgingshuizen hebben het begrip verantwoorde zorg ten aanzien van het aspect veiligheid in normen vertaald. Uit het Model Intern Kwaliteitsysteem (MIK-V) : “de instelling dient aandacht te besteden aan de veiligheid in en om de instelling. Hieronder wordt verstaan het uitvoeren van richtlijnen ten aanzien van ongevallen, brand, inbraak en dergelijke. De instelling beschikt onder meer over een actueel calamiteitenplan, dat regelmatig wordt beoefend. De organisatie dient schriftelijk te hebben vastgelegd van welke professie permanente dan wel oproepbaarheid/bereikbaarheid vereist is.” Uit het certificatieschema van de stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) verzorgingshuizen: “de organisatie heeft voorzieningen getroffen en richtlijnen vastgesteld ten behoeve van de veiligheid en in verband met mogelijke calamiteiten zoals richtlijnen ter voorkoming van brand en hoe om te gaan met brand en brandalarm, richtlijnen ter voorkoming van inbraak en hoe om te gaan met inbraak.” Beide bovenstaande normen zijn door de inspectie als toetsingskader gebruikt bij de beoordeling van de bevindingen. [1] bron: IGZ-objecten februari 2004.
8
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
1.2
Werkwijze
De besturen/directies van de geselecteerde instellingen ontvingen een brief met de aankondiging van het onderzoek. De brief bevatte geen datum en tijdstip van het bezoek, wel dat het onaangekondigd in de avonduren zou plaatsvinden. De Arbeidsinspectie is, als toezichthouder op de ARBO-wetgeving, vooraf over het uit te voeren onderzoek in kennis gesteld. Aan de hand van een casus, een grote binnenbrand met als gevolg een totale ontruiming van de instelling en evacuatie van alle bewoners naar elders, werd het aanwezig leidinggevend personeel bevraagd op de actuele situatie binnen de instelling. Daarnaast werden vragen gesteld over het calamiteiten/bedrijfsnoodplan, de deskundigheid van de hulpverleners ter plekke en de eventuele voorbereide (nood)locaties waar de bewoners tijdelijk zouden kunnen verblijven. Ook werden de bereikbaarheid en beschikbaarheid van sleutelfunctionarissen getest. Deze functionarissen werden ook daadwerkelijk ontboden in de instelling. In één instelling werd tegenwerking ondervonden bij de uitwerking van een aantal opdrachten. Hierover is achteraf met de instelling gecorrespondeerd. Overigens dient te worden opgemerkt dat een bedrijfshulpverleningsorganisatie niet gelijk kan worden gesteld aan een bedrijfsbrandweer en dat de bedrijfshulpverleners (BHV) niet zodanig zijn toegerust dat zij onder gelijke omstandigheden als de brandweer kunnen optreden. Gezien hun opleiding en uitrusting worden zij niet verondersteld een brandende ruimte binnen te gaan om iemand te redden, tenzij de brand zich nog in een zodanig pril stadium bevindt dat de temperatuur en de rookontwikkeling in de ruimte dit toelaten.
