Voor+achternaam: Studentnummer: Soort verslag: Cohortjaar: Opleiding: Lesplaats: Datum: Opdrachtgever: Begeleider: Beoordelaar:
Bate Boschma 347167 P2 2014 Master Pedagogiek, Leren en Innoveren Groningen november 2014 Philip Broeksma, kwartiermaker LWO GAE in opdracht van Kenniscentrum NoorderRuimte Vincent Hopmans Hardus Brunt
Een onderzoek naar kritische succesfactoren van een Leer Werk Omgeving (LWO) Groningen Airport Eelde (GAE) Onderzoek Living Lab In het kader van: Verbetering van praktijkgericht onderzoek (PO) bij het Kenniscentrum NoorderRuimte(KCNR) van Hanzehogeschool Groningen
Energie-restauratie Fogelsanghstate Veenklooster STER1 project, “Traditioneel” Praktijkgericht
onderzoek in beeld met de drie pedagogische randvoorwaarden voor goed praktijkgericht onderzoek: " een opdrachtgever met een gezicht, een werkelijke praktijkopdracht en een opgave waar de studenten op een ontwerpende wijze aan kunnen werken”, als grondlegger voor Innoverend Praktijkgericht Onderzoek: GAE Onderzoek Living Lab als LeerWerkOmgeving (LWO)
“Mijn speelen is leeren, mijn leeren is speelen en waarom zou mij dan het leeren vervelen” uit: Kleine gedichten voor kinderen (17 87) door Hieronymus van Alphen.
1
Een SIA RAAK MKB onderzoek project van Hanzehogeschool Groningen, Kenniscentrum Energie, 2008-2010 Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
2
Voorwoord “Mijn werken is leren, mijn leren is werken en waarom zou mij dan het leren vervelen” (Boschma, 2014) “Mijn speelen is leren, mijn leeren is speelen en waarom zou mij dan het leeren vervelen” uit: Kleine gedichten voor kinderen (1778) door Hieronymus van Alphen. Een metafoor of waarheid? Als procureur Generaal en minister van financiën bleef Hieronymus van Alphen dicht bij de belevingswereld van mensen op een eenvoudige manier, wat hij laat zien in de zijn gedichten voor kinderen. Hij voert de kansen op die, pedagogische gezien, liggen in spelen en leren, in het samengaan van beide op een eenvoudige en tegelijkertijd krachtige manier. De pedagogische relevantie in spelen en leren is door te trekken naar die van ‘werken’. Praktijkgericht Onderzoek (PO) kan een grote pedagogische relevantie hebben. De toepassing ervan heb ik zelf daadwerkelijk mogen ondervinden in de praktijk als Docent Onderzoeker. Ik zie studenten floreren als de randvoorwaarden, in feite pedagogische succesfactoren, zich voordoen: a) een levensechte probleemeigenaar met een gezicht (vaak het werkveld), b) een levensecht werkelijke praktijkprobleem, en c) waar studenten op een ontwerpende manier aan kunnen werken (Meijers, 2012),Lector Pedagogiek de Haagse Hogeschool). Dit perspectief is echter niet in balans zonder die van de beroepspraktijk als ‘eigenaar van het werkelijke praktijkprobleem”. Vanuit die beide perspectieven, die van de school én die van de beroepspraktijk, van leren én werken (‘spelen’) wil ik dit onderzoek benaderen. Op deze wijze liggen voor de beroepspraktijk grote kansen voor het grijpen als het om innovatie door onderzoek gaat, maar ook in het leren als individu. Is dit mogelijk? En zo ja, hoe doen we dat dan? Is dat ‘Lerend Werken’ of ‘Werkend Leren’, of daar tussenin? In die interactie vervult de pedagogisch didactische functie een dubbelrol. Het samen oplopen van student en bedrijfswerknemer, het verweven van school en bedrijfsorganisatie in één ‘setting’ , in een LeerWerkOmgeving, schept de mogelijkheid van leren en ontwikkelen naar twee kanten toe. Op individueel niveau en als organisatie. Voor mij zou dit onderzoek geslaagd zijn als het een positieve bijdrage mag leveren aan de kwalitatieve ontwikkeling van de LWO GAE Living Lab, met een gewenst kunnen ‘leren’, van student, bedrijfsmedewerker en als organisatie als vertrekpunt in de stappen naar verbetering van Praktijkgericht Onderzoek bij KCNR. Zwaagwesteinde, 27 november 2014. Bate Boschma
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
3
Samenvatting Dit is de tweede aanzet voor een onderzoek naar de kenmerken en kritische succesfactoren van ‘een betere onderzoek- en kennistransfer naar de beroepspraktijk’ van het KCNR op de Hanzehogeschool te Groningen. De onderzoeker is werkzaam bij het KCNR als Project Manager Energie +Dorp. Dit rapport P.2 is een vervolg op het eerste deel (P.1) waarin in een cyclisch praktijkgericht onderzoek, probleem analytisch van aard, is gedaan naar de inrichtingskenmerken en kritische succes- en probleemfactoren van praktijkgericht onderzoek (PO) in het kader van ‘een betere onderzoek- en kennistransfer naar de beroepspraktijk’. Groningen Airport Eelde (GAE) is een beoogd onderzoeks- en kennistransfer platform door het KCNR van de Hanzehogeschool in samenwerking met Provincie Drenthe. Beide partijen willen zich gezamenlijk inspannen om een succesvol en actief werkend LWO GAE Onderzoek Living Lab Eelde in te richten. Bij het ontwerp dat tot de gewenste situatie zal leiden door een succesvolle implementatie, staat de volgende vraag centraal: welke interne en externe factoren zijn van invloed op de kenmerken van een “verbeterde onderzoek en kennistransfer naar de beroepspraktijk” , genaamd “Groningen Airport Eelde (GAE) Onderzoeks Living Lab”, en het te ontwikkelen innovatieplan door KCNR van de Hanzehogeschool Groningen, met een op duurzame transitie gerichte ambitie. Het doel van dit vervolgonderzoek (P.2) is om op basis van een praktijkgericht cyclisch onderzoek te komen tot een innovatieplan voor de LWO GAE Living Lab waar de opdrachtgever, de kwartiermaker mee instemt. De implementatie van dit innovatieplan kan een bijdrage leveren om de gewenste situatie te bereiken. Het onderzoek wil een bijdrage leveren aan een praktijkinnovatie en aan het leren en ontwikkelen door samenwerken en onderzoeken van studenten, docenten en Lectoren met de beroepspraktijk gericht op kennisdeling en innovaties. Dit door interne zwaktes en sterktes te confronteren met externe kansen en bedreigingen. Kwaliteitsgerichte interviews met interne en externe stakeholders, gecombineerd met bestudering visiedocumenten van de organisatie en overheid en gerichte literatuurstudie op Leerwerk Omgevingen (LWO) leverden interessante gezichts- en aandachtspunten op. De onderzoek benadering bestaat uit een ontwerpgericht onderzoek. Het onderzoek is vanuit een interpretatief onderzoeksparadigma (de Lange, Schuman, & Montessori, 2011), ofwel sociaal constructivistisch perspectief aangegaan. Een toelichting en relatie met de pedagogische visie van de onderzoeker vindt in bijlage 4. Een belangrijk conclusie uit de data van het onderzoek is dat een “verbetering van onderzoek en kennistransfer naar de beroepspraktijk” zal plaatsvinden in een veranderende manier van kennisdeling en kennismaatschappij. De inrichting van een ‘LWO GAE’ waarin “educated workers are needed who are able to create knowledge across the boundaries of disciplines” (Cremers, Wals, Wesselink, & Mulder, 2014) kan een Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
4
innoverende bijdrage leveren aan een onderzoek- en kennistransfer. In een context waarin leren van mensen uit de beroepspraktijk, onderzoek en onderwijs, én de beroepspraktijk als lerende organisatie centraal staat, kan een fysieke LWO GAE Onderzoek Living Lab op een externe locatie zoals Eelde succesvol opbloeien (=waarom2). Deze dient gebaseerd te zijn op afgestemde wensen van de deelnemende partijen in onderzoek, onderwijs en de beroepspraktijk (de vijf O’s). De aanbeveling van de onderzoeker is dan ook: ontwerp een visie en gespecificeerde opzet van een prototype van een LWO GAE (=wat2) en neem de pedagogische ontwerpprincipes voor een LWO daarbij als uitgangspunt. Dit voorstel, gedragen door de opdrachtgever en kwartiermaker, zal op een bijeenkomst op 4 december 2014 besproken worden in de focus-werkgroep, bestaande uit representanten en deskundigen van de betrokken deelnemers aan de LWO GAE. Onlosmakelijk verbonden met deze opzet is de LWO GAE in te richten aan de hand van de KSF van hoofdstuk 6.2 (=hoe2). Dit is ingegeven door interpretatief onderzoeks paradigma van de onderzoeker dat op natuurlijke wijze aansluit op ontwerpgericht onderzoek (zie voor toelichting bijlage 4). Leren kan op die wijze een versterkende component gaan vormen in een vernieuwende samenwerking tussen de beroepspraktijk en het KCNR. Dit kan de beroepspraktijk ook innoverende voordelen bieden. In productinnovaties voor organisatie en klant, maar ook voor het individuele leren van medewerkers met alle kansen in zich. Ontwerpgericht onderzoek zoals dat in dit P.2 onderzoek is ingezet is daarbij zelf al een interventie (geweest), en de organisaties kunnen er tijdens dit onderzoek al van profiteren maar ook in het vervolgonderzoek P.3. Met het verschaffen van toegesneden en afgestemde kennis over onderzoek- en onderwijskundige leer theorieën en Best Practice ervaringen van LWO’s (waaronder Value in the Valley) ontstaat een positieve houding bij de deelnemers aan een GAE LWO. Op deze wijze kan een LWO GAE (pilot) van start gaan, en mogelijk een constructieve bijdrage leveren aan een succesvol GAE Onderzoek Living Lab én verbetering van PO bij KCNR /bNR.
2
Dit principe wordt door Sinek uitgelegd in het denkmodel van de Golden Circle. Deze bestaat uit drie cirkels. De kern is why (waarom), daarna volgt how (hoe) en de buitenste cirkel is what (wat) voor toelichting zie hoofdstuk 7 van dit rapport.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
5
Inhoud Voorwoord .......................................................................................................................................... 3 Samenvatting ..................................................................................................................................... 4 Inhoud .................................................................................................................................................. 6 Inleiding ............................................................................................................................................... 8 Aanleiding en achtergrondinformatie ................................................................................................. 8 Doelstelling, probleemdefinitie en onderzoeksvraag .................................................................... 9 Opbouw en leeswijzer ............................................................................................................................. 10 Hoofdstuk 1 Externe analyse .................................................................................................... 11 1.1
Situatieanalyse ............................................................................................................................. 11
1.2
Externe analyse........................................................................................................................... 11
1.2.1
Analyse van de algemeen omgeving................................................................................ 11
1.2.2
Analyse van de directe omgeving .................................................................................... 21
Hoofdstuk 2 2.1
Interne analyse ............................................................................................... 24
Interne analyse ............................................................................................................................ 24
2.1.1 Interne analyse Kenniscentrum NoorderRuimte op basis van het 7S model van Mc Kinsey............................................................................................................................................. 25 Hoofdstuk 3 3.1
Methodologische verantwoording........................................................... 31
Het conceptuele ontwerp ......................................................................................................... 31
3.1.1
Doelstelling ................................................................................................................................................ 32
3.1.2.
Onderzoeksmodel ................................................................................................................................... 32
3.1.3
Begripsbepaling ....................................................................................................................................... 33
3.2
Onderzoekstechnische ontwerp .......................................................................................... 33
3.2.1
Soort onderzoek ...................................................................................................................................... 33
3.2.2
Onderzoekstrategie ................................................................................................................................ 35
3.2.3
Onderzoeksinstrumenten.................................................................................................................... 36
3.2.4
Analyse methoden .................................................................................................................................. 36
3.2.5
Validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek ................................................................... 36
Hoofdstuk 4
Presentatie van de resultaten ................................................................... 38
4.1
SWOT analyse ............................................................................................................................... 38
4.2
Confrontatiematrix ..................................................................................................................... 39
Hoofdstuk 5
Analyse en bespreken van gegevens....................................................... 40
5.1
Interpretatie van de onderzoeksgegevens ........................................................................ 40
5.2
Innovatie richting overkoepelend perspectief ................................................................ 42
5.3
Analyse relevante factoren ...................................................................................................... 42
5.4
Veranderdiagnose ....................................................................................................................... 42 Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
6
5.5
Implementatie analyse hoe van IST naar SOLL ............................................................... 43
5.6
De rol van de onderzoeker ...................................................................................................... 46
Hoofdstuk 6
Conclusies ......................................................................................................... 48
6.1
De centrale vraag ........................................................................................................................ 48
6.2
Kritische succesfactoren en speerpunten ......................................................................... 52
Hoofdstuk 7 7.1
Aanbevelingen ................................................................................................ 56
Drie scenario’s .............................................................................................................................. 57
1 Strategie één: strategische belangen deelnemers uitgangspunt voor LWO ............................... 57 2 Strategie twee: leer theorieën voor LWO als basis, gericht op digitale inrichting van LWO met ‘blended-learing”. ........................................................................................................................................... 57 3 Strategie drie: leer theorieën en pedagogische principes voor leren als basis voor een LWO. ......................................................................................................................................................................................... 58
7.2
Het innovatieplan: scenario keuze aanbeveling ............................................................. 59
Reflectie ............................................................................................................................................ 60 Bijlagen ............................................................................................................................................. 67 Bijlage 1: Afkortingen en benamingen ............................................................................................. 67 Bijlage 2: Interviews 1 t/m 5: ............................................................................................................... 68 Interview 1: Mirjam Post coördinator KCNR, .............................................................................................. 68 Interview 2: Frans Donders, lector Knowledge en Enterpreneurship Hanzehogeschool......... 72 Interview 3: Jeroen Akse en Arjan Brouwer Provincie Drenthe.......................................................... 76 Interview 4: Petra Cremers PhD researcher bij Hanzehogeschool Groningen ............................ 79 Interview 5: Philip Broeksma, kwartiermaker GAE , Hanzehogschool Groningen en Provincie Drenthe........................................................................................................................................................................ 82
Bijlage 3: Bijeenkomst Platform Professionele Leeromgeving (PPL) op 28 oktober 2014, op de Hanzehogeschool Groningen ....................................................................................... 83 Bijlage 4: Onderzoekparadigma en relatie pedagogische visie en kerncriteria B.Boschma ................................................................................................................................................... 85 Onderzoekparadigma ............................................................................................................................................ 85 Pedagogische visie en kerncriteria .................................................................................................................. 85 Realiseren pedagogische opdracht met omgeving en KCNR ................................................................ 87 Pedagogische kerncriteria in reflectie op zelf determinatie en motivatie ...................................... 87
Bijlage 5: Resultaten kleurentest medewerkers KCNR .............................................................. 88 Bijlage 6: Zeven ontwerpprincipes LeerWerkOmgeving, ontleend aan voorgaande interventie “Value in the Valley” (Bron: Cremers, 2014) ......................................................... 89 Bibliografie ...................................................................................................................................... 94
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
7
Inleiding Dit is de tweede stap (P.2) in een onderzoek naar de invloedsfactoren en aandachtspunten (kritische succesfactoren, KSF) voor beter Praktijkgericht Onderzoek bij het Kenniscentrum NoorderRuimte van de Hanzehogeschool te Groningen. De onderzoeker is bij dit Kenniscentrum NoorderRuimte werkzaam als Project Manager Internationale projecten, met als doel het verwerven van onderzoeks- en kenniscirculatie projecten Praktijkgericht Onderzoek in samenwerking met in- en externe partners en stakeholders. Een verandering in deze P.2 is het verschuiven van de opdrachtgeversrol naar een direct inhoudelijk betrokkene, dhr. Philip Broeksma. Hij is aangesteld als kwartiermaker voor de LWO GAE Living Lab vanuit het KCNR. Hij heeft aangegeven graag als opdrachtgever te fungeren. De rol van onderzoeker door Bate Boschma op het gebied van de LWO GAE in deze P.2, ziet hij als ondersteuning van zijn rol als kwartiermaker en een (extra) klankbord. Hij is erg ingenomen met deze samenwerking. Aanleiding en achtergrondinformatie Kenniscentrum NoorderRuimte (KCNR), één van de vijf Kenniscentra van de Hanzehogeschool te Groningen, heeft als missie ‘Onderzoek te verrichten in NoordNederland naar de relatie tussen mensen en hun leefomgeving. Onze focus is gericht op de praktijk en de verbinding van de praktijk met het onderzoek en onderwijs. Dit levert meerwaarde op voor op voor het werkveld en onderzoek’. Het KCNR zet zich hiervoor in als zich bijzondere kansen in de praktijk voordoen op het gebied van onderzoek en onderwijs. Een grote kans vormt het Groningen Airport Eelde (GAE) initiatief van de Provincie Drenthe, die daarin samenwerking heeft gezocht met KCNR van de Hanzehogeschool Groningen. Provincie Drenthe stelt daarin, vanuit een economische perspectief, het Living Lab-concept voor. Onderzoek, onderwijs en samenwerking van de beroepspraktijk met de school staat daarin centraal. Beide partijen willen zich gezamenlijk inspannen om een succesvol en actief werkende LeerWerkOmgeving (LWO) GAE Onderzoek Living Lab Eelde in te richten, als kans voor het verweven van praktijk en school. In het eerste deel van dit onderzoek (P1 zie figuur 1) is een onderzoek gedaan hoe de kwaliteit en organisatie van Praktijkgericht Onderzoek (PO) te verbeteren. Daartoe is een cyclisch praktijkgericht onderzoek, die probleem analytisch van aard was, gedaan naar de kritische succesfactoren van een verbeterde onderzoek- en kennistransfer van onderzoeksresultaten naar de beroepspraktijk in relatie tot de huidige situatie. Uit de resultaten van dit eerste onderzoek (P.1) blijkt dat voor een succesvolle onderzoek- en kennistransfer een aantal kritische succesfactoren (KSF) van belang zijn: 1) Er is duidelijkheid nodig over het gehanteerde “aard of karakter van onderzoek doen” bij KCNR. 2) De vraagarticulatie met het werkveld, die bestaat uit een goede onderzoek- en kennistransfer van onderzoeksresultaten naar de beroepspraktijk, wordt nu nauwelijks gedaan en kan beter 3)Verbinding onderzoek en onderwijs versterken . 4) Houding en benadering van het werkveld door onderzoekers en Lectoren verbeteren, in een rol ontwikkeling van ‘nieuwe onderzoekende professional”. 6) Verbinding onderzoek/ onderwijs met het werkveld verbeteren in het fenomeen onderzoek doen in Kenniscentrum NoorderRuimte. Bovengenoemde in P.1 vastgestelde punten kunnen als kritische succesfactoren aangemerkt worden. In dit vervolgonderzoek P.2 worden deze factoren afgezet tegen de organisatie waarin het vraagstuk speelt, gefocust op een goede onderzoek- en kennistransfer Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
8
van onderzoeksresultaten naar de beroepspraktijk, waarin een interne en externe analyse gemaakt. Uiteindelijk worden aanbeveling gedaan voor een innovatieplan dat in hoofdstuk 7 wordt uitgewerkt. Doelstelling, probleemdefinitie en onderzoeksvraag Het doel van dit vervolgonderzoek in P.2 is om door het maken van een organisatiediagnose helder te krijgen wat de relatie is tussen het gesignaleerde probleem in P.1 (wat zijn de kritische succesfactoren van een verbeterde onderzoek- en kennistransfer van onderzoeksresultaten naar de beroepspraktijk) en de interne en externe omgeving om zodoende tot een verantwoorde innovatie te komen. In de P.1 zijn de invloedsfactoren vanuit een probleembenadering in termen van aandachtspunten (kritische succesfactoren van de kennistransfer van onderzoek (mét stage- en afstudeeronderzoek door en met studenten, docenten en Lectoren)) vastgesteld. P1 en P2 zijn onderdeel van een cyclisch praktijkgericht onderzoek. P.1 was een vooronderzoek waarbij de huidige situatie is verkend. De probleemdefinitie ten opzichte van P.1 is hierbij verscherpt en verduidelijkt: enerzijds doordat studenten in bij het onderzoek doen het gesprek met het werkveld niet goed kunnen aangaan, en anderzijds dat de organisatie, het KCNR, het gesprek met het werkveld op meso niveau in essentie niet goed inricht. Daarnaast is het werkveld niet goed in staat zijn eigen innovatievraag te formuleren. Dit blijkt uit interviews en eigen observaties. Deze verscherping en verduidelijking vanuit de genoemde probleemdefinitie betekende ook een afbakening en focus voor de onderzoeker ten opzichte van de vastgestelde problemen in het eerste deel van dit onderzoek (P.1) in de huidige situatie namelijk ‘de onderzoek-kennistransfer naar de beroepspraktijk kan beter”. Daardoor is de opdracht kleiner, duidelijker en overzichtelijk geworden. In dit vervolgonderzoek P.2, wordt een relatie gelegd met de organisatie waarin het vraagstuk speelt. Daartoe wordt de interne en externe omgeving geanalyseerd. Tegelijkertijd is een expliciete afbakening van het onderzoek gekozen op grond van de gevonden probleemanalyse in de P.1. Een verbeterde onderzoek- en kennistransfer van onderzoeksresultaten naar het werkveld voor verbetering van PO bij KCNR staat daarin centraal. De centrale vraag van P.2 “Hoe kunnen we kennis en resultaten van onderzoek, (mét stage- en afstudeeronderzoek door en met studenten, docenten en Lectoren) genaamd “de onderzoek-kennistransfer”, in een GAE Living Onderzoek Lab als professionele onderzoeks-leerwerkomgeving(LWO) zodanig inrichten dat die beter ten goede komen aan de beroepspraktijk? Deze vraag vormt de voorbereiding van een interventierichting, door de kwestie in een het perspectief te zetten van de huidige situatie en de interne en externe omgeving om tot de gewenste situatie middels een verantwoorde innovatie te komen. Deelvragen zijn: 1. 2. 3. 4.
Wat is de gewenste situatie in relatie tot de centrale vraagstelling? Welke invloed hebben de interne factoren zijn op de centrale vraagstelling? Welke invloed hebben de externe factoren zijn op de centrale vraagstelling? Wat is de huidige situatie in relatie tot de centrale vraagstelling? Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
9
5. Welke innovaties kunnen worden aanbevolen om te voldoen aan de centrale vraagstelling? De daadwerkelijk interventie vormt de laatste stap (P.3). Daarin is het de bedoeling de innovatie in de praktijk te implementeren. De resultaten van P2 kunnen leiden tot ontwerpkennis over wat wel en wat niet goed werkt aan de ontworpen oplossing (Stroes, 1996). De onderzoeker verwacht een conclusie te kunnen trekken uit het eindresultaat van het ontwerpgericht onderzoek en zal eindigen met aanbevelingen voor de innovatie. Opbouw en leeswijzer In hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 wordt het theoretische kader beschreven die bestaat uit een interne en externe analyse van de organisatie. Dit is gedaan op basis van onderzochte en bestudeerde literatuur en kwalitatieve interviews. Hoofdstuk 3 bevat de methodologische verantwoording met het conceptueel ontwerp en het onderzoekstechnisch ontwerp. Hierin staat het onderzoekstechnisch ontwerp centraal waarin de keuzes van het instrumentatrium voor het maken van een interne en externe analyse worden beschreven. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de interne en externe analyse (SWOT) in een confrontatieanalyse gepresenteerd. In hoofdstuk 5 worden die gegevens geanalyseerd besproken. Hoofdstuk 6 handelt over de conclusies die uit de data worden gehaald, gericht op de centrale vraagstelling én geformuleerd in kritische succesfactoren voor LWO GAE. In hoofdstuk 7 wordt de opdrachtgever van een drietal scenario’s voorzien voor verbetering van praktijkgericht onderzoek (PO). Van deze scenario’s die kunnen worden gezien als afgebakende veranderkundige interventies, zal één plan als innovatieplan worden aanbevolen.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
10
Hoofdstuk 1 Externe analyse 1.1 Situatieanalyse Om te komen tot een passend antwoord op de hoofdvraag in de vorm van een implementatie van een ontwerp dat leidt tot een gewenste verandering, is een situatieanalyse van belang. De uitkomst van de situatieanalyse dient als input voor de SWOT-analyse. De situatieanalyse wordt gemaakt aan de hand van literatuuronderzoek en kwalitatief onderzoek. Het geeft antwoord op de vraag: wat gebeurt er om ons heen en wat gaat er gebeuren in de toekomst? De situatieanalyse wordt toegepast op het strategisch beleid, met andere woorden: op basis van de (interpretatie van) de situatieanalyse wordt een passend innovatieplan ontworpen. De situatieanalyse bestaat uit twee onderdelen: de externe analyse en de interne analyse. 1.2 Externe analyse De externe analyse is de analyse van de externe omgeving van het KCNR van de Hanzehogeschool te Groningen. Deze geeft inzicht in de kansen en bedreigingen binnen de omgeving van het KCNR. Deze analyse vormt de input voor een SWOT analyse waarop de uiteindelijke strategie van de interventie gebaseerd zal worden. Samen met de interne analyse vormt het de situatieanalyse. De volgende vraag staat daarin centraal: “Welke externe omstandigheden zijn van invloed op de gewenste inhoud en het gewenste te ontwikkelen ontwerp (innovatieplan) voor een “ onderzoek-kennistransfer”, in een GAE Living Onderzoek Lab als professionele onderzoeks-leerwerkomgeving(LWO) in de huidige situatie? 1.2.1 Analyse van de algemeen omgeving De algemene (macro-) omgeving is geanalyseerd. Hiertoe is gebruik gemaakt van de zogenaamde DESTEP – factoren analyse ((Coppoolse & Vroegindeweij, 2010). DESTEP staat voor: -Demografische ontwikkelingen -Economische ontwikkelingen -Sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen -Technologische ontwikkelingen -Ecologische ontwikkelingen’ en -Politiek-juridische ontwikkelingen De analyse geeft aan hoe in de algemene macro omgeving de Hanzehogeschool het verband legt en inspeelt op de diverse aspecten van de DESTEP factoren. Dit betekent niet alleen een beschrijving en stand van zaken van de DESTEP factoren, maar ook relevante ontwikkelingen die voor KCNR van belang zijn in termen van kansen en bedreigingen. (Deze zijn in de tekst van onderstaande analyse onderstreept waarvan [??] is opgenomen in het SWOT overzicht van hoofdstuk 4.1). Op deze wijze wordt een direct verband gelegd tussen de micro-, meso-, en macrosituatie. Een “verbeterde onderzoek- en kennistransfer van onderzoeksresultaten naar het werkveld’ is als denkkader en ‘zoekbril’ gebruikt. In deze algemene (macro) omgeving die wordt geanalyseerd vormt de Hanzehogeschool Groningen met het KCNR de richting waarin de zoekbril kijkt, vanuit een externe algemene landelijke en Ministeriële ontwikkelingen (macro) omgeving. Een Onderzoek Living Lab (GAE) speelt hierin een grote rol.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
11
1 Demografische gegevens, ontwikkelingen en prognoses. Rol van Hanzehogeschool in het Noorden: De Hanzehogeschool Groningen werkt aan de toekomst van de regio. Dat betekent dat in onderwijs en onderzoek met een aanbod ingespeeld wordt op kansen voor de toekomst. Het betekent ook dat we op verschillende niveaus samenwerken met diverse partijen uit het Noorden: bedrijven, instellingen, overheid. Een mooi voorbeeld van zo’n samenwerking is de bundeling van krachten in het Akkoord van Groningen. Hogeschool, universiteit, universitair medisch centrum en gemeente werken daarin samen aan het versterken van de functie van Groningen als City of Talent. (Groningen, 2009). Regionaal: De Provincie Drenthe heeft in samenwerking met de Gemeente Tynaarlo een Ontwikkelvisie GAE 2040 (Ontwikkelvisie Provincie Drenthe,2020) opgesteld. Daarin wordt gesproken waarin de mogelijke iconische werking die kan uitgaan van Groningen Airport Eelde GAE, en die als Living Lab in te richten, of zoals de Provincie zelf aangeeft broedplaatsachtige ontwikkelingen aangaan. Qua intentie gaat zij echter een stap verder doordat ze niet alleen in conceptueel denken maar ook financieel willen bijdragen in de ontwikkeling van een GAE Living Lab, zoals dit ook verwoord is een Ontwikkelvisie. (Provincie Drenthe, 2014). Dit komt in twee deelgebieden naar voren: 1e Een fysiek park kunt realiseren, op zich een prachtige prestatie. 2e Flexibiliteit en openheid inbouwen door deze (niet juridisch, en fysiek dicht timmeren dat je er vervolgens niks mee kunt maar) open te houden zodat het interessant kan zijn als Living Lab onderwijs en onderzoek lab voor investeerders, bedrijven en kennisinstellingen, zodat het ook in de toekomst interessant blijft. Gebaseerd op een iconische werking van potentieel bijzondere locaties, past dit geheel binnen de beleidskaders van de Provincie en Gemeente Tynaarlo, zoals in de ontwikkelvisie van de GAE, is benoemd. Dit met een doelstelling op specifieke kansrijke thema’s voor die locatie (o.a. thema’s duurzamere energievoorziening middels zonneakkers, transport voorziening van Eelde naar Groningen, als kleine of grote projecten) in meer broedplaatsachtige concepten van onderzoek en onderwijs met bedrijven te komen tot economische bedrijvigheid: GAE Onderzoek Living Lab . 2 Economische ontwikkelingen. Landelijk: Economisch gezien weten het hoger beroepsonderwijs en de beroepspraktijk elkaar steeds meer te vinden. “Naar een lerende economie” luidt het in 2013 uitgebrachte rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Daarin wordt een duidelijke relatie gelegd met het Nederlandse verdienvermogen en de kenniscirculatie: ”dat betekent dat de meerwaarde voor de versterking van het Nederlandse verdienvermogen vooral zit in de verbetering van de instituties die kennis genereren en laten circuleren. Hier valt het meest te winnen. Daarbij gaat het niet alleen om de formele kennisinstituties, zoals onderzoeks-instellingen en scholen, maar ook om andere relevante instellingen, in het bijzonder arbeidsorganisaties”. Provinciaal: De Provincie Drenthe en de Gemeente Tynaarlo samen, beogen in het kader van het reeds bij demografische ontwikkelingen geschetste perspectief, neergelegd in de GAE ontwikkelvisie (Provincie Drenthe, 2014) ook economische ontwikkeling zoals blijkt uit hun gezamenlijke ontwikkelvisie: “Voor het economische perspectief van het gebied zien wij kansen om met een "living lab"concept in te spelen op nationale en regionale kennisontwikkeling en innovatie. Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
12
Daarmee zoeken wij aansluiting bij RlS3, Horizon 2020 en andere Europese programma's”. (Provincie Drenthe, 2014). Daarmee is zichtbaar dat in toenemende mate de beroepspraktijk wil samenwerken met kennisinstellingen en in economische zin Spin-Off ziet in samenwerking met de kennisinstellingen, waarmee zij aangeven meer te willen dan de reguliere aanpak. De Provincie Drenthe en Gemeente Tynaarlo willen vanuit een beleidsverkenning zonneakkers (1) en Provinciale en Gemeentelijke ontwikkelvisie GAE (2) samen een inspanning doen om te kijken of een Business case te maken is op en rond het luchthaven terrein GAE. Investeringsbereidheid partijen: Deze inspanning kenmerkt een tweetal twee aspecten die een dilemma achtige spanning vertonen. Er is een duidelijk behoefte van de beroepspraktijk veel in een leerwerk-omgeving (LWO) te zien vanuit eerdere ervaringen met PO in samenwerking met kennisinstellingen en KCNR. De bereidwilligheid van een strategische partner uit de beroepspraktijk, de Provincie Drenthe en Gemeente Tynaarlo, om door middel van PO actief bij te dragen aan een LeerWerk Omgeving (LWO) (GAE) Living Lab [K2] op inhoudelijk en financieel vlak is zeer positief. Anderzijds laat de economische doelgerichtheid echter ook een mogelijke negatieve invloed zien. Een accent voor de beroepspraktijk is in eerste instantie gericht op economische activiteit, ‘reuring’ in het gebied willen gaan krijgen, en zicht op business cases (geld verdienen). Het gevaar daarbij bestaat uit het feit dat er mogelijk te weinig notie en begrip is voor de pedagogische en leer theoretische succes principes van een LWO bij de beroepspraktijk. [B2] . Dit vormt een aandachtspunt en mogelijk een bedreiging van de GAE. 3 Sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. We leven duidelijk in een Kennismaatschappij' (Hargreaves 2003) . De grenzen van beroepen vervagen en nieuwe ontwikkelingen ontstaan op de grenzen van disciplines, beroepen en perspectieven (Engeström 1999). 'Kenniswerkers' (Kessels 2001) zijn nodig die in staat zijn om nieuwe kennis samen te creëren over de grenzen van disciplines, beroepen en perspectieven (Engeström 1999; Paavola, Lipponen en Hakkarainen 2004). Het samen gaan van de beroepspraktijk en leersituaties in een LWO kan tegemoet komen aan deze maatschappelijke wensen. Vanuit dit kader is het benoemen van ‘leer oriëntaties’ voor de manier van leren in een leer-werkomgeving vanuit principes hoe die leer-werk omgevingen (LWO)te kunnen gaan ontwerpen relevant. Ten eerste de leeroriëntaties in het “Landschap van het leren ” 3, uit “Liefde voor leren” (M. Ruijters, 2006)van Manon Ruijters, (M. Ruijters, 2006) (zie figuur 12) 3 In het “Landschap van het leren” wordt uitgegaan van drie leer oriëntaties: Praktiseren, Onderzoeken en Creëren, waarbij leren gericht is op het opdoen van nieuwe kennis, inzichten en vaardigheden, waarbij het effect en opbrengst leren is. De oriëntaties zijn te gebruiken als tool om je bewust te worden op welk niveau je in wilt zetten. Ze zijn teven nauw verbonden met het soort werk, zowel individueel als collectief kunnen werken, en dat het ook impliciet leren kan omvatten. De metaforische vier elementen van een “Leer landschap” bestaat uit drie eilanden van leren :praktiseren, onderzoeken en creëren. De drie bruggen tussen de eilanden zijn profileren, innoveren en ondernemen. Profileren als brug tussen praktiseren en onderzoeken, innoveren als brug tussen praktiseren en creëren, ondernemen als brug tussen creëren en onderzoeken. Er zijn ook drie polders :actieonderzoek, co-creatie en pionieren. Deze vormen nieuw land tussen de eilanden: actieonderzoek de polder tussen praktiseren en onderzoeken, co-creatie de polder tussen creëren en praktiseren, pionieren de polder tussen en onderzoeken en creëren. De zee daaromheen van het ‘niet weten’. De “Landschap van het leren” metafoor is in te zetten als tool om samenhang te creëren in de activiteiten rond leren, een visie op leren te ontwikkelen, een grote transformatie ondersteunen, en als diagnosetool om een leer- en ontwikkelingsvraag aan te scherpen. Afhankelijk van het doel waar je voor staat van diagnose naar ontwerp van een leer interventie.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
13
en ten tweede de “Hybride Leer Configuratie (HLC) van (van Huisman, De Bruijn, Baartman, Zitter and Aalsma, 2010; Zitter 2010; Zitter and Hoeve 2012) verder ontwikkeld door Petra Cremers (van Hanzehogeschool Groningen Onderzoek &Ontwikkeling ) in de “Handreiking professionele leeromgeving” (LWO)(Cremers et al., 2014). De handreiking “Handreiking professionele leeromgeving” (LWO) van Petra Cremers vormt vanuit de praktijk een bruikbare en toepasbare ontwerpcyclus in het maken van een prototype van een LWO. In de bijlage 6 worden deze zeven ontwerpprincipes toegelicht. Deze zijn onderbouwd vanuit diverse leer theorieën 4.