9
RAPPORT
2
Conclusies en aanbevelingen
2.1
Conclusies
Het bestuur en de directie van een instelling moeten zich ervan vergewissen dat er een adequate organisatie is welke goed is voorbereid op calamiteiten, zowel in de dag- als avond- en nachtsituatie. De conclusie is dat twee instellingen goed zijn voorbereid op een calamiteit en de overige zes niet voldoende aandacht geven aan de calamiteitenorganisatie. Het blijkt dat verpleeghuizen door de grootte van hun organisatie meer affiniteit hebben met de BHV dan de verzorgingshuizen. De inspectie is zich ervan bewust dat de dagelijkse zorg rond de bewoners alle aandacht opeist, doch een falende of onvoldoende geëquipeerde calamiteitenorganisatie krijgt geen herkansing. De aankondigingsbrief betreffende het onderzoek door de inspectie leidde in enkele gevallen al tot een verhoogde activiteit rond de materie. Vijf instellingen (drie verpleeghuizen en twee verzorgingshuizen) beschikken over een al dan niet actueel plan, één verzorgingshuis heeft een conceptplan, één verzorgingshuis heeft ten behoeve van de calamiteitenorganisatie in plaats van een plan een protocol gemaakt. Eén verzorgingshuis heeft geen plan. Twee van de vijf aanwezige plannen zijn ‘goedgekeurd’ door de plaatselijke brandweer, hoewel niet duidelijk is welke normen hebben geleid tot die goedkeuring. Het ondervraagde personeel bleek niet in alle gevallen op de hoogte te zijn van de aanwezigheid van een calamiteitenplan. Tijdens de avonddienst werd op het toetsingsmoment door twee instellingen voldaan aan de norm (één BHV’er op vijftig werknemers) van het vastgestelde aantal BHV’ers. Van de in totaal ca. zestig aanwezige personeelsleden in de acht zorginstellingen waren er slechts twee tevens gecertificeerd BHV’er. Deze waren werkzaam in twee verpleeghuizen. Er blijkt geen landelijke norm te zijn, in tegenstelling tot de norm zoals aanwezig voor werknemers waarin wordt aangegeven hoeveel verplegend en verzorgend personeel met een kwalificatie bedrijfshulpverlener aanwezig moet zijn om veilige c.q. verantwoorde zorg te leveren tijdens een crisis en de voortzetting van zorg, bijvoorbeeld na evacuatie. Handhaving op dit specifieke onderdeel van de zorg is dus niet mogelijk. Aan de ‘s nachts aanwezige niet-zelfredzame bewoners zal hulp verleend moeten worden zoals beschreven in het BHV-plan, dat iedere zorginstelling op moet stellen. Hierbij moet natuurlijk de juiste berekening van de risico’s uit de risico-inventarisatie en evaluatie (RI en E) worden meegenomen en meegewogen. Hieruit zal de directie van de instelling (eventueel op grond van de aanbevelingen van deskundigen terzake, zoals brandweer, gemeente, arbodienst, BHV-deskundigen en zonodig advies van Arcares) haar verantwoordelijkheid moeten nemen. De directie zal zich moeten afvragen op welke wijze, met welke voorzieningen, met hoeveel personeel (ontruimers) en uiteindelijk met hoeveel BHV’ers de veiligheid (en adequate ontruiming) is gewaarborgd, niet alleen op normale maar bovenal ook op ongebruikelijke tijden. Bij twee verzorgingshuizen was er geen afspraak over taken en bevoegdheden met betrekking tot de leiding in de avonddienst. De geoefendheid van de zorgverleners voor uitvoering van BHV-taken is laag. De laatst gehouden oefening ligt tussen 1 en 4,5 jaar. Er werd geen melding gedaan van ontruimings- of
10
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
evacuatieoefeningen. In de meeste gevallen worden BHV-brandtrainingen aangemerkt als oefening, hetgeen naar de mening van de inspectie in geen geval hetzelfde is. Vier van de acht instellingen hebben een schriftelijke dan wel mondelinge afspraak met een andere instelling of organisatie voor het onderbrengen van het bewonersbestand ingeval van evacuatie. Een dergelijke afspraak is geen verplichting, doch in het kader van de continuering van zorg na evacuatie zeer aan te bevelen. Een schriftelijk registratieoverzicht van aanwezige bewoners oogde niet in alle gevallen betrouwbaar, doch mondeling wist men vrij snel een overzicht te genereren. Er werd melding gemaakt dat, gelet op het open karakter van verzorgingshuizen, niet altijd een actueel overzicht is te maken van het aantal aanwezige bewoners. Bewoners die bijvoorbeeld een avond weg zijn of een nachtje elders logeren melden dat niet altijd. Niet in alle gevallen worden de zorgdossiers ‘brandveilig’ opgeslagen. Duidelijke instructies omtrent het ‘redden’ van zorgdossiers bij ontruiming en evacuatie ontbreken. Deze gegevens moeten beschikbaar zijn als de zorg aan bewoners elders wordt voortgezet. Bezocht zijn 8 van de ruim 1900 locaties maar de inspectie verwacht niet, mede gezien in het licht van de conclusies uit een rapport van de Arbeidsinspectie naar de arbeidsomstandigheden in de intramurale zorg (verpleging en verzorging), waarin onder andere aandacht voor de risicoinventarisatie en evaluatie inzake de bedrijfshulpverlening door en voor werknemers, en een onderzoek van de VROM-inspectie betreffende de brandveiligheid in zorginstellingen, dat een uitgebreider onderzoek het nu opgedane beeld in grote mate zal veranderen.