Figuur 1 Landschap voor leren (Manon Ruijters, 2006) Praktiseren, Onderzoeken en Creëren.
Beide ontwerpprincipes zijn bruikbaar en leveren nuttige inzichten op en kunnen elkaar aanvullen. De ontwerpprincipes van Handreiking professionele leeromgeving” (LWO) zijn praktischer en vanuit Best Practices ontwikkeld (Value in the Valley) . Deze zijn ontwikkeld bij de Hanzehogeschool en worden daarom aanbevolen in te zetten bij het ontwikkelen van een prototype LWO GAE. Veranderkundig biedt deze implementatie voordelen omdat de zeven ontwerpprincipes in de “Handreiking professionele leeromgeving” (LWO) van 4
De leer theorieën zijn gebaseerd op een acquisitie metafoor (‘individuele cognitieve kennis constructie’) en participatie metafoor (een sociaal-culturele manier van leren) (Sfard, 1998) die complementair zijn aan elkaar, en zijn verder ontwikkeld in de drie dimensies van leren, waarin de processen van acquisitie en interactie plaatsvinden: “content, incentive and environment”, Íllleris’ (2002). “Content is wat er is geleerd en hoe dit betekenis wordt gegeven, incentive staat voor motivatie, emotie en volition (het maken van keuzes), en environment (ook wel de interactie dimensie) staat voor actie, communicatie en samenwerking. Deze vormen de basis voor de Handreiking professionele leeromgeving” (LWO) (Cremers, 2014) én zorgen voor integratie van school en werk.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
14
Petra Cremers zowel kleinschalig (een project met een aantal studenten) als grootschalig (met gestructureerde organisatie, meerdere thema’s, projecten en studenten van meerdere scholen) kansen en toepasbaarheid. Ook betekent dit planmatig voordelen voor het plannen op korte (kleinschalig) en lange termijn (grootschalig). Macro niveau hoger beroepsonderwijs landelijk: Het hoger beroepsonderwijs staat middenin de maatschappelijke discussie op gebied van functie en rol die zij vervult voor individu en beroepsorganisatie. Het hoger beroepsonderwijs is zich bewust van het feit dat het zich zal moeten omvormen van docerende instellingen naar instituten waar kennis wordt verworven en gedeeld. Het onderzoek in het Hoger Beroepsonderwijs in Nederland is sterk in ontwikkeling. In 2010 is een “Gedragscode voor praktijkgericht onderzoek voor het HBO”vastgetseld (D. Andriessen, 2010). Deze gedragscode ,het ontwerpen van een beroepsprofiel en het ontwikkelen van een gezonde onderzoeksorganisatie met een inspirerend onderzoek klimaat, is een stap in die ontwikkelingen (zie figuur 1). Figuur 2 Een gezonde onderzoeksorganisatie met een inspirerend onderzoek klimaat (D. G. Andriessen, 2010))
Huisvesting Hanzehogeschool: Ook intern wil de Hanzehogeschool aansluiting maken met de digitale en maatschappelijke vooruitgang. In “Ruimte voor Talent”(Facilitaire dienst Hanzehogeschool Groningen, 2014) kijkt de facilitaire dienst in opdracht van het College van bestuur vooruit. Zij heeft op basis van een nieuwe huisvestingsvisie kennis deling, praktijkgericht onderzoek, ontmoeten en verbinden en van elkaar leren als speerpunten genomen. Op deze wijze wil ze een inspirerende omgeving creëren die hieraan tegemoet komt en realiseren tussen 2014 en 2020. Met acht thema’s (Beleefde kleinschaligheid, Herkenbaarheid, Faciliteren netwerk, Ruimte voor excellente studenten, Speerpunten Energie en Healthy Aging, Uit en thuis op de campus, Duurzaamheid en Efficiënte bedrijfsvoering) wil zij in haar huisvesting duurzaamheid en maatschappelijke betrokkenheid zichtbaar en werkbaar vormgeven. Ook digitale en nieuwe vormen van communicatie en kennisdeling worden hierin meegenomen. Onderzoek aan kennisinstellingen in Nederland kent een lange geschiedenis. Onderzoek aan het HBO is relatief jong: sinds 2001 kent het HBO de invoering van Kenniscentra en daarmee het koppelen van onderzoek aan onderwijs en het betrekken van het werkveld daarin. De AWT is van mening dat de onderzoeksactiviteiten van de hogescholen van het type Edison dienen te zijn. Dit zorgt volgens de raad voor een heldere positie in het Nederlands onderzoek bestel. Er zijn echter ook signalen die een genuanceerder positiebepaling bepleiten, Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
15
Figuur 3 Qudrant model voor wetenschappelijk onderzoek (Stokes, 1997)
en een ruimere plaats voor onderzoek aan het HBO bepleiten (Borgdorff et al., 2007) uitgaande van het Stokes kwadrant model (zie figuur 2). De opkomst van nieuwe vormen van kennisproductie wordt gesignaleerd: “die zich niet langer in de vertrouwde denkschema’s over wetenschappelijk onderzoek laten vangen” Zij schetsen een ontwikkeling waarbij dat, wat door hen Mode 15 ‘science’ genoemd wordt, meer en meer ruimte moet maken voor Mode 25 ‘knowledge production’. (zie figuur 3).
Figuur 4: De identiteit van universiteiten en hogescholen, positiebepaling in de kennisinfrastructuur.
“De Franse wetenschapsfilosoof Bruno Latour constateert in dit verband een verschuiving van ‘science’ naar ’research’, van wetenschap naar onderzoek. Een belangrijk verschil hierin is de betrokkenheid op en de principiële openheid ten aanzien van wat de onderzoeksomgeving aandraagt: “…science is certainty; Research is uncertainty. Science is supposed to be cold, straight and detached; Research is warm, involving and risky” (Latour, 1998). Het perspectief op hoe onderzoek geacht uitgevoerd te worden, zal naar verwacht kunnen zorgen voor toegevoegde waarde voor het brede Praktijkgericht Onderzoek bij het HBO, KCNR van de Hanzehogeschool in het bijzonder op micro (operationeel) en meso (strategisch) niveau, maar juist door zijn toepassing interessant voor de beroepspraktijk. Eerdere ervaringen van LWO’s: Gebruikmaken van eerdere ervaringen uit Leerwerk-gemeenschap Vallue in the Valley waaruit de zeven ontwerpprincipes voor een LWO zijn ontleend [K1], ligt sterk voor de hand. 5 Modus 1 staat voor traditioneel disciplinegebonden wetenschappelijk onderzoek dat plaats vindt in een academische context (meestal universiteiten), en dat gekenmerkt wordt door organisatorische homogeniteit, uniformiteit en stabiliteit. Modus 2 kennisproductie daarentegen vindt plaats in de ‘context of application’ en is inter- of transdisciplinair, waarbij naast academici ook andere partijen betrokken zijn. Het onderzoek vindt niet uitsluitend plaats binnen homogeen en uniform georganiseerde universiteiten en colleges, maar wordt gelokaliseerd in heterogene, pluriforme configuraties van vaak tijdelijke verbanden tussen universiteiten, hogescholen, private en publieke instellingen, het bedrijfsleven, industriële onderzoekscentra, ngo’s etc., die zich rond een bepaalde problematiek scharen” (Borgdorff, van Staa, & van der Vos, 2007)
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
16
Interessant is het ‘leerervaring en leerarrangement proefproject “Vallue in the Valley. ‘Dit is een samenwerkingsverband tussen verschillende opleidinginstituten (AOC Terra, de Hanzehogeschool Groningen, Van Hall Larenstein, rsg de Borgen) en bedrijven in Noord Nederland (Stork, E-kwadraat, Strukton Worksphere, Gasunie en Cofely/GDF Suez) een Alfa-college initiatief in 2005. Het project Value in the Valley wilde antwoord geven op multidisciplinaire en multisectoriële vragen op het gebied van Milieu, Energie, Landbouw en Techniek (MELT) , adequaat onderwijs daarbij, en dit onderwijs te ontwerpen waar nieuwe invalshoeken, beschrijvingswijzen en didactische modellen voor nodig zijn. Dit is gedaan door het ontwikkelen van een leerarrangement waarin (v)mbo en hbo-studenten gezamenlijk opdrachten uitvoeren voor organisaties en bedrijven op het gebied van MELT. De studenten werden begeleid door docenten van de betrokken onderwijsinstellingen en door medewerkers uit het bedrijfsleven. Een ander voorbeeld valt onder eigen vlag van de Hanzeheogeschool, de Energy Academy Europe genaamd ENTRANCE 6. Hanzeonderzoek Professionele Leeromgeving: Vallue in the Valley is als Leer arrangement onderwerp van studie door Petra Cremers werkzaam onder de vlag van Platform Professionele Leeromgeving (PPL) bij de Hanzeheogeschool bij de afdeling O&O. Zij heeft uitgebreid studie gemaakt van de leervormen, leer theorieën en pedagogische principes en deze verwerkt in “Design principles for hybrid learning configurations at the interface of workplace en school space” (Cremers et al., 2014). Deze studie heeft geresulteerd in zeven bruikbare ontwerpprincipes voor een Leer Werk Omgeving (LWO) en in praktijksituaties ook deels getoetst aan de praktijk. Dit zijn : creëer een authentieke werkomgeving, integreer leren en werken, maak gebruik van diversiteit , faciliteer reflectie , vorm een lerende gemeenschap, organisatie ondersteunt leren én werken , Zorg voor een goede inbedding in de omgeving (zie bijlage 2 interview 4, en bijlage 6) Opvallend is de werkwoordelijke geformuleerde ontwerpprincipes en de praktische bruikbaarheid: alle principes kunnen zowel klein- en grootschalig toegepast worden. Bij de ontwikkeling van een LWO GAE Onderzoek Living Lab zal een workshop brainstrom overleg een van de eerste actieonderdelen kunnen zijn in de verkenning naar de mogelijkheid en inrichting van een GAE te Eelde in samenwerking met de Hanzehogeschool, de Provincie Drenthe, Gemeente Tynaarlo en andere deelnemers die wil aansluiten, onder meer de beroepspraktijk. Dit gegeven pleit voor een verdergaande samenwerking met de beroepspraktijk als het om onderzoek en onderwijs gaat en doet de deur open voor intensivering en nieuwe vormen van een ‘onderzoek en kennistransfer’. Strategische Allianties: Er bestaan specifieke langjarige samenwerking vormen van de Hanzehogeschool Groningen met de beroepspraktijk. Deze worden Strategische Allianties genoemd. Dit zijn op strategisch niveau in directe opdracht van College van Bestuur uitgewerkte samenwerkingsverbanden, vastgelegd in convenanten (Rabobank, Menzis, DUO e.a.). De economische dimensie is daarin een positieve driver vanuit kennisdeling. Veel werkveldpartners in het netwerk van KCNR zijn meer en meer geïnteresseerd hierbij aan te sluiten. De beroepspraktijk 6 ENTRANCE is een samenwerkingsverband tussen Hanzehogeschool en Energy Academie Europe sinds 2012 met BAM, Gasterra, Imtech en Gasunie.”EnTranCe the Energy Transition Centre is the hotspot of applied sciences for business an innovation”.” Students, researchers and companies with good ideas about the future of energy have the opportunities, the facilities, the technologies and the best possible network to develop their plans into the energy products and services the market demands. Zij bevindt zich in een visie- en management stadium.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
17
ziet in toenemende mate de noodzaak en het belang in van PO aan Hogescholen en de toegevoegde waarde van PO in de vorm van innovatiekansen en bijkomende voordelen als “front-runner” . Bijkomend voordeel voor de partijen is dat met zich kan positioneren ten opzichte van, en aan netwerk ontwikkeling kan doen met, andere spelbepalers in innovaties. Deelnemende partijen laten ook weten als men niet mee had gedaan er sprake zou zijn van een afnemende kennisconcurrentiepositie in de beroepspraktijk . Bovendien blijkt ook dat de beroeps praktijk niet zelfstandig in staat is zijn onderzoeksvraag en innovatierichting te kunnen formuleren. [B1] .Zij geven aan graag geholpen te worden in het formuleren van zijn innovatievraag. Dit gegeven roept op tot samenwerking in een wederkerigheid: ze kunnen niet zonder elkaar in de vraagarticulatie en de innovatierichting. 4 Technologische ontwikkelingen. Overheid: Het Ministerie van OCW subsidieert onderzoek projecten in praktijkgericht onderzoek. Zij ziet het belang in van samenwerken tussen werkveld en kennisinstellingen. Dit heeft bijgedragen tot intensivering van gerichte inhoudelijk samenwerking die resultaten tot stand brengt, ook in technologische zin. Dit komt mede doordat technologische ontwikkelingen een enorme invloed hebben op de markt en op de beroepspraktijk zelf, waardoor informatie over die ontwikkelingen van levensbelang is, en verband houdt met economische ontwikkeling. Bepaalde bedrijven in die branche willen inhoudelijk kennis delen, maar in bepaalde gevallen ook op financieel gebied bij dragen. Bij de Hanzehogeschool zijn concrete voorbeelden bekend waarin bedrijven financieel willen investeren om onderzoek te willen gaan doen rondom allerlei praktijkvragen, die verband houden met technologische ontwikkelingen. De beroepspraktijk: bevindt zich dus aantoonbaar in een staat van een toenemende belangstelling voor praktijkgericht onderzoek. Met name dit overeenkomstig informatie- en kennisbelang van kennisinstellingen en het werkveld zorgt ervoor dat ze elkaar steeds beter weten te vinden. Het inrichten van een effectieve R&D afdeling komt meer en meer voor. Digitale ontwikkelingen Inspelen op actuele digitale ontwikkelingen maakt dat onderwijs en onderzoek klaar zal zijn voor de toekomst. Internet is een onuitputtelijk bron van kennis, feiten en meningen, waar diverse vormen van sociale media op inspelen. Zoals al bij sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen is aangegeven wil ook de Hanze hierin meegaan. Passend in de huisvestingsvisie van de Hanze wordt daarom aandacht geschonken aan ‘blended learning’. Een weloverwogen mix van innovatieve en klassieke onderwijsmethoden als basis voor onderwijs en onderzoek, netwerken en communiceren afgestemd op nieuwe methoden. Men wil allerlei nieuwe vormen van sociale media in de digitale wereld, communicatie- en leerplatformen (o.a. Prowisebord, Mook’s, etc.) bewust inzetten en benutten. 5
Ecologische ontwikkelingen. Macro niveau Strategisch beleid Hanzehogeschool: De Hanzehogeschool heeft het in de Onderwijsvisie 2020 een ensemble aan duurzame aspecten benoemd: “veilige en ambitieuze leeromgeving”, “samengewerkt in een sfeer van respect en actieve tolerantie”, “ambitieus klimaat waarin expliciet gestreefd wordt naar hoge kwaliteit en excellente prestaties”, “ leden van de leergemeenschap Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
18
reflecteren op het eigen ontwikkelingsproces en die van anderen”, “op respectvolle wijze feedback geven en stimuleren elkaar”, “Leren is elkaar motiveren, inspireren en scherp houden”, “Onderwijs en ontwikkeling vindt plaats samen met anderen, in een proces van co-creatie”, “Er zijn mogelijkheden voor deze excellente studenten en docent-onderzoekers”. (College van Bestuur Hanzehogeschool Groningen, 2013). Meso niveau KCNR: In de eigen bedrijfsvoering wil KCNR op tactisch (meso) niveau naar een “organisatorische verduurzaming” zoals omschreven in SMJP 2015-2020 (NoorderRuimte KCNR, 31 maart 2014). Duurzaamheid als thema: Het thema duurzaamheid is in strategische beleidsdocumenten van de Hanzehogeschool duidelijk aangegeven. Op (macro) niveau wordt aansluiting gezocht bij ecologische ontwikkelingen landelijk. Dit uit zich in de aangegeven kernwaarden aangegeven door het College van Bestuur in de Onderwijsvisie 2020: “verantwoordelijk, ondernemend, individuele ontplooiing en respect en actieve tolerantie” (College van Bestuur Hanzehogeschool Groningen, 2013). In de eigen bedrijfsvoering wil KCNR op tactisch (meso) niveau naar een “organisatorische verduurzaming” zoals omschreven in SMJP 2015-2020 (NoorderRuimte KCNR, 31 maart 2014). 6 Politiek-juridische ontwikkelingen. Politiek: De politiek speelt een actuele en actieve rol in de relatie van de beroepspraktijk met het onderwijs en onderzoek. In “Naar een lerende economie” van de WRR (WRR, oktober 2013).wordt een opvallende constatering gedaan: “Werken en leren zijn steeds minder te scheiden” . Dat is nu al te zien in het beleid van grote ondernemingen: ze concurreren op de mate waarin hun onderneming in kan spelen op de persoonlijke ontwikkelingswensen van werknemers – voor wie de term ‘werknemer’ dan ook in toenemende mate ongeschikt is”. In de Strategie Hoger Onderwijs (TeWinkel, W., & Juist, N., 2012)) wordt over praktijkgericht onderzoek gezegd: “ Door intensiever met het bedrijfsleven samen te werken kan bestaande kennis breder worden toegepast (valorisatie) en nieuwe kennis sneller economisch worden ontwikkeld (innovatie). Bovendien kan het aanbod van het onderwijs en het (praktijkgerichte) onderzoek beter worden afgestemd op de vraag. Deze samenwerkingsrelaties bieden onderwijsinstellingen tevens mogelijkheden om hun docenten (voortdurend) te professionaliseren en kansen om extra inkomsten te verwerven”. In een Kamerbrief over voortgang hoofdlijnen akkoord en prestatieafspraken Hoger onderwijs op 18 februari 2014: wordt gesproken “Versterking van samenwerking tussen onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven is een belangrijke opgave voor het hoger onderwijs. Met de prestatieafspraken zijn 17 nieuwe Centres of Expertise in het hoger beroepsonderwijs toegekend”.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
19
Op beleids- en strategisch nieuw is de politiek duidelijk: zoek samenwerking tussen de beroepspraktijk en het HBO. Er wordt een relatie gelegd tussen leren en economie, tussen praktijkopgaven en onderzoek, tussen opgave en opbrengsten waaronder innovaties. Politiek juridisch stimuleert men een samenwerking. Voorbeelden daarvan in Noord Nederland is het eerder genoemde ‘Leer arrangement van Vallue in the Valley, ENTRANCE1 en het Change Lab7 . Deze laatste moet conceptueel worden gezien. Ze stoelt op de theorie van ‘botsende systemen’ (Bruining & Uytendaal, augustus 2011) en is een methode die is gebaseerd op ‘expansief leren’ van Engestrom, om met belanghebbenden, bijvoorbeeld leraren, leidinggevenden en onderzoekers samen te werken aan een ontwikkelingsproces, daarin te leren als individu én als organisatie. Niet alleen hier zijn signalen zichtbaar die leren en werken aan elkaar koppelt, mogelijk in positieve zin “tot elkaar veroordeeld” .
7 Engeström ontwikkelde midden jaren negentig het zogeheten ‘changelab’ als een methode om met belanghebbenden, bijvoorbeeld leraren, leidinggevenden en onderzoekers samen te werken aan een ontwikkelingsproces. In een ChangeLab gaat het bijvoorbeeld om het ontwikkelen van gezamenlijke ambities, het verzamelen van informatie, het interpreteren van informatie, het verbinden van consequenties, het maken van actieplannen of het evalueren van producten en/of processen. De methode biedt een structuur om met onderzoekers, ontwerpers uit de scholen (directeuren, adjuncten en teamleiders), doelgroepen (leraren) en kritische vrienden te pendelen tussen theoretische concepten (1), gezamenlijke analyses en de ontwikkeling van praktische benaderingen (2) en ervaringen, evaluaties en onderzoek (3). De ChangeLab methode biedt een structuur voor belanghebbenden, projectleiders, verandermanagers en praktijkgerichte onderzoekers om in een leerwerkgemeenschap samen te werken. De methode is gebaseerd op de theorie van expansief leren van Engeström.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
20
1.2.2 Analyse van de directe omgeving De analyse van de directe (macro en meso-) omgeving is gericht op de primaire en secundaire belanghebbenden. Dit zijn de belanghebbenden rondom de centraal gestelde organisatie waarop dit onderzoek is gericht, namelijk Kenniscentrum NoorderRuimte van de Hanzehogeschool Groningen. In tabel 1 is de analyse zichtbaar. Tabel 1: Analyse van belanghebbende in directe omgeving Kenniscentrum NoorderRuimte
Belangengroep
Micro, meso of macro niveau (*)
Aard van het belang
Wijze van beïnvloeding
(*): Micro : krachten in organisatie van invloed op het vermogen om succesvolle relatie met klanten op te bouwen Meso: directe omgeving bedrijf / organisatie Macro: Brede maatschappelijke krachten die markt beïnvloeden
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
macro
Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid AWT (onderdeel van Min. OCW)
macro
NVAO
macro
De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie bij verdrag opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid om een deskundig en objectief oordeel te geven over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen.
Vereniging Hogescholen
macro
De Vereniging Hogescholen is de belangen- en werkgeversvereniging van de door de overheid bekostigde Nederlandse hogescholen. De aangesloten hogescholen zetten zich samen in voor de kwaliteit van onderwijs én praktijkgericht onderzoek. De Vereniging biedt een platform voor opinievorming en kennisdeling. De Vereniging Hogescholen is bovendien de belangenbehartiger van alle bekostigde hogescholen en dus een belangrijke gesprekspartner voor politiek, andere maatschappelijke organisaties en overheden
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) werkt aan een slim, vaardig en creatief Nederland. OCW wil dat iedereen goed onderwijs volgt en zich voorbereidt op zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Verder wil het ministerie dat iedereen cultuur kan beleven en dat leraren, kunstenaars en wetenschappers hun werk kunnen doen. De AWT wil een bijdrage leveren aan een kennissamenleving waarin iedereen met zijn talenten woekert, een cultuur waarin weetgierigheid, ondernemingszin en creativiteit tot bloei komen, en een toekomst waarin wij allemaal willen wonen
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
Nationaal (macro)
Nationaal (macro) advies aan Min. Van OCW. De AWT heeft de laatste jaren in samenwerking met honderden vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en van kennisinstellingen gewerkt aan zo’n tien adviezen en een aantal briefadviezen om de Nederlandse economie en samenleving nieuwe impulsen te geven: de overheid moet kiezen voor ambitie en voor excellentie (Inter)Nationaal (macro) invloed middels wetten, verordeningen, beleidsbrieven vanuit het belang van de Nederlandse en Vlaamse overheid Nationaal (macro)
21
Raad van Toezicht Hanzehogeschool College van Bestuur Hanzehogeschool Liaison platform Hanzehogeschool overgaand in Granting Group
meso
nationaal en internationaal. De Raad van Toezicht houdt toezicht op het beleid van College van Bestuur vanuit
meso
Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor het beleid en de organisatie van de Hanzehogeschool en legt verantwoording af aan de Raad van Toezicht
meso
Op 30 januari 2012 heeft het CvB de notitie ‘Kwaliteitsslag derde geldstromen onderzoek’ vastgesteld met als doel het verbeteren van het interne proces rondom het aanvragen van derde geldstromen (subsidies) voor onderzoek. Een uitvloeisel hiervan is dat tot een nieuwe werkwijze is besloten en dat het Liaisonplatform met ingang van 1 september 2012 verder is gegaan onder de naam Granting Group. Organisatie Hanzehogeschool (meso) De Granting Group werkt met vaste contact-personen naar de kenniscentra toe (accountmanagerschap) en heeft per thema een vast aanspreekpunt. De Granting Group is naast de voorzitter en stafdirecteur als volgt samengesteld: Jolanda Hekman, Henk Hofstra, Annette Dupree, Yvonne van Engelen, Charlotte Mulder, Alma Erenstein en Walther Moltmaker
Stafafdelingen Hanzehogeschool FEZ, M&C, O&O
meso
Kenniscentrum NoorderRuimte KCNR
micro en meso
Stuurgroep KCNR
meso (macro)
O&O: Onderwijs en Onderzoek: De experts van de kennislijn onderzoek dragen in dit aanvraagproces bij aan de verdere inhoudelijke vraagarticulatie in onderzoekstrajecten en denken mee over het uitbreiden van (regionale) consortia. De GrantWriter is ondersteunend bij het schrijven van subsidieaanvragen en levert proactieve ondersteuning van de kenniscentra bij (Europese) subsidiekeuzes. FEZ Financiële en Economische Zaken: adviseert over financiële zaken, stelt de begroting op en adviseert over cofinanciering. Ze is verantwoordelijk voor de financiële monitoring en bijsturing van lopende projecten. M&C Adviseert bij de communicatie paragraaf en huisstijlvereisten bij aanvragen en denkt constructief strategisch mee over de marketing- en communicatiestrategie; Adviseert verantwoordelijke op basis van strategische doelen HG; Is adviserend en faciliterend bij het opbouwen van (inter)nationale consortia; Onderzoek, onderwijs en beroeps praktijk verbinden met Praktijkgericht Onderzoek door actuele, maatschappelijke praktijkvragen. De Schools SABC, SIBK, SFM, zijn voor onderzoek vraagstukken ondergebracht bij de KCNR. bNR (zie hierna) is onderdeel van het KCNR en geeft KCNR een gezicht door het doen van onderzoek door mensen. Deans van de SABC, SIBK, SIFM en SIEN vormen de stuurgroep voor strategische keuzes voor KCNR
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
Raad van Toezicht vergadert 8 x per jaar.
De Granting Group heeft als doel het adviseren van de kenniscentra evenals de Portfolio Board Onderzoek over subsidie-gerelateerde onderwerpen. Het Granting Group overleg komt regelmatig bijeen en wordt voorgezeten door Patrick Tuil (stafdirecteur FEZ). In de overleggen waar de Granting Group agenda (en stukken) voor de Portfolio Board voorbereidt, zal Rob Verhofstad (stafdirecteur O&O) aanschuiven. Organisatie Hanzehogeschool (meso) Stafafdelingen Hanzehogeschool: Heeft kennis van Europese en nationale trends en ontwikkelingen en weet dit proactief door te vertalen naar de kenniscentra; Faciliteert bij lobbyfunctie; Is contactpersoon voor externe partijen (programma’s en regelingen); Signaleert algemene subsidie kansen kenniscentra.
Praktijkvragen in het belang van onderwijs en Noord Nederlandse (NoorderRuimte) beroepspraktijk gericht economieversterking, innovaties en leren Agendabepaling thema’s Lectoraten, en strategische doelen van het KCNR in positionering tussen de CvB doelen en de
22
Bureau NoorderRuimte bNR
micro
Bureau NoorderRuimte (BNR) is de operationele platform en uitvoerende organisatieonderdeel van KCNR. Als je bNR noemt bedoel je in een adem ook het KCNR. bNR IS het KCNR. Hoe werken studenten, docenten en onderzoekers/lectoren en de beroepspraktijk, samen aan vraagstukken die zijn geïnitieerd door het kenniscentrum KCNR, samen met de externe omgeving, de beroepspraktijk (de vijf O’s), van het kenniscentrum KCNR.
SABC onderwijs
Meso
SIA RAAK Platform Professionele Leeromgevingen (PPL)
macro meso
School of Academie van Bouwkunst, Bouwkunde en Civiele Techniek. SABC zit in een ‘herontwerp traject naar BBE. BBE is Bachelor Built Environment” ingegeven vanuit een Ministeriële landelijk voorgeschreven croho conversie van de opleidingen. SABC wil vanaf sept. 2015 jaar 1 BBE invoeren, en vervolgens de jaren 2,3 en 4, in resp. 2016. 2017 en 2018. Nationaal Regieorgaan Praktijk gericht Onderzoek Intern Hanze Platform voor onderzoek en ontwikkeling naar Professionele Leeromgevingen. Leiding door O & O Petra Cremers (zie ook bijlage 2)
ENTRANCE
Meso micro
De beroepspraktijk
meso en micro
Programmamanager Facilitair bedrijf
meso en micro meso en micro
Junior-Senior Onderzoekers Lectoren
micro micro
ENTRANCE is het ENergie TRANsitie CEntre. Het is een samenwerkingsverband tussen Hanzehogeschool en Energy Academie Europe sinds 2012 met BAM, Gasterra, Imtech en Gasunie op het gebied van Energie. EnTranCe the Energy Transition Centre is the hotspot of applied sciences for business an innovation. Students, researchers and companies with good ideas about the future of energy have the opportunities, the facilities, the technologies and the best possible network to develop their plans into the energy products and services the market demands. Bijdrage aan innovatie van de beroepspraktijk door onderzoek draagt bij aan economische- concurrentieen kennis positie en een ‘lerende economie’ en leren van betrokken individuele mensen Bewaken van strategische en programmatische lijnen van het KCNR De afdeling projecten en innovatie facilitair bedrijf van de Hanzehogeschool heeft kennis van ontwerp en inrichting fysieke en en conceptuele ruimte Voeren praktijkgericht onderzoek PO uit en zijn gebruikers en doelgroep
operationele doelen van KCNR Professionals van externe partners participeren in bureau NoorderRuimte. De vier schools, de pijlers onder het kenniscentrum, zien BNR als een belangrijke plek voor onderzoek en onderwijs en maken het herkenbaar voor hun studenten en docenten. De vier schools zorgen, via afspraken in Kenniscentrumverband, voor bezetting door studenten, docenten en onderzoekers. Verzorgd in de kern onderwijs. Onderzoek wordt in toenemen mate onderdeel van het curriculum.
Kennisdeling en ontwikkeling van Hanze Leeromgevingen d.m.v. Bijeenkomsten, overleggen, brainstorming, lezingen Brengt bedrijven, studenten en onderzoek doen bij elkaar op basis van People Planet en Profit- principe op investeringen initiatief door bedrijven, gedreven door innovaties op energiegebied.
Evaluaties van onderzoek en mening als gebruikers
Bewaken inhoudelijke thematische lectoraatslijnen gericht op actualiteit en relevantie en sturen PO
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
23
Hoofdstuk 2
Interne analyse
2.1
Interne analyse De onderzoeker legt in de interne analyse middels het 7S model een relatie met de visie van de organisatie KCNR en presenteert een onderbouwde brede pedagogische visie op verschillende niveaus. Er zijn zaken die goed gaan, maar ook die minder goed gaan, spanningen geven en vragen om verbetering. Het geheel is benaderd vanuit een sociaaleconomisch pedagogisch perspectief. De beroepspraktijk zoekt economische kansen in een kansrijke maatschappij die meer en meer sociaal wil zijn. Met die bril is geanalyseerd. De organisatie waarvan de onderzoeker een interne analyse maakt, is het Kenniscentrum NoorderRuimte (KCNR) en bureau NoorderRuimte (bNR) van de Hanzehogeschool Groningen. In deze interne analyse vormt het KCNR het mesoniveau en de bNR het micro niveau. Op meso niveau gaat het om beleid en organisatie, op micro niveau (studenten, docenten Lectoren, projecten)om gedrag en uitvoering. De interne analyse is onderdeel van de situatieanalyse en strategisch marketingplan. Hierin worden de organisatie, marketing en financiële situatie geanalyseerd. De uitkomst vormt de startgegevens voor de SWOT- analyse. Waar het externe deel van de situatieanalyse zicht begeeft op de kansen en bedreigingen, zullen de sterke en zwakke punten voortvloeien uit deze interne analyse. De interne analyse is dus van essentieel belang bij het formuleren van het strategisch innovatieplan. De volgende vraag staat hierbij centraal: welke interne omstandigheden zijn van invloed op de gewenste inhoud en het gewenste te ontwikkelen ontwerp (innovatieplan) voor een “ onderzoek-kennistransfer”, in een GAE Living Onderzoek Lab als professionele onderzoeksleerwerkomgeving(LWO)? Bij de interne analyse gaat het om de organisatie zelf. De uitkomsten van de interne analyse (IST) zijn bepalend voor het vaststellen van de kloof (gap) tussen de bestaande situatie en de gewenste situatie (SOLL). Deze gap en vooral het overbruggen ervan vormt het uitgangspunt voor de veranderstrategie en de aanrijpingspunten voor interventie (Kleijn & Rorink, 2012). Om de organisatie goed te analyseren wordt gekozen voor een preventieve doorlichting’, (Kleijn & Rorink, 2012) met als doel het tijdig, dat wil zeggen proactief, op systematische wijze in kaart brengen van de bestaande situatie (IST) inzake externe ontwikkelingen en sterke en zwakke punten van de organisatie. Om hier grip op te krijgen en de bestaande situatie te bepalen, maakt de onderzoeker gebruik van het integraal diagnose model 7S van McKinsey. Deze vormt een checklist voor een integrale organisatiediagnose. Hoofddoel van de analyse middels het 7S model van McKinsey is het inventariseren van de sterke en zwakke punten van het Kenniscentrum en vast te stellen of de S’en in balans zijn. Samen met invloedsfactoren die niet geordend worden, in het 7S model, maar wel relevant zijn dient de uitkomst als diagnose voor het formuleren van verbetersuggesties en is als zodanig een input voor de SWOT analyse Dit betekent een beschrijving en stand van zaken middels de 7S model van McKinsey factoren, én relevante ontwikkelingen die voor KCNR van belang zijn in termen van sterktes en zwaktes. (Deze zijn in de tekst van onderstaande analyse onderstreept). Op deze wijze wordt ook een direct verband gelegd tussen de micro-, meso-, en macrosituatie. Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
24
2.1.1 Interne analyse Kenniscentrum NoorderRuimte op basis van het 7S model van Mc Kinsey Zowel de factoren op zichzelf, in het 7S’en model van McKinsey, als ook de verbanden zijn belangrijk en spelen een rol. Het begint met de Shared Values als ‘mission statement’, dat wil zeggen dat deze ervoor zorgt dat de andere zes factoren in evenwicht zijn met elkaar en met de omgeving van de organisatie. De uitkomst van deze 7S analyse biedt de mogelijkheid om relevante suggesties op te stellen voor verbetering van PO in termen van innovatie-interventie(s). De sleutelfactoren Staf, Strategie, Structuur, en Systemen kunnen op korte termijn worden veranderd, de factoren Managementstijl, Sleutelvaardigheden en Significante waarden (Shared Values) kunnen alleen op lange termijn worden veranderd (Coppoolse & Vroegindeweij, 2010). 1 Shared values (Significante waarden) is een beschrijving van de gemeenschappelijk waarden en normen die de identiteit van de organisatie en instelling benoemen. Op strategisch (macro) niveau zijn de waarden van de Hanzehogeschool expliciet beschreven: “Zij wil een leergemeenschap zijn waar vier gedeelde kernwaarden centraal staan: verantwoordelijk, ondernemend, individuele ontplooiing en respect en actieve tolerantie” (College van Bestuur Hanzehogeschool Groningen, 2013). Van de Schools en Kenniscentra wordt gevraagd in dit perspectief activiteiten, organisatievormen en projecten te ontplooien. Het KCNR wil kansen aangrijpen om dit gestalte te geven. Het KCNR heeft op tactische (meso) niveau in een strategische keuze aangegeven “organisatorisch te willen verduurzamen’ zoals is aangegeven in het SMJP 2015 -2020. [S2]. De huidige visie en missie en waarden van de Hanzehogeschool bieden goede mogelijkheden innovatieve veranderingen in te passen, waaronder nieuwe “onderzoek en kennistransfer’. Op operationeel (micro) niveau heeft het KCNR in haar visiedocument voor de bNR (Hekman, Boer de, & Post, oktober 2012) dit geëxpliciteerd in de “Cultuur en waarden van het leerarrangement in de praktijk’ de volgende zes waarden benoemd: 1) Gelijkwaardigheid, samenwerken met leren als doel, 2) Diversiteit als kracht, 3) Gemeenschapszin, 4) Bedrijfsomgeving, 5) Duurzaamheid ethisch bewustzijn, professioneel handelen; en 6) Lerende Organisatie(s). Wat hierin positief opvalt is dat een visie ten aanzien van het functioneren van de bNR op micro niveau in diverse aspecten zichtbaar is gemaakt. Het zijn gedeelde waarden die elkaar bevestigen, en goed werkbaar. Maar er is ook spanning: De veelheid aan aspecten, de keuze een ‘leergemeenschap’ te willen zijn, gecombineerd met een kwalitatief omschreven ambitie, en de wijze van functioneren als bNR is in ontwikkeling, heeft nog te weinig focus, ontbeert richting, en roept een behoefte op dat het beter kan. Men is aan een ontwikkelingsfase toe. Onbekend is op welke wijze dit haalbaar is, met welke visie en met welk doel? Een echte leerwerkgemeenschap (met ontwerpprincipes op grond van pedagogische principes, leer theorieën en werkvormen) behoeft ontwikkeling en een nieuwe toepassing. [Z2]. 2 Strategy (Strategie) Het Kenniscentrum NoorderRuimte van de Hanzehogeschool Groningen. is een zogenaamde non-profit organisatie ingedeeld op hoofddoelstelling. Kenmerken van een non-profit organisatie zijn dat zij geen winstoogmerk heeft, er relatief veel professionals werken met hun eigen waardepatronen en know-how waar het management niet altijd grip op heeft, er vaak onvoldoende marktwerking is, en er vaak sprake is van een (wettelijke) monopolie ten opzichte van hun ‘klanten’ (Kleijn & Rorink, 2012). Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
25
In dit verband is het KCNR op te splitsen in drie respectievelijke niveaus: Strategisch, tactisch en operationeel niveau, en die vergelijkbaar zij met macro, meso- en microniveau. Daarbij staat het macroniveau gelijk aan het strategische niveau, het tactische niveau gelijk aan het meso niveau, en het microniveau gelijk aan het operationeel niveau. Zij beïnvloeden elkaar, staan niet los van elkaar en er dient samenhang te zijn. Op strategisch niveau gaat het om vragen als: wat willen we bereiken en waarom? Op tactisch niveau spelen de randvoorwaarden waaraan mogelijke oplossingen moeten voldoen een rol. Op operationeel niveau gaat het om invulling van ‘wat’, ‘hoe’, ‘wanneer’ en ‘waar’, om concrete maatregelen als oplossing van een probleem. Een kennis- en onderzoektransfer wordt zichtbaar op operationeel niveau. Een oplossing als LeerWerk Omgeving (LWO) uit zich bijvoorbeeld in het samenwerken van docentonderzoekers en Lectoren met andere partijen, en het met elkaar als Leergemeenschap willen ontwikkelen in kennis en dus leren. Doet zich hierbij een probleem voor dan moet gekeken worden naar de andere twee niveaus. Dan kan een oplossing worden gezocht. Van onderaf gezien oefent op deze wijze het operationeel niveau invloed op het tactische niveau die respectievelijk doorwerkt naar het strategische niveau. Van bovenaf gezien werkt dit evenzo, echter als sturing die bewust gewild is, in plaats van gevolg. Op strategische niveau heeft de Hanzehogeschool formeel vastgestelde strategische doelen die vastgelegd zijn in het Strategisch beleidsplan “Koers op kwaliteit” (College van Bestuur Hanzehogeschool Groningen, 2009) en in de Onderwijsvisie 2020 (College van Bestuur Hanzehogeschool Groningen, 2013). Beide documenten geven aan dat onderwijs, onderzoek en de praktijk geïntegreerd dienen te worden, waarbij samenwerking een uitgangspunt dient te zijn. (zie figuur 4). De onderwijsvisie van de Hanzehogeschool (College van Bestuur Hanzehogeschool Groningen, 2013)geeft aan dat deze het karakter dient te hebben van een “leergemeenschap” [S1]: “De Hanzehogeschool Groningen is de plek waar nieuwsgierige studenten, inspirerende Figuur 5 Integratie onderwijs, onderzoek en beroepsdocent-onderzoekers en betrokken praktijk (Bron: Onderwijsvisie 2020, Hanze. 2013) werkveldpartners elkaar tegen komen, versterken en van elkaar leren. Samen zijn zij de leergemeenschap.(College van Bestuur Hanzehogeschool Groningen, 2013). Het College van Bestuur benoemt in “Koers op Kwaliteit” (College van Bestuur Hanzehogeschool Groningen, 2009) de doelen van onderzoek: “praktijkgericht onderzoek in omvang vergroten en kwaliteit versterken”. Ook de missie van de Hanzehogeschool verwoord:“ De Hanzehogeschool Groningen, University of Applied Sciences, wil vanuit een Europees perspectief op hoger onderwijs de belangrijkste partner van de bedrijven en instellingen in Noord-Nederland zijn bij het opleiden van professionals en het ontwikkelen van toepasbare, praktijkgerichte kennis [...] Over specifiek innovatie en praktijkgericht onderzoek wordt genoemd: “ Een belangrijke extra impuls voor kennisontwikkeling en innovatie is praktijkgericht onderzoek, bij uitstek gericht op kennisvalorisatie: onderzoek dat (bestaande en nieuwe) kennis omzet in
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
26
economische en maatschappelijke meerwaarde en zich daarbij ook op fundamentele en strategische vragen voor de langere termijn richt”. Op tactisch niveau stelt het SMJP 2015-2020 van het KCNR: “De aanpak is daarbij voornamelijk gericht op het verder inhoudelijke verdiepen en het organisatorisch verduurzamen van de inhoudelijke speerpunten”. Het KCNR heeft als vervolg op eerdere samenwerking in onderzoeksactiviteiten met de Provincie Drenthe een nieuwe contract afspraak gemaakt in een Groningen Airport Eelde (GAE) “Onderzoek Living Lab”. Doel hiervan is vanuit een educatiebasis onderzoek- en onderwijs activiteiten te ontwikkelen in voor het Vliegveld passende thema’s als Duurzaamheid, Energie, Mobiliteit en Ruimtelijke ordening, waarbij een Leer Werk Omgeving (LWO) een verbindend element is. Voor alle betrokken partijen (de vijf O’s) zal het interessant zijn om aan te sluiten. Het doel van KCNR is door onderzoek een vervlechting van inhoud :(1) de driehoek leefomgeving, thema’s en lectoraten en partijen (2): de driehoek onderzoek, onderwijs en werkveld (zie figuur 5) te bewerkstelligen. Dit sluit aan bij de missie zoals aangegeven in het SMJP 2015-2020: “De participatie van vertegenwoordigers vanuit bedrijven, overheden en andere organisaties wordt verder vergroot en het aantal junior medewerkers (studenten) groeit door”. Op operationeel niveau heeft het KCNR zich voorgenomen met het inrichten van een LWO “GAE Onderzoek Living Lab” stappen te kunnen maken op alle niveaus. Daarmee maakt zij een explicitering van: “Een organisatievorm die de komende jaren verder wordt doorontwikkeld is de samenwerking tussen onderwijs, onderzoek en werkveld via bureau NoorderRuimte (bNR)”, zoals verwoord het in het SMJP 2015-2020. Deze kan via de bNR van KCNR worden aangestuurd. Dit sluit ook aan op de strategische doelen op meso en macro niveau. Figuur 6: Vervlechting Inhoud en partijen
3 Structure (Structuur) Kenniscentrum NoorderRuimte bestaat sinds begin 2008 en heeft sindsdien een goede groei doorgemaakt. Het strategisch Meer jaren plan beschrijft: “Het aantal externe opdrachten is gestegen, evenals het aantal betrokken studenten, docent-onderzoekers en lectoren. Hierdoor is de onderzoekscapaciteit sterk gegroeid (in 2013 het aantal van 60 medewerkers) en het netwerk van het Kenniscentrum uitgebreid.(SMJP, 2009)). Het organogram van KCNR ziet er als volgt uit (zie figuur 6). Vier Schools zijn aangesloten (SABC, SFM, SIBK, en SIEN) bij KCNR en zij bestaat uit zeven Lectoraten (Facility Management, Krimp & Leefomgeving, Maatschappelijk Vastgoed, Mariene Wetlands Studies, Ruimtelijke Transformaties, Smart Mobility, en Vastgoed). Een EPI Centrum voor Aardbevingen en de Ondergrond onderdeel uit van NoorderRuimte. Het Kenniscentrum ambieert uitbreiding met een lector op dit gebied. Het strategische meerjarenplan van de Hanzehogeschool Koers op kwaliteit en de uitwerking daarvan op onderzoeksgebied in Versterkt verder met praktijkgericht Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
27
onderzoek is voor het Kenniscentrum aanleiding om ook haar eigen strategie voor de komende jaren te bepalen. Het KCNR is een non-profit organisatie en kenmerkt zich als adhocratie-structuur volgens de configuratietheorie van Mintzberg (Kleijn & Rorink, 2012). Zoals uit observaties van overleggen en bijeenkomsten, de groei-ontwikkeling na ontstaan van KCNR en blijk geeft uit interviews kenmerkt deze adhocratie zich als een “complexe en dynamische Figuur 7 Organogram Kenniscentrum NoorderRuimte omgeving waarbij innovatie en samenwerking in projecten noodzakelijk is, veel taakspecialisatie en een gemiddeld hoog opleidingsniveau gevraagd wordt, expertise een belangrijker machtsmiddel is dan hiërarchie, en de strategische top is continue bezig met strategiebepaling” (Kleijn & Rorink, 2012). 4 Systems (Systemen) Ook de Hanzehogeschool heeft een zeer sterk ontwikkelde onderwijssystemen in termen van beoordeling en toetsing. Niet in de laatste plaats onder invloed van de landelijke Onderwijsinspectie. Reguliere onderwijs accreditatie cycli, die jarenlang hamert op het borgen van onderwijskwaliteit in termen van exameneisen en toetsing heeft gezorgd voor een moeilijk of niet veranderbare werkwijze op dit vlak. Dit zich laat meten in beschreven normen én te behalen Credits (EC’s) die ook gehanteerd worden in PO in bNR van het KCNR. Op dit moment is de focus bij praktijkgericht onderzoek meer op onderwijseindtermen (o.a. EC’s) van Hanze-belangen en minder op belangen van de omgeving (de vijf O’s). [Z2]. Een ophanden zijnde croho-conversie van opleidingen kan mogelijk openingen bieden . Bijvoorbeeld door nieuwe onderwijseind-termen toe te passen bij het invoeren van een vrijere invulling van nieuwe leermodules, en deze mogeljk te integreren met praktijk-leernormen en beoordelingen. In het hoofdlijnenakkoord Hogescholen in Strategie Hoger Onderwijs (TeWinkel, W., & Juist, N., 2012) komt de samenwerking met het bedrijfsleven duidelijk ter sprake. Die samenwerking moet het hoger beroepsonderwijs en praktijkgericht onderzoek toekomstbestendig maken. Expliciet wordt samenwerking met het werkveld genoemd met een focus op kenniscirculatie en valorisatie. Samenwerken, elkaar zoeken en vinden, vraagarticulatie, een respectvolle houding naar elkaar toe, in een organisatie wijze die recht doet aan PO is nu niet altijd het geval. 5 Style of management (Management stijl). De cultuur van het KCNR van de Hanzehogeschool te Groningen kenmerkt zich als een positieve waarin een vertrouwelijk sfeer heerst. Men gaat open en informeel met elkaar om. Resultaat en werkplezier zijn kenmerken van deze positieve omgangscultuur. De stijl kan het best omschreven worden als democratisch participatief(Kleijn & Rorink, 2012). Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
28
Het mensbeeld dat KCNR is geëxpliciteerd in het visie document van bNR in een aantal aspecyen: 1) Gelijkwaardigheid, samenwerken met leren als doel, 2) Diversiteit als kracht, 3) Gemeenschapszin, 4) Bedrijfsomgeving, 5) Duurzaamheid ethisch bewustzijn, professioneel handelen; en 6) Lerende Organisatie(s), (Hekman et al., oktober 2012). Vanuit deze waarden heeft de KCNR/bNR ook een gewenste situatie in uitgangspunten voor functioneren van bNR geformuleerd en expliciet beschreven in tien aandachtspunten 8. Deze waarden en uitgangspunten voor functioneren vormt ook de basis voor het leiderschap profiel waar KCNR op selecteert. Dit geldt met name voor junior medewerkers. Zo wil het KCNR een waarde gestuurde netwerk-organisatie zijn, met behoud van de authentieke persoonlijke kwaliteiten van alle individuele medewerkers. De organisatie is te nieuw om al te kunnen spreken van verandering van een eerdere naar een nieuwe werkwijze. De individuele samenstelling en werkwijze organisatie KCNR: het KCNR bestaat uit zo’n 60 medewerkers die meer of minder in deeltijd werkzaam zijn. Een aantal medewerkers heeft aan elkaar gerelateerde deeltijdbanen (Lectoren, sommige docent onderzoekers en junior onderzoekers). Er is één Programmamanager en vier ondersteunende diensten (facilitair, communicatie, management en financieel). Boven de Lectoren groep enerzijds en de Programmamanager anderzijds staat een Stuurgroep bestaande uit de Deans van de vier deelnemende School SABC, SFM, SIBK en SIEN. In een klein onderzoek naar de werkwijze van organisatie die bepaald wordt door mensen is een ‘kleurentest” gedaan onder een 15 tal medewerkers (Caluwé & Vermaak, 2002). Rood maar vooral wit is daarin overheersend met groen als derde in aantal. De witte veranderaars gaan uit van de zelforganiserende vermogens van mensen en hun organisaties. Het doel, dat vooraf nauwelijks wordt omschreven, wordt stap voor stap benaderd. Rode veranderaars zijn geneigd in veranderingsprocessen in eerste instantie de 'zachte' aspecten van een organisatie aan te pakken. Je stelt de talenten en ambities van de medewerkers van de betreffende organisatie centraal. Rode veranderaars streven er naar een optimale 'fit' tussen organisatie en medewerkers tot stand te brengen. De rode veranderaar stuurt op veranderingen in gedrag, sfeer, mate van welbevinden en motivatie. 6 Staff (Staf) In de adhocratie wat de KCNR /bNR is, zijn (senior- en junior)onderzoekers, Lectoren en het management werkzaam. Studenten heten bij het bNR (en dus KCNR) junior-medewerker. Het gehele korps bestaat uit overwegend jonge geselecteerde (studenten moeten ‘solliciteren’ bij bNR) ‘kenniswerkers’, zijn erg gemotiveerd, zeer goed opgeleid en hebben goede (onderzoekende)houding om in een kennisintensieve organisatie werkzaam te zijn. Als het om ‘socialisatie’ gaat en hoe de groep te ‘managen’ dan ‘kun je geen betere groep hebben. Bijvoorbeeld bij teambuilding en brainstroming.
8
Vanuit deze waarden zijn uitgangspunten 1): de plek waar studenten, docenten en externe betrokkenen samen werken en leren aan PO, 2): multidisciplinair! Als middel om goede producten te verkrijgen en als doel om studenten voor te bereiden op de praktijk, 3): een onderwijsvorm waarin de individuele ontwikkeling van studenten centraal staat,4): onderzoekend en eigenzinnig en past in het excellentie programma van de HG, 5): de plek waar mensen van het KCNR + externen werken als initiator en inspirator, als onderzoeker, als kwaliteitsbewaker, als expert, of als opdrachtgever, 6): de mogelijkheid voor bedrijven, overheden, en andere instellingen om betrokken te raken bij de opleiding van jonge professionals en bij het PO in het KCNR, 7): input voor het KCNR, de onderzoekers en lectoren, zij zijn verantwoordelijk voor het ‘opschalen van- en reflectie op’ de onderzoeksresultaten uit bNR, 8): de springplank voor studenten naar Masteropleidingen door in het programma aandacht te besteden aan de ‘academische houding’, 9): de mogelijkheid voor de gemotiveerde MBO leerlingen- met HBO ambities- om te participeren in PO op het HBO niveau, 10): een fysieke en wervende plek voor leren, onderzoeken, ontmoeten en ontwikkeling.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
29
In dat geval denkt men positief mee als creatieve kenniswerkers in een netwerkorganisatie. Mensen vinden het nagenoeg zonder uitzondering geweldig dat zij mee mogen denken en onderdeel mogen uitmaken van de huidige gemeenschap, die beschikt over een aantal begaafde creatieve grensoverschrijdende denkers, en ‘duurzaam en ideële hogere doelen’ in kennis en innovatie nastreeft. Deze sfeer onder mensen en hun gedrag schept nagenoeg ideale omstandigheden en (schier oneindig) veel mogelijkheden om te kunnen komen tot innovaties. Ook als het om iets geheel nieuws zou gaan. 7 Skills (Sleutelvaardigheden) Zijn er ook uitstekende kwaliteiten? Blinkt het KCNR ook ergens in uit? In aansluiting op de, eerder geformuleerde, managementstijl en staf heeft KCNR/bNR ook in het onderwijs en onderzoek aandacht voor de pedagogische principes van leren. Het leren ‘volgens Illeris’ staat centraal. Aandacht voor inhoud, drijfveren en interactie (illeris) en werken naar zelfsturend leren is beschreven in het visie document van bNR (Hekman et al., oktober 2012). De sleutelvaardigheden kunnen niet los gezien worden van de kwaliteiten van de staf ( harde en zachte kant) die positief zijn. Dit schept ook een positieve ‘innovatieve’ sfeer bij het KCNR /bNR. Men gaat met respect met elkaar om in het KCNR /bNR , docenten hebben oog voor de student (junior medewerker)ook als mens. In die sfeer voelt de student zich veilig en wordt goed gebruik gemaakt van de potentiele kwaliteiten van elkaar over en weer.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
30
Hoofdstuk 3
Methodologische verantwoording
In dit hoofdstuk staat de methodologische verantwoording beschreven. In het eerste deel (Hoofdstuk 3.1) wordt het conceptueel ontwerp beschreven dat uitmondt in het theoretisch kader (reeds in hoofdstuk 1 en 2 beschreven). Het is het antwoord op de eerste deel vraag. Deel twee van dit hoofdstuk (Hoofdstuk 3.2) beschrijft het onderzoekstechnische ontwerp. Dit is een verdere uitwerking van het onderzoek waarin veder in wordt gegaan op het soort onderzoek, onderzoekstrategie, de onderzoeksinstrumenten en de analyse methoden. 3.1 Het conceptuele ontwerp Het conceptuele ontwerp bestaat uit de doelstelling van het onderzoek, die zichtbaar wordt gemaakt in een conceptueel model, en een onderzoeksmodel, om te laten zien hoe die doelstelling te bereiken. Er is kennis nodig om dat doel te bereiken. Hiervoor zijn onderzoeksvragen bedacht waarvan de antwoorden leiden tot kennis die nodig is bij het realiseren van die doelstelling. Tenslotte zal hij de kernbegrippen, die een centrale plaats in het onderzoek innemen, definiëren en verklaren. Het conceptuele model van professionaliseringstaak P2 is in figuur 7 schematisch weergegeven. Daarbij is de huidige situatie van PO de onafhankelijke variabele en onderzoek en kennistransfer in een GAE de afhankelijke variabele. Interne en externe factoren zijn van invloed op de keuze voor de veranderstrategie.
Externe factoren Gewenste situatie PO: “Onderzoek en kennistransfer in “GAE Onderzoek Living Lab”
Huidige situatie PO
Interne factoren Figuur 8 Conceptueel model P2: GAE onderzoek en kennistransfer in GAE voor beter Praktijkgericht Onderzoek bij KCNR
Figuur 8 laat de relatie zien van onderzoeken P1, P2 en P3 en de relatie t.o.v. elkaar, en sluit aan bij het conceptuele model van figuur 7. Het toont wat er precies plaatsvindt aan onderzoek en analyses in dit onderzoek P.2, namelijk de rechte lijn om van de huidige situatie (IST) naar de gewenste situatie (SOLL) de “gap” tussen IST en SOLL.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
31
Figuur 9: Aanpakmodel Master ET: relatie P1, P2 en P3: verbeteren Praktijkgericht Onderzoek KCNR
3.1.1 Doelstelling Bij het Kenniscentrum NoorderRuimte wordt Praktijkgericht Onderzoek (PO) gedaan. In P1 zijn de kritische succesfactoren voor beter PO in relatie tot de huidige situatie in beeld gebracht. Het doel van dit vervolgonderzoek in P.2 is om door het maken van een organisatiediagnose helder te krijgen wat de relatie is tussen het gesignaleerde probleem in P.1 (met een focus op de ‘kennistransfer' ) en de interne en externe omgeving om zodoende tot een verantwoorde innovatie te komen. De centrale vraag van P.2 “Hoe kunnen we de kennis en resultaten van onderzoek, (mét stage- en afstudeer-onderzoek door en met studenten, docenten en Lectoren) ' genaamd de kennistransfer' beter ten goede laten komen aan het werkveld?" , is de voorbereiding van een interventierichting, door de kwestie in het perspectief te zetten van de huidige situatie en de interne en externe omgeving om tot gewenste situatie en een verantwoorde innovatie te komen. Deelvragen zijn: 1. 2. 3. 4. 5.
Wat is de gewenste situatie in relatie tot de centrale vraagstelling? Welke invloed hebben de interne factoren zijn op de centrale vraagstelling? Welke invloed hebben de externe factoren zijn op de centrale vraagstelling? Wat is de huidige situatie in relatie tot de centrale vraagstelling? Welke innovaties kunnen worden aanbevolen om te voldoen aan de centrale vraagstelling?
3.1.2. Onderzoeksmodel Dit onderzoek in P2 is gebaseerd op het integratie model van geplande verandering (zie figuur 9) (Kleijn & Rorink, 2012). Om te komen tot een realistische antwoord op de hoofdvraag in de vorm van een implementatie van een ontwerp dat zal leiden tot een gewenste verandering is een situatieanalyse van belang. De situatie analyse wordt gedaan aan de hand van literatuuronderzoek en kwalitatief onderzoek.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
32
Figuur 10: Onderzoeksmodel P2 : Integratiemodel van geplande verandering (Kleijn en Rorink, 2011)
Het onderzoek is een praktijkgericht cyclisch onderzoek met een ontwerpgerichte benadering. Dit wordt in hoofdstuk 3.2.1 verder toegelicht en uitgewerkt. 3.1.3 Begripsbepaling Het conceptuele model (zie figuur 7) geeft de verbanden van oorzaak en gevolg aan op hoofdlijnen in P2. De twee kernbegrippen in de gewenste situatie zijn onderzoek en kennistransfer en GAE Onderzoek living Lab, en zijn in deel één (P.1) in van dit onderzoek reeds globaal geïntroduceerd in termen van probleemfactoren en aandachtspunten. De begrippen zijn verklaard in het theoretisch kader van dit onderzoek (P.2) zie hoofdstuk 1. In P.2 staat de vraag centraal welke externe en interne omstandigheden van invloed zijn op de ideaaltypische vorm van kennistransfer van onderzoek en onderwijs naar de beroepspraktijk als inrichting op basis van werkvorm, pedagogische principes en leer theorieën als LWO. De begrippen Interne analyse , externe analyse, SWOT-analyse en Confrontatiematrix zijn in hoofdstuk 3.1.2 besproken. Voor veel gebruikte afkortingen en benamingen zie bijlage 1. 3.2
Onderzoekstechnische ontwerp
3.2.1 Soort onderzoek Dit onderzoek is een praktijkgericht cyclische onderzoek vanuit een interpretatief onderzoeksparadigma (de Lange et al., 2011), ofwel sociaal constructivistisch perspectief aangegaan. Een toelichting en relatie met de pedagogische visie van de onderzoeker is zichtbaar in bijlage 4. Het onderzoek beoogt een bijdrage te willen leveren aan de praktijkinnovatie. Het doel is het leveren van concrete oplossingen en/of producten voor een praktijkprobleem. Omdat het een oplossings- c.q innovatiegericht karakter heeft is legt dit een basis voor het toepassen van ontwerpgerichte methode, vanwege een probleemdefinitie in de praktijk (zie ook theoretisch lader van hoofdstuk 1). Dit onderzoek P.2 volgt een eerste cyclus van een iteratieve cyclus van ontwerp, actie, analyse en herontwerp. In de P.3 zal deze iteratie een vervolg krijgen gericht op de Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
33
gekozen innovatie. Een schematische ontwerpbenadering is aangegeven in het aanpakmodel Master ET (figuur 8) (met de relatie naar fasering van onderzoeken P.1, P.2 en P.3) en figuur 10 (ontwerpgericht onderzoek en relatie met praktijkstroom) . Hierin is een afweging gemaakt tussen actiegericht onderzoek 9 en ontwerpgericht onderzoek, die verwant aan elkaar zijn.
Figuur 11 Schematische weergave van de ontwerpbenadering (Bron: Aken, J. E., & Andriessen, D. (2011))
Er is gekozen voor ontwerpgericht onderzoek omdat deze een extra cyclus in zich heeft in vergelijking tot actieonderzoek, namelijk een ontwerp cyclus. Deze karakteriseert zich in een meer doelgerichter ontwerpbenadering die ingaat op een gezochte innovatie. Voor ontwerpgericht onderzoek geldt: “De onderzoeker en de betrokkenen brengen samen een verbetering in de praktijksituatie tot stand” (de Bruïne, Everaert, Harinck, Riezebos-de Groot, & van de Ven, 2011), en voor actieonderzoek blijft het allerbelangrijkste de nadruk op een reflectief onderzoekmatige houding. (de Lange et al., 2011)). Deze lijkt heel erg op het ontwerpmodel Educational Design Research (EDR) van Andriessen (2007), McKenney and Reeves (2012), and Wals and Alblas (1997), die spreekt van een praktijkstroom en een kennisstroom. (zie figuur 11). Deze is gebruikt in het ontwerpgericht onderzoek van Petra Cremers naar de zeven ontwerpprincipes voor een LWO vanuit het Platform Professionele Leeromgeving (PPL) van de
9 “Actieonderzoek zet aan tot dialoog met collega’s of de doelgroep. De betrokkenen in het onderzoek worden expliciet uitgenodigd te participeren. De onderzoeker en de betrokkenen brengen samen een verbetering in de praktijksituatie tot stand. Dit element heeft actieonderzoek gemeen met ontwerponderzoek, waarbij ook samenwerken en samen ontwikkelen van verbetering centraal staan. Ontwerpgericht onderzoek heeft echter een extra cyclus t.o.v. die van actiegericht onderzoek namelijk het ontwerp van de innovatie.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
34
Hanzehogeschool. Dit is in lijn met de theorie van Gibbons et al. (1994) die stellen dat onderzoek méér is dan ‘Applied research’ (Borgdorff et al., 2007).
Figuur 12: Educational Design Research based on Andriessen (2007), McKenney and Reeves (2012), and Wals and Alblas (1997) Bron: Cremers, P. H., Wals, A. E., Wesselink, N., & Mulder, M. (2014).