2.2
Te treffen maatregelen door de instelling
Er dienen actuele calamiteitenplannen te zijn welke tenminste 1x per jaar worden gecontroleerd door de organisatie zelf. De plannen dienen tevens actuele telefoonlijsten te bevatten van belangrijke personen en diensten. Een ontruimings- en evacuatieplan dient eveneens deel uit te maken van het calamiteitenplan. Als voorbeeld van een hergroepering van bewoners na evacuatie kan dienen de ‘hergroeperingsregeling’ zoals opgesteld door een bureau Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR).
[2]
De personeelsroosters moeten zodanig worden ingevuld dat er in alle roosterdiensten voldoende personeel beschikbaar is dat tevens is opgeleid voor de BHV-taak. Dat zal dus uitbreiding vragen van de deskundigheid van het totale personeelsbestand. Er dient een beheerder voor het calamiteitenplan te worden aangewezen die tevens belast is met het actueel houden ervan. Dit dient ook in de taakomschrijving van de aangewezen functionaris te worden opgenomen. De voorkeur gaat uit naar de functionaris belast met risicomanagement dan wel calamiteitenpreventie. Om veilige zorg te garanderen in geval van brand of andere calamiteiten moet frequent en planmatig worden geoefend. Tijdens die oefeningen moet ook het aspect ontruiming nadrukkelijk aandacht krijgen. Alle personeel in zorginstellingen, ook degenen die niet daadwerkelijk functioneren in de BHVorganisatie, dienen over kennis van de calamiteitenorganisatie te beschikken.
[2] Hergroeperingsregeling GHOR/GGD-regio IJssel-Vecht.
11
RAPPORT
Voor de continuïteit van de zorg dienen er back-ups te zijn van zorgdossiers, medische informatie en geneesmiddeleninformatie. Dit pleit voor het spoedig tot stand brengen van elektronische cliëntendossiers. De back-ups dienen brandveilig te worden opgeslagen. Bij overdracht van diensten moet het exacte aantal in huis verblijvende bewoners worden doorgegeven. Deze gegevens zijn bij een ontruiming van cruciaal belang voor de brandweer.
2.3
Aanbeveling voor de brancheorganisatie Arcares
De inspectie dringt er bij de brancheorganisatie op aan een model calamiteitenplan/bedrijfsnoodplan te ontwikkelen en te verstrekken aan de instellingen. Hierdoor ontstaat uniformiteit in de beschrijving van de calamiteitenorganisatie en kunnen inspectiediensten en Brandweer op een effectievere wijze een oordeel geven over de mate van voorbereiding op calamiteiten binnen [3]
de instellingen .
2.4
Aanbeveling voor het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De inspectie dringt aan op (inter)departementale aanpak voor de zorg onder crisisomstandigheden en (verdere) ontwikkeling van handhaafbare regelgeving op dit onderwerp.