Ook bij ontwerpgericht onderzoek kan de praktijk al profiteren tijdens het lopende onderzoek. De onderzoeker is bij deze werkwijze zowel ontwerper van nieuwe methoden (P.2), adviseur of veranderaar (P.3) als onderzoeker (P.1). “Doordat het onderscheid tussen onderzoeken en toepassen wordt losgelaten vervalt ook het onderscheid tussen onderzoeken en adviseren. De onderzoeker onderzoekt door te adviseren en is daarmee een reflectieve adviseur geworden. De adviseur reflecteert op de praktijk en dat levert nieuwe kennis op. Het is meer dan het toepassen van bestaande kennis. Het creëert nieuwe kennis door multidisciplinaire samenwerking, reflectie en sociale verantwoordelijkheid. (Weert & Andriessen, 2007). 3.2.2 Onderzoekstrategie De onderzoeksstrategie is in dit onderzoek een enkelvoudige gevalsstudie. (Verschuren, 2007) en betreft een onderzoek deel en een beschrijvend deel. Onderzoek wordt gedaan naar de inrichting van de GAE Onderzoek Living Lab, en een beschrijving van de randvoorwaarden van een GAE, als concept van een innovatie inrichting, geformuleerd in drie scenario’s. Immers een gewenste situatie kan niet onderzocht worden, deze dient voort te komen uit de zoektocht naar de ideaaltypische vorm van ‘onderzoek – en kennistransfer’, genaamd “GAE Onderzoek Living Lab. In deze case worden de relaties onderzocht, in P.2 door literatuuronderzoek maar vooral kwalitatieve diepte interviews. Dit wordt gecombineerd met een brede doorlichting van buitenaf. De uiteindelijk te kiezen innovatie inrichting komt voort uit één van de drie strategieën hoe de gewenste situatie (GAE Living Lab) bereikt kan worden. In de P.3 kan dan vervolgens met een Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
35
ontwerpgerichte in een verdergaande iteratieve cyclus, middels seriële gevalstudies (een aantal keren na elkaar uitvoeren) door ze te laten voldoen aan de “prescriptieve regels die aan een ontwerp ten grondslag liggen , te testen in meerdere situaties of gevallen”. (Aken & Andriessen, 2011). 3.2.3 Onderzoeksinstrumenten Kwalitatieve interviews, literatuuronderzoek en observaties zijn de dataverzamelings-methoden waarvan in deze P.2 hoofdzakelijk gebruik is gemaakt. In dit praktijkgerichte onderzoek is gebruik gemaakt van zowel kwantitatieve als kwalitatieve instrumenten. Observaties vanuit mijn functie als Docent Onderzoeker en ProjectManager bij het KCNR. Zowel primaire als secundaire bronnen zijn daarbij geraadpleegd. De primaire bronnen bestaan uit kwalitatieve diepte interviews van direct betrokkenen, zowel binnen als buitende Hanzehogeschool, visiedocumenten van de eigen organisatie en overheidspublicaties en wetenschappelijke literatuur over leer-theorieën van LWO’s. De secundaire bronnen zijn afkomstig van het internet voor algemene verduidelijking en soms ter ondersteuning van de primaire bronnen. 3.2.4 Analyse methoden In tabel 2 wordt het onderzoeksmateriaal schematisch weergegeven. Bronnen
Specificatie
Ontsluiting
Deelvragen en hoofdvraag Personen Intern Hanze: Medewerkers KCNR en M&M Sleutelpersonen KCNR en BNR bij Onderzoek en Onderwijs aan de Hanzehogeschool Personen Extern: Werkveld vertegenwoordigers GAE (Provincie Drenthe) en kwartiermaker van de Hanze Literatuur
Observaties Bijeenkomst PPL Websites De resultaten Personen
Kwalitatieve Interviews Kwalitatieve Interviews
-Her-raadpleging Literatuur als bron uit het P1 onderzoek (nadere analyse) -Visiedocumenten organisatie en overheid: SMJP KCNR, BNR, Onderwijsvisie 2020, Gedragscode PO HBO raad -Literatuur LWO, Organisatie, Gedrag, Documenten Interne en externe omgeving, wandelgangen informatie
-Inhoudsanalyse
Betrokkenen van de Hanzehogeschool bij PO, LWO van diverse Kenniscentra en O&O, onder leiding van Petra Cremers Diverse SWOT analyse en confrontatiematrix Intern Hanze: Kleurentest onder 15 pers. KCNR
accentkeuzes voor innovatie-richtingen
-Inhoudsanalyse -Inhoudsanalyse -Inhoudsanalyse
Inhoudsanalyse Inhoudsanalyse Kwantitatieve analyse
Tabel 2: Schematische weergave van onderzoekmateriaal in P.2
3.2.5 Validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek De validiteit van dit probleem-analytisch vooronderzoek is vanuit triangulatie denken ingericht. De kwalitatieve interviews van personen vanuit meerdere perspectieven, de eigen observaties en aanvullend literatuur onderzoek borgen een triangulatie. Conclusies zijn uitsluitend gemaakt op grond van wat anderen hebben verteld. Eigen ervaringen daarin, die een bias zouden kunnen gaan vormen, zijn dan ook niet meegenomen in dit onderzoek, om de betrouwbaarheid, of beter intersubjectiviteit, vanwege het kwalitatieve karakter, te bewaren. De rol van de opdrachtgever in deze is bijzonder. Hij, Philip Broeksma is kwartiermaker voor de LWO GAE. De onderzoeker heeft de vrijheid gehad om zonder Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
36
beïnvloeding het inhoudelijke onderzoek te kunnen doen. De onderzoeker heeft een volledig onafhankelijk traject kunnen belopen, inclusief de keuze voor de scenario’s en advies. De doelen van de kwartiermaker en van de onderzoeker waren identiek: een GAE Living Lab dat werkt, met name vanuit onderzoek en het ‘leren’ van individu en organisatie.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
37
Hoofdstuk 4
Presentatie van de resultaten
4.1 SWOT analyse Een SWOT analyse vormt de verbinding tussen onderzoek en strategie keuze en is daarmee een kernonderdeel voor het innovatieplan. De input voor het voor de SWOT wordt gevormd door de output uit het in kaart brengen van de interne en externe omgeving in de situatieanalyse. Voldoende voor een omgevingsanalyse zijn de twee belangrijkste kansen en de meest bedreigende twee ontwikkelingen. Deze elementen worden in de SWOT genoteerd, en worden vanuit die kansen, bedreigingen, sterktes en zwaktes zal de onderzoeker in hoofdstuk 6 drie strategische scenario’s opstellen. Daarna worden deze opties geëvalueerd en zal de onderzoeker als adviseur een keuze adviseren aan de opdrachtgever. De SWOT analyse ziet er als volgt uit: Strenghts (Sterktes): de sterke punten van organisatie zelf; controleerbaar (Intern) Weakness (Zwaktes) zwakke punten uit organisatie zelf; controleerbaar (Intern) Opportunites (Kansen): kansen van de organisatie; niet beheersbaar (Extern) Threats (Bedreigingen): bedreigingen van de organisatie ; niet beheersbaar (Extern) Tabel 3 SWOT analyse GAE Onderzoek Living Lab bij KCNR
SWOT Positief analyse PO Intern Sterktes 1 In de visie van de Hanzehogeschool op meso (CvB, en KCNR/BNR) niveau wordt samenwerking in een Leerwerkgemeenschap (onderwijs, onderzoek én beroepspraktijk) expliciet onderkend.
Extern
Negatief
Zwaktes 1 Echte interne leerwerkgemeenschap ( met ontwerpprincipes op grond van pedagogische principes, leer theorieën en werkvormen) behoeft ontwikkeling en toepassing.
2 Strategische keuze voor duurzame transitie (‘organisatorisch verduurzamen’) van het KCNR/BNR omschreven in SMJP 2015-2020.
2 Focus bij praktijkgericht onderzoek meer op onderwijseindtermen (o.a. EC’s) van Hanze-belangen en minder op belangen van de omgeving (de vijf O’s)
Kansen 1 Eerdere ervaringen met ontwerpprincipes uit Leerwerk-gemeenschap Vallue in the Valley, en eigen onderzoek resulterend in ontwerpprincipes voor LWO
Bedreigingen 1 De afnemende kennisconcurrentiepositie van de beroepspraktijk (hij is zelf niet in staat zijn praktijkvraag en daarmee onderzoeksvraag naar innovatie te formuleren) 2 Er is te weinig notie en begrip voor de pedagogische en leer theoretische succes principes van een LWO bij de beroepspraktijk
2 Bereidwilligheid van een strategische partner uit de beroepspraktijk actief bij te willen dragen aan LeerWerk Omgeving (LWO) gemeenschap (GAE Living Lab) om PO in het HBO mee te willen helpen ontwikkelen, inhoudelijk en financieel.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
38
4.2 Confrontatiematrix In dit hoofdstuk worden de resultaten uit de intern en externe analyse (Hoofdstuk 1 en 2) in een confrontatiematrix zichtbaar gemaakt. In een overzicht wordt duidelijk gemaakt hoe de diverse items uit de SWOT –analyse “tegen elkaar “worden afgezet. De confrontatiematrix maakt duidelijk of de kansen échte kansen zijn, als ze afgezet worden tegen de eigen sterke punten. Ook wordt daarin duidelijk of de kansen teniet worden gedaan door de zwakke punten in de eigen organisatie. De SWOT analyse krijgt pas echt waarde, in een mooi overzicht ook getoond, door de conclusies die daaruit kunnen worden getrokken en zichtbaar zijn gemaakt in de confrontatiematrix. De gegevens worden geïnterpreteerd en beargumenteert in Hoofdstuk 5. De conclusies worden besproken in Hoofdstuk 6. Tabel 4 Confrontatiematrix Praktijkgericht Onderzoek KCNR
Confrontatiematrix Kansen PO
Bedreigingen
Sterktes
BS: S2 B1 De strategische mogelijkheid van consolideren en beheersen.
KS: S1 K2 De strategische mogelijkheid van ontwikkeling en groei. Inrichting van een GAE Onderzoek Living Lab als Leerwerkgemeenschap (onderwijs, onderzoek én beroepspraktijk) in samenwerking met strategische partner uit beroepspraktijk
Zwaktes
Een organisatorische verduurzaming ambitie van de Hanze in de vorm van een GAE Living Lab kan de dreiging van een afnemende kennisconcurrentiepositie van de beroepspraktijk wegnemen.
KZ: K1 Z2 De strategische mogelijkheid van versterken en verbeteren.
BZ: Z1 B2 De strategische mogelijkheid van stoppen en saneren.
Ervaring uit de Leerwerkgemeenschap “Vallue in the Valley” in overleg met de beroeps-praktijk (de vijf O’s, met deelname- en innovatiebelangen, en praktijkvragen), en betrekken in de strategie, profilering, visie, ontwerp en innovatie van een nieuw GAE onderzoek Living Lab .
Het daadwerkelijk toepassen en in praktijk brengen van een nieuwe leerwerkgemeenschap (LWO GAE Onderzoek Living lab) en het inrichten en in werking stellen, kan het te kort aan notie en begrip voor pedagogische en leer theoretische principes wegnemen
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
39
Hoofdstuk 5
Analyse en bespreken van gegevens
5.1
Interpretatie van de onderzoeksgegevens In deze analyse beargumenteert de onderzoeker de interpretatie van de onderzoeksgegevens, vanuit de centrale vraagstelling, door de vraagstelling die in de inleiding is aangegeven te koppelen aan de resultaten uit de SWOT analyse. De vraag is of de verzamelde gegevens een antwoord geven op de gestelde vraag in de inleiding: “welke interne en externe omstandigheden zijn van invloed op de gewenste inhoud en de inrichting van en een te ontwikkelen ontwerp/innovatie van een GAE Living Onderzoek Lab als professionele onderzoeks-leerwerkomgeving(LWO) bij het KCNR van de Hanzehogeschool te Groningen?”. Bij elke strategische mogelijkheid zal na afweging van verschillende vormen van een innovatie aangegeven worden op welke wijze een GAE Onderzoek Living Lab als LWO ingericht kan worden, en daardoor PO bij KCNR een impuls kan krijgen. Op basis van het overkoepelend perspectief in hoofdstuk 5.2 komt de onderzoeker in hoofdstuk 5.3 met een voorstel voor een innovatie richting met een veranderaanpak én expliciete afbakening met betrekking tot de inrichting van GAE Onderzoek Living Lab. Deze sluit aan op de probleemanalyse in P.1: een “verbeterde onderzoek- en kennistransfer van onderzoeksresultaten naar de beroepspraktijk’ voor verbetering van PO bij KCNR . In hoofdstuk 6 worden conclusies getrokken uit deze analyses en in hoofdstuk 7 zullen uiteindelijk zullen drie scenario’s worden gepresenteerd aan de opdrachtgever. KANSEN / STERKTES: S1 K2, De strategische mogelijkheid van ontwikkelen en groei: hoe kan dit benut worden? De onderwijsvisie van de Hanzehogeschool (College van Bestuur Hanzehogeschool Groningen, 2013)geeft aan dat deze het karakter dient te hebben van een “leergemeenschap” die lijkt op een vervlechting van onderwijs, onderzoek en de beroepspraktijk. Een LWO biedt vernieuwende kansen voor vervlechting van school en leer situaties. De beroepspraktijk wil meer en meer de verbinding leggen met de kennisinstellingen en investeren in onderzoek. De Provincie Drenthe heeft een dergelijke verbinding concreet uitgesproken en vastgelegd. Voorwaarde is wel dat er een ontwerp komt dat tegemoet komt aan het faciliteren van leren en werken samen. Uit de interne analyse blijkt dat er actuele ontwikkelingen zijn die een behoefte aan innovatie en een LWO GAE is. De onderzoeker ziet hierin een strategische mogelijkheid tot ontwikkeling en groei. BEDREIGING / STERKTES: S2 B1, De strategische mogelijkheid van consolideren en beheersen. Hoe kunnen we met deze sterkte de bedreiging afwenden? De strategische keuze van het KCNR / bNR voor duurzame transitie (‘organisatorisch verduurzamen’) zoals omschreven in SMJP 2015-2020 geeft een duidelijke richting. Anderzijds is er sprake van een afnemende kennis-concurrentiepositie van de beroepspraktijk als deze niet aansluit bij kennisdeling en innovatieontwikkeling. Bovendien blijkt uit de interviews dat de beroepspraktijk niet in staat is zijn praktijkvraag en daarmee onderzoeksvraag naar innovatie te formuleren. Hij wil daarmee geholpen worden. Een geheel nieuwe wijze van samenwerking tussen de beroepspraktijk en de kennisinstellingen op weg naar innovaties kan deze bedreiging wegnemen. Om die reden is het goed dat de kenmerken van een goede LWO GAE Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
40
worden onderzocht. Een GAE zal helpen de innovatievraag van de beroepspraktijk te formuleren, en afnemende vitaliteit en praktijkonderzoek- resultaten van de beroepspraktijk wegnemen en de dreiging van een neergaande economische ontwikkeling om zetten in economische innovaties voor die beroepspraktijk. Dit onderzoek kan de start vormen voor het in gang zetten van een afwending van die bedreiging. KANS / ZWAKTE K1 Z2, De strategische mogelijkheid van versterken en verbeteren. Hoe is het mogelijk om met deze kans de zwakte te versterken? De huidige werkwijze van KCNR /bNR is te typeren als een PUSH wijze: een op onderzoek en educatie gebaseerd, leer principe met experimenten in praktijksituatie: “Connecting school based learning with experiences in workplace settings” (Cremers et al., 2014). Deze minder goede, mogelijk als zwak te bestempelen, positie vraagt verbetering en versterking. Daarnaast ligt de focus bij praktijkgericht onderzoek onverminderd op het denken in onderwijseindtermen, vanuit het moeten behalen van European Credits (EC’s). Dit is gericht op school educatie (Hanze)-belangen en minder op belangen van de omgeving (de vijf O’s). In aanleg vormen deze factoren een drempel en een zwakte bij intenties tot innovaties. Eerdere ervaring uit de Leerwerkgemeenschap “Value in the Valley” én nader onderzoek daaruit door onderzoek (in platform Professionele Leeromgeving van de Hanzehogeschool) resulterend in ontwerpprincipes voor LWO is in deze uitstekend bruikbaar en relevant en meer dan een goede kans. De Hanzehogeschool bevind zich daarin bij de koplopers in Nederland op het gebied van LWO onderzoek en ontwikkeling. Bewustzijn, ontwikkeling en verbetering van genoemde factoren biedt de mogelijkheid op een echte fysieke en digitale integratie van leer- en werkprocessen van de deelnemende partijen. Met deze eerdere ervaringen kan de kloof (GAP) als verschil met de gewenste situatie (“We are interested in ways of interweaving learning and working processes in one setting, the so-called ‘hybrid learning configuration”’(Cremers et al., 2014) overbrugt worden, en kan de kans die zich voordoet de aangegeven zwakte versterken en dus verbeteren. BEDREIGING / ZWAKTE Z1 B2, De strategische mogelijkheid van stoppen en saneren. Hoe wordt voorkomen dat deze zwakte de bedreiging vergroot? Een daadwerkelijk goed functionerende Leer Werk Omgeving (LWO) als echte leerwerkgemeenschap ( met ontwerpprincipes op grond van pedagogische principes, leer theorieën en werkvormen) vindt zijn oorsprong in de zeven ontwerpprincipes van een LWO. Leren staat hier niet op zich, maar ontleent zijn bestaansrecht aan een geheel aan leer- en randvoorwaarden waarin leren en werken samen oplopen. Aan de werk-zijde van leren, de beroepspraktijk, zal er naar verwachting weinig begrip en notie zijn voor de leer-theoretische en pedagogische principes van leren en de lerende werking die uitgaat van een LWO. Door van meet af bij het ontwerp van de innovatie interventie te richten op de leer-theoretische en pedagogische principes van leren op grond van wetenschappelijk onderzoek in een praktische setting, juist op basis van ontwerpprincipes zal meer begrip en notie ontstaan bij alle deelnemers. Een goede implementatie van een LWO GAE zal op deze wijze een zwak aspect (leergemeenschap behoeft ontwikkeling) de bedreiging ( weinig begrip voor leren en lerende aspecten) niet doen toenemen, maar juist kunnen omzetten in verbetering. Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
41
5.2
Innovatie richting overkoepelend perspectief In de benadering in het maken van keuzes voor innovaties, heeft de onderzoeker de pedagogisch-didactisch en leer theoretische principes voor met name hoe kan worden geleerd, als richtinggevend en als overkoepelend perspectief gekozen. 5.3
Analyse relevante factoren Binnen KCNR en BNR bestaat eenduidigheid over de wens en ambitie de samenwerking met de beroepspraktijk aan te gaan. Een GAE onderzoek Living Lab is op dit moment alleen een concept, een idee. De ‘inrichting’ van een dergelijk GAE is niet expliciet duidelijk nog. Men staat op het punt een GAE in te richten. Het KCNR wil de huidige strategie aanpassen. Ze geeft aan duurzaamheid als strategie onder te willen brengen in de gewenste situatie, naast die van projecten en ontwikkeling (persoonlijke ontwikkeling (leren) van mensen (individueel, team, werkveld)) in de huidige situatie. Duurzaamheid op inhoud (b.v. in duurzame technieken) en duurzaamheid in organisatie (dit vraagt iets anders van mensen namelijk een andere werkwijze, een andere set aan competenties van mensen, en andere projecten). De huidige situatie van het KCNR is een PUSH werkwijze. Te overwegen valt of het KCNR dient te streven naar een zogenaamde PULL variant. Provincie Drenthe heeft een GAE invulling als volgt geformuleerd: “Er ligt een beleidsverkenning naar Zonneakkers, grootschalige grondgebonden zonneopstellingen, die in juni 2014 met een brief aan Provinciale Staten is vastgelegd, met daarin de conclusie dat het voor Drenthe interessant is om een aantal grootschalige parken te faciliteren , gebaseerd op een iconische werking, met een doelstelling tot een duurzamere energievoorziening te komen”. De praktische vraag aan de Hanzehogeschool luidt “Op welke wijze zouden jullie hiervoor dan spin-off kansen zien vanuit innovatie en educatie? (bijv. i.r.t. gebruik in de directe omgeving van de opgewekte stroom), “en moet dan in de planontwikkelingsfase voor het park al rekening worden gehouden met bepaalde zaken? (welke “gebruikersflexibiliteit” inlassen?”) (Interview 3, Provincie Drenthe). De Hanzehogeschool heeft kennis in huis voor het inrichten van een LWO. Petra Cremers (Educational Consultant van de Hanzeheogeschool) heeft onderzoek naar LWO gedaan, onder andere door ervaringen in een vergelijkbare LeerWerk arrangement “Value in the Valley” . Analyse: Bovengenoemde uitgangspunten van Hanzehogeschool en Provincie Drenthe wordt als basis gezien voor het samenbrengen van verschillende rollen en doelstellingen van beide organisaties maar ook overeenkomstige belangen bij elkaar te brengen in een GAE. Het idee van een LeerWerkOmgeving (LWO) is voor alle stakeholders in de basis een passende innovatie. Het gaat dan om een fysieke en conceptuele invulling van het LWO idee. Een kwartiermaker is aangesteld in dienst van de Hanzehogeschool Groningen die alle kansen en eventuele bedreigingen van de gehele situatie GAE in beeld met brengen, en de opdracht heeft een adviesrapport over hoe GAE Living Lab in te richten op inhoud en vorm. 5.4
Veranderdiagnose De externe en interne analyse in hoofdstuk 1 en 2 heeft indicaties opgeleverd voor verandering. De onderzoeker wil hier specifiek ingaan op essentiële aspecten van verander- noodzaak,- richting, -bereidheid en –potentieel. Over de verander- noodzaak: Er is geen sprake van een nood situatie. Bedrijfssluiting is geen item. In die zin is er geen sprake van een noodzaak. Op Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
42
organisatie niveau zal een strategie gericht zijn op duurzaamheid en een cultuurstructuur- en systeem ontwerp van een verandering kenmerken. Dit is geformuleerd met “organisatorische verduurzaming” zoals aangegeven in het SMJP 15-‘20’, Vanuit de kansen die zich voordoen is een noodzaak er wel. Het is nu, najaar 2014, het juiste moment, de juiste plaats. De ambitie van welwillende en draagkrachtige partners, vraagt om slagvaardig handelen. Er bestaan weliswaar nog op te lossen zaken, maar er is geen twijfel er wel of niet voor te kiezen. Alle deuren staan open hierin verder te gaan. Ook qua investering. Qua verander-richting blijken alle ingrediënten voor een succesvol LWO aanwezig. De adhocratie organisatievorm is een passende structuur voor een interne en/of externe verandering. Een netwerk organisatie waarin welwillende mensen op een positieve manier innovatie tegemoet gaan is kenmerkend. Het samenwerking met bestaande relaties is een sterk punt bij het KCNR. In dit geval vallen het belang van educatie en onderzoek voor KCNR/bNR en economische invulling voor de Provincie Drenthe en gemeente Tynaarlo samen. Vanuit de praktijk bestaat een geaccepteerd beeld zoiets in een Atelier achtige onderzoek omgeving te doen, waarbij men open staat voor het ‘leren’ aan beide zijden. Deze gegevens vormen in feite een gezond en geschikt klimaat om te gaan werken aan een concrete invulling daarvan. Een LeerWerkOmgeving (LWO) komt tegemoet aan deze wensen en belangen. Als het over verander –bereidheid gaat, is op organisatie niveau een positieve sfeer bij, en opgetogen houding in het aangaan van de verandering. Positieve signalen zijn aanwezig die blijken uit specifieke uitspraken van betrokken medewerkers hier voor open te staan, zoals blijkt uit onderzoek (interviews) en de resultaten van een gehouden kleurentest (zie bijlage 5). De inhoudelijke inrichtingsproces van verandering moet nog uitgestippeld worden. Op micro én mesoniveau is interne deskundigheid bij de Hanzehogeschool over voorbereiding, ontwerp en evaluatie van een LWO aanpak aanwezig. Op meso niveau bestaat er vanuit beleid en strategische zin duidelijkheid: men wil een ‘organisatorische verduurzaming’ (SMJP ‘15-‘20), en men wil een ‘Leergemeenschap” zijn zoals in de Onderwijsvisie 2020 is aangeven.((College van Bestuur Hanzehogeschool Groningen, 2013). Het verander- potentieel is zichtbaar in meerdere aspecten. Op financieel en organisatorisch vlak is dat veelbelovend. De adhocratie organisatie biedt een basis voor succes. Medewerkers van KCNR/bNR hebben de benodigde kennis en vaardigheden in huis bij PO. Financieel is, mede op basis van strategische keuzes eerder, daadwerkelijk ingezet op het tot stand brengen van een LWO GAE, onder meer door een daadwerkelijke aanstelling van een kwartiermaker, dhr. Broeksma, voor vijf jaar. Op korte en langere termijn zijn nog geen expliciete doelen geformuleerd. Uit verder onderzoek (P.3) zal een verbinding worden gelegd met de explicitering hiervan in het kader van de gekozen innovatie van de onderzoeker. Vooralsnog is een financiering van vijf jaar door de Provincie Drenthe een werkbare basis om te komen tot een LWO GAE Living Lab. Korte termijn concepten van innovaties dienen gelijkmatig, voorzichtig gedoceerd en in nauwe samenwerking gekozen te worden. Essentieel is de strategie die hierin met de partners wordt gekozen in het tot stand brengen van een LWO GAE Living Lab. Er kan niet geput worden uit eerdere interventies van het KCNR /bNR. Het KCNR bestaat pas sinds 2006. 5.5
Implementatie analyse hoe van IST naar SOLL Een constructieve implementatie van “van LWO GAE Onderzoek Living Lab zal in vervolgonderzoek (P.3) beschreven worden. In het vervolgonderzoek dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten, zoals blijkt uit analyse van de Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
43
onderzochte gegevens van hoofdstuk 4. Uit de voorgaande gegevens worden vanuit een verkennend probleem-analytisch vooronderzoek ( P.1) samen met een interne en externe analyse van de organisatie KCNR naar een “verbeterde onderzoek- en kennistransfer van onderzoeksresultaten naar het werkveld” de volgende conclusies getrokken. Om van IST naar SOLL te komen biedt het model van Cummings, op basis van de botsende principes van Engestrom, een omvattende organisatiediagnose (zie model in tabel 5) op alle niveaus (macro-meso en micro). De invulling van het model van Cummings (onderdeel 2) brengt de diverse onderdelen (1 t/m 3) in samenhang bij elkaar Tabel 5 Organisatie diagnose model Cummings Organisatieniveau (macro)
Input Strategie
Ontwerp componenten Technologie Structuur
Omgeving Groepsniveau (meso)
Output Organisatieeffectiviteit:
Systeem maken Human Resource Systemen
Organisatie ontwerp
Cultuur
Taakstructuur Prestatienorme n
Compositie
Interpersoonlijke relaties Individueelniveau (micro)
Organisatieen groepsontwer p Persoonlijke kenmerken
Variëteit in vaardigheden Taak identiteit
Autonomie
Taak betekenis
Feedback over resultaten
B.v.: -ROI -Invloed op omgeving GroepsEffectiviteit: B.v.: -Kwaliteit beslissingen -Team cohesie IndividueleEffectiviteit: B.v.: -Afwezigheid -Arbeidstevredenheid -Persoonlijke ontwikkeling
De onderstaande opsomming, bestaande uit drie onderdelen, vormen antwoorden op de items van het model van Cummings die in samenhang om te buigen zijn tot een interventie formulering, om tot duurzame organisatieontwikkeling te komen. In termen van cultuur en strategie wordt in samenhang inzicht gegeven in de aspecten die spelen in relatie tot de organisatieverandering. 1. Het leren: leer theorieën en pedagogische principes a. De basis wordt gevormd door een acquisitie metafoor (‘individuele cognitieve kennis constructie’) en participatie metafoor (een sociaalculturele manier van leren) (Sfard, 1998) b. Illleris heeft deze op basis van de drie dimensies van leren verder gebracht in de processen van acquisitie en interactie die plaatsvinden: bij leren in “content, incentive and environment”, Íllleris’ (2002). c. Ontwerpprincipes LWO : een zevental ontwerpproces genaamd ““Hybride learning configurations at the interface of workplace and schoolplace”, (Cremers et al., 2014), als resultaat van nader wetenschappelijk onderzoek gebaseerd op een samengaan van diverse leer theorieën o.a. op basis van Sfard, Illleris en anderen. Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
44
2. Organisatie diagnose aspecten (aan de hand van model van Cummings, zie tabel 5). Enerzijds in vragen en anderzijds in adviezen. Dit om een bewustzijn op diverse niveaus te bereiken waarvan de antwoorden om te buigen zijn naar een innovatie interventie en zicht geeft op de scenario’s (die worden beschreven in hoofdstuk 7): a. Macro, meso en micro: macro: welke strategie voor LWO GAE hanteert men, en met welke visie en missie? meso: Welk organisatie ontwerp van LWO GAE is het meest geschikt? micro: Welke persoonlijke kenmerken worden gevraagd, zijn mogelijk of wil men? b. Praktische vragen concreet gericht op de LWO GAE (SOLL) situatie zullen bij de implementatie vorm moeten worden gegeven: i. Waar ligt de balans tussen leer-belangen en werk-belangen, en hoe wordt die vormgegeven? ii. Welke overweging wordt gemaakt voor de PULL en PUSH varianten als werkwijze van de LWO GAE (zoals beschreven in Hoofdstuk 5) iii. Klein begin (afstudeerproject bijvoorbeeld) is (op)’bouwen’, grootschalige aanpak vaak ‘breken’ of mislukken. iv. Hoe krijgen de diverse ontwerpcycli in ontwerpgericht onderzoek in de LWO GAE positie? 3. Het werken als opgave voor een LWO GAE waarbij de onderstaande aspecten of vragen als basisvoorwaarden voor succesvolle implementatie van innovaties plaatsvinden: a. Werk volgens het model van Knoster: visie beleid en strategie, consensus, vaardigheden, motivatie en prikkels, middelen, plan van aanpak) Bij een goede mix ontstaat duidelijkheid, commitment, vertrouwen, acceptatie, enthousiastme en koersvastheid, zonder goede mix het tegengestelde.
Figuur 13: Veranderkundig model Knoster: als één van de zes aspecten ontbreekt ontstaat het tegengestelde
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
45
b. Maak de interne beleidsverkenning van de Provincie Drenthe en Gemeente Tynaarlo concreet. Het startpunt is Vliegveld Eelde (GAE), waarbij partijen belangen in laten doorklinken: i. Zij vraagt aan de Hanzehogeschool hoe zij spin-off kansen zien vanuit innovatie en educatie, hoe in de planontwikkelingsfase voor het park GAE Living Lab al rekening kan worden gehouden met “gebruikersflexibiliteit” , en hoe de verschillende belangen van andere deelnemende bedrijven die participeren in een LWO GAE verenigd kunnen worden? De drie aangegeven onderdelen vormen de basis voor een succesvolle implementatie en de antwoorden leveren de kritische succes factoren (KSF zie hoofdstuk 6.2) op waarmee de innovatie interventie als overbrugging van de GAP tussen de huidige situatie (IST) en gewenste (SOLL) situatie richting wordt gegeven. Onderdeel 2 (model van Cummings) staat centraal en kan als mentaal model fungeren om de onderdelen 1 en 2 in elkaar te vervlechten. Omdat het geheel extern zal plaatsvinden (Eelde vliegveld) zal de LWO GAE fysiek organisatorisch los kunnen staan van de huidige werkwijze van KCNR/bNR, maar vraagt conceptueel organisatorisch een grote inspanning bij de implementatie. Het betekent een mooie kans voor het ontwerpen van een visie en gespecificeerde opzet van: LWO GAE Onderzoek Living Lab 5.6
De rol van de onderzoeker Dit praktijkgericht onderzoek is vanuit een interpretatief onderzoeksparadigma (de Lange et al., 2011), ofwel sociaal constructivistisch perspectief aangegaan. De onderzoeker wil een neutrale rol behouden en objectiviteit tijdens het onderzoek waarborgen, ook als het gaat om (deel)projecten in het proces waar hij deel vanuit maakt in samenwerking met de kwartiermaker en opdrachtgever dhr. Broeksma. Onder andere door gebruik te maken van Appreciative Inquiery (AI) en veelvuldig te overleggen met de kwartiermaker van de LWO GAE en andere interne belanghebbenden (o.a. mevr. M.Post coördinator bNR van KCNR) over de vorderingen van het onderzoek. Met een basis in P.2 op naar de P.3 is mijn doelstelling o.a. mijzelf te ontwikkelen om in een beweging van “Van Circle of betrokkenheid naar Circle of Influence” (Covey, 2007) te komen. Omdat de onderzoeker soms “twee petten op heeft” (in de rol van onderzoeker en in een rol als Project Manager op inhoud) is het van belang om tijdens het gehele proces de objectiviteit te waarborgen. Bewuste scheiding van inzet van meerdere rollen is noodzakelijk: onderzoeker in de zoektocht naar de kenmerken van een LWO in een GAE context, en adviseur (naar kwartiermaker en opdrachtgever LWO Provincie Drenthe) organisator in de procesgang naar een LWO GAE. Voorafgaande aan een operationaliseringstaak P.3, waarin de innovatie geïmplementeerd wordt, is die objectiviteit van de onderzoeker van groot belang in de zin dat er balans is in ‘zie ik de dingen juist’, door te voorkomen dat hij zich laat leiden door zijn Project Manager rol. Mijn ambitie is ook om tot een goed onderbouwde implementatiekeuze te komen van de pedagogische kwaliteiten in een leergemeenschap, en leer-theorieën in een veranderkundig verantwoorde innovatie-inrichting (op proces én inhoud) in de ‘kennistransfer’ onder te brengen . De onderzoeker is van mening dat de ‘kennistransfer” innovatie-inrichting tegemoet dient te komen aan de overeenkomstige Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
46
belangen van studenten, docent-onderzoekers en Lectoren én die van het beroepenveld, voor het individu én organisatie, welke hij in de P.3 middels een duidelijke uiteenzetting en afweging wil tonen.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
47
Hoofdstuk 6
Conclusies
6.1 De centrale vraag Met de aangegeven resultaten geeft de onderzoeker nu antwoord op de centrale vraag: De centrale vraag van P.2: “Hoe kunnen we kennis en resultaten van onderzoek, (mét stage- en afstudeer-onderzoek door en met studenten, docenten en Lectoren) genaamd “de onderzoek-kennistransfer”, in een GAE Living Onderzoek Lab als professionele onderzoeks-leerwerkomgeving(LWO) zodanig inrichten dat die beter ten goede komen aan de beroepspraktijk? Deze vraag vormt de voorbereiding van een interventierichting, door de kwestie in een het perspectief te zetten van de huidige situatie en de interne en externe omgeving om tot de gewenste situatie middels een verantwoorde innovatie te komen. Via antwoorden op de deelvragen zal antwoord gegeven worden op de hoofdvraag. 1. Wat is de gewenste situatie in relatie tot de centrale vraagstelling? De gewenste situatie van het KCNR is enerzijds strategisch geformuleerd als ‘organisatorische verduurzaming” in het Strategisch Meer Jaren Plan van KCNR (SMJP 2015-2020). Praktisch is de gewenste situatie geformuleerd in de vorm van een naam: GAE Onderzoek Living lab nabij Eelde Vliegveld. Dit is alleen nog maar een concept. Het is gebaseerd op organisatorische ideeën en wensen op basis van overeenkomstige doelen, thema’s, mogelijkheden en wijze van opzet. Bedoeld is een LeerWerkOmgeving (LWO) op een externe fysieke plek nabij Groningen Airport Eelde (GAE) te creëren. De gewenste situatie zou toe moeten werken naar en uit dienen te gaan van de onderliggende pedagogische en didactische leer theoretische principes van het in elkaar verweven van leer- en werkprocessen in één setting, de zogenaamde hybride leer configuratie. Dit ligt in het verlengde van de huidige situatie van KCNR (In stead of connecting school based learning with experiences in workplace settings” (Cremers et al., 2014), namelijk: “We are interested in ways of interweaving learnig and working processes in one setting, the so-called ‘hybrid learning comfiguration”’(Cremers et al., 2014). Een GAE LWO is voor alle stakeholders in de basis een passende innovatie. In een LWO komen twee werelden samen in één nieuwe omgeving: onderwijs, onderzoek en beroepspraktijk vormen een geïntegreerd geheel. Ook de werelden van verschillende opleidingen of disciplines worden gecombineerd in een LWO. Een LWO is een professionele leeromgeving. Een professionele leeromgeving kan worden gedefinieerd als “een sociale praktijk tussen onderwijs en (beroeps)praktijk. Deelnemers creëren kennis over de grenzen heen van disciplines, structuren, sectoren, vormen van leren. Het leren is geïntegreerd met het uitvoeren van complexe, authentieke taken (projecten, onderzoeksopdrachten) voor en met opdrachtgevers en stakeholders, in de regio, nationaal en internationaal. Docenten en studenten nemen deel vanuit verschillende opleidingen en opleidingsniveaus” (Cremers et al., 2014).Het gaat dan om een fysieke en conceptuele invulling van het LWO idee. De conceptuele invulling betreft de werkvormen, de leer theoretische en de pedagogische principes. De fysieke LWO betreft het gebouw, de huisvesting en het interieur en afstemming daarvan met de conceptuele principes van een LWO. Dit betekent dat het gebouw ingericht dient te zijn, en in werken geschikt moet zijn voor het functioneren als LWO. Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
48
Provincie Drenthe heeft vanuit provinciaal beleid gerichte belangen “ gebaseerd op een iconische werking, met een doelstelling tot een duurzamere energievoorziening te komen”. Met “ spin-off kansen zien vanuit innovatie en educatie”, en “in te lassen gebruikersflexibiliteit in de ontwikkelfase”. Het KCNR geeft aan duurzaamheid als strategie toe te willen voegen aan de gewenste situatie, naast die van projecten en ontwikkeling in de huidige strategie. Visie-, profilering-, en programmabeschrijving , de betrokkenheid van de vijf O's, en hoe tegemoet te komen aan de economische belangen (aangegeven door de Provincie Drenthe in de Ontwikkelvisie GAE) in een LWO GAE is niet expliciet nog. De Hanzehogeschool heeft kennis in huis voor het inrichten van een LWO. Een zevental ontwerpprincipes (Cremers et al., 2014), zijn waardevolle grondleggers voor een succesvolle LWO inrichting, elk gebaseerd op leer theorieën en pedagogische principes, die bruikbaar zijn bij het ontwerpen van een specifieke LWO situatie in een ‘specifieke GAE’context. De gewenste werkwijze is te streven naar een zogenaamde PULL variant: de beroepspraktijk is initiatiefnemer vanuit een praktijkprobleem en formuleert de onderzoeksvraag met de onderzoeker en bouwt een kennisvalorisatie-reeks in . Dit soort onderzoek kenmerkt zich door een balans in de interactie en samenwerking bij de vraagarticulatie die nodig is om te komen van een praktijkvraag of probleem (van de beroepspraktijk) naar een hanteerbare onderzoeksvraag de (PULL). Voorbeelden van succesvolle LWO in de praktijk is Value in the Valley, waar zowel op individueel als organisatie en groepsniveau sprake is van leren en vraagarticulatie door ‘werkend te leren en lerend te werken”, onder meer door de werkvorm en samenwerkingsvorm (Community of Laerners). Deze beschrijving is als ‘ideaaltypische vorm’ nog geen operationele inrichting van een LWO GAE, maar geeft waardevolle en bruikbare indicaties voor een (in)richting ervan. 2. Welke invloed hebben de interne factoren op de centrale vraagstelling? Er bestaat intern een breed commitment een LWO GAE aan te gaan en in te gaan richten. Op macro niveau (Hanzehogeschool), en op meso niveau (KCNR) en op microniveau( bNR). Een LWO GAE Onderzoek Living Lab sluit voortreffelijk aan bij de strategische visie en missie en waarden van de Hanzehogeschool verwoord in de Onderwijsvisie 2020 een ‘Leergemeenschap’ te willen zijn. Het KCNR heeft op tactische (meso) niveau op haar beurt in het SMJP 2015 -2020 aangegeven in “organisatorisch te willen verduurzamen’. Op operationeel (micro) niveau heeft het KCNR in haar visiedocument voor de bNR (Hekman et al., oktober 2012). In de tweede plaats is er intern kennis en kunde aanwezig om een succesvolle innovatie-inrichting van een LWO GAE mogelijk te maken. Ervaringen met een LWO achtig leerarrangement ‘Value in the Valley’, inzichten door onderzoek door Petra Cremers van O&O van de Hanzehogeschool op grond van theoretische en pedagogisch onderbouwde ontwerpprincipes (Cremers et al., 2014)(Cremers et al., 2014)(Cremers et al., 2014) brengen een mogelijkheid tot succes in beeld. ENTRANCE zoals die in opbloei is onder de vlag van Energy Academy Europe is daarnaast een, zij het in een in andere context, goed en bruikbaar voorbeeld als Living Lab. Ten derde zijn er ook aandachtspunten bij de inrichting van een LWO GAE. Er is een natuurlijke focus op het denken in onderwijsnormen bij praktijkgericht onderzoek, en het denken in onderwijs-eindtermen (o.a. beoordeling en toetsen richting European Credits Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
49
EC’s) van Hanze-belangen en minder op belangen van de omgeving (de vijf O’s). Dit verdient aandacht bij het inrichten en organisatie van een te ontwerpen LWO GAE. Ten vierde is het een vraag of de organisatie KCNR/BNR de huidige ‘PUSH’ werkwijze in het doen van PO herkend wordt, en of een omschakeling daarvan naar een PULL werkwijze gewenst dan wel noodzakelijk is. In de vijfde plaats, vanuit praktisch organisatorisch oogpunt, staat een LWO GAE fysiek geheel los van de lopende organisatie. Dit is enerzijds een voordeel. Anderzijds vraagt het LWO als concept, een andere benadering en invulling van studenten, onderzoekers en Lectoren, op zowel korte als langere termijn. Dit vraagt aanpassing vanuit bestaande onderzoekende, educatieve, pedagogische criteria, maar ook inzicht in het belang van deze aspecten voor met name de beroepspraktijk in relatie tot het leerproces van alle berokkenen in een LWO zelf. Het aanstellen van een kwartiermaker afgelopen september 2014,in dienst van de Hanzehogeschool Groningen over hoe GAE Living Lab in te richten op inhoud en vorm, laat zien dat de organisatieopzet en inrichting van een GAE zeer serieus genomen wordt. Dit laat zien dat intern een daad wordt gesteld tot een resultaatsverplichting die verder gaan dan een verkenning, draagvlak creëert bij stakeholders door het in gang zetten van een ontwerpgericht onderzoek, en vergroot tegelijkertijd de succeskansen van de LWO GAE Living Lab, of deze nu ’klein’ of ‘groots’ zal worden ingestoken in aanvang. 3. Welke invloed hebben de externe factoren op de centrale vraagstelling? De bereidwilligheid van de brede beroepspraktijk is groot. Specifiek en concreet is de bereidheid van een strategische partner uit de beroepspraktijk de Provincie Drenthe. Zij wil actief bij dragen aan het realiseren van een Leer Werk Omgeving (LWO) onder de naam GAE Onderzoek living Lab. De GAE locatie (Vliegveld Eelde) wordt als ‘iconische plek bestempeld in de Ontwikkelvisie van Provincie Drenthe, waarin o.a. economische argumenten en onderzoeksprogramma kansen worden benoemd: “in het economische perspectief van het gebied zien wij kansen om met een "living lab"-concept in te spelen op nationale en regionale kennisontwikkeling en innovatie. Daarmee zoeken wij aansluiting bij RlS3, Horizon 2020 en andere Europese programma's. Ons doel daarbij is ‘reuring’ en dynamiek naar het gebied en de regio te brengen én bij te dragen aan de positieve beeldvorming van GAE”(Provincie Drenthe, 2014)”. Het tot stand brengen van een onderzoek gemeenschap onder de naam GAE Onderzoek Living Lab is een grote kans om een externe fysieke daadwerkelijk mogelijk te maken. Ten tweede zijn meerdere voorbeelden uit de praktijk dit initiatief van LWO GAE voorgegaan (b.v. Value in the Valley). De ervaringen van die voorbeelden kunnen benut worden om in een andere specifieke context als GAE zijn toepassing te vinden als LWO. Dit zijn voorbeelden met sterke samenwerkingsverbanden tussen beroepspraktijk en onderwijs, en hun praktijkwaarde in onderzoek hebben bewezen. De keuze een externe plek te willen kiezen brengt thematisch praktijk georiënteerde onderzoeksthema’s met zich mee, beantwoord aan wensen van en vraagstukken door externe partijen. Maar het biedt meer voordelen. Het is in die specifieke situatie in Eelde mogelijk te gaan werken aan directe kennis valorisatie, het vergroot de zichtbaarheid als KCNR en Hanzehogeschool in de beroepspraktijk en een nieuwe start biedt een authentieke kans de wijze van vraagarticulatie nieuw in te richten door het initiatief bij vraagarticulatie meer uit te laten gaan van de beroepspraktijk, de ‘PULL variant’. Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
50
4. Wat is de huidige situatie in relatie tot de centrale vraagstelling? De huidige situatie van het KCNR is het verbinden van een, op onderzoek en educatie gebaseerd, leer principe met experimenten in praktijksituatie: . “Connecting school based learning with experiences in workplace settings” (Cremers et al., 2014). Deze verschilt nog wel van een gewenste situatie (“We are interested in ways of interweaving learning and working processes in one setting, the so-called ‘hybrid learning configuration”’(Cremers et al., 2014). Een echte fysieke en digitale integratie van leren en werkprocessen van partijen is nog geen praktijk bij het KCNR/bNR. Het KCNR /bNR bevindt zich wel in een positieve ontwikkelingslijn. Praktisch gezien presteert het KCNR volgens verwachting, op weg naar een ‘organisatorische verduurzaming” als strategisch doel (SMJP 20152020). Dit uit zich in de intentie toe te willen werken naar en open te staan voor concrete samenwerking op basis van het LWO GAE concept. Dit is een uitstekende basis om een verandering daadwerkelijk van de grond te krijgen, in termen van organisatie en gedrag van mensen. Het mensbeeld, de waarden waar de bNR voor staat en cultuur van werken (Visiedocument bNR, 2013)staat verandering ruim toe. De medewerkers en het management is bereid vernieuwingen aan te gaan, en staan open voor nieuwe uitdagingen , hetgeen ook blijkt uit een eenvoudige kleurentest (Caluwe). 5. Welke innovaties kunnen worden aanbevolen om te voldoen aan de centrale vraagstelling? Concluderend uit de situatieanalyse en de confrontatiematrix (hoofdstuk 4.2)en de organisatie diagnose van hoofdstuk 5.3 kan een aantal innovaties aanbevolen worden. Het meest voor de hand liggende innovatie als geheel is het maken van een ontwerp/ prototyping van een LeerWerk Omgeving (LWO)fysiek gesitueerd nabij het vliegveldterrein te Eelde. Een onderzoek-kennistransfer naar de beroepspraktijk , genaamd LWO GAE Onderzoek Living Lab die bestaat uit een conceptuele en een fysiek/digitale inrichting. De conceptuele inrichting van LWO dient gebaseerd te worden op eerder opgedane ervaringen in het ‘verweven van leer- en werkprocessen in één setting, de zogenaamde hybride leer configuratie”, zoals Value in the Valley. Vanuit de centrale vraagstelling, “een goede onderzoek-kennistransfer” is het essentieel om pedagogische principes als uitgangspunt te nemen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de kennis en specifieke ontwerpprincipes voor een LWO, door ander onderzoek door Petra Cremers (Cremers et al., 2014) van de eigen Hanzehogeschool die voortkomt uit de Professionele Leeromgeving als doelstelling van de Hanzehogeschool. Een fysieke inrichting van een LWO dient in balans worden gebracht met de conceptuele inrichting die liggen in de ontwerpprincipes van een LWO. De huisvesting van een LWO speelt daarin een belangrijke rol en vraagt een subtiel afstemming met de conceptuele doelstelling van de LWO. Ook de externe locatie van de LWO GAE kan aasluiten bij de huisvestingsvisie van de Hanzeheogeschool “Ruimte voor talent” (Facilitaire dienst Hanzehogeschool Groningen, 2014). In de digitale inrichting van de LWO GAE Onderzoek Living Lab dient rekening te worden gehouden met de actuele ontwikkelingen op de Hanzehogeschool speelt pedagogisch didactisch en “Blended learning’ Daarnaast spelen sociaal-culturele aspecten in het samengaan van diverse partijen een rol. Wat zijnde huidige verwachtingen, werkwijze en culturen van de deelnemers Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
51
en met welke ingrepen en activiteiten kun je op welke wijze samen brengen in een succesvol geheel. Hoe definieer je succes daarin? Deze belangen en aspecten vormen tegelijkertijd deels voor een dilemma. Bij welk belang begin je, welke neem je als vetrekpunt en hoe kan deze verweven worden met de pedagogische principes van leren voor het individu en organisatie van zowel de beroepspraktijk en de school? In de veranderende pedagogische en maatschappelijke ontwikkelingen waarin we vandaag de dag mee te maken hebben vraagt dit afstemming van theorie en praktijk, van de leer opbrengsten voor de school én de praktijk. Het is van belang de praktijkcontext van GAE vanuit de belangen van de deelnemende partijen te betrekken in de prototyping. Change Agencies (CA): Naar voorbeeld van Value in the Valley, en hetgeen bij ENTRANCE binnenkort als pilot in te zetten ‘Change Agencies’ (CA) concept van het Energy Innovation Lab. Deze CA’s opereren naast losse min of meer ‘geïsoleerde’ projecten onderzoek concept. Kern van het Change Agency concept is de wens meer ‘community te willen worden’, en om duidelijker en beter te integreren in de organisatie, waarin leren voor alle deelnemers mogelijk is. De CA’s bestaat uit studenten, docent onderzoekers en vertegenwoordigers van het betrokken bedrijven. In dit platform CA wordt een situatie gecreëerd voor leren op meso niveau, en heeft een geborgde verbinding met het micro niveau via de studenten. Dit laatste is een sterk punt. Gilde 2.0 systeem: Het aloude gilde systeem in “Gilde 2.0 systeem die open staat voor innovatie” (Geldof, 2014), stelt ‘vakmanschap’ centraal. Het betreft de essentie van het aloude aloude gildesysteem leerling – gezel – meester, echter in een hedendaagse variant ”Gilde 2.0 (Geldof, 2014), gilden die openstaan voor innovatie, in tegenstelling tot de oude gilden die negatief stonden tegenover innovatie. Het gildesysteem leerling – gezel – meester verenigd in vakmanschap is een goed model voor het inrichten van instellingen en organisaties. Daarbij staat leren in de praktijk bovenaan! Dit kan eenvoudigweg gebeuren door elkaar verhalen te vertellen over het werk wat je doet. De meester en leerling blijven bij de organisatie, de gezel gaat op reis, elders zijn horizon verbreden, letterlijk een ‘reisgezel’, door het vorm te geven in zogenaamde ‘werkplaatsen. De managers spelen een cruciale rol in dezen. Zij moeten hier niet de baas in spelen, zoals het “Rijnlandse model (vooral gebaseerd op maatschappelijke van ordening) voorstaat en in Duistland in zwang is, en ook beter geschikt is voor Nederlanders. In tegenstelling tot het Angelsaksische model (vooral gebaseerd op vrije markt ordening) dat in Engeland en in de VS wordt gebruikt. 6.2
Kritische succesfactoren en speerpunten
Op basis van de situatieanalyse, de interne en externe analyse in hoofdstuk 1 en 2, de confrontatie matrix in hoofdstuk 4.2, en de implementatieanalyse van hoofdstuk 5.5 en de beantwoording op de hoofdvraag “wat is de relatietussen het gesignaleerde probleem in P.1 naar de kritische (succesfactoren van een verbeterde onderzoek- en kennistransfer van onderzoeksresultaten naar de beroepspraktijk) en de interne en externe omgeving in relatie tot de huidige situatie”: zijn de volgende aandachtspunten belangrijk voor het hoe2: Uit de resultaten van dit eerste onderzoek (P.1) blijkt dat voor een succesvolle onderzoek- en kennistransfer een aantal kritische succesfactoren (KSF) van belang zijn. Hierbij is een afbakening gemaakt en gefocust op “een goede onderzoek- en Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
52
kennistransfer van onderzoeksresultaten naar de beroepspraktijk” zoals in de doelstelling in de inleiding is aangeven en de centrale vraagstelling vormt. Deze “goede onderzoek- en kennistransfer van onderzoeksresultaten naar de beroepspraktijk” zoals die in het eerste onderzoek P.1 is vastgesteld wordt aangevuld met de gegevens uit de interne en externe analyse, en de opsomming uit de implementatieanalyse van hoofdstuk 5.5. In alle innovatie scenario’s dient rekening gehouden worden met deze kritische succesfactoren (KSF) zoals die in hoofdstuk 7 worden geformuleerd. Deze analyse geeft de volgende kritische succesfactoren KSF”s te zien belangrijk voor het hoe2: 1. Neem het leren van mensen op school én werken beide als uitgangspunt: Het betreft de leer-theorieën en pedagogische principes voor een LWO GAE. De basis van leren wordt gevormd door een acquisitie metafoor (‘individuele cognitieve kennis constructie’) en participatie metafoor (een sociaal-culturele manier van leren) (Sfard, 1998) aangevuld door Illleris’s ‘drie dimensies van leren ‘: content, incentive and environment, ( Íllleris’ (2002), en de zeven ontwerpproces voor een LWO, genaamd ““Hybride learning configurations at the interface of workplace en schoolplace”, (Cremers et al., 2014), (zie bijlage 6).
2. Werk de organisatie diagnose aspecten uit (aan de hand van model van Cummings, (zie tabel 5, hoofdstuk 5.5) in overleg met alle stakeholders. Het gaat om bewustzijn op diverse niveaus waarvan de antwoorden om te buigen zijn naar een innovatie interventie in een voorsortering op de scenario’s (die worden beschreven in hoofdstuk 7) op macroniveau (welke strategie voor LWO GAE hanteert men, en met welke visie en missie?), op mesoniveau (welk organisatie ontwerp van LWO GAE is het meest geschikt?) en microniveau (welke persoonlijke kenmerken worden gevraagd, zijn mogelijk en wil men). 3. Integreer de belangen en wensen van de beroepspraktijk met het werken in de LWO GAE , volgens de theorie van Engestrom met de botsende systemen als innovatiemechanisme. Opgave bij de inrichting van de LWO GAE is dat de aspecten volgens het model van Knoster (visie en beleid, consensus, vaardigheden, motivatie, middelen, plan van aanpak, onderzoek) een succesvolle implementatie van de innovatie interventie mogelijk maakt. Bij een goede mix van de aspecten ontstaat duidelijkheid, commitment, vertrouwen, acceptatie, enthousiaste en koersvastheid, zonder goede mix het tegengestelde. De concrete mogelijkheden op gebied van thema (beleidsverkenning naar zonneakkers in Drenthe specifiek Vliegveld Eelde Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
53
GAE), werkwijze (op welke wijze spin-off kansen voor innovatie en educatie, en welke “gebruikersflexibiliteit” inlassen), en belangenbehartiging (van verschillende bedrijven die willen en kunnen participeren in een LWO GAE) dienen daarbij betrokken en verenigd worden. 4. Overweeg de inbedding, toepassing en organisatie van “Change Agencies” als geïntegreerde organisatievorm binnen de community. De CA’s, naar voorbeeld van Energy Innovation Lab (EIL) van ENTRANCE, bestaat uit studenten, docent onderzoekers en vertegenwoordigers van betrokken bedrijven samen in één CA, als platform (vergelijk kenniskring) van overleg over inhoud, proces en resultaten op project- én thema niveau. In dit platform CA wordt een situatie gecreëerd voor leren op meso niveau, en heeft een geborgde verbinding met het micro niveau via de studenten. Op die wijze is een leren voor individu én leren als organisatie gewaarborgd. 5. Verweef de fysieke en conceptuele inrichting van een LWO GAE. Het fysieke deel betreft de huisvesting van een LeerWerk Omgeving (LWO) gesitueerd nabij het vliegveldterrein te Eelde en een digitale inrichting daarvan. De conceptuele inrichting van de LWO GAE betreft het ‘verweven van leer- en werkprocessen in één setting, de zogenaamde hybride leer configuratie”. Het leren van iedereen, schoolopleiding, onderzoekers én de beroepspraktijk staat centraal. Het is de kunst om deze te vervlechten in een goede balans . 6. Zoek naar operationele actie mogelijkheden en combineer die met ontwerpgericht onderzoek voor zichtbaarheid, bekendheid en bestaansrecht om in een (ontwerp) cyclus van ontwikkeling van een LWO GAE te komen. Kleinschalig beginnen met één, of een beperkt aantal (afstudeer) project(en), in een duidelijk strategische ingebed thema met een projectgroep en voer dis beter dan grootschalig aan te vangen, naar evaluatie van eerdere initiatieven. Onderdeel van ontwerpgericht onderzoek is uitvoeren en evaluatie ervan waarvan de resultaten zicht geven op ontwikkeling. 7. Maak gebruik van lopende vergelijkbare initiatieven en overweeg samenwerking. Onderzoek en overweeg hoe versterking door samenwerking met vergelijkbare interne of externe Living Lab initiatieven kan plaatsvinden. Bekende voorbeelden op dit gebied zijn ENTRANCE6, Vallue in the Valley , Change Lab7. 8. Houd rekening met de planning termijn van LWO GAE. In een vijfjaar planning 20142019: Voor de te plannen en te ontwerpen innovatie interventie dient geanticipeerd te worden op de toekomst. Welke consequenties heeft de investering van voorlopig vijf jaar voor de opzet? Voor ná vijf jaar planning: Wat gebeurt er als Provincie Drenthe zijn financiering niet doorzet na 2019? Dient LWO GAE zijn eigen broek op te houden? Wat betekent dat voor de opzet nu? 9. Maak gebruik van inspiratie in en tijdens het proces van verandering. Het Landschap voor leren van Manon Ruijters (M. Ruijters, 2006) kan bruikbaar zijn als metafoor rondom Praktiseren, Onderzoeken en Creeren en inspirerend werken. Ze vult de kloof (GAP) tussen werken en interventie, maakt verbindingen en laat kennis stromen en onderzoekt de gewenste aard van activiteiten. Het roept het potentieel Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
54
van samenwerking, kansen en mogelijkheden aan van mensen en organisaties op het grensvlak van leren en werken, een kenmerk van een LWO GAE. 10. Overweeg integratie van het “Gilde 2.0 systeem” en ‘vakmanschap’ als metafoor ,
thema en innovatie tegelijk in de zeven ontwerpprincipes voor LWO GAE. Het betreft de essentie van het aloude gildesysteem leerling – gezel – meester, echter in een hedendaagse variant ”Gilde 2.0 (Geldof, 2014). Gilden die openstaan voor innovatie, in tegenstelling tot de oude gilden die negatief stonden tegenover innovatie. Het gildesysteem leerling – gezel – meester verenigd in vakmanschap is een goed model voor het inrichten van instellingen en organisaties.
Deze opsomming van KSF’s vormt een vooruitblik op de implementatie van de innovatie interventie. Deze KSF’s zijn in die zin een voorloper op dat onderzoek.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
55
Hoofdstuk 7
Aanbevelingen
De aanbevelingen worden gedaan aan de hand van het denkmodel van Simon Sinek: de Golden Circle (Sinek, 2009). De onderzoeker constateert een overeenkomstig belang van dit model in die voor de mensen, als voor organisaties, zowel intern (relatie medewerkers en leiders in organisaties) als extern (organisaties in relatie met klanten als mensen). Sinek benadrukt dat je een product het best verkoopt door eerst het ‘why’ uit te leggen. Daarna pas dient het ‘how’ (hoe) en vervolgens het ‘what’(wat)te worden uitgelegd. Dit principe wordt door Sinek uitgelegd in het denkmodel van de Golden Circle. Deze bestaat uit drie cirkels. De kern is why (waarom), daarna volgt how (hoe) en de buitenste cirkel is what (wat). De meeste bedrijven beginnen aan de buitenkant, met what en gaan pas daarna naar how en why. Alleen succesvolle en invloedrijke bedrijven beginnen bij de kern: ‘why’ Opvallend is dat deze constateringen niet allen gelden voor bedrijven maar ook voor leiders. Medewerkers die helemaal achter het ‘why’ van hun leider staan, die dezelfde overtuiging hebben als hun leider, werken vaak harder en met meer overgave . Bovendien zijn ze veel loyaler aan hun werkgever dan de medewerkers van ‘what’ leiders. In de Golden Circle van Sinek komt dus het belang van medewerkers en bedrijf samen. Extern bezien weet een bedrijf volgens Sinek pas echt of de klanten tevreden zijn als het zijn klanten benadert volgens de waaromvraag. Als onderzoeker wordt geconcludeerd dat GAE Onderzoek Living Lab breed gedragen wordt door alle stakeholders zowel binnen de Hanzehogeschool (het KCNR en BNR, onderzoekers, Platform Professionel Leeromgeving (PPL), Lectoren) als buiten de Hanzehogeschool (Provincie Drenthe, GAE Eelde) mede gezien de succesvolle voorbeelden van LWO’s aldaar. Het commitment van een GAE Living Lab is groot. In termen van Golden Circle termen van Sinek: iedereen ziet het ‘why’ van GAE in. Er zijn echter een aantal aspecten die aandacht behoeven, om een succesvolle GAE Living Lab inrichting mogelijk te maken, en daartoe doet de onderzoeker de volgende aanbevelingen: 1. Over het ‘why’: namelijk de achterliggende motivatie en argumenten. Het hart van een “verbetering van onderzoek en kennistransfer naar de beroepspraktijk” in een veranderende manier van kennisdeling en kennismaatschappij. Daarin zijn “educated workers are needed who are able to create knowledge across the boundaries of disciplines” (Cremers et al., 2014).Die context waarin leren van mensen uit de beroepspraktijk, onderzoek en onderwijs, én de beroepspraktijk als lerende organisatie centraal staat vormt het “why”. 2. Over het ‘how”: De onderzoeker adviseert hierin om een focusgroep LWO GAE in te gaan richten die een verkenning expliciteert van de context GAE in een initiatief van twee partijen, Hanzehogeschool en Provincie Drenthe. Ook adviseert de onderzoeker naast een focusgroep als korte én lange termijn stuurinstrument, ook kleinschalig een synchroon lopend studentonderzoek als (afstudeer)opdracht in uitvoering te brengen, die als inhoudelijke praktijkstroom samen op loopt met het (de) ontwerp(uitwerking) van het LWO GAE Living Lab. Ook adviseert hij de LWO GAE in te richten aan de hand van de KSF van hoofdstuk 6.2.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
56
3. Over het ‘what”: de inrichting van een LWO GAE . Het gaat dan om een fysieke en conceptuele invulling van het LWO idee. De conceptuele invulling betreft de werkvormen, de leer theoretische en de pedagogische principes. De fysieke LWO betreft het gebouw, de huisvesting en het interieur en afstemming daarvan met de conceptuele principes van een LWO. Dit betekent dat het gebouw ingericht dient te zijn, en in werken geschikt moet zijn voor het functioneren als LWO. Daarnaast dient ook gelet te worden op wat genoemd is in de KSF van hoofdstuk 6.2, waarin ook indicaties over het ‘what’ worden aangegeven. 7.1
Drie scenario’s Hoe kom ik van de huidige naar de gewenste situatie? Deze vraag wil de onderzoeker hier beantwoorden in drie scenario’s. De opdrachtgever en kwartiermaker wordt voorzien van drietal scenario’s. Dit zijn veranderkundige interventies in aanpakken en afbakeningen ofwel pedagogische onderwijskundige interventies die toegepast kunnen worden om de problemen gesignaleerd in de P.1 en geanalyseerd in de P.2 op te lossen. Centraal in alle scenario’s staat de keuze van partijen om een LWO GAE Living Lab in ontwikkeling dan wel tot stand te brengen. 1 Strategie één: strategische belangen deelnemers uitgangspunt voor LWO Een eerste mogelijkheid om de gewenste situatie te bereiken is te beginnen met een organisatie opzet en visieontwikkeling over hoe partijen te betrekken bij het ontwerp van het concept LWO GAE. Conceptontwikkeling en programma opzet voor visie en organisatie voor een samenwerking intentie van partijen (Provincie Drenthe en onderzoek en onderwijs van de Hanzehogeschool) van de LWO vormen de basis. Eerste fase activiteit van dit scenario is consultatie van de vijf O's hoe zij dit zien met als doel formulering van de strategie en profilering van de LWO GAE als Living Lab. Thematische insteek (bv duurzaamheid en energie) biedt een mogelijkheid om in te spelen op de belangen van deelnemende partijen in de GAE context. Onderzoekconceptontwikkeling en economische belangen van deelnemers kunnen samengaan. Een nadeel vanuit een leer theoretisch doelstelling als keuze is er ook. Namelijk dat in deze opzet de aansluiting met de pedagogische didactische principes van een LWO GAE, niet primair voorop staat. Specifiek is de verwachting daarom hierin dat het zeer lastig zal worden de betrokken partijen de waarde en toepassingsvoordelen van leer aspecten, van anderen en van zichzelf, te laten inzien, op individueel niveau en op organisatieniveau. Dit zal de kwaliteit van een LWO GAE Living Lab niet ten goede komen. 2 Strategie twee: leer theorieën voor LWO als basis, gericht op digitale inrichting van LWO met ‘blended-learing”. Een tweede mogelijkheid om de gewenste situatie te bereiken is te gaan werken aan de prototyping van een LWO GAE met pedagogisch didactische principes en leer theorieën als uitgangspunt, specifiek gericht op de digitale inrichting van de LWO GAE. In deze strategie wordt door middel van “blended-learing’ ingezet op communicatie in een zich veranderende omgeving. Een leeromgeving die informeel leren verbind aan een formeel leren. Werkend leren en lerend werken kenmerken zich tegenwoordig al in flexibiliteit in gebruik van ICT, netwerk organisaties die wel én niet fysieke aanwezigheid overbruggen. Virtuele aanwezigheid van opdrachtgevers, adviseurs en deelnemers komt meer en meer voor en vraagt alternatieven.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
57
De uitgangspunten / kenmerken van dit prototype blijven de leer-theorieën over wat leren is, leren en samenwerken in een leergemeenschap innovaties voor iedereen een doel is, en de kwaliteiten van leergemeenschap ten volle zullen worden benut. De digitale inrichting in combinatie met de ontwerpprincipes voor een LWO is essentieel. Het vooraf ontwerpen van een prototype digitale leer-inrichting kan een optimale infrastructuur bieden (website, leer-platform, ‘blended-learing’ principes, virtuele aanwezigheid) voor alle partijen. Het is een voordeel om een ontworpen ‘blended-learing’ infrastructuur als uitgangspunt te stellen. De deze ‘blended-learing’ infrastructuur insteek die als basis gebruikt wordt om de nieuwe LWO GAE context te bepalen, kan inspelen op de pedagogische ontwerpprincipes en wordt op deze wijze integraal onderdeel van de ontwerpprincipes, deze worden als het ware geadopteerd. Een nadeel is het vertrekpunt van ‘blended-learing’ als middel. Minder draagvlak en gemotiveerdheid bij partijen kan een gevolg zijn, omdat niet eerst wordt gekeken naar de andere minstens even belangrijke aspecten rondom de fysieke dan wel conceptuele inrichting van een LWO GAE. 3 Strategie drie: leer theorieën en pedagogische principes voor leren als basis voor een LWO. Een derde mogelijkheid om de gewenste situatie te bereiken is te gaan werken aan de prototyping van een LWO GAE met ontwerpprincipes voor een LWO als pedagogisch didactische basis als breed uitgangspunt en insteek. Dit zijn de zeven ontwerpprincipes opgesteld door Petra Cremers van de Hanzehogeschool op basis van eerdere ervaringen van Vallue in the Valley aangevuld met specifiek onderzoek naar LWO in specifieke contexten. Dit om vanuit de leer-theoretische inhoud gestalte te geven aan de specifiek situatie van de LWO GAE Living Lab. Een voordeel van dit scenario is dat de pedagogische ontwerpprincipes van een LWO het eerste uitgangspunt is. Dit kan voor alle deelnemers ‘louterend’ werken omdat het LWO concept voor alle partijen nieuw is, en een ‘ op innovatie gericht’ karakter’ heeft, die gedeelde belangen oproepen en als vertrouwens basis dienst kan doen. Eerste fase activiteit is een verkenning van de ontwerpprincipes. De onderzoeker zal hierin een gespecificeerde opzet en ontwerpen van een prototype in een LWO GAE maken. In deze strategie wordt er geen onderscheid gemaakt voor een fysieke dan wel een digitale deel van een LWO GAE. In die verkenning dienen keuzes in het kader van haalbaarheid, uitvoerbaarheid, afbakening en realisatie van een pilot in projectvorm en organisatie ervan in een plan van aanpak duidelijk gemaakt worden. Hierin kan een selectie van ontwerpprincipes voor een LWO (facilitering van reflectie en vorming van een leergemeenschap bijvoorbeeld) overwogen worden wederom op grond van haalbaarheid, en (pilot) uitvoerbaarheid. Pedagogische relevantie als uitgangspunt is een voordeel bij deze benadering en vormt de kern van deze strategie benadering voor de LWO GAE Living Lab context. Een focus-werkgroep, bestaande uit representanten en deskundigen van de betrokken doelgroepen, kan de pedagogische en didactische leerprincipes van meerdere deelnemende organisaties verenigen in de andere belangen van de deelnemers. Ontwerpgericht onderzoek zelf is daarbij al een interventie en de organisaties kunnen tijdens het onderzoek al profiteren van het onderzoek. Ook kan ontwerp gericht onderzoek draagvlak ontwikkelen in samenwerking tussen partijen in vervolgfases op langere termijn.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
58
7.2
Het innovatieplan: scenario keuze aanbeveling De onderzoeker doet een aanbeveling voor optie drie: start met prototyping van een LWO GAE met ontwerpprincipes voor een LWO als pedagogisch didactische basis als breed uitgangspunt. Vooruitlopend op de activiteiten en nadere implementatie in P.3 is het noodzakelijk een duidelijk beeld te krijgen waar het KCNR en de Provincie Drenthe naar toe wil (visie, missie en strategie). Om deze reden is voorwaarde van deze optie de prototyping te onderbouwen met een visie en gespecificeerde opzet van de LWO GAE. Deze gaat vooraf aan het bepalen van de context die uit ontwerpprincipes kunnen volgen. Dit kan in de focusgroep plaatsvinden. Dit maakt deel uit van het why2 van een LWO GAE. De aanbeveling van de onderzoeker is dan ook : ontwerp een prototype van een LWO GAE. In het tweede deel van de implementatieopdracht (P.3) zal de onderzoeker de aanbeveling uitwerken in de vorm van een beschrijvend projectplan met een visie van de LWO GAE, en een gespecificeerde opzet van de LWO in de context van GAE in termen van projecten, thema’s, organisatievorm en leerlijn vorm of werkmodel10,, waarboven een op LWO GAE gestelde visie. Deze keuze, het what is gebaseerd op een why, en behoeft ondersteuning door een how (hoe). Voor de implementatie van de innovatie interventie en het onderzoek in P.3 zijn de in hoofdstuk 6.2 aangegeven KSF en speerpunten bruikbare onderdelen voor het hoe (how) en maken als zodanig onderdeel uit van het ontwerp. Hierin ligt ook een koppeling met de keuzemodule Ontwikkelen en Uitvoeren, die in de Master ET gegeven wordt vanaf november 2014 in het opleidingsjaar 2014-2015.