[3] Zie ARBO-informatie Bedrijfshulpverlening van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, document AI-10, verkrijgbaar via www.sdu.nl
12
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
3
Bevindingen van het onderzoek
3.1
Calamiteitenplan of bedrijfsnoodplan
Het hebben van een calamiteiten- of bedrijfsnoodplan is voorgeschreven. In een dergelijk plan worden diverse risicosituaties beschreven die de instelling kunnen treffen en worden procedures en werkwijzen aangegeven om de situaties het hoofd te kunnen bieden. Drie verpleeghuizen en twee verzorgingshuizen beschikken over een plan. Twee van de vijf plannen bleken te zijn goedgekeurd door de plaatselijke brandweer hoewel niet geheel duidelijk werd welke normen hadden geleid tot die goedkeuring. Bij één verzorgingshuis is het plan in concept gereed. Bij één verzorgingshuis wordt een calamiteitenprotocol aangemerkt als een plan. Eén verzorgingshuis heeft geen plan maar zal dit zo snel mogelijk opstellen. Niet alle plannen worden structureel actueel gehouden en zijn daarom aan revisie toe. Overigens kan over de actualiteit van een plan discussie ontstaan. Nergens is voorgeschreven na hoeveel tijd het plan moet worden geactualiseerd. Het ondervraagde personeel bleek niet in alle gevallen op de hoogte te zijn van de aanwezigheid van een calamiteitenplan. Er was een diversiteit aan functionarissen belast met het beheer en het actueel houden van het plan.
3.2
Receptiepost en brandmeldinstallatie
De instellingen werden na 20.00 uur bezocht. In één verpleeghuis en één verzorgingshuis was de receptiepost bezet. In de overige instellingen worden de recepties, veelal na het bezoekuur, afgesloten. Slechts in één geval werd het inspectieteam bij binnenkomst om een legitimatiebewijs gevraagd. In de overige gevallen kon het pand vrij worden betreden of kon door een druk op de knop toegang worden verkregen. De aanname van telefoongesprekken vindt na sluiting van de receptie op afstand plaats middels een mobiele telefoon. Veelal is dit een taak van de leidinggevende verpleegkundige of verzorgende die ook verantwoordelijk is voor het ‘uitlezen’ van de brandmeldinstallatie (BMI). Niet in alle gevallen kan het uitlezen van de BMI op afstand plaatsvinden, waardoor de verantwoordelijke persoon eerst naar de receptie moet gaan om kennis te nemen van de locatie van de brandmelding of de valsmelding met het gevaar door de brand te worden ingesloten. Twee instellingen hanteerden een Dect-telefoon. Dit is een portable telefoon waarop zowel de telefoongesprekken worden aangenomen als ook de brandmeldingen met vermelding van de brandlocatie. Hiermee wordt voorkomen dat eerst naar de BMI moet worden gelopen om de brandlocatie te traceren.
3.3
Bedrijfshulpverleningsorganisatie
In de vigerende ARBO- wet- en regelgeving is omschreven dat een instelling de beschikking moet hebben over een bedrijfshulpverleningsorganisatie. Dit kunnen personeelsleden zijn die uitsluitend de BHV-taak verrichten dan wel medewerkers die gekoppeld aan hun hoofdfunctie ook een rol vervullen binnen de BHV. Het aantal BHV’ers is gerelateerd aan het aantal medewerkers, in principe 1:50. In de regelgeving wordt niet gesproken over de norm van het aantal BHV’ers ten opzichte van het aantal bewoners/patiënten. In de avond- en nachtdienst zullen het uitsluitend verpleegkundigen en verzorgenden zijn die tevens de BHV-taak vervullen. In twee van de acht instellingen waren tijdens de avonddienst totaal drie BHV’ers aanwezig waarvan twee, volgens eigen opgave, met een geldig certificaat. Tijdens de avonddienst werd op de toetsingsmomenten dus niet voldaan aan de wettelijke eis van het vastgestelde aantal BHV’ers. In de situatie tijdens kantoortijd zijn er vaak meer personeelsleden beschikbaar voor de BHV. Vooral de technische dienst, de facilitaire dienst en de administratieve dienst leveren dan