10 In de ontwerpprincipes van Petra Cremers wordt gesproken over een het leerlijnenmodel van de BDF-groep of het
4C/ID-model van van Merriënboer.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
59
Reflectie Als onderzoeker wil ik ook stilstaan bij mijn ontwikkeling binnen de professionaliseringstaken door middel van reflectie. Ik ben erachter gekomen dat het onvermijdelijk gepaard gaat met hoe je zelf bent, en dus wat je pedagogische visie is, hoe zich dat vertaalt in aanpak en benadering van de praktijk waarin je kwestie zich afspeelt . Ik wil reflecteren op de kwaliteit van de resultaten (in praktijksituatie en onderzoek methode) en ben van mening daardoor ook nieuwe kennis en inzichten op te doen. Ook reflecteer ik op en het proces van de onderzoeksmethode en professionaliseringstaak, in termen waar ik tegenaan liep, wat goed ging en wat minder goed en wat ik een volgende keer anders zou gaan doen en waarom. Ook geef ik een beschrijving van mijn persoonlijke ontwikkelingsproces en geef ik een reflectie op (meta)competenties om een bewustwording en ontwikkeling daarin te laten zien. “In zijn algemeenheid ben ik in staat diverse rollen aan te nemen, dat ik weet met welk soort probleem ik te maken heb en welke positie die heeft, binnen de Hanze maar ook in relatie tot het werkveld, het besef vanuit welk mensbeeld ik daarin denk, de ingewikkeldheid daarvan doorzie, en in staat ben die terug te schalen naar hanteerbare proporties”. Voorbeelden hiervan zijn in de onderstaande reflectieniveau aangegeven. Beginsituatie: De uitgangssituatie voor P.2 is uit te drukken als een positieve worsteling. Enerzijds de relatie van de theoriestroom en de praktijkstroom, en anderzijds samenhang tussen meta-cognitie en meta-competenties. In de praktijkstroom van eerder P.1, nu dan P.2 maar ook richting de P.3, is het zaak te komen tot een gerichtere en duidelijker keuze vanuit de aangegeven probleemgebieden van beter PO. De afbakening en keuzes zijn bewustzijn gemaakt. Het was echter wel een worsteling zich gaandeweg heeft getransformeerd naar een helderheid, duidelijkheid in de kwestie (beter PO), een volwassener gedrag van aanpak, een structurering van kansen, en het krijgen van overzicht en rust. Dat maakte een overgang, op het einde naar een ‘flow’. Ik heb het toegestaan én zag de noodzaak in van een gedegen leer-theoretische onderbouwing en het gebruik van diverse methoden. Die integratie is mij goed gelukt. Ik ben tevreden. Er staat een gedegen product waar anderen in de eerste plaats mee verder kunnen. Maar ook voor mij is duidelijk wat de innovatie interventie inhoud en welke activiteiten die in ander onderzoek P.3 nog vraagt. Reflectie op de kwaliteit van de resultaten levert in deze fase van onderzoek op vier niveaus nieuwe kennis en inzichten op. Niveau 1: Reflectie over praktijksituatie GAE Praktijksituatie: Binnen de praktijksituatie waar onderzoek plaats vindt van KCNR /BNR is de GAE Onderzoek Living Lab een geschikte casus om te onderzoeken. De GAE heeft te maken met zowel de School, Onderwijs en de werkveldpraktijk en er zijn ruim voldoende participanten die betrokken zijn. Er is intern én extern draagvlak een GAE in te willen gaan richten. De versmalling van “Verbetering van PO” als onderzoeksopdracht van Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
60
‘vele malen te breed’ naar het “inrichten van een GAE Onderzoek Living Lab” is duidelijker. Dit heeft gezorgd voor de in de hiervoor onder de ‘beginsituatie’ beschreven helderheid en duidelijkheid in de onderzoeksopdracht. Rollen divers: De rol die ik hierin aanneem kan divers zijn: in samenwerking met de praktijkstroom (de kwartiermaker dhr. Broeksma) ben ik de onderzoeker, gefocust op de LWO kan ik adviseur zijn door een kenniscombinatie van praktijkstroom (wat willen de ondernemers bijvoorbeeld) en theoriestroom (welke kansen bieden de LWO ontwerpprincipes). Niveau 2: reflectie over de onderzoeksmethode. Onderzoek doen: Ik heb een kwalitatief onderzoek gedaan en heb ik gebruik gemaakt van (aanvullend) literatuur onderzoek en kwalitatieve instrumenten (interviews en observaties). De combinatie zorgde voor een voortdurend ‘actieve triangulatie’ omdat veel informatie verzameld is vanuit verschillende invalshoeken. De toegepaste instrumenten DESTEP en 7-S model zijn gekozen om een goede basis te hebben, maar bleken hier en daar onvoldoende te zijn hetgeen door de triangulatie duidelijk werd. Positionering onderzoeksmethoden: De toepassing van de ontwerpgerichte onderzoeksmethode en de positionering ervan in het onderzoek heeft mij het inzicht gegeven met welk soort probleem ik te maken heb mede door de actie- en iteratieve component ervan. Kennis verkregen door kwalitatieve interviews bij mensen en het steeds controleren van die kennis door triangulatie verifiëren en combineren, geeft beter zicht op de grootte, reikwijdte en aard van het probleem. Ook gesprekken met de Col begeleider en de Col groepsgesprekken heeft hieraan bijgedragen. In mijn geval is de inrichting van de LWO GAE Onderzoek Living lab van grof idee, opgeschoven naar een helder gefocust innovatiebeschrijving. Niveau 3: reflectie over het persoonlijke proces. Wat ging minder goed: het heeft een tijd geduurd om van een vele malen te brede onderzoeksopdracht te gaan naar een hanteerbare smalle. Vanuit persoonlijke ‘valkuilen’ die liggen in mijn doelgerichtheid en interne ‘drive’ iets snel tot stand te willen brengen bestond het gevaar het ‘gehele speelveld’ onvoldoende te overzien en in beeld te brengen, en niet voldoende toe te komen aan een noodzakelijke duidelijke, gerichte en waardevolle onderzoeksopdracht. Vooroordelen: In het begin had ik ook vooroordelen over hoe KCNR /BNR aankeek tegenover gewenste verbetering van PO. Daarbij heb ik geleerd gewoon het gesprek aan te gaan met (directe) participanten, je licht eens op te steken bij anderen, soms in de wandelgangen soms formeel, waarmee je soms ‘critical friends’ erbij kreeg, en onbewuste kennis, ’tacit kowledge’ expliciet werd en omgezet werd in Personal Knowledgde (Polanyi, 2012) door verbindingen die ontstonden op diverse terreinen, onder meer in gesprekken met mensen en in ervaringen als doelen duidelijk, beheersing van de situatie, uitdagingen en vaardigheden voelen evenwichtig én een ervaring van beheersing van de situatie en een
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
61
‘veranderd tijdsbesef’. Ook heb ik bewust Appreciative Inquiry11 (Appreciative Inquiry, 2012) gebruikt als een aanpak voor organisatieverandering waarbij mensen samen onderzoeken wat er werkt in plaats van wat er verkeerd gaat, door elkaar in de ‘praktijkstroom’ voortdurend te informeren en elkaar te kennen in de procesvoortgang. Een voorbeeld: een gesprek met Mirjam Post op di 9 september 2014: hierin heb ik van geleerd dat ik door het bewust toepassen van Appreciative inquiry door het open vragen durven stellen in een houding gericht op samenwerken, betrokken zijn en initiatiefbereidheid, een basis kan leggen voor ontwikkeling, in dit geval tot een innovatiemogelijkheid van een GAE Living Lab. Er was sprake van een positieve innovatieambitie van het KCNR/BNR, terwijl ik aanvankelijk vermoedde dat dit niet het geval was. Ook het onderscheid te maken in ‘wat ik zelf denk te zien” (een subjectiviteit) , en wat in de betreffende organisatie werkelijk aan de hand is (is dat waar?) wordt dan duidelijk, levert bewustzijn op en daardoor ook een ontwikkelingskans. Wat goed ging: Mijn grootste winst lag in die zaken: is de intrinsieke motivatie iets te willen bereiken, op grond van duidelijkheid en helderheid het maken van keuzes in afbakening en draagvlak in de praktijk. Op een of andere manier he ik een ‘drive’ iets te willen. Ik wil me bewijzen. Voor mezelf en voor anderen. Deze ‘latent aanwezige intrinsieke pro-activiteit’, heeft me veel gebracht. Het betekende onder meer voortgang en duidelijkheid in het proces op goede momenten, niet te vroeg en niet te laat. Onderkenning van de persoonlijke (genoemd bij wat minder goed ging) valkuilen zorgde voor een behoedzaamheid en zoeken naar wegen en instrumenten deze valkuilen om te zetten naar succesfactoren. Persoonlijk ontwikkelingsproces Niet te snel in doe(l)-stand gaan zitten: Vanuit mijn persoonlijke kwaliteiten heb ik geleerd niet te snel in een organiserende en doe(l)gericht rol te gaan zitten. Ik heb geleerd dat operationele activiteiten vooraf dienen te gaan van de juiste dingen in afstelling te gaan kiezen en onderzoeken. Zoals ik vroeger op twintigjarige leeftijd vond geen docent te kunnen gaan worden zonder een ‘praktijk-ervarings’ verhaal, is het ondoenlijk onderzoeker te kunnen zijn zonder een expliciete onderzoeksopdracht die voor zowel de opdrachtgever als de onderzoeker hanteerbaar en duidelijk is in termen van doel en resultaat. Praktijk deelgenoot zijn: Op het moment dat ik deel kon worden van en GAE focusgroep is de ‘tacit knowledge” (impliciete kennis) voor een substantieel deel en versneld overgegaan in bewuste kennis (expliciete kennis) en Personal Knowledge, bouwend aan mijn ontwikkelingsproces van Masterwaardigheid. Dit bleek onder meer uit het volgende bij de start en inrichting van de GAE Living Lab focusgroep: Appreciative Inquiry (Appreciative Inquiry, 2012) toegepast Doordat ik interviews heb gehad heb ik kennis vanuit diverse gezichtsvelden over hetzelfde onderdeel “kennis- en onderzoektransfer” kunnen ontvangen. Het combineren van
11 Appreciative inquiery is onderzoek gericht op positieve waardering; ze verlegt de focus van probleemperspectief, ontkennen, klagen en kritiek geven naar verantwoordelijkheid nemen, eigenaarschap en samenwerken. De vier stappen ontdekken, dromen, ontwerpen en bestemming levert creativiteit, betrokkenheid, acties en initiatieven op die nodig zijn om veranderingen succesvol te realiseren.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
62
deze gegeneraliseerde voorkennis met Appreciative Iinquiry, heeft daarmee een adviserende en rol vervuld in de praktijkstroom (in overleg met stakeholders). Strategische houding: Ik heb geluk gehad in het Just in Time mogen meelopen met de opdrachtgever, kwartiermaker, dhr. Broeksma, en later de mogelijkheid van een focusgroep. Mijn gedrag is ontspannen geweest en, naar later bleek, ook sturend op een natuurlijke wijze. Dhr. Broeksma vond de gesprekken met mij ‘inspirerend’(zie bijlage 2, interview 5). Bijvoorbeeld het bewustzijn van mijn interne gedrevenheid en deze gedoceerd af te remmen. Niet steeds operationeel initiatief nemend. Dit heb ik gedaan door bewust zelf duidelijkheid te geven in de gesprekken over mijn rol vanuit de master ET. Dit is een onderzoeker-rol op inhoud, zijnde pedagogische en leer theoretische aspecten van een ‘kennis- en onderzoektransfer” mogelijk uitlopend op het concept GAE Onderzoek Living Lab, en een adviesrol bij specifieke kennis van LWO ontwerpprincipe – toepassing als het om integratie met de belangen van deelnemende partijen gaat. In beide rollen is het mij enerzijds gelukt om een directe link te leggen met de Master ET (theoriestroom) vanuit de praktijk, en anderzijds heb ik mij weten te positioneren in de daadwerkelijke organisatie ambities en activiteiten (praktijkstroom) op een natuurlijke en vanzelfsprekende wijze, waar de kwartiermaker van GAE regisseur is en niet ik. Positie als onderzoeker: Door een duidelijke focus op de pedagogische en leer theoretische aspecten van kennis- en onderzoektransfer” mogelijk uitlopend op het concept GAE Living Lab is mijn positie voor anderen helder geworden. Daarnaast heb ik een bijdrage geleverd aan een werkelijke praktijk van de Hanze KCNR (de praktijkstroom). Door het onderzoek in deze Master sta ik midden in de praktijkstroom. Daardoor ben ik gesprekspartner van diverse kennisontwikkeling platforms en ontmoet ik diverse “critical friends”. Voorbeelden daarvan zijn Platform Professionele Leeromgeving (PPL), de bNR van KCNR binnen de Hanzehogeschool, het ‘kernteam GAE van de Provincie Drenthe (Jeroen Akse en Arjen Brouwer), en niet te vergeten de opdrachtgever, kwartiermaker P.Broeksma voor de LOW GAE van de Hanzehogeschool. Rollen innemen: In de gesprekken, o.a. met de opdrachtgever en kwartiermaker voor GAE dhr. Philip Broeksma, over een LWO stond ik middenin de ‘praktijkstroom’. Het gaat in die gesprekken vaak om de verbinding tussen het werkveld, onderzoek en onderwijs. Ik voel mij daarin niet alleen kritische innovator om de verzamelde kennis van de leer theoretische aspecten in te brengen, maar was het ook daadwerkelijk. Philip gaf aan gesprekken ‘inspirerend te vinden. Maken we (samen) de juiste keuzes? Is dit de goede agenda voor een stakeholdersbijeenkomst voor de GAE? Daarin ontstond ook een natuurlijke adviesrol als het om keuzes voor en toepassingen van leerprocessen en pedagogische principes ging. Tegelijkertijd was en ben ik daadwerkelijk onderzoeker. Dit vanuit een ‘theoriestroom’ die steeds als ‘zoekbril’ was ingegeven door de Master opdracht. Met de P.2 ben ik in staat de interactie met de praktijk te maken en de kernpunten voor kwaliteitsverbetering te benoemen en te rapporteren. Hierover beschrijf ik een ontwikkeling bij de pedagogische kerncriteria (zie bijlage 4). Flow: Op het einde van de P.2 ben ik in een ‘flow’ volgens Mihaly Csikszentmihalyi (M. Ruijters & Simons, 2012) terechtgekomen, een piekervaring waarin veel, zo niet alles, Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
63
klopte. Een ervaring die zich manifesteert in ‘wat gebeurt hier’, via ‘tacit kowledge’ overgaat naar ‘Personal Knowledge’ (Polanyi, 2012) en de verbinding vormt met het leerproces. Ik wist dat ‘tacit knowledge’ bestond, maar kon het ‘niet vertellen’ nog. Nu is het deels, ik wil bescheiden blijven, bewust aanwezig. Dit bleek uit doelen die duidelijk zin, er volle beheersing van de situatie is, uitdagingen zijn in redelijk evenwicht met vaardigheden in een ervaring van tijdsbesef. Niveau 4: reflectie over competenties Bovenstaande heeft een aanzet gegeven tot een bewustwording van diverse competenties en rollen in een Masterwaardigheid. Ik ben van mening dat die zich duidelijk manifesteren en in opbouw zijn. Van de onderstroom naar de bovenstroom, van impliciete ‘tacit knowledge” naar expliciete kennis. Vanuit de Master pedagogiek ben ik voortdurend actief in leren en kennisontwikkeling. Er is sprake van een toenemende mate van complexiteit, en systematische en methodische aanpak dat zich laat zien in de ontwikkeling van P.1 naar P.2 nu. Dit blijkt onder meer uit onderstaande. Samenwerken en omgevingscompetent: De diverse interviews die in de P.2 heb gehouden hebben veel opgeleverd. Elk gesprek heeft observatie gekend, en effect gehad op een toekomstig ontwerp van een “kennis- en onderzoektransfer”. Dit ontwerpend onderzoek heeft mede effect gehad op het verkrijgen van draagvlak bij collega’s, interdisciplinair samenwerken bevordert, en heeft appelleert aan betrokkenheid én commitment van stakeholders. Het expertise netwerk LWO GAE is mede door mijn toedoen ontstaan. Op 4 december a.s. is de eerste LWO GAE stakeholders bijeenkomst ondersteund door het expertisenetwerk Platform Professionele Leeromgeving (PPL) van de Hanze, (zie communicatie hierover in bijlage 7) en op 8 januari 2015 een vervolg. Dat de mensen op mijn persoonlijke uitnodiging willen ingaan betekent voor een deel dat ik belangen heb herkend, waar anderen zich aan willen committeren, waarvan ik overigens ook vindt dat die recht moeten worden gedaan voor een succesvol vervolg daarna. Daarin bouw ik aan en ondersteun ik een expertise netwerk door gebruik te maken van een externe en interne kennis. Tegelijkertijd maak ik hoe dan ook een vertaling van wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen naar de eigen beroepspraktijk. Door een rol als Master ET onderzoeker te combineren met een rol als Projectmanager, en gebruik te maken van relaties zag ik dat het lukte, in gedrag van anderen iets te veranderen. Ze wilden graag meewerken aan een innovatieve ontwikkeling. In de samenwerking die ik initieerde vanuit mijn werkgever, kennisinstelling Hanze KCNR, met externen op grond van een overeenkomstig doel, en het willen bereiken van een “kennis- en onderzoektransfer” in een werkelijke praktijk, heb ik bijgedragen aan een omgeving competentie. Maar gedragsverandering van mensen moet verdergaan en een succesvolle LWO GAE vraagt meer. Strategisch organisatorisch competent: Middels het verbinden van partijen als Provincie Drenthe, een adviseur van Gedeputeerde Staten van Provincie Drenthe en ontwikkelaars van LWO GAE, heb ik strategisch organisatorisch bijgedragen aan een zekere mate van effectief leiding geven. Vanuit een duidelijke positie van mij in relatie tot de kwartiermaker, dhr. Broeksma, mede door een initiatief in de procesvoortgang van mij, is een eerste stap in het ontwikkelen van een LWO GAE ontstaan. Daarin heeft erkennen van, én het recht doen aan, Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
64
de positie van dhr. Broeksma in de rol van kwartiermaker van LWO GAE een belangrijk rol gespeeld in vertrouwen naar elkaar en duidelijkheid naar externen. Het betreft dezelfde taal spreken en neuzen dezelfde kant op proberen te brengen. Dit op gebied van visie en profilering van GAE, dit vanuit een pedagogische en didactische insteek tot stand te gaan brengen, maar overkoepelend vanuit een strategische doelstelling, van zowel Provincie Drenthe en de Hanzehogeschool, KCNR /bNR, te komen tot een Onderzoek Living Lab GAE. Strategisch organisatorische mijlpaal, een tussenstap: Uitgangspunt voor de LWO GAE stakeholders bijeenkomst op 4 december 2014 (zie bijlage 8), is de ontwerpprincipes van een LWO bij te brengen bij alle partijen, met een nadrukkelijk leer-theoretische vertrekpunt. Op de vervolgbijenkomst op 8 januari 2015 is het doel voor een balans van deze pedagogische didactische gezichtspunten met de belangen van betrokken partijen te zorgen. Het mag geen ‘feestje van de Hanze’ gaan worden. Bewustwording daarvan blijkt uit een initiatief mailbericht van mij naar de opdrachtgever, kwartiermaker van de LWO GAE, dhr. Philip Broeksma in hoe de agenda daar op vast te stellen mede met het oog daarop (zie bijlage 7). Reflectief competent: In de diverse benaderingen naar partijen (KCNR, BNR, Kwartiermaker GAE Hanze, Provincie Drenthe, Lectoren, O &O) en personen (resp. Liesbeth Jorritsma, Mirjam Post, Philip Broeksma, Jeroen Akse, Frans Donders, en Petra Cremers) heb ik bewust geprobeerd verschillende houdingen aan te nemen : die van onderzoeker, adviseur en kritische innovator afhankelijk van de functie en rol van de gesprekspartner, het doel en richting van het gesprek. Zie ook eerder bij Rollen aannemen, in deze reflectie. Strategisch organisatorisch heb ik Appreciative Inquiry (AI),(Appreciative Inquiry, 2012)) toegepast, door met tact en erkenning van rol en kwaliteit de gesprekspartner te benaderen, soms dienstbaarheid aangeboden ( ik zou dat en dat voor je kunnen betekenen, en willen doen) soms een opstelling of houding van extravert, open, emotioneel onbekommerd of ethisch (iemand in vertrouwen iets delen, b.v. aan kwartiermaker) afhankelijk van de situatie. Afhankelijk van de situatie heb ik bewust effectief en constructief geprobeerd te reageren op beroepsmatige kritiek van die ander. Ook reflectie van anderen op mijn aanpak, doelstelling, houding (dagelijks reflectief) en ontwikkelen van eigen professioneel handelen heb ik ter harte genomen. Ik heb gesprekken steeds methodisch voorbereid, en is een nuttig instrument geworden. Sociaal- communicatief competent: Ontspannen en eenvoudiger dan eerdere competenties in omgang met relaties, collega's studenten, omgang met leidinggevenden (positief benadering, bijna ondersteunend helpend soms). Met een vooral menselijke benadering met, voor mij onveranderbare, pedagogische kerncriteria (zie bijlage 2). Onderzoekend en Pedagogisch competent: Ik ben voortdurend structureel in de weer geweest met onderzoek (onderzoeks-technieken onderzocht en aangeleverd, innovatie bedacht, ontwikkeld, en straks uitvoeren, probleem organisatie onderzocht en in kaart gebracht) en pedagogiek ( Dewey en Rousseua, persoonlijke pedagogische visie en sociaal constructivistisch en interpretatieve OZ paradigma).
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
65
Reflectie op waarden De waarden waarin ik geloof volgt de psychologische basisbehoeften van de mens volgens de zelf determinatie theorie (SDT, Deci en Ryan, 2000): welke zijn 1) competentie 2) verbondenheid en 3) autonomie. Deze zie ik als grondslag van mijn persoonlijke waarden (in mijn geval soms gelinkt aan normen)en bepaald de Figuur 14: Zelf determinatie-theorie ( Deci en motivatie iets tot stand te willen brengen hierin Ryan, 2000) voor motivatie omdat die de onderliggende beginselen raken van je overtuigingen. Deze is geïntegreerd met mijn persoonlijke pedagogische kerncriteria (zie bijlage 2) Liefde, authenticiteit, vertrouwen , ervaring, samenwerking en zelfstandigheid.
Master ET Bate Boschma: “Beter Praktijkgericht Onderzoek met LWO GAE Living Lab”
66
Bijlagen Bijlage 1: Afkortingen en benamingen Voor duidelijke begripsverduidelijking en betekenis van vaak gehanteerde afkortingen in dit rapport : GAE PO De vijf O’s Beroepspraktijk LWO KSF
Groningen Airport Eelde Praktijkgericht Onderzoek Onderwijs, Onderzoek, Overheid, Ondernemers en Overige (burger initiatieven) het gehele werkveld, ondernemers, MKB bedrijven, overheid, zijnde de vijf O’s, exclusief de kennisinstellingen (onderwijs en onderzoek) Leer Werk Omgeving Kritische Succes Factoren
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 67 van 96
Bijlage 2: Interviews 1 t/m 5: Interview 1: Mirjam Post coördinator KCNR, Praktijkgericht Onderzoek (PO) in relatie met het werkveld (rol en inbreng) Functie: Coördinator BNR Datum interview: 8 oktober. 2014, 13.30 uur , KCNR, Groningen.
Wat zijn de plannen van KCNR en BNR voor verbetering van Praktijkgericht Onderzoek (PO)? Mirjam: De provincie Drenthe kwam met een initiatief vraag. Zij willen naar voorbeeld van Value in the Valley, of Leerwerkomgeving, of Professionele Leeromgeving of Hybride leeromgeving onderwijs (door Petra Cremers van O&O Hanze) , onderzoek en praktijkveld bij elkaar brengen. Dit past in de Onderwijsvisie van 2020 van ons als Hanze. Wij als KCNR hebben dit idee omgezet in een plan samen met Provincie Drenthe een zogenaamd “kristallisatiepunt Assen” of beter gezegd Groningen Airport Eelde (GAE) als Onderzoek Living Lab op te zetten. Deze gelegenheid een GAE Onderzoek Living Lab op initiatief van de Provincie Drenthe en onze ambitie van KCNR doet zich nu voor en willen we grijpen. Hoe kan Groningen Airport Eelde (GAE) als Onderzoek Living Lab ingericht worden zodat de beter Praktijkgericht Onderzoek kan plaatsvinden ? De opzet ervan weten we nog niet. Er is een kwartiermaker aangesteld die twee dagen per week kan besteden om deze vorm te gaan geven. De ontwerpprincipes van Petra Cremers voor Professionele Leeromgevingen zal daarin de basis zijn waarmee je een opzet kunt gaan maken. O.a. de werkvorm, de leer theorieën en de pedagogische principes voor zo’n GAE Onderzoek Living Lab waarin de belangen voor zowel onderwijs, onderzoek en praktijkveld bij elkaar gebracht zal moeten worden. Hoe kan een bijdrage gegeven worden aan de te ontwerpen zaken als werkvorm, leer theorieën en pedagogische principes voor de GAE ? Er is behoefte aan keuzes voor een Living Lab die we als KCNR gaan moeten gaan maken. De doelstellingen van KCNR is daarin dat zij zowel de 1) persoonlijk ontwikkeling (leren) van mensen (individueel, team, werkveld) en 2) projecten inhoudelijk inrichten voorstaat. Bij ENTRANCE die nu in ontwikkeling is er een dimensie aan toegevoegd namelijk de 3) duurzaamheid. Duurzaamheid op inhoud (b.v. in duurzame technieken) en in organisatie (dit vraagt iets anders van mensen namelijk een andere werkwijze, een andere set aan competenties van mensen, en andere projecten). Dit is een andere strategie en ik denk dat GAE Onderzoek Living lab zal gaan lijken op deze andere strategie dus met duurzaamheid voor GAE. Dit sluit ook aan op de duurzame transitie van KCNR aangegeven in het SJMP 2015-2020, én die van Airport Eelde dat willen gaan doen. Hoe kan een scenario ontwikkeling voor een GAE Onderzoek Living Lab eruit kunnen gaan zien met wat je nu weet? Het kan een Community of kennisplatform worden. Deze kan goed als fysieke Leeromgeving Onderzoek Living Lab ontwikkeld worden maar zou ook als digitaal
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 68 van 96
kennisplatform zijn (website waarmee je laat zien wat er gebeurt, waar je kennis kan halen en brengen, je mee kan communiceren) e.d. en wellicht is het wel beide. Inrichting bestaat volgens mij uit een punt om samen te komen, om elkaar te ontmoeten en elkaar te spreken, ondersteunt door een digitaal platform. Koppelen aan andere locaties (bv veiling Eelde, of andere actie-locaties) is ook mogelijk. Er zijn daarin een aantal scenario’s denkbaar in de ontwikkeling ernaar toe binnen de GAE keuze: 1. Visie document: visie op Leren, Onderzoek, Kennisdeling en Organisatie. a. Vanuit b.v. de duurzaamheid-incluis strategie, en welke profilering past daarbij (de vraag is de opdracht aan de kwartiermaker). b. Wat is dan ontwikkeling, welke competenties, hebben we een startprofiel en lijn profiel en hoe dit te ondersteunen? c. Welke projecten, hoe zien die eruit hoe kwaliteit bewaken? d. Hoe is verduurzaming in projecten, in relaties, in eindproducten (bijdrage aan innovatie en transitie van de maatschappij)? e. Organisatorisch, fysieke omgeving (wat nodig, en hoe moet het eruit zien) en welke focus? 2. Concept ontwikkeling Ontwerp GAE: Professionele Leer-werkprogramma omgeving a. waarin kennisdeling centraal staat 3. Verbeterplan van huidige leerwerkomgeving van BNR a. BNR model bestuderen b. analyse op basis van huidige modellen vergelijken met theoretische modellen en een verbeterstrategie toepassen in nieuwe profilering c. met als doel of er genoeg geleerd wordt, genoeg kwaliteit geleverd wordt, of het voldoet aan de ontwerpprincipes van de Professionele leerwerkomgeving en hoe verbeterpunten specifiek maken voor de GAE? 4. Gebruiksaanwijzing GAE Onderzoek Living Lab Alle scenario’s zijn voor het KCNR gericht op de vijf O’s, namelijk Overheid, Onderwijs, Onderzoek, Ondernemers en Overige burger Initiatieven. Dus iedereen moet van de kennisdeling kunnen profiteren, iedereen met er iets aan hebben. Die opdracht is ook verstrekt aan de kwartiermaker: dat wat je als focus neemt kan je niet alleen bepalen, maar moet je in overleg doen met iedereen (alle vijf O’s) en sturen aan de voorkant. Welke focus heeft het KCNR nu in de plannen? Voor het KCNR is de vraag: Hoe kennis door onderzoek en onderwijs naar het werkveld te brengen?”, eigenlijk NIET meer urgent omdat deze nu te breed is. (Dat zou kunnen uitlopen op het antwoord op die vraag: bijvoorbeeld een werkplaatsvorm, communicatie wijze of ontmoeten zijn, terwijl we nu al weten dat het dat allemaal moet worden. Dus dat onderzoek is niet meer nodig, we willen nu al meer focussen). Op dit moment is voor KCNR duidelijk dat de keuze voor dit initiatief GAE Onderzoek Living Lab een gegeven. Hier gaan we mee verder. Onze opgave nu is meer gefocust op de vraag hoe een dergelijk GAE in te richten in termen van de bovenstaande scenario’s, vanuit de onderzoeksvraagstelling: “Hoe richten we een leerwerkomgeving voor GAE onderzoek Living Lab zodanig is dat kennis en onderzoekresultaten beter worden gedeeld met het praktijkveld?”
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 69 van 96
Omgedraaide vorm van vraagstelling: “Is een leerwerkomgeving voor een GAE Onderzoek Living lab een ideaal typische vorm om kennis en onderzoeksresultaten te delen met het praktijkveld?” Variant vraagstelling: “Hoe kan je de 5 O’s betrekken bij het tot stand komen van de doelstellingen en profilering van het GAE Onderzoek Living Lab, ten einde (om) te komen tot een visie voor het Living Lab?” Deelvragen uit de laatste hieruit kan gericht zijn op: Handvaten voor kwartiermaker om aan de slag te gaan. Onderzoeksontwerp: Interne analyse (o.a. BNR en LeerWerkomgeving) en externe analyse (branche HBO, CvB, Landelijke doelen Ministerie). Je maakt een concept ontwerp van hoe ja alle partijen betrekt: Daarmee zeg je hoe betrek je iedereen, en dat de GAE een gedragen iets is voor al die partijen, en ook: we kunnen niet zonder de vijf O’s komen tot doelstelling en profilering van Living Lab komen. Nadere keuzes voor onderzoek in scenario’s laten bepalen door 1 Inhoudelijk GAE focus: op Energie, Healthy Aging of vliegveld van de toekomst: Thema keuze waarop je alle opdrachten ophangt om: 1) Themafocus (vergelijkbaar aan strategie keuze van KCNR met lectoraten en thema’s) voor GAE? 2) Onderscheid je je van de wereld en uniciteit en duidelijk profiel (profilering) dus specifiek maken voor de GAE situatie? 2 Keuze mede afhankelijk van Onderzoeksperspectief / pedagogische visie onderzoeker: 1. Bijvoorbeeld praktisch, niet theoretisch, dat de lopende praktijk er iets aan heeft; en basis betrokkenheid werkveld en relatie daarvan met onderzoek en werkveld (als persoonlijke keuze van de onderzoeker) 2. Match van strategisch profilering GAE (opdracht aan kwartiermaker) met inhoudelijke keuze onderzoeker op een scenario. 3. Pedagogische verantwoording naar opleiding Master ET Welke praktijkvoorbeelden kunnen gelden voor een te ontwikkelen GAE Onderzoek Living Lab ? Dit kunnen o.a. zijn: Vallue in the Valley ENTRANCE van KCE Hanzehogeschool Change Lab (theorie Welke visie documenten zijn beschikbaar: Bureau NoorderRuimte , een visiedocument voor een Inspirerende leerwerkomgeving. (Hekman, de Boer en Post, 2012) Risico’s voor GAE:
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 70 van 96
Dat een Leerwerkomgeving een feestje gaat worden voor mensen uit het onderwijs (incl. Lectoren) maar minder interessant voor rest van de omgeving (de vijf O’s), omdat we binnen het onderwijs gefocust zijn op eindtermen en vaste patronen (afstudeerplanning b.v) Start financiering Herkenbaarheid en zichtbaarheid Verbinding met partijen, onderwijs en omgeving (om eigenaarschap te gaan zijn en volwaardig deelnemer) als het GAE Living Lab fysiek extern een plek krijgt Succesfactoren ervan zij er ook: Verbinding met partijen ( de vijf O’s) en de fysieke omgeving Goed passend in de netwerk structuur van KCNR Zichtbaarheid wordt vergroot B.Boschma, Groningen 8 oktober 2014. (Cursief: uitspraak respondent, uitgelicht door onderzoeker)
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 71 van 96
Interview 2: Frans Donders, lector Knowledge en Enterpreneurship Hanzehogeschool. Praktijkgericht Onderzoek (PO) in relatie met het werkveld (rol en inbreng)
Functie: Lector Knowledge Entrepreneurship and Director Incubator Cube050 Datum interview: 30 sept. 2014, 10.30 uur , Kadijk 1 Groningen. Centrale vraag Master onderzoek: “Hoe kan de kennis die wordt ontwikkeld, door onderzoek, stages en afstudeeronderzoek van studenten docenten en Lectoren, meer ten goede te laten komen aan het MKB werkveld?” Bovenstaande vraag vormde de aanleiding van een interview Introductie taak en functie Lector Frans Donders: Verbonden aan KCO, is onderdeel consortium verband valoriseren Hanzehogeschool, Universiteit en UmCG. Wat we hier doen is tot valorisatie maken van kennis. Alles om valorisatie (tot economische waarde brengen van kennis) en ondernemerschap te stimuleren. Ondernemerschap is eigenlijk ook een vorm van valoriseren. InCububatere 050, een club van 30 ‘startups” van studenten die in dit gebouw zitten, en die een eigen bedrijf zijn begonnen. Daaromheen zitten een “Centrum voor Enetrepreneurschap” waarin we zoveel mogelijk aandacht voor ondernemerschap proberen te krijgen. En waar nodig als op specifieke onderdelen iets ontwikkeld moet worden dan helpen we daarbij. Hoe vindt je nu dat Onderzoekende houding of benadering van studenten en medewerkers van KCNR? (Dat hij het gesprek met de praktijk niet kunnen aangaan, of dat medewerkers (docentonderzoekers, Lectoren) dat niet kunnen? Beide zijn een probleem. In zijn algemeenheid zijn echter Kennisinstellingen, afgaande wat rondzingt, niet goed in staat het MKB werkveld goed te bedienen als het gaat om een innovatie vraag. Dat is een nogal boute constatering? Ja maar dat wordt regelmatig geventileerd! Dat roepen MKB ondernemers! Dit alles roep ik vanuit het “believerschap” dat MKB ondernemers mijn grootste vrienden zijn, dat de KMB ondernemers de economische ontwikkelingen “draagt”. De basis voor een goede economische ontwikkeling is het MKB! Dus vindt ik ook dat wij als Hanze er alles aan moeten doen om hen te helpen bij die economische ontwikkelingen en de innovatievragen die ze hebben. Echter, : de geluiden die je hoort is : de MKB ondernemer weet de weg niet te vinden binnen de kennisinstellingen, dat heeft te maken met het feit dat studenten en docent onderzoekers niet goed communiceren met het werkveld, maar er zit een andere, misschien wel zwaardere, dimensie aan vast: de MKB ondernemer is zelf niet in staat de innovatievraag te formuleren! Dat is een belangrijke bottleneck: we zijn met zijn allen ervan overtuigd dat we met innovatie, met nieuwe dingen, moeten winnen. Wij (de Nederlandse bedrijven) zijn een hoog opgeleid land, met een bepaalde rol in de wereld economie, en vanuit die rol is het belangrijk dat wij vooraan lopen als het gaat om innovatie. Zijn kennisinstellingen dan de primaire partij van wie het gesprek verwacht mag worden? P2BoschmaBateMP2013
Pagina 72 van 96
Ja, want onderzoek levert nieuwe kennis op, en die kan gebruikt worden om nieuwe producten te maken en dus te innoveren, en dat zoveel mogelijk in samenwerking met de bedrijven moeten. Wat wij doen is vanuit vakgebieden en “State of the Art”, onderzoek te doen en kennis te ontwikkelen, en te innoveren, maar dat gaat buiten het MKB om dan vervolgens die kennis bij het MKB onder brengen als een soort PUSH. Maar de PULL zou vanuit het MKB moeten zijn op basis wat wij in de markt zien gebeuren en onze huidige portfolio zouden we naar die kant op moeten bewegen. Dit kan deels vanuit de PUSH kunnen. Dus de beweging vanuit de PUSH naar de PULL lukt niet door het MKB. Vaak beland het onderzoeksresultaat (onderzoek en conclusies) in de kast. Niemand is echt bezig met valoriseren, dat wil zeggen wat kunnen we ermee in maatschappelijk of economisch opzicht. En dat is juist valoriseren. De valorisatie doelstelling wordt niet gehaald door kennisinstellingen? Nee, onvoldoende. We moeten hierbij twee dingen als bewegingen doen: 1) we moeten zorgen dat die verbinding met het MKB goed maakt vanuit ons als kennisinstelling en 2) we moeten het MKB helpen op hun innovatievraag op basis van hun ervaringen in de markt goed te expliciteren, te formuleren. We moeten onze eigen kennis die we ontwikkelen zodanig vormgeven dat die ook daadwerkelijk door bedrijven gebruikt kan worden. De kennis te ontwikkelen door onderzoek, dat we binnen onze eigen instelling doen, de technische innovatie, wat we hier doen in onze ivoren toren, we zijn er allemaal heel druk mee (studenten, docenten e.d) binnen de muren van onze eigen instelling met allemaal leuke resultaten. Maar we zijn amper bezig met het vertalen van die resultaten op een zodanige manier dat het bedrijfsleven daar gebruik van kan maken. Wat kan je daar aan doen? Door met die bedrijven in gesprek te gaan! Want dit is wat we doen: bv onderzoek naar Smart Buildings. We “hebben gemerkt” dat elementen daarvan op dit moment al rijp zijn om in de praktijk toegepast te kunnen worden. De resultaten daarvan met bedrijven in gesprek te gaan: hoe kunnen we jullie helpen om dit in je portfolio op te nemen, en aan te gaan bieden in de markt en daarmee voor een economische investering te zorgen. Alleen gesprekken en wat is het resultaat daarvan? Ja, in eerste instantie in gesprek gaan, en uitwisseling over dit hebben we onderzocht en dit zijn ideeën over innovatie wat vinden jullie daarvan en wat komen jullie tegen? Luisteren naar elkaar. Laat die MKB er maar komen. In het begin denk je die zit op een heel ander golflengte. Natuurlijk een MKB is bezig met zijn bedrijf en die wil niet bezig met lange termijn plannen en denkt aan geld verdienen. Die vertaalslag moet je samen doen. Wat zijn de succesfactoren? 1) elkaar leren begrijpen, als begin, zelfde taal spreken vertrouwen hebben (voorbeeld Adema Architecten) 2) luisteren naar elkaar, 3) als je een kans ziet om door te ontwikkelen en iets in de markt te zetten 4) een bedrijf moet er gevoelig voor zijn (bedrijven die wel willen en op basis van innovatie veel langer vooruit kunnen) 5) “approach en avoidence” conflict hanteren en inzetten om (het voorbeeld van de hond die aan iets snuffelt, zich terugtrekt en weer wil snuffelen) kennis te genereren, dus zoiets van begrijp ik, en wil ik dat wel? 6) het is aan ons (kennisinstelling) om die kloof te dichten van de stappen 1 t/m 5.
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 73 van 96
Hoe moeten we daarin handelen en optreden? Dus kortom: A) Onderzoek doen, B) er is iets uit gekomen dat mogelijk interessant voor bedrijfsleven C) dan is het onze verantwoordelijkheid als Hanze, de MKB opzoeken, soms heel gericht op een specifieke innovatie, dan is het aan ons als kennisinstelling de geïnteresseerde bedrijven aan tafel te roepen, is het kansrijk, hoe moeten dit verder proberen te ontwikkelen. D) En als dit zo is dan is het aan de Hanze om dit vast te houden, projecten te maken en misschien financiering te zoeken, samen met zo’n bedrijf in een publieke samenwerking misschien wel. Is dit nieuw, en wat is dan het nieuwe eraan? Dit ‘aan tafel roepen’ van bedrijven gebeurt nu amper! Het nieuwe eraan is dat we niet allen het gesprek aan gaan, maar we ook als kennisinstelling de verantwoordelijkheid houden om de kennis die ze genereert met publieke middelen (het middel is overheids geld!) dus wat we met onderzoek doen uiteindelijk ook weer economisch rendabel te maken. Als HBO-instelling meer dan de universiteiten die meer theoretische onderzoeken doet. Wij willen dat dat ook uiteindelijk weer terug vloeit naar de maatschappij in. Ik vindt het gesprek aangaan, en moeten aangaan en daarna proberen om samen met het bedrijf dat daarin geïnteresseerd is, die nieuwe kennis ook echt omzetten in een innovatie b.v. nieuw product, een nieuwe markt benadering of een nieuwe andere procesbenadering whatever…. Welke scenario’s zijn daarvoor? Nu is het zo dat wat we hebben een thema bedacht, en daar gaan we daar bedrijven bij zoeken die dat ook interessant vinden. Sommige gaan dan wel meedoen, maar dan is het onderzoek gedaan en dan na afloop dan valt het hele spul uit elkaar. Dan is onderzoek afgerond, conclusies worden getrokken, rapportages geschreven en dan gaat het hele spul in de kast. Daar moeten we langer bij blijven stilstaan, en op voortgaan als dit signalen voor vervolg geeft. Als je een pilot moet bedenken in deze, waar denkt u dan aan? Twee scenario’s doorlopen 1) Hogeschool zelf bepaald, op grond van vakgebied, het thema, begint en regisseert (PUSH). Bouwkunde b.v. heeft een bepaalde State of the Art, daar vertrek je vanaf en ga je onderzoek formuleren: en uitvoeren 2) Niet eerst zelf bedenken wat het thema moet zijn, maar eerst instantie met bedrijven in gesprek en vragen (ev toetsen) maar ook gewoon sec vragen wat zouden we op dit moment moeten onderzoeken om stappen te maken in een bepaald gebied (PULL). Als je dat hebt vastgesteld ga je die bedrijven voor die twee lijnen 1 en 2 afspreken hoe het onderzoek in te richten en is het uitvoeren van beide scenario’s hetzelfde. Daarbij is het bij 1) (moelijker om bedrijven aan boord te krijgen rondom wat jij hebt bedacht) en bij 2): moeilijker om tot consensus te komen over wat onderzocht moet worden (aan de voorkant) , en is het makkelijker om dat wat onderzocht is goed onder te brengen bij een bedrijf (aan de achterkant) in de toepassing). Dat zou je naaste elkaar kunnen zetten of hebben we beide benaderingen nodig? Eigenlijk doen we alleen scenario 1 op dit moment. Eens een ontwerp maken en die twee scenario’s naast elkaar uitvoeren en vergelijken. Is dit dan echt iets nieuws?
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 74 van 96
Het nieuwe is het laatste stukje. Wat begint op het moment dat het onderzoek de kast in dreigt te gaan, en dat gebeurt nu te weinig. Hoe kunnen we dat wat we hebben onderzocht, aan het einde van de rit zo goed mogelijk economisch rendabel maken? Dat houdt vaak veel te snel op. Dat geldt voor toegepast en praktijkgericht onderzoek (bij het KCNR) maar denk ook aan stages en aan afstudeer trajecten van studenten, die heel vaak leuke innovaties komen, waar ze tegen aan gelopen zijn, soms gekke oplossingen. Het verslag wordt niks meer mee gedaan. Daar zit een kritische massa wat betreft de toepassingen. Wat vindt u van het “kristallisatiepunt Eelde vliegveld”, een soort ‘Zernike Buiten” als buitenlocatie onderzoekplek buiten voor KCNR, waar veel thematische vraagstukken spelen. Aan welke voorwaarden moeten doe voldoen om succesvol te zijn? Er spelen een aantal zaken daarin: 1) Dat het een letterlijke werkveldlocatie is: het feit dat de Hanze elders zichtbaar wordt door alleen al de fysieke aanwezigheid. 2) Dat er echt daar gewerkt wordt en er te zijn, en projecten uitvoeren ook met ander disciplines samenwerken. 3) Als de “21e eeuw- Skills” zijn belegd: d.w.z. minder dat het gaat om droge kennis, maar steeds meer om zaken als vaardigheden die te maken hebben met communicatie creativiteit, en het toepassen van kennis. 4) De zichtbaarheid van die locatie, in die zin dat iedereen begrijpt, de omgeving althans maar ook de binnen omgeving de Hogeschool Groningen, dat iedereen begrijpt wat daar gebeurt, en uitdraagt. B.v. a la het nieuwe ‘noodgebouw’ nabij P3, met doek eromheen als oplossing is ijzersterk. Het zorgt ervoor dat mensen zeggen: kijk eens Hanze is weer ergens mee bezig, daar kweek je veel Goodwill mee, maar dan moet het zichtbaar zijn en uit te leggen in de strategische lijn van Hanze. Zijn er andere scenario’s opties mogelijk naast de beide genoemde scenario’s? Genoemde twee scenario’s zijn geschikt om kennis te ontwikkelen en tot waarde te maken. Wat het mooiste is dat je rond bepaalde thema’s, met bedrijven in de regio (kan ook Internationaal) clusters van bedrijven vormt, (community met een mooi woord) gewoon een netwerk of community maakt waarin je regelmatig bij elkaar (max. 2x per jaar b.v) komt waarbij je uitwisselt zonder dat onderzoek op de agenda staat, maar gewoon met elkaar deelt wat gebeurt er nu in jullie sector, wat zijn nou dingen die belangrijk zijn voor je, en waar kom kennis te kort die wij mogelijk kunnen leveren, waar zie je innovaties ontstaan die ook voor ons interessant kunne zijn, waar wij mogelijk bij kunnen helpen. Dat je een soort gezamenlijkheid krijgt met een cluster van bedrijven rond een bepaalde thematiek. En dat je dat goed organiseert: bij elkaar komen, goede agenda, goede voorzitter en na afloop ook zegt: dit is een thema en daar gaan we onderzoek in doen, of dat is voor bedrijf X interessant is, en daar kunnen we bij helpen, in stage of afstudeeropdrachten. Zo ontstaat een meer structurele invulling ervan. Wat zijn daarin de voorwaarden om goede resultaten te bereiken? Een aantal voorwaarden zijn dat: 1) Bedrijven moeten zien dat het iets oplevert (“Whats in it for me”) 2) Hanze tijd, geld mensen resources B.Boschma, Groningen 30 september 2014.
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 75 van 96
Interview 3: Jeroen Akse en Arjan Brouwer Provincie Drenthe Gesprek met Jeroen Akse en Arjan Brouwer over Groningen Airport Eelde GAE als Onderzoek Living Lab Eelde i.s.m. Hanzehogeschool KCNR Groningen
Jeroen Akse: Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling, Milieu en natuur functie Coördinator ‘Explore Lab’: 06-52 47 50 26; 0592 – 36 58 33 Arjen Brouwer: Afdeling Milieu, Bode men Energie, functie Milieu planoloog tel. 0592 – 36 57 24 Datum interview: 2 oktober. 2014, 10.30 uur , Provinciehuis Drenthe te Assen Introductie doelstelling gesprek: Er is een ontwikkelvisie in de Statencie. besproken, waarin het concept Living Lab vermeld staat. Deze is kritisch ontvangen. Hierin staat het Living lab Eelde ook vermeld. De ontwikkelvisie is veel meer dan alleen het vliegveld. Gesprek vandaag is een verkenning wat we als Hanze en Provincie voor elkaar kunnen betekenen op inhoudelijk vlak over GAE Living Lab. Als proces kwartiermaker in dit GAE is Philip Broeksma van de Hanzehogeschool aangesteld. Provincie Drenthe wil aanjager van het GAE zijn. Inhoudelijke doelstelling GAE Onderzoek Living Lab Arjen is in gebiedsontwikkeling werkzaam als milieu planoloog met een achtergrond in gebiedsontwikkeling en focust zich op de relatie RO en duurzaamheidsvraagstukken. Nu de beleidsverkenning naar Zonneakkers, grootschalige grondgebonden zonneopstellingen, in juni 2014 met een brief aan Provinciale Staten vastgelegd, met daarin de conclusie dat het voor Drenthe interessant is om een aantal grootschalige parken te faciliteren , gebaseerd op een iconische werking die ervan uit zou kunnen gaan, met een doelstelling tot een duurzamere energievoorziening te komen. Studie van bureau ROM3D is een onderliggend stuk bij die brief en conclusie. Arjen is sinds kort ook betrokken bij de Ontwikkelvisie GAE, waartoe een kernteam (*) vanuit Provincie en Gemeente is ingericht. De visie is te zien als een programma, waaraan projecten van hele concrete fysiek ingrepen tot meer broedplaatsachtige concepten. In die ontwikkelvisie is een streven aangegeven om in het gebied te komen tot decentrale duurzame energieopwekking. Dus vanuit beleidsverkenning zonneakkers (1) en ontwikkelvisie GAE (2) samen een inspanning te doen om te kijken of een Business case te maken is op en rond het luchthaven terrein GAE. Met GAE en een ontwikkelend bedrijf in zonneparken hebben verkennende gesprekken plaatsgevonden. (*) = kernteam voor gesprek met Provincie intern en met Gemeente over strategische ontwikkeling om ‘rohring’ teweeg te brengen vanuit de ontwikkelvisie GAE, incl. transferium bij de Punt, Living Lab, en Oude Rijksluchtvaart School) gaat over de positionering van de luchthaven GAE, wat een rol speelt in de Noord Nederlandse (NNL) gebiedsmarketing. Inhoudelijke inrichting GAE: Onderwerpen: Typen activiteiten: -Zonneakkers -Broedplaats achtige concepten -Duurzame Energie opwekking -Onderzoek en Onderwijs -Vastgoed -5O’s: Overheid, Onderwijs, Onderzoek, Ondernemers en
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 76 van 96
-Ruimtelijk Ordening -Transferium transport
Overige (Burgers Initiatieven) -Living Lab Onderzoek als aanjager , kruisbestuiving tussen partijen en thema’s
Zonneakkers energie Business case maken van zonneakkers. Waar gaat de energie naar toe? Het bedrijf Bloemenveiling is op zoek naar nieuwe business, en kan je dan een logistiek HUB voor Groningen te vormen? Ook als idee het vervoer naar de stad Groningen netjes te regelen, i.o.m Lector Duurzame Mobiliteit (Niels van Stenis). Als Provincie zitten we daar in een ondersteunende rol in met een positieve grondhouding en denken mee over de daadwerkelijk realisatie. Wij zijn niet in de Lead, er is een ontwikkelaar van zonneparken die geïnteresseerd is in de locatie en potentie van de plek. Als Provincie hebben we ook als doel er kwalitatief en beleidsmatig zoveel mogelijk uithaalt in thema’s als Ruimtelijke Ordening, en Ontwerp technisch, Duurzaamheid, bijvoorbeeld een Energie Potentie kaart van het gebied (waar zitten de mogelijkheden, de vragen, en opgaven). Provincie Drenthe benoemd een aantal uitgangspunten in de doelstellingen voor GAE: 1. Spin-off kansen vanuit innovatie en educatie en beroepspraktijk (bijv. i.r.t. gebruik in de directe omgeving van de opgewekte stroom) 2. Met planontwikkelingsfase al rekening houden met o.a. “inlassen gebruikersflexibiliteit” 3. Planning verleden tot nu: a. februari 2014 Intentieoverleg GAE (Gedeputeerde Munniksma Provincie Drenthe, Lectoren Hanze) bijeenkomst b. kernteam bijeenkomst (Gedeputeerde Munniksma Provincie Drenthe Directe GAE, Gemeente Tynaarlo) c. Doelstelling +/- juni 2015: start en “champagnemoment GAE”. Hoe ziet de inrichting van zo’n Living Lab eruit? Arjen: deze verkenning is ook ‘omgekeerd’ geredeneerd: 1. Kijk eerst eens of je zo’n park kunt realiseren, op zich een prachtige prestatie. 2. Flexibiliteit en openheid inbouwen (niet juridisch, en fysiek dicht timmeren dat je er vervolgens niks mee kunt ) wat open houden dat interessant kan zijn als Living Lab laboratorium, waar die energie stroom heengaat) zodat het in de toekomstige , zodat het interessant blijft voor kennispartijen waaronder ook Hanzehogeschool maar ook fysiek gezien. 3. Kans tot realiseren van 10 tallen hectares Zonnepanelen is uniek in Nederland. 4. Zonnepark is een bedrijf initiatief nemer die handelt in glas, zonnepanelen. 5. Strategisch gezien is door Gemeente en Provincie deze keuze neergelegd in de ontwikkelvisie; “Reuring” is doelstelling, door middel van Living lab . 6. Kwartiermaker voor GAE op locatie, een programma, partijen zich aan verbinden, opgaves tot een geheel (soort Strategische Alliantie): 7. Koppelen aan ENTRANCE van de Hanze ligt voor de hand. Omdat een link met Energie en zonne-akkers relevant en duidelijk is. B.Boschma, Groningen 2 oktober 2014 Mailbericht van Arjan Brouwer naar aanleiding van het interview: P2BoschmaBateMP2013
Pagina 77 van 96
Van: Arjen Brouwer [mailto:
[email protected]] en Verzonden: donderdag 2 oktober 2014 12:23 Aan: Boschma B, Bate CC: Jeroen Akse Onderwerp: Ontwikkelvisie luchthavenomgeving GAE
Beste Bate, Zoals zojuist toegezegd bijgevoegd ter info de Ontwikkelvisie GAE. Deze ligt op dit moment ter vaststelling bij de gemeenteraad van Tynaarlo en onze PS. Verder vertelde ik je vanochtend over onze interne beleidsverkenning naar zonneakkers in Drenthe. De stukken hiervan vind je via deze link: http://www.provincie.drenthe.nl/actueel/gs-besluiten/@112438/verkenning-zonne/ Ik heb je vanochtend verteld over waar we op dit moment staan m.b.t. een zonnepark op het luchthaventerrein en je uitgenodigd om vwb dit onderwerp na te denken vanuit het vertrekpunt dat er al een zonnepark zou zijn: - Op welke wijze zouden jullie hiervoor dan spin-off kansen zien vanuit innovatie en educatie? (bijv. i.r.t. gebruik in de directe omgeving van de opgewekte stroom) - En moet dan in de planontwikkelingsfase voor het park al rekening worden gehouden met bepaalde zaken? (welke “gebruikersflexibiliteit” inlassen?) We houden contact. Met vriendelijke groet, Arjen Brouwer
Milieuplanoloog Team Milieu, Bodem & Energie, Postbus 122, 9400 AC Assen, tel: 0592-365724 email:
[email protected]
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 78 van 96
Interview 4: Petra Cremers PhD researcher bij Hanzehogeschool Groningen Praktijkgericht Onderzoek (PO) in relatie met het werkveld (rol en inbreng) Functie: en Educational Consultant bij Hanze University Groningen Datum interview: 8 oktober. 2014, 10.30 uur , Hanzehogeschool van Doorenveste Groningen. Introductie doelstelling gesprek: Wat kunnen we voor elkaar betekenen rondom de kennis in Hybride leeromgevingen. Behoefte tot een gesprek is ontstaan uit de opgave LWO GAE Onderzoek Living Lab. Uitgangsgegevens voor een GAE Onderzoek Living Lab Twee partners Provincie Drenthe en Hanzehogeschool hebben samen de intentie een Onderzoek Living Lab op een externe locatie. Op thema’s Energie, Ruimtelijke Ordening, Duurzaamheid, op grond van de problemen (beter Praktijk gericht Onderzoek, zichtbaarheid van onderzoek doen, de beroepspraktijk kan zijn eigen innovatievraag niet (goed) formuleren, de organisatie KCNR heeft de vraag articulatie (meso niveau) niet goed ingericht. Omdat GAE (vliegveld Eelde) fysieke en inhoudelijke Living Lab potenties heeft is het doel dit daar te doen. Doel is ook om ‘rohring’ teweeg te brengen en economische ontwikkelingen op gang te brengen passend in het beleid van Drenthe, inclusief een flexibiliteit inbouwen die toekomstige door ontwikkeling niet zal remmen, in de vorm als een soort innovatiecentrum voor onderwijs, onderzoek, overheid, ondernemers en overige (de 5 O’s). Professionele leeromgeving Naar voorbeeld en analogie met de kennis en ervaring met Vallue in the Valley heeft Petra onderzoek gedaan naar dit soort Leer werk omgeving genaamd “Hybride learning configurations at the interface of workplace en schoolplace”. Gepubliceerd in Learning environment research Er is een “Handleiding voor de Professionale Leeromgeving d.d. 11 juni 2014” 12, onder de noemer Professionale Leeromgeving (in engels = “Hybride”). Bijvoorbeeld een leeromgeving buiten de school. Bijvoorbeeld een bibliotheek, dierentuin of wat jij noemt GAE Living Lab Er zijn zeven Ontwerpprincipes voortgekomen uit de ervaringen in een werkelijk Professionele Leerwerkomgeving (LWO)in een MBO HBO samenwerking van Vallue in the Vallue. Dit zijn : 1. Creëer een authentieke werkomgeving De leerwerkomgeving (context, taken en activiteiten, rollen en communicatie) representeert de (beroeps)praktijk, er is een professionele werkcultuur en organisatie. 2. Integreer leren en werken
12 Dit document is gebaseerd op ▫Cremers, Wals, Wesselink, Mulder (2014). Design Principles for hybrid learning configurations at the interface of school and workplace. Submitted to Journal of the Learning Sciences. ▫Value in the Valley, 2010 (Het leerarrangement in de praktijk, en Evaluatie van het leerarrangement).
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 79 van 96
3. 4.
5. 6.
7.
Leren en werken zijn met elkaar vervlochten. De deelnemers leren door het uitvoeren van authentieke taken, ondersteund door educatieve interventies die zijn afgestemd op de individuele lerende. Maak gebruik van diversiteit Diversiteit is ingebouwd, wordt gewaardeerd en er wordt nuttig gebruik van gemaakt op het niveau van teams, de organisatie en in- en externe netwerken. Faciliteer reflectie Deelnemers leren door te reflecteren op taken en ervaringen, als persoon, als team en als organisatie. Kritische situaties of gebeurtenissen zijn het startpunt voor reflecteren en leren. Vorm een lerende gemeenschap Elke deelnemer ervaart dat hij/zij deel uitmaakt van een gemeenschap. Iedere deelnemer leert, ieder op zijn eigen niveau. Organisatie ondersteunt leren én werken De organisatiestructuur en cultuur ondersteunt het werkproces én kenniscreatie en het delen van kennis op alle niveaus (individu, team, organisatie, maatschappij). Zorg voor een goede inbedding in de omgeving De leerwerkomgeving is afgestemd op haar omgeving (partner organisaties en andere stakeholders).
Je kunt deze ontwerpprincipes op meerdere wijzen gebruiken: Voorbeeld en inspiratiebron om LeerWerkOmgeving te ontwerpen of te evalueren Verbeterpunten destilleren van Hoe principes gebruiken in nieuwe andere contexten op Voorbeelden geven bij concepten, de concepten zijn de principes (gebaseerd op theorieën) o De ontwerpprincipes met ‘Boundary crossing-theorieën’ : ontwerpprincipes krijgen in een andere context een andere toepassing of iets ander karakter . o Niet uitrollen (kopiëren) van eerdere toepassingen maar de achterliggende principes kennen, en daarmee zelf die achterliggende principes vormgeven (‘transfer’) Wat speelt er zoal bij een LWO?: Professionele LeerOmgeving (PLO): hier hoort onderzoek doen ook bij. Dit wordt in LWO gezien als werken (doen, advies geven, iets maken, bouwen, organiseren). In een LWO betreft het uitvoeren van beroepstaken, die heel sterk worden begeleid. Het is anders is dan een stage (stage is veel werk en weinig leeractiviteiten en weinig ondersteuning en coaching) , bij LWO heb je allebei, zijn Leren en Werken geïntegreerd. Je moet leerprocessen als werkprocessen stroomlijnen, dus bij : en waarom. Je zorgt dat er educatieve activiteiten zijn die het werkproces ondersteund. Werkend leren en lerend werken. Dat is het idee. Dat kan ook in een organisatie. Leren als doel: O&O van de Hanze als voorbeeld heeft ook een eigen organisatie van adviseurs die moeten leren, en heeft als kritische innovator zichzelf willen evalueren. Leren van elkaar, af en toe een cursus.