13
RAPPORT
personeel voor de BHV. Als reden voor onvoldoende vulling van de BHV-organisatie na kantoortijd werd aangegeven dat de opleidingen te duur zijn, er een overaanbod is van opleidingsinstituten waardoor de keuze moeilijk is en het kwaliteitsaspect verloren dreigt te gaan, de cursisten twee dagen uit de roulatie zijn en al deze inspanningen niet worden vertaald in een reductie van de toch al hoge verzekeringspremies. Ook worden steeds zwaardere eisen gesteld aan de veiligheidsaspecten zoals vermeld in de gebruiksvergunningen. De geoefendheid van de BHV-organisatie is laag. De laatst gehouden oefening ligt tussen 1 en 4,5 jaar geleden. Enkele instellingen oefenden in het geheel niet doch lieten het personeel wel een brandtraining volgen. Eén instelling maakte melding dat de BHV’ers ook moeten oefenen in een met (oefen)rook gevulde ruimte. In een ander geval werden BHV’ers gecontroleerd blootgesteld aan de temperatuur van vuur. In geen enkel geval werd melding gemaakt van zogenaamde ontruimingsof evacuatieoefeningen. BHV-brandtrainingen worden ook aangemerkt als oefening. Tijdens het onderzoek is gekeken naar de aanwezige personele sterkte versus het aantal bewoners. Dit gaf het onderstaande beeld voor de avonddienst. Verpleeghuis Instelling A
13 personeelsleden op 186 bewoners
Instelling B
18 personeelsleden op ± 300 bewoners
Instelling C
13 personeelsleden op 89 bewoners
In bovenstaande groep verpleeghuizen bleken op het toetsingsmoment twee personeelsleden tevens gecertificeerd BHV’er te zijn.
Verzorgingscentrum Instelling D
4 personeelsleden op 117 bewoners
Instelling E:
2 tot 3 personeelsleden op 73 bewoners
Instelling F
3 personeelsleden op 59 bewoners
Instelling G
5 personeelsleden op 85 bewoners + 50 in de aanleunwoningen
Instelling H
Tot 20.30 uur 3, daarna 2 personeelsleden op 43 bewoners
In bovenstaande groep verzorgingshuizen bleek op het toetsingsmoment niemand van het personeel te beschikken over een BHV-certificaat.
Van de in totaal ca. zestig aanwezige personeelsleden waren er dus twee gecertificeerd BHV’er. Tevens had een aantal een brandtraining bijgewoond, maar dat werd door de inspectie niet aangemerkt als gecertificeerd BHV’er. Bij twee verzorgingshuizen was er geen afspraak over taken en bevoegdheden met betrekking tot de leiding in de avonddienst. Bij instelling G kon geen duidelijkheid worden verkregen of de BHV-taak ook van toepassing is op de aanleunwoningen.
3.4
Zelfredzaamheid van bewoners bij een calamiteit
Er is een lage graad van zelfredzaamheid van bewoners. In enkele verpleeghuizen is er totaal geen zelfredzaamheid en zijn de bewoners bij een ontruiming volledig aangewezen op het eigen personeel, gevolgd door de brandweer en anderen. Over het algemeen zijn er voldoende rolstoelen beschikbaar maar het vergt veel tijd maar vooral menskracht om bewoners per rolstoel
14
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
te evacueren, waarbij het gebruik van de trap een groot struikelblok zal opleveren. In geen enkel geval maakte men melding van het beschikbaar hebben van een rolstoel (type Evac-Chair) welke ook op een trap gebruikt kan worden.