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 80 van 96
De beroepspraktijk is onderdeel van de ontwikkelde ontwerpprincipes. Individueel en als organisatie als Community. Vallue in the Valley (VitV)was eigenlijk best wel van de school, maar de bedrijven hebben geleerd van onderwijs geven, leren coachen, van onderwijs-theorieën en de toepassingen ervan. Zij zagen in dat het voor docenten, medewerkers en als team leerzaam was. Principe van lerende gemeenschap. Ook de docenten leren allen op hun eigen niveau. Er zijn ook PLO waarbij ze willen dat de beroepspraktijk ook heel erg mee leert, dus ook de opdrachtgevers. En dat zou in GAE denk ik ook heel erg het geval kunnen zijn. Dat je samen leert, niet alleen docenten en studenten maar ook de mensen die actief samen willen werken van de beroepspraktijk. PLO en GAE zijn NIET twee verschillende dingen. Je kunt de ontwerpprincipes heel goed gebruiken om na te gaan hoe dat zich verhoud tot elkaar, om als eens soort adviesbureau een functie als leerplek. Voorbeeld aansturen en actief maken van GAE: samen met mensen die dat willen gaan opzetten in een workshop daarover gaan brainstormen hoe een GAE in te richten! Voorbeeld projecten bureau Honnours: zij willen projecten met studenten uitvoeren, maar geen structuur eromheen. Ze hebben alleen een opdrachtgever en een hoop studenten en liepen tegen allerlei vragen aan, wat moeten de studentenleren en hoe moeten we die gaan begeleiden, en wat kunnen die opdrachtgevers er dan van verwachten, en in hoeverre werken die opdrachtgevers zelf mee, of hebben ze soorten opdrachten waarbij de opdrachtgever wel zelf mee willen leren en de andere keer alleen een soort resultaten in ontvangst wil nemen. Dus ook projectbureau Honnours zijn aan de hand van de ontwerp principes steeds keuzes aan het maken van nu willen we dit, en dan willen we dat. Kick Off bijeenkomst LWO GAE ontwerp: Met team samen over nadenken en brainstormen om te gedachten te peilen en te ontdekken hoe ziet iedereen dat voor zich. Dat is het dan eerst. Dat je het niet gebruikt om het dan te ontwerpen maar om erachter te komen waarover je allemaal over moet gaan nadenken als je het ontwerpt. Gedachten in één richting zetten, Dat geef ik mensen ook terug die daaraan mee hebben gewerkt: die zeggen het helpt heel erg om elkaar op één lijn te zetten van waar hebben we het eigenlijk over? Met mensen die er nu over nadenken maar ook die erna mee door gaan. Klein beginnen in meerder opzichten: Want wat jij scenario’s noemt dat noem ik bandbreedte van je principes, want je kunt de ontwerpprincipes heel klein maken, (geen gedragscode, van zo gaan we met professionele opdrachtgevers om, alleen maar op school, alleen maar die opdracht uitvoeren). Bij projectbureau Honnours College was alleen maar dit smalle en kleine (zij willen projecten met studenten uitvoeren, maar geen structuur eromheen, ze hadden alleen een opdrachtgever en een hoop studenten en liepen tegen allerlei vragen aan, wat moeten de studentenlerengeen kader geen structuur, geen verhouding tot docent, geen vragen over hoe gehuisvest zijn). Zij zijn daarin gewoon begonnen, en zeggen: Nu willen wel iets meer, ja zeg ik dan wat dan meer? Structuur en cultuur van studenten bij elkaar zetten, een Community vormen. De ontwerp principes kan dus heel klein maar even goed heel uitgebreid. Niet meer of minder van de ene met de andere principes maar een karakter van alle principes samen. Oudere- jaars studenten en jongere- jaars bij elkaar bijvoorbeeld als ontwerpkeuzes (proto type ontwikkeling ) en het opschrijven ervan(structuur organisatie). P2BoschmaBateMP2013
Pagina 81 van 96
Petra zou het leuk vinden om een workshop willen doen in het belang van mijn onderzoek.
Interview 5: Philip Broeksma, kwartiermaker GAE , Hanzehogschool Groningen en Provincie Drenthe (Provincie Drenthe, 2014)(Provincie Drenthe, 2014)(Provincie Drenthe, 2014)Praktijkgericht Onderzoek (PO) in relatie met het werkveld (rol en inbreng) Functie: Kwartiermaker GAE Living Lab bij Hanze University Groningen Datum interview: 23 oktober. 2014, 8.30 uur , Hanzehogeschool van Doorenveste Groningen. Er is geen woordelijk verslag van dit interview gemaakt. Er is een opname blijvend beschikbaar ( labtop HP 0466 Hanzehogeschool, adres: C:\Users\RNDadmin\Dropbox\Master ET\Interviews en kleurentests Caluwe\Gehouden interviews\Philip Broeksma 23 oktober 2014). Als kwartiermaker en opdrachtgever is Philip blij op de hoogte te zijn van mijn onderzoek betreffende verbetering van Praktijkgericht Onderzoek. Tijdens deze Master ET, het stadium van onderzoek na P.1 nu de P.2 en later de P.3, is hij benieuwd naar de keuzes en afbakening daarin door mij gemaakt (inrichting van een GAE Onderzoek Living Lab), en de ontwikkeling van drie scenario’s en een innovatievoorstel en advies hierbij. Philip is erg ingenomen met mijn plannen en ziet naar een verdergaande samenwerking uit. Doel is elkaar te ondersteunen in de juiste rol en positie. Duidelijk is dat Bate aan de inhoudelijke d.w.z. de pedagogische en leer theoretische onderbouwing wil gaan werken aan GAE in de rol van onderzoeker, soms als adviseur en soms als kritische innovator vanuit de Master ET. Philip zal in de opdracht GAE de volledige breedte van de GAE in overzicht willen hebben. Hieronder valt de inhoudelijke invulling (met een ondersteuning door Bate), en de vorm van de inrichting die ook de strategische keuzes richting de opdrachtgever (KCNR en Provincie Drenthe) representeren. Mogelijk direct vervolg is het instellen van een focusgroep bestaande uit betrokkenen, om vanuit de ontwerpprincipes voor een Leer Werk Omgeving (basis document Handleiding voor de Professionele Leeromgeving d.d. 11 juni 2014”12 ) , opgesteld door Petra Cremers, grip te krijgen op het karakter van een LWO GAE Onderzoek Living lab te Eelde.
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 82 van 96
Bijlage 3: Bijeenkomst Platform Professionele Leeromgeving (PPL) op 28 oktober 2014, op de Hanzehogeschool Groningen Van: Cremers PHM, Petra Verzonden: maandag 27 oktober 2014 9:32 Aan: Boschma B, Bate Onderwerp: FW: lokatie platform professionele leeromgevingen
Dag collega's, De bijeenkomst van het platform professionele leeromgevingen op dinsdag 28 oktober, 12.00-14.30 uur, vindt plaats in lokaal 0.12 bij stafbureau O&O, Zernikepark 4 (in de hal links, gang in, lokaal zit aan de linkerhand). Het programma:
Inleiding door Jantine Bouma, gepromoveerd op 'Social impact in Design' Presentatie door Rose Kempen over de facilitering van professionele leeromgevingen bij de communicatieopleidingen Korte introductie onderwerpen discussiegroepen (bijv. virtuele facilitering, ruimte voor kenniswerkplaatsen bij sportstudies) Discussie in groepen over de facilitering van professionele leeromgevingen Reactie op discussiegroepen door Esther Groot van het Facilitair Bedrijf van de HG.
Voor koffie, thee, melk en karnemelk wordt gezorgd. Graag zelf je lunchpakket meenemen. Het lokaal is open vanaf half 12. Groet en tot volgende week! Petra Cremers Petra Cremers Adviseur Onderwijsinnovatie/Educational consultant Werkdagen ma, di, wo, do tel. ++31 (0)630104362 Van: Cremers PHM, Petra Verzonden: maandag 6 oktober 2014 14:58 Aan: Beilen C van, Corinne; Beukema LM, Leni; Boersma MF, Margreet; Dijk DJ van, Danny; GrevingDekens J, Inge; Dröge JF, Frits; Garnier MAM, Michèle; Hoekstra JK, Johan; Hofstee RAM, Roeland; Jansen EJ, Erik; Laugs MH, Mette; Groot EB, Esther; Strolenberg N, Niels; Sturing EK, Lidwien; Tjeerdsma A, Annette; Talen J, Jeltje; Beekhuizen L, Laura; Blok M, Matti; Boschma B, Bate; Brons JL, Janine; Bunt S, Steven; Cremers PHM, Petra; Degenaar JLH, Joost; Dijk AJ van, Aldert; Dijkman BL, Bea; Dijk FGM van, Sonja; Geertsema WJ, Willem; Gulmans-Weitenberg J, Jitske; Glasbergen PPJNM, Petrick; Groenhuis M, Marjan; Haagsma HT, Henk; Hekman EGA, Eddy; Collewijn-Held PM, Petra; Hendrikse WH, Wilma; Hogeboom L, Luuk; Jong J de, Johan; Jorritsma FE, Liesbeth; Kazemier EM, Elles; Kempen J van, Jos; Kroontje T, Tineke; Kuijpers ECM, Els; Kuiken G, Gerrit; Lei RR van der, Remko; Loef J, Jeroen; Meijer AAG, Agnes; Mombarg R, Remo; Nanninga GJ, Gejo; Landman-Peeters KMC, Karlien; Posthumus G, Gea; Post M, Mirjam; Riemersma M, Margreet; Rombouts CAM, Lian; Sluis JJ van, Jacquelien; Veenker HJJM, Herman; Veere JG van der, Joke; Vos-Vlamings MCM, Manon; Vries CL de, Christiena; Wal SM van der, Sonja; Wierenga EM, Lisette; Wiegman HJ, Ria; Wolff CJ de, Charlotte CC: Donker JM, Jolande Onderwerp: bijeenkomst platform professionele leeromgevingen (PPL)
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 83 van 96
Dag collega's, Op 28 oktober, 12.00 - 14.30 uur is er weer een bijeenkomst van het platform professionele leeromgevingen. Deze keer is het thema de fysieke omgeving die nodig is om de professionele leeromgeving optimaal te faciliteren. We zullen aan de hand van enkele presentaties eisen en wensen gaan inventariseren en deze ook relateren aan de mogelijkheden die we hebben bij de HG. Opgeven voor deze bijeenkomst bij Petra Cremers (
[email protected]). Locatie volgt nog. Als je deze uitnodigingen niet meer wilt ontvangen of je wil andere collega's op de maillijst laten zetten dan kan dat ook via dit mailadres. Informatie over professionele leeromgevingen en de bijeenkomsten van het PPL van vorig jaar vind je op de community Vervlechting Onderzoek en Onderwijs, menukeuze Professionele Leeromgevingen. De volgende bijeenkomsten zijn op: 19 maart 2015, 14.30-17.00 uur 2 juni 2015, 14.30-17.00 uur. Op 29 januari 2015 is het thema van de Hanze Research Day: Onderzoek in Professionele Leeromgevingen. Graag tot 28 oktober en hartelijke groet, team PL: Frits Dröge, Laura Beekhuizen, Lidwien Schuring, Ria Wiegman, Margreet Riemersma, Corinne van Beilen, Petra Cremers Petra Cremers Adviseur Onderwijsinnovatie/Educational consultant Werkdagen ma, di, wo, do tel. ++31 (0)630104362
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 84 van 96
Bijlage 4: Onderzoekparadigma en relatie pedagogische visie en kerncriteria B.Boschma Onderzoekparadigma Het onderzoek is gedaan vanuit een interpretatief onderzoeksparadigma (de Lange et al., 2011), ofwel sociaal constructivistisch. Dit besef vanuit welk mens- en wereldbeeld ik denk heeft zich mede ontwikkeld tijdens de P.1 overgang naar de P.2 nu. Het toont een nuancering ten opzichte van de benadering verwoord in het voorgaande onderzoek (P.1): “keuze voor kritische theorie, constructivisme of pragmatisme is voor mij geheel afhankelijk van de situatie en concrete uitwerking, en kan variëren”, zie P.1 (Boschma, 2014). Vaststellen van een duidelijk paradigma voor alle soorten onderzoeken is niet noodzakelijk. Voor mij is een precieze keuze afhankelijk van de situatie, de opdracht en de spelers met hun belangen in het onderzoek. Een bewegen in deze bescheiden onderzoeksparadigma-gradaties sluit aan bij mijn karakter, met eigen kwaliteiten en mogelijkheden. Dit besef heeft opgeleverd dat ik in handelingskeuze voor onderzoeksactiviteiten (interviews, observaties, literatuur onderzoek) beter en sneller kan aansluiten op mijn kerncriteria en karakter. Bijvoorbeeld in de keuze voor ontwerpgericht onderzoek. Een interpretatief onderzoeksparadigma sluit op een natuurlijke wijze, en ik durf bijna te zeggen dus, aan bij actie- en ontwerpgericht onderzoek, gebaseerd op wat in de praktijk speelt (de Lange et al., 2011), blz 109) maar zou ook moeten aansluiten op je persoonlijke kwaliteiten. Bijvoorbeeld de overweging om voor ontwerponderzoek te kiezen omdat dit zeer goed aansluit bij mijn persoonlijke pedagogische visie en OZ paradigma. Een voordeel is dat dit ook aansluit op de mogelijkheid mijn theoriestroom’(de master ET = dit onderzoek) in verbinden te brengen met een reeele actieve en weerbarstige ‘praktijkstroom (inclusief een actieve organsiatie- en pedagogische georienteerde rol in het ontwikkelteam LWO GAE) met als doel een interventiemethodologie en vaststellen van een innovatie(richting) betekent een ‘meerdimensionale’ versterking van de slagkracht , aanpak en resultaatskwaliteit. Pedagogische visie en kerncriteria Liefde Ja, de allerbuitenste schil van de ui, het leven, het onuitputtelijke reservoir dat leven is, van krachten, gedachten, beelden, waarden, begrippen, hoogten diepten, worstelingen, strijd, hoop, haat, o ja die haat. Hoe gek het ook klinkt, dit alles wordt omgeven en omvat door de liefde. Dat is de buitenste schil, dat is de liefde van het leven. Waarom kunnen wij mensen niet vrijelijk over liefde spreken? Nee, vrijelijk over liefde spreken is niet mogelijk. We moeten liefde doen, liefde kan niet met woorden, dat dient zicht te tonen. Tonen daar ligt het in, doen. In doen bestaat de mogelijkheid te kiezen, voor jezelf, of voor een ander. Dat laatste is liefde vooral. Er zit echter iets paradoxaals in de verbinding van liefde met de werkelijkheid. Het is de weerbarstigheid van het leven. Waarom bloemen verwelken, en de mens aftakelt. In het schijnbaar tegengestelde schuilt voor mij de verwachting en hoop, wat ik wil benoemen onder de liefde. Authentiek Een voorbeeld hoe ik denk: het oude waardeer ik niet om het " oud" zijn, het traditionele, maar omdat ik ervan overtuigd ben dat de waarden die eerder door andere
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 85 van 96
mensen zijn bereikt, niet per definitie slechter of van mindere waarde zijn dan die van nu. Dit principe is voor mij ook min of meer een stellingname tegen het hedendaagse "automatisme" waarin onbedachtzaamheid doorklinkt, dat alle nieuwe beter zou zijn, dan wat eerder was. Nee voor het eerste een pinpas, als innovatie in een vooruitgang, gebruiken vind ik prima. Het is de moraal, hoe je in het leven staat en in gesprek gaat met elkaar, en daarna pas nieuwe wegen daadwerkelijk inslaat. Authentiek zijn is soms tegendraads zijn, vertrouwen op eigen ideeën en ervaringen, doortastendheid en origineel perspectief. Creatief, durf en soms dwarsliggen. Want dwarsliggers zijn beslist nodig, want zonder dwarsliggers (onder de spoorrails) echter geen treinverbinding ……. Vertrouwen Beloven en nakomen. Vanuit die waarden relaties opbouwen schept vertrouwen. Elkaar aanvullen en nodig hebben ook. Dit is een fundamentele voorwaarde om samen meer te bereiken. Voorwaarde voorhanden? Dan ook zomaar meer resultaat dan 200%. Hier zit iets in van ‘gedeelde vreugde is dubbele vreugde’, en ook ‘gedeelde smart is halve smart’. Als mens elkaar nodig hebben en op elkaar bouwen. Een groot goed, vertrouwen…… Ervaring ‘Trial and error’. Doen en leren. Eerst doen en dan ervan leren. Samen oplopend van deze twee zal al een systematische benadering en integratie van beide laten ontstaan. Het ervaringsleren conceptueel toegepast, diepgaander en principiëler, herbergt een schier oneindig aantal kansen in zich: grensoverschrijdend denken, samenwerking, en vanuit een totaal anders paradigma denken en benaderen. Zoals ook Dewey zegt in zijn naturalistische theorie (Berding, 2011)van de menselijke ervaring: “kind (lees student) en wereld zijn geen gescheiden grootheden, die door middel van kunstgrepen in contact met elkaar moeten worden gebracht”. “In de student, zo zegt Dewey, “ontwikkelen de leerinhouden zich met als eerste stap het doen (trial and error) later voegt zich de intelligentie daarbij”. Een praktijkvoorbeeld zijn de stappen die architect Machiel Spaan (zie bijlage 4 ) aangeeft daarin: doen, ervaren, aanpassen, evalueren en erover schrijven (publiceren) = leren. Ook Dewey is daar duidelijk over: “alle kennis ontstaat ten gevolge van het handelen”. Ik geloof daar persoonlijk in, en het past ook bij mijn aard van aanpak en handelingswijze. Samenwerking Twee weten meer dan één. Dat is de driver van samenwerking. In de complexe samenleving van vandaag is dat een noodzaak door de vaak gescheiden gebieden van het sociale, organisatorische en uitvoerings domein. Hierin past het sociaalconstructivisme van Dewey, waarin hij uitgaat van de ‘zuiver individuele geest’ die ‘een’ is met de wereld (Berding, 2011) en hooguit van elkaar te onderscheiden. Zelfstandigheid De voorgaande principes zijn waardevol. Zonder zelfstandigheid echter van mindere waarde. Zelf nadenken over de vervolgstappen, onderzoek daarin zelf initiëren, komen met voorstellen en ‘proactief’ werken zoals dat zo mooi heet, is noodzakelijk voor iedereen. Zowel voor de student als de docent. In resultaat denken als ook in proces stappen en doe taken. Samenwerken gaat niet zonder zelfstandig werken. Het is voorwaardelijk, namelijk het inbrengen van zelfstandig gevormde voorstellen verrijkt de voortgang als groep in een interactieproces.
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 86 van 96
‘Stand alone’ werken, inbrengen van eigen individuele ideeën, actief vanuit een individu een doel nastreven brengt dynamiek, creativiteit, voortgang, en toegevoegde waarde tot stand. Ook Dewey hangt dit principe aan: “het gewenste vrije spel van de individualiteit – of vrijheid – kan niet worden gescheiden van de mogelijkheid zich vrij te bewegen” (Berding, 2011) . Een leergemeenschap zal zonder zelfstandig werken ook beduidend minder kwaliteit voortbrengen zonder deze zelfstandigheid. Realiseren pedagogische opdracht met omgeving en KCNR Er zijn drie ‘partijen’ betrokkenen bij het KCNR te benoemen: beroepspraktijk, onderzoek en onderwijs. De BNR als het uitvoerend platform van KCNR (zie figuur 10) is een leerwerkgemeenschap waar alle ‘partijen’ een actief werkgebied hebben. Figuur 9 is een verbeelding van de verbinding van die partijen. De Hanzehogeschool is eigenaar van onderzoek en onderwijs, de externen zijn eigenaar van ‘de beroepspraktijk”. In deze driehoek speelt zich PO af. Het samenspel van deze drie is cruciaal zoals ook weergegeven in de SMJP van het KCNR en Onderwijsvisie 2020 eerder aangegeven in dit rapport. Kernuitgangspunten voor pedagogische verantwoorde betrekkingen liggen besloten in de wijze waarop samenwerking plaats vindt. De nieuwe Hanze pijlers als Figuur 15: Verbinding Onderzoek, onderwijs en beroepspraktijk duurzaamheid, wederkerigheid, adaptiviteit, eigenheid en (bron: “Onderwijsvisie 2020, nieuwsgierigheid, zoals die in Koers van Kansen (Oost, Hanzehogeschool”) 2014) vallend onder de vier Hanzewaarden zijn geschaard, kunnen daarin kernwaarden zijn voor beroepspraktijk en instelling. Op grond hiervan zijn pedagogische kerncriteria waar het PO aan zou moeten voldoen aan te geven. Pedagogische kerncriteria in reflectie op zelf determinatie en motivatie De waarden en pedagogische kerncriteria waarin ik geloof volgt de psychologische drie basisbehoeften van de mens volgens de zelf determinatie theorie voor motivatie van Deci en Ryan, 2000 (Verstuyf & Vansteenkiste, 2008): welke zijn 1) competentie 2) verbondenheid (kerncriterium onderzoeker: samenwerking) en 3) autonomie ((kerncriterium onderzoeker: zelfstandigheid). Deze zie ik als grondslag van mijn persoonlijke waarden (in mijn geval soms gelinkt aan normen) en bepaald de motivatie iets tot stand te willen brengen hierin omdat die de onderliggende beginselen raken van je overtuigingen. Deze is geïntegreerd met mijn Figuur 16: Zelf determinatie-theorie ( Deci en persoonlijke pedagogische kerncriteria Ryan, 2000) voor motivatie onderzoeker: Liefde, authenticiteit, vertrouwen , ervaring, samenwerking en zelfstandigheid.
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 87 van 96
Bijlage 5: Resultaten kleurentest medewerkers KCNR 1400 1200
Reeks1 Reeks2
1000
Reeks3 800
Reeks4 Reeks5
600
Reeks6 400
Reeks7 Reeks8
200
Reeks9
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
Kleur > N1: N2: N3: N4: N5: N6: N7: N8: N9: N10: N11: N12: Totalen per kleur:
Geel
Blauw
Rood
Groen
wit
7 10 8 2 21 4 14 4 9 12 16 4
27 10 30 5 25 23 13 12 19 14 12 11
27 31 23 22 17 23 38 17 22 24 22 19
8 22 14 33 7 25 14 26 15 22 22 32
27 23 21 34 26 21 17 37 31 24 24 30
111
201
285
240
315
Figuur 17 Resultaten kleurentest in staafdiagram (boven) en cijfers (onder)
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 88 van 96
Bijlage 6: Zeven ontwerpprincipes LeerWerkOmgeving, ontleend aan voorgaande interventie “Value in the Valley” (Bron: Cremers, 2014) 1 CULTIVEREN VAN EEN AUTHENTIEKE WERKOMGEVING Kenmerk
bNR
Authentieke opdrachten
Opdrachten uit het werkveld via netwerk van lectoren en onderzoekers. Aansluiting onderzoeksagenda (thema’s)
Professionele cultuur Werving en selectie. Functieprofielen HRM-cyclus
Gezien worden als een bedrijf
Sturen op professioneel handelen Stage verlenende organisatie. Los van Schools Geven geen cijfers slechts advies over resultaat en functioneren
Senior medewerkers van onderwijs en werkveld
Samen leren door junior/senior medewerkers. Uit onderwijs, overheid, ondernemingen, onderzoek en overige groepen
Gehuisvest in bedrijfsomgeving
Aparte ruimte binnen Hanze met gelegenheid voor diverse bedrijfsprocessen
Senior and junior medewerkers als collega’s
Samen leren in een community of learners
Integratie van school- en werkcultuur
Leren staat centraal, professioneel handelen en goede onderzoeksresultaten is het doel. De School geeft cijfers en tekent competenties af. bNR geeft advies
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 89 van 96
2 VERWEVEN VAN LEREN EN WERKEN Kenmerk bNR Nieuwe manieren van leren Leren van rolmodel
Multidisciplinair Authentieke opdrachten Senior medewerkers (intern en extern), lectoren, docent-onderzoekers werken in 1 community (kan ook virtueel) Balans structuur-loslaten Aandacht voor inhoud, drijfveren en interactie (illeris) en werken naar Zelfsturend leren Projectmatig werken 3 verschillende gemeenschappelijke leerlijnen te herkennen, te weten: (methodisch) - kennis en toepassing van methoden toegepast onderzoek - projectmatig adviseren - professionele en persoonlijke ontwikkeling Externe expertise Experts van buiten, lectoren, externe opdrachtgevers. Opdrachten met externe gebruiken partijen Focus(sen) van leren in evenwicht
Plaatje resultaat vs professionele ontwikkeling
Balans in leer- en werkactiviteiten
Ondersteunend programma in relatie tot onderzoeksactiviteiten
Adaptieve (flexibele) interventies
Ook op vraag programma samenstellen
Toenemende complexiteit in taken
Begeleiden van het leren
Afnemende sturing Toenemende complexiteit Opbouw van competenties Introductie is inclusief een miniproject waar herkenning en bewustwording centraal staan. Er zijn drie soorten opdrachten voor studenten te herkennen: Er zijn vijf soorten functies binnen bNR: coördinator, interne opdrachtgever (i.o.g), coach, expert en adviseur. Programma Netwerken worden ingezet voor kennisuitwisseling
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 90 van 96
3 GEBRUIK MAKEN VAN DIVERSITEIT
Kenmerk Met mensen werken van verschillende disciplines en opleidingsniveaus Leren van elkaar
bNR 11 verschillende Schools Coaches van 4 verschillende Schools Connectie met Alpha college Ruimte voor Schakelstudenten Voltijd en deeltijdstudenten Intervisie, kennisdeling, themagroepen, Aan tafel met… lunchlezingen, krimpcafe’s…..
Gebruikmaken van verschillende visies Samenwerken
Door multidisciplinaire bezetting zowel bij junior als senior als experts en lectoren.
Feedback van verschillende mensen
Multidisciplinaire feedback
Nieuwe, interessante mensen ontmoeten
50 studs 60 senior medewerkers
Gebruik maken van elkaars sterke punten
Elkaars sterke punten inventariseren en middels intervisie en uitwisseling benutten
Uitleggen aan anderen
Feedback en presentatie sessies
COL-groepen Themagroep Diverse opdrachten tussendoor.
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 91 van 96
4 REFLECTIE FACILITEREN Kenmerk
bNR
Beoordelen om van te leren
Reflectie op functioneren en resultaten
Focus op persoon
Individuele toekenning coach Cyclus: Elkaar leren kennen, uitproberen en feedback, verbeteren, vernieuwen, opleveren.
Reflectie op acties
Resultaat van werken en proces van professionalisering onderwerp bij coaching
Reflection in actie
Intervisie, feedback op elkaars werk
Verbinding met opleiding
HBO-competenties basis Ruimte afstemming voor voldoen aan eisen van opleiding. Investeren in relaties met Schools via MT en praktijkbureau ’s
5 EEN LERENDE GEMEENSCHAP CREËREN Kenmerk
bNR
Leren van en met elkaar
Intervisie
Eigenaarschap
Junior medewerker mede verantwoordelijk voor invulling tijd bij bNR
Gemeenschap
Community is van belang voor leren. Aandacht voor individu door coach en activiteiten (persoonlijke drijfveren, kennis van inhoud (NoorderRuimte) en sociale interactie) Ook buitenwereld erbij betrekken Gelijkwaardigheid van junior en senior. Functieprofielen besteden aandacht aan de “leerstand”. Ook senior medewerker solliciteren elk jaar.
Gelijkwaardigheid tussen lerenden
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 92 van 96
6 ONDERSTEUNENDE ORGANISATIE Kenmerk
bNR
Ondersteunen van leren én werken
Flexibel en op aanvraag. Programma met opbouw rekening houdend met activiteiten lerenden. Oog voor diversiteit Professioneel handelen vs resultaat A1.03
Gemeenschappelijke werkruimte Verbinding met stakeholders (belanghebbenden)
Proberen gezamenlijke belangen in kaart te brengen. Lectoren en (onderzoeks) netwerken integreren Samenwerking met provincie en gemeente.
Lerende organisatie
Elk semester is weer anders. Reflectie op individu, team, organisatie niveau.
Expliciete cultuur
Waarden van bNR Gelijkwaardigheid, samenwerken met leren als doel Diversiteit als kracht Gemeenschapszin Bedrijfomgeving Duurzaamheid, Ethisch bewustzijn, Professioneel handelen Lerende Organisatie(s)
7 ZORG VOOR EEN GOEDE INBEDDING IN DE OMGEVING Kenmerk
bNR
Afstemming met opleidingen over leeruitkomsten studenten
bNR geeft advies, School beoordeeld Investering in relatie: junior medewerker, opdrachtgever, coach en begeleiding vanuit de Schools
Werving studenten ism opleidingen
Via voorlichtingen, praktijkbureaus o.b.v profiel en opdrachten gerangschikt in thema
Werving geschikte externe opdrachten
Opdrachten via lectoren en onderzoeksgroepen. Sprake van zowel intern- als extern opdrachtgeverschap
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 93 van 96
Bibliografie Aken, J. E., & Andriessen, D. (2011). Handboek ontwerpgericht wetenschappelijk onderzoek: wetenschap met effect Boom Lemma uitgevers. Andriessen, D. G. (2010). Wat is jouw onderzoeksparadigma? Andriessen, D. (2010). Gedragscode praktijkgericht onderzoek voor het HBO; Gedragscode voor het voorbereiden en uitvoeren van praktijkgericht onderzoek binnen het Hoger Beroepsonderwijs in Nederland. HBO Raad Vereniging Van Hogescholen, Appreciative Inquiery. (2012). Appreciative Inquiery. Retrieved december 22Websit bezocht http://www.appreciative-inquiry.nl/ op 12 oktober 2014 Berding, J. (. (2011). John Dewey over opvoeding, onderwijs en burgerschap. Een keuze uit zijn werk. Borgdorff, H., van Staa, A., & van der Vos, J. (2007). Kennis in context. Onderzoek aan hogescholen. Thema, 5, 10-17. Boschma, B. (2014). P.1 Verbetering van praktijkgericht Onderzoek bij KCNR. Groningen: Hanze University of Applied Science. Bruining, T., & Uytendaal, E. (augustus 2011). Leren en werken met elkaar; van handelingsverlegenheid naar handelen. Caluwé, L. d., & Vermaak, H. (2002). Leren veranderen. Een handboek voor de veranderkundige. Deventer: Kluwer, College van Bestuur Hanzehogeschool Groningen. (2009). Koers op kwaliteit, Strategisch plan 2010-2015CvB Hanzehogeschool Groningen. College van Bestuur Hanzehogeschool Groningen. (2013). Onderwijsvisie 2020CvB Hanzehogeschool Groningen. Coppoolse, R., & Vroegindeweij, D. (2010). 75 modellen van het onderwijs Noordhoff. Cremers, P. H., Wals, A. E., Wesselink, N., & Mulder, M. (2014). Design Principles for hybrid learning configurations at the interface of school and workplace. Unpublished Article Internal HanzeUniversity use, de Bruïne, E., Everaert, H., Harinck, F., Riezebos-de Groot, A., & van de Ven, A. (2011). Bronnenboek onderzoeksstrategieën. de Lange, R., Schuman, J., & Montessori, N. M. (2011). Praktijkgericht onderzoek voor reflectieve professionals Maklu.
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 94 van 96
Facilitaire dienst Hanzehogeschool Groningen. (2014). Ruimte voor Talent, Huisvesting Hanzehogeschool Groningen 2020. Geldof, G. (2014, 22 november 2014). Op naar het gilde 2.0. Friesch Dagblad, pp. 16. Groningen, G. (2009). Het akkoord van Groningen 2.0. Samen Investeren in Kennis En Innovatie.Rijksuniversiteit Groningen/Hanzehogeschool Groningen/Universitair Medisch Centrum Groningen.Gemeente Groningen, Hekman, E., Boer de, S., & Post, M. (oktober 2012). bureau NoorderRuimte, Een visiedocument voor een inspirerende leerwerkongeving Kleijn & Rorink, . (2012). Verandermanagement (Derde editie ed.) Pearson Education. Meijers, F. (2012). Dialoog Doen, Duurzame professionalisering in het HBO. NoorderRuimte KCNR. (31 maart 2014). Strategische Meer Jaren Plan 2015-2020 SMJP Oost, A. v. (2014). Koers van kansen, Atelier Herontwerp SABC No. Kernverhal versie 1.0)Hanzehogeschool SABC. Polanyi, M. (2012). Personal knowledge: Towards a post-critical philosophy University of Chicago Press. Provincie Drenthe. (2014). Ontwikkelvisie luchthavenomgeving Groningen Airport Eelde. 18 Juni, Ruijters, M., & Simons, R. (2012). Canon van het leren. Deventer: Kluwer, Ruijters, M. (2006). Liefde voor leren. Deventer: Kluwer, Sinek, S. (2009). Start with why. Retrieved December, 5, 2012. SMJP. (2009). "Waarde(n) volle Ruimte ! Strategisch Meer Jaren Plan. Groningen: Kenniscentrum Gebiedsontwikkeling NoorderRuimte. Stroes, H. (1996). Veranderen met resultaat Kluwer. TeWinkel, W., & Juist, N. (2012). Strategie Hoger Onderwijs Nederland 2012. Retrieved maart 30, 2014, from https://www.edugroepen.nl/sites/SHO/SitePages/Praktijkgericht%20onderzoek.a spx Verschuren, P. &. D.,H. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek Uitgeverij Lemma Den Haag. Verstuyf, J., & Vansteenkiste, M. (2008). Willen versus moeten: de invloed van motivatie op het therapeutisch proces. AGORA (AMSTERDAM), 24, 7-22.
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 95 van 96
Weert, T. v., & Andriessen, D. (2007). Onderzoeken door te verbeteren. Overbruggen van de kloof tussen theorie en praktijk in het HBO-onderzoek. WRR. (oktober 2013). Naar een Lerende Economie. Investeren in het verdienvermogen van Nederland. No. WRR-rapport nr. 90). Den Haag: WRR.
P2BoschmaBateMP2013
Pagina 96 van 96