3.5
Medische en verpleegkundige informatie
Medische en verpleegkundige informatie (zorgdossiers) over de bewoners wordt onder andere bij de personeelspost opgeslagen, veelal niet in brandvertragende kasten. Afspraken over het ‘redden’ van dossiers zijn er niet. Ook digitaal wordt er opgeslagen, in een aantal gevallen zonder daarvan een back-up te maken. Informatie over het medicijngebruik blijkt in back-up beschikbaar bij de (lokale) apotheek. Het is van groot belang dat bij een ontruiming ook de medische informatie wordt ‘gered’. Bij evacuatie dienen de medische en verpleegkundige informatie en medicijngegevens beschikbaar te zijn voor de instelling waar de gedupeerden worden ondergebracht.
3.6
Aanwezigheidsoverzichten bewoners
In de bezochte instellingen was per afdeling het aantal bewoners redelijk snel te achterhalen door het geheugen van het personeel. Er werd gewerkt met schriften en briefjes waarop aantallen bewoners stonden weergegeven. Dit oogde niet betrouwbaar. In enkele gevallen was bij de receptiepost een actueel overzicht beschikbaar. Gelet op het open karakter van verzorgingshuizen is een actueel overzicht van aanwezigen niet altijd te maken. Bewoners die bijvoorbeeld een nachtje elders logeren, melden dat niet altijd.
3.7
Beschikbaarheid van gegevens van familieleden of contactpersonen
Het is van belang adres en telefoonnummers van familie of contactpersonen beschikbaar te hebben om hen in het geval van evacuatie te kunnen informeren. Overzichten werden op diverse plaatsen opgeslagen zoals in het medisch dossier, in een schrift of in de computer. Een back-up van die gegevens was in twee gevallen beschikbaar.
3.8
Continuering van de zorg na ontruiming en evacuatie
Bij de voorbereiding van een evacuatie naar andere locaties kan gedacht worden aan het hebben van een vervoersplan en afspraken (zogenaamde waakvlamovereenkomst) met instellingen die tijdelijk de bewoners kunnen herbergen. Hoewel niet verplicht, hadden enkele instellingen hiertoe een plan beschikbaar of had men dit in voorbereiding. Eén instelling ging ervan uit dat de centrale post ambulancevervoer (CPA) dit nader had uitgewerkt. Bij navraag bij de betreffende CPA bleek dat niet het geval te zijn. Het organiseren van de hergroepering van bewoners is een taak van de directie van de instelling. Het was onvoldoende bekend dat de Regionaal Geneeskundig Functionaris hierin een belangrijke ondersteunende rol kan vervullen, zo ook de gemeentelijk ambtenaar Openbare Orde en Veiligheid. Als voorbeeld voor een ‘hergroeperingregeling’ werd door de inspectie verwezen naar de regeling zoals opgesteld door de GHOR-bureau van de regio IJssel-Vecht te Zwolle. Jaarlijks wordt deze regeling geactualiseerd en kan onmiddellijk worden uitgevoerd. Alle instellingen genoemd in de regeling verlenen hieraan hun medewerking.
15
RAPPORT
3.9
Het oproepen van sleutelfunctionarissen in de achterwacht
Gedurende de toetsing werd aan de leidinggevende medewerker verzocht het dienstdoende directielid en het hoofd van de technische dienst op te roepen met de opdracht zich naar de instelling te begeven. Hoewel de telefoonnummers niet altijd snel beschikbaar of soms onjuist waren, was er een hoge score van opkomst. Tevens werd de telefonische bereikbaarheid van de verpleeghuisartsen gecontroleerd en allen bleken bereikbaar.
3.10
Melden van calamiteiten aan de inspectie
Er werd aan de instellingen verzocht het incident telefonisch te melden aan de inspectie. Op drie instellingen na kostte het de nodige moeite hiervan het juiste telefoonnummer snel beschikbaar te hebben. Voor de instellingen is het onduidelijk of, en zo ja bij welk niveau van een brand (klein, middel, groot of zeer grote brand) dit bij inspectie zou moeten worden gemeld.
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
IGZ 04-24 / oplage 300 exemplaren
